[56 en U.
42
14.]
Muntwetten.
[ S 6 en 5 1 .
14.]
BIJLAGE IV.
AFSCHRIFT van het nader advies van den President der Javasche Bank. BATAVIA , 5 Xovember
1875.
Toen in Maart van liet loopende jaar da Minister van Finantien aanleiding vond om tot de kamers van koophimdel te Amsterdam en Rotterdam en tot een zevental voorname bankinstellingen de vraag t e r i g t e n , welke maatregelen zouden moeten genomen worden om een eind te maken aan den onlioudbaren toestand, waarin Nederland zieii met betrekking tot het muntwezen gebragt z a g , heerschte er in de bekomen adviesen eene eenstemmigheid die het, nemen van een Insluit en liet indienen van voorstellen niet weinig vergemakkelijkte. Het/.elfde kan niet gezegd worden van de adviesen door UEd. Gestr. ingewonnen omtrent de maatregelen die voor In lie noodig kunnen zijn , nu de invoering van den gouden standaard in Nederland eene gedane zaak is. L'it die adviesen toeh blijkt dat tussehen belanghebbenden alllier een groot verschil van meening wordt aangetroffen, en dat sommige adviseurs zelfs het bestaan van eene eigenlijke ïiiunttjuaestie in Indie ontkennen. Deze laatste zienswijze treedt vooral op den voorgrond in het rapport van de kamer van koophandel te Soerabaija. Zij wil wel erkennen, dat de waardevermindering v a i het zilver in Europa het voor Nederland noodig kan gemaakt hebben, om de hand te leggen aan eene hervorming van zijn muntwezen; maar van die depreciatie van het zilver heeft men volgens haar in Indie nog niets kunnen bespeuren, en men liehoeft er zich ook niet ongerust over te maken, dat er in de naaste toekomst van die depreciatie eouigen invloed zal ontwaard worden, want de vraag naar zilver op Java en de Buiten bezittingen is zoo groot, dat zij nog gedurende vele jaren het aanbod zal overtreffen, en zoo lang dit het geval blijft, kan van eene waardevermin lering van het zilver eigenlijk nooit sprake zijn. Vol-
gene de SoerabayMche kamer ia de montqaaeetie dus eene
quaestie van zuiver localen aard, die, wat Nederlandsen Indie betreft, befaeencht wordt door de meerdere of miniere voorliefde van zijne bewoners voor het zilver als ruilmiddel. Ik geef onvoorwaardelijk toe, dat onze tegenwoordige zilveren m u n t in den Archipel zeer gewild is, en dat vooral onze rijksdaalders gaandeweg eene meer belangrijke plaats in het handelsverkeer, ook met de buiten ons gebied gelegen Staten, beginnen in te nemen. Maar hierin ligt hoegenaamd geen waarborg, dat Indie zich zal kunnen vrijwaren voor de stoornissen in den gel Isomloop, die het gevolg moeten worden van de verminderde en afwisselende waarde van het zilver op de wereldmarkt. Evenmin als de vraag naar suiker in Nederland alleen de marktwaarde van dit artikel r e g e l t , zal de waarde van het zilver zich regelen naar de behoefte van Nederlandsen Indie, want hoe hoog de kamer van koophandel te Soerabaija ook van die behoefte moge opgeven, in vergelijking met de hoeveelheden zilver, die jaarlijks op nieuw worden voortgebragt, is hetgeen Indie noodig heeft schier on beAan den Directeur tan
Finantien.
duidend , en zelfs al breidde de thans bestaande behoefte zich tot het dubliele bedrag uit, zou de waarde van het zilver op de wereldmarkt er misschien to"di weinig of niet door wórden aangedaan. Ben voorbeeld zal de zaak duidelijker maken. In zijne Memorie van Toelichting behoorende bij het ontwerp van de jongst aangenomen muntwet, maakt de Minister van Financien ook g e w a g van de in Januarij jl. door h e t C o n grea der Vereenigde Staten tot stand gebragte » resumption bill" waarbij o. a. de secretaris van de schatkist gemagtigd en gelast wordt om zoo spoedig mogelijk zilveren munt van 10, 23 en 50 dollar-centen te doen slaan om daarmede de papieren pasmunt van gelijke waarde in te wisselen. Het op dien voet aan te munten bedrag wordt op ongeveer 40 millioen dollars aangenomen, eene hoeveelheid belangrijk genoeg om ter spoedige aflevering de oprigting van een of meer nieuwe muntinrigtingen noodzakelijk te maken. Met den inkoop van het benoodigde zilver is dadelijk een begin g e m a a k t , en volgens eene meledeeling in V Economist* Francais van 28 Augustus j l . , beschikte de Minister van Finantien der Vereenigde Staten omstreeks medio Julij jl. reeds over eene hoeveelheid van 20 millioen dollars zilver, grootendeels uit Nevada en Californie afkomstig. Een nieuwe aankoop van nog 10 millioen dollars wordt voorbereid, en het laat zich aanzien, dat de volle 40 millioen dollars zullen worden bijeengebragt, zonder d a t de m a r k t prijs van het zilver er noemenswaardig door zal worden
aangedaan.
Veertig millioen dollars vertegenwoordigen een geldswaarlig bedrag van honderd millioen Nederlandsche g u l dens, en wanneer men nu nagaat, dat in de laatste verloopen jaren io de behoefte van Nederlandsen Indie ruimschoots voorzien ia door een gemiddelden aanvoer van tien millioen zilvergeld 's jnars, dan zal ook de Soerabaijasche kamer zeker wel willen erkennen, dat dit bedrag te onbeteekenend is om de waarde van het zilver op de wereldmarkt belangrijk te kunnen wijzigen. De voorstelling, die de Soerabaijasehe kamer zich van den werkeKjken staat van zaken m a a k t , rust blijkbaar op een
dwaalbegrip.
Indien de invoer van suiker in Nederland verlwden wordt, zal de aanwezige voorraad niet alleen zijne waarde blijven behouden, maar zeer waarschijnlijk in prijs stijgen, al loopt overal elders de prijs van suiker ook met ettelijke guldens terug. Maar zoodra wordt bet verbod van invoer niet ojigeheven, of ook in Nederland zal de prijs van het artikel zich weder onmiddellijk regelen naar de waarde, die het op hoofdinarklen van verbruik bezit. Zoo en niet anders is het ook niet het zilver gesteld. Sedert 's Rijks Munt te Utrecht voor den aanmaak van zilveren standpenningen werd gesloten, is de invoer van zilver binnen de grenzen van Nederland, en Indie, als een
geheel beschouwd, feitelijk verboden.
Niemand kan zilver invoeren met het doel om het te doen vermunten, en dat nu bet vroeger aangemunte en in de circulatie gebleven zilvergeld én in Nederland en in Indie eene geheel fictive waardo erlangd, en niet gedeeld heeft
[56 en « .
14.]
