5 INTERNET 5.1 Het internet Het internet is een koppeling van honderdduizenden netwerken. Miljoenen computers staan op die manier met elkaar in verbinding en kunnen in principe allemaal informatie met elkaar uitwisselen. Fysiek bestaat het internet uit jouw computer, browser-, email-, chat-, instant messaging- en newsgroup-software, een verbinding met een Internet Service Provider (ISP) en een hoeveelheid computers die servers worden genoemd. Deze servers bevatten digitale informatie en routeereenheden en schakelaars om de informatiestromen in goede banen te leiden. Internet is een zogenaamd client-serversysteem. Je computer is de client; de externe computers met de elektronische bestanden zijn de servers. Als surfer (client) maak je een rechtstreekse verbinding met je internet service provider (ISP) via een modem en een telefoonlijn, ISDN-lijn, telekabel, of glasvezelkabel. De internet service provider is je toegangsweg tot het internet. Je maakt contact met de PoP (Point of Presence), ook wel inbelpunt genoemd, in jouw regio. De PoP’s van een provider zijn onderling verbonden via gehuurde lijnen. In dezelfde regio heb je natuurlijk verschillende providers. De ISP levert toegang aan servers, zowel haar eigen servers als die van klanten. Servers stellen een service ter beschikking via het internet. De bekendste types zijn: • Webserver: waar je je website kan opzetten of bezoeken. • E-mailserver: beheert en stuurt je e-mailverkeer. • FTP-server: voor de rechtstreekse overdracht van bestanden. Om toegang te hebben tot het netwerk van andere providers, sluiten alle ISP’s hun netwerk van PoP’s aan bij een centraal punt, een Network Access Point (NAP). De NAP’s zijn op hun beurt onderling verbonden. Dit wereldwijde netwerk is de ruggengraat (“backbone”) van het internet. De routers die het dataverkeer op deze knooppunten regelen, kunnen tot 320 miljard bits per seconde verwerken. De hoofdlijnen van deze ruggengraat zijn over het algemeen een bundeling van hogecapaciteit glasvezelkabels. Ze verspreiden zich als een web over de hele wereld. Het internet laat zich echter niet beperken door kabels. De verbinding tussen twee NAP’s kan net zo goed een satellietverbinding zijn. Alle internetverkeer verloopt via routers. De router bepaalt langs welke route informatie het snelst en volledig op zijn juiste bestemming komt. De sterkte van het internet ligt in het feit dat alle netwerken onderling verbonden zijn. Valt er een verbinding in de keten weg, dan zoeken de routers een andere weg in het kluwen.
Huenga.com/multimedia | 1CM | © april 2005 |
[email protected] |
p.63
Geschiedenis Het internet is het resultaat van een groot aantal ideeën en initiatieven. Het is niet zonder meer mogelijk om één bedenker aan te wijzen. Al in 1962 schreef J.C.R. Licklider van het Massachusetts Institute of Technology (MIT) een aantal artikelen over wat hij het "Galactic Network" noemde. Hij had een wereldwijd netwerk in gedachten waarmee iedereen eigen gegevens beschikbaar kon stellen, en de gegevens van anderen kon raadplegen. Enkele maanden later werd hij aangesteld als het hoofd computer onderzoek van ARPA, een afdeling van het Amerikaanse Ministerie van Defensie. ARPA is een afkorting voor Advanced Research Projects Agency, het agentschap voor geavanceerde onderzoeksprojecten. Dit instituut was de eerste en belangrijkste voortrekker bij de ontwikkeling van het internet, en heeft de eerste ontwikkelingen ook betaald. In 1967 publiceerde een andere medewerker van ARPA, Lawrence Roberts, zijn plan voor het ARPANET computer netwerk. Dit plan was gebaseerd op de ideeën van Licklider en de TCP/IP technologie die in de voorafgaande jaren was ontwikkeld. TCP/IP kan kort worden omschreven als de methode waarmee computers kleine berichtjes naar elkaar kunnen sturen –later meer daarover. Tegen het eind van 1968 had het bedrijfsleven de eerste apparatuur ontwikkeld om dit ARPANET uit te voeren, en in 1969 werden de eerste tests gedaan door de universiteiten UCLA in Los Angeles en Stanford. In de jaren die daarop volgden gingen allerlei agentschappen van de Amerikaanse overheid, maar ook universiteiten en bedrijven, verder met het ontwikkelen van de technologie. Zo werd eind 1971 de eerste echte toepassing voor het internet geïntroduceerd, elektronische post (op zijn engels electronic mail, en afgekort e-mail). Ergens in de jaren '70 werd het ARPANET internet. Er werden protocollen ontwikkeld om informatie makkelijk over te sturen en in het begin van de jaren '80 kwamen de Usenet nieuwsgroepen. Nog steeds was dit alles voorbehouden aan universiteiten en militaire organisaties, maar er kwamen ook aansluitingen in bibliotheken. Dit alles was lang voordat er HTTP (Hyper Text Transfer Protocol) was, maar in 1991 creëerde de University of Minnesota het Gopher-systeem, een simpele menuopbouw om bestanden op te vragen. Gopher was de eerste aanzet tot webpagina’s. Doordat het alleen op tekst gebaseerd is, is het niet langer populair. Het is eigenlijk de voorloper van het World Wide Web. Het World Wide Web (WWW) is oorspronkelijk ontwikkeld door CERN in Genève, het Europese laboratorium voor elementairedeeltjesfysica. Tegenwoordig wordt het beheerd door het The World Wide Web Consortium, ook World Wide Web Initiative genoemd. Deze organisatie wordt gefinancierd door een groot aantal bedrijven, waaronder AT&T, Adobe, Microsoft en Sun. In 1989 werkte Tim Berners-Lee bij CERN. De onderzoekers daar maakten veel verslagen en rapporten, en Berners-Lee zocht naar een methode om dit alles beter toegankelijk te maken. Een bijzonder probleem daarbij was dat veel van de researchers bij CERN eigen computers hadden meegebracht uit het land waar ze vandaan kwamen. Zonder speciale voorzieningen konden deze computers geen gegevens met elkaar uitwisselen. Berners-Lee schreef het voorstel voor een communicatieafspraak die uiteindelijk het World Wide Web zou worden. Hij vond de
Huenga.com/multimedia | 1CM | © april 2005 |
[email protected] |
p.64
oplossing in tekstbestanden, die we nu kennen als HTML. Deze zijn immers door elke computer leesbaar. De hyperlink werd bedacht om informatie aan elkaar te verbinden. In 1993 bracht het National Center for Supercomputing Applications (NCSA) Mosaic uit. Dit was de eerste grafische web browser. Tot dan kon men alleen met een tekstgeoriënteerde browser (Lynx) over het net surfen. Daarna volgden al snel vele andere. De bekendste zijn Netscape Navigator en Microsoft Internet Explorer. Er staat reeds een opvolger klaar voor het huidige internet: Internet2,een onderzoeksproject van een internationale (hoofdzakelijk Amerikaanse) groep van ongeveer tweehonderd universiteiten en wetenschappelijke instellingen. Doel is razendsnel grote hoeveelheden gegevens uit te wisselen tussen onderzoeksinstituten en overheden. Dit was overigens ook het oorspronkelijke doel van het internet waar we vandaag de dag gebruik van maken (cfr. ARPANET). De huidige elektronische snelweg is echter dichtgeslibd, en de snelheden zijn veel te traag geworden voor wetenschappelijk gebruik. Internet2 werd van de grond af opnieuw opgebouwd en maakt gebruik van een eigen glasvezel infrastructuur en van nieuwe protocols. De deelnemende instituten drijven de snelheden steeds verder op. Eind april 2004 strandde de jongste recordpoging op 6,2 gigabit per seconde. De gegevens werden verstuurd over een afstand van 11.000 kilometer tussen het California Institute of Technology en het CERN, het Europees centrum voor nucleair onderzoek in Genève. Hiermee komt het uiteindelijke streefdoel van 10 gigabit per seconde in zicht. Maar wat betekent dit nu concreet, 6,2 Gb per seconde? Wel, 6,2 Gb is gelijk aan 0,775 GB (1 gigabyte = 8 gigabits). Als je weet dat een speelfilm op DVD (met alle extra's) zo'n 8,5 GB in beslag kan nemen, dan duurt het 11 seconden om die DVD te downloaden via Internet2. Dat is ongeveer tienduizend keer sneller dan wat je tegenwoordig met een breedband-internetverbinding (kabel of ADSL) haalt.
