Spelen vanuit verbeelding
E.3 Materiaal bij verbale opdrachten
5 Opdrachtkaartjes bij telefoongesprek of dialoog Bij verlegen kinderen helpt het om de dialoog met telefoons te laten spelen en beiden met de ruggen naar elkaar toe te laten spreken. Er zijn voldoende opdrachten om iedereen in tweetallen tegelijkertijd te laten praten. Opdrachtkaartjes telefoongesprek of dialoog E.3 Telefoongesprek of dialoog
E.3 Telefoongesprek of dialoog
Logeerafspraak
Logeerafspraak
Persoon A Je belt je oom om te vragen of je mag komen logeren.
Persoon B Je bent oom, je neefje belt.
E.3 Telefoongesprek of dialoog
E.3 Telefoongesprek of dialoog
Verjaardagscadeau
Verjaardagscadeau
Persoon A Je belt je vriendin om te vragen wat ze voor haar verjaardag wil.
Persoon B Je bent binnenkort jarig, je vriendin belt op.
E.3 Telefoongesprek of dialoog
E.3 Telefoongesprek of dialoog
Indianenfeestje
Indianenfeestje
Persoon A Je wilt een indianenfeestje houden en belt je vriendje of hij zijn tent en zijn indianenpak wil meebrengen.
Persoon B Je vriendje belt op, je maakt samen allerlei plannen voor een indianenfeestje.
1
Spelen vanuit verbeelding
E.3 Materiaal bij verbale opdrachten
E.3 Telefoongesprek of dialoog
E.3 Telefoongesprek of dialoog
Overblijven
Overblijven
Persoon A Je bent vader en belt naar school om je kind te zeggen dat ze moet overblijven.
Persoon B Je bent op school en wordt opgebeld door je vader.
E.3 Telefoongesprek of dialoog
E.3 Telefoongesprek of dialoog
Ruzie
Ruzie
Persoon A Je hebt ruzie met je vriendje en je belt hem op.
Persoon B Je vriendje belt op. Hij is boos op je.
E.3 Telefoongesprek of dialoog
E.3 Telefoongesprek of dialoog
Balletuitvoering
Balletuitvoering
Persoon A Je belt je tante om te vragen of ze naar je balletuitvoering komt kijken.
Persoon B Je bent tante en wordt gebeld door je nichtje.
E.3 Telefoongesprek of dialoog
E.3 Telefoongesprek of dialoog
Fietssleutel kwijt
Fietssleutel kwijt
Persoon A Je doet boodschappen en je bent opeens het sleuteltje van je fiets verloren. Je belt naar huis.
Persoon B Je bent moeder en wordt gebeld door je kind.
E.3 Telefoongesprek of dialoog
E.3 Telefoongesprek of dialoog
Ziekenhuis
Ziekenhuis
Persoon A Je belt je opa die in het ziekenhuis ligt en je vraagt hoe het met hem gaat.
Persoon B Je bent opa en ligt in het ziekenhuis.
2
Spelen vanuit verbeelding
E.3 Materiaal bij verbale opdrachten
E.3 Telefoongesprek of dialoog
E.3 Telefoongesprek of dialoog
Jonge muisjes
Jonge muisjes
Persoon A Je belt je vriendin op en je vertelt dat je witte muis jongen heeft. Ze mag er eentje komen uitzoeken.
Persoon B Je vriendin belt op. Jij vindt muizen enge beesten.
E.3 Telefoongesprek of dialoog
E.3 Telefoongesprek of dialoog
Voetbalwedstrijd
Voetbalwedstrijd
Persoon A Je doet mee aan een voetbalwedstrijd. Jullie hebben de finale gewonnen. Dit moeten je ouders meteen weten vind je, dus bel je op.
Persoon B Je bent vader of moeder. Je kind heeft een voetbalfinale gespeeld. Hij belt je na afloop direct op.
E.3 Telefoongesprek of dialoog
E.3 Telefoongesprek of dialoog
Zwemles
Zwemles
Persoon A Je hebt ruzie met Lotte omdat zij je nieuwe jurk stom vond. Je gaat altijd samen met haar naar zwemles. Je bent wel boos, maar je belt haar toch op en vraagt of ze meegaat.
Persoon B Je hebt ruzie met Marijke, want je vond haar jurk stom. Je gaat altijd met haar zwemmen en ze belt je op om te vragen of je meegaat.
E.3 Telefoongesprek of dialoog
E.3 Telefoongesprek of dialoog
Alleen thuis
Alleen thuis
Persoon A Je bent alleen thuis, waar is iedereen? Je weet het niet en belt je oma op. Misschien weet zij het.
Persoon B Je kleinkind belt op, ze is alleen thuis en bang. Je probeert haar gerust te stellen.