Munt wetten. in de waardevermindering' van liet metaal, die overal elders wordt waargenomen, is een even natuurlijk verschijnsel, als het op prijs blijven van suiker en elk ander handelsartikel en op eene m a r k t , die niet voor nieuwe aanvoeren openstaat. Ten gevolge van de sluiting van 's Rijks Munt bezit Nederlandsch Indie thans liet kunstmatige zilvervijvertjc, waarvan bij de vroeger gevoerde polemiek over de m u n t quaestie sprake is geweest. Het j»eil van dat vijvertje kan c. q. alleen verhoogd worden door toevoer van het op eene geheel fictive waarde gehouden Nederlandsche zilvergeld. Van de onbelemmerde toevloeijing van zilver van elders kan geen sprake zijn, want Nederlandseh Indie is kunstmatig afgesloten van den grooten Indischen vijver, waarvan het peil rijst of daalt in volkomen overeenstemming niet de hoeveelheden zilver die op de wereldmarkt aangeboden of gevraagd worden. Dat men zich in zulk eene afgesloten ruimte behagelijk gevoelt en eene bestendiging van dien staat van zaken wenschelijk en raadzaam a c h t , kan ik mij voorstellen. Maar hoe men er dan op kan aandringen om den kunstmatig opgeworpen d a m , die het muntwezen van Nederlandsch Indie tot dusver tegen depreciatie beveiligd heeft, uit den weg te ruimen, is mij minder begrijpelijk. Toch stelt de Soerabaijasche kamer niets minder voor dan dit. Zij wenscht in Indie eene muntinrigting te zien verrijzen, als middel om den zilverstroom »zooveel mogelijk over Azië te verspreiden en te verdeelen". Zij wil dus het Nederlandsch-Indisch muntgebied weder openstellen voor de vrije toevloeijing van zilver, en zij wil dus ten slotte volkomen hetzelfde wat ik in mijne nota van 7 Junij jl. beoogde door mijn voorstel om in 's Rijks Munt te Utrecht weder gelegenheid te geven tot vrije aanmunting van zilver ten behoeve van Indie. Het onmiddellijk gevolg der opheffing van den thans liestaanden schorsingmaatregel moet zijn, dat de waarde van ons zilveren ruilmiddel zich hier even naauwkeurig zal regelen naar de waarde van het metaal, als dit thans in Britsch Indie het geval is. Daar is de invloed van de waardevermindering van het zilver op de waarde van het ruilmiddel niet verborgen gebleven. Ten gevolge van het goedkooper worden van het zilver op de Londensche markt is de waarde van de roepij, den Britsch-Indisclien standpenning, die niet lang geleden op 2 shillings (24 E n g e l sche stuivers) en hooger kan worden aangenomen, tot V,, V» en '/, (21'/ ; a 21 stuivers) teruggeloopen, en dus reeds met ruim 10 per cent gedaald. » Our rupee is as good to day as it was in 1804, but it is worth ten per centless" zegt een geacht Britsch-Indisch blad, theFriendof India, in een artikel van 20 Ju 1 ij jl. En eenige regelen verder. »A rupee is now worth not two shillings , hut one and nine pence, and whether we keep it at home , or send it abroad , it will only buy its one and nine pence w o r t h . " Bij vrije aanniunting ten behoeve van Nederlandseh Indie, hetzij dit geschiede te Utrecht of in eene eigene Munt te Batavia of Soerabaija, zal geen nMgt ter wereld de waardevermindering van het Indisch ruilmiddel kunnen tegenhouden. Ook hier zullen wij bet ondervinden , dat bij de tegenwoordige zilverprijzen elfdehalf <ï elf zilveren guldens zullen noodig zijn om ons aan te schaffen wat in Nederland met een gouden tienguldenstuk betaald wordt, en dan zal de Soerabaijasche kamer zeker niet langer behoeven te zoeken naar het bewijs , dat » de depreciatie van het zilver ook in Indie plaats beeft", een bewijs dat volgens haar in mijne nota van 7 Junij jl. volstrekt niet wordt aangetroffen. Dat Indie, zoo als de Soerabaijasche kamer er telkens niet nadruk op wijst, tot nu toe schier geen invloed van de overal elders waargenomen depreciatie van het zilver heeft ondervonden, is volkomen waar, maar haar betoog liewijst niets zoo lang zij niet aantoont, dat die gezegende toestand zal blijven voortduren ook nadat, m voldoening aan haren wensen door de oprigting van eene Munt op Java de eenige oorzaak zal zijn weggeruimd , waardoor het zilver in Nederlandsch Indie tot dusver zijne vroegere waarde ongeveer heeft behouden. Blijkbaar heeft de Soerabaijasche kamer alleen rekening gehouden met de verschijnselen, die zij op het oogenblik zelf kon waarnemen , zonder eigenlijk naar eene verklaring van die verschijnselen te zoeken. Zij redeneert ongeveer
aldus: de tegenwoordige! toestand van het muntwezen en geldsomloop is volkomen Levredigend ; bezwaren heeft niemund er van ondervonden; men bestendige derhalve; dien toestand, en ook in de toekomst behoeft niemand >ooibezwaren beducht te zijn. Daargelaten dat zij zelf een middel aan de hand doet, waardoor behoud van het bestaande onmogelijk moet worden , gelijkt deze radenering sprekend op bet argument dat men tegenwoordig in Frankrijk meermalen hoort aanvoeren door de voorstanders van het onveranderd behoud van den gedwongen koers der bankbiljetten. » Nous vivons depuis cinq ans sous ce régime , sans avoir a nous en plaindre; nous employons Ie papier, au lieu d'employer 1'or et l'nrg e n t , c'est plus commode; pourquoi voudrait-on nous ramener au lourd attirail niétallique V Pourquoi lever Ie cours forcé puisqu'il ne cause aucun mal ?" In het rapport van de commissie van onderzoek van het Fransche budget voor 1876(1), aan welk staatsstuk de aangehaalde regelen ontleend zijn , wordt het een bedroevend verschijnsel genoemd dat zij zich met de liestrijding van dergelijke argumenten heeft moeten bezig houden. » 11 faut que Ie mal alt déja fait de sérieux progrés dans les esprits, il faut que la séduction des apparences exerce une puissante influence, pour qu'il soit devenu nécessaire d'aborder une pareille question." Maar zoo afdoende is het door de commissie geleverde betoog , dat geen ernstig man in Frankrijk meer aan de mogelijkheid denken kan om , zonder nadeelige gevolgen voor het algemeen , aan het bankpapier zijn onmisbaren metalen grondslag te ontnemen. Zou het echter in Indie niet mogelijk kunnen zijn om het metalen ruilmiddel op een anderen grondslag te vestigen, dan de waarde van het metaal waaruit het vervaardigd i s , en heeft Indie van de toepassing der tot dus ver aangewende kunstmiddelen op den duur niet meer voordeel dan nadeel te wachten? Eene 1 «vestigende beantwoording dezer vraag zou misschien nog kunnen beproefd worden , indien de zaak van het muntwezen in Nederland zelf onveranderd ware gelaten; maar nu men daar tot het goud is overgeg a a n , en nu men m a g aannemen dat het Nederland ernst zal zijn om de nieuwe gouden munt te behouden . heeft ook de Indische zijde van het vraagstuk een geheel ander aanzien gekregen. Üm in Nederland zelf tot een gezonden toestand van het muntwezen te geraken is het onvermijdelijk dat zijne belangen op dit gebied volkomen worden losgemaakt van de belangen van Nederlandseh Indie , zoo lang de enkel zilveren standaard hier van kracht blijft. Het doel der in Nederland ondernomen munthervorming is om de waarde der Nederlandsche munt zich naar het goud te doen rigten, en dit doel kan nooit ten volle worden bereikt, zoo l a n g de in Indie omloopende Nederlandsche zilveren munt naar Nederland kan terug vloeijen. Van het bewijs dezer stelling meen ik mij ontslagen te mogen achten, onder verwijzing naar hetgeen de Nederlandsche Bank er in haar advies van 18 Maart jl. van gezegd heeft. Geheel in denzelfden geest betoogt The Eeonomist van 11 September j l . , dat Nederland ten allen tijde den dubbelen standaard moet behouden. » which is the cause of niiich evil and inconvenience," of tot de demonetisatie van zijn zilveren munt moet overgaan, waaraan echter niet kan gedacht worden zoolang men i.iet tot eene delinitive afscheiding van het Nederlandsche en Indische muntwezen zal geraakt zijn. Nu zijn twee gevallen denkbaar. Het is mogelijk dat men tegen Januari]' 1877. wanneer de nu onlangs aangenomen muntwet moet worden herzien of aangevuld, eene voor Nederland en Indie algemeen geldende hervorming zal voorstellen. hierop nederkomende dat in beide deelen van liet Rijk het goud alleen wettig betaalmiddel zal zijn, en de zilveren standjienningen allerwege zullen worden ingetrokken om plaats te maken voor gouden standpenningen en geheel nieuwe zilveren pasmunt, — maar het is ook mogelijk dat men van eene dergelijke hervorming alleen ten beheeve van Nederland zal willen weten, en Indie in het bezit zal worden gelaten van de thans in g e bruik zijnde zilveren standpenningen, waarvan dan in
(1) Opgenomen in het Journal iet Economisles van Augustus en September 1875.