TCP/IP Protocol stamt af van het Griekse woord Protocollon. Dat was een vel papier die op een handgeschreven boek werd gelijmd, en waarop de inhoud van het boek beschreven stond. In de informatietechnologie wordt het woord protocol gebruikt om een verzameling van regels waarmee computers en computer programma's met elkaar communiceren. Er zijn vele soorten protocollen. Meestal komen ze tot stand in overleg tussen bedrijven en organisaties. Het internet heeft als belangrijkste technologie een protocol dat TCP/IP heet. TCP/IP (Transmission Control Protocol / Internet Protocol) is het Esperanto van het internet, een taal die alle computers verstaan, ongeacht merk, type of bouwjaar. Alle computers die aan het internet zijn aangesloten, gebruiken dit protocol om gegevens naar elkaar te sturen.
Huenga.com/multimedia | 1CM | © april 2005 |
[email protected] |
p.65
Packet switching Door middel van TCP/IP ontstaat een zogenaamd packet-switch netwerk. Het doel van een packet-switch netwerk is om de kans te verkleinen dat een pakket niet aankomt, en om er voor te zorgen dat gegevens opnieuw worden verzonden als ze toch niet aankomen op de bestemming. De verzending van alle soorten gegevens -of het nu een e-mail is of een web pagina- gebeurt op dezelfde manier. Eerst worden de gegevens door het TCPprotocol opgesplitst in kleine stukjes, packets (pakketjes) geheten.
Elk pakketje is even groot en wordt voorzien van het IP-nummer van de afzender van het pakketje en het IP-nummer van de bestemming. Er wordt als het ware een envelop omheen gedaan. Vervolgens komt het IP-protocol in actie. Elk van de pakketjes wordt afzonderlijk op pad gestuurd. De computer die een pakketje moet verzenden heeft geen directe verbinding met de ontvanger, maar wel met één of meer andere computers. Het pakketje wordt naar een van deze computers gestuurd met het verzoek om het door te sturen naar de bestemming. Deze computer op het tussenstation bekijkt het IP-nummer van de bestemming en kiest een vervolg van de route. De computers die als tussenstation optreden, bepalen dus zelfstandig het vervolg van de route van het pakketje. Om deze reden worden ze ook wel routers genoemd. De volgende afbeelding geeft een voorbeeld van de verschillende routes:
Huenga.com/multimedia | 1CM | © april 2005 |
[email protected] |
p.66
Alhoewel elk pakketje dus een andere route kan nemen, komen ze uiteindelijk allemaal bij de bestemming aan. Als gevolg van de verschillende routes komen de pakketjes niet altijd in de volgorde van verzending aan. De ontvanger plakt alle pakketjes weer aan elkaar, in de goede volgorde. Door het opknippen van netwerkverkeer in pakketjes, en door deze pakketjes stuk voor stuk op pad te sturen, en doordat de routers beslissen welke kant ze de pakketjes op sturen, heet deze technologie Packet Switching. Elk pakketje wordt bij aankomst gecontroleerd, om vast te stellen of het nog intact is: • Als dat niet zo is, dan stuurt de ontvanger via precies dezelfde methode een bericht terug met het verzoek het pakketje nog een keer te sturen. • Ook als er één pakketje ontbreekt zal de ontvanger een bericht sturen met het verzoek het nog een keer op te sturen. • Als het pakketje wel intact is, wordt een bevestiging gestuurd dat het goed is aangekomen. Als gegevens over het internet onderweg zijn, is er een kans dat ze niet aankomen. Een rechtstreekse verbinding van één computer naar een andere computer kan namelijk verbroken zijn, of erg traag als gevolg van grote drukte. Maar het internet is zo ontworpen dat een verbinding die uitgevallen is, niet kan veroorzaken dat het hele internet niet meer werkt. Er zijn namelijk vele routes om van A naar B te raken. Als de meest rechtstreekse route geblokkeerd of verbroken is, dan zal het internet zelf een alternatieve route kiezen zodat de gegevens alsnog aankomen.
DHCP Elke machine die TCP/IP gebruikt moet een uniek TCP/IP adres gebruiken. De gedachte achter DHCP (Dynamic Host Configuration Protocol) is dat clients een wisselend IP adres gebruiken in plaats van een statisch IP adres. Als je je aanmeldt bij je provider (je bent dan client), wordt een verzoek voor een IP adres uitgezonden. De DHCP Server van de provider geeft dan een ongebruikt IP nummer uit dat door jou voor bepaalde tijd wordt gebruikt. Met andere woorden: DHCP wordt gebruikt om een client op een TCP/IP netwerk (het internet, bijvoorbeeld) automatisch te configureren wanneer hij zich aanmeldt. Dat betekent ook dat je alle beschikbare IP adressen in een centrale database kan opslaan.
