Eur Civil Law brochure NL
17/6/2004
14:43
Page 1
www.eurocivil.info
Eur Civil Law brochure NL
17/6/2004
14:43
Page 2
Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken in de Europese Unie Een leidraad voor de beoefenaars van juridische beroepen
www.eurocivil.info
Eur Civil Law brochure NL
17/6/2004
14:43
Page 3
Het domein van vrijheid, veiligheid en justitie moet het dagelijkse leven van de burgers vergemakkelijken, zowel bij het uitoefenen van hun rechten als wanneer ze zich tot een rechtbank moeten wenden om deze rechten af te dwingen. In heel de Europese Unie spelen juristen een cruciale rol op het vlak van burgerlijk recht. Vaak zijn ze het eerste aanspreekpunt voor Europese burgers die hun rechten willen laten respecteren. Het is essentieel dat juristen op de hoogte blijven van de ontwikkelingen die zich de laatste jaren hebben voorgedaan op het vlak van justitiële samenwerking in burgerlijke zaken. De Europese Commissie lanceert dan ook een communicatiecampagne met beknopte, makkelijk toegankelijke informatie over deze belangrijke evoluties. Daarom is er deze “pocket guide”. Daarin leest u meer over justitiële samenwerking in burgerlijke zaken en verneemt u welke impact dit kan hebben op uw dagelijkse praktijk. Ik hoop dat hij u van nut zal zijn en u een beter inzicht zal verschaffen in deze complexe materie, die steeds belangrijker wordt. Met vriendelijke groeten,
António Vitorino
Eur Civil Law brochure NL
17/6/2004
14:43
Page 4
I.
INLEIDING
2
1. 2. 3.
“Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken” Naar een ware Europese rechtsruimte Het “acquis” in civiel recht
II.
JUSTITIELE SAMENWERKING IN BURGERLIJKE EN HANDELSZAKEN
1. 2. 3.
De EEX-Verordening (Brussel I) Conflictenrecht – instrumenten en ontwerpen De verdere ontwikkeling van de justitiële samenwerking in burgerlijke en handelszaken
7 11 14
III.
FAMILIERECHT
17
1. 2.
De Brussel II Verordening De nieuwe Verordening ter vervanging van de Brussel II-Verordening
17 18
IV.
DE INSOLVENTIEVERORDENING
20
V.
JUSTITIELE SAMENWERKING IN DE PRAKTUJK
23
1. 2. 3.
De Betekeningsverordening De Bewijsverordening Het Europees justitieel netwerk op het gebied van burgerlijke en handelszaken
23 24 25
VI.
TOEGANG TOT DE RECHTER
26
1. 2.
De Richtlijn inzake rechtsbijstand Voorstel voor een Richtlijn inzake de schadeloosstelling van slachtoffers van misdrijven
26 27
3 3 24 6
Eur Civil Law brochure NL
I.
17/6/2004
14:43
Page 5
INLEIDING
Binnen het Europese recht heeft zich een belangrijke ontwikkeling voorgedaan, die tot nog toe onopgemerkt is gebleven bij de meeste praktijkjuristen. Het internationale privaatrecht staat op het punt zich te ontwikkelen tot een onafhankelijk en onderscheiden Europees rechtsgebied, dat boven de nationale wetgeving van de Lidstaten staat. Het Verdrag van Amsterdam geeft de EU de bevoegdheid om regels vast te stellen op het gebied van het internationale privaatrecht en inmiddels zijn er verscheidene instrumenten aangenomen op het terrein van de “justitiële samenwerking in burgerlijke zaken”. Dit nieuwe terrein omvat een rechtsgebied dat het werk beïnvloedt van iedere praktijkjurist: rechters, advocaten en juristen in andere functies. Het beginsel van een vrij verkeer van goederen, diensten en personen heeft de mobiliteit van de Europese burger en de handel gestimuleerd. Praktijkjuristen zien zich steeds vaker geconfronteerd met grensoverschrijdende zaken, waarin onder meer problemen aan de orde komen met betrekking tot grensoverschrijdende leveringen, juridische aspecten van het toeristenverkeer en verkeersongevallen in het buitenland of vragen omtrent de eigendom van onroerend goed in andere Lidstaten van de Europese Unie. Op het vlak van familierecht zijn familiezaken en zaken betreffende de grensoverschrijdende familiale en ouderlijke verantwoordelijkheid bijna dagelijkse kost geworden. Tegenwoordig zijn zelfs kleine en middelgrote ondernemingen – kmo’s – actief op de Europese markt. Daardoor worden zij in toenemende mate geconfronteerd met problemen en juridische kwesties die onder het Europese recht vallen. Geen enkele jurist in een Europa met open grenzen en een verscheidenheid aan grensoverschrijdende rechtsverhoudingen kan het zich veroorloven deze ontwikkeling te negeren.
Eur Civil Law brochure NL
1
17/6/2004
14:43
Page 6
“Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken”
Het begrip justitiële samenwerking in burgerlijke zaken vindt zijn oorsprong in het Verdrag van Maastricht, het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU), dat in Titel VI, ‘Bepalingen betreffende de samenwerking op het gebied van justitie en binnenlandse zaken’, artikel K.1, de samenwerking in burgerlijke zaken omschreef als een onderwerp van gemeenschappelijk belang voor de Lidstaten. Met het Verdrag van Amsterdam werd dit beleid van samenwerking, dat tot dan toe slechts gericht was tot de Lidstaten, onderworpen aan de regelgevende bevoegdheid van de Europese Gemeenschap. Artikel 61(c) EG-Verdrag erkent de bevoegdheid van de Europese Gemeenschap om regels vast te stellen op dit terrein dat volgens Artikel 65 EG-Verdrag volgende elementen omvat: a de verbetering en vereenvoudiging van: ■
- het systeem van grensoverschrijdende betekening en kennisgeving van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken; - samenwerking bij het vergaren van bewijsmiddelen; - de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, met inbegrip van beslissingen in buitengerechtelijke zaken; b de bevordering van de verenigbaarheid van de in de Lidstaten ■
geldende regels voor collisie- en jurisdictiegeschillen; c de afschaffing van hinderpalen voor de goede werking van ■
burgerrechtelijke procedures, zo nodig door bevordering van de verenigbaarheid van de in de Lidstaten geldende bepalingen van burgerlijke rechtsvordering.
Het begrip dat vasthoudt aan de idee van samenwerking tussen Lidstaten (op overheidsniveau) bleef deel uitmaken van een gebied dat zich inmiddels heeft ontwikkeld tot een onafhankelijk deel van het Europese recht, met zijn eigen concepten en beginselen. Titel IV van het EG Verdrag, inclusief artikel 61 en 65, is van kracht voor alle Lidstaten met uitzondering van Denemarken.
2
Naar een ware Europese rechtsruimte
De regels met betrekking tot de samenwerking in burgerlijke zaken zijn gebaseerd op het beginsel van de evenwaardigheid en de gelijke status van de gerechtelijke systemen en vonnissen van de individuele Lidstaten. Centraal staat daarbij ook de grensoverschrijdende samenwerking tussen individuele gerechten en gerechtelijke autoriteiten. Het belang van het bestaan van uniforme regels op dit gebied is duidelijk: indien iedere Lidstaat zelfstandig bepaalt welk recht van toepassing is op grensoverschrijdende rechtsverhoudingen en welke vonnissen uit welke andere Lidstaten worden erkend, zou er rechtsonzekerheid ontstaan voor burgers en bedrijven, zowel wat bevoegdheid als wat toepasselijk recht betreft. Voor een succesvolle Europese interne markt is rechtszekerheid op Europees niveau een vereiste. Tijdens de Europese Raad van Tampere van 15 en 16 oktober 1999 heeft de Raad gesteld dat hij wil streven naar het creëren van een “ware Europese rechtsruimte”, gebaseerd op het uitgangspunt dat burgers en bedrijven niet mogen worden gehinderd of ontmoedigd door de onderlinge
3
Eur Civil Law brochure NL
17/6/2004
14:43
Page 7
onverenigbaarheid of de complexiteit van de juridische en administratieve stelsels van de Lidstaten om hun rechten te doen gelden. Een verbetering van de toegang tot de rechter voor eenieder in heel de Gemeenschap werd hiervoor noodzakelijk geacht. De Europese Raad van Tampere legde in dat verband drie prioriteiten vast: wederzijdse erkenning van gerechtelijke vonnissen, een betere toegang tot de rechter in Europa en grotere convergentie van het burgerlijk recht. Van deze prioriteiten is het beginsel van wederzijdse erkenning de hoeksteen van de justitiële samenwerking in burgerlijke zaken. De Raad voor Justitie en Binnenlandse Zaken nam op 30 november 2003 een ontwerpprogramma van maatregelen voor de uitvoering van het beginsel van wederzijdse erkenning van beslissingen in burgerlijke en handelszaken aan. Het uiteindelijke doel is dat justitiële beslissingen in een andere Lidstaat zouden worden erkend en tenuitvoergelegd zonder enige bijkomende tussenstap, met andere woorden dat exequatur zou worden afgeschaft. Binnen deze ware Europese rechtsruimte verwacht men dat de verdere samenwerking in burgerlijke zaken de mobiliteit van de burgers en bedrijven zal vergemakkelijken.
3
Het “acquis” in civiel recht
Wat betreft samenwerking in burgerlijke zaken is het zogenaamde “acquis communautaire” al van vrij groot belang. Het bestrijkt alle onderwerpen genoemd in Artikel 65 van het EG-Verdrag, zoals: bevoegdheid,
4
wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging van vonnissen, samenwerking tussen de Lidstaten en toegang tot de rechter. Een aantal wetgevende instrumenten werd reeds aangenomen – ze gelden in alle Lidstaten met uitzondering van Denemarken –, terwijl andere worden besproken of gepland: bevoegdheid, wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging van vonnissen: - de EEX-Verordening (Brussel I) betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken; - de Brussel II-Verordening betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en een Voorstel voor een Verordening betreffende hetzelfde onderwerp, Brussel II bis, die de huidige Brussel IIVerordening zal vervangen; - de Verordening betreffende insolventieprocedures, samenwerking tussen de Lidstaten (deze instrumenten beogen de justitiële samenwerking in de praktijk te verbeteren): - de Verordening inzake de betekening en de kennisgeving in de Lidstaten van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in grensoverschrijdende zaken; - de Verordening op het gebied van bewijsverkrijging in burgerlijke en handelszaken; - het Raadsbesluit betreffende de oprichting van een Europees justitieel netwerk op het gebied van burgerlijke en handelszaken,
Eur Civil Law brochure NL
17/6/2004
14:43
Page 8
het terrein van de toegang tot de rechter: - de Richtlijn betreffende de rechtsbijstand voor grensoverschrijdende procespartijen. Tot op heden zijn de volgende ontwerpregelingen voorgesteld: - schadeloosstelling van slachtoffers van misdrijven (Groenboek en voorstel voor een Richtlijn); - alternatieve wijzen van geschillenbeslechting (Groenboek); - voorstel voor een Verordening van de Raad tot invoering van een Europese executoriale titel voor niet-betwiste schuldvorderingen, dat beoogt vonnissen inzake niet-betwiste schuldvorderingen uitvoerbaar te maken in de gehele Gemeenschap zonder dat tussenmaatregelen nodig zijn in de Lidstaat waar de uitvoering van het vonnis wordt nagestreefd; - betalingsbevelen en procesvoering over geringe vorderingen (Groenboek); - recht dat van toepassing is op contractuele verbintenissen (Groenboek); - voorstel voor een Rome II-Verordening betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen.