[56 en 5*. 14,] Muntwctten. Voor het overige zal ik bij dit punt niet langer stilstaan, Nederland geen gebruik mflar zal kunnen gemaakt worden , daar het uitvoerig advies van de kamer van koophandel te lOOdn zij aldaar buiten koers gesteld zijn. Het is vooruit moeijelijk te; bepalen welke zienswijze l>ij Batavia alles bevat, wat ter bestrijding of verdediging de wetgevende m a g t in Nederland ingang zal vinden. van mijn voorstel kan worden aangevoerd! Het blijft mijne Denkt men door redenering alleen den Nederlandsellen wet- meenlng dat er weinig kans bestaat op eene bevredigende gever de overtuiging te kunnen schenken, dat de waarde- oplossing vun de Indische muntquaestie zoolang de feiten vermindering van liet zilver voor de belangen van Indie bêt niet aan iedereen duidelijk zullen hebben g e m a a k t , in even bedenkelijke gevolgen moet hebben als in het moe- welke vreemde verhoudingen ook het muntwezen van Nederland , — dan bestaat er voor bet oogenblik ook niet het deiinndsch Indie geraakt is, ten gevolge van de waardeminste bezwaar om de zaken op haren tegen woord igen vermindering van bet zilver op de wereldmarkt. voet te laten doorloopen. Onder die omstandigheden behoort Heerscht in de bekomen adviesen een g-root verschil van het zelfs aanbeveling te verdienen om door bestendiging meening omtrent de meerdere of mindere doelmatigheid der van den eens genomen schorsingsniaatregel, wat bet aan- maatregelen die in Indie behooren genomen te worden met niunten van zilveren standpenningen betreft, groote afwij- het oog op de in Nederland Ntot stand gekomene voorlookingen in de waarde dier m u n t , gedurende het thans pige en tijdelijke regeling van het muntwezen , in een opingetreden overgangstijdperk , te voorkomen. W a t on zich zigt zijn de gehoorde adviseurs vnjj eenstemmig, d a a r , zelf genomen slechts een afkeurenswaard en ijdel kunst- met uitzondering alleen van de kamer van koophandel te middel is, kan als overgangsmaatregel en als voorbereiding Soerabaija, allen van meening zijn , dat de invoering van tot eene algeheele hervorming van bet muntwezen zijne gouden standpenningen binnen korter of langer tijdsverzeer nuttige zijde hebben, al is men er van doordrongen loop voor Indie eene onvermijdelijke noodzakelijkheid wordat de toepassing van een dergelijk kunstmiddel op den den moet, indien het der Regering nanavlijk ernst is, om duur nimmer tot iets goeds leiden kan. ook in Indie de eens aangenomen rekeningseenheid zooveel Mijns inziens is het echter niet waarschijnlijk dat de mogelijk steeds op dezelfde waarde te houden. Allen zien in dat de in Nederland aangevangen herijking Indische muntquaestie op de hier aangegeven wijze tot voldoende oplossing zal gebragt worden. Wanneer ik naga, van de waardemaat ook in Indie niet zonder groote onbilwat het in Nederland heeft ingebad, om tot eene aanvan- lijkheid jegens alle belanghebljenden kan worden achterkelijke hervorming te geraken, en hoe men daar het door wege gelaten , tenzij de omstandigheden zich weder wijzigen alle deskundigen voorspelde ongerief daadwerkelijk heeft mogten , die Nederland bereids tot de invoering van een moeten ondervinden vóór men er geloof aan hechtte, dun gouden muntstandaard hebben doen besluiten. Veel vooris mijne verwachting al zeer gering, dat men ten opzigte uitzigt op een zoodanigen ommekeer in den loop van zaken van Indie tot afdoende maatregelen zal willen overgaan, schijnt voor hot oogenblik evenwel niet te bestaan. Wel zoo lang de feiten niet gesproken hebben. » C'est par la is de prijs van baarzilver te Londen, die in J u n i j j l . 56'/ 4 puissance des faits plus encore que par la discussion des was en sedert tot 55'/» terugliep , nu laatstelijk weder tot hommes que les préjugés finissent"', merkte onlangs 57 en 57 V4 gestegen , hetgeen toegeschreven wordt aan KSQUIRO DE PAKIEN op in een artikel over de muntquaestie, de omstandigheid , dat de Vereenigde Staten uitvoering zijn te vinden in het Journal des Écmiomistes van Augustus 11., Ijegonnen te geven aan de in Januarij jl. tot stand gekoen deze zienswijze was ook de leidende gedachte die voorzat men » resumption bill " , waarvan boven reeds sprake is bij bet stellen van mijne nota van 7 J u n i j j l . , U Hoogedel geweest. Gestr. met mijn schrijven van den 9den dier maand aanMaar of deze gebeurtenis van blijvenden invloed zal zijn geboden. op den prijs van het zilver is minst genomen twijfelachtig. Niet weinigen zeker zullen er in Nederland gevonden \ an de ter aanniunting van zilveren pasmunt benoodigde worden, die met de kamer van koophandel te Soeruhaija 40 miHioen dollars lievinden zich reeds 20 millioen dollars het bestaan van eene Indische ïniintquaestie eenvoudig zullen in handen der Regering , en zoodra de voorraad voldoende ontkennen , en zeker zal hun beweren een schijn van \vaar- zal zijn om de muntinrigtingen geregeld aan het werk te heid voor zich hebben , want dank zij de aangewende kunst- houden , zullen de zilveraanvoeren van Amerika naar Enmiddelen , kan geen enkel feit worden aangevoerd, ten geland, die gedurende het eerste semester 1875 ruim bewijze dat het Indisch muntwezen in even onhoudbaren & 750 000 beneden de aanvoeren van Januarij/Junij 1874 toestand is geraakt als dit onlangs met het Nederlandsche bleven( namelijk £ 2 047 000 in 1874 tegen £ 1 293 000 in Januarij/Junij 1875) (1) ongetwijfeld weder, op den ouden muntwezen bet geval was. Het is mijne vaste overtuiging, dat eerst de feiten zullen voet worden hervat, want dan zal Amerika zelf geen moeten gesproken hebben voor men ten opzigte van Indie emplooi meer hebhen voor de opbrengst zijner zilvervan eene hervorming van het muntwezen zal willen hooren. mijnen , waarvan het volgend staatje, ontleend aan het Even vast ben ik er van overtuigd , dat het scheppen laatste verslag van den muntmeester te San Francisco, van kunstmatige toestanden, met het doel om liet munt- eenig denkbeeld geven kan. Terwijl de zilverproductie wezen op een anderen dan een zuiver metalen grondslag in de Vereenigde Staten tot en met 1858 niet meer bedroeg te vestigen, op den duur slechts onheil en verwarring dan $ 50 000 in het jaar , vindt men voor de latere jaren baren kan. Ik meen dit in mijne zoo even aangehaalde de volgende cijfers uitgetrokken: nota duidelijk te hebben aangetoond, en het een in verband brengende tot het ander, scheen het openstellen van 1859 | 100 000 de Munt voor den aanmaak van zilveren standpenningen 1860 150 000 mij het eenig middel toe om een eind te maken aan den gekunstelden staat van zaken , waarin het muntwezen van 1861 2 000 000 Indie op het oogenblik verkeert. Opdat echter de belangen van het pas geregelde Nederlandsche muntwezen niet zou1862 4 500 000 den geschaad worden door het aanmunteu van standpen1863 . . . . 8500000 ningen ten behoeve van Nederlandsch Indie, gaf ik tevens het denkbeeld aan de hand , dat Nederland, door reeds nu 1864 11 000 000 zijne grenzen te sluiten voor den wederinvoer van het eenmaal uitgevoerde zilver, eenigermate zou vooruitloopm op 1865 11250 000 de eerlang onvermijdelijke demonetisatie van zijne zilveren 1866 10 000 000 munt. Indie op zich zelf genomen heeft er eer belang dan nadeel bij, dat de gelegenheid bestaan blijve om zijn zil1867 13 500 000 veren munt ook in Nederland in omloop te kunnen brengen. Maar Nederland zou hierdoor slechts geschaad kunnen worden, en het is dus zeer ten onregte, dat mij in het (1) Het is opmerkelijk dat niettegenstaande het totaal der ziladvies van de Nederlandsch-Indisehe Escompto-Maatschappij verinvoeren in Engeland gedurende het eerste semester 1875 slechts verweten wordt van alleen gelet te hebben » op de belan- bedragen heeft * 4 930 474, tegen £ 7 235 132 in het eerste semester gen van het muntwezen van Nederlandsch Indie, onver- 1874, een verschil dus van bijna 30 millioen gulden ten nadeele schillig of het hoofddoel der jongste muntwet er door van het loopende jaar, de prjjs van het zilver op de Londensche markt in 1876 dooreen mg veel lager is geweest d n het jaar te bevorderd of tegengewerkt wordt". vorcu.
Bijlagen.
[ 5 6 en 5 7 . 14.]