Firewalls Heb je thuis een internetverbinding? Dat betekent dat je computer onrechtstreeks in verbinding staat met miljoenen anderen. Spijtig genoeg heeft niet iedereen even goede bedoelingen. Om je PC tegen allerlei onheil te beschermen, installeer je maar beter een firewall. Het woord firewall verwijst naar de vuurvaste begrenzing die aangebracht wordt tussen twee structuren om te voorkomen dat het vuur overslaat. Een firewall op je computer moet vermijden dat irritante zaakjes zoals virussen of mailbommen zich van het internet op jouw PC nestelen. Anders gezegd, een firewall verhindert ongeautoriseerde toegang van óf naar een privé-netwerk. Dat wil zeggen dat ook
Huenga.com/multimedia | 1CM | © april 2005 |
[email protected] |
p.67
uitgaand verkeer tegengehouden kan worden. Als je bedrijf van mening is dat het bezoeken van de website (www.flauwe-moppen.nl) niet tot het takenpakket van jouw functie behoort, kan de firewall ervoor zorgen dat jij geen toegang krijgt tot die website. Een firewall kan je op twee manieren instellen: • ofwel wordt geen enkel verkeer doorgelaten behalve het verkeer dat jij als veilig gemarkeerd hebt • ofwel wordt alles doorgelaten behalve het verkeer dat jij als onveilig beschouwt. Het spreekt voor zich dat de eerste methode de veiligste is. Voor bedrijven is een firewall een erg efficiënte manier om het interne netwerk te beveiligen. In de praktijk is het immers doorgaans zo dat al het internetverkeer via een centrale gateway of router verloopt. Een router is een gewone PC, met als kenmerk dat die computer het enige verbindingspunt tussen het (veilige) privé- of bedrijfsnetwerk (LAN) en de (onveilige) buitenwereld of het internet is. Als het bedrijf er vervolgens in slaagt die router goed te beveiligen, is dat heel wat eenvoudiger dan alle computers afzonderlijk te moeten beschermen. Wat een firewall niet doet, is het beschermen van computers tegen de werknemers zelf. Wat bedoelen we daar mee? Wel, de firewall mag dan nog perfect functioneren, als een gefrustreerde werknemer al je bedrijfsgeheimen via een telefoontje naar de concurrentie doorsluist, is je firewall een maat voor niets. Je zou kunnen stellen dat confidentiële informatie nooit bewaard mag worden op een computer die op een of andere manier met het internet verbonden is. Dit is vandaag de dag echter niet altijd even eenvoudig te verwezenlijken. Er zijn natuurlijk ook gradaties van vertrouwelijkheid. Overheidsgeheimen moeten nog altijd beter bewaard worden dan je persoonlijke mailbox. Wat is nu precies het nut van een firewall voor de thuisgebruiker? Wel, het is toch niet leuk om te merken dat een onbekende lustig doorheen de documenten op je harde schijf bladert? Je hebt toch wel gegevens staan die je liever voor jezelf houdt? Geef je eigenlijk geen barst om je privacy? Bedenk dan dat er nog andere vormen van misbruik bestaan. Zo is er het zogenaamde IP-spoofing, waarbij een hacker jouw computer gebruikt om elders een inbraak te plegen. Wanneer men vervolgens de inbreker probeert te achterhalen, komt men bij jou terecht. Nog een reden om een firewall te installeren? Er zijn programma's die al je acties kunnen registreren (loggen). Elke toets die je intikt wordt in een tekstbestandje bewaard. Stel dat je on-line een boek gekocht hebt. Dan bevindt jouw VISA-nummer zich in dat bestandje. Voor de hacker is het een koud kunstje om aan de hand van dat tekstbestandje het nummer van je kaart te achterhalen en vervolgens je bankrekening te plunderen. Dit is weliswaar een worst-case-scenario, maar een firewall is dus heus niet alleen iets voor computerfreaks. Een veel voorkomende misvatting is dat een firewall een virusscanner overbodig maakt. Wanneer je computer al het verdachte verkeer tegenhoudt, is het toch niet nodig om de bestanden die er wél doorkomen - en dus per definitie veilig zijn - nog eens te gaan scannen? Eerst en vooral is geen enkele firewall waterdicht. Hackers zijn ook wel op de hoogte van de laatste soft- en hardwareontwikkelingen en vinden altijd wel een achterpoortje. Ten tweede is het internet heus niet de enige verspreider van virussen. Wie leent nooit eens een diskette of CD van een vriend of collega? Natuurlijk vertrouwen wij onze beste vrienden, maar het kan best zijn dat hij je per ongeluk met een virus opzadelt. De boodschap mag duidelijk zijn: die scanner heb je nog steeds nodig! Wie zich nu realiseert dat hij helemaal geen firewall heeft en zijn systeem al aangevallen ziet worden door tientallen hackers, kunnen we wel geruststellen. Recente
Huenga.com/multimedia | 1CM | © april 2005 |
[email protected] |
p.68
besturingssystemen bevat standaard een firewall die je al heel wat bescherming bieden. Heb je geen Windows XP of Mac OS X? Geen nood, op de site van ZoneAlarm (www.zonelabs.com) kan je een goede én gratis firewall downloaden. Heb je een firewall gekocht of geïnstalleerd en wil je weten of die wel werkt? Voer de testen van ShieldsUp en LeakTest even uit. Beide kan je vinden op www.grc.com Tot slot: vertrouw altijd op je gezond verstand. Ga alsjeblieft niet in op een mailtje getiteld “Klik hier om € 5.000 te winnen”. Iemand die je via MSN een programma doorstuurt en je dat per se wil laten uitvoeren, is wellicht ook niet zo te betrouwen. Of een berichtje van je internetprovider die vertelt dat de server is gecrasht. Of je snel even al je gegevens wil doorsturen? Wissen die rommel! En installeer een firewall.
5.2 World Wide Web Alhoewel de termen 'World Wide Web' en 'internet' vaak als synoniemen van elkaar worden gebruikt, zijn het eigenlijk twee verschillende dingen. Het World Wide Web is een van de vele toepassingsmogelijkheden die ontstonden toen het internet beschikbaar kwam. Als je • • • • •
naar een webpagina surft, is dit wat er gebeurt: Je typt het adres van een website in je webbrowser in. De webbrowser zoekt het IP-nummer van deze website op. De browser stuurt een verzoek om een pagina naar de webserver. De webserver zendt de gevraagde pagina terug naar je webbrowser. De webbrowser toont de pagina op je scherm.
Stel dat je een bepaalde website wil bekijken. Je opent je webbrowser (bijvoorbeeld Microsoft Internet Explorer, Netscape Navigator of Apple Safari) en voert het adres in. Bijvoorbeeld: www.google.com. Zo'n adres heet officieel een URL, dat is een afkorting voor Uniform Resource Locator. Zodra je op de Return toets drukt, gaat je web browser aan het werk om de website op je scherm te tonen. Allereerst zet de webbrowser de tekens http:// voor het adres. Het volledige adres wordt dan ook http://www.google.com. De reden dat de tekens http:// worden gebruikt is dat het zeer waarschijnlijk is dat je de website wilt opzoeken via het HTTP protocol. Elke internettoepassing heeft zijn eigen protocol; surfen doe je via HTTP. Alle computers op het internet hebben een eigen uniek nummer, het zogenaamde IP-nummer. Omdat het niet handig is om zo'n nummer te onthouden, kan de eigenaar van de computer een domeinnaam aanvragen en deze aan het nummer laten koppelen. De webbrowser moet het adres van de website die je hebt ingevoerd nu dus gaan omzetten in het IP-nummer van die website. Daarom gaat de webbrowser contact maken met de DNS-server van je internet aanbieder (je provider). DNS is een afkorting voor het engelse begrip Domain Name System. Als dit contact tot stand is gebracht vraagt de webbrowser de DNS-server om het IPnummer dat bij het adres van de website hoort. Als het adres bestaat, krijgt de webbrowser vrijwel onmiddellijk antwoord, in de vorm van het gevraagde IPnummer. Het adres (de URL) van de website is dus een roepnaam voor het IPnummer van die website. Bijvoorbeeld: het adres www.google.com staat voor het IP-nummer 216.239.33.100.