5
Eur Civil Law brochure NL
17/6/2004
14:43
Page 9
II. JUSTITIELE SAMENWERKING IN BURGERLIJKE EN HANDELSZAKEN
Bevoegdheidsrecht en conflictenrecht op het gebied van burgerlijke en handelszaken vormen de kern van de justitiële samenwerking op het vlak van burgerlijke zaken. Op het terrein van de internationale civiele procesvoering belemmeren verschillen tussen nationale regels op het gebied van bevoegdheid en erkenning en tenuitvoerlegging van vonnissen de soepele werking van de interne markt. Onontbeerlijk zijn regelingen ter uniformering van de regels ten aanzien van de bevoegdheid in burgerlijke en handelszaken en ter vereenvoudiging van de formaliteiten voor een snelle en eenvoudige erkenning en tenuitvoerlegging van vonnissen uit andere Lidstaten. Dergelijke regelingen dienen bovendien te worden aangevuld door corresponderende regels van conflictenrecht.
Bedrijf A gevestigd in Lidstaat 1 heeft bij Bedrijf B, dat handelsbeurzen organiseert en wiens hoofdbestuur is gevestigd in Lidstaat 2 500 m2 expositieruimte met bijbehorende diensten besteld voor een driedaagse beurs in Lidstaat 2 waaraan het als exposant wilde deelnemen. Vijf dagen voor aanvang van de beurs laat Bedrijf A’s belangrijkste klant weten niet aanwezig te kunnen zijn op de beurs. Als gevolg daarvan annuleert Bedrijf A zijn reservering. Door deze late annulering slaagt Bedrijf B er niet in om alsnog de 500 vierkante meter te verhuren aan een andere exposant. Bedrijf A weigert de gevraagde huur te betalen. Bedrijf B wenst gerechtelijke actie te ondernemen tegen Bedrijf A en vraagt zich af op welke wijze dit het beste kan. Het Europese procesrechtelijke systeem op het gebied van burgerlijke en handelszaken, dat momenteel gebaseerd is op Verordening nr. 44/2001 “Brussel I”, heeft een grotere mate van
6
rechtszekerheid tot stand gebracht voor gevallen zoals het bovenstaande. Het voorziet in regels omtrent bevoegdheidsconflicten die gelijk zijn voor alle Lidstaten die aan het systeem deelnemen. Ieder vonnis uitgesproken in een van de Lidstaten wordt op gelijke wijze erkend en tenuitvoergelegd in alle andere Lidstaten. Bovendien zorgen uniforme regels van conflictenrecht ervoor dat dezelfde materiële rechtsvraag in een zaak aan de hand van hetzelfde materiële recht wordt beoordeeld, onafhankelijk van de vraag in welke Lidstaat de zaak aanhangig is. Onder de EEX-Verordening kan Bedrijf B twee alternatieve wegen bewandelen. Enerzijds kan het Bedrijf A in rechte betrekken voor het bevoegde gerecht op de plaats in Lidstaat A waar Bedrijf A’s hoofdbestuur is gevestigd; op grond van de hoofdregel van Artikel 2 van de Verordening kan een zaak gebracht worden voor het gerecht van de plaats waar de gedaagde is gevestigd. Anderzijds zou Bedrijf B er de voorkeur aan kunnen geven om een procedure te starten bij een gerecht in zijn eigen Lidstaat 2, dat bevoegd is op grond van Artikel 5(1)(b) van de Verordening, zijnde het gerecht van de plaats waar op grond van het contract de diensten verricht moesten worden. Een eventueel gunstig vonnis van de rechtbank in Lidstaat 2 wordt in het laatstgenoemde geval erkend en kan in een eenvoudige procedure uitvoerbaar worden verklaard in de Lidstaat waar Bedrijf A zijn vermogen heeft. Er is voor Bedrijf B geen reden om ervoor te vrezen dat het gerecht in een van beide gevallen in de zaak verschillend recht toepast: op grond van het Verdrag van Rome uit 1980, dat van toepassing is in alle Lidstaten, zijn dezelfde regels van toepassing om te bepalen welk recht de zaak beheerst. (vgl. verder hoofdstuk II 2. over het Verdrag van Rome van 1980)
Eur Civil Law brochure NL
1
17/6/2004
14:43
Page 10
De EEX-Verordening (Brussel I)
Verordening (EG) nr. 44/2001 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken van 22 december 2000 – de EEXVerordening – is op 1 maart 2002 in werking getreden. Daarmee is zij in de plaats getreden van het EEX-Verdrag van 1968 dat hetzelfde onderwerp regelt en dat van toepassing blijft ten opzichte van Denemarken en bepaalde overzeese gebieden van enkele Lidstaten. Het EVEX-Verdrag (Verdrag van Lugano van 1988), dat qua inhoud in grote lijnen overeenstemt met het Verdrag van Brussel van 1968, geldt ten opzichte van IJsland, Noorwegen, Polen en Zwitserland. De Verordening is van toepassing in burgerlijke en handelszaken. Zij heeft met name geen betrekking op fiscale zaken, douanezaken en administratiefrechtelijke zaken. Daarnaast is zij niet van toepassing op de staat en bevoegdheid van natuurlijke personen, het huwelijksgoederenrecht, testamenten en erfenissen, faillissementsprocedures, sociale zekerheid en arbitrage. 1.1 Het bevoegdheidssysteem van de EEX-Verordening (Brussel I) De EEX-Verordening heeft een gesloten systeem van regels met betrekking tot de rechterlijke bevoegdheid, waarmee zij bij geschillen die de grenzen van de Lidstaten overschrijden bevoegdheid verleent aan de rechter van één van de Lidstaten. Bedrijf A, dat is gevestigd in Lidstaat 1, heeft een machine verkocht aan Bedrijf B, dat gevestigd is in Lidstaat 2. Bedrijf B heeft bij het schriftelijk aanvaarden van het aanbod van Bedrijf A aange-
geven dat op de koopovereenkomst zijn algemene voorwaarden van toepassing zijn, die op de achterkant van het gebruikte briefpapier zijn afgedrukt. Deze algemene voorwaarden bevatten een forumkeuze die Rechtbank C in Lidstaat 2 als bevoegd gerecht aanwijst. Bedrijf A heeft schriftelijk de verklaring van Bedrijf B bevestigd. Na levering van de machine meent Bedrijf B dat de machine niet goed functioneert en het heeft daarom tegen Bedrijf A een vordering tot schadevergoeding ingesteld bij Rechtbank C. In de procedure betwist Bedrijf A de bevoegdheid van Rechtbank C. Het voert hiertoe aan dat op grond van het recht van Lidstaat 1 een forumkeuze in algemene voorwaarden slechts geldig is indien deze uitdrukkelijk is aanvaard middels ondertekening. Op grond van Artikel 23(1) EEX-Verordening kunnen partijen van wie er ten minste één gevestigd is in een Lidstaat, een gerecht van een Lidstaat als bevoegd aanwijzen met betrekking tot enig geschil dat naar aanleiding van een bepaalde rechtsbetrekking is of zal ontstaan. Deze bevoegdheid is exclusief, tenzij de partijen iets anders overeenkomen. Voor wat betreft de EEX-Verordening dient de formele geldigheid van een forumkeuze uitsluitend te worden vastgesteld op basis van de Verordening, die daartoe een autonome regeling bevat. Deze regeling prevaleert boven de regels omtrent de geldigheid van een forumkeuze in het commune internationale bevoegdheidsrecht van de Lidstaten. (vgl. beneden)
De hoofdregel: bevoegd is de rechter van de woonplaats van de verweerder De hoofdregel van de EEX-Verordening is op grond van Artikel 2 EEXVerordening, dat zij die woonplaats hebben op het grondgebied van een
7
Eur Civil Law brochure NL
17/6/2004
14:43
Page 11
Lidstaat, ongeacht hun nationaliteit, worden opgeroepen voor de gerechten van die Lidstaat. De woonplaats van een natuurlijke persoon dient te worden vastgesteld aan de hand van het interne recht van het forum waar de zaak wordt aangebracht. Voor de toepassing van de Verordening hebben vennootschappen woonplaats op de plaats waar zich de statutaire zetel, het hoofdbestuur of de hoofdvestiging van de rechtspersoon bevindt. Indien de verweerder geen woonplaats heeft op het grondgebied van een Lidstaat, bepaalt Artikel 4 EEX-Verordening dat de bevoegdheid moet worden getoetst aan de hand van het commune internationale bevoegdheidsrecht van het aangezochte gerecht, met uitzondering van gevallen waarin de Verordening de bevoegdheid exclusief regelt of er sprake is van een door partijen aangewezen bevoegd gerecht. Alternatieve en bijzondere bevoegdheidsregels In Artikel 5 tot en met 7 EEX-Verordening voorziet de Verordening in alternatieve of bijzondere bevoegdheidsregels ten opzichte van de hoofdregel van Artikel 2 van de Verordening. De eiser kan kiezen om zijn rechtsvordering in te stellen bij het gerecht van de woonplaats van de verweerder of bij het gerecht van een andere Lidstaat dat zijn bevoegdheid ontleent aan één van de bijzondere bevoegdheidsregels. Voor de rechtspraktijk vormt Artikel 5(1), dat betrekking heeft op verbintenissen uit overeenkomst met uitzondering van arbeidscontracten, de belangrijkste bijzondere bevoegdheidsregel. Internationaal bevoegd is het gerecht van de plaats waar de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt, is of moet worden uitgevoerd. Ten aanzien van twee zeer vaak voorkomende contractstypen is deze plaats specifiek in het Artikel omschreven en beheerst deze plaats alle verbintenissen uit deze overeenkomsten die aan de eis ten grondslag worden gelegd. Tenzij door de partijen anders is overeengekomen, geldt in geval van over-
8
eenkomsten voor de koop en verkoop van roerende lichamelijke zaken als plaats van uitvoering van de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt, de plaats waar de zaken volgens de overeenkomst zijn geleverd of moesten worden geleverd en in geval van overeenkomsten voor de verstrekking van diensten, de plaats waar de diensten volgens de overeenkomst zijn verstrekt of hadden moeten worden verstrekt. Artikel 5 voorziet bovendien in speciale rechtsregels voor verschillende speciale zaken, die bijvoorbeeld betrekking hebben op onderhoudsverplichtingen, burgerlijke eisen tot schadevergoeding of teruggave, of geschillen die voortkomen uit de activiteiten van een filiaal, een agentschap of enige andere vestiging. Artikel 5(3), dat bevoegdheid inzake onrechtmatige daad behandelt, heeft aan belang gewonnen. Eisen met betrekking tot onrechtmatige daden, strafbare feiten of quasi-delicten kunnen worden ingediend bij de gerechten van de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan of zich kan voordoen. Het Hof van Justitie heeft bepaald dat dit de plaats is waar zich de schade voordoet of de plaats waar de schadeverwekkende handeling plaatsvond. De forumkeuze en de verschijning van de verweerder De regeling omtrent de forumkeuze is neergelegd in Artikel 23 EEXVerordening. Dit is één van de belangrijkste en meest veelvuldig gebruikte bepalingen van de Verordening. Het staat partijen over het algemeen vrij om een bevoegd gerecht aan te wijzen. Er zijn echter beperkingen waar het gaat om een aantal specifieke overeenkomsten waarbij één van de partijen beschermd wordt. Dit is het geval bij verzekeringszaken en consumenten- en arbeidsovereenkomsten. Bovendien heeft een forumkeuze door partijen geen rechtsgevolg indien op grond van Artikel 22 EEX-Verordening een ander gerecht bij uitsluiting (exclusief) bevoegd is.
