5 Antwoorden 1 a Eigen antwoorden van de leerling b Eigen antwoorden van de leerling 2 a Tijd van Ontdekkers en Hervormers (1500 tot 1600) + Tijd van Pruiken en Revoluties (1700 tot 1800) b Vorsten, vooral Lodewijk XIV en Karel I c De niet-Koninklijke leiders van de Republiek der Nederlanden. Dit wordt behandeld in hoofdstuk 3. 3 a De wetenschappelijke revolutie b Observeren 4 a De wetenschappelijke revolutie b Observeren c Het gebeurde ongeveer gelijkertijd en de nieuwe manier van denken had invloed op hoe mensen de vorsten gingen bekijken. e 'De staat, dat ben ik!' 5 Eigen antwoord van de leerling, in het antwoord moet duidelijk worden dat de vorst een onbegrensde macht heeft. 6 a Lodewijk XIV liep niet zelf terwijl Willem-Alexander dat wel doet. b Beide mannen hebben een gevolg bij zich.
4.1 Met een wetenschappelijke blik
1 a I Het geheel van kennis en de manieren om die te verwerven II Waarnemen III Proefnemingen doen IV Mening over iets ontwikkelen op basis van feiten of veronderstellingen b Eigen antwoord van de leerling 2 a Omdat toen de geleerden over het algemeen uit de gegoede stand kwamen en zo hun studie konden bekostigen. b Door de vele verschillende mensen en culturen zag hij dat mensen allemaal op een andere manier naar dingen keken. c Hij had ontdekt dat mensen moeite hebben om het verschil tussen werkelijkheid en illusie te zien. d Hij twijfelde en daarom moest hij wel bestaan. e Cogito ergo sum f I II is juist 3 a Bij het waarnemen b 1 Hartstocht 2 Iemands aanleg en opvoeding 3 Een spraakverwarring 4 Ideeën van eerdere filosofen c Drogbeelden. Ook wel menselijke dwaling genaamd. d Hij wilde dat wetenschappers oude ideeën loslieten en experimenteerden. 4 a Het menselijke waarnemen heeft beperkingen, omdat ieder mens de dingen anders waarneemt. b Twijfel maakt duidelijk wat werkelijk is en wat illusie. c Er zijn vier drogbeelden, waardoor de waarneming vertroebeld wordt. d
Feniks, geschiedenis voor de onderbouw 2 vwo − Docentenhandleiding
© ThiemeMeulenhoff, Utrecht/Zutphen 2008
Bacon 2 4 7
Descartes 1 3 6
5 a Hij observeerde alles zeer nauwkeurig via een microscoop en beschreef alles zeer precies b Hij ontdekte de micro-organismen c Zoeken naar bewijzen als uitgangspunt 6 a 1 Hij observeerde zelf dingen in plaats van uit te gaan van oude teksten. 2 Hij gebruikte middelen die de Grieken nog niet hadden. b Men moest er zeker van zijn dat het klopte. c Experimenteren en wiskundig berekenen d Bij vakken als scheikunde, natuurkunde en biologie 7 a Deductie is een theorie opbouwen van een algemene regel naar een specifiek situatie. Inductie is een theorie opbouwen van een specifieke situatie naar een algemene regel. Filosoferen De beste en veiligste weg om te filosoferen schijnt me wel deze toe: eerst zorgvuldig de eigenschappen van de dingen onderzoeken, en die eigenschappen door experimenten vast te stellen, en pas dan, maar behoedzamer, over te gaan tot hypothesen om ze te verklaren. b Induceren. Van bijzonder naar algemeen c Je kunt de algemene informatie gebruiken en via een formule logischerwijze beredeneren wat je anders in een proef had gezien. Soms is proeven doen echter niet mogelijk. 8 a b c d e
Hij onderzocht ons zonnestelsel. De vraag waarom de appel wel en de maan niet op de aarde viel. Een natuurwet. Eigen antwoord van de leerling Observeren Het gedrag van apen in het wild bestuderen Experimenteren Medicijnen uitproberen op proefdieren Redeneren Via wiskundige formule de baan van een komeet berekenen
Herculaneum Toen wetenschappers in de 19e eeuw de Romeinse stad Herculaneum opgroeven, vonden ze in één van de huizen een groot kruis aan de muur. In de 19e eeuw speelde geloof nog een grotere rol in het dagelijks leven. Prompt werd gedacht dat dus de bewoners van Herculaneum christelijk waren. Men concludeerde dat het Christendom sneller was verspreid dan gedacht. Uit recent onderzoek is gebleken dat dit kruis zeer waarschijnlijk niets meer en niets minder was dan een bevestiging voor een kastje. 9 1 Feodale stelsel 2 Plato 3 Concurreren 10 a Deductie b Bacon c De theorie van de wetenschappers is ontstaan door hun (religieuze) opvoeding en misschien ook wel door hun hartstocht voor het geloof.
