4. Heb je nog aan croissants gedacht? Onlangs las ik ergens dat je hart in de vijfde week nadat je verwekt bent, begint te kloppen. Zoiets moet ik eigenlijk helemaal niet lezen, want dan sla ik aan het rekenen. Meteen nadat ik de informatie tot me genomen had, pakte ik een kladblok en een pen. Ik noteerde 53 jaar, 286 dagen en 4 uur, mijn leeftijd op dat moment. Daar telde ik 13 schrikkeldagen en 7 maanden logeren in het lijf van mijn moeder bij op. Hiervan haalde ik de 5 hartloze weken weer af. Ik kwam toen op 54 jaar, 109 dagen en 4 uur. Deze spanne tijds sloeg ik om naar dagen. Onder de streep stonden even later 19.819 etmalen en 4 uur. Hiervan maakte ik uren (dagen x 24), vervolgens minuten (uren x 60) en uiteindelijk seconden (minuten x 60). Onder de streep stonden nu 1.712.361.614 tellen. Een hart in rust slaat zestig tot tachtig keer per minuut. Een gezond hart althans. Om die reden besloot ik de verkregen uitkomst te vermenigvuldigen met een factor 1,3. Juist op het moment dat ik de eindafrekening op papier wil zetten, werd er op mijn deur geklopt. Toen ik opendeed stond Janssen daar. ‘Bloemers,’ zei hij, terwijl hij zonder dat ik hem hiertoe had uitgenodigd langs mij heen mijn kamer binnenstapte, ‘we moeten eens ernstig met elkaar praten.’ Tussen het moment dat mijn bloedsomloop in mama’s buik op gang kwam en ik de voorman de trap afschopte, lagen tweemiljardtweehonderdzesentwintigmiljoenzeventigduizendnegenennegentig en een handvol hartslagen. Ik had geen zin om ernstig te praten, en zeker niet met hem. Van Tonnie, Lex’ oudste broer, had ik een adresje gekregen in Parijs. ‘Zeg Jean-Luc maar dat ik je gestuurd heb, dan ben je in elk geval een paar weken onder de pannen.’ Tonnies belofte bleek goud waard. Na lang zoeken vonden Mieke en ik het door hem aanbevolen pensionnetje op Montparnasse. Toen we er aanbelden deed Jean-Luc zelf open. Nadat hij ons eerst wat argwanend gemonsterd had, brak het noemen van Tonnies naam het ijs. ‘Ahhh Tonnieeee Co-ahhn, bien sûr. Que je connais bien. C’est un type bizarre mais il a un coeur d’or. Ses amis sont mes amis.’ Hij sloeg me hartelijk op mijn schouder en nodigde ons uit binnen te komen: ‘Venez s’il vous plaît.’
We liepen achter Jean-Luc de bescheiden lobby binnen. Links een bankje, een tafel en twee asbakken. Rechts de receptie, met op het blad een hotelbel, en erachter het sleutelbord. Aan de muur hing een reproductie van Monets Soleil Levant. Jean-Luc nam plaats achter de balie, vingerde door het gastenboek en zag dat hij helemaal boven nog een kamertje vrij had. Normaal bracht hij daar vijftig franc per nacht voor in rekening, maar omdat Tonnie ons gestuurd had wilde Jean-Luc van die prijs wel twintig procent afpeuteren. Ik betaalde een maand vooruit. ‘Helemaal boven’ was de vijfde verdieping, pal onder de kap. De lift moesten we erbij denken. Na tien trappen van elk tien treden belandden we op een gang, waarvan we aan het eind kamer 511 vonden. Er stond een bed, een kast, een bureautje en twee stoelen. Plee en douche deelden we met de andere huurders. Het was er sober maar netjes. Boven het hoofdeinde van het ledikant keek Gilbert Bécaud ingelijst en wel op ons neer. ‘Monsieur 100.000 Volts’ was net getuige geweest van een geile vrijpartij. Hand in hand lagen we nu naast elkaar op bed. ‘Oké,’ zegt Mieke, ‘Hoeveel voetstappen?’ ‘Voetstappen?’ herhaal ik verbaasd. ‘Ja, voetstappen. Hoeveel voetstappen heb jij in je leven gezet en hoeveel kilometer heb je daarbij afgelegd?’ Er is er maar één die zoiets kan vragen. Mieke heeft een fetisj voor bizarre weetjes en feitjes. Ik vind dat wel grappig. Op die manier ben ik al veel over mezelf en haar te weten gekomen, wat anders onopgemerkt zou zijn gebleven. Zo weet ik dat ik in mijn leven, tot Mieke het me vroeg, ongeveer 2100 kilo gescheten (aantal levensdagen x gemiddeld 0,3 kilo), bijna 14.000 liter gepist (aantal dagen x 2 liter) en zo’n 1000 maal geëjaculeerd (aantal dagen vanaf mijn twaalfde x 0,6 maal per dag). Ik neem een hijs van mijn Gauloise, en houd hem Mieke voor haar mond. Ze schudt nee. Sinds een paar weken roken we. Waarom weten we eigenlijk niet. We zijn er gewoon mee begonnen. Ik denk na. Ergens had ik gelezen dat een mens per dag gemiddeld 6000 tot 7000 stappen zet. Laat ik als rekenmodel het hoge gemiddelde aanhouden, ik loop immers graag en veel. Op 43 dagen na ben ik negentien jaar oud. Dat zijn (aantal jaren keer dagen, plus vier schrikkeldagen min dagen van het eerste levensjaar (kruipen telt niet) 6897 dagen. Vermenigvuldig ik dat met het gemiddeld aantal stappen per dag, dan
kom ik op 48.279.000 passen. Bij een gemiddelde paslengte van 0,8 meter kom ik uit op een totale afstand van 38.623.200 meter, oftewel 38.623,2 kilometer. Dat is zowat de wereld rond. Als ik mijn lief dat vertel, geeft ze me een kus op mijn neus en zegt: ‘Vind jij het niet ironisch dat je de wereld al één keer omwandeld hebt, voor je hem echt gaat ontdekken?’ Ik trek weer een Gauloise uit zijn lichtblauwe verpakking, steek op, inhaleer en blaas uit. Door het open raam, dat uitziet op soortgelijke achtergevels als de onze, dringt het straatrumoer van de lichtstad onze kamer binnen. Van de binnenplaats blaast een transistorradio een chanson omhoog. Het ís Bécaud verdomme, Nathalie nog wel. Ik beantwoord de vraag van mijn lief met een kneepje in haar hand. Als het mooi weer is brengen we de middagen door in een van de vele ijzeren stoelen aan de vijver in Jardin de Luxembourg. Meestal nemen we een boek mee. Soms maak ik wat aantekeningen voor het reisfeuilleton dat ik in opdracht van het dagblad schrijf. Een keer per week wordt het geplaatst in de zaterdageditie. Het levert me maandelijks vierhonderd gulden op. Vandaag regende het. Daarom besloten we naar het Louvre te gaan. Lex, die het museum al een aantal jaar geleden bezocht had, waarschuwde me uit de buurt te blijven van de Mona Lisa. ‘Zwaar overschat,’ luidde zijn oordeel. ‘Bovendien krijg je, als je dat al zou willen, de kans niet om het schilderij op je in te laten werken. De hele tijd hangt er wel een Jap of een Amerikaan in je nek. Jan van Eyck, ga daar maar eens naar op zoek. Of Caravaggio. En neem er je tijd voor, Mov. Je ziet dan zoveel meer.’ Ik moest aan de woorden van mijn vriend denken toen ik ineens voor Canova’s Amor en Psyche stond. Ademloos liep ik erom heen. Na verloop van tijd leek het marmer tot leven te komen. Voor mijn ogen raakten de lippen van de geliefden elkaar nu daadwerkelijk, nadat ze bijna twee eeuwen lang vooral de belofte van een kus hadden verbeeld. Mieke rukte me tamelijk direct uit mijn dagdroom. ‘Dit beeld maakt me geil,’ fluisterde ze in mijn oor. ‘Moet je kijken waar hij zijn hand heeft.’ Ik nam haar in een speelse houdgreep. Dat kwam me op een misprijzende blik van een van de zaalwachten te staan. ‘Wilde je daar hier en nu wat aan doen?’ vroeg ik mijn lief, terwijl ik half over haar heen bukte en