Eur Civil Law brochure NL
17/6/2004
14:43
Page 12
In de bovengenoemde zaak twistten de twee in verschillende Lidstaten gevestigde Bedrijven over de geldigheid van de forumkeuze die is opgenomen in de algemene voorwaarden van één van de Bedrijven. De oplossing van dit twistpunt kan worden afgeleid uit Artikel 23 EEX-Verordening. Met betrekking tot vormvereisten voor een geldige forumkeuze bevat Artikel 23 een aantal afzonderlijke regels. De basisregel is dat een overeenkomst tot aanwijzing van een bevoegd gerecht schriftelijk overeengekomen dient te worden. Niet noodzakelijk is echter dat het document door beide partijen is ondertekend. Een uitwisseling over en weer van schriftelijke verklaringen of een schriftelijke bevestiging van een mondelinge overeenkomst voldoet evenzeer. Hetzelfde is het geval indien de forumkeuze is overeengekomen in een vorm die wordt toegelaten door de handelwijzen die tussen partijen gebruikelijk zijn geworden of, in de internationale handel, in een vorm die overeenstemt met een gewoonte waarvan partijen op de hoogte zijn of hadden behoren te zijn, en die in de internationale handel algemeen bekend is en door partijen bij dergelijke overeenkomsten in de betrokken handelsbranche doorgaans in acht wordt genomen. In het bovengenoemde geval heeft Bedrijf B een aanbod van Bedrijf A schriftelijk aanvaard en is deze verklaring vervolgens door Bedrijf A schriftelijk aan Bedrijf B bevestigd. Bij aanvaarding heeft Bedrijf B expliciet verwezen naar zijn algemene voorwaarden die tevens aan Bedrijf A kenbaar zijn gemaakt in een taal die gebruikelijk was voor de partijen. De forumkeuze in de algemene voorwaarden van Bedrijf B voldoet daarmee aan de vereisten die zijn uiteengezet in Artikel 23(1) EEX-Verordening. Court C krijgt dus de exclusieve bevoegdheid over de zaak.
Buiten de gevallen waarin zijn bevoegdheid voortvloeit uit andere bepalingen van de EEX-Verordening, is het gerecht van de Lidstaat waarvoor de verweerder verschijnt bevoegd op grond van Artikel 24. Deze bepaling is echter niet van toepassing indien de verschijning tot doel heeft de bevoegdheid van het gerecht te betwisten, of indien er een ander gerecht bestaat dat krachtens Artikel 22 bij uitsluiting bevoegd is. Deze regel is belangrijk voor de praktijk, omdat het de verweerder dwingt om zekerheid omtrent de bevoegdheid van een gerecht te verkrijgen alvorens ervoor te verschijnen. Eenmaal de bevoegdheid van het gerecht is geaccepteerd, kan ze niet meer ter discussie komen en staat ze daarmee vast. Specifieke bevoegdheidsregels voor verzekeringszaken, consumentenovereenkomsten en individuele arbeidsovereenkomsten Voor zaken betreffende verzekeringen, consumentenovereenkomsten en individuele arbeidsovereenkomsten gelden in de EEX-Verordening speciale bevoegdheidsregels. Deze gevallen worden gescheiden geregeld vanwege de noodzaak om de zwakkere contractspartij te beschermen. De Verordening voorziet in deze regels met het doel om de zwakkere en dus beschermingswaardige contractspartij, te weten de verzekeringsnemer, de consument of de werknemer, een geëigend forum te bieden. Mevrouw A, die woonplaats heeft op het grondgebied van Lidstaat 1, heeft op het internet bij een online boekhandel een boek besteld en een bedrag van € 26,80 vooruit betaald. Het boek werd nooit geleverd. Mevrouw A ontdekt dat de online boekhandel wordt geëxploiteerd door een Bedrijf dat is gevestigd in Lidstaat 2. Zij besluit juridische stappen te ondernemen en vraagt zich af waar zij een rechtsvordering moet instellen. Het Bedrijf meent dat op grond van een
9
Eur Civil Law brochure NL
17/6/2004
14:43
Page 13
forumkeuze in zijn algemene voorwaarden de gerechten van Lidstaat 2 bevoegd zijn. Op grond van Artikel 16(1) EEX-Verordening kan de rechtsvordering die door een consument wordt ingesteld tegen de wederpartij bij de overeenkomst, worden gebracht hetzij voor de gerechten van de Lidstaat op het grondgebied waarvan die partij woonplaats heeft, hetzij voor het gerecht van de plaats waar de consument woonplaats heeft. Artikel 15(1) EEX-Verordening bepaalt dat een dergelijke keuze openstaat voor de consument indien de overeenkomst is gesloten met een persoon die commerciële activiteiten ontplooit in de Lidstaat waar de consument woonplaats heeft, of dergelijke activiteiten met ongeacht welke middelen richt op die lidstaat, of op meerdere staten met inbegrip van die Lidstaat, en de overeenkomst onder die activiteiten valt. Aangezien van deze regel niet kan worden afgeweken door middel van een forumkeuze vóór het ontstaan van het geschil, kan mevrouw A het Bedrijf dagvaarden voor het gerecht van de Lidstaat op het grondgebied waarvan zij woonplaats heeft.
Exclusieve bevoegdheid Artikel 22 EEX-Verordening stelt voor een aantal onderwerpen waarvan vaststaat dat er een bijzonder nauwe band met een bepaalde Lidstaat of een bijzonder belang van rechtszekerheid bestaat, een exclusieve bevoegdheid vast. Deze onderwerpen betreffen, onder andere, de zakelijke rechten op en huur en verhuur, pacht en verpachting van onroerende goederen en de registratie of geldigheid van rechten die aanleiding geven tot deponering of registratie, zoals octrooien en merken. Met betrekking tot deze onderwerpen is de bevoegdheid op
10
grond van enige andere bepaling dan Artikel 22, zoals het gerecht van de woonplaats van de verweerder of het door partijen aangewezen gerecht, uitgesloten. Voorlopige maatregelen en maatregelen tot bewaring van recht Artikel 31 EEX-Verordening voorziet in de mogelijkheid om in de wetgeving van een Lidstaat vastgestelde voorlopige of bewarende maatregelen aan te vragen bij de gerechten van die Lidstaat, zelfs indien een gerecht van een andere Lidstaat krachtens de Verordening bevoegd is van het bodemgeschil kennis te nemen. 1.2 De Europese litispendentieregeling De Europese litispendentieregeling voorkomt dat gerechten uit verschillende Lidstaten ten aanzien van tussen dezelfde partijen aanhangig zijnde vorderingen die hetzelfde onderwerp betreffen en die op dezelfde oorzaak berusten, tegenstrijdige beslissingen nemen. In een dergelijk geval houdt het gerecht waarbij de zaak het laatst is aangebracht zijn uitspraak ambtshalve aan totdat de bevoegdheid van het gerecht waarbij de zaak het eerst is aangebracht, vaststaat. Wanneer de bevoegdheid van het gerecht waarbij de zaak het eerst is aangebracht vaststaat, verklaart het gerecht waarbij de zaak het laatst is aangebracht zich onbevoegd. Deze regeling is van groot belang voor de grensoverschrijdende procespraktijk. 1.3 Erkenning en tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen uit andere Lidstaten De EEX-Verordening heeft door invoering van een eenvoudige procedure de formaliteiten die gelden voor de erkenning en voorspoedige tenuitvoerlegging van vonnissen van gerechten uit andere Lidstaten vereenvoudigd.
Eur Civil Law brochure NL
17/6/2004
14:44
Page 14
Erkenning Volgens Artikel 33 EEX-Verordening worden in een Lidstaat gegeven beslissingen in de overige Lidstaten erkend zonder vorm van proces. De erkenning kan slechts in een aantal uitzonderlijke gevallen worden geweigerd. Het belangrijkste in deze zin is Artikel 34(2) EEXVerordening met betrekking tot beslissingen die bij verstek gewezen zijn. Dit Artikel bepaalt dat een beslissing niet wordt erkend indien het stuk dat het geding inleidde of een gelijkwaardig stuk, niet zo tijdig en op zodanige wijze als met het oog op verdediging nodig was, aan de verweerder tegen wie verstek werd verleend, betekend of meegedeeld is. Een beslissing zal daarnaast niet worden erkend indien de bepalingen van de Verordening omtrent de exclusieve bevoegdheidsregels of de specifieke regels betreffende verzekeringszaken, consumentenovereenkomsten en individuele arbeidsovereenkomsten niet in acht zijn genomen bij de bevoegdheidsvraag. In alle andere gevallen verbiedt Artikel 35(3) EEX-Verordening de rechter uitdrukkelijk om de bevoegdheid van de gerechten van de Lidstaat van herkomst te toetsen. Bovendien bepaalt Artikel 36 EEX-Verordening dat een gerecht in geen geval mag overgaan tot een onderzoek naar de juistheid van de in den vreemde gegeven beslissing. Tenuitvoerlegging Beslissingen die in een Lidstaat zijn gegeven en daar uitvoerbaar zijn, kunnen in een andere Lidstaat ten uitvoer worden gelegd, nadat zij aldaar uitvoerbaar zijn verklaard. De partij die een beslissing ten uitvoer wil laten leggen in een andere Lidstaat verzoekt het gerecht of de bevoegde autoriteit van de Lidstaat waar de beslissing werd uitgesproken, een certificaat af te geven dat de uitvoerbaarheid van de beslissing bevestigt (vgl. het modelformulier in bijlage V bij de
EEX-Verordening). Het gerecht of de bevoegde autoriteit door iedere Lidstaat aangewezen om de verzoeken om een verklaring van uitvoerbaarheid te behandelen, controleert enkel formeel de documenten die bij het verzoek zijn gevoegd. Elke partij kan een rechtsmiddel instellen tegen de beslissing op het verzoek om een verklaring van uitvoerbaarheid bij een van de in bijlage III bij de EEX-Verordening bedoelde gerechten. Dit rechtsmiddel ziet slechts op de verklaring van uitvoerbaarheid. Uit de Verordening blijkt bovendien duidelijk dat de enige grond voor weigering van de tenuitvoerlegging van een uitvoerbaar verklaarde beslissing, kennelijke strijd is met de openbare orde van het land waar de beslissing ten uitvoer moet worden gelegd. Tegen de beslissing met betrekking tot een verzoek om een verklaring van uitvoerbaarheid kan in beroep worden gegaan door één van de partijen volgens een in de Artikelen 43 tot en met 46 EEX-Verordening omschreven procedure. Indien een beslissing nog moet worden erkend, kunnen al wel zonder dat er een verklaring van uitvoerbaarheid is, voorlopige of bewarende maatregelen worden genomen. Deze maatregelen zijn dan slechts mogelijk voor zover het interne recht van de aangezochte Lidstaat daarin voorziet. Is er een verklaring van uitvoerbaarheid, dan houdt deze tevens het verlof in bewarende maatregelen te nemen.
2
Conflictenrecht – instrumenten en ontwerpen
De harmonisatie van het conflictenrecht, die moet worden onderscheiden van de harmonisatie van het materiële recht, beoogt de regels die het toepasselijke recht op verbintenissen uit een rechtsverhouding aanwijzen op elkaar af te stemmen.
