DE VEDA'S Vedaos werden geopenbaard dfrge bela_ngrijke godsdienst met betrekkin-g toú het aantal belij
Yeda's in deze tijd Doch de _to.estand, waarin de -veda's tegenwoord.ig verkeren, is uiterst verwarrend. w! *_qt"l niet eens de namen ãer pe"sonãn, die dezô oputrbn"ìrrg"ì ontvingen. De vedische mantra's vermelden-in het bôgin enige nämen, dãch die n-amen zijn ook volgens de Hindoe-geleerd.en zelf niåt cle Iamen van hen dg.dg- openbaring ontvingen, doch võn hen die ze vetzam.erdén. \ryelke seschrectkund.ige waarde de Yeda's bezitten blljkt hieruit overduidelljk.
I. Hindoe-geleerden over
Vedaos
De vedische geleerclen zljn omtrent de veda's d.e volgende meningen toegedaan:
l.
Pandit Vedic Muni schrljft in zijn Ved.ø
Ba,raøsaa:
De verwarde toestand waarin deze Atharva-veda is komen te verkeren is ,^ot]+"l weerga in de andere veda's. zens na sayanacharyu ,¡tr Buktø's ag,n to;ege.voegd. Men heeft, een mooie mäthode vän iriterpolatie "r "ãt" uitgev_onden. In het eerste stadium wordt de geinterpoleerde ziirsnede door de woorden Athø (begin) en lúri (einde) tuñen d.e'tekst u""g;A"iã. zodra de lezers aan de wijzigiig gewenä ziin worden d.e woorden athø en geschrapt-en de Llte_rpólatieãaät dan deäl uitmaken van de hoofdtekst,. {li -u.;vena,ls br.¡ de r"iig-veda verzameling de valkhi,lya sulcto's er a,an worden zo worden ook aan het õinde der At"harva-veda de Kuntø,pq,foeg¡yogød' Ëukta's toegevoegd. rndien u de waag stelt: ,,vanwaar zijn dje sulci,a,s uit de vljfde Anu-vaka tot Kuntøpø gãkomen?;; kriiet U sËen antwoord. De onwetendheid viert zodanig h'oogïij, dat de *oåíd"n iÀtharva-veda samhita samaot&" die aan hel eindõ äijn geplaatst een vólãoende .waarborg worden ge_?cht Le zijn dat al het vóorífg'aand" de Atharva-verzameIing voorstelt. Niemand waagt zich af wie dõ verzamelaar en wie de uitgeverwa,ren en welke bevoegdheid zij voor hun taak hadden. (pøg. g7)
2.
Pandit Mahesh chandra Prashad schrijft in zijn sønslcrit Bøhitiø
lcø
ltilws:
Vøiø Saneyi_F@U" Jed,jar--Ved,a Sømhiúø is een weemde verzameling,
veda's en Brahmana's afzonderliike delen vormen. Er ziii in het.slhryl veertig hoofdstukken, doch de ñeeste mensen ,¡n er oän overtuigd dat slechts achttien hiervan echt zijn, terwljl de anäere later zijn toegevoegd. Toofdstukken één tot achttieri komen "mer Bhngø Tøiuiriyø sømhitn' en K.rishna, Jed,iør-veitn in proza en vers overeen. van die wa,a,rvan de
achttien hebben wij woord vobr woord een verkraring in hun Brahmana,s. 59
Wat
tot
negen en
twintig bestaan grotendeels uit mantra's, 4i9 betrekkÞg
hebben op dezelfrle of1erplechtigheden die in de woegere hoofdstukken zijn vermeld, waaruit blijkt dat zij ongetwijfeld in latere tljden zljn toegevoegd. (pas. 160)
3.
Pautlit Shanúi Dev Shastri schrijft in The Gønga' (Feb. l93f ): Ten eerste kan men niet zeker te weten komen of er d,rie of aí'er Vecla's zijn. Volgens Manu Smrti en Shatapatha Brahmana zijn de enige Verla's de
Rig-ys¿r, Yadgur-Veda en Sama-Veda en deze geven h9t gglal
+r!e.