Tweede Kamer. 45
Muntwetten. 1808
$ 12 000 000
1869
12 000 000
1870
16000000
1871
83000000
1872
28 750 000
1873
35 750 000
Men leest daar namelijk het volgende : » The Kast and the West Deed different currencies , and it gives au easy wny of making t.liein different. The reason of the dilference is obvious. Kxactly the saine circunistances which niake it desirable for the West to have a prineipal gold currency make it desirable that the Kast should have a silver one. The West is preëminently the seat of large conunerce with great transactions , the Kast of minor commerce with small transactions. Accordingly the West needs a large unit of reckoning and exchange ; the Kast a small unit." Op grond hiervan wordt Nederland aangespoord om Indie in het bezit van zilver te doen blijven , om zelf tot het goud over te gaan en 0111 de thans nog bestaande eenheid van muntwezen tusschen Nederland en Indie los te laten , door onverwijld het in Nederland nog omloopende zilvergeld te ontmunten. Het lijdt geen twijfel dat Lij de aanstaande LeLandeling van de voorzieningen, die ten opzigte van het Indische muntwezen zullen moeten genomen worden , de Lier aangeliaalde regelen van het gezaghebbend Kngelsche weekblad in Nederland meermalen tot thema zullen dienen aan allen die de invoering van een gouden munt in Indie onraadzaam achten. Daarom kan het goed zijn er bij voorbaat op te wijzen, dat in Britsch Indie zelf, waar men insgelijks begint in te zien dat de reeds zoo sterk sprekende depreciatie van het zilveren ruilmiddel (1) alleen kan gestuit worden door overgang tot den gouden standaard, nog door niemand het argument werd te berde gebragt dat de eischen van het verkeer zich tegen het gebruik van gouden standpenningen zouden verzetten. Integendeel reeds voor lang wordt door vele bevoegde autoriteiten in Indie het goud als ruilmiddel terug verlangd. Voor 1853 toch was het goud ook in Britsch Indie wettig betaalmiddel, en in het oog van velen is het eene grove dwaling van de Regering geweest, dat zij in dat jaar het goud uit den omloop verbannen heeft. Waar het ook in Indie vóór alles op aankomt is, om da woorden van de reeds boven aangehaalde Frie.nd of India, van 10 Julij j l . , te bezigen, » to neglect no reasonable means of keeping the coinage at the Standard value". Volkomen dezelfde leer d u s , die onze Minister van Finantien ten opzigte van Nederland gehuldigd heeft in zijne reeds meermalen aangehaalde Memorie van ToelicLting van Let jongste ontwerp muntwet. Kn bebartigenswaard zijn ook de woorden, die op de aangeliaalde regelen volgen. » lf a systeni lias l>eeii adopted in every other civilized country of the world, which bas secured uniformity to a great extent, and our Government (Let BritscL-lndiscLe namelijk) Ly refusing to conform to tLat system sulfers its coinages to be depreciated, then it stands convicted of a plain neglect of duty". Nergens mogt ik eene beschouwing aantreffen, die als lievestiging zou kunnen dienen van het door The Economist geleverde betoog omtrent de noodzakelijklieid om voor Britsch Indie het zilver te behouden. Kn geen wonder, want hoe meer men over de zaak nadenkt, hoe meer men tot de overtuiging komt dat veel van de Lezwaren, die worden aangevoerd om tegen de invoering van Let goud te \vaarsclmwen, zeer overdreven zijn. Heeft men er wel op gelet, op welke wijze gedurende de laatste jaren in de LeLoefte der geldcirculatie in Neder* landscL Indie voorzien is? Sedert den aanvang van Let jaar 1807 tot en met heden, dus in een tijdsverloop van negen j a r e n , is voor rekening van den lande aangebragt voor f 8 9 000 000 aan rijksdaalders, f 1 500 000 aan guldens , f 2 250 000 aan halve guldens en in het geheel geen pasnumt. Ken rijksdaalder is op zich zelf veel te groot om van veel n u t te kunnen zijn Lij de duizenderlei kleine transactien die den grondslag van Let maatschappelijk verkeer in Indie uitmaken. Om op de passers van elkaar te kunnen afkomen is kleiner geld dan rijksdaalders onmisbaar. Ook de huisbediende, die een loon van f 10 a f 15 in de maand ontvangt, is met eene uitbetaling van zijn loon in rijksdaalders niet geholpen , want hij moet beginnen met
De Lengten uit Zuid-Anierika , ofschoon niet zoo volkomen vertrouwLaur als ile hier medegedeelde, gewagen ook van eene steeds toenemende productie van zilver, en met het oog hierop schijnt de stelling wel eenigzins g e waagd , dat zoodra Duitschland zich zal ontdaan hebben van zijn gedemonetiseerd zilver , de waarde van het metaal wel weder tot haar vroeger peil stijgen zal. Andere omstandigheden , die tot eene verlevendigde vraag naar zilver zouden kunnen leiden, zijn mij niet Lekend. Zeker zouden aanzienlijke massa's van dit metaal haar weg kunnen vinden naar Frankrijk en de overige landen van de Latijnsche munt-unie, indien men daar slechts den moed had van zijne overtuiging, en vrij spel liet aan de werking van de Fransche uiuntregeling van liet jaar X I , den in veler oogen nog steeds onaantastharen grondslag van de bestaande muntregeling. Maar men Legrijpt dat men zoodoende al het goud uit de circulatie zou zien verdwijnen, en daar men dit niet missen w i l , wordt de vrije nanmunting van zilver telken jare op nieuw verhoden , of althans Leperkt. De kans is op het oogenLlik zeker geringer dan ooit, dat hierin spoedig verandering zal komen. Veel waarschijnlijker zelfs is het dat althans Frankrijk eerlang tot de aanneming van den enkel gouden standaard zal Lesluiten , en geschiedt dit dan worden de vooruitzigten op prijsverljetering voor het zilver natuurlijk nog geringer dan zij tegenwoordig zijn. Het zal echter onnoodig wezen om ons in verdere h e schouwingen over dit onderdeel der muntquaestie te verdiepen. Beter dan hier zal men iu Nederland kunnen nagaan welke Ledoelingen Lij de Regering van deze Staten voorzitten ten opzigte van Let muntwezen, en welke gevolgen hiervan naar de aangelegenheden van liet Ne.lerlandsehe, en middellijk ook van liet Indische muntwezen kunnen verwacht worden. Voor zoover ik alhier den staat van zaken lieoordeelen kan , acht ik liet hoogst onwaarschijnlijk dat het zilver inde eerste jaren althans zijne vroegere va.stheid van waarde zal terug erlangen , en blijkt (leze zienswijze juist te zijn , dan is Let zilver ook voor Indie als standaard metaal veroordeeld. Alleen dan zou men genoodzaakt kunnen zijn om zicli met het te ligt Levonden metaal te Llijven behelpen , indien het eene uitgemaakte zaak mogt wezen dat aan het gebruik van goud als ruilmiddel in Indie werkelijk onoverkomelijke liezwaren verlxmden zijn. Het zou mij niet onwelkom geweest zijn, indien dit punt in de hekomen adviesen wat meer omstandig ware behandeld geworden. Vrij algemeen wordt er over Leen gegleden, en Let scliijnt dus dat men aan de bezwaren , die kunnen geopperd worden , en die ik voor mij ook nooit ontkend heh , geen overwegend groot gewigt Leclit. In overeenstemming met de door de Factorij der Nederlandselie HandelmaatscLappij uitgesproken ineening, scliijnt geen der adviseurs de overtuiging te Lezitten dat Let goud, als standpenning, voor Indie moet worden afgekeurd. Zelfs de SoeraLaijascLe k a m e r , die Let zilver voor alles wenscLt te LeLouden , komt een enkel gouden standaard uit een praktiscli oogpunt geenszins onbestaanbaar voor. Hare liezwaren gelden alleen Let gelijktijdig in omloop Llijven van gouden en zilveren standpenningen, maar een Letoog dat goudgeld Lij den inlander nooit gewild kan zijn, en Let dagelijkscli verkeer in Indie geen gouden munt gedoogt, wordt ook in haar rapport nergens a a n getroifen. Ik zou dit punt dan ook verder geheel heLLen laten rusten , ware Let niet dat in Let Loven reeds a a n geliaalde artikel van The, Economist van 11 Septemher eene opmerking voorkomt, d i e , ware zij j u i s t , het LeLoud van een zilveren ruilmiddel voor Indie ten eeuwigen dage (1) The depreciation of the rupce in eonsequence of the fall in onvermijdelijk zou maken, zelfs al liep het zilver op de the value of silver every where, continue» to be discussed in .1 11 helft van zijne tegenwoordige waarde terug. the lndian papers. Straits Times, 25 September 1875, n«. 2050. Bij blad van de Nederlandsche Staats-courant. —
1876—1877.