Huenga.com/multimedia | 1CM | © april 2005 |
[email protected] |
p.69
Je webbrowser weet nu het IP-nummer van de website die je wilt bekijken. Naar dit IP-nummer wordt het verzoek gestuurd om de eerste webpagina die bij deze website hoort, naar je eigen webbrowser terug te sturen. In dit verzoek staat uiteraard ook het IP-nummer van je eigen computer, anders kan de webserver het antwoord niet naar de juiste plaats terugsturen. De webserver ontvangt het verzoek van de webbrowser, en stuurt een bestand naar je computer. Dat bestand wordt door je webbrowser geïnterpreteerd, en toont het op het scherm van je computer. Je ziet nu een webpagina.
Proxyserver Een proxyserver is een server die een provider heeft om het surfen voor de klant te versnellen. Op de proxyserver staat een programma dat geraadpleegde internetbestanden lokaal opslaat. Als voor een tweede maal dezelfde webpagina’s of bestanden opgevraagd worden, zorgt het proxyprogramma ervoor dat deze van de lokale server komen, i.p.v. het trage internet. Met een proxyserver duurt het opvragen van een gecachete pagina slechts een seconde, ipv enkele tientallen. Trouwens, je kan een proxyserver ook gebruiken om werknemers toegang tot bepaalde websites te ontzeggen.
Cookies Een cookie is een tekstbestandje dat via het internet door een webserver op je harde schijf wordt achtergelaten zodra je die webstek bezoekt. In zo’n cookie wordt bijvoorbeeld een uniek nummer weggeschreven, zodat de server weet wanneer jij, of liever: iemand met jouw PC, nogmaals zijn website bezoekt. Hij kan je dan eventueel aangepaste webpagina’s serveren. Cookies kunnen handig zijn bij het online shoppen: de server kan de inhoud van je winkelkarretje bijhouden, zodat je bij een volgens bezoek kan verder kan winkelen. Sommige sites vragen je voorkeurstaal: ook die instelling past makkelijk in zo’n cookie. Cookies zijn geen programmabestanden en zijn ook heel klein: om die reden vormen ze dan ook geen echt veiligheidsrisico.
Domeinnaam registratie Sinds september 2000 kan iedereen in België, bedrijf of particulier, een domeinnaam in het top-level domein .be aanvragen. Het registreren van een domeinnaam kan volgens het volgende recept: • naam bedenken. • naam nog vrij? • naam aanmelden. Het bedenken van een goede domeinnaam lijkt eenvoudig. Stel dat je een fietsenwinkel hebt en Willems heet. Je eerste gedachte kunnen zijn om als domeinnaam willems.be te gaan gebruiken. Dat stuit echter op een paar probleempjes. Het grootste bezwaar is om te beginnen dat de naam willems.be al lang vergeven is, iemand anders heeft die naam al geregistreerd. En een domeinnaam moet uniek zijn, elke naam mag dus maar één keer worden gebruikt.
Huenga.com/multimedia | 1CM | © april 2005 |
[email protected] |
p.70
Het tweede bezwaar van de naam willems.be is dat je daarmee niet aangeeft wat er op de (toekomstige) website onder die naam te vinden is. En dat betekent ook dat mensen die een fietsenwinkel zoeken maar niet weten hoe die heet niet zomaar de site van willems.be zullen gaan opzoeken. Daarom is het een goed idee om na te denken over de manier waarop mensen naar een website op zoek zouden gaan als ze iets zoeken maar niet weten hoe de betreffende firma heet. Een reisorganisator zou dus kunnen denken aan zonvakanties.be (al bezet!), en een rijschool aan rijles.be (ook al bezet!). Je ziet, het is nog niet zo makkelijk. De beste manier is om met een paar mensen er eens even voor te gaan zitten en samen een paar namen te verzinnen die goed zouden passen bij de website die je wilt gaan maken. Vervolgens moet je die namen gaan controleren, om te zien of ze nog vrij zijn. Om te controleren of een domeinnaam nog beschikbaar is, kun je gebruik maken van de website van DNS Belgium VZW (www.dns.be). Bovenaan de homepage van dns.be vind je een zoekvakje met de tekst “.be” erachter. Vul de gewenste domeinnaam in, zonder de letters www. ervoor, en zonder de letters .be erachter. Voorbeelden van domeinnamen zijn dus “zonvakanties” of “rijles”. Klik vervolgens op de ‘Go’ button of druk op enter. Als de uitkomst is dat het domein nog vrij is, dan kun je nu via een zgn. DNS agent de naam gaan aanmelden. Op de website van dns.be vind je een lijst met alle agenten in België. Klik op de naam van zo’n agent en je komt op zijn website terecht. Zo kan je meteen prijzen vergelijken van wat een domeinnaam je kost. Let ook op de prijs van het “redirecten”, die bedraagt soms meer dan de domeinnaam. Dat redirecten heb je nodig als je je website op een andere server zet dan die van de agent.
Webpagina’s De bron van de meeste webpagina’s is een HTML-bestand. Kijk in Internet Explorer maar eens onder Beeld > Bron, dan krijg die code te zien. Met HTML maak je statische webpagina’s. Dat wil echter niet zeggen dat het gortdroge pagina’s zijn. Allerlei technieken trachten immers extra schwung aan die pagina's te geven: • Animated GIF’s • Macromedia Flash • Macromedia Shockwave • DHTML: dynamic HTML, oftewel HTML met Javascript, Java en/of ActiveX in verwerkt. ActiveX is ontwikkeld door Microsoft, in zekere zin als antwoord op Java. Terwijl Java echter op zowat alle platformen draait, richt ActiveX zich natuurlijk in de eerste plaats op Windows-omgevingen. Een ActiveXcomponent kan met een webpagina worden meegestuurd en, eenmaal geïnstalleerd, met je andere applicaties communiceren. ActiveX-componenten zijn precies daardoor echter minder veilig dan Java, maar Microsoft tracht de techniek goed te praten door er een systeem van certificaten aan te koppelen. Het
Huenga.com/multimedia | 1CM | © april 2005 |
[email protected] |
p.71
komt er dan op neer dat je in principe eerst een certificaat van betrouwbaarheid te zien krijgt, alvorens je de ActiveX-component toelaat zich te installeren. Een speelse toepassing van zo'n component vind je op de site van MS Agent met een sprekende papegaai www.microsoft.com/msagent.
5.3 E-mail Elke dag sturen de gebruikers van het internet elkaar miljarden boodschappen per e-mail. E-mail is een van de toepassingen van het internet die al sinds het begin bestaan en er wordt door vrijwel iedereen gebruik van gemaakt. E-mail is de afkorting voor electronic mail, elektronische post dus.