Doch volgens Vája Saneyi Upanishad Brahmana Upanishad en Mundaka Upanishad zijn de Veda's vier in getal. (pø9. 232)
4.
Pandit Hirday Narain schrijft in The Gønga (Jan. 1931):
In
ChøralLa, Vyuha en andere geschriften van Shaunaka Rishi heeft de vermelding vañ h"t juiste getal"van de Vedische mantra,'s, hun woorden en letters-geen betiekking op de tegenwoordige uitgaven der Veda's, waaruit blijkt dat de Veda! tal van toevoegingen en schrappingen hebben
ondergaan.
5.
Pandit Shanti Dev Shastri schrijft in The Gøngø (n'eb. 1931): Toen Chara,nø Vyuhø van Shaunaka Rishi werd samengesteld, bevatte
in de Rig-Veda-verzameling 153.826 woorden, 432.000 letters en 10.622 mantra's. Doch hed.en vintlt men deze getallen niet. (pøs. 231) Shøkøl,Eø Sunùhitø
6. I)r.
Ta,rapad Chaudhri schrljft
in The Ganga (Jan. 1932):
Buiten deze vindt men in de Veda's woorden waa,râa,n men duidelijk ziet, ctat zij aan de tekst vreemd zijn. Het schijnt dat de tekst onwetend is geschonden door hen die hem dicteerden, alsmede door hendiehemoverschreven. (poS. 7a) I
Pandit Vedic Muni schrljft in zijn
Veiln-Sa,ruaßaø:
tijd van de samenstelling va,n Gopøtha Brøhmanø was juÞt de tr¿{_, rvaarin de voorstanders van offeranclen de scepter zwaaiden. In die tijd wa,ren de aanhangers va,n de Rig-Veda, Jedjar-Veda, Sama-Veda en Atharva-Veda in eén hevig geschil met elkander verwikkeld en maakten in hun onder verschillende voorwendsels interpolaties. Zii zebten ieder .waren. eigen Veda's de mantra's uit de Rig-Veda's die naar hun smaak Ie-der van hen achtte zich boven critieh verheven en haatte ieder ander. En dit was niet alles. De verschillen die in de verschillende manuscripten geslopen lvaren, hacklen de aanhangers van de verschillendeVeda'stegen õlkanäer verdeeld. De aanhangers ván Vash,kølø Sømhita hadden zich van De
60
de aanhansers vân .fnqkafuø Sø.mhitø gescheiden, d,e aanhangers van Mød,hyønd,ínø. Samhitø..-haiáen ,ictr gésðheiden .,ruí du aanhangers van Ilaryq Samhila, terwijl. die v¿n-Bñ,øäruúø Sømhíta zich van f',i,ppaløã Bømh'í'ta hadden gescheiden. reder beschouwde zijn geliefkoosaï tetsi als de beste en zuiverste, terwijl alle andere co.ropt u.rî"rrorrr"n waren. De vele verschillen d.ie_ wij hðden in de teksten'd"er vedais aantreffen, zijn in deze kwade tijden-ontstaan. (pag. 105-6)
8.