Feniks, geschiedenis voor de onderbouw 2 vwo − Docentenhandleiding
© ThiemeMeulenhoff, Utrecht/Zutphen 2008
4.2 Anders denken
1 a b c d
Eigen antwoord van de leerling Eigen antwoord van de leerling Eigen antwoord van de leerling Bijvoorbeeld: Het leven was een voorbereiding op het leven na de dood. God had de samenleving met standen zo gewild. Via de vorsten bestuurde hij deze samenleving. De mens en het leven op aarde kwamen meer centraal te staan. Men ging ook kritischer denken.
2 a Onder andere door de observaties die door ontdekkingsreizigers werden gedaan. b Het zijn de rechten die ieder mens al bij zijn geboorte heeft. De belangrijkste zijn dat iedereen gelijk en vrij is. c De koningen. Zij gaven aan dat zij bepaalde rechten van God hadden gekregen. Vooral om te mogen regeren. Dit haalde Locke onderuit. d Droit Divin 3 a Hij keerde zich ook tegen de dominante rol van de kerk. b Het gaat erom dat beiden vrijwillig zouden moeten zijn. c Godsdienstvrijheid en tolerantie 4 a b c d
Wat in de Bijbel staat kwam niet altijd overeen met wat de wetenschap ontdekte. Door de wereld om ons heen te onderzoeken. Door de ontwikkeling van de microscoop en de telescoop. Het heilige woord van de Bijbel en daarmee de macht van Rome kwam ter discussie te staan.
5 Door de boekdrukkunst konden mensen makkelijker aan boeken komen. Dit kwam, omdat de boeken in grote aantallen werden gemaakt. Erg belangrijk is dat de wetenschappers nu sneller elkaars werk konden lezen. Het aantal wetenschappers nam hierdoor toe, omdat meer boeken naar meer landen konden worden gestuurd. De verspreiding van de ideeën was dus erg groot. De Kerk was hier niet blij mee. Hun reactie was een lijst met streng verboden boeken opstellen. 6 a Het ‘Homo homini lupus est’, de mens is voor zijn medemens een wolf. b In een natuurstaat zullen mensen niet afwachten om aangevallen te worden, maar zullen dit liever eerst zelf doen. Mensen leven niet vredig samen, er heerst een constante staat van oorlog. c Alleen het absolutisme werkt. d In die tijd was kwam er juist steeds meer kritiek op het absolutisme. e Slim en berekenend 7 De Renaissance was er oorzaak van dat sommige mensen God niet langer centraal stelden. Toen Spinoza twijfels had over de precisie van waarnemen had dat tot gevolg dat hij ging beweren dat iemands waarneming van God werd beïnvloed door je gevoel. Aangezien iedereen dit anders voelde namen mensen God heel verschillend waar. De ontdekkingsreizen waren mede een oorzaak van de ideeën die Locke zou ontwikkelen. Hierdoor kon hij namelijk andere samenlevingen observeren. Dit had als gevolg dat hij met de theorie kwam dat ieder mens gelijk geboren wordt, een van de belangrijkste natuurrechten. De uitvinding van de boekdrukkunst was mede een oorzaak van de grote verspreiding van wetenschappelijke boeken. Een gevolg daarvan was dat wetenschappers makkelijker elkaars theorieën konden bestuderen. De drang van mensen om te overleven is volgens Hobbes een oorzaak van de mogelijkheid dat mensen concurrent van elkaar werden. De angst om bedrogen te worden heeft als gevolg dat mensen liever eerst zelf bedriegen. 8 a b c d
