RE t rE N s i I E S
#
t r E M PT Esi
RENDUEi
LeenE NG E L e EN nR o eVA l N DW E IN KEGd L s ), PENSPECTIVES ONEUNOPEAN FILMANDHISTONY p. Academia Press, 2007,294 Gent, Op 30 juni 2010 verscheenCequ'ilJautpour vivre(2008) van de Canadesefilm- en documentairemakerBenoït Pilon in de Belgischebioscoopzalen.Deze fictlefilm speeltzich af in het Canadavan de jaren 1950en handelt over Tivii, een Inuitjager die aan tuberculose lijdt en naar een sanatorium in Quebec wordt gebracht. In De Standaard van 30 juni 2010 lezenwe: "(. . .) Door een gepastgebruik van kleurenfilters is de film mooi om naar te kijken. Je leeft ook mee - Pilon en Emond trekken de emotionelekaart en de interactie tussenTivii en Kaki is aandoenlijk. Maar de film had veel meer informatie over deze weinig gekende passageuit de Canadesegeschiedenismogen geven. De makers stellen de nogal koloniale behandelingvan de Inuit nooit écht aan de kaak, maar maken zich ervan af met voorspelbare scènesover de vernederingen die Tivii moet slikken van zijn blanke kamergenoten of de wijze waarop hij wordt afgewezendoor Carole. (. . .)." (') Uit deze filmrecensie blijkt een duidelijke houding ten aanzien van historische speelfilms. Dergelijke films horen niet alleen aan filmesthetischestandaardente voldoen. Ze dienen ook uitgebreide informatie te verschaffen over de passagesuit de geschiedenis die ze verfilmen en een helder standpunt in te nemen met betrekking tot deze passages. De mate waarin en de wijze waarop het verleden in historische speelfilms wordt gereconstrueerd of gerepresenteerdgelden, met andere woorden, als belangrijke maatstaven voor de globale beoordeling. Lang niet alle filmmakers, filmspecialisten, - 1a, zélfs - historici waren het in het verleden met deze stelling eens.De relatie Film - Geschiedenisis gecompliceerderdan men zou denken en was de voorbije decennia geregeld onderwerp van verhitte discussies, zowel tussen als binnen de verschillende wetenschappelijke disciplines die film enl of geschiedenisals onderwerpen van hun studie nemen. Aan de ene zijde stonden zij die de artistieke vrijheid van de filmmaker propageerden en de nadruk legden op de technische, esthetischeen narratieve componenten van een film. Aan de andere zijde
48ffi 'o-r
zij die historische speelfilms het keurslijf van de academischegeschiedschrijvingwilden opdringen en elke vorm van inventie en subjectiviteit veroordeelden. Ondanks de grote kloof die er lange tijd tussen beide strekkingen gaapte, is men vanaf de jaren 1980 - onder impuls van historicus Robert Rosenstone(California Institute of Technology) en enkele van zijn medestanders(2)- toch stilaan tot een consensusgekomen. Ten eerste, erkennen filmmakers, filmspecialisten én historici nu dat de historische speelfilm voor heel wat mensen een belangrijke bron van kennis over het verleden vormt en bijgevolg een zekere impact op het collectieve geheugen heeft. Ten tweede, accepterenzij dat het filmmedium onderhevig is aan eigen wetmatigheden, die op enkele belangrijke punten (waaronder het gebruik van metaforen en inventies en de nadruk op emoties, betrokkenheid en identificatie bij het publiek) afwijken van de traditionele, academischegeschiedschrijving. on EuropeanFilm and Historyonderschrijft Bruno De Wever In de proloog vanPerspectives (Universiteit Gent) deze inzichten, maar voegt eraan toe dat de aandachtvoor historische speelfilms zich veelal beperkt tot Holl)'wood blockbusters enerzijds en arthouse-films anderzijds. Heel wat Europese films en filmverhalen blijven bijgevolg buiten beschouw\ng. Perspectives on EuropeanFilm ond Httory tracht precies aan deze nood aan wetenschappelijkeanalysesvan Europesehistorische speelfilms tegemoette komen. Het boek bundelt tien essaysvan de hand van zowel jonge wetenschappers als van meer gevestigde waarden uit verschillendedisciplines,gaandevan Geschiedenis,Kunstgeschiedenis,Literatuurstudies en Communicatiewetenschappen tot Filmstudies. In elk van deze essays staan één of meerdere speelfilms met betrekking tot specifiekegebeurtenissenof figuren uit de Europesegeschiedenis(van de 14d'eeuw tot vandaag)centraal.Voorafgaand reikt Bruno De Wever (cf. supra) een theoretisch en methodologisch kader aan. Robert Rosenstone,voornoemd historicus en autoriteit in het vakgebied, neemt de epiloog voor zijn rekening. Daarin schetst hij hoe de historische speelfilm op moeizame wijze een plaatsje op de academischeagendawist te veroveren en pleit hij voor een postmoderne benadering van dergelijke speelfilms als alternatieve vorm van geschiedschrijving. De