11
Eur Civil Law brochure NL
17/6/2004
14:44
Page 15
2.1 Het Verdrag van Rome 1980 en de voorstellen voor een Rome I-Verordening Het Verdrag van Rome van 1980 Het Verdrag van Rome (EVO) inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst, dat in werking is sinds 1 april 1991, is op dit moment van kracht in alle Lidstaten, ofschoon er inhoudelijke verschillen bestaan als gevolg van uiteenlopende methoden van implementatie in Lidstaten en een aantal voorbehouden ten aanzien van bepalingen van het Verdrag. Het Verdrag is van toepassing op verbintenissen uit overeenkomst in gevallen waarin uit het recht van verschillende landen moet worden gekozen. Het door het Verdrag aangewezen recht is toepasselijk, ongeacht de vraag of dit het recht is van een verdragsluitende Staat. Het Verdrag is niet van toepassing op contractuele verbintenissen betreffende testamenten en erfenissen of het huwelijksgoederenrecht. De regels van het Verdrag zijn daarmee de enige regels van internationaal privaatrecht die gelden in de Lidstaten op het gebied van het toepasselijke recht op verbintenissen uit overeenkomst. De partijen bij een contract kunnen op grond van het Verdrag het toepasselijke recht aanwijzen voor het gehele contract of een deel daarvan. Bij het ontbreken van een rechtskeuze door partijen wordt de overeenkomst beheerst door het recht van het land waarmee zij het nauwst is verbonden. Er geldt een vermoeden dat dit het recht is van het land waar de partij die de kenmerkende prestatie moet verrichten op het tijdstip van het sluiten van de overeenkomst, haar gewone verblijfplaats heeft, of, wanneer het een vennootschap, vereniging of andere rechtspersoon betreft, haar hoofdbestuur heeft. (Bijvoorbeeld, indien het een koopovereenkomst betreft, is de prestatie die kenmerkend is voor de overeenkomst die van de verkoper die de goederen
12
levert). Voor zover de overeenkomst een zakelijk recht op of een recht tot gebruik van een onroerend goed tot onderwerp heeft, wordt vermoed dat de overeenkomst het nauwst verbonden is met het land waar het onroerend goed is gelegen. Indien bij een overeenkomst tot vervoer van goederen het land waar de vervoerder zijn hoofdvestiging heeft, tevens het land is waar de plaats van de inlading of lossing, dan wel de hoofdvestiging van de verzender is gelegen, geldt een vermoeden dat de overeenkomst het nauwst is verbonden met dat land. Voor iedere overeenkomst geldt echter dat indien uit het geheel der omstandigheden blijkt dat de overeenkomst nauwer is verbonden met een ander land, deze is onderworpen aan het recht van dat land. Speciale bepalingen ter bescherming van de zwakkere contractspartij gelden voor consumentenovereenkomsten en individuele arbeidsovereenkomsten. In het geval van een consumentenovereenkomst is, indien voldaan is aan de criteria in Artikel 5 EVO en tenzij partijen iets anders overeenkomen, het recht van de gewone verblijfplaats van de consument van toepassing. Wat betreft individuele arbeidsovereenkomsten geldt dat, bij het ontbreken van een rechtskeuze door partijen, het recht toepasselijk is van de plaats waar de werknemer ter uitvoering van de overeenkomst gewoonlijk zijn arbeid verricht. Wanneer de werknemer niet in een zelfde land gewoonlijk zijn arbeid verricht, wordt de overeenkomst beheerst door het recht van het land waar zich de vestiging bevindt die de werknemer in dienst heeft genomen. Indien echter uit het geheel der omstandigheden blijkt dat de overeenkomst nauwer is verbonden met een ander land, is het recht van dat land van toepassing, Artikel 6(2)(b) EVO. In het geval van een consumentenovereenkomst geldt als algemene regel dat een rechtskeuze er niet toe kan leiden dat de consument de bescherming verliest die hij geniet op grond van de dwingende bepalingen van het recht van het land waar
Eur Civil Law brochure NL
17/6/2004
14:44
Page 16
hij zijn gewone verblijfplaats heeft. Bij een individuele arbeidsovereenkomst kan een rechtskeuze door partijen er niet toe leiden dat de werknemer de bescherming verliest die hij geniet op grond van de dwingende bepalingen van het recht van het land waar de werknemer ter uitvoering van de overeenkomst gewoonlijk zijn werk verricht. In de kwestie van Bedrijf B dat handelsbeurzen organiseerde en van Bedrijf A dat zijn bestelling van expositieruimte laattijdig annuleerde (zie op voorgaande pagina 6), wil Bedrijf B zich ervan verzekeren dat de overeenkomst met Bedrijf A wordt beheerst door het recht van Lidstaat 2, te weten zijn eigen recht. Organisatoren van handelsbeurzen geven doorgaans in hun algemene voorwaarden aan dat de contracten die worden afgesloten met exposanten beheerst worden door het recht van de Staat waar de organisator zelf is gevestigd. Het EVO staat het beginsel van een vrije rechtskeuzemogelijkheid van partijen voor, Artikel 3(1) EVO. Indien Bedrijf B een rechtskeuzeclausule heeft opgenomen in het contract, dan is het contract onderworpen aan het daarmee gekozen recht. In geval van het ontbreken van een rechtskeuze, moet het toepasselijke recht worden vastgesteld overeenkomstig de regel van het land waarmee de overeenkomst het nauwst is verbonden. Voor wat betreft het contract dat ziet op de huur van expositieruimte met bijbehorende diensten, is de prestatie van bedrijf B die de ruimte verhuurt en de diensten levert de kenmerkende prestaties in de overeenkomst, in tegenstelling tot de prestatie van Bedrijf A, die slechts de betaling van een geldsom inhoudt. Derhalve is het recht van Lidstaat 2, waar B’s hoofdbestuur is gevestigd, het toepasselijke recht ten aanzien van de overeenkomst.
De voorstellen voor een Rome I-Verordening De Europese Commissie heeft op 14 januari 2003 een Groenboek uitgegeven over de omzetting van het Verdrag van Rome van 1980 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst in een communautair instrument, alsmede over de modernisering ervan. De omzetting van het EVO in een communautair instrument kan inderdaad enkele beperkingen die inherent zijn aan het EVO als internationaal Verdrag wegnemen. Tevens zou door omzetting – op dezelfde wijze als in het algemeen geldt voor de maatregelen op het gebied van de justitiële samenwerking in burgerlijke zaken – het Europese Hof van Justitie als hoogste rechter de bevoegdheid krijgen om de regels van het instrument van uitleg te voorzien, een bevoegdheid die onder het EVO nooit tot stand is gekomen. Ten slotte wordt gediscussieerd over de nodige inhoudelijke modernisering, met name met betrekking tot Artikel 5 EVO over het toepasselijke recht op overeenkomsten met consumenten op het internet. 2.2 Het voorstel voor een Rome II-Verordening In tegenstelling tot de EEX-Verordening die ziet op zowel contractuele als niet-contractuele verbintenissen, zijn wat betreft het conflictenrecht tot nog toe slechts de regels van de Lidstaten ten aanzien van het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst geharmoniseerd. Derhalve heeft de Europese Commissie op 22 juli 2003 een voorstel gedaan voor een Verordening betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen, “Rome II”. Sommige onderwerpen met betrekking tot niet-contractuele verbintenissen zijn uitgesloten van het materiële toepassingsgebied van de voorgestelde Verordening, zoals niet-contractuele verbintenissen uit familiale of daarmee gelijkgestelde relaties, het huwelijksvermogens-
13
Eur Civil Law brochure NL
17/6/2004
14:44
Page 17
recht en het erfrecht. Het voorstel onderscheidt conflictregels voor niet-contractuele verbintenissen die voortvloeien uit onrechtmatige daad en voor niet-contractuele verbintenissen die voortvloeien uit een feit dat geen onrechtmatige daad is. De voorgestelde objectieve verwijzingsregel voor niet-contractuele verbintenissen die voortvloeien uit een onrechtmatige daad knoopt aan bij de plaats waar de schade is ontstaan of dreigt te ontstaan. De doelstelling achter deze bevestiging van de lex loci delicti commissi-regel is enerzijds geweest om rechtszekerheid te creëren en anderzijds om de positie van de beweerde laedens met de positie van de gelaedeerde op redelijke wijze in balans te brengen. In het geval dat de laedens en de gelaedeerde echter beiden hun gewone verblijfplaats in hetzelfde land hebben op het tijdstip waarop de schade zich voordoet, wordt de niet-contractuele verbintenis beheerst door het recht van dit land. Om de rechter de nodige flexibiliteit te geven om de regels aan een specifieke situatie te kunnen aanpassen, bevat het voorstel nog een algemene exceptieclausule voor het geval dat uit het geheel der omstandigheden blijkt dat de niet-contractuele verbintenis kennelijk nauwere banden met een ander land heeft. Voor specifieke onderwerpen zoals productaansprakelijkheid, oneerlijke concurrentie of schending van intellectuele eigendomsrechten bevat het voorstel een aantal bijzondere regels. Voor niet-contractuele verbintenissen die voortvloeien uit een feit dat geen onrechtmatige daad is – zoals ongerechtvaardigde verrijking of vertegenwoordiging zonder volmacht – bevat het voorstel verscheidene regels, opdat de verbintenis wordt beheerst door het recht waarmee deze het nauwst is verbonden, terwijl de rechter voldoende flexibiliteit behoudt om de regel in te passen in zijn eigen rechtssysteem. Er is voor de partijen een mogelijkheid gecreëerd om na het ontstaan
14
(een keuze ex ante is niet mogelijk) van hun geschil de niet-contractuele verbintenis te onderwerpen aan het recht dat zij kiezen. Deze keuze moet uitdrukkelijk geschieden of ondubbelzinnig uit de omstandigheden van de zaak blijken. De rechtskeuze van de partijen laat, wanneer alle overige omstandigheden van het geval op het tijdstip waarop de schade ontstaat in een ander land waren gelokaliseerd dan dat waarvan het recht is gekozen, de toepassing onverlet van de bepalingen waarvan volgens het recht van eerstbedoeld land niet bij overeenkomst mag worden afgeweken. Bovendien is een rechtskeuze uitgesloten in het geval van schending van intellectuele eigendomsrechten en kan de toepassing van vreemd recht terzijde worden gezet indien deze toepassing kennelijk in strijd is met de openbare orde van het land van de rechter.