Dezelfde autoriteit zegt verder: Beha.lve deze zijn ook delen van Brahmana Granthas aan de ved.a's toeggvgegd, hetgeen de schrander e lezer dadelijk zal opmerken. De Atharva-
veda verkeert in dezelfde toestand. onze doctors iï de theologie mìãten over deze situatie nadenken. Dat een godsdienstig boek in eerr zo erbarmelijkc toestand zou verkeren is zeer"te betreurãn. (op. cit., pøg. 10g)
L
Verclerop schrijft
hij
lveer:
Pr is reeds op g:wezen dqt wij tegenwoordig tvee versies van d.e atharvavecta bezitten. ne ene is Pippølød,ø Bamhitø, de andere Bhauna,kø sa,mhita,. van beide is de Pippøladn- Bømhitø het meest betrouwbaar. oocn -ã" heeft hier niet o^p gowezen, noch heeft sayancharya er een commentaar op geschreven. -Gedrukte. exemplaren v-an "rle shøuna,lcq, samhita, ziin béschikbaar in drie verschillende ôdities, die door d.rie verschillende diukkerljen.gnjf r{tgegeven. \ran deze drie edities geven er twee de i;k;;, ";kul"a geeft'. _tgrwijl de $erde b_ehalve de tekst het commeñtaar van sayanacharv Een van de enkele teksten is door de vedic press in Aájmer de a.dere door de Bombay press (drukker sevak Lal).'alle "itg"gË"e", ari"e Ëaitieé verschillen zowel in hoofdstuk als iir vers. (op. cit., poi¡. IOS¡
10. De,ary^a"samaj-gele_erde, Eanclit Raghunrandan sharma, schrlift in z{in boek Sa,hityø Bhusha,nø Vøid,ic Søñ,pøtti: v_oor zoverre wii weten zlin nooit aanwijzingen geqeven betreffende de plaats,wa-ar in de veda's interpolaties zijn aãnge6rãcht. ook is het niet bewezen dat de.pl-aatseÌr, ryaar het bestaan van ãussenvoegingen is aangãtoond, aan vedische geleerden niet bekend w¿ùren. De ptaatãenïaar tussðnvoegingen LgltlP" zijn_reeds lang bekend (sinds de'tijd van Brahmana Granthas). z\ z_ijn eigenlijk geen tùssenvoegingen, doch slechts aantekeningen die door de onoplettendheid van cofiislen'en drukkers in d.e tekst llingeslopen en er scñijnbaar deel van züi geworden. Vøttchituø Bulctas in de Rig-Veda (in het geheel glf-hooldslukkõn en tachtig maítra,s¡, Kiii oT Brøhmnna' Bhaga.in de-Gedjar-veda (meerdere hooidstukken¡,' Aranyølcø en Møhanamni, hoofdstukken (twee hoofdstukken en viìf eri zestis
mantra's)
il
de sama-veda, en Kuntøpa Buktø (tien hoof¿ätukten éfi
honderd viiftig mantra's) in.de Atharvá,-veda - dìt ziin de algemeen bekende tussenvoegingen die ruilmschoots door aanwijzingén zijn aängetoond. Buiten deze zljn er passa,ges in de Jedjar-veda eñ At[arvd-vedidie tussengevoegd zijn en {ie gemakkelijk als'tussenvoegingen te herkennen zljn. I(or,tom, cle toestand is2ó dat, evenals variaties iñ dõverschillende vers'ies
goed bekend
e_n
z¡rivere versies niettemin beschikba?.r zün, de tussenvoegini.. wij ãonstateiren
interpolaties in de veda's eveneens goed bekend zijn
6l
dat de Vaiø Bøneyi Sømhi,tø
(de gangbare versie van de Jedjar-Veda) duizend negenhonderd mantra's heeft welk aantal ook de Shalcaøri ma,ntra's
omlra,t, want men zegt ons. . . dat honderd minder dan twee duizend mantra's die van Vøiø Søneyi zijn en in dit aantal ook die van Bhølcaøri, zijn begrepen. Wat Va,jø Søneyí is, behoort slechts Vøja Baneyi, mantra's te 'Wij bevatten. vinden echter dat de gangbare versie van Vøiø Bøneyi duízend negenhonderd vljf en zeventig mantra's bevat. Hieruit blijkt dat het qantal duizend negenhonderd stellig ook Sh,akuari mantra's omvat, terwijl de overige vljf en zeventig van buiten zijn toegevoesd. (pa,S. 570-571)
Uit