wijze waarop de verschillende auteurs - elk vanuit hun eigen discipline - één of meerdere historische film(s) benaderen, loopt sterk uiteen. Niettemin merken we bij elk van hen een ruime aandacht voor de productiecontext, waarin de prent(en) tot stand kwam(en). Brett Bowles (State University of New York) analyseert deze context om aan te tonen dat historische speelfilms in het verleden geregeld fungeerden als mythebestendigende instrumenten van de natiestaat. Hij wijst er evenwel op dat dergelijke nationale mythen de laatste jaren meer en meer plaats hebben moeten maken voor meer internagezien de globationale en supranationalebenaderingenvan nationale geschiedenissen, Iisering van de filmindustrie en haar hunker naar een breed publiek. Hij illustreert deze stelling aan de hand van verscheideneJeanne dArc-films. Ook James Chapman (University of Leicester), Uli Jung (Universitát Trier) en Liesbet Depauw (Universiteit Gent) gevenaan - via een studie van respectievelijkeen reeks Britse producties over de Britse
'0,ffi4g
burgeroorlog, van de fihn Waterloo(1928) en van Dawn (1928) - dat de productiecontext bepalend kan zijn voor het verhaal dat in historische speelfilms wordt gepresenteerd.Zo komen zij onder meer tot de conclusie dat dergelijke films (en de mate waarin ze worden geapprecieerd door het brede publiek) vaak evenveelzeggenover de periode en de regio waarin ze werden gemaakt dan over het verleden dat ze verbeelden. Door middel van een analysevan de Russischefílm My Friendlvan Lapshin(1983-1985)nuanceertJasmijn Van Gorp (Universiteit Antwerpen) deze stelling evenwel door de lezer erop te wijzen dat de intenties van de maker en diens idealen soms ook sterk kunnen afwilken van de hegemonische tijdgeest. Roel Vande Winkel (Universiteit Gent) heeft in zijn bespreking van Der Untergang(2004) niet enkel oog voor de ontstaanscontext van de prent, maar ook voor de verhaallijn en de gebruikte narratieve technieken, alsook voor de bewuste en onbewuste keuzes van de producer/scriptschrijver. Hij verwijst daarbij impliciet naar het theoretische raamwerk van Robert Rosenstonemet betrekking tot de wetten van het filmmedium en meer specifiek de symbolische en generaliserendemanier waarop film de verleden werkelijkheid representeert enerzijds en de filmische technieken (waaronder inventie, compressie,condensatie,wijziging, .. .) die daarbij van pas komen anderzijds. Ook PascalVandelanoitte (Katholieke Universiteit Leuven) haakt ziln analyse van Andrei Rublev(1966) vast aan inzichten die hij aan Rosenstoneontleent; onder meer inzake het onderscheid tussen het mainstreamdrama (dat het individu verheerlijkt als spil van actie en historische verandering) en de eerder experimentele film (zoals BattleshipPotemkin (1925), waarin een groep als protagonist wordt opgevoerd). Vandelanoitte situeert 'zijn' Andrei Rublevimmers tussen beide varianten. Daaraan voegt hij twee persoonlijke inzichten toe; het inzicht dat kennis van de historische feiten kan bijdragen tot een beter begrip en een grotere waardering van een film en, daaraan gekoppeld, het inzicht dat kijken naar historische speelfilms - in tegenstelling tot wat sommige wetenschappers beweren - geen passievebezigheid is. Leen Engelen (Universiteit van Amsterdam) neemt bewust wat afstand van het paradigma vàn Rosenstone.Zll is immers van mening dat de deductieve werkwijze die aan de basis ervan ligt (i.c. een typering van de filmconventies aan de hand van een analysevan overwegend Hollywoodproducties) voor een zekere bias heeft gezorgd, waardoor het model niet kan worden getransponeerd naar eender welke film. Na een kort overzicht van een aantal bestaandeanalysemodellenvoor de studie van historische speelfilms (naast het model van Rosenstone, komen ook dat van historicus Robert Brent Toplin en van filmspecialisten Marcia Landy en Leger Grindon aan bod), pleit ze in haar blldrage voor een meer intertekstuele benadering. Centraal daarin staat dat de historiografie slechts als één van de vele 'interteksten' fungeert, die bij de analyse van historische speelfilms in rekenschap dienen te worden gebracht. En dit, naast een reeks andere elementen die deel uitmaken van de productie- én receptiecontextvan een film (waaronder andere films, filmrecensies, posters, . ..). Een gelijkaardige aandacht voor verscheidene'interteksten' komt overigens ook duidelijk naar voren in het essayvan Willem Hesling (Katholieke Universiteit Leuven) over de filrn Rembrandt(1936) en, tot slot, in de bijdrage van Amy Sargeant(University of Warwick) over VeraDrake(2004).