Geschiedenis In de herfst van 1971 verstuurde Ray Tomlinson het eerste e-mail bericht. Hij werkte destijd als ingenieur bij het bedrijf Bolt, Beranek & Newman en was al bekend met technieken rond het internet. Tomlinson combineerde de functies voor het versturen van bestanden van één programma (SNDMSG genoemd) met de functies om berichten te versturen en ontvangen van een experimenteel file transfer protocol (CYPNET), en maakte zo het eerste e-mail programma. Hij zegt zelf dat hij het niet helemaal zeker meer weet, maar hij vermoedt dat de inhoud van dit mailtje "QWERTYIOP" was. Een van de beslissingen die hij daarbij moest nemen was de keuze voor een teken dat de scheiding zou moeten aangeven tussen de e-mail naam van een persoon en de naam van het bedrijf of de organisatie waar deze persoon werkte. Tomlinson bestudeerde zijn toetsenbord, een zogenaamde Model 33 Teletype, dat toen bijna door iedereen werd gebruikt. Hij zocht een teken dat niet in bedrijfsnamen of persoonsnamen voorkwam. En dat teken werd de @ (apestaart). Het was ook nog eens het teken dat in het Engels "at" betekent, in het Nederlands zouden wij "op" of "bij" zeggen.
E-mail programma Je hebt vandaag waarschijnlijk al diverse e-mail berichten ontvangen. Om die te lezen heb je een of ander e-mail programma nodig. Veel mensen gebruiken daarvoor bekende programma's zoals Microsoft Outlook, Eudora, Pegasus of Mail. De meeste mensen sturen korte berichten per e-mail, enkele zinnen of alinea's, maar je kunt ook bestanden aan het bericht toevoegen, een zgn. attachment. Welk programma je ook gebruikt, een e-mail programma doet over het algemeen de volgende dingen: • •
Het toont een lijst van alle berichten in je brievenbus, waarbij je in de meeste gevallen de afzender en het onderwerp van het bericht kunt zien, en vaak ook de datum en tijd waarop het bericht is verzonden. Het stelt je in staat één van de berichten in deze lijst te selecteren en vervolgens te openen om de boodschap te lezen.
Huenga.com/multimedia | 1CM | © april 2005 |
[email protected] |
p.72
• •
Het maakt het mogelijk om zelf nieuwe berichten te maken en deze te verzenden. Je hoeft alleen maar het e-mail adres van de geadresseerde in te typen, plus een onderwerp en een stuk tekst. Het geeft je de mogelijkheid (meestal) om een bestand aan een te verzenden bericht te koppelen, of om een bestand dat je zelf hebt ontvangen bij een email te bewaren zodat je het verder kunt gaan gebruiken.
De meeste e-mail programma’s hebben verder nog allerlei toeters en bellen, maar in de kern is de opsomming die je hierboven ziet alles wat je echt nodig hebt.
E-mail server Je hebt dus een e-mail programma op je computer en je bent klaar om e-mail te gaan versturen en ontvangen. Nu heb je nog een e-mail server nodig. Je internetaanbieder (ISP) of het bedrijf waar je werkt heeft zo'n e-mail server. Het is eigenlijk alleen maar een grote computer die altijd aan staat en waarop een speciaal soort programma is geplaatst dat voortdurend actief is, zodat het e-mail programma op je PC er verbinding mee kan maken. E-mail servers hebben overigens meestal twee programma's, namelijk SMTP en POP3. SMTP wordt gebruikt om berichten te versturen en POP3 om de e-mail berichten mee te ontvangen.
E-mail versturen Als je een e-mail hebt gemaakt staat dit bericht klaar voor verzending in het 'uitbakje' (outbox) van je e-mail programma. Stel je voor dat je een bericht hebt geschreven dat bestemd is voor iemand bij Microsoftie. Het e-mail adres dat je gebruikt is
[email protected]. Toen je het e-mail programma installeerde heb je daarbij ook ingesteld hoe de e-mail server heet. Dat is bij elke internetaanbieder anders, maar over het algemeen is het zoiets als mail.provider.be. Laten we eens een voorbeeldbericht nemen, en kijken wat er bij komt kijken om dit bericht af te leveren. from:
[email protected] to:
[email protected] subject: bevestiging afspraak De vergadering van volgende week kan doorgaan.
Als je op de knop voor 'zenden en ontvangen' van je e-mail programma hebt geklikt, dan gebeurt het volgende: • • • •
Het e-mail programma maakt via het internet een verbinding met het SMTP programma van de e-mail server. Het e-mail programma op je PC en de e-mail server wisselen vervolgens gegevens uit, en het e-mail bericht wordt van je PC naar de e-mail server doorgestuurd. De e-mail server leest nu het e-mail adres dat achter to: staat (
[email protected]) en splitst dit in twee stukken: de naam van de ontvanger (adriaan) en de domein naam van de ontvanger (micosoftie.com). De e-mail server stuurt het bericht nu via het internet naar het SMTP programma op de e-mail server van de ontvanger. Dit gebeurt op dezelfde
Huenga.com/multimedia | 1CM | © april 2005 |
[email protected] |
p.73
•
•
manier als alle soorten gegevensuitwisseling op het internet (zie ‘Packet switching’). De e-mail server van micosoftie.com ontvangt de binnengekomen e-mail boodschap. Omdat het een bericht is voor een van de gebruikers van deze email server wordt de e-mail boodschap nu in de berichtenlijst van de ontvanger, adriaan, gestopt. Het staat daar nu gereed om te worden opgehaald. Tenslotte wordt de verbinding tussen het e-mail programma en de e-mail server verbroken.
E-mail ontvangen Wanneer de ontvanger daarna de e-mail boodschappen gaat ophalen, dan gebeurt het volgende: • Het e-mail programma maakt via het internet verbinding met het POP3 of met het IMAP programma van de e-mail server. • Om zeker te zijn dat het gaat om de gebruiker die het recht heeft om de • e-mail boodschappen te lezen wordt een gebruikerscode en een wachtwoord gebruikt. Bij het installeren van je e-mail programma heb je dit ingesteld, en het e-mail programma verstrekt deze codes nu aan de e-mail server. Als alles klopt is de verbinding succesvol tot stand gebracht. • De e-mail server en het e-mail programma wisselen nu gegevens uit. Daarbij worden alle boodschappen die stonden te wachten op de e-mail server één voor één naar het e-mail programma op je PC verzonden. • Als je POP3 gebruikt, worden de boodschappen daarna op de e-mail server weggehaald. Je hebt ze immers al op je eigen PC staan en anders zou je de volgende keer weer alle berichten krijgen die je al eens had opgehaald. Als je daarentegen IMAP gebruikt, blijven de berichten op de server staan, zodat je ze op meerdere locaties kan lezen: bijvoorbeeld op het werk, maar ook thuis. Voor alle duidelijkheid: IMAP heeft niets met iets als Hotmail te maken. Hotmail is immers webbased e-mail, en gebruikt hetzelfde protocol als eender welke webpagina, namelijk HTTP. • Uiteindelijk wordt het contact tussen e-mail programma en e-mail server verbroken. De berichten zijn nu beschikbaar in je e-mail programma. Je kunt ze daar lezen, eventueel beantwoorden en/of doorsturen naar anderen.