deze medeclelingen blijkt duidelijk, dat de Veda's niet vrij zljn van verzinsels. De oudere als ook de meer moderne Vedische geleerden zijn het er schijnbaar allen over eens, dat er aan de Veda's andere mantra's zljn toegevoegd. De door moderne geleerden veelal geuite bewering, dat de Vedische geleerden de tussenvoegingen hebben opgespoord en van het echte gedeelte van de tekst hebben gescheiden, heeft niet veel om het lijf. fndien Vedische geleerden overtuigd waren dat bepaalde mantra's verzinsels wa,ren, waarom hebben zij deze dan niet uit de tekst weggelaten? Dat zelfs de verzonnen mantra's nog steeds in de tekst zijn opgenomon is eæn bewijs, dat Vedische geleerden vañ de onechtheid hiorvan niet geheel overtuigd wåren. Tenslotte geeft Ce schrijver Arya Samar toe, dat slechts duizend. negenhonderd mantra's van de JedjarVeda oorspronkelijk zljn, terwljl de overige vijf en zeventig later aangebraehte toevoegingen zijn. ZeWs van de duizend negenhonderd mantra's erkent h!j, dat zij enige van de Shølcaari mantra's bevatten. Deze mededelingen met de daarin opgesloten bekentenissen wijzen er op, dat eigenlijkniemanddewaarheid weet on ieder er zijn bespiegelingen over houdt. Kunnen bespiegelingen echtor ooit de grondslag vormen voor geestelljke aspiraties? De waarheid schijnt te zijn, dat de echtheid van.de Atharva-Veda altljd aan twijfel onderhevig is geweest, terwijl de Jedjar-Veda en de Rig-Veda in inhoud zoveel overeenkomst met elkander vertonen dat het hoogst waarschijnlijk is, dat zlj beide wljelijk aan elkander ontleend zijn. Wie kan nu, waar de verwarring dermate hoogtij viert, zeggen welke mantra echte openbaring is en welke niet; welke een verzinsel is en welke niet? Een boek dat zodanig aan twijfel onderhevig is kan toch niet als gids voor de mens dienen. I{et behoort te worden.vervangen door een ander boek dat van alle verwarring en Terrselijke inmenging vrlj is, een boek waar de mens op vertrouwen kan en dat hij als openbaring kan aanvaarden met dezelf
Zulk een boek is de Qor'aan.
II. De houding van de Vedaos tegenover de mededinger is wreed Wlj citeren enige voorbeelden uit de wrede leerstellingen van de Veda's:
l. In Atharva-Veda (IV, 22: 7) vinden
wij:
Vertæer met leeuwenaanblik al hun gehuchten, verdrijf met tijgeraanblik
uw vijanden. Enig heer en leider, gij die met Indië zijt verbonden, grijp, verover de bezittingen uws vljands. 62
2. In
Sama-Yeda (Deel
If, IX, III,
g) vinden wij:
mijn vijanden, zrilt Bii-zijn evenals koploze slangen: lli"l elk van: de besten uwer doodsla,an w&nneer de vlam
neergeveltì..
3. In
Sama-Yeda
(II : f)
lezen wij:
god- Indra,_ mogc de door ons 9 _geschonken_ bedwelmd maken.Yergun
Soma_sap u gelulkig en ons riikdõm en macht ã"rä rr¡r"taun neder-
laag en schancle.
4. fn
5.
moge Inclra
vãn Agni"u heeft
Sama-Veda lezen wij
""
:
G.ii slaat onze Ary.a-viiqnden 4ood, o rreren d.er herden, sla onze Dasavijanden_dood: Gij veidr¡ft alle¡tianden. ¡neAii,-il, fl, s) vertrap hem onder uw üoeten, nón are oþ o". Íå"t il;p ons mikt. (Deel II' rv' I' 16) rn Atharva-veda (xrx,28 :4-10) vind.en wlj:
o Darbha, agaulet, het hart Tiiner v_lianden, mliner tegensta op en sla hun hoofden te pleiter aË g;;; Jat de aarde b e dekt. Do orktóof , o--u n", * ;;ã"dl ds;;; ; i äJrkËiä"*L"or,"o di" ¡i met mii-zou{en-willen striideñ. . . verscÉeuí, Darbha, miin mededingerl .:.. Vel, Darbla, miin mededingers neer. .'. aoorklòôf, úarbha, miìn yededjnge¡s. . . Doors-tÞek, .Darbhä, mün medeainge"s.'. . -D"orlËi; ,tmutet, de mannen die mij haten. Doorkloof, standers.