Waarschijnlijk zien de meesten een jonge vrouw. Eigen antwoord van de leerling Rijkdom, leeftijd, nationaliteit, sekse, geloofsovertuiging, opleiding. Gezondheid
Feniks, geschiedenis voor de onderbouw 2 vwo − Docentenhandleiding
© ThiemeMeulenhoff, Utrecht/Zutphen 2008
Vriendenkring Enzovoorts e Eigen invulling van de leerling 9 a b c d e f
Vooral een interpretatie Feiten Feiten Feit en interpretatie Interpretatie Feit en interpretatie
10 a Via de computer / internet kunnen tegenwoordig ook razendsnel ideeën verspreid worden over de hele wereld. b Moderne ideeën over god, de maatschappij en het bestuur konden zich zo onder veel meer mensen verspreiden. Dat leidde soms tot kritiek en onvrede. c Eigen antwoord van de leerling.
4.3 Ontwikkeling van het absolutisme
1 a Bijvoorbeeld: Een maatschappij met verschillende standen / lagen b Geestelijkheid, adel en boeren/burgers c De adel 2 Omschrijving C 3 a Feodum betekent Leen. b Het leenstelsel houdt in dat er afspraken tussen leenmannen en leenheren zijn. Zij zullen elkaar wederzijds helpen. Het leen is een stuk grond. c Feodale samenleving is de gehele samenleving, gebaseerd op het leenstelsel. d De koning moest wel rekening houden met de standen, zeker als hij weer eens geld nodig had. In de standenvertegenwoordiging konden de standen zo ook eisen stellen. 4 Het centralisme kwam op aan het einde van de Middeleeuwen. Centralisme is de ontwikkeling waarbij koningen vanuit één vaste plek gaan regeren. Voor de adel betekende deze ontwikkeling dat zij veel macht kwijtraakten. De koning had in de nieuwe situatie ambtenaren nodig, omdat die wel goed konden lezen en schijven. Ook waren de edelen niet altijd betrouwbaar. Zij hielden geld achter of wilden meer macht Hierdoor ontstond er spanning tussen de koning en de edelen. 5 a De gebieden waren te groot en te machtig geworden. Veel van de hoge adel was onbetrouwbaar. b Hij nam huursoldaten aan. 6 a b c d
De steden Hij ontnam de stad alle privileges. God 1 God had de koning toch deze absolute macht gegeven. 2 Het bracht wel meer rust en orde in het land.
7 a b c d e f
Tegenstander: ogen van een vos en regelt alles buiten de schrijver van de bron om. De koning regelt de zaken allemaal op zijn eigen houtje en geeft niemand mogelijkheid invloed uit te oefenen. De adel De adel was regelmatig in opstand gekomen tegen de macht van de koning. Adel, (de prins van Visconti) hij is ontevreden over het feit dat de koning alle macht naar zich toetrok. Toch nog vrij mild. Hij is waarschijnlijk bang voor vervolging of verlies van privileges.