Huenga.com/multimedia | 1CM | © april 2005 |
[email protected] |
p.74
5.4 Instant Messenger Instant messenger programma's zijn in. Volgens Microsoft maken anderhalf miljoen Belgen gebruik van MSN Messenger. Behalve MSN bestaan er nog andere IM programma's: Mirablis ICQ, AOL Messenger en Yahoo Messenger. Al deze programma's werken volgens hetzelfde principe. Wanneer je een IM-programma opstart, worden enkele processen uitgevoerd. Eerst en vooral geef je je naam en wachtwoord op. Die gegevens worden naar de server gestuurd die controleert of je login wel bestaat en of het wachtwoord geldig is. Blijkt dat in orde te zijn, dan ben je ingelogd op het netwerk. Al je informatie wordt op een server bewaard, zodat je niet gebonden bent aan één bepaalde computer gebonden bent om in te loggen. Elke computer waar het IM programma op aanwezig is, volstaat. Vervolgens kijkt de server wie van je contactpersonen op dat ogenblik online zijn, en gelijktijdig stuurt hij jouw IP-adres naar al je online contactpersonen. Op hun computer verandert je status van offline in online. Jij op jouw beurt ontvangt een lijstje van alle beschikbare contacten met hun IP-adres. Dat lijstje wordt opgeslagen in een tijdelijk bestandje op je computer. Zo kan je onmiddellijk zien wie van je vrienden online is. Via de IP-adressen kan je rechtstreeks en in real-time berichtjes sturen. Wanneer je met iemand wil praten, hoef je enkel op zijn of haar naam te dubbelklikken. Daarmee open je een dialoogvenster. In dat venster kan je tekst typen. Om het berichtje te versturen, klik je op de knop Send. Eigenlijk is een programma zoals MSN Messenger niet 100% real-time, want dan zou je elke letter zien verschijnen wanneer die ingetikt wordt. Wanneer je op Send klikt, wordt het berichtje verstuurd naar de bestemmeling. Het tijdelijke bestandje op je computer kent het IP-adres dat verbonden is met elke contactpersoon, en kan op die manier de juiste computer terugvinden. M.a.w. er is geen tussenkomst nodig van de server. Alle communicatie gebeurt dus rechtstreeks tussen jouw computer en de computer van de bestemmeling. Dit noemen we peerto-peer communicatie. Dat is hetzelfde principe dat toegepast wordt bij file-sharing programma's zoals KaZaA of Napster. Wanneer je een gesprek beëindigt en offline gaat, wordt dit gemeld aan al je contactpersonen. Op hun lijstje met contactpersonen verandert je status van online naar offline. Tot slot wordt ook het tijdelijk bestandje –met verbindingsinformatie voor jouw computer– gewist.
5.5 Verbindingen met het internet Om te internetten moet je een verbinding leggen tussen je eigen computer en een internet service provider. Dat doe je via een telefoonlijn of via de telekabel. Voor de gewone gebruiker bestaan er twee manieren om die verbinding te maken: • smalbandconnectie • breedbandconnectie
Huenga.com/multimedia | 1CM | © april 2005 |
[email protected] |
p.75
smalband hardware Met een smalbandconnectie haal je een theoretische snelheid van 56 Kbit/s (lees: kilobit per seconde). Je hebt een modem nodig, dat is een toestelletje dat tussen de telefoondraad en je PC zit. De meeste computers hebben die al standaard aan boord. Achteraan je PC zit dan een extra aansluiting waarin het stekkertje aan het uiteinde van telefoondraden past. Je verbindt de andere kant van de telefoondraad met het telefoonstopcontact, en klaar. Je kan ook kiezen voor een externe modem, een modem die dus niet in je PC geïntegreerd is. Je kan die via de COM-poort of de USB-poort met je PC verbinden. Op de meeste modems die te koop zijn zal je nu het opschrift V. 92 zien. Dat is een vrij nieuwe taal voor modems die nu ook door zowat alle internetproviders ondersteund wordt. Een V.92-modem brengt de verbinding met het internet veel sneller tot stand dan een exemplaar van het V.90-type, en omdat je lijn tijdens die verbinding bezet is, heeft de V.92 modem een systeem aan boord om te zien of er niemand anders jou probeert te bereiken. Als je een modem gaat kopen moet je ook nog in 't oog houden of je thuis een 'normale' telefoonlijn hebt. Immers, als je een ISDN-lijn hebt, moet je altijd een aangepaste modem kopen.
Breedband hardware Met een ADSL-verbinding of een verbinding via de kabeldistributie raas je minimaal met 750 Kbit/s over de infosnelweg. De maximumsnelheid ligt voor ADSL op 8.000 Kbit/s (of: 8 Mbit/s), en voor kabel op 10.000 Kbit/s (10 Mbit/s). De nieuwe standaardsnelheid voor ADSL wordt nu zonder meerprijs bij de meeste providers trouwens 3.500 Kbit/s (of: 3 Mbit/s). Maar staar je niet blind op die fenomenale getallen. In de eerste plaats zal je zelden (lees: nooit) de theoretische maximumsnelheden halen (vergelijk het met het fileprobleem op de gewone weg), en ten tweede heb je geen Porsche nodig om naar de supermarkt te rijden. Met andere woorden: weet op voorhand waarvoor je je internetverbinding wil gebruiken. Als je meestal alleen 's avonds even wat door een nieuwssite wil bladeren of informatie over je hobby of een product zoekt, of alleen wil e-mailen, dan volstaat 56 Kbit/s ruimschoots. Als je van plan bent films via het internet te bekijken (of te downloaden), of als je graag on line radio van over de hele wereld beluistert, dan zal je een breedbandverbinding op prijs stellen. Welke hardware heeft een snelle jongen nodig? Een breedbandmodem! Je koopt of huurt 'm meestal via je internetprovider. Of hij kan je alleszins (al dan niet commercieel getinte) info geven over de verschillende merken. Sommige maken een verbinding met de PC via de USB-poort, andere via een netwerkkaart in je PC (die tegenwoordig ook vaak standaard is). Qua snelheid is er geen verschil, maar sommige duurdere modems (de zogenaamde ADSLrouters) kan je (later) via je netwerkkaart in de PC makkelijker inschakelen in een thuisnetwerk. Hoe dan ook, er zijn ruwweg twee soorten breedbandmodems: een ADSL- en een kabeldistributie-modem (beter bekend als de Telenet-modem). Telenet levert en plaatst z'n modems altijd zelf, en je hoeft er alleen een waarborg voor te betalen. De installatie is niet gratis, omdat de lijn vanaf je TV-distributiekabel wordt aangesloten. Een ADSL-modem kan je zelf installeren: het is niet veel méér dan een kabeltje in je PC pluggen, en eentje richting telefoonstopcontact mikken. Er is wel een addertje onder het gras: je moet in het hele huis op alle telefoonstopcontacten een 'splitter' voor je telefoon plaatsen. Een splitter lijkt op een ordinaire telefoon-
Huenga.com/multimedia | 1CM | © april 2005 |
[email protected] |
p.76
stekker zonder draad. Je stopt 'm altijd vooraan, als eerste in het telefoonstopcontact. Daarbovenop kan je je gewone telefoon inpluggen. Op de plaats waar je computer en modem staat, moet je het gaatje onderaan die splitter, de tweede uitgang, ook gebruiken. je plugt er de draad in die naar je ADSL-modem gaat.