6. In
Atharva-Veda (XIX, 2g :
t-9) vinden wlj:
Dr:\|â,, mij+ mededingers. . . Ve-rbrijzet, Ìl]rllt dlngers . . . verbrand, Darb.ha, mijn mededingórs
Darbha, mijn
. . . verteer
{ingerg .-. . Sl?, Darbhq, miin.meäedirge", dão.i . . . SU die mlj kwaad toewensen.
7. In Jedjar-Veda
min
mede_ med.e-
ú"" ãUii,*aaãä
(2? : 2) vinden wij:
die u aanbiclden, laat uw priesters heerlijk 1*g::].:t$1-o.nqerleerd.blijven zlJn en niemand buiten hen.
8. In
Jedjar-Veda
(tf :80) vinden
wlj:
åsry, tug hem, die ons kwaad wil doen, hem die ons met haat aanschouwt, in de as. Behalve de veda's bevatten ook andere Hindoe--boeken dergelijke leerstellingen,
rn de M¿,nu smrti, .die door alle Hindoese scholen als een ¡Ët äo*¡uu, Hindoes geschrift wordt erkend, vinden wij r):
__ *)
l. Elke man uit de drie hoogste standen die, nazichaanketterseboeken t" ouooen overgegeven, deze- drie worters vân de ;;t;;i"*ú;.hti"g
Onüleend aan de verúaling van Sir
\üilliam Jones, 63
1g69,
behandelt, moet als godloochenaar en bespotter der openbaring gezelschap der deugdzamen worden verdreven. (II:11) Moeten de critici van de Veda's
uit het land worden
uit
het
verbannen?
2. Een man uit de laagste stand die onbesehaamd op dezelfde bank met een der hoogsten plaats neemt, hij zal òf met een merkteken op zljn achterdeel worden verb¿nnen òf de koning zal in ztjn bil een snede laten maken, (
VIII
: 281)
3. Een Brahmaan mag, indien hij in nood voor zijn levensonderhoud verkeert, zonder meer beslag leggen op de goederen va,n zljn Paria-slaaf. want daar die slea,f geen eigendõm kãn bezitten, mag zljn meester zijn
goederen nemen. (VIII : 417) 4. Doch een m&n uit de slavenstand, of hij gekocht is of niet, kan hij noodzaken slavendienst te venichten, want zulk een man is door de ZelfbesÞande geschapen om de Brahmanen te dienen. (VIII:413) 5. Een Paria, ook al is hij door zijn meoster geëmancipeerd, is niet uit de toestand van slavendom bevrijd, want door-wie zal hij worden ontdaa,n va,n een toestand die hem eigen is? (VIII : 414) 6. Mocht hij (een Paria) uit hoogmoed voorschriften geven aan priesters orytrent hun plicht, laat de koning dan bevel geven clat wat hete olie in
zfjn mond en oor wordt gegoten.
(VIII
:272)
Uit-deze passa,ges van Manu blljkt dan duiclelijk dat de genade en weldadigheid Gods tot een paar uitverkoren kaston zijn beperkt. Voor sommige mensen is het een zondo de Ved.a's voor te dragen of naar hun voord¡acht te luisteren en indien zlj het voorschrift overtreden en trachten een of ander deel der Veda's
voor te dragen, te beluisteren of van buiten te leren, moeten zlj dat met een zware straf en zelfs met de dood bekopen. Dergelijke leerstellingen bewljzen ten duidelijkste dat de Vedische Dharma slechts voor een klein aantal mensen was bestemd. Zij was geen universele boodschap. De Brahmanen, Kshatrya's en Vaishya's vormeñ toch niet de gehele meìsheid? Wat bieden de Hiridoe-leerstellinþen aan andere delen van het mensdom? fs er voor hen geen leiding? Kan men de universele voorzienigheid Gods verenigen met de gedachte dat slechts één deel van Zijn schepping lvordt geleid, terwijl het andere deel wordt verwaarloosd, waardoor één deel in de hemel en het andere deel in de hel terechtkomt? Een dergelljke leer is niet alleen wreed, doch ook afstotelijk en God-ontærend. Onze God is vol ven genade en universele weldadigheid. Elk deel der wereld is onder Zijn voorzienigheid, Zij die op de oppervtãtte d.er aard.e wonen of zij die ooäe. of in de"lucht "r lvonen, zlj groeien allen en boreiken allen hun bestemming onder Gods uni-
IIij heeft alle delen van de mensheid. met dezelfde krachten, dezelfde verlangens en dezelfde emoties begiftigd. De verlangens die de mens op de geeste$ke ladder verheffen zljn gelijkmatig over de gehele mensheid verdeeld, Geen volk is schraal bedeeld, noch de Europeanen, noch de Amerikanen, noch de Japanners, noch enige andere Aziaten. De Hindoes staan ten opzichte van geestelijke aspiraties of geestvermogens niet boven anderen.