Feniks, geschiedenis voor de onderbouw 2 vwo − Docentenhandleiding
© ThiemeMeulenhoff, Utrecht/Zutphen 2008
8 Eigen antwoord leerling. 9 De Romeinen hadden een sterk gecentraliseerde staat. Toen het Romeinse Rijk viel, veranderde Europa in een sterk verbrokkeld gebied. Gevolg hiervan was dat er veel aparte vorstendommen waren. Door oorlogen en verstandshuwelijken werden deze staten groter. Om alles te kunnen besturen kregen de vorsten hulp van de adel. In periodes van langdurige vrede groeide de economie en daarmee de steden. De invloed van de vorst werd dus kleiner door de invloed die de adel en de steden hadden. Via het centralisme en het absolutisme probeerden de vosten deze invloed terug te krijgen. Iemand als Lodewijk XIV slaagde daar behoorlijk in. Maar dit leidde na verloop van tijd tot veel protest van de bevolking. Eind achttiende eeuw lukte het de bevolking om steeds meer invloed te krijgen. Er waren daarna nog wel grote gecentraliseerde staten – net als bij de Romeinen- maar de vorsten hadden niet meer alles voor het zeggen. Voortaan beslist het volk mee. Vandaag de dag heeft koningin Beatrix daarom maar beperkte invloed op het regeren van ons land.
4.4 Droit Divin! En het volk?
1 a Eigen antwoord b Klassieke encyclopedie: betrouwbaarder Internet: op de hoogte laatste ontwikkelingen c Eigen antwoord 2 a De koning ging er vanuit dat hij zijn macht direct van God had gekregen en God zich via hem met de mensen bemoeide. b Opstand tegen de koning is dan ook te beschouwen als een soort opstand tegen God en dat is in die tijd niet gebruikelijk. 3 Jupiter was de Romeinse oppergod. Lodewijk XIV zag zichzelf ook als een god. 4 a Een absoluut vorst heeft in alles het laatste woord. Dus als hij de koning is, maakt hij wetten die gelden voor het hele land en bepaalt hij het geloof van zijn onderdanen. b Door het Edict van Nantes te herroepen hoopte Lodewijk iedereen te dwingen hetzelfde geloof aan te nemen (zijn geloof uiteraard). c De Franse protestanten werden Hugenoten genoemd. d Heel wat Hugenoten vertrokken naar de Republiek en vervulden daar belangrijke functies. 5 a Protestantisme b 'Begin 1681 … schorste.' 'Men hoorde … voort te zetten.' c Ze moesten zich bekeren tot het katholieke geloof of anders moesten ze vertrekken. 6 a Geestelijken De adel Burgers en boeren b 1 De koning had de geestelijken nodig, omdat zij veel invloed hadden op het gelovige volk. 2 De geestelijken bezaten wel 10% van het Franse grondgebied. c Geestelijken en de adel d Ze vochten en bestuurden. 7 a Boeren, ambachtslieden, winkeliers, handelaren en lage ambtenaren. b De bourgeoisie c Ze moesten veel belastingen betalen.
Feniks, geschiedenis voor de onderbouw 2 vwo − Docentenhandleiding
© ThiemeMeulenhoff, Utrecht/Zutphen 2008
8 Lodewijk XIV was, net als alle andere vorsten uit zijn tijd, ervan overtuigd dat hij zijn macht van God had gekregen. Hij duldde daarom nauwelijks tegenspraak. Lodewijk XIV was namelijk oppermachtig. Hoeveel macht hij had bewees hij door het Edict van Nantes in te trekken. Er werd veel geld besteed aan oorlogen en het hofleven. Ondanks dat Lodewijk XIV van Frankrijk een machtig land had gemaakt, was de derde stand ontevreden. Zij betaalden namelijk bijna alle belastingen en hadden verder niks te vertellen. 9 a b c d
Eigen antwoord van de leerling Lodewijk Een Griekse god, wat af te leidden is uit de kleding en de zuil. Eigen antwoord van de leerling
10 a De geestelijkheid werd bestuurd vanuit Rome en was verspreid over heel Europa. Het was dus een internationale organisatie met veel geld en veel invloed. b Sinds de late Middeleeuwen was de handel gegroeid en waren er nieuwe steden opgekomen. Daarbij was er door de overzeese expansie nieuwe handel bijgekomen. c Ten eerste moesten de boeren veel belasting betalen, zodat Lodewijk oorlog kon voeren. Ten tweede moesten de boeren soms ook meevechten in de oorlog. Hierdoor konden ze minder goed voor hun land zorgen en daardoor daalden de inkomsten van het land. 11 a Droit Divin, de koningen staan in dienst van God. b 1 Volk heeft mij gekozen. 2 Het land vereist mijn strakke leiding, anders wordt het een chaos.