50ffi 'o-:
Gezien deze variëteit aan benaderingswijzen en de waaier aan Europese films die in het on EuropeanFilm and Hisnry te boek onder de aandacht wordt gebracht, dient ?erspectives worden beschouwd als een degelijke en verrijkende studie, die aan zijn vooropgezette doelstellingen voldoet. Het werk mist op het eerste zicht misschien enige coherentie, maar compenseert dit ruimschoots door de veelheid aan kritische inzichten die het zijn Iezerspubliek aanreikt en de overkoepelende beschouwingen in de proloog en de epiloog van het boek.
l. D e S t a n d a a r dO n b n e,3 0 ju n i 2 0 1 0 : http ://www standaard.bdartikeVdetail. aspx?artikelid= C52S87UF (geraadpleegd op
7 iuli 2010)
2. Het gaat hierbij zowel om enkele vooraanstaande historici zoals John O'Connor, Robert Brent Toplin, Natalie Zemon Davis en Hayden White, als om fflmspecialisten waaronder Robert Burgoyne, À4arcia Landy en Leger Grindon.
Lieselot Leuridan (UGent)
Roger RUT T EN , IN VLAANDENEN VANGEI'IKTOTMAUTHAUSEN. OPMENKELIJK VERZET ENCOLLABOBATIE E po,B er c he m 2 0, 0 94, 5 5p . ln Van Genk tot Mauthausen,opmerkehjkvenet en collaboratiein Vlaanderenschetst Roger Rutten een beeld van Genk tijdens de tweede wereldoorlog. De titel doet vermoeden dat hij hierbij enkel oog heeft voor collaboratie en verzet, maar in het boek komt veel meer aan bod. In zes delen bespreekt Rutten achtereenvolgenshet dagelijkse oorlogsleven,de Russen en Joden in Genk, de collaboratie, het verzet, de confrontatie tussen beide groepen ín 1944 en tenslotte de Genkenaarsin Mauthausen. 'Vijfenzestig jaar na datum,' motiveert Rutten dit boek, "is het hoog tijd om namen te noemen". Op zijn website schrijft hil: "Het is pijnlijk dat ook nog meer dan zestig jaar na die oorlog bijna niemand weet wie verklikte, wie vervolgde, wie martelde en in welke mate 'volksgenoten' mensen die het opnamen tegen de bezetter kwelden."(r) In een interview voegt Rutten eraan toe: "In Genk werden vijftig verzetslui gedood, meer dan waar in Limburg ook. Meer dan zestigjaar later wacht ik nog altijd op een monument voor hen én voor al die andere Genkse verzetslui die vaak al vergeten zijn. Mijn boek brengt hulde aan die moed. Aan al die helden."(2)
'o-rffiS1
B V Ntri ff iA BH tr
i:lr :;
B U LLETI
N
D'INFERMATIEN Belged'HistoireContemporaine de l'Association lvlvw.abhc.be
ME DE DE L I Nt riE NB L A D Geschiedenis van de BelgischeVerenigingvoor Nieurnu'ste i'w.bvng.be
ComitélBesfuur: Michael Auwers, Lien Ceirppens,Emmanuel Debruync, Christine Dupont, Rien Emmerl., Sophie Gl.sclinck, Chantal Kesteloot, Hendrik Ollivier, Pieter Ravmaekers,Anne Roekens,Marc Slvennen, JasmienVan Daele, Veerle Vandeputte, Céci1eVanderpelen, StephanieVan Houtven, GenevièveWarlancl ,
Rédacteur en chefl Hoo;fdrcdacteur:JasmienVan Daele
,*ffi:::Ë:ï#$ffÏi#J:Ë:.ïï:i:;:""ffi'Aïl ABHC administratio T/BVNG admínistratie:clo p/a Lut Van Daele, SOMAlllilCfCes , Squarede i'Aviationlluchtvaartsquarc 29, 1O'l0 BrusseVBruxelles, 11, fax: 021556.92.00,
[email protected] tel. 021556.92. Secrétariat de rédaction/RedactiesecretEriaatrJasmienVan DaeÏe,Vakgroep Geschiedenis, Unive6itqit Gent, Sint-Pietersnieuwstraat35 (Universiteitsforum), 9000 Gent, tel. 09/331.02.87,
[email protected] De rèdactie is niet verantwoordelijk voor de inhoud r'an individuele bijdragen. Le contenu des corÍritrutions individuelles dengageque leurs auteursWie lid wii worden van de BVNG, betaalt jaarlijks 16 euro (te storten op rekeningnummer 068-20'13958-01met vemelding'hdgeïd BVNG') U ontvangt dan 4 keer per jaar het Mededelingenlrlad. Les personnesclésirantdevenir mèmbres de 1ÁBHC paient une cotisatinn annuelle de 16 euro (à r'erser au numéro de compte 068-2043958-01, avecla mention 'cotisation membre ABHC'). Elles recevront 4 fois par an le Bulletin d'information.
En csuverture/op de omslag; Anonyme, Baume & MàrPent, Construction du pont d'Embabeh (Egypte), Ecomuséedu Bois <]rrLuc