versele voorziening.
God kon niet grote delen van Zijn schepping van Zljn leiding hebben uitgesloten en een zesde van het mensengeslacht uitverkoren om deze leiding te ontvangen. Het bestaan van dergelijke leer is reeds een duidelljke aanwijzing rlat, de tljd voor deze leerstellingen thans voorblj is. Wlj hebben heden behoefte aan een boek, dat zich lot de gehele mensheid richt, dat de Arabier en nietArabier, de Jood en de heidenen, de Brahmanen en de niet-Bra,hma,an in één 64
kudde verzamelt,-êqt ons een universele gezindheid inprent en ons in dien zin onderwijst, d?t In.l de ootmoedigen en vertrapten niei qls onwaard-ig moeton behandelen, doch als mensen die nog meer aãnspraak hebben op ois med.elijden en o\zezorg. Nu is, juist omin deze behôefte a,an een niäuw boek te voorzien, de Heilige Qor'aan gekomen.
III.
Bijgeloof
in
de Veda's
De Veda's_zljn vol van bijgeloof._ Elementen als vuur enz. worden godon genoeAd. Wel is w_aar.yorll_t gez-egd dot deze dingen zelf geen goden zljridoch eigenscha,ppen Gods zijn_.. Maqr het is ook waar ãat de Veda'J praktlj"ken a,ls vuur aansteken en er olie, ghee (gekookte botor) en andere artlikeleri in verbranden, als vroTe plechtigheden olderwijzen (Rig-Veda II. l0 : 4) en er valt niet aan te twìjfelen d.a,t {ie olio, ghee egz. alg voedsel voor Agni (de vuurgod),
is bestemd. fndien Agni een eigenschap Gods is, waaroñ mòet men"dai vuur aansteken en het mot kostbare brandstoffen voeden? Het ceremonieelmoet biigeloof zün,- o9k a] is Agni slechts een _attribuut. fndien daarentæqen Agni als God wordt beschouwd - en dit wordt door het ceremonieel iíderdÀâct gesuggereercl -.dan is de gehele oerening, het ceremonieel alsook het geloof dat er aehter zit, niets anders dan louteibijgeloof. In de Rig-Veda (II, II
: f l) vinden wij:
Drink, O Held fndra, d¡ink de Soma; laat de vreugdegevende sappen u
verheugen.
Nu is fndra de naam òf van God òf van Zijn engelen. Indien Indra denaam Gods is, dan is dit een uiterst primitieve gedáchte-die aanspoort om God somasa,p a,an .t: bieden. Indien- daa-rentegerr Iñdra de naam is ian een engel of een geest, zelfs danL.is het aanbieden van Soma-sap een laag bijgeloof. WJnt God is verborgen enzijn engelen zljn geestelljke wezens die aañ drãnken geen behoefte hebben.
Op dezolfde plaats
(II : I5) lezen wij:
Laat hen genieten in wie gij u verheugt. Drink, fndra, Soma voor uw kracht en blijdschap. Qe gedachte.dat.Soma-sap kracht zal brengen aan God of aan Zijn engelen is
uiterst belachelijk.