4.5 Vormen van absolutisme
1 a De koning heeft in alles het laatste woord. b Bij de regenten was niemand echt de baas, de stadhouder was slechts een vertegenwoordiger. c 1 Karel: 1600-1649 (1625-1649) Lodewijk: 1638-1715 (1661-1715) 2 Ze schelen een generatie en Lodewijk heeft veel langer geregeerd. 2 a Afstandelijk, arrogant en statig b Door de adel die moeilijk deed te arresteren. c Locke: hij gaat er vanuit dat alle mensen gelijk zijn. De mensen hebben de koning aangesteld uit een soort van noodzakelijk kwaad. De koning moet het land regeren, maar als hij dat niet goed doet heeft het volk het recht de vorst af te zetten. d Niet de wetten zijn het belangrijkste, maar de koning, want de koning staat boven de wetten. 3 a b c d e f
Hij groeide op in een politiek onrustige tijd. Hij werd zelfs ontvoerd. Hobbes Opstand van de adel in verband met belastingen die Mazarin wilde heffen. Door de adel aan het hof in Versailles te laten wonen en ze tegen elkaar uit te spelen via privileges. Ja, hij wilde nooit meer dat de adel zo in opstand kon komen tegen de koning zoals dat onder Mazarin en zijn moeder was gebeurd. Hij was koning van een groot land met erg veel inwoners. Hij regeerde erg lang en had dus als vorst veel ervaring.
4 a Er woonden veel mensen, sanitaire voorzieningen waren slecht en er heerste een gespannen sfeer in verband met interne machtsspelletjes. b De vele edelen moesten vermaakt worden. c Iets waarmee iemand wil duidelijk maken hoe belangrijk hij of zij is.
Feniks, geschiedenis voor de onderbouw 2 vwo − Docentenhandleiding
© ThiemeMeulenhoff, Utrecht/Zutphen 2008
5 a Lodewijk werd in 1661 koning. Grootste stijging van de kosten was in 1685. b 1670 werd 96.338.000 uitgegeven. In 1685 was dat 156.740.000. [156.740.000 : 96.338.00 = 1,62698…… x 100 = 163%] c Zowel het hofleven als oorlog voeren was erg duur. ‘Lodewijk had tijdens zijn koningschap ongeveer 1200 komedies en tragedies besteld.’ d Colbert hervormde de economie. 6 a Beiden geloven heilig in het Droit Divin. Ook hadden ze beide veel geld nodig voor oorlogen. Dit geld wilden ze via belastingen verkrijgen. b Lodewijk: tegenstanders tegen elkaar uitspelen (verdeel en heers) Karel: frontale aanval. c Ja, Karel had zich door zijn houding minder geliefd gemaakt. Lodewijk maakte meer gebruik van een charmeoffensief. d Eigen antwoord van de leerling e Probleem is dat ze in een ander land met andere achtergronden en cultuur leefden en bovendien van een andere generatie waren. 7 Pas je kennis toe Persoon
Kijk op Lodewijk XIV (interpretatie)
Kijk op Karel I (interpretatie)
minister edelman arme boer soldaat Hugenoot
8 a Droit Divin. Het recht hebben de koningen van God gekregen. b Deze verkeerde ideeën vormen de wortel van alle ellende van de onderdanen. c De een gebruikt natuurwetten uit de Bijbel. De ander uit de filosofie. 9 a Het werd een republiek. b Na verloop van tijd ontwikkelde zich een parlementaire monarchie. c Het zal in Frankrijk nog twee generaties duren voordat daar een eind komt aan het absolutisme. 10 a Alleenheerser vroeger God / erfopvolging
Alleenheerser tegenwoordig Aan de macht Staatsgreep of gekomen door (onbetrouwbare) verkiezingen Aan de macht blijven Onderdrukken opstanden Onderdrukken of door en kritiek nepverkiezingen Volk beïnvloeden via Decreten / kerk Propaganda via media b Via Internet zijn allerlei contacten mogelijk onder andere tussen oppositiegroepen en met het buitenland. Ook kan iedereen allerlei informatie via internet binnenhalen. Dat alles is moeilijk tegen te houden door een alleenheerser.