[50 en &7. 14.] Muntwetten. ze t l wisselen , ten einde ook vun zijn kant al zijne g c l delijke verpligtingen te kunnen nakomen. Drie goudstukjrs van f' 5 zullen hem volkomen dezelfde diensten bewijzen en zullen hem mitsdien even welkom zijn, als zeszilverlingen van f 2'/j. Met de toestanden in het binnenland hen ik minder vertrouwd, maar ook daar dunkt mij moet de rijksdaalder een te groot muntstuk wezen om van veel n u t te kunnen zijn voor het kleine verkeer. Dat verkeer kan niet anders gedreven worden dan met guldens, halve guldens en da zilveren en koperen pasmunt. De rijksdaalder* zijn alleen dienstig voor groote transaetien , waarbij luit gebruik van gouden vijf— en tienguldenstukken heel wat mee? gerief zal geven dan onze zilveren hoofdmunt thans a a n biedt. » Voor het dagelijkseh verkeer is de zilveren munt alleen hruikbaar bij kleine betalingen. Zij is zoo zwaar dat men er noode eenige hoeveelheid van bij zich draagt. Als u het ongeluk treft bij eene betaling in een bankbiljet van f 25 of f 5 0 , specie tot een bedrag van f 20 of meer terug te ontvangen, dan gevoelt gij daarvan onmiddelijk den last, en gij zult u zoodra mogelijk van de overtollige zwaarte trachten te ontdoen." Deze met liet oog op de geldcirculatie in Nederland neergeschreven opmerkingen {Gids 1874, I , bladz. 585) zijn ook volkomen van toepassing op Indie, en laat men in denzelfden geest zijne gedachten gaan over de meeste transaetien, waarl iij de rijksdaalder meer bepaald op den voorgrond treedt, dan komt men bijna tot de slotsom, dat het verkeer er weinig of niet door zou geleden hebben, al waren de nu laatstelijk aangevoerde f 89 millioen rijksdaalders door een gelijk bedrag aan gouden munt vervangen geworden. De Soerabaijasche kamer zal misschien opmerken dat de rijksdaalder s o c i a a l gezocht is om door Tengerezen en Madurezen » in den grond begraven" te worden; maar zou het goud voor dit doel niet even welkom geweest Rijn? Het is een bekend feit, dat de inboorlingen van Celebes alleen het goud bezigen als middel om hunne overgespaarde gelden zelf in bewaring te houden. Wanneer zij ter hoofdplaats Makassar zilveren standpenningen in betaling hebben ontvangen voor hunne ter markt gebragte producten , wordt een goed deel van dat zilver weder tegen "Engelsche sovereigns ingeruild alvorens zij met hun schat naar hunne woonplaats terugkeeren. Geen Boegineesch hoofd wordt op Celebes aangetroffen, die niet in het bezit is van eene zekere hoeveelheid gemunt of ongemunt goud. Zilver is er veel minder in t e l , en nu kan ik niet aannemen, dat zich op Java allerwege een tegenovergesteld geval zou voordoen. Integendeel, ook de Javanen, en alle overige inlanders en vreemde Oosterlingen , weten de waarde van het goud zeer goed te beoordeelen, en het kan dan ook als vrij zeker worden aangenomen, dat de eventueel in omloop te brengen gouden munten bij de iulandsche bevolking zeer gewild zullen zijn. Staan nu deze twee punten vast: 1°. dat het ook voor Indie bedenkelijk is om zijn muntwezen gevestigd te doen blijven op den zilveren standaard , sedert het zilver de voornaamste eigenschap mist, die een standaard bezitten moet, namelijk vastheid van waarde; en 2°. dat de eischen van het maatschappelijk verkeer in Indie volstrekt niet medebrengen, dat het zilver onder alle omstandigheden als standaard behouden blijve, dan is ook het liewijs geleverd dat met eene herziening van de sedert 1854 bestaande Indische muntregeling niet langer m a g , en ook niet behoeft gedraald te worden. Maar al neemt men a a n , in strijd met het boven uitgesproken vermoeden, dat de Nederlandsche wetgever, van de juistheid dezer beide stellingen doordrongen, het niet noodig zal ooiileelen om met die herziening te wachten tot het feitelijk bewijs zal geleverd zijn van de onmogelijkheid om aan het Indisch muntwezen een anderen grondslag te geven dan de waarde van het metaal, dat als standaard is aangenomen, — dan is hiermede het vraagstuk nog in geenen deele afgehandeld; want hoe behoort de, Kegering liet aan te leggen, om met de minste liezwaren voor het algemeen en de minste kosten voor haar zelve eene in aller behingen altijd diep ingrijpende hervorming van het muntwesen tot stand te brengen. In mijne nota van 7 Junij jl. liet ik deze vraag buiten behandeling, daar ik van de veronderstelling u i t g i n g , d a t men in Nederland niet aan het bestaan van eene Indische
muntquettie zal willen gelooven, zoolang de feiten zelf
niet duidelijk zullen gesproken hebban Ik ben in die meening versterkt, nu uit de in mijne
handen gestelde adviesen blijkt, dat er ook hier gevonden
worden , voor wie h A eene uitgemaakte zaak is, dat bet Indische muntwezen geen invloed ondervonden heeft en ook in het, vervolg niet ondervinden kan van de overal elders waargenomen waardevermindering van het zilver. Ik acht het, om de woorden te bezigen van den Minister van Finantion in zijne Memorie van Beantwoording van 15 Mei jl., een ijdel pogen, om de hier liedoelde voorstanders van » het zilver (door redenering) te brengen tot mijne overt u i g i n g , dat het zilver in de tegenwoordige omstandigheden ook hier te lande als standaard niet meer te handhaven is", en daarom blijf ik het noodzakelijk oordeelen o m , als tijdelijken maatregel, de vrije aanmunting vau zilver weder toe te laten, ten einde het algemeen door de werking der feiten Belven een juist inzigt te doen erlangen in de verhoudingen van het oogenblik. Het is echter mogelijk, dat men door nadenken alleen tot een ander inzigt zal komen , en dat de beoogde proefneming derhalve geheel achterwege zal kunnen blijven. Zeker zou dit de meest, gewenschte weg ter oplossing van de (juaestie zijn, maar al mogt men het er algemeen over eens wezen dat ook voor Indie de noodzakelijkheid gebleken is om zoo spoedig doenlijk goud tot standaard-metaal te verhefen en, voor de aanmunting daartan de gelegenheid te openen, dan kan over de wijze waarop dit geschieden moet nog veel verschil van gevoelen bestaan. De theorie van de zaak is eenvoudig. Men stelle bij de wet vast, dat de grondslag van het muntwezen voortaan goud zal zijn; met het nieuw aangemunte goud wissele men de vroeger uitgegeven zilveren standpenningen in, — men ontniunte dat zilver, en de voorgenomen hervorming zal eene gedane zaak zijn geworden. Maar de praktische bezwaren , die zich tegen eene zuivere theoretische oplossing van het vraagstuk verzetten, zullen zich in Indie in nog sterker mate doen gevoelen dan in Nederland, want de omstandigheid dat wij alhier geen eigen muntinrigting bezitten, maakt de zaak ontegenzeggelijk veel ingewikkelder. Het is heel iets anders om bijv. een deel van het uit de wandeling teruggenomen zilver ter plaatse zelf tot pasmunt te kunnen verwerken , dan om het met dat doel eene reis naar Nederland en terug te moeten doen maken. Bij elke munthervorming speelt de muntinrigting van het land eene eigenaardige hoofdrol, en de voorgenomen taak wordt er te moeijelijker om, naar mate de muntinrigting op verderen afstand gelegen is. Het ligt dan ook voor de hand d a t , indien eene bevredigende regeling vau het muntwezen in Indie mogelijk mogt zijn, zonder dat van eene hermunting van onze tegenwoordige zilveren standpenningen tot pasmunt sprake behoeft te wezen, dit de zaak niet weinig zou vereenvoudigen, en nu schijnt eeneoplossing der quaestie in dien zin zeer bereikbaar te zijn, mits de hoofdzaak niet met bijzaken worde verward. De hoofdzaak is, dat ook het Indisch muntstelsel opeen metalen grondslag gevestigd blijve en afgezien worde van verdere pogingen om het ruilmiddel kunstmatig op eene andere waarde te houden dan het metaal waaruit het vervaardigd wordt. Ontkent men den invloed van de waardevermindering van het zilver op het Indische muntwezen, dan bestaat er ook geen enkele reden om de vrije aanmunting van zilver tegen te houden, en behoort men de gelegenheid hiertoe weder open te stellen, hetzij door Indie het vrije gebruik van de Ctrechtsche Munt te g u n n e n , zoo als ik in mijne nota van 7 Junij voorstelde, hetzij door oprigting van eene eigene Munt in Indie zooals door de kamer van koophandel te Soerabaija verlangd wordt. In beide gevallen, zoodra namelijk de verlangde muntinrigting aan het werk zal kunnen g a a n , zal de waarde van ons zilvergeld zich weldra rigten naar de waarde van het zilver op de wereldmarkt, en aan een der hoofdeisclien van een deugdzaam muntwezen zal voldaan zijn. Erkent men daarentegen. dat het zilver als standaard niet meer te handhaven is, dan traelite men niet om door kunstmiddelen de eindregeling der zaak te verdagen, maar streve er naar om ook in Indie de waarde van de munt zich naar het goud te doen rigten. Om hiertoe te komen behoort voor alles bepaald tewor-
[56 en 57. 14.]