uit een ooghoek de suppoost in de gaten hield. Ze gaf me een achterwaartse por. ‘Gedraag je, Bram. We zijn in een museum...’ ‘Ja, hallo,’ reageerde ik lachend, ‘wie begon er nu?’ Op die kans had de diender gewacht. ‘Silence s’il vous plaît,’ beet hij ons toe, ‘nous ne sommes pas dans un Zoo ici!’ Een week of wat later eten Mieke en ik in een Elzasrestaurantje, in de buurt van ons pension. Jean-Luc heeft het ons aangeraden. Nadat ze een paar happen van haar zuurkoolschotel heeft genomen, legt Mieke haar bestek naast het bord, veegt haar lippen af met het servet en pakt haar glas: ‘Op jou, Lief. Omdat je me meenam...’ Ik klink met haar en antwoord: ‘Op jou, omdat je met me mee wílde!’ Mieke neemt haar bestek weer op en wijst met het mes naar mij. ‘Ik meen het, Bram. Dat ik hier nu met jou zit, betekent meer voor me dan ik je kan zeggen. Je bent me zo vertrouwd.’ Haar onverwachte ontboezeming maakt me verlegen. ‘Ach wat, Lief,’ zeg ik, ‘ik geniet er toch ook van. Je doet nou net of onze relatie alleen afhangt van mij. Onderschat jezelf toch niet zo. Ik nam je mee omdat jij het bent. Omdat ik het fijn vind je om me heen te hebben, naast je in te slapen en wakker te worden. Omdat je lekker ruikt en smaakt. Omdat je mooi bent, omdat ik wil dat jij straks de moeder van mijn kind wordt, omdat je...’ Verder kom ik niet. Over tafel heen heeft Mieke haar armen om mijn nek geslagen. Daarbij is de fles Riesling omgedonderd. ‘Blijf altijd bij me, Bram,’ bijt ze in mijn oor. ‘Laat me godverdomme nooit maar dan ook nooit alleen...’ ‘Jamais ma petite Psyche,’ antwoord ik Mieke. ‘Jamais!’ Met een stalen gezicht dept een inderhaast toegesnelde kelner het zeiknatte tafellinnen en zet vervolgens een nieuwe fles in de koeler. ‘Compliments du chef,’ voegt hij ons toe. Dat we de fles uiteindelijk gewoon moesten betalen donderde niet. Toen we die avond terugkeerden in het pension lag er voor onze kamerdeur een brief op de grond. Ik bukte me en zag toen ik het papier openvouwde dat het een telegram van mijn vader was. ‘Bel ons, Bram,’ las ik, ‘Groet, pa.’
Ik keek op mijn horloge. Het was ver na middernacht. ‘Wat zou er in hemelsnaam gebeurd kunnen zijn dat hij je dit stuurt?’ vraagt Mieke bezorgd. Elk antwoord zou een slag in de lucht zijn. ‘Ik bel ze morgenochtend wel op,’ zeg ik en open de deur. ‘Brahaaaam,’ miauwt ze achter me. Ik draai me naar haar toe en lig voor ik het weet languit op bed met mijn lief bovenop me. ‘Zal meisje jou eens verwennen?’ kirt ze, terwijl ze langzaam haar marineblauwe vestje van haar schouders laat glijden, haar haar losgooit en vervolgens aan de knoopjes van haar bloes begint. De onverwachte striptease van mijn meisje dringt mijn gedachten aan het onrustbarende bericht van mijn vader naar de randen van mijn bewustzijn. Begerig volg ik haar bewegingen. Ik zie dat haar dit opwindt. Ondertussen berijdt ze me als een amazone haar paard. ‘Ben jij mijn kleine sletje?’ vragen mijn ogen. ‘Ik ben alles wat je wilt, lees ik in de hare, ‘je sletje, je straatvlinder, je klassehoer, je álles...’ Als ze haar bh uitheeft, richt ik me op om haar tegen me aan te drukken. Met een priemende wijsvinger duwt ze me terug. Mijn privévenus strekt nu haar armen achter haar hoofd in de hoogte en danst met haar heupen heerlijke cirkels over mijn inmiddels harde pik. Weer richt ik me op, en slaag er nu in haar in een soepele draai onder me te krijgen. ‘Wat ga je met me doen?’ teemt Mieke met een jongmeisjesstemmetje. ‘Ik ga je neuken, Roodkapje,’ grom ik haar toe. ‘En daarna vreet ik je op.’ In een beweging gris ik haar rokje en slipje van haar kont en ontdoe me vervolgens zelf van mijn kleren en schoeisel. Ik kus haar waar ik kan. ‘Lik me,’ hijgt Mieke in mijn oor, ‘lik me met je grote boze wolventong.’ Ik negeer haar verzoek, draai mijn meisje op haar buik en trek haar vervolgens aan haar middel omhoog. ‘Niks. Midas gaat jou eens stevig van achter pakken!’ sis ik dreigend, terwijl ik mijn lul in een keer in haar kutje duw. ‘Oh grootmoeder, wat heb jij een grote piemel,’ hoor ik Mieke het spelletje meespelen, waarna ze zich kreunend overgeeft aan het ritme. Een kleine twee minuten zijn we geen mensen, maar beesten. Het duurt niet lang of ze komt klaar. Ik vlij mijn meisje op haar rug en ga naast haar liggen. ‘Dit móést even, hè, engel?’ lach ik haar toe. Met mijn nagel trek in kringetjes om het steelpannetje boven haar schaamhaar. Mieke wrijft me met de rug van haar hand over mijn wang. ‘Je zou me toch nog opeten?’ Ik dek haar toe met een deken geweven uit kusjes en likjes. Geduldiger dan
zo-even, met meer aandacht en warmte. Miekes ogen zijn dicht. Rond haar lippen danst een glimlach. Uit de fles Bordeaux die naast me op het nachtkastje staat neem ik een grote teug. Mijn mond vol rode wijn breng ik boven de hare en ik laat er een paar druppels op lekken. Ik zie dat haar tong ze gulzig oplikt. Nog steeds zijn haar ogen dicht. ‘Wat ga je doen, Lief?’ vraagt ze. Ik leg een bezwerende vinger op haar lippen en trek met de mijne een wijnspoortje van haar kin, haar hals, het straatje tussen haar borsten en haar navel naar haar ontloken poesje. Terwijl ik haar langzaam begin te likken gutst de overige wijn langs haar lipjes en bilnaad het matras in. ‘Jezus, wat lekker.’ hoor ik Mieke zuchten. Mijn tong speelt tikkertje met haar gezwollen clitoris. Mieke perst haar kutje tegen mijn kin. Op het moment dat ik merk dat ze een tweede keer gaat komen, trek ik een kletsnatte middelvinger uit haar kutje en duw hem in haar poepertje. Het is voor het eerst dat ik mijn meisje hoor schreeuwen van genot. ‘Silence, non de Dieu,’ brult de bewoner van kamer 509 door de scheidingsmuur van bordkarton. ‘Tais toi,’ brul ik terug en neem mijn naakte – en inmiddels volkomen ontspannen – meisje in de armen. ‘Wat zei jij nou?’ vraagt ze met een stem waarin de slaap doorklinkt. ‘Dat ie zijn bek moest houden.’ ‘Mijn ridder...,’ mompelt ze al half vertrokken, waarna ze haar rug naar me toedraait en we in ons vertrouwde treintje de nacht inrijden. Na een paar uur schrik ik wakker uit een nachtmerrie. Alles is doorweekt; mijn kussen, mijn matras, mijn helft van het dekbed. Ik heb over mijn eigen uitvaart gedroomd. Door het venstertje in het kistdeksel zag ik hoe Mieke, mijn ouders, Janis, Billie, Lex, Belga, Kniep, Willem en nog een hele sleep anderen boven het graf waarin ik lag afscheid van me namen voor een schep zand me het zicht op hen voor eeuwig benam. Pa en ma Pluk ontbreken. ‘Wat is er, Lief?’ hoor ik Mieke vragen. ‘Waarom schreeuw je zo?’ Ik kon geen woord uitbrengen.