Feniks, geschiedenis voor de onderbouw 2 vwo − Docentenhandleiding
© ThiemeMeulenhoff, Utrecht/Zutphen 2008
4.6 Afsluiting
1 a De achtergrond stelt de Herengracht in Amsterdam voor, waar vele regenten zullen hebben gewoond. b De kroon staat symbool voor de absolute vorsten. c Het opkomende wetenschappelijke denken ( Newton,Locke,Spinoza) zie je niet terug. 2 Het precies bekijken en vastleggen van een ontdekking. Proefjes/proeven nemen in de hoop iets te bewijzen. Door na te denken en proefjes/proeven te nemen een theorie opstellen. Algemeen geldende regel in de natuur Rechten die elk mens bij zijn geboorte heeft, ongeacht zijn afkomst. Vorsten gaan hun rijk meer en meer vanuit één punt besturen. Samenleving waarin koning, adel en boeren afhankelijk zijn van elkaar. De koning zegt zijn macht van God te hebben gekregen. 3 7 1 4 3 6 5 2
Observeren / Waarnemen Experimenteren Redeneren
Natuurwet Natuurrecht
Centralisme Feodale samenleving (ook leenstelsel mag) Droit divin
Door de Renaissance gaan de mensen zichzelf meer centraal stellen. Ontdekkingsreizigers komen met verhalen over nieuwe culturen. Descartes wil een nieuwe vorm van wetenschap. De Nederlanden hebben geen vorst en zijn welvarend. Kooplieden gaan met hun vele geld boeken kopen. Locke komt met zijn theorie dat ieder mens gelijk is vanaf zijn geboorte. Absolutisme krijgt steeds meer kritiek.
4 a Hun opvattingen waren in strijd met zijn opvattingen over het Droit Divin. En daar was zijn macht op gebaseerd. b Door het ongemak van zijn fistel leerde hij moderne medici waarderen. c Hij waardeerde bijvoorbeeld ook slimme uitvindingen op het gebied van oorlogvoering. d Met denkbeelden van bijvoorbeeld Locke konden ze het absolutisme van Lodewijk XIV ter discussie stellen. 5 a 5 Er is een feodale samenleving. 2 Opkomst van het centralisme 3 Lodewijk XIII sterft en de adel wil de macht grijpen. 6 Mazarin sterft en Lodewijk grijpt alle macht. 7 Engeland herstelt de monarchie met Karel II. 1 Lodewijk XIV heft het Edict van Nantes op. 4 Lodewijk XIV sterft. b In de Middeleeuwen had de koning allerlei macht aan de adel gegeven. Dit moest hij wel doen, omdat hij anders geen controle kon hebben over zijn enorme land(goed). Toen aan het eind van de Middeleeuwen de vorsten hun gebieden vanuit één plek gingen besturen, kwam de adel in opstand, omdat ze hun macht dreigden kwijt te raken. Lodewijk had gezien hoe de strijd tussen adel en vorst mis kon lopen en zette de adel buitenspel door als alleenheerser Frankrijk te gaan regeren.
