4. Werkloosheid in historisch perspectief Werkloosheid is het verschil tussen het aanbod van arbeid en de vraag naar arbeid. Het arbeidsaanbod in Noord-Nederland hangt samen met de mate waarin de inwoners participeren op de arbeidsmarkt (hoofdstuk 3). De arbeidsvraag hangt samen met de mate waarin bedrijven en instellingen banen beschikbaar stellen (hoofdstuk 2).
4.1 Werkloze beroepsbevolking (WLB) Van de verschillende in omloop zijnde definities wordt sinds dit jaar het begrip werkloze beroepsbevolking (WLB) als het officiële Nederlandse werkloosheidscijfer gebruikt. Dit sluit aan bij de beroepsbevolking en de werkzame beroepsbevolking, die reeds in de vorige hoofdstukken aan bod zijn gekomen. Figuur 4.1 toont het verloop van de WLB als percentage van de beroepsbevolking sinds 1982. De regionale werkloosheid vertoont ongeveer hetzelfde conjunctuurverloop als het landelijke beeld, maar ten opzichte van elkaar lopen de provinciale cijfers uiteen. Rond 1992 en 2001 lag het werkloosheidsniveau voor alle drie de provincies dicht bij elkaar, terwijl eind jaren 80 het Drentse cijfer bijna tot het landelijke niveau was gedaald. Figuur 4.1 Werkloze beroepsbevolking in % 1982-2002 14
12 10 8 6 4 2 0
Groningen
1982
1984
1986
Drenthe
Friesland
1988
1990
1992
1994
Nederland
1996
1998
2000
2002
Bron: CBS (driejaarsgemiddelden)
21
Het is vooral interessant om na te gaan of het Noorden als geheel in staat is geweest iets van de achterstand op de nationale werkloosheid in te lopen. Daartoe wordt in figuur 4.2. de regionale component van de werkloosheid bekeken. De regionale component is het verschil in werkloosheidspercentage tussen het Noorden en Nederland. Duidelijk is dat tussen 1987 en 1997 het Noorden niets van haar traditionele achterstand op de rest van Nederland heeft ingelopen. Het noordelijke werkloosheidspercentage blijft in die periode steeds ongeveer 2 procentpunt boven het landelijke werkloosheidspercentage liggen. Pas vanaf 1998 begint de situatie in het Noorden duidelijk te verbeteren. De regionale component verbetert tot 1,3 procentpunt. Deze verbetering zet echter in 2002 niet door. Figuur 4.2 Regionale component van de werkloze beroepsbevolking 1982-2002 %-punt 5 Groningen Friesland Drenthe
4
Noorden
3
2
1
0
1982
1984
1986
1988
1990
1992
1994
1996
1998
2000
2002
Bron: bewerking CBS (driejaarsgemiddelden)
Naast het Noorden als geheel toont figuur 4.2 ook de regionale componenten voor de afzonderlijke provincies. De regionale component voor Friesland komt het meest overeen met die van het Noorden. De regionale componenten voor Groningen en Drenthe zijn interessant, omdat zij min of meer een spiegelbeeld vormen van elkaar. Als ten opzichte van Nederland de werkloosheidssituatie in Groningen verslechtert dan verbetert die van Drenthe. Het omgekeerde geldt eveneens. Groningen en Drenthe werken als communicerende vaten. Migratie van werkzame personen tussen Groningen en (Noord-)Drenthe is de belangrijkste oorzaak van dit verschijnsel. Deze migratiestromen houden verband met het vertrouwen in de conjunctuur en verschillen in de woningmarkt tussen Groningen en Drenthe. In feite betekent dit alles dat Groningen en Noord-Drenthe één arbeidsmarktgebied vormen.
22
4.2 Niet-werkende werkzoekenden (NWW) Ook andere bronnen bevestigen de noordelijk inhaalslag van de tweede helft van de jaren 90, zoals het bestand niet-werkende werkzoekenden (NWW) die bij het CWI staan ingeschreven. Dit is een ruimere definitie dan de werkloze beroepsbevolking (WLB). Personen die niet direct beschikbaar zijn voor werk, bijvoorbeeld omdat ze eerst een cursus of training volgen om hun kansen op de arbeidsmarkt te vergroten, behoren wel tot het NWW-bestand, maar niet tot de WLB. Gemiddeld zaten in 2002 in Noord-Nederland 69 duizend personen in het NWW-bestand, van wie 27 duizend in Groningen, 25 duizend in Friesland en 18 duizend in Drenthe. In Nederland waren dit ongeveer 519 duizend. De meerwaarde van het NWW-bestand ten opzichte van de WLB-gegevens is gelegen in de actualiteit en de differentiatiemogelijkheden. Denk hierbij aan geslacht, leeftijd, duur inschrijving en opleidingsniveau, maar ook aan de uitsplitsing op gemeentelijk niveau. Enkele in het oog springende uitkomsten van het NWW zijn de volgende: • • • •
Het aandeel jongeren onder de werklozen is relatief hoog in alle drie provincies ten opzichte van Nederland. In het Noorden hebben relatief veel werklozen een lagere of middelbare opleiding (met uitzondering van Groningen). Het aandeel arbeidsgehandicapten is in Groningen laag en in Drenthe vrij hoog. De laagste werkloosheid is te vinden in de forensengemeenten rondom de economische kerngebieden.