E.3 Telefoongesprek of dialoog
E.3 Telefoongesprek of dialoog
Nummer vragen
Nummer vragen
Persoon A Je wilt Neria bellen, maar je weet haar telefoonnummer niet. Je belt 06 – 8008 en vraagt het nummer van Neria.
Persoon B Je bent telefoniste bij 06 - 8008 en iemand vraagt het telefoonnummer van Neria.
3
Spelen vanuit verbeelding
E.3 Materiaal bij verbale opdrachten
E.3 Telefoongesprek of dialoog
E.3 Telefoongesprek of dialoog
Televisie kijken
Televisie kijken
Persoon A Je bent alleen thuis met je broertje. Jij wil naar een ander televisieprogramma kijken dan hij. Steeds schakelt hij de televisie naar het andere net. Je wordt kwaad en belt je vader op zijn werk.
Persoon B Je bent een vader die moet overwerken. Je kinderen zijn alleen thuis en een van hen belt op.
E.3 Telefoongesprek of dialoog
E.3 Telefoongesprek of dialoog
Kermis
Kermis
Persoon A Je wilt naar de kermis maar je zakgeld is op. Toch bel je een klasgenootje en vraagt of hij meegaat. Je weet dat hij veel zakgeld krijgt.
Persoon B Je vriendje belt op, je verveelt je want je bent alleen thuis en wilt best mee naar de kermis. Maar dat vriendje verwacht altijd dat jij alles betaalt.
E.3 Telefoongesprek of dialoog
E.3 Telefoongesprek of dialoog
Briefjes sturen
Briefjes sturen
Persoon A Je weet zeker dat Kees aan Petra een briefje heeft gestuurd tijdens de les. Dit moet je vriendin weten, vind je. Lachend vertel je het haar per telefoon.
Persoon B Je vriendin belt op, ze heeft altijd van die lange kletsverhalen. Je ouders willen niet dat je zo lang telefoneert maar jij vindt het wel gezellig.
E.3 Telefoongesprek of dialoog
E.3 Telefoongesprek of dialoog
Schiphol
Schiphol
Persoon A Je ouders zijn op vakantie. Je belt naar Schiphol en vraagt hoe laat hun vliegtuig aankomt.
Persoon B Je werkt bij de informatiedienst van Schiphol.
E.3 Telefoongesprek of dialoog
E.3 Telefoongesprek of dialoog
De lift
De lift
Persoon A Je zit in de lift. Plotseling blijft hij steken. Je pakt de telefoon die er hangt en belt de monteur.
Persoon B Je bent liftmonteur en wordt gebeld.
4
Spelen vanuit verbeelding
E.3 Materiaal bij verbale opdrachten
E.3 Telefoongesprek of dialoog
E.3 Telefoongesprek of dialoog
Vakantie
Vakantie
Persoon A Je wilt op vakantie. Je belt een reisbureau en vraagt allerlei informatie: of er nog plaatsen vrij zijn, welk hotel het beste is, wat het kost, welk land, enzovoort.
Persoon B Je werkt bij een reisbureau.
E.3 Telefoongesprek of dialoog
E.3 Telefoongesprek of dialoog
Chinees restaurant
Chinees restaurant
Persoon A Je belt een Chinees restaurant en doet een grote bestelling.
Persoon B Je werkt bij een Chinees restaurant. De chef is even weg en jij neemt de telefoon op. Maar je spreekt en verstaat ontzettend slecht Nederlands.
E.3 Telefoongesprek of dialoog
E.3 Telefoongesprek of dialoog
Midden in de nacht
Midden in de nacht
Persoon A Het is midden in de nacht. Je ligt in je bed. Plotseling hoor je beneden iemand lopen. Je durft niet te gaan kijken en belt zo zacht mogelijk de politie.
Persoon B Je hebt nachtdienst op het politiebureau.
E.3 Telefoongesprek of dialoog
E.3 Telefoongesprek of dialoog
De spoorwegen
De spoorwegen
Persoon A Je wilt naar Den Helder. Je belt de spoorwegen en vraagt welke trein je moet nemen en hoe laat die vertrekt.
Persoon B Je werkt bij de spoorwegen.
E.3 Telefoongesprek of dialoog
E.3 Telefoongesprek of dialoog
Fietsenmaker
Fietsenmaker
Persoon A Het blijkt dat de fietsenmaker je fiets niet goed heeft gemaakt. Je belt hem kwaad op.
Persoon B Je bent de fietsenmaker. Je hebt het ontzettend druk.
5
Spelen vanuit verbeelding
E.3 Materiaal bij verbale opdrachten
E.3 Telefoongesprek of dialoog
E.3 Telefoongesprek of dialoog
Pech onderweg
Pech onderweg
Persoon A Je hebt pech onderweg. Je kunt niet ontdekken wat er met je auto aan de hand is. Je belt de ANWB.
Persoon B Je werkt bij een ANWB-station. Iemand met een kapotte auto belt.
6