Feniks, geschiedenis voor de onderbouw 2 vwo − Docentenhandleiding
© ThiemeMeulenhoff, Utrecht/Zutphen 2008
6 a 1B 2C 3A b Eigen antwoord van de leerling 7 a Veel mogelijk. Bijvoorbeeld: Keizer Augustus, Karel de Grote, Filips II enzovoorts b Bijvoorbeeld Napoleon, Hitler, tsaar Nicolaas enzovoorts. Uit onze tijd: Bijvoorbeeld: Mugabe, Kim Jong Il 8 a Bijvoorbeeld: Socrates, Archimedes, Pythagoras of Galilei b Zeer ruime keuze mogelijk (Watt, Edison, Einstein enzovoorts) 9 a Centralisme b Het land had met stip de meeste inwoners en het opkomend absolutisme 10 M
I
C
R
O
S
C
O
O
P
I
K
T
O
D
E
T
E
W
R
U
U
T
A
N
N
O
R
E
N
A
I
S
S
A
N
C
E
E
B
N
I
N
D
U
C
T
I
E
N
M
M
L
O
K
D
E
I
M
O
N
O
C
E
I
E
C
U
D
E
D
U
C
T
I
E
N
R
P
A
S
N
E
L
E
F
IJ
W
T
R
I
P
B
D
E
S
C
A
R
T
E
S
A
P
A
I
G
N
I
L
A
W
D
K
B
A
X
R
E
D
E
N
E
R
E
N
E
N
W
E
[Oplossing: Ik denk dus ik ben]
A De universiteit van Leiden
1 a Rond 1100 in Italië ontstonden de eerste universiteiten: Bologna en Salerno, iets later Parijs en Oxford. b Er waren hoger opgeleiden nodig die in de steden bestuursfuncties vervulden. c Als het ze in een stad niet beviel of ze werden tegengewerkt, vertrokken ze heel makkelijk naar een andere stad. d Universiteiten hadden een goede algemene opleiding (studium generale) en een vast programma (curriculum) en een internationaal systeem van titels. e Door het tegenwerken vertrokken universiteiten nogal eens naar een andere stad en daardoor verspreidden de universiteiten zich over Europa. f Er werd gekeken naar teksten uit de Oudheid en het Midden Oosten. Deze teksten werden geïnterpreteerd van uit Bijbels oogpunt. g Filosofie ontstond er naast theologie. 2 a In 1575 werd de universiteit door Willem van Oranje gesticht. b In 1425 was er al een universiteit in Leuven.
Feniks, geschiedenis voor de onderbouw 2 vwo − Docentenhandleiding
© ThiemeMeulenhoff, Utrecht/Zutphen 2008
c Er waren hoog opgeleide mensen nodig om zo de steden, gewesten en de Republiek te kunnen besturen. d Overeenkomsten: studies als rechten en geneeskunde had je op alle universiteiten. Verschillen: universiteit van Leiden stond meer los van de kerk. 3 a Door het wegslippen van de gunstige Gouden Eeuw valt ook het kapitaal om te kunnen studenten en de behoefte aan hoger opgeleiden weg. b De verzamelde wonderen der natuur dienden om Gods almacht te bevestigen. c Emancipatie beweging van drie bevolkingsgroepen; vrouwen, katholieken en de middenklasse. d Er staan vrouwen op. Over het algemeen werden pas eind 19e eeuw vrouwen toegelaten. e Gelijk: systeem van titels is gelijk gebleven. Verandering: tegenwoordig wordt er meer bestudeerd dan alleen dingen in een rariteitenkabinet. 4 a Door zijn bekendheid werd ook de universiteit beroemd. b Hij combineerde theorie met de praktijk, door aan het ziekbed van patiënten te discussiëren over symptomen. c Hij kreeg bezoek van Tsaar Peter de Grote en Keizer Frans I, hij werd lid van de ‘Academie Francaise’ en een brief uit China met alleen zijn naam erop bereikte hem toch. 5 a Hij sprak al op zijn negende Latijn. b Zijn vader was een beroemd dichter en daardoor kwam de jonge Christiaan in contact met mensen als Descartes. c Het meest waarschijnlijke antwoord is ja. Huygens kwam uit de gegoede stand en er werd nadruk gelegd op zijn ontwikkeling. Als geleerde observeerde hij veel via lenzen en maakte hij gebruik van wiskundige berekeningen. (Nee is niet uit te sluiten mits goed onderbouwd.) d Door zijn theorieën werden de ideeën die de kerk jaren had verkondigd, ondermijnd. e Bruno werd in 1600 op de brandstapel gezet en Galilei moest in 1632 onder druk van de kerk zijn ontdekkingen herroepen. f In de (protestantse) Nederlanden werden mensen niet snel vanwege hun ideeën vervolgd. En de brandstapel was al helemaal uitgesloten.