47
Muntwetten. den, dat do thans in Nederland aangenomen gouden munt ook in Indio standpenning en wettig betaalmiddel zijn zal en dat de Regering alle houders van de vroegere in omloop gebfSgta /.il \ eren standpenningen waarborgt van die standpenningen, wanneer het helang van het algemeen dit vorderen m o g t , te zullen inwisselen tegen goud op den voet die bij de jongste Nederlandsche muntregeling voor de waardeverhouding van zilver tot goud is aangenomen. Wanneer verder wordt uitgemaakt, dat het ieder zal vrijstaan gouden standpenningen te doen slaan in 'a Rijks M u n t , maar het aanmaken van de vroegere zilveren standpenningen aan een ieder, ook aan den Staat verboden wordt, dan zal al zeer spoedig de waarde van het goud de eenige régulateur zijn van de warde van bet ruilmiddel en zal niemand zieh meer ongerust behoeven te maken, dat de rekeningseenheid, die tot grondslag dient van alle loopende overeenkomsten en verbindtenissen , de betaling van eene zekere geldsom ten doel hebbende, de depreeiatie ondergaan zal, die haar thans nog dreigend boven het hoofd hangt. Of nu de in omloop zijnde zilveren standpenningen van vroeger tevens op staanden voet moeten ingetrokken en tegen goud ingewisseld worden, om plaats te maken voor eene nieuwe aan te maken zilveren pasmunt, dan of zij als hulpbetaalmiddel naast het in te voeren goud in o m loop kunnen blijven, zijn vragen van ondergeschikt belang, die op de beslissing der hoofdzaak geen overwegenden invloed mogen uitoefenen. Ook in Nederland zelf is het denkbeeld om , wanneer tot aanneming van den gouden standaard mogt besloten worden, de tegenwoordige zilveren standpenningen te behouden , zeer ernstig besproken. De Begering heeft er zieh niet mede kunnen vereenigen en in de Memorie van Beantwoording van den Minister van Finantien van 9 Janna rij 1874 vindt men d e gronden uiteengezet, die haar de voorkeur deden geven aan eene ontmunting van het oude zilver en. den aanmaak van geheel nieuwe pasmunt. Maar de voorstanders van het denkbeeld werden er niet door overt u i g d , en in het Eindverslag der Commissie van Rapporteurs van 30 Januarij 1874 vindt men ter zake onder andere nog het volgende opgeteekend: » Wel ontkent de Commissie geenszins, dat de voorgestelde regeling eene bedenkelijke zijde heeft, maar de daaraan verknochte voordeelen schijnen zoo groot, de wensehelijkheid om de kosten en moeijelijkheden van eene demonetisatie van de bestaande zilveren m u n t te ontgaan valt zoo zeer in het oog, dat de Commissie zich gedrongen voelt, dit punt aan de nadere overweging der Regering ernstig aan te bevelen." Van nader overleg is echter geen sprake geweest, daar ten gevolge van de intrekking van het door den Minister VAN UEI.DKN ingediende wets-ontwerp, na de verwerping van art. 2 der voordragt, de pasmuntquaestie niet in opzettelijke behandeling is gekomen. Ofschoon de opvatting der Regering mijns inziens de ware i s , en ik het ter verkrijging van een volkomen deugdzaam muntwezen voor Nederland noodzakelijk blijf achten , dat tot invoering van den zuiver gouden standaard met daarmede gepaard gaande ontniunting van het zilver besloten worde, kan het intusschen niet worden ontkend, dat ten gevolge van de jongst genomen maatregelen op het gebied van het muntwezen voor het oogenblik in Nederland een toestand bestaat, die zeer nabij komt aan hetgeen de voorstanders van het onveranderd behoud van den zilveren standpenning als hulpbetaalmiddel verlangden. Ik zie niet in dat eene proefneming in gelijken zin voor Indie eenig wezenlijk bezwaar zal kunnen opleveren. Zeker kan dit het e val niet zijn, zoolang Nederland zelf er zich wel bij lijkt te bevinden. Maar al wordt de tijdelijke regeling eerlang door eene eindregeling, de invoer van den enkel gouden standaard ten doel hebbende, vervangen, zoo als de jongste Troonrede schijnt te verstaan te geven, ook dan nog zullen de belangen van Indie waarschijnlijk niet g e schaad worden door het voortzetten van eene proefneming die, zoo zij gelukken mogt, aan den Staat belangrijke uitgaven en aan de gemeente veel moeite en ongerief besparen zal. En aan het gelukken dier proef kan schier niet getwijfeld worden, wanneer de zaak slechts met beleid en overleg wordt geregeld. Hiertoe behoort voor alles te worden afgezien van elke poging om het in Nederland overtollig geworden zilver naar
f
Indie tosnuiten, zoo als dit blijkbaar de bedoeling geweest is van de Staatscommissie, want blijft de Regering het wcnschelijk achten om het voor de circulatie in Indie benoodigde geld zelf aan te voeren, en wil zij hierin het middel blijven vinden om Nederland voor een deel van zijn zilvervoorraad te ontlasten, dan behoeft vooreerst niet g o daelit te worden aan eene bevredigende oplossing der I n dischs ïnunhpiaestie, die voor het oogenblik alleen hierop nederkomt, dat de waarde van het Indische ruilmiddel zieh zoo spoedig doenlijk rigte naar de waarde van het goud. Om hiertoe te geraken zal de gouden munt natuurlijk de hoofdrol moetan spelen bij do toekomstige speciezendingen voor rekening der Kegering; maar nog zuiverder zal de toestand worden indien zij voortaan van regtstreeksche speciezendingen afziet en de zaak geheel aan de natuurlijke werking van het handelsverkeer overlaat, door gevolg te geven aan de denkbeelden die ik sub 4 en 5 aan het slot van mijne nota van 7 Juuij jl. geformuleerd heb. Het heeft mij verbaasd , dat het denklx-eld om de voorziening in Indie's behoefte aan ruilmiddelen voor den vervolge geheel over te laten aan het vrije handels- en bankverkeer tussehen Indie en Nederland , zooveel tegenstand heeft ontmoet juist van den kant van particuliere bankinstellingen alhier, wier krachtig optreden ook op het gebied van den wisselhandel men zoo herhaaldelijk heeft kunnen waarderen. Het is mijns erachtens eene g e r i n g achatting van eigen krachten , die ik wel betreuren kan , maar die mij toch niet kan afbrengen van eene zienswijze die ik jaren achtereen voorgestaan en verdedigd heb. De regtstreeksche bemoeijingen der Regering met den a a n voer van specie uit Nederland hebben op het gebied van den geldsomloop in Nederlandsch Indie van den aanvang af abnormale verhoudingen doen ontstaan, die onder anderen ten gevolge hebben gehad, dat het zilveren ruilmiddel hier bijna altijd onnatuurlijk goedkoop is geweest. Dit zou niet het geval hebben kunnen zijn indien de Regering in het zoogenaamd administratief te kort voorzien had door meerderen verkoop van producten in Indie, of, hetgeen met Intrekking tot den geldsomloop volkomen op hetzelfde nederkomt, door den verkoop van wissel op het Departement van Koloniën. Dan zou Indie geen uitzondering hebben behoeven te maken op den oekonomischeu regel, dat de wisselkoers tussehen twee landen , waarvan het een het metaal , dat het voor zijne cireulatie behoeft, uit het andere t r e k t , in den regel zooveel in het voordeel zal moeten zijn van het l a n d , hetwelk het metaal o n t v a n g t , als noodig is om de kosten van overvoer te dekken; en nu zegge men niet, dat bijaldien de R e g e ring haren wissel bijv. tot den koers van 103 of 104 moet plaatsen , terwijl specie-aanvoer voor eigen rekening haar slechts op 101 te staan k o m t , dat zij in zoixlanig geval 2 a 3 per cent verliest, want dan maakt men eene vergelijking, die niet opgaat. De wisselkoers is de barometer van de waarde van het ruilmiddel. Een hooge koers (bijv. i)5 op Amsterdam of f 12,ö0 op Londen) is een zeker kenmerk van de waarde-w/'miiidering van het ruilmiddel, terwijl een lage koers (bijv. 105 op Amsterdam of f 11,50 op Londen) het zeker bewijs levert dat het ruilmiddel meer waard is geworden. Als de waarde van het ruilmiddel stijgt, worden de prijzen van alle overige artikelen goedkooper, en al moge nu het aangeprezen middel van wisseltrekking ten gevolge hebben, dat het in de kassen van den Staat vloeijende ruilmiddel hem duurder zal te staan komen dan wanneer hij het in natura uit Nederland aanvoert, het zal aan den anderen k a n t eene grootere koopmagt vertegenwoordigen, en met hetzelfde nominale bedrag zal de Staat zich meer zaken kunnen aanschaffen, dan anders het geval zou kunnen wezen. Dat het voordeel van hooge koersen, waaraan de Regering steeds zooveel waarde heeft gehecht, eene loutere fictie i s , behoef ik hier niet op nieuw aan te toonen, want ik zou slechts kunnen herhalen hetgeen ik hierover in het midden heb gebragt in mijn jongste geschrift over de muntquaestie, hhidz. 143 en 144. W a t intusschen wel door niemand, die der zake kundig is, zal worden tegengesproken, i.s de stelling, dat de hoofd'waarborg toor het be///wd ran eene goede geldeireutatie gelegen is in een gunstijen wisselkoers, dat is een zoodanigen koers, die den aanvoer van edele metalen in de hand w e r k t ; en bij nader inzien zullen ook de particuliere banken te Batavia , die
48
[M m 57. 14.J Muntwetten