pr z-ijn niet slechts een of twee verzen die zulke bijgelovige leerstellingen inhouden. Men zou honderden derge_lljkg verze-n kunneñ citereñ. rn sommig-e dezer vinden wij beschrljvingen van.gõden die de hemel doorkruisen en die op-wolken
of in strijdwagens gezetæn zijn. Een groot gedeelte van de Veda's bestaat uit onzedelijke suggesties. Deze hebben betrekking op sexuele aangelegenheden en zijnzo schaamÍãloos dat wii, om het fatsoen van de lezer niet te kwetsen, er van afiien ze te citeren. Geslachtõdriften en -orga,nen_ worden hier beschreven met een uitvoerigheid die zelfs in een geneeskundig boek afstoteli.jk zo:t zijn. Om deze redenen kunnen wij zeggen dat,- hoewel er gedeelten van de Veda,s zfjn die er op wljzen dat zij in een godddjke openbaring hun oorsprong haddon, oÐ
ok andere gedeelten zijn die bewljzen dat zlj door mensen zljn bewerkt. Om deze reden kunnen de Veda's niet meer als een leiding voor het menselijk gedra,g worden beschouwd. In plaats daarvan hebben wij behoefte aan een boek clat van zulke gebreken vrlj is. Dat boek is de Heilige Qor'aan.
IY. Tegenspraken in de Vedaos De Veda's bevatten evenals de Bijbel interpolaties die in verschillencle tijdperken door verschillende personen zijn aangebracht. Geen wonder dat er in de tekst van die boeken veel tegenspraken zijn, r¡¡âarvan wij hieronder voorbeelden citeren:
l. De Veda's ìverpen de vraag op: Wie maakte de zon? I{ierop worden in verschillende gedeelten van de Veda's geheel verschillslds antwoorden gestelcl. In tte Rig-Veda (IX, 96 : 5) wordt ons gezegd dat de zon door de Soma-god is gemaakt. Doch in de Rig-Veda (VIII, 36 : 4) wordt ons gezegd, dat de zon door de god Indra is gemaakt.
Hetzelfde boek leert één ding in het ene hoofdstuk en iets geheel anders in een anderhoofdstuk. Het leert in het ene hoofdstuk, dat de zon door de Soma-god en in een ander hoofdstuk, dat hij door de god fndra is gemaakt. Wanneer wij de andere Veda's hierover readplegen, danwordt de tegenspraak steeds erger.
In
de Jedjar-Veda (31 ; 12) lezen
oog
is
wij dat de zon door Brahman uit diens
gemaakt.
De Atharva-Veda spreekt dit verder tegen. Wlj vinden namelijk hierin (XIX, 27 :7) dat alle goden zich verenigden en de zon maakten.
Dit is
geheel
in str{jd met
hetgeen
wlj in de overige berichten vinden.
2. De Veda's leren
d.at de zon eerst op aarde was en vervolgens naar de hemelen werd gebracht. Dit bericht moge uit astronomisch oogpunt al belachelijk z!jn, doch wij willen er alleen op wijzen dat zelfs deze buitengewone mededeling in verschillende gedeelten van de Veda's in geheel verschillende bewoordingen is vervat. In Krishna Jedjar-Veda Taittriya Samhita (7 : l) lezen wlj, dat, cle zon op de aarde was en goden hem toen op hun ruggen naar de hemel droegen en hem daar plaatsten. In de Rig-Veda (X, 156 : 4) lezen wij, dat de vuurgod cle zon wegdroeg en hem in de hemel plaatste. Doch in de Rig-Veda zell lezen .rúij op een andere plaats (VIII, t2 : 30), dat de god Inclra alleen de zon na,a,r de hemel droeg. En op nog een andere plaats (X, 62 : 3) wordt weer bericht, dat de zon door de Atri Rishi zonder hulp naar de hemel werd gedragen. In de Atharva-Veda (XIII, 2 : L2) wordt med.egedeeld, dat door de Atri Rishi zonder hulp de zon naa,r de hemel werd. gedragen, opdatzij de maanden zou scheppen. In Shukla Jedjar-Veda (4 : 3f) vinden wij, dat het de god Varuna was, die de zon op de hemel plaatste.
