Legal Intelligence
Page 1 of 5
tEGALlNTELLIGENCB AB 2014/430: Gevolgen intrekken volmacht voor penvoerderschap; besluit? Instantie:
College van Beroep v o o r het bedrijfsleven
Datum:
2014-05-20
Magistraten:
Mrs. R.R. Winter, S.C. Stuldreher, J. Borgesius
Zaaknr:
AWB 13/332
Annotator:
M.A.M. Dieperink
Wetingang: Art. 1 Kaderbesluit EZ-subsidies; art. 1 Kaderbesluit nationale EZ-subsidies Essentie Gevolgen intrekken volmacht voor penvoerderschap; besluit? Samenvatting De brief bevat slechts de informatieve constatering van verweerder dat de andere deelnemers van het samenwerkingsverband aan h e m hebben bevestigd dat zij de aan IB Consultancy verleende machtigingen o m namens hen als penvoerder op te treden hebben ingetrokken en dat hierdoor het penvoerderschap van IB Consultancy is beëindigd. In het licht van artikel 1 van het Kaderbesluit waarin het begrip 'penvoerder' is omschreven als "de d o o r het samenwerkingsverband aangewezen penvoerende persoon of organisatie" is de beëindiging van het penvoerderschap van IB Consultancy derhalve rechtstreeks en eenduidig het gevolg van de intrekking van genoemde machtigingen en n i e t v a n een publiekrechtelijke rechtshandeling van verweerder. Partij{en) Uitspraak v a n de meervoudige kamer van 20 mei 2014 in de zaak tussen: A., curator in het faillissement van IB Consultancy B.V., appellant, en de minister van Economische Zaken, verweerder, (gemachtigde: mr. R.E. Groenewold). Uitspraak Procesverloop Appellant heeft beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 29 maart 2013 (het bestreden besluit). Bij dat besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellant tegen een b r i e f v a n 30 januari 2013 waarin verweerder heeft geconstateerd dat het penvoerderschap van appellant in het project CATCH is geëindigd. Verweerder heeft een verweerschrift en de op de zaak betrekking hebbende stukken ingediend. Op 14 april 2014 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad. Daarbij is appellant verschenen en is verweerder vertegenwoordigd d o o r z i j n gemachtigde, Overwegingen
http://www.legalintelligence.corn/Frontend/Doc.aspx?docid=14283470&srcfrm=basic+s... 9-1-2015
Legal Intelligence
Page 2 of 5
1. Verweerder heeft bij besiuit van 1 ol
2. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen de b r i e f v a n 30 januari 2013. Bij het bestreden besluit heeft verweerder dit bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, o m d a t de b r i e f v a n 30 januari 2013, aldus verweerder, geen besluit bevat in de zin van artikel 1:3. eerste lld. van de Algemene w e t bestuursrecht (Awb) waartegen bezwaar openstaat. Verweerder heeft hiertoe overwogen dat de brief een mededeling aan appellant bevat betreffende handelingen van de andere deelnemers in het project CATCH en geen handeling van verweerder w a a r m e e een rechtsgevolg is beoogd. 3 Appellant voert tegen het bestreden besluit aan dat de b r i e f v a n 30 januari 2013 wel een besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid. A w b . Uit de artikelen 45 en 5 1 van het Kaderbesluit EZ-subsidies (Kaderbesluit) volgt v o o r verweerder de verplichting o m de aan de t o t het samenwerkingsverband behorende subsidieontvangers toegekende (voorschotten van) de subsidiebedragen uit te betalen aan appellant als penvoerder. Deze verplichting is een belangrijk element van de subsidieverhouding tussen verweerder en de penvoerder. De beslissing van verweerder o m af te wijken v a n die verplichting grijpt in in de subsidieverhouding, w a a r d o o r het rechtsgevolg in het leven w o r d t geroepen dat de penvoerder niet meer van verweerder kan eisen dat alle subsidiebedragen aan haar w o r d e n uitbetaald. Appellant verwijst naar een uitspraak van het College van 27 april 2011 (ECLI:NL:CBB:2011 :B03754). Met de overweging dat de andere deelnemers in het samenwerkingsverband de machtiging voor het penvoerderschap van IB Consultancy hebben ingetrokken, miskent verweerder dat hij — en niet die andere deelnemers — een rechtsgevolg verbindt aan de vaststelling van de beëindiging van het penvoerderschap van IB Consultancy. Daarbij komt dat uit het besluit van 1 oktober 2010 blijkt dat v e r w e e r d e r het uitkeren van subsidiebedragen aan de penvoerder zelf aanmerkt als een voor bezwaar vatbaar besluit. 4.1 Ter beoordeling van het College staat d e v r a a g o f d e b r i e f v a n verweerder van 30 januari 2013 als een besluit als bedoeld in artikel 1:3. eerste lid, van de Awb moet w o r d e n aangemerkt. Dienaangaande overweegt het College als volgt.