3
De verdere ontwikkeling van de justitiële samenwerking in burgerlijke en handelszaken
De Gemeenschap beoogt de nog bestaande barrières tussen de rechtssystemen van de Lidstaten steeds verder te doorbreken. De Europese Raad van Tampere heeft aangedrongen op een verdere vermindering van de intermediaire maatregelen die nog altijd moeten worden genomen om een beslissing of een vonnis in de aangezochte staat erkend te krijgen en ten uitvoer te leggen, met als einddoel de automatische erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken en de afschaffing van de exequatur-procedure. 3.1 Het voorstel van de Commissie betreffende de invoering van een Europese executoriale titel voor niet-betwiste schuldvorderingen Het voorstel voor een Verordening betreffende de invoering van een executoriale titel voor niet-betwiste schuldvorderingen
Eur Civil Law brochure NL
17/6/2004
14:44
Page 18
(COM/2002/ 0159-def.) is bedoeld om het vrije verkeer van beslissingen, gerechtelijke schikkingen en authentieke akten in alle Lidstaten mogelijk te maken. Daartoe worden minimumnormen vastgesteld die door de Lidstaten in acht moeten worden genomen en die alle tussenprocedures voorafgaand aan de erkenning en tenuitvoerlegging overbodig maken. De Verordening is toepasselijk in burgerlijke en handelszaken, ongeacht de aard van het gerecht dat van deze zaken kennis neemt. Het begrip "niet-betwiste schuldvorderingen" heeft betrekking op alle situaties waarin een schuldeiser, gelet op het feit dat niet gebleken is dat de schuldenaar de aard of de omvang van een schuldvordering betwist, een gerechtelijke beslissing tegen deze schuldenaar heeft verkregen of een executoriale titel waarmee de schuldenaar uitdrukkelijk moet instemmen, in de vorm van een door een gerecht goedgekeurde schikking of een authentieke akte. Indien in een Lidstaat een vonnis is gewezen betreffende een nietbetwiste schuldvordering, mag de schuldeiser zelf beslissen of hij om een bewijs van waarmerking als Europese executoriale titel verzoekt of om een verklaring van uitvoerbaarheid uit hoofde van Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad. Een vonnis betreffende een nietbetwiste schuldvordering dat in de Lidstaat van oorsprong is gewaarmerkt als een Europese executoriale titel, wordt, zonder dat er een afzonderlijke procedure nodig is, erkend en tenuitvoergelegd in de Lidstaat van tenuitvoerlegging. Dhr. A heeft een geldvordering tegen dhr. B in Lidstaat 1, waar beiden woonplaats hebben. Het gerecht heeft B, opgedragen om € 10.000,- aan A te betalen. Aangezien B recentelijk zijn
gehele vermogen heeft verplaatst naar een bank in Lidstaat 2, vraagt A zich af op welke wijze hij het vonnis ten uitvoer kan leggen in Lidstaat 2. Op dit moment moet A in Lidstaat 2, waar hij tenuitvoerlegging van het vonnis beoogt, om een verklaring van uitvoerbaarheid verzoeken. De “exequatur”-procedure voorzien in de EEX-Verordening brengt de noodzaak van juridische stappen met zich mee in een andere Lidstaat dan die waarin het vonnis werd gewezen, hetgeen de nodige kosten en vertraging oplevert. Onder het regime van de toekomstige Verordening betreffende de invoering van een Europese executoriale titel voor niet-betwiste schuldvorderingen zal A een tweede keuzemogelijkheid hebben: hij kan om de waarmerking als Europese executoriale titel van het vonnis verzoeken, die erkend en tenuitvoergelegd wordt zonder dat er een afzonderlijke procedure nodig is.
Deze Verordening biedt grote voordelen voor schuldeisers, voor wie de tenuitvoerlegging op deze manier in het buitenland snel en doeltreffend verloopt, zonder tussenkomst van het gerechtelijk apparaat van de Lidstaat waar de beslissing ten uitvoer moet worden gelegd en zonder de daarmee gepaard gaande kosten en vertragingen. Zij maakt deel uit van een groep van maatregelen die bedoeld zijn voor de verdere verwezenlijking van het beginsel van wederzijdse erkenning van vonnissen en andere beslissingen van rechterlijke autoriteiten. In feite is er geen tussenkomst van het gerechtelijk apparaat in een tweede Lidstaat meer nodig en is in het algemeen vertaling overbodig, omdat voor de waarmerking van meertalige standaardformulieren
15
Eur Civil Law brochure NL
17/6/2004
14:44
Page 19
gebruik wordt gemaakt. Het gerecht van de staat waar het vonnis oorspronkelijk wordt gewezen, verstrekt een bewijs van waarmerking als Europese executoriale titel, gebruik makend van het standaardformulier in de taal van het vonnis, dat is opgenomen in bijlage I bij de Verordening. De Verordening stelt een aantal minimumnormen vast voor de procedure die tot de beslissing leidt, teneinde ervoor te zorgen dat de schuldenaar in kennis wordt gesteld van de tegen hem ingestelde vordering, van de vereisten voor zijn actieve betrokkenheid bij de procedure indien hij de schuldvordering wenst te betwisten, en van de gevolgen indien hij niet tijdig en niet op zodanige wijze optreedt als met het oog op zijn verdediging nodig is. De gerechten van de Lidstaat waar het oorspronkelijke vonnis is gewezen, hebben de taak toevertrouwd gekregen om, voordat een eenvormig bewijs van waarmerking als Europese executoriale titel wordt afgeleverd, de volledige naleving van de vereisten van de Verordening en met name de procedurele minimumnormen zeker te stellen, opdat zowel de toets als het resultaat transparant is. De Raad heeft in februari 2004 een gemeenschappelijk standpunt ingenomen over het aannemen van deze Verordening en heeft het voorstel voor een tweede lezing aan het Europese Parlement overgedragen. 3.2 Het voorstel van de Europese Commissie betreffende een Europees betalingsbevel en een nieuw instrument inzake procesvoering over geringe vorderingen Op 20 december 2002 heeft de Europese Commissie een “Groenboek betreffende een Europese procedure inzake betalingsbevelen en maatregelen ter vereenvoudiging en bespoediging van de procesvoering over geringe vorderingen” gepubliceerd (COM/2002/0746 def.).
16
Het Groenboek bevat een integrale lijst met vragen over het Europese betalingsbevel, die bedoeld is om de discussie te stimuleren over de totstandbrenging van een snelle en efficiënte procedure voor het invorderen van vorderingen die vermoedelijk niet betwist zullen worden. In maart 2004 is ten aanzien van dit onderwerp een voorstel voor een Verordening aangenomen door de Commissie. 3.3 Buitengerechtelijke geschillenbeslechting – de ontwikkeling van alternatieve wijzen van geschillenbeslechting in burgerlijke en handelszaken in de Europese Unie Op 19 april 2002 heeft de Europese Commissie een Groenboek gepubliceerd over alternatieve wijzen van geschillenbeslechting in het burgerlijk en het handelsrecht (ADR- alternative dispute resolution). Het Groenboek beoogt een inventarisatie te maken van de nationale, Europese en internationale ontwikkelingen op het gebied van ADR en daarnaast, samen met de Lidstaten en andere geïnteresseerde partijen, na te denken over gewenste ontwikkelingen in de toekomst. ADR betreft buitengerechtelijke procedures ter beslechting van geschillen in burgerlijke en handelszaken. Over het algemeen houdt de procedure de medewerking in van de partijen in het geschil om met behulp van een derde neutrale partij een oplossing te vinden voor het geschil. De ADR-methode wordt als een belangrijk onderdeel gezien van de Europese inspanning om in efficiënte en eerlijke mechanismen voor geschillenbeslechting te voorzien.
Eur Civil Law brochure NL
17/6/2004
14:44
Page 20
I I I . FA M I L I E R E C H T
1
De Brussel II Verordening
Verordening (EG) nr. 1347/2000 van de Raad van 29 mei 2000 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid voor gemeenschappelijke kinderen, “de Brussel II- Verordening”, is op 1 maart 2001 in werking getreden. Het materiële toepassingsgebied van de Verordening is beperkt tot burgerlijke rechtsvorderingen tot echtscheiding, scheiding van tafel en bed of nietigverklaring van het huwelijk en rechtsvorderingen in huwelijkszaken betreffende de ouderlijke verantwoordelijkheid voor gemeenschappelijke kinderen van de echtgenoten. Voor deze procedures geeft de Verordening regels omtrent: - de bevoegdheid van de gerechten van de Lidstaten - de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen genomen door gerechten van andere Lidstaten. Mevr. A is een burger van Lidstaat 1. Zij is getrouwd met dhr. B met wie zij drie jaar heeft samengewoond in zijn woning in Lidstaat 2. Mevr. A heeft besloten een scheiding aan te vragen en terug te verhuizen naar haar geboorteland, waar haar familie woont. Mevr. A zou graag zo snel mogelijk naar Lidstaat 1 terugkeren en daar een rechtsvordering tot echtscheiding instellen. Ze heeft echter al twee weken geen contact meer gehad met dhr. B en maakt zich zorgen over eventuele complicaties met betrekking tot de door haar gewenste echtscheiding.
Op grond van Artikel 2(1) Brussel II-Verordening is inzake een rechtsvordering tot echtscheiding het gerecht bevoegd van de Lidstaat op het grondgebied waarvan de echtgenoten hun gewone verblijfplaats hebben, zich de laatste gewone verblijfplaats van de echtgenoten bevindt indien één van hen daar nog verblijft of waarvan beiden de nationaliteit hebben (in het geval van het Verenigd Koninkrijk en Ierland, waar beiden hun “domicilie” hebben). Nadat mevr. A is teruggekeerd naar Lidstaat 1, zal zij slechts op grond van één van de volgende omstandigheden in Lidstaat 1 haar rechtsvordering kunnen instellen: - Indien ze dhr. B kan overhalen tot het indienen van een gemeenschappelijk verzoek, kan ze haar rechtsvordering instellen voor de gerechten van de Lidstaat op het grondgebied waarvan zich de gewone verblijfplaats bevindt van één van echtgenoten, aldus Lidstaat 1 of 2. - Indien dhr. B iedere medewerking weigert, kan ze slechts een rechtsvordering instellen voor de gerechten van Lidstaat 1 indien zij daar sedert tenminste zes maanden voorafgaand aan het verzoek verblijft. In het geval dat mevr. A niet zou zijn verhuisd naar de Lidstaat waarvan zij de nationaliteit bezit, maar naar een andere Lidstaat, zou zij daar slechts een rechtsvordering kunnen instellen nadat zij daar sedert tenminste één jaar onmiddellijk voorafgaand aan het verzoek heeft verbleven. Mevr. A moet beseffen dat dhr. B, wiens intentie het lijkt te zijn om in de Lidstaat te blijven van hun laatste gezamenlijke woonplaats, zich wat betreft de bevoegdheidskwestie in een gunstiger positie bevindt, aangezien hij een rechtsvordering
17
Eur Civil Law brochure NL
17/6/2004
14:44
Page 21
tot echtscheiding kan instellen voor de gerechten van deze Lidstaat, terwijl zijzelf minimaal zes maanden zal moeten wachten met haar verzoek indien dhr. B zijn medewerking niet verleent. Zou dhr. B besluiten een rechtsvordering in te stellen in Lidstaat 2, dan weerhoudt dit mevr. A ervan om tevens een rechtsvordering in te stellen in Lidstaat 1. Artikel 11(1) Brussel II-Verordening bepaalt dat wanneer bij rechterlijke instanties van verschillende Lidstaten tussen dezelfde partijen vorderingen aanhangig zijn die hetzelfde onderwerp betreffen en op dezelfde oorzaak berusten, de rechterlijke instantie waarbij de zaak het laatst is aangebracht, haar uitspraak ambtshalve aanhoudt (zgn. litispendentieregeling) totdat de bevoegdheid van de rechterlijke instantie waarbij de zaak het eerst is aangebracht, vaststaat.