Welke provider? je hebt behalve de hardware ook een internetprovider nodig, de oprit naar het internet. De meest courante providers bieden zowel breedband als smalband aan. Als je genoeg hebt aan een trage verbinding, dan zijn er toch nog een aantal keuzes die je moet maken. Sinds eind 1999 kan je zowat bij alle providers een gratis internetabonnement kiezen. Je betaalt dan alleen je telefoonkosten aan Belgacom, per minuut, zoals elk telefoongesprek. Als je voor breedband kiest, dan betaal je bij alle providers een vaste prijs per maand, all in: abonnementskosten, verbindingskosten, enzovoort. De breedbandproviders, zoals Skynet ADSL en Telenet, maken vooral reclame met de hoge snelheid waaraan je kan surfen. En toch is er meer dan die snelheid waar je rekening mee moet houden als je een internetformule kiest. Ben je nieuw op internet? Dan zal je blij zijn als je technische ondersteuning kan krijgen via een gratis of gewoon telefoonnummer. Sommige internetproviders geven alleen technische ondersteuning via een dure 0900- of 0903-lijn! Wil je met het hele gezin surfen? Dan is het misschien interessant als er meerdere mailboxen in het abonnement zitten, zodat elk familielid z'n persoonlijke mailbox heeft. Let op: sommige abonnementen geven je tot tien mailbox-aliassen, maar zo'n alias is alleen een andere naam voor je ene mailbox! Of wil je een eigen website on-line zetten? Dat kan, maar hoeveel ruimte (uitgedrukt in megabytes) krijg je ter beschikking? Trouwens, ook je mailbox heeft zo'n megabyte-limiet. Als je geregeld mails met zware attachments (foto's van een digitale camera bijvoorbeeld) doorgestuurd krijgt, dan zal je mailbox bij de ene internetprovider sneller vol zitten dan bij de andere.
5.6 Draadloze netwerken
WiFi en Bluetooth Na het bedrijfsleven begint ook de gewone thuisgebruiker de geneugten van een draadloos netwerk te ontdekken. Zonder kabels twee of meer PC's met elkaar verbinden, snel internetten met je notebook terwijl je achterin je tuin zit, met WiFi kan het allemaal. Bovendien strijken er steeds meer van dergelijke netwerken op openbare plaatsen neer, zoals in hotels, en in scholen, waardoor de “draadloze dekking” in onze omgeving gestaag toeneemt. Hierdoor rijst de vraag of we UMTS, de veelbesproken ‘derde generatie’ van mobiele communicatienetwerken, straks überhaupt nog wel nodig hebben. Toen er onder de brede bevolking nog weinig geweten was over draadloze technologie, werden de ongeveer tegelijk oprukkende WiFi- en bluetooth-standaarden nogal eens over dezelfde kam geschoren. Een foute inschatting: WiFi en bluetooth zijn technisch wezenlijk verschillend en kunnen dus ook compleet verschillende doeleinden dienen. WiFi ('Wireless Fidelity', de roepnaam voor wat als de 802.11b
Huenga.com/multimedia | 1CM | © april 2005 |
[email protected] |
p.77
standaard werd uitgevonden) is een Wireless LAN (WLAN): een draadloze uitvoering van de Local Area Networks (LAN's). Het vervangt dus de netwerkkabels tussen server en computer (tussen een PC in huis en je notebook of PDA, als je wilt) door een radioverbinding. De technologie kan echter ook gebruikt worden om een computer draadloos te laten communiceren met een breedbandmodem. Bluetooth daarentegen biedt de gebruiker een ad hocnetwerk: het wil, eveneens met behulp van radiotechnologie, de directe verbindingen tussen toestellen, seriële en parallelle kabels, overbodig maken. Je loopt dus met je notebook een kamer binnen waar een met bluetooth uitgeruste printer staat, en gebruikt vervolgens de bluetooth-verbinding om een document af te drukken. Die verbinding voltrekt zich rechtstreeks, dus zonder dat de notebook zich eerst moet aanmelden op een centraal netwerk. Om die reden zijn de twee eigenlijk geen concurrent van elkaar: WiFi staat sterker dan bluetooth op gebied van bereiken bandbreedte, terwijl bluetooth een prima systeem is om toestellen met elkaar te laten “praten” op korte afstand. Die verschillen zorgen er voor dat WiFi de standaard zal worden voor internettoegang op publieke plaatsen. Bluetooth zal eerder domineren op alle andere toepassingen en toestellen, zoals GSM's en randapparaten. Bedrijven zijn zoals gezegd al dol op (het gebruiksgemak van) WiFi. In 2002 zijn er wereldwijd niet minder dan 15,5 miljoen draadloze LAN's opgesteld. Het merendeel daarvan is door bedrijven geïnstalleerd: nu het vaste bureau niet meer van deze tijd is en werknemers met hun notebook of PDA van hot naar her moeten rennen, loont het wellicht ook steeds meer de moeite om het bedrijfsnetwerk 'doorluchtiger' te maken en er dus voor te zorgen dat de werknemer geen kabel meer in zijn computer moet proppen om online te gaan. Maar ook particuliere consumenten zijn te vinden voor WiFi. Dat komt ten eerste doordat steeds meer mensen een breedbandaansluiting in huis halen: voor een gewone inbelverding was WiFi, met zijn bandbreedte tot 11 megabit per seconde, overkill en dus gewoon niet interessant. Bovendien is de technologie opmerkelijk goedkoop geworden: voor pakweg 300 euro heb je het hele huis al van een prima draadloos LAN voorzien, en het voordeel is dat je in theorie met verscheidene mensen in één gebouw over het internet kunt surfen via dezelfde verbinding. Je moet, naast de kabel-of ADSLverbinding, twee dingen aanschaffen: een basisstation, dat moet worden aangesloten op een centrale PC of breedbandmodem, en één of meer WiFi-netwerkkaarten voor in je notebook of zakcomputer. Ook Macintoshgebruikers vallen trouwens niet uit de boot. Integendeel, Apple heeft met zijn AirPort-systeem al sinds eind 2000 een WiFi-oplossing in de winkel liggen.
Voor 250 euro heb je het hele huis al van een prima draadloos LAN voorzien. Benodigdheden: een netwerkkaart voor in je laptop (rechts op de foto) en een WiFi-basisstation, zoals het UFO-achtige model van Apple, Airport.