‘Geef eens antwoord Bram!’ Mieke schudt aan mijn schouder. ‘Waarom ging je zo tekeer?’ Ik vertel haar over mijn droom. ‘Man, je bent zeiknat,’ zegt ze wanneer ze een hand over mijn borst haalt, ‘ga je even douchen, dan verschoon ik het bed.’ Als ik in de kamer terugkom is mijn lief alweer diep in slaap. Ik kruip onder het frisse linnen tegen haar aan, maar kan de slaap niet vatten. Ik kijk op de reiswekker. Het is vijf uur ’s ochtends. Ik knip mijn bedlamp aan en probeer wat te lezen. Tevergeefs. Niet mijn droom, maar vaders telegram houdt me wakker. Bel ons, stuitert het door mijn hoofd. Bel ons, bel ons, bel ons. Weer kijk ik op de wekker. Tien over vijf. Ik overweeg om uit bed te stappen en naar de telefooncel op de hoek van de straat te lopen. Maar dan realiseer ik me dat die alleen werkt als je er munten in gooit, en die heb ik niet. Wel weet ik dat je deze op het postkantoor kunt kopen, maar dat is pas om acht uur open. En waar ligt dat überhaupt? De ene vraag lokt de andere uit en resulteert er vervolgens in dat ik die nacht geen oog meer dicht doe. Om acht uur sta ik op, dwing mezelf onder een koude douche, kleed me aan en loop naar beneden. Mieke slaapt nog. Ik laat een briefje voor haar achter. ‘Goeiemorgen, Lief, ben even bellen. Zo terug. Zal croissantjes meebrengen. Kusje, vriendje.’ Wanneer ik beneden kom staat Jean-Luc al achter de receptie. Ik vraag hem waar ik het dichtstbijzijnde postkantoor kan vinden en hij wijst het me op de plattegrond. ‘Boulevard du Montparnasse, voilá. Une dizaine de minutes à pied,’ zegt hij breed lachend. Een dikke tien minuten later sta ik voor het loket en vraag om muntjes voor de telefooncel. Ik vraag de klerk waar ik kan bellen. Hij wijst me op een rij cellen verderop in de hal. Als ik ervoor sta zie dat ze allemaal bezet zijn. Ik neem plaats op een van de houten banken en merk dat ik de enige wachtende ben. Na een minuut of vijf verlaat een oud vrouwtje een van de belhokken. Ik sta op om er naar binnen te gaan, maar zie dat een kerel die juist het postkantoor is binnen komen lopen, me voor is. Ik sta op het punt er iets van te zeggen als hij zich omkijkt en me onheilspellend aankijkt. ‘Probeer me er maar uit te krijgen, klojo,’ zegt zijn grijns. Ik weet wanneer ik mijn verlies moet nemen.
Niet lang erna verlaat een heer op leeftijd luid rochelend hokje drie. Ik ken die kop. Terwijl ik de cel betreed kijk ik de man na. Dat hoge voorhoofd, die bril, die scheiding, de enigszins hautaine blik in die ogen... Verdomme, dat was Hermans. Willem Frederik Hermans. Een van mijn favoriete auteurs. Zijn Onder professoren zat in mijn rugzak. De telefoonhoorn is nog warm van zijn grip. In de cel naast me gaat de hork van daarnet ongenadig tekeer. Hij is woordelijk te volgen. Net op het moment dat bij mij de telefoon van mijn ouders voor het eerst overgaat, zie ik hem de hoorn op de haak slaan en woedend naar buiten lopen. Opgelucht slaak ik een zucht. ‘Met mevrouw Bloemers,’ hoor ik moeder van heel ver. ‘Hallo Mam, Bram hier. Ik moest jullie bellen.’ Het blijft even stil aan de andere kant van de lijn. ‘Mov, wat goed je te horen,’ Ik druk een vinger in mijn vrije oor om moeder goed te kunnen verstaan. ‘Hoe is het daar?’ ‘Mam ik heb niet heel veel munten bij me. Zeg me nou gewoon even waarom ik jullie moest bellen.’ Weer blijft het even stil. ‘Dit is niet makkelijk, Mov.’ Opnieuw een pauze. ‘Mám,’ dring ik aan. Haar boodschap treft me vol in het gezicht: ‘Miekes moeder ligt in het ziekenhuis in Den Bosch. Ze heeft geprobeerd zich van het leven te beroven. Haar toestand is kritiek. Ze ligt op de intensive care.’ Waarom? wil ik haar vragen. Hoe? en Hoezo hoor ik dat van jou? In plaats daarvan dwalen mijn gedachten af naar mijn lief die op dit moment nog onwetend op haar bed ligt. Ik denk aan het verdriet dat ik haar straks ga bereiden. Over de gevolgen van haar moeders daad voor haar, voor ons. ‘Mov,’ hoor ik moeder uit de verte vragen, ‘Mov, ben je daar nog?’ Langzaam breng ik de hoorn weer naar mijn oor. Buiten de telefooncel gaat het leven door alsof er niets veranderd is. In ongedurige rijen wachten mensen hun beurt af aan de loketten. Op de bank waar ik net mijn beurt afwachtte, zie ik dat een kerel me aan zit te kijken en driftig op zijn horloge tikt. Verderop duwt een Algerijnse schoonmaker een dweilmachine voor zich uit. Ik kijk naar een film. Een stomme. ‘Hoe heeft ze het gedaan?’ hoor ik mezelf
vragen. Even blijft het stil op de lijn. Ik gooi weer een munt in de gleuf van het toestel. ‘Miekes vader vond haar in bad...,’ antwoordt moeder, ‘...met doorgesneden polsen.’ Mijn bloed bevriest. Onwillekeurig gaan mijn gedachten terug naar de keer dat ik met Lex The Godfather part Two was