B John Locke en de rechten van de mens
1 a Alle mensen hebben van nature bepaalde rechten en vrijheden. b Iedereen is vrij en iedereen is gelijk. 2 a,b Eigen antwoorden van de leerling 3 Eigen antwoord van de leerling
C Jean-Baptiste Colbert
1 a Hij trad op tegen het misbruik van de staatskas. b De Nederlanden. c 1 Het belastingsysteem was niet efficiënt en gevoelig voor fraude. 2 Hij wilde de macht van de staat versterken door een krachtigere economie. 2 a De balans tussen de invoer en de uitvoer van een land. Als je meer uitvoert dan invoert noemen we dat een gunstige handelsbalans.
Feniks, geschiedenis voor de onderbouw 2 vwo − Docentenhandleiding
© ThiemeMeulenhoff, Utrecht/Zutphen 2008
b 1 Hij gaf Franse fabrieken op voorhand geld om goede machines te kunnen aanschaffen, zodat daarmee goedkope en goede producten konden worden maakt. 2 Hij liet kanalen aanleggen waardoor de producten gemakkelijk en snel konden worden vervoerd. 3 Over buitenlandse producten moeste extra geld betaald worden. Hierdoor werden ze duurder en kochten de mensen eerder Franse producten. 3 a Ja, er kwam meer geld binnen. Nee, Lodewijk XIV gaf zoveel geld uit dat de economie er onder leed. b Hij had openlijk kritiek op Lodewijks dure leefstijl. c Het bracht Frankrijk aan de rand van een faillissement. 4 a Eén van de vele kanalen die Colbert liet graven. b Colbert wilde de handelspositie van Frankrijk verbeteren. Dit werd mede mogelijk door een goede interne infrastructuur. 5 a Door de aanwezige grondstoffen hoefde Frankrijk niet meer bij andere landen grondstoffen in te kopen en werd Frankrijk onafhankelijker. b Colbert stuurde er 4000 boeren naar toe. 6 Eigen antwoorden, bijvoorbeeld: De economie is tegenwoordig sterk internationaal georganiseerd. Het volk zal ook niet accepteren dat er zoveel geld naar de koning of naar oorlogvoeren gaat.
D Mazarin: Leermeester van een koning
1 a b c d e f
Mazarin onderwees Lodewijk hoe hij koning moest zijn. Lodewijk en zijn moeder waren tijdens de opstand door de adel ontvoerd. De adel was het niet eens met de belastingherzieningen. Toen Mazarin stierf, adviseerde hij Lodewijk geen eerste minister aan te stellen. Hij raadde Lodewijk aan met de Spaanse troonopvolger te trouwen. Eigen antwoord van de leerling
2 a Eigen antwoord van de leerling b Eigen antwoord van de leerling
Feniks, geschiedenis voor de onderbouw 2 vwo − Docentenhandleiding
© ThiemeMeulenhoff, Utrecht/Zutphen 2008