http://www.legalintelligence.com/Frontend/Doc.aspx?docid=14283470&srcfrm=basic+s... 9-1-2015
Legal Intelligence
Page 3 of 5
4.2 Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de A w b w o r d t onder een besluit verstaan een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Een rechtshandeling is een handeling gericht op rechtsgevolg, dat wil zeggen op het vaststellen, wijzigen of o p h e f f e n van een rechtsverhouding. Het College is van oordeel dat de b r i e f v a n 30 j a n u a r i 2013 geen besluit is in de zin van de Awb, o m d a t ult deze brief geen rechtsgevolgen voortvloeien. De brief bevat slechts de informatieve constatering van verweerder dat de andere deelnemers van het samenwerkingsverband aan h e m hebben bevestigd dat zij de aan IB Consultancy verleende machtigingen o m namens hen als penvoerder op te treden hebben ingetrokken en dat hierdoor het penvoerderschap van IB Consultancy is beëindigd. In het licht van artikel 1 v a n het Kaderbesluit waarin het begrip 'penvoerder' is omschreven als "de d o o r het samenwerkingsverband aangewezen penvoerende persoon of organisatie" is de beëindiging van het penvoerderschap van IB Consultancy derhalve rechtstreeks en eenduidig het gevolg van de intrekking van genoemde machtigingen en n i e t v a n een publiekrechtelijke rechtshandeling van verweerder. Het beroep van appellant op de uitspraak van het College van 27 april 2011 kan appellant niet baten, nu daarin sprake was van een andere situatie. Anders dan in het onderhavige geval, had verweerder daarin i m m e r s uit eigen beweging besloten o m in afwijking van de geldende wettelijke regeling een bepaald subsidiebedrag niet uit te betalen aan de indiener van de betreffende subsidieaanvraag die als penvoerder o p t r a d , maar aan de beide deelnemers aan het samenwerkingsverband volgens een bepaalde verdeelsleutel. 4.3 Uit het vorenstaande volgt dat het beroep van appellant ongegrond is. Het College acht geen t e r m e n aanwezig v o o r een veroordeling in de proceskosten in de zin van artikel 8:75 A w b . Beslissing Het College verklaart het beroep ongegrond. N o o t v a n M.A.M. D i e p e r i n k 1. Deze uitspraak is van belang, o m d a t daarin de publiekrechtelijke status van het penvoerderschap in subsidierelaties w o r d t verduidelijkt. De uitspraak bevestigt dat de aanwijzing als penvoerder, in de voorliggende rechtsrelatie, slechts een civielrechtelijke aangelegenheid tussen de gezamenlijke subsidieontvangers is. Als zij die aanwijzing intrekken d a n w o r d t daarmee het penvoerderschap beëindigd. Wanneer de subsidieverstrekker bij brief die beëindiging d o o r de gezamenlijke subsidieontvangers bevestigt, is geen sprake van een publiekrechtelijk rechtsgevolg en daarmee kwaiificeert zo'n brief niet als een besluit in de zin van de A w b . 2. Het begrip 'penvoerder' heeft niet in alle subsidieregelgeving dezelfde lading. In de eerste plaats kan de penvoerder optreden als gemachtigde van een samenwerkingsverband. De subsidie w o r d t dan aan elk van de deelnemers aan het samenwerkingsverband verleend. Zij wijzen één partij aan die de relatie m e t de subsidieverstrekker o n d e r h o u d t . Dat is de penvoerder. Deze situatie doet zich v o o r in de hier besproken uitspraak d.d. 20 mei 2014. Ook in CBb 26 mei 2014, /4g2014/325, m.nt. J.R. van Angeren ging het o m een penvoerder in de hoedanigheid van gemachtigde van een samenwerkingsverband. Uit die uitspraak volgt dat indien het samenwerkingsverband haar verplichtingen niet nakomt, de subsidieverstrekker niet de penvoerder, in die hoedanigheid, daarop (hoofdelijk) kan aanspreken. Dat is slechts mogelijk indien daarvoor een wettelijke grondslag bestaat. Bij gebreke daarvan dient de subsidieverstrekker zich rechtstreeks te richten t o t de subsidieontvanger(s). 3. In de tweede plaats kan de penvoerder de hoedanigheid van enig subsidieontvanger h e b b e n . Het samenwerkingsverband en haar deelnemers hebben dan niet de publiekrechtelijke status van subsidieontvanger.