n u nog ijveren voor MM bestendiging van 's(iouvernements beinoeijingen op dit gebied , zeker wel willen e r kennen , dat het op den duur veel veiliger moet zijn om de zaak aan den natuurlijken loop van den handel over te laten , dan om een toestand in het leven te doen hlijv e n , waarbij de Regering steeds de rol moet vervullen van eene beschermende godheid, maar tegen hare eigene bedoelingen in , somtijds een zeer «torenden invloed u i t oefent. Ik acht de toekomst van het Indisch muntwezen op den langen duur alleen dan voldoende verzekerd , wanneer de Regering zich ook op dat gebied bepaalt tut hare eigenaardige roeping, tot het invoeren en handhaven van eene op zuivere en vaste grondslagen rustende waardemaat, en er niet langer naar tracht om politie uit te oefenen over den stand der geldmarkt en om meer in het bijzonder den geldsomloop te regelen door den koers op eene kunstmatige hoogte te houden , die het voor het vrije verkeer onmogelijk maakt om aan specie-aanvoeren te denken. Waar het intusschen te doen is om eene geheele hervorming van het muntwezen in het leven te n e p e n , daar kan eene tijdelijke afwijking van den natuurlijken g a n g van zaken zeer geregtvaardigd wezen. Indien het der Regering ernst i s , om het Indisch muntwezen voor het vervolg oj) den grondslag van het goud te vestigen , dan kan het zelfs zeer nuttig wezen , dat zij aanvankelijk de taak op zich blijft nemen om voor den aanvoer van goud te zorgen, want zoo lang het zilver in Nederland wettig betaalmiddel blijft naast de nieuw ingevoerde gouden munt kan natuurlijk niet met zekerheid gezegd worden aan welk metaal de voorkeur zal worden gegeven door den koopman of bankier, die aanleiding vinden mogt om specie naar Indie te zenden. De onkosten op de verzending van specie vallende zijn voer gouden en zilveren m u n t , gelijk , en het zijn alleen de kleinere onkosten wegens emballage, hinnenlandsch transport en koelieloonen die de balans ten voordeele van het goudgeld kunnen doen overslaan. Onder zekere omstandigheden misschien kan de •wisselkoers tusschen Amsterdam en Londen het voordeeliger maken om bijv. goud nit Engeland te ontbieden en het te Utrecht te doen vermunten , dan om zilveren munt uit den omloop te nemen en die naar Indie te zenden, maar met een dergelijk exceptioneel geval behoeft hier geen rekening te worden gehouden. Het geldt hier alleen de vraag wat bij plotseling opgekomen behoefte aan specieaanvoeren in Indie , voordeeliger zal uitvallen , eene zending goud of eene zending zilver, en daar men ter verkrijging van het een en ander terug moet vallen op de in Nederland in omloop zijnde of de hij de Nederlandsche Rank aanwezige hoeveelheden , kan tusschen de beide middelen van remise geen ander verschil liestaan dan het zoo even aangegevene. Zoolang dus de munthervorming in Nederland niet voltooid zal zijn, kan het mogelijk wezen , ofschoon ik het niet waarschijnlijk acht, dat meer zilver dan goud naar Indie zal vloeijen, wanneer de Regering van verdere beinoeijingen met den aanvoer van sj>ecie mogt afzien. Op zich zelf zou dit zulk een groot kwaad niet wezen, maar om het goud gewild te maken en algemeen ingang te doen vinden, is het zeer zeker noodig dat alle landskassen er behoorlijk van voorzien worden, en met het oog hierop schijnt het aanbeveling te verdienen dat de Regering toorloopig althans hare specie-aanvoeren voortzette. Geheel anders echter wordt de staat van zaken, zoodra in Nederland de enkel gouden standaard ingevoerd en het vroeger in omloop gebragte zilver ontmunt zal zijn. Dan staat alleen gouden munt ter lieschikking van dengeen, die specie naar Indie heeft te verschepen; want dat men in zoodanig geval trachten zou om de tot een minder gehalte gereduceerde nieuwe Nederlandsche pasmunt naar Indie te zenden, ten einde alhier in omloop te worden g e b r a g t , is eene veronderstelling, waarvoor ik mij bij nader inzien niet bevreesd maak. Stond het ieder vrij om die pasmunt te 'doen aanmaken, dan zou men zeker niet in gebreke blijven, om van deze gelegenheid tot eigen voordeel partij te trekken. Maar dit is het geval niet. Alleen der Regering zelve blijft het regt tot aanmunting van pasgeld voorbehouden, en eenmaal in de wandeling g e bragt verkrijgt die pasmunt eene fictive waarde, die het den speculant onmogelijk maakt er partij van te trekken. W a t
zal het hein baten als hij ter verkrijging bijv. van tien pasmuntguldens, geslagen op den voet van art. 9 van het ontwerp van wet van den Minister VAN DKI.DBN, een gouden tienguldenstuk moet uitgeven? Het is volkomen waar, dat die tien zilveren pasmuntguldens intrinsiek veel minder waard zullen zijn dan de in Indie aangehouden zilveren standaardguldens, maar zijn daarom niet voor eene mindere hoeveelheid goud verkrijgbaar dan de nominale goudawaarde, die de wet er aan toekent. Bovendien zal het vrij wat bezwaar inheblien om op een gegeven oogenblik eene noemenswaardige hoeveelheid van die pasmunt bijeen te brengen. Zij maakt natuurlijk geen deel uit van den muntvoorraad der Nederlandsche Rank, en wien kan het uitlokken, om zich op het bijeenzameleu van pasmunt toe te leggen , ten einde aan eventuele aanvragen voor uitvoer naar Indie te voldoen ? Mogt ooit hiertoe iemand bereid worden g e vonden , dan zal h i j , om geen verlies van rente te lijden, zijn voorraad niet anders kunnen afzetten dan tegen betaling van eene premie, d i e , hoe gering ook gesteld, onmiddellijk aan alle verdere navraag een eind zou maken. De bezwaren die te dezen opzigte door de Staatscommissie in haar nader rapport aan den Koning zijn geopperd (bladzz. 35 en 37) kan ik dus niet deelen, zoohing de Regering er ten minste voor zorgt dat in Nederland niet meer pasmunt in omloop gebragt wordt dan voor de l>ehoeften van het verkeer noodig is. Wordt de hoeveelheid minwaardige pasmunt met betrekking tot die behoefte te groot, en l>egint het goud dien ten gevolge opgeld te doen, dan zou het voordeeliger kunnen worden om in plaats van gouden standpenningen zilveren pasmunt naar Indie uit te voeren. Maar zoolang de wijsheid der Regering het moederland voor eene dergelijke onheilbrengende verwarring weet te hewaren , zal de nieuwe p a s m u n t , hetzij de keuze valle op f SVf i 2 , f 1 , f V j , rustig binnen de grenzen van het moederland in omloop blijven en zullen wij er hier waarschijnlijk even weinig van bespeuren als dat tot dusver met Nederlandsche kwartjes, du bijltjes of stuivertjes het geval is geweest, want zelfs de reizigers, die zich van Nederland naar Indie liegeven , zullen zich niet noodeloos belasten met volumiueuse zilveren muntstukken, als het geriefelijke goud hun ten dienste staat. Zijn deze beschouwingen juist dan is , meen ik , ook het la-wijs geleverd, dat de in Nederland ophanden zijnde hervorming van de hulplxvtanlmiddelen, die van regeringswege naast het goud in omloop zullen worden g e b r a g t , in Indie volstrekt niet in al hare onderdeden behoeft te worden nagevolgd , zoo als ik mij dit in der tijd meende te moeten voorstellen (bladz. 150 van De Muntquaestieenz.) De geldcirculatie in Indie heeft hare eigenaardige eischen , die mijns inziens weinig gebaat kunnen worden door eene theoretisch zeker onberispelijke ontmunting van de tot dusver gelxv.igde zilveren standpenningen. Ik geloof zeker, dat zij zonder eenig bezwaar, en integendeel tot groot gerief van de bevolking, die er nu eenmaal aan gewend is, in omloop zullen kunnen blijven. Mits de thans in Indie aanwezige hoeveelheden niet door nieuwe aanvoeren vermeerderd worden, en de Regering de waarde daarvan garandeert op denzelfden A"oet, waartegen zij bereid zal zijn het in Nederland omloopende zilver tegen goud in te ruilen , zullen onze rijksdaalders, guldens en halve guldens als hulpbetaalmiddel stellig zeer gewild blijven. Het is te verwachten, dat het thans nog bij de Javasche Bank l>erustende zilver gaandeweg ter voorziening in de behoefte der circulatie zal worden opgevraagd om plaats te maken voor gouden standpenningen, en wanneer na verloop van eenige jaren de zilvervoorraad misschien mogt gaan te kort schieten, dan zal de Regering zich de bevoegdheid kunnen doen geven om ten behoeve van Indie zoodanige zilveren munt te doen slaan als dan met de eischen van het oogenblik het l>est zal overeenkomen. De zorg voor het zilveren hulpbetaalmiddel en voor de kojieren pasmunt blijve voortaan haar deel. Reeds nu wordt in verschillende deelen van den Archipel behoefte gevoeld aan den omloop van meer guldens en halve guldens, en het is zeer geraden dat de Regering de taak op zich neme om in deze speciale ljehoefte door eigen aanvoeren van genoemde muntsoorten te voorzien. Hiertoe zal althans een deel van het overtollige Nederlandsche zilver kunnen gebruikt worden, en begint na eenige jaren ook de voorraad rijksdaaU
Bijlagen.
[56 en 57.
14.]
Tweede Kamer. 49
Muntwetten. ders te kort te schieten, dan kunnen ook nieuwe aanvoeren van deze muntsoort noodig worden, om het indringen van vreemde munt (zie hladz. 97 vlgg. van De Muntquaestie enz.) te voorkomen. Zoodra echter de zaak van het muntwezen in Nederland tot afdoening zal zijn gebragt, onthoude de Regering zich van alle regtstreeksche Ixmioeijingen met den aanvoer van gouden standpenningen. Zij late dit geheel over aan de natuurlijke werking van het handelsverkeer , want kunstmatige regelingen op dit gebied kunnen op den duur tot niets goeds leiden. Ten slotte zij het mij vergund om met de kamer van koophandel te Batavia te wijzen op het groote gewigtdat ten opzigte van de regeling van het Indisch muntwezen eene bepaalde beslissing genomen worde. Moet de muntregeling van Mei 1854 onveranderd behouden blijven, dan trachte men ook niet langer om haar een anderen grondslag te geven dan dien waarop zij rust, op de vrije aanmunting van zilver namelijk , en voor dit geval schijnt mij geen andere regeling mogelijk dan die ik in mijne nota van 7 Junij jl. heb aangegeven. Erkent men echter dat Indie even goed als Nederland zelf den invloed zal gewaar worden van de oorzaken , die Nederland bereids gedwongen hebben om de hand te slaan aan de hervorming der muntregeling van November 1847 , dan meen ik de tenuitvoerlegging te mogen aanbevelen van de in deze nota vervatte beschouwingen , want, naar mijne bescheiden meening, zal het behoud vaneendeugdzaam muntstelsel in Nederlandsch Indie er in elk opzigt door verzekerd worden. Ter vergemakkelijking der zaak heb ik getracht mijne denkbeelden zamen te vatten in de ondervolgende bepalingen , die casu quo zullen kunnen strekken om in de plaats te worden gesteld van het door de Staatscommissie in haar nader verslag aan den Koning opgenomen ontwerp van wet, houdende nadere bepalingen omtrent het muntwezen in Nederlandsch Indie (zie bladz. 51).