4.3 Verkenning toekomstige ontwikkelingen werkloze beroepsbevolking De huidige recessie zet niet alleen de banengroei onder druk, maar veroorzaakt ook een stijging van de werkloosheid. Op basis van regionale prognoses voor arbeidsvraag en arbeidsaanbod kan een voorspelling van de werkloze beroepsbevolking per provincie voor 2003 en 2004 worden gemaakt. Landelijk loopt de werkloosheid in twee jaar tijd snel op van ongeveer 280 duizend naar 515 duizend personen. Dit betekent een groei van 45% in 2003 en 30% in 2004. De regionale werkloosheidsstijging is in 2003 sneller dan landelijk, maar ligt in 2004 onder de landelijke toename. In het Noorden neemt de werkloosheid in 2004 toe tot 66 duizend personen. Dit komt overeen met een werkloosheidspercentage van 8,6%. Tabel 4.1 geeft een detailoverzicht van de werkloosheidsverwachting per provincie. Voor het Noorden als geheel loopt de regionale component van de werkloze beroepsbevolking in 2003 op van 1,3 naar 2,0 procentpunt, maar daalt in 2004 weer iets naar 1,7 procentpunt.
23
Tabel 4.1 Prognose werkloze beroepsbevolking (WLB) voor 2003 en 2004 Groningen WLB in personen (×1000) 2002 15 2003 21 2004 25 WLB in % van de beroepsbevolking 2002 5.8 2003 8.2 2004 9.6
Friesland
Drenthe
Noorden
Nederland
13 19 23
10 15 19
38 55 66
277 400 515
4.7 6.8 8.1
4.8 7.2 8.7
5.1 7.4 8.6
3.7 5.4 6.8
Bron: CBS en ISAM-model
Het huidige kabinet streeft er enerzijds naar de concurrentiepositie van de Nederlandse economie te verbeteren en anderzijds de participatiegraad fors te verhogen. Bij dit laatste komen nadrukkelijk ouderen en arbeidsongeschikten in beeld. Op dit moment is nog niet bekend welke maatregelen precies worden genomen. Er wordt gesproken over het afschaffen van arbeids-ongeschiktheidsuitkeringen voor personen die gedeeltelijk afgekeurd zijn en het onaantrekkelijk maken van VUT en prepensioen. In het Noorden is ongeveer 25% van de arbeidsongeschikten gedeeltelijk afgekeurd. Dit komt neer op 25 duizend personen. Daarnaast is in het Noorden het percentage ouderen in de belangrijkste andere sociale zekerheidsregelingen (WW en bijstand) hoger dan gemiddeld. Als dit percentage hetzelfde zou worden als voor de andere leeftijdsgroepen, dan komen er nog eens 4000 personen bij. Indien deze kabinetsmaatregelen doorgaan dan zou dit voor het Noorden dus een toename van de beroepsbevolking met ongeveer 30 duizend personen betekenen. Dit betekent dat er 30 duizend personen bij komen die actief op de arbeidsmarkt worden, hetzij omdat ze werken hetzij omdat ze actief naar werk zoeken. Hoe sterk het aantal werklozen zou stijgen als deze maatregelen worden uitgevoerd is moeilijk aan te geven. Bekend is namelijk dat ruim 40% van de gedeeltelijk arbeidsongeschikten in het Noorden reeds een baan heeft, vooraal in de sociale werkvoorziening. Vast staat wel dat het doorgaan van de kabinetsplannen een forse toename met zich meebrengt van het arbeidsaanbod in Noord-Nederland. Het is aannemelijk dat hierdoor de werkloosheid in eerste instantie zal stijgen. Dit zal ook landelijk het geval zijn. Na verloop van tijd zal het extra aanbod echter ook leiden tot meer vraag, omdat van dat aanbod een drukkende werking zal uitgaan op de lonen.
4.4 Vacatures Bij vacatures gaat het openstaande arbeidsplaatsen die in principe direct kunnen worden vervuld. In het Noorden stonden eind 2002 ongeveer 6400 vacatures open, tegen 8600 het jaar er voor. Voor een goede vergelijkbaarheid met landelijke 24
vacaturegegevens beschouwen we het aantal vacatures per 100 werkzoekenden in de werkloze beroepsbevolking (WLB). Tegenover elke 100 personen in de WLB stonden in het Noorden eind 2002 circa 21 vacatures open, tegen landelijk bijna 52. Deze verhouding tussen vacatures en werkloosheid, kortweg VU-ratio, is een indicatie voor de krapte op de arbeidsmarkt. Een hoge VU-ratio betekent een krappe arbeidsmarkt, omdat er dan veel openstaande arbeidsplaatsen zijn tegenover relatief weinig werkzoekenden. Een ruime arbeidsmarkt correspondeert met een lage VUratio. In 2001 is duidelijk sprake geweest van een krappe arbeidsmarkt. Landelijk stonden toen bijna 70 vacatures per 100 werkzoekenden open. In 2002 is deze ratio al gedaald tot 50. De VU-ratio in Noord-Nederland ligt al die tijd lager dan landelijk. De lage VUratio in het Noorden wordt niet alleen veroorzaakt door het hoge aantal werklozen, maar ook doordat het noordelijke bedrijfsleven in verhouding tot de rest van Nederland weinig vacatures genereert. Figuur 4.3 VU-ratio (vacatures per 100 werkzoekenden in de werkloze beroepsbevolking), Noorden en Nederland, 1981-2002 80
Noorden
70
Nederland 60 50 40 30 20 10 0
1980
1985
1990
1995
2000
Bron: CBS
25
26