Huenga.com/multimedia | 1CM | © april 2005 |
[email protected] |
p.78
Naast het gebruik door bedrijven en particulieren beginnen er ook zowat overal inbelpunten voor draadloos internet op openbare plaatsen te verschijnen. Van die zogenaamde 'hotspots', een soort antennes die draadloze internetcommunicatie binnen een straal van maximaal 457 meter toelaten, werden alleen in de Verenigde Staten al honderden hotels, conferentiecentra en luchthavens voorzien, en met name de koffieketen Starbucks investeerde zwaar in WiFi-netwerken voor zijn filialen. Sommige van die locaties verkopen hun toegang in de vorm van een abonnement, andere stellen het gratis ter beschikking uit marketingoverwegingen. Uiteraard wordt de keuze van de locatie sterk bepaald door een publiek van early adopters, in dit geval reizende zakenlui, maar een boel elementen wijzen erop dat de technologie ook voor de gewone, reizende consument interessant wordt. In de Provinciale Hogeschool Limburg in Hasselt bijvoorbeeld, werden de gebouwen van de verschillende campussen al uitgerust met WiFi-hotspots voor studenten en onderwijzend personeel. Het is daarmee het grootste WiFi netwerk in Europa. Op de luchthaven van Zaventem staan er al hotspots opgesteld door het bedrijf Megabeam, dat verscheidene Europese luchthavens volplant met hotspots. Zelfs het straatbeeld zal er binnenkort aan moeten geloven. Telenet-dochter Sinfilo installeerde inmiddels 120 hotspots op openbare locaties in België. Het gaat opnieuw veelal om hotels en conferentiecentra, plaatsen waar vooral professionelen komen dus, maar er werden ook al gelegenheden aangedaan die door het 'plebs' worden gefrequenteerd, zoals de Quickrestaurants in Schoten en Sint-Denijs-Westrem en de twee Carestel-restaurants aan weerszijden van de autosnelweg in Groot-Bijgaarden. Neem er een notebook met WiFi-kaart mee naartoe en je kunt er draadloos surfen. Sinfilo werkt met prepaid-kaarten (de richtprijs is 9,99 euro voor 60 minuten draadloos surfen), maar op termijn moet ook een maandelijks abonnement mogelijk zijn. Dat alles is eigenlijk een beetje jammer voor mobiele operatoren die miljoenen hebben geïnvesteerd in UMTS, want WiFi kan op zich alles wat UMTS ooit zal kunnen en beter. Er wordt hier en daar dan ook geopperd dat zich hier misschien een nieuw 'ADSL-syndroom' gaat aandienen, naar analogie met de technologie die enkele jaren geleden onverwacht een zware concurrent werd voor glasvezelkabel. Operatoren staken destijds wereldwijd ook een hoop geld in glasvezelnetwerken, die eigenlijk overbodig werden toen er ineens een technologie werd uitgevonden die hetzelfde kon doen met de bestaande telefooninfrastructuur (ADSL dus). Ook bij UMTS spreken we over een technologie die nog alles te bewijzen heeft, met een infrastructuur waarin zwaar werd geïnvesteerd (alleen al de licenties hebben Proximus, Mobistar en Base miljoenen euro gekost), en die nog in de kinderschoenen staat. WiFi bestaat al enige tijd en is ook stukken goedkoper om te implementeren: er moet alleen een antenne worden geïnstalleerd, die wordt aangesloten op een zogeheten DSL-lijn. Bovendien is WiFi an sich stukken sneller dan UMTS: de maximumsnelheid is ongeveer 11 megabit per seconde, terwijl UMTS hooguit 2 Mbps toelaat. In het buitenland zijn er al mobiele operatoren die, naast hun mobiele telefonieaanbiedingen, ook al een WiFi-formule verkopen. Dat 'doemscenario' voor UMTS voltrekt zich uiteraard alleen op voorwaarde dat enkele kinderziekten waaronder de WiFi-standaard gebukt gaat, uit de wereld worden geholpen. Een eerste probleem is het feit dat de abonnementen die de verschillende WiFi-operatoren verkopen, voorlopig niet compatibel zijn met elkaar. In België bijvoorbeeld kun je met een abonnement van Sinfilo niet draadloos surfen op de luchthaven van Zaventem. Daarvoor moet je een tweede abonnement gaan halen bij Megabeam. Sinfilo zegt wel dat er al gesprekken gaande zijn voor roaming-
Huenga.com/multimedia | 1CM | © april 2005 |
[email protected] |
p.79
overeenkomsten tussen de twee operatoren, maar WiFi wordt wellicht pas echt interessant als er ook interconnectiviteit mogelijk is met operatoren van buitenlandse hotspots, zodat een reiziger op de luchthaven van Zaventem een mail kan uitsturen en ergens in het land van bestemming al kan kijken of hij antwoord heeft gekregen. Een andere onvolmaaktheid is dat 802.11 b op de radiofrequentie van 2,4 GHz zit, die eveneens gebruikt wordt door een hele rist andere apparaten en dus sterk gevoelig is voor storingen. De capaciteit van WiFi is daarbij veel kleiner dan die van UMTS: als je buiten het bereik van een hotspot zit, kun je het dus vergeten. Er moet zich dus een waarachtige wildgroei van hotspots voltrekken vooraleer de technologie interessant genoeg wordt om UMTS te verdringen. Maar die bezwaren betekenen geenszins dat WiFi uitgezongen is. Er is namelijk al een nieuwe WiFi-standaard klaar, 802.11g, die vijfmaal zo snel werkt als de huidige WiFi-standaard. Een van de eerste bedrijven die hiermee uitpakt, is Apple, met het product AirPort Extreme. WiFi omvat een reeks standaarden, technisch gedefinieerd als 802.11a, 802.11b en 802.11g. 802.11b is de oudste, traagste en populairste. Het haalt transmissiesnelheden tot 11 megabit per seconde (Mbps). A en g zijn sneller (tot 54 Mbps), maar a is beter geschikt voor grote groepen gebruikers die zich dicht bij een basisstation bevinden, terwijl g beter doorheen muren gaat en ook achterwaarts compatibel is met b. Dat betekent, volgens de fabrikanten, dat consumenten voor b en g zullen kiezen. Apple heeft voor de Macintosh gebruiker al een keuze gemaakt. Ze verkopen enkel de g basisstations, vermits Apple computers met b en g uitgerust zijn.
UMTS: 3G UMTS, de langverwachte derde generatie (3G) van mobiele communicatie is sinds mei 2004 ook in België beschikbaar, en wel dankzij Proximus. Voor alle duidelijkheid: er is helemaal geen sprake van videotelefonie via GSM voor Jan en alleman. Dat voorziet de operator pas ten vroegste eind 2005. De eerste dienst richt zich op de bedrijfswereld, met een 3G/GPRS-kaart die je in een portable PC moet stoppen. Met die kaart kan je draadloos surfen aan een maximale snelheid van 384 kbps, dat is tien keer sneller dan wat je met GPRS kan. Enige voorwaarde is dat je je bevindt in een gebied met UMTS-dekking. Dat zijn momenteel zes steden: Brussel, Antwerpen, Gent, Luik, Namen en Charleroi. Later komen er nog meer steden bij. Buiten deze gebieden valt het netwerk terug op GPRS.
Huenga.com/multimedia | 1CM | © april 2005 |
[email protected] |
p.80