Art. 8. Negotiepenningen zijn: de gouden dukaat, en de dubbele dukaat; zoo als zij zijn verordend bij de wet van 26 November 1847 (Staatsblad n°. 69). Zij zijn geen wettig betaalmiddel. Art. 9. Het staat ieder vrij gouden standpenningen en negotiepenningen te doen slaan in 's Rijks Munt, wanneer geene werkzaamheden van het Rijk het verhinderen. Aanmunting van de in art. 2 der wet van 1 Mei 1854 (Staatsblad n°. 75) vermelde Nederlandsche gulden, rijksdaalder en halve gulden vindt niet meer plaats, ook niet van Rijkswege. Wanneer echter de thans in Nederlandsch Indie omloopende hoeveelheden van de in het vorig lid bedoelde muntspecien zoodanig ingekrompen of verminderd zullen zijn, dat er niet meer op voldoende wijze door voorzien kan worden in de behoefte der circulatie van Nederlandsch Indie, zullen bij de wet nadere maatregelen worden verordend om aan die behoefte te gemoet te komen. Art. 10. De wet van 20 April 1855 (Staatsblad tan Nederlandsch Indie n'. 42) tot regeling van de koperen pasmunt in Nederlandsch Indie, blijft onveranderd van kracht. Het verbod van invoer van kopermunt uit de Buitenbezittingen in Nederlandsch Indie naar Java en Madura wordt gehandhaafd. Art. 11. De artt. 13 en 21 van de wet van 1 Mei 1854 (Staatsblad n c . 75) zijn ook van toepassing op de gouden standpenningen bedoeld in art. 2 van deze wet.
Art. 12. Zoolang Nederlandsch Indie niet in het bezit is van eene eigene muntinrigting worden vreemde gouden Art. 1. De grondslag van het muntstelsel in Neder- en zilveren muntspecien waarvan de koers door den Gouverueur-Generaal bij algemeene verordening is bepaald, landsch Indie is het goud. De rekeningseenheid van dat stelsel blijft de gulden , in 's lands kassen in Nederlandsch Indie aangenomen. verdeeld in honderd cents. In verband tot mijne inleidende beschouwingen behoeven Art. 2. Gouden standpenningen zijn : de zin en de strekking dezer twaalf artikelen geen bijzondere toelichting meer. het tienguldenstuk en Dat Indie bij invoering van het goud, het in art. 2 b e doelde vijfguldenstuk onmogelijk kan ontberen, is in het het vijfguldenstuk. advies van de kamer van koophandel te Batavia overtuiZij l)evatten zes duizend acht en veertig tien duizendste gend aangetoond. gedeelten (0,6048) van een gram fijn goud op den gulden. Het in dat advies besproken denkbeeld om ook gouden f 2Vj stukkeu te doen slaan kan ik voor 'shands echter niet Art. 3. De in art. 2 der wet van 1 Mei 1854 (Staatsblad tot het mijne maken, want van zulke kleine goudstukken n°. 75) vermelde Nederlandsche gulden, rijksdaalder en halve verwacht ik in de praktijk geen gerief. gulden, zoo als zij zijn verordend bij de wet van 26 NoDe ondervinding leert dit ten opzigte van het in art. 3 vember 1847 (Staatsblad n°. 69), blijven, ook wanneer zij der wet van 1 Mei 1854 (Staatsblad n°. 75) bedoelde zilin Nederland mogten ontmunt worden, als hulpbetaal- veren vijfcentstuk. Niemand in Indie is er gaarne van gemiddel in Nederlandsch Indie in omloop. diend en er bestaat dan ook geen reden om dit muntstuk Zij worden in waarde gelijk gesteld met de gulden van te blijven handhaven wanneer tot eene herziening dier wet deze wet en zullen op dien voet tegen gouden standpen- besloten wordt. ningen worden ingewisseld wanneer het algemeen belang Zoolang het vroeger als standpenning gebezigde zilver de intrekking er van noodzakelijk mogt maken. naast het goud in omloop blijft, zal de voorgestelde regeling altijd min of meer een voorloopig karakter blijven beArt. 4. Het gehalte der gouden standpenningen is, houden, maar in mijn oog is dit eer eene deugd dan enz. (gelijk aan art. 3 der jongste Nederlandsche munt- eene ondeugd. Het kan zijn, dat de inlandsche bevolking onder geen voorwaarden van eene gouden munt zal willen regeling). weten, het is ook denkbaar, dat de depreciatie van het zilver weder voor appreciatie van dit metaal zal plaats Art. 5. De beeldenaar, enz. (als boven, art. 4). maken, en de enkel zilveren standaard in verband hiermede veel raadzamer zal voorkomen. In ljeide gevallen zal Art. 6. Zilveren pasmunt zijn: terugkeer tot de vroegere orde van zaken bijna geen enkel het vijf-en-twintigcentstuk, en ernstig bezwaar kunnen opleveren, en wordt inmiddels het goud zoo populair dat op het door Nederland waarhet tiencentstuk; schijnlijk aan te geven voetspoor tot de ontrnunting van behoudens de nader bij de wet te nomen voorzieningen het zilver zal kunnen besloten worden, dan blijft de indien tot buiten omloop stelling van de in art. 3 be- gelegenheid open om de zilveren pasnmntquaestie ter geschikter tijd te regelen, zoo als dan met het oog op de doelde zilveren hulpmunt mogt worden besloten. inmiddels opgedane ervaring geraden zal voorkomen. De Art. 7. De artt. 6, 7, 8, 9, 10 en het laatste lid van vraag of bijv. een pasmuntstuk van f 2 ook voor Indie art. 11 der wet van 1 Mei 1854 (Staatsblad n°. 75), blij- de voorkeur behoort te verdienen boven een f 2% stuk , ven van toepassing na het in werking treden van de kan zoodoende vooreerst geheel in het midden worden gelaten , maar wat de voorgestelde regeling, mijns inziens. tegenwoordige wet. Bij blad van de Nederlandsche Staats-courant — 1876 —1S77.
[50 en 5*. 14.] Muntwelten.
vooral Mnbevdantwufdig most maken, is, «lat India zich in den aatatan tijil althans zeer gevoegelijk met 's Rijks Munt te Utrecht zal kunnen hlijven Dabélpan 8D van de oprigting van een eigen muntfahriek op Java, voorloopig «lus ge«!ii sprake lxmoeft te zijn. Bijzondere voorschriften omtrent verzendingen van imuitspecien van Nederland naar Indie en omgekeerd worden door de voorgestelde; reg«ding evenmin noodzakelijk gemaakt. Het vrije verkeer voor de gouden standpenningen hehoort onder geenerlei voorwaarden eenige belemmering te ondervinden. Naar gelang van den stand der handelsbalans moet men vrijelijk goud van Amsterdam naar Batavia en van Batavia naar Amsterdam kunnen zenden , zij het ook dat van laatstbedoelde oj>eratie in den regel zelden of nooit sprake zal wezen. Zoolang het zilver in Nederland niet buiten omloop zal gesteld zijn, kan er wemig of geen bezwaar bestaan dat het als middel van remise over en wet^r gebezigd worde, wanneer men er ten minste staat op kan maken , dat de aanwezige voorraad niet door nieuwe aanmuntingen zal vermeerderd worden. Zoodra daarentegen de intrekking der vroeger uitgegeven zilveren muntspecien in Nederland eene gedane zaak zal zijn , zullen de verzendingen van zilver van zelf ophouden, want in Nederland zal men geen voorraad meer hebben om uit te putten , en van terugvloeijing van zilver uit Indie naar Nederland zal onder die omstandigheden ook geen sprake
meer wezen, omdat dat zilver in do circulatie in Nederland geen plaats meer zal kunnen vinden, en niemand er initsdien aan denken zal om het als middel van remist; naar Nederland te bezigen. Op grond van een en ander durf ik dan ook het boven medegedeeld zamenstel van bepalingen gerust aan het beter oordeel der Regering onderwerpen. De President der Javasche Bank, (W.
ff.)
VAN
DEN
BBRO.
Voor eensluidend afschrift, De /Secretaris bij het Departement tan (w. g.)
Finanticn,
VAN OLDEN.
Voor eensluidend afschrift, De Gouvernements-fiecretaris, (w.
ff.)
DE BLAAUW.
Voor eensluidend afschrift, De Secretaris-Generaalbij het Departement van Koloniën, VAN ALPHEN.