De Brussel II-Verordening betreft alleen de ontbinding van huwelijksbanden. Zij heeft geen betrekking op rechtsvragen ten aanzien van schuld, het huwelijksgoederenrecht, onderhoudsverplichtingen of enig ander bijkomend aspect van een scheiding. De bevoegdheidsgronden van de Verordening zijn gebaseerd op het feit dat er sprake moet zijn van een werkelijke band tussen de partij die de rechtsvordering instelt en het gerecht dat zich ten aanzien daarvan bevoegd verklaart. De partijen kunnen kiezen tussen zeven verschillende gronden. De rechterlijke instanties van een Lidstaat zijn, in de uitoefening van hun bevoegdheid in één van de bovengenoemde scheidingszaken, tevens bevoegd inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid voor een gemeenschappelijk kind van de echtgenoten dat gewoonlijk in die
18
Lidstaat verblijft. Verblijft het kind in een andere Lidstaat, dan is de rechter die bevoegd is in de scheidingszaak slechts bevoegd indien ten minste één van de echtgenoten de ouderlijke verantwoordelijkheid voor het kind draagt en de bevoegdheid door de echtgenoten is aanvaard en door het belang van het kind wordt gerechtvaardigd. Op grond van het beginsel van onderling vertrouwen worden de in een Lidstaat gegeven beslissingen in de andere Lidstaten zonder vorm van proces erkend. De gronden voor niet-erkenning zijn tot het strikt noodzakelijke minimum beperkt. Er is geen bijzondere procedure vereist om de akten van de burgerlijke stand van de Lidstaat aan te passen overeenkomstig een in een andere Lidstaat gegeven beslissing inzake echtscheiding, scheiding van tafel en bed of nietigverklaring van het huwelijk. Het is een vast uitgangspunt van de Verordening, zoals dit tevens het geval is bij de EEX-Verordening, dat het ter erkenning aangezochte gerecht noch de bevoegdheid van de rechter van de Lidstaat van herkomst toetst, noch een onderzoek naar de juistheid van de beslissing verricht. Beslissingen inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid worden in een andere Lidstaat erkend en ten uitvoer gelegd nadat zij daar, op verzoek van een belanghebbende partij uitvoerbaar zijn verklaard (“exequatur”). Tegen de beslissing inzake exequatur kan door elke partij een rechtsmiddel worden ingesteld.
2
De nieuwe Verordening ter vervanging van de Brussel II-Verordening
Het toepassingsgebied van de Brussel II-Verordening is ten aanzien van kwesties met betrekking tot de ouderlijke verantwoordelijkheid te beperkt gebleken. Om deze reden heeft de Europese Commissie in 2002 een ontwerp van Verordening ter vervanging van Brussel II
Eur Civil Law brochure NL
17/6/2004
14:44
Page 22
voorgesteld. Teneinde de gelijke behandeling van alle kinderen te waarborgen, is deze Verordening van toepassing op alle beslissingen betreffende de ouderlijke verantwoordelijkheid, inclusief maatregelen ter bescherming van het kind, los van ieder verband met een procedure in huwelijkszaken. De nieuwe Verordening is aangenomen op 27 november 2003 en zal op 1 maart 2005 in werking treden. De nieuwe Verordening bevat speciale regels met betrekking tot kinderontvoering door ouders binnen de Europese Unie. Hiervan is sprake wanneer een kind ongeoorloofd, in strijd met het hoederecht over het kind, werd weggebracht of vastgehouden. Het doel van de nieuwe Verordening is om kinderontvoering binnen de EU te ontmoedigen en indien een dergelijke ontvoering plaatsvindt de onmiddellijke terugkeer van het kind te verzekeren. De regels van de Verordening zijn bedoeld ter aanvulling en versterking van het Verdrag van ‘s-Gravenhage van 25 oktober 1980 betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen, dat van kracht is in alle Lidstaten.
beslissing kan echter aan de kant geschoven worden door een latere beslissing met betrekking tot het gezag over het kind door het gerecht van de Lidstaat op het grondgebied waarvan het kind direct voorafgaand aan de ontvoering zijn gewone verblijfplaats had. Tenzij dit ter zake niet wenselijk is, wordt het kind gehoord tijdens de procedure. Indien een beslissing voorschrijft dat het kind zal terugkeren, wordt deze erkend en tenuitvoergelegd zonder dat een bijzondere procedure nodig is (exequatur), tenminste indien aan bepaalde procedurele waarborgen is voldaan (bijv. het horen van het kind). De afschaffing van de exequatur-procedure draagt bij tot een spoedige terugkeer van het kind. Dergelijke procedures kunnen tijdrovend zijn, in het bijzonder indien de wederpartij verweer voert. Het gerecht van de gewone verblijfplaats zal samenwerken met het gerecht dat oorspronkelijk de beslissing nam tot het niet doen terugkeren van het kind, en ontvangt bijvoorbeeld een afschrift van het verhoor van het betreffende kind.
De algemene regel ten aanzien van bevoegdheid, die inhoudt dat het gerecht van de Lidstaat bevoegd is waar het kind zijn gewone verblijfplaats had, houdt het risico in dat kinderen door ouders worden ontvoerd die de zaak voor de gerechten van de Lidstaat willen brengen waarvan zij de nationaliteit hebben, in de hoop een gunstiger uitspraak te verkrijgen. Om dit te voorkomen, bepaalt de Verordening dat de gerechten bevoegd blijven van de Lidstaat waar het kind voorafgaand aan de ontvoering zijn gewone verblijfplaats had, zelfs na de ontvoering, en dat deze gerechten uiteindelijk het laatste woord hebben ter zake. Een gerecht van de Lidstaat waarheen het kind is ontvoerd, kan beslissen het kind niet terug te laten keren. Deze
19
Eur Civil Law brochure NL
17/6/2004
14:44
Page 23
I V. D E I N S O LV E N T I E V E R O R D E N I N G
Er was een grote behoefte aan een Europese regeling van insolventieprocedures die niet beperkt is in haar toepassing door de grenzen van de Lidstaten. De activiteiten van ondernemingen hebben meer en meer grensoverschrijdende gevolgen en het is noodzakelijk om te voorkomen dat er partijen aangemoedigd worden om ter verbetering van hun rechtspositie goederen van de ene Lidstaat naar de andere over te brengen. Met het oog op een meer efficiënte en doeltreffende afwikkeling van insolventieprocedures met grensoverschrijdende gevolgen is het noodzakelijk en aangewezen dat de bepalingen inzake rechterlijke bevoegdheid, erkenning en toepasselijk recht vervat worden in een instrument van Gemeenschapsrecht dat verbindend is in al haar onderdelen en rechtstreeks toepasselijk is in elke Lidstaat.
20
De Verordening (EG) Nr. 1346/2000 van de Raad van 29 mei 2000 betreffende insolventieprocedures omvat, voor de eerste maal, een verplicht kader voor een wisselwerking bij insolventieprocedures tussen de Lidstaten van de EU. De Europese Insolventieverordening is op 31 mei 2002 in werking getreden en is van toepassing op iedere procedure die na deze datum is gestart.
De bevoegdheidsregels van de Verordening bepalen alleen de internationale bevoegdheid, wat betekent dat zij de Lidstaat aanwijzen waarvan de rechter een insolventieprocedure mag openen en begeleiden. De regels zijn gebaseerd op het uitgangspunt dat er slechts één universele insolventieprocedure is, die bestaat uit de hoofdinsolventieprocedure met universele werking en eventuele secundaire procedures. De rechters van de Lidstaat waar het centrum van de voornaamste belangen van de schuldenaar gelegen is, zijn bevoegd de insolventieprocedure te openen, Artikel 3(1) Insolventieverordening. De rechters van een andere Lidstaat zijn slechts bevoegd tot opening van een secundaire insolventieprocedure ten aanzien van deze schuldenaar indien hij op het grondgebied van laatstgenoemde Lidstaat een vestiging bezit, Artikel 3(2) en Hoofdstuk III Insolventieverordening. De gevolgen van deze procedure gelden alleen ten aanzien van de goederen van de schuldenaar die zich op het grondgebied van die Lidstaat bevinden. Ingeval er een nationale procedure wordt geopend vóór de opening van een hoofdinsolventieprocedure, wordt deze “territoriale insolventieprocedure” genoemd, totdat de hoofdinsolventieprocedure wordt geopend.
De Verordening is van toepassing op insolventieprocedures, ongeacht of de schuldenaar een natuurlijke dan wel een rechtspersoon, een koopman dan wel een particulier is. De onder deze Verordening vallende insolventieprocedures worden omschreven in Artikel 1(1) Insolventieverordening en opgesomd in de bijlagen A en B bij de Verordening. Voorwaarde voor het toepassen van de Verordening is dat de beslissing tot opening van de procedure rechtsgevolgen heeft en dat de procedure ertoe leidt dat de schuldenaar het beheer en de beschikking over zijn vermogen geheel of ten dele verliest en dat een curator wordt aangewezen.
Een hoofdinsolventieprocedure en secundaire insolventieprocedures worden afzonderlijk en over het algemeen door verschillende curatoren afgehandeld. De hoofdinsolventieprocedure en secundaire procedures kunnen echter alleen tot een efficiënte afwikkeling van de boedel bijdragen wanneer de gelijktijdig aanhangige procedures gecoördineerd worden. Een essentiële voorwaarde voor die coördinatie is een nauwe samenwerking van de diverse curatoren, in het bijzonder een nodige uitwisseling van informatie. Het overwicht van de hoofdprocedure moet verzekerd zijn doordat de curator van de hoofdprocedure in gelijktijdig aanhangige secundaire procedures kan
Eur Civil Law brochure NL
17/6/2004
14:44
Page 24
ingrijpen. Elke schuldeiser die zijn gewone verblijfplaats, woonplaats of zetel heeft in de Gemeenschap, moet het recht hebben in elke in de Gemeenschap lopende insolventieprocedure zijn vorderingen op de schuldenaar in te dienen. Met het oog op de gelijke behandeling van de schuldeisers moet de verdeling van de opbrengst evenwel worden gecoördineerd. Elke schuldeiser moet kunnen behouden wat hij in het kader van een insolventieprocedure verkregen heeft, doch kan pas aan de verdeling van de boedel in een andere procedure deelnemen wanneer de schuldeisers met gelijke rang een evenredige uitkering van hun vorderingen hebben gekregen, Artikel 20(2) Insolventieverordening. Of en onder welke voorwaarden een schuldeiser bevoegd is om de opening van een secundaire insolventieprocedure te verzoeken, wordt bepaald door het interne recht van de Lidstaat op het grondgebied waarvan de procedure wordt aangevraagd, Artikel 29 Insolventieverordening. Op een vergelijkbare manier zijn de rechtsgevolgen van een dergelijke procedure beperkt tot de goederen van de schuldenaar die zich op het grondgebied bevinden van de Lidstaat waar de secundaire procedure geopend is, Artikel 3(2) en 27 Insolventieverordening.