http://www.legalintelligence.conT/Frontend/Doc.aspx?docid=14283470&srcfrni=basic+s... 9-1-2015
Legal Intelligence
Page 4 of 5
Zij dienen de ontvangst van de subsidiegelden contractueei m e t de penvoerder, tevens subsidieontvanger te regelen. De penvoerder dient contractueei te borgen dat haar samenwerl
http://www.legalintelligence.coin/Frontend/Doc.aspx?docid=14283470&srcfrm=basic+s... 9-1-2015
Legal Intelligence
Page 5 o f 5
penvoerderschap van appellant Is beëindigd, uitsluitend van informatieve aard is. De beëindiging is namelijk een rechtstreeks gevolg van de intrekking van de volmacht en niet van een publiekrechtelijke rechtshandeling van de subsidieverlener. Dit oordeel lijkt mij juist. Immers, de partijen die aanspraak maken op de subsidie — de subsidieontvangers — wijzigen niet. 7. Een en ander zou anders hebben gelegen Indien de subsidieverlener zelfstandig zou hebben besloten o m IB Consultancy B.V. niet (langer) als penvoerder aan te merken. In dat verband zlj gewezen op de CBb-uitspraak d.d. 27 april 2011 (ECLI:NL:CBB:2011 :B03754). In die zaak was de subsidieverlener afgeweken van de wettelijke bepaling dat de subsidiebetaling plaatsvindt d o o r uitkering aan de penvoerder. Het CBb overweegt vervolgens dat de subsidieverlener hiermee ingrijpt in de subsidieverhouding, w a a r d o o r het rechtsgevolg in het leven w o r d t geroepen dat de penvoerder niet meer van de subsidieverstrekker kan eisen dat het volledige, vastgestelde subsidiebedrag aan h e m w o r d t uitbetaald. Het CBb overweegt: "Daarmee staat het besluitkarakter van de beslissing o m het resterende gedeelte van het totale vastgestelde subsidiebedrag niet geheel aan appellante als penvoerder, maar ook gedeeltelijk aan C uit te betalen, vast. Dat deze beslissing uiteindelijk u i t m o n d t in een feitelijke handeling — het daadwerkelijk uitbetalen van de resterende subsidiegelden — maakt d a t niet anders." In de voorliggende zaak heeft de voormalige penvoerder m e t een verwijzing naar deze uitspraak gesteld dat sprake is van een besluit, o m d a t hij d o o r de beëindiging van het penvoerderschap niet langer de voorschotten ontvangt. Het CBb gaat niet op deze argumentatie in. De uitbetaling van voorschotten betreft een feitelijk handelen. Bovendien volgt de consequentie van het stopzetten van de voorschotbetalingen rechtstreeks uit art. 45 lid 2 van het Besluit. O m deze redenen kan het stopzetten van de bevoorschotting evenmin t o t de conclusie leiden dat de beëindiging van het penvoerderschap een besluit in de zin van art. 1:3 lid 1 A w b behelst. 8. Het wegvallen van de penvoerder heeft niet automatisch consequenties voor de subsidieverlening. Zo blijven de subsidieontvangers, de gesubsidieerde activiteit en hoogte van de subsidie op zich ongewijzigd. Echter, een praktisch effect van het wegvallen van een penvoerder, tevens één van de subsidieontvangers, kan zljn d a t de activiteit niet langer kan w o r d e n uitgevoerd. In een dergelijk geval kan de subsidieverlening m e t toepassing van art. 4:48 lld 1 o n d e r a A w b w o r d e n ingetrokken of gewijzigd. Daarover gaat de hierna gepubliceerde Afdelingsuitspraak d.d. 9 april 2014. Het enkele wegvallen van de volmacht zal op zichzelf nog niet voldoende zijn o m over te gaan tot intrekking o f wijziging van de subsidie.
Voetnoten 1
Marjolein Dieperink is advocaat te A m s t e r d a m en onderzoeker aan de Vrije Universiteit A m s t e r d a m .
littp://www.legalintelligence.coin/Frontend/Doc.aspx?docid=14283470&srcfrm=basic+s... 9-1-2015