Het geloof dat de zon van de aarde naar de hemelen werd gedragen is op zich66
?"|f ql
þ.e]a1neüf,\ Bj-nopg.-Doch tegenstrljdige versielhiervan zljn nog meer þay.n9{i\._Oe_Rig-Veda alleen geeft er drle tegenstrijdige berichtän ovãr. Eén bericht lui4t, dat de zon door de vuurgod van de aardle naar de hemel werd gedragen. Tþn tweede vermeld-t, dat hei de god rndra was clie dit deed. Een delde zegt dat de zonen van Angira Rishi dii kunststuk volbrachten. ook dé Jedjar-veda geeft tegenstrijdige versies. volgens de ene versie sloegen alle goden de handen ineen en droègen de zon naár de hemel. volgens de"andere werd deze taak door rle god varuna zonder hulp volbracht. De"Atharva-ved.a bericht we-er geheel anders over en zegt dat het de Rishi Atri was die deze -eI
taak volbracht.
3. over de schepping van hemel en aarde vinden wij in de veda's vole
berichten. Doch deze berichten spreken elkander evenäeer tegen als de be1icþte1 over-spoken en feeën in kinderverhaaltjes. I_n de Sala-Veda, Purwa Archik (IV, I : 4 )staat, ãat de hemel en de aarde door de Soma-god zljn gemaakt. Doch in de.Rig-Veda (VIII, 26 : 4) vinden wii, dat de hemel en de aard.e gemaakt zijn do_or de god Indra, die van Soma-sap leefde. Op een-andere plaatsin de Rig-Veda (II,40 : l) staát, cta,t cle hemelend.e aarcle door Soma en Pushan ziin semaakt. In cle Jedjar-Veda (13 :4) staät, äat de hemel en de aarde door Brahma zijn gemaakt.
V. Aantal der Vedische goden Zoals reeds gezegd geloven .wij, da! de verla's oorspronkelijk een openbaring Gods waren en als zodanig niets anders onderwezen åan de nä*reia dn ondeeli baarheid Gods. Doch de veda's zoals rvii deze heden kennen zijn niet de veda,s, dig dg nlqhi]t werden geopenbaard. De- veda's zijn heden vol"van potytheistii sche. beschrljvingen-eñ__deze beschrijvingen koñen in zulke overiloðd. voor, dat hetgeel er in de veda's nog steedé op de Eenheid Gocls wljst, naar dó achtergrond is verdrongen. Wij geven hieionder enige voorbeeiden,
rn
de Jedjar-]¡e{a (7 : l9)_wo-rdt ons gezegd dat het totale aantar god.en drie en. dertighondprd -veertig bedraagt. .Dit ig zo omdat volgens ae'nig-veda drie en dertighonde-rd négen en ilertig goden naar de vuu"rgod toegirìgen en hem_met ghee vo-edden. Toen hij zich b-lj -het grote gezelschapîoegde"weid. het tgt{9 a_a,n$,I gJd"_rt tlr!9 _en deitighonderd véertig. DienovôreenËomstig is in
de Rlg-Veda-(F, 5? : 6) het totale aantal goden-drie endertighonderãveertig. Dit vs¡sshil in het aantal goden in vorscñillende gedeelten vãn de Veda's is uiterst verbazingwekkend, immers volgens de Jediarlveda bedraast het aantal pn..{ertig en- volgens. de Rig-Veda^ drie e^ dertighondärd veertigl $ie De afwiiking van de opvatting _van-Eén God was op zicñzelf al gevaarriji genoeg. Doch een zo-g1go! verschr] in het aantal god6n, zoals dit iñverschjillende gedeelten.van de veda's worclt voorgesteld, sõh¡nt'ons meer dan gevaa,rlijk toe. pe-lgelij_\e tggenspraken dwingerions tot deïonclusie dat, hoãwel de oorspronkelijke_V_eda's zeær zeket geopenbaard wâren, de tegenwoordige Veda's hun oorspronkelijke_ka,rakter niet meèr behielden en ook niõt meer inãtaat zijn
om hen, die geestelijke- troost- zoeken, te bevredigen. Zij dienden te wordän verv¿ùngen door een ander boek dat van alle on'çdãlijke, iegenstrijdige, wrede 93 .þ;úSelovi8e leerstellingen vrlj zou zijn. Dat boek is,' naär wij"beúóren, de Heilige Qor'aan. 67