Bedrijf A is rechtspersoon naar het recht van Lidstaat 1, waar het tevens is gevestigd en waar zijn voornaamste belangen liggen. Het bedrijf heeft zijn faillissement aangevraagd bij een bevoegd gerecht in Lidstaat 1, dat een insolventieprocedure heeft geopend en een curator heeft aangewezen. Bedrijf B, dat gevestigd is in Lidstaat 2, heeft aanzienlijke schuldvorderingen op Bedrijf A. Bedrijf B bedenkt dat Bedrijf A een vestiging heeft in Lidstaat 2 met bijbehorend waren-
huis en ander onroerend goed. Bedrijf B vraagt zich af op welke wijze zijn belangen het beste behartigd kunnen worden tijdens de insolventieprocedure. Voordat de Insolventieverordening in werking trad, zou Bedrijf B hebben kunnen proberen om een gerechtelijk bevel te verkrijgen tot executie van de goederen van Bedrijf A in Lidstaat 2 ter voldoening van zijn vorderingen. Het effect van beslissingen in insolventieprocedures was beperkt tot de Lidstaat waar deze werden gegeven en er kon vaak niet worden voorkomen dat individuele executiemaatregelen werden genomen in andere Lidstaten. Door de regels van de Verordening is deze situatie in belangrijke mate gewijzigd. Op dit moment geldt dat zelfstandige executiemaatregelen in alle andere Lidstaten zijn uitgesloten vanaf het moment dat in een Lidstaat een insolventieprocedure is geopend. Bedrijf B zal onder invloed van de Insolventieverordening zijn vordering moeten indienen in de insolventieprocedure die geopend is in Lidstaat 1. In het geval van het faillissement van Bedrijf A, dat activa heeft in een andere Lidstaat dan die waar de hoofdinsolventieprocedure plaatsvindt, voorziet de Verordening in de mogelijkheid tot het openen van een zogenaamde “secundaire insolventieprocedure”. Een dergelijke procedure kan onder bepaalde voorwaarden worden gestart. De gevolgen ervan gelden alleen ten aanzien van de goederen van de schuldenaar die zich op het grondgebied van de Lidstaat bevinden waar de secundaire insolventieprocedure is geopend. Het is derhalve aan te bevelen dat Bedrijf B nagaat of er reeds een secundaire
21
Eur Civil Law brochure NL
17/6/2004
14:44
Page 25
procedure is geopend in Lidstaat 2, of dat er kan worden voldaan aan de voorwaarden die de Verordening stelt voor het openen van een secundaire insolventieprocedure in Lidstaat 2.
Op grond van het uitgangspunt in Artikel 4(1) Insolventieverordening worden de insolventieprocedure en de gevolgen daarvan beheerst door het recht van de Lidstaat op het grondgebied waarvan de insolventieprocedure wordt geopend. De lex concursus is bepalend voor alle rechtsgevolgen van de insolventieprocedure, zowel procedureel als materieel, ten aanzien van de betrokken rechtssubjecten en rechtsbetrekkingen. Dit recht beheerst alle voorwaarden voor het openen, het verloop en het beëindigen van de insolventieprocedure. De verordening stelt voor haar werkingssfeer de nodige uniforme conflictregels vast die, voor zover zij van toepassing zijn, in de plaats treden van de nationale voorschriften op het gebied van het internationale privaatrecht. Voor een aantal belangrijke soorten rechten en rechtsverhoudingen (bijv. zakelijke rechten van derden, compensatie, eigendomsvoorbehoud en arbeidsovereenkomsten) zijn specifieke conflictregels opgenomen, Artikel 5 tot en met 10 Insolventieverordening. Deze uitzonderingen op de hoofdregel zijn opgenomen ter bescherming van het gerechtvaardigd vertrouwen en de rechtszekerheid van rechtshandelingen in andere Lidstaten dan de Lidstaat waarin de procedure is geopend. De Verordening voorziet in een onmiddellijke erkenning van de beslissingen inzake de opening, het verloop en de beëindiging van een onder haar werkingssfeer vallende insolventieprocedure, alsmede van beslissingen die rechtstreeks met deze insolventieprocedure verband houden. Elke beslissing tot opening van een insolventieprocedure wordt erkend in alle andere Lidstaten zodra de beslissing gevolgen heeft in de Lidstaat waar de procedure is geopend, Artikel 16 Insolventieverordening. Zij heeft,
22
zonder enige verdere formaliteit, in de andere Lidstaten de gevolgen die daaraan worden verbonden door het recht van de Lidstaat waar de procedure is geopend, Artikel 17 Insolventieverordening, tenzij de gevolgen die uit de erkenning voortvloeien kennelijk in strijd zijn met de openbare orde van het land waarin erkenning wordt gevraagd, Artikel 26 Insolventieverordening. Overigens kan de curator die is aangewezen in de Lidstaat waar een procedure is geopend, in een andere Lidstaat alle bevoegdheden uitoefenen die hem zijn verleend door het recht van de Lidstaat waar de procedure is geopend, Artikel 18 Insolventieverordening.
Eur Civil Law brochure NL
17/6/2004
14:44
Page 26
V. J U S T I T I E L E S A M E N W E R K I N G I N D E P R A K T I J K
1
De Betekeningsverordening
In het kader van een behoorlijk functionerende samenwerking tussen de gerechtelijke autoriteiten van de Lidstaten is het noodzakelijk de verzending tussen de Lidstaten van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken te verbeteren en te versnellen. Verordening (EG) nr. 1348/2000 van de Raad van 29 mei 2000 inzake de betekening en de kennisgeving in de Lidstaten van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken betreft de verzending van stukken van een Lidstaat naar een andere bestemd voor kennisgeving en betekening aldaar. De Verordening is in werking getreden op 31 mei 2001 voor alle Lidstaten, met uitzondering van Denemarken. Tussen Denemarken en de overige Lidstaten blijft het Haags Betekeningsverdrag van 15 november 1965 van kracht. Bedrijf A, dat gevestigd is in Lidstaat 1, heeft Bedrijf B, dat in Lidstaat 2 is gevestigd, in rechte aangesproken voor een aanzienlijk geldbedrag. Na een procedure van 14 maanden wijst het gerecht bij verstek een vonnis waarin het de eis van Bedrijf A toewijst. Bedrijf A heeft vervolgens een verzoek ingediend tot de afgifte van een verklaring van uitvoerbaarheid bij het daartoe bevoegde gerecht in Lidstaat 2, waar Bedrijf B onroerend goed in eigendom heeft. Bij een grondige controle heeft het gerecht echter vastgesteld dat de betekening en kennisgeving van de dagvaarding aan Bedrijf B op onjuiste wijze heeft plaatsgevonden. Ten gevolge daarvan wordt door het gerecht geen exequatur afgeleverd. Enkele maanden later vraagt Bedrijf B zijn faillissement aan en moet Bedrijf A als gevolg daarvan de vordering op Bedrijf B afschrijven.
In gerechtelijke procedures is het van fundamenteel belang dat de betekening en kennisgeving van stukken op de juiste wijze geschiedt. Een onjuiste betekening kan de juridische belangen van partijen op ernstige wijze schade toebrengen. De betekening van stukken aan partijen in andere Lidstaten heeft in het verleden veel problemen veroorzaakt bij grensoverschrijdende procedures. Eenvoudige en praktische regels omtrent betekening nemen een zeer belangrijke plaats in bij een goed functionerend Europees procesrechtelijk systeem.
De Betekeningsverordening heeft de procedure voor de betekening en kennisgeving van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in grensoverschrijdende zaken vereenvoudigd. Alle Lidstaten hebben in het kader van de Verordening lokale “Verzendende Instanties” ingesteld die bevoegd zijn gerechtelijke of buitengerechtelijke stukken te verzenden ter betekening of kennisgeving in andere Lidstaten, en “Ontvangende Instanties” die bevoegd zijn van een andere Lidstaat afkomstige gerechtelijke of buitengerechtelijke stukken in ontvangst te nemen. Het te verzenden stuk gaat vergezeld van een aanvraag die is opgesteld volgens het modelformulier in de bijlage bij de Verordening. De verzendende instantie zendt het stuk met de aanvraag naar de aangewezen instantie in die Lidstaat waar het stuk betekend dient te worden. De ontvangende instantie zorgt voor de betekening of kennisgeving van het stuk, hetzij overeenkomstig het recht van de aangezochte Lidstaat, hetzij in de specifieke, door de verzendende instantie gewenste vorm, mits deze met het recht van die aangezochte Lidstaat verenigbaar is. De geadresseerde mag een stuk weigeren indien het opgesteld is in een andere taal dan de officiële taal van de aangezochte Lidstaat of in een andere taal dan een taal van de Lidstaat van verzending die degene voor wie het stuk
23
Eur Civil Law brochure NL
17/6/2004
14:44
Page 27
bestemd is, begrijpt. Wanneer alle formaliteiten met betrekking tot de betekening of kennisgeving van het stuk zijn verricht, wordt door middel van het modelformulier in de bijlage bij de Verordening een certificaat betreffende de voltooiing van deze handelingen opgesteld en aan de verzendende instantie toegezonden. Zowel de verzendende als de ontvangende instantie gebruikt tijdens de bovenstaande procedure het daartoe bestemde standaardformulier dat is opgenomen in de bijlage bij de Verordening. De Europese Commissie heeft een handleiding gepubliceerd die informatie bevat voor de verzendende en ontvangende instanties van de Lidstaten. Elke Lidstaat heeft een “Centrale Instantie” aangewezen die tot taak heeft de verzendende instanties informatie te verschaffen en oplossingen te zoeken voor de problemen die zich bij de verzending van stukken ter betekening of kennisgeving kunnen voordoen.
nodig dat in een andere Lidstaat bewijs wordt verkregen. De Verordening (EG) nr. 1206/2001 van de Raad betreffende de samenwerking tussen de gerechten van de Lidstaten op het gebied van bewijsverkrijging in burgerlijke en handelszaken heeft een communautair systeem in het leven geroepen voor de snelle en rechtstreekse verzending en uitvoering van verzoeken tussen de Lidstaten om handelingen tot het verkrijgen van bewijs te verrichten, waarin precieze voorwaarden gelden ten aanzien van de vorm en inhoud van dergelijke verzoeken. De Verordening is op 1 januari 2004 in werking getreden in alle Lidstaten, met uitzondering van Denemarken. Ten aanzien van Denemarken blijft het Haags Bewijsverdrag inzake de verkrijging van bewijs in het buitenland in burgerlijke en in handelszaken van 18 maart 1970 van kracht. Niet alle Lidstaten zijn echter tot dit Verdrag toegetreden.
De Verordening voorziet ook in andere wijzen van verzending en betekening of kennisgeving van gerechtelijke stukken: de toezending langs consulaire of diplomatieke weg, betekening of kennisgeving door de zorg van diplomatieke of consulaire ambtenaren, of betekening of kennisgeving rechtstreeks per post. De Verordening laat de bevoegdheid onverlet van iedere belanghebbende bij een rechtsgeding om de betekening of kennisgeving van gerechtelijke stukken rechtstreeks te doen verrichten door de deurwaarders, ambtenaren of andere bevoegde personen in de aangezochte Lidstaat, tenzij deze Lidstaat heeft verklaard dat hij zich ertegen verzet dat op zijn grondgebied de betekening of kennisgeving van gerechtelijke stukken op rechtstreekse wijze geschiedt.
De Verordening voorziet in twee manieren om bewijs te verkrijgen in een andere Lidstaat. Het gerecht van een Lidstaat waar een zaak aanhangig is, kan overeenkomstig de wettelijke bepalingen van die Lidstaat een daartoe bevoegd gerecht van een andere Lidstaat verzoeken een handeling tot het verkrijgen van bewijs te verrichten, of een handeling tot het verkrijgen van bewijs rechtstreeks in een andere Lidstaat te mogen verrichten. Aan de Verordening ligt het uitgangspunt van een rechtstreeks verkeer tussen het verzoekende en het aangezochte gerecht van verzoeken tot bewijsverkrijging ten grondslag. Iedere Lidstaat heeft een lijst opgesteld van gerechten die bevoegd zijn in het kader van de Verordening bewijs te verkrijgen. In deze lijst wordt ook de territoriale bevoegdheid van deze gerechten aangegeven. In aanvulling hierop heeft elke Lidstaat een centraal orgaan aangewezen dat tot taak heeft om de gerechten informatie te verschaffen en oplossingen te zoeken indien zich moeilijkheden voordoen bij verzoeken.
2
De Bewijsverordening
Tijdens een grensoverschrijdende procedure is het voor een rechterlijke beslissing in een burgerlijke of handelszaak in een bepaalde Lidstaat vaak
24
Eur Civil Law brochure NL
17/6/2004
14:44
Page 28
De Verordening bevat precieze voorwaarden ten aanzien van de vorm en inhoud van verzoeken tot bewijsverkrijging en voorziet in speciale formulieren in de bijlage bij de Verordening. Het aangezochte gerecht voert het verzoek onverwijld en uiterlijk binnen 90 dagen na ontvangst van het verzoek uit. Indien het aangezochte gerecht geen gehoor kan geven aan het verzoek, stelt het het verzoekende gerecht, met redenen omkleed, hiervan in kennis. Een verzoek om een persoon te verhoren wordt niet uitgevoerd indien de betrokken persoon zich beroept op het recht te weigeren bewijs te verstrekken of op een verbod in dit verband, gegrond op de wet van de Lidstaat van het aangezochte gerecht of de wet van de Lidstaat van het verzoekende gerecht. Afgezien hiervan kan een verzoek tot bewijsverkrijging slechts in uitzonderlijke omstandigheden worden geweigerd. In zijn verzoek dient het verzoekende gerecht het aangezochte gerecht mee te delen of de partijen en eventueel hun vertegenwoordigers aanwezig zullen zijn of, in voorkomend geval, dat om hun deelneming wordt verzocht. Het aangezochte gerecht zal uitvoering geven aan dit verzoek overeenkomstig het recht van zijn eigen Lidstaat. Het verzoekende gerecht kan van het aangezochte gerecht verlangen dat het verzoek wordt uitgevoerd volgens een bijzondere vorm waarin wordt voorzien door zijn nationale wet. Aan die wens wordt door het aangezochte gerecht gehoor gegeven, tenzij deze vorm niet verenigbaar is met de wet van de Lidstaat van het aangezochte gerecht, dan wel wegens grote praktische moeilijkheden niet mogelijk is. De Verordening voorziet in de mogelijkheid dat bij de verrichting van de handeling tot het verkrijgen van bewijs gebruik wordt gemaakt van moderne communicatietechnologie, in het bijzonder video- en teleconferenties.
Een verzoek tot rechtstreekse bewijsvergaring moet worden gezonden aan de centrale instantie of een ander bevoegd orgaan van de andere Lidstaat. Slechts onder uitzonderlijke omstandigheden kan een dergelijk verzoek worden geweigerd. Een handeling tot het verkrijgen van bewijs kan alleen rechtstreeks worden verricht indien zij vrijwillig en zonder dwangmaatregelen kan worden uitgevoerd. De handeling tot het verkrijgen van bewijs wordt verricht door een rechterlijk ambtenaar of door een andere persoon, zoals een deskundige, die overeenkomstig de wet van de Lidstaat van het verzoekende gerecht wordt aangewezen.
3
Het Europees justitieel netwerk op het gebied van burgerlijke en handelszaken
Op 1 december 2002 is er een Europees justitieel netwerk op het gebied van burgerlijke en handelszaken opgezet om de justitiële samenwerking tussen de Lidstaten te ondersteunen en om het publiek van de nodige informatie te voorzien om de toegang tot de rechter binnen de nationale rechtsordes te vergemakkelijken. Het doel was om stap voor stap een voor het publiek toegankelijk informatiesysteem op te zetten, met name via een website, om toegang te verschaffen tot de rechtssystemen van de verschillende Lidstaten. Het informatiesysteem moet worden bijgehouden in alle officiële talen van de Europese Unie en wordt op dit moment opgezet via de volgende website: http://europa.eu.int/comm/justice_home/ejn/ In iedere Lidstaat is ten minste één contactpunt aanwezig dat gerechtelijke autoriteiten of overheidsinstanties assisteert bij de oplossing van de grensoverschrijdende problemen waarmee zij worden geconfronteerd en hun actuele informatie verschaft over het recht van de andere Lidstaten.
25
Eur Civil Law brochure NL
17/6/2004
14:44
Page 29
VI. TOEGANG TOT DE RECHTER
1
De Richtlijn inzake rechtsbijstand
In een Europese Unie met open grenzen neemt het risico toe dat burgers van de ene Lidstaat verwikkeld raken in een juridische procedure voor het gerecht van een andere Lidstaat. Grensoverschrijdende geschillen zijn niet altijd voorbehouden aan grote ondernemingen; ook kleine ondernemingen en particulieren met beperkte financiële middelen krijgen ermee te maken. Deze procedures kunnen zeer duur zijn, met name wanneer er grote belangen op het spel staan. Over het algemeen vereist het voeren van een procedure in een andere Lidstaat procesvertegenwoordiging aldaar, maar is er tevens juridisch advies nodig van advocaten in de eigen Lidstaat. Verder moeten er vaak bijzondere kosten worden gemaakt voor bijvoorbeeld vertalingen van stukken, reis- en verblijfkosten en andere zaken. Richtlijn (EG) nr. 2003/8 van de Raad tot verbetering van de toegang tot de rechter bij grensoverschrijdende geschillen, door middel van gemeenschappelijke minimumvoorschriften betreffende rechtsbijstand bij die geschillen, werd aangenomen in januari 2003. Het doel van de Richtlijn is de toegang tot het gerecht te verbeteren in grensoverschrijdende geschillen door middel van bepaalde gemeenschappelijke minimumnormen inzake rechtsbijstand. De Richtlijn laat iedereen toe om rechtsbijstand te bekomen in een andere Lidstaat op dezelfde wijze als in de eigen Lidstaat. Implementatie van het grootste gedeelte van de Richtlijn dient voor 30 november 2004 te zijn gerealiseerd. Voor de gedeelten van de Richtlijn die betrekking hebben op advies in de precontentieuze fase
26
met het oog op het vinden van een oplossing voordat er gerechtelijke procedures worden ingeleid, geldt een deadline voor implementatie van 30 mei 2006.
Dhr. A, inwoner van Lidstaat 1, ontvangt een kennisgeving van het feit dat hij in rechte wordt vervolgd in Lidstaat 2 voor een vordering ten bedrage van € 235.000,- voor schade die door zijn 12-jarige zoon zou zijn veroorzaakt tijdens een familievakantie doorgebracht in Lidstaat 2. A, die wel twee dochters heeft maar geen zoon, krijgt te horen dat een advocaat in Lidstaat 2 minimaal € 8.000,kost, waarvan slechts een gedeelte wordt vergoed indien de vordering wordt afgewezen. A en zijn gezin leven van een netto maandinkomen van € 1.800,- en maken zich zorgen over de hoge kosten van de procedure. A weet niet hoe hij in contact kan komen met een advocaat in Lidstaat 2 en de geplande datum van de procedure dient zich op korte termijn aan. A’s moeilijke situatie is slechts een voorbeeld van de belemmeringen die inwoners van andere Lidstaten vaak ondervinden wanneer ze betrokken raken bij grensoverschrijdende geschillen. Dit is met name het geval indien men zich moet verweren tegen een vordering die bij een gerecht in een andere Lidstaat aanhangig wordt gemaakt, omdat dit meestal juridische bijstand in twee Lidstaten vereist. Er kunnen zich haast onoverkomelijke moeilijkheden voordoen, zoals hoge kosten, taalproblemen en de mogelijkheid dat men in persoon moet verschijnen.
Eur Civil Law brochure NL
17/6/2004
14:44
Page 30
De Richtlijn is materieel van toepassing op grensoverschrijdende geschillen in burgerlijke of handelszaken, doch slechts voor zover de partij die om rechtsbijstand verzoekt zijn woon- of verblijfplaats heeft in een andere Lidstaat dan de Lidstaat op het grondgebied waarvan het bevoegde gerecht zich bevindt, dan wel waar de beslissing tenuitvoergelegd wordt. De richtlijn is gericht op de bevordering van de toepassing van rechtsbijstand in grensoverschrijdende geschillen ten behoeve van personen die niet over toereikende financiële middelen beschikken, indien bijstand noodzakelijk is om de daadwerkelijke toegang tot de rechter te waarborgen. Verder bevat de Richtlijn regels omtrent de versnelling en vereenvoudiging van de procedure voor het aanvragen van rechtsbijstand, door de samenwerking op dit vlak tussen de Lidstaten te coördineren. Rechtsbijstand wordt toegekend of geweigerd door de daartoe bevoegde autoriteit in de Lidstaat waar de procedure zich afspeelt of waar de beslissing ten uitvoer wordt gelegd. De bijstand dient niet slechts de kosten van de procedure te bestrijken, maar dient zich tevens uit te strekken tot advies in de precontentieuze fase met het oog op het vinden van een oplossing voordat er gerechtelijke procedures worden ingeleid, juridische bijstand om een zaak bij de rechter aanhangig te maken, vertegenwoordiging in rechte en een tegemoetkoming in of vrijstelling van de proceskosten. Rechtsbijstand die wordt toegekend in de Lidstaat waar de zaak wordt behandeld, omvat bovendien de kosten die rechtstreeks verband houden met het grensoverschrijdende karakter van het geschil: kosten van tolken, kosten voor de vertaling van de vereiste stukken en reiskosten.
De Lidstaat waar de begunstigde van rechtsbijstand zijn woonplaats heeft, verleent assistentie bij de voorbereiding van het verzoek om bijstand en de verzending van het verzoek aan de Lidstaat waar de bijstand moet worden verleend. De Lidstaten zullen speciale instanties instellen die bevoegd zijn om het verzoek om rechtsbijstand te verzenden (“Verzendende Instanties”) en te ontvangen (“Ontvangende Instanties”). Om de uitwisseling van verzoeken te vergemakkelijken wordt er een standaardformulier opgesteld voor het verzoek om rechtsbijstand en voor de verzending daarvan naar de bevoegde instantie.
2 Voorstel voor een Richtlijn inzake de schadeloosstelling van slachtoffers van misdrijven Op 16 oktober 2002 heeft de Europese Commissie een Richtlijn voorgesteld betreffende de schadeloosstelling van slachtoffers van misdrijven, met het doel om minimumvoorwaarden vast te stellen voor de schadeloosstelling door de Staat van slachtoffers van misdrijven begaan in één van de Lidstaten en om in grensoverschrijdende gevallen de toegang tot schadeloosstelling te vergemakkelijken. De voorgestelde Richtlijn beoogt een verplichting voor de Lidstaten in het leven te roepen om een adequaat niveau van schadeloosstelling door de Staat van slachtoffers van misdrijven in te stellen en om de toegang daartoe in voldoende mate te waarborgen, onafhankelijk van waar in de EU een persoon het slachtoffer wordt van een misdrijf. Een hechtere samenwerking tussen de nationale instanties zal deze toegang bevorderen.
27
Eur Civil Law brochure NL
17/6/2004
14:44
Page 31
Recente gegevens Nadat deze brochure werd opgesteld, werden nog de volgende teksten aangenomen: - Verordening (EG) Nr. 805/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 tot invoering van een Europese executoriale titel voor niet-betwiste schuldvorderingen; - Een richtlijn betreffende de schadelosstelling van slachtoffers van misdrijven. Daarnaast heeft de Commissie tevens een voorstel ingediend voor een verordening tot invoering van een Europese betalingsbevelprocedure.Verdere voorstellen inzake mediatie en kleine geschillen worden verwacht voor het einde van het jaar.
Eur Civil Law brochure NL
17/6/2004
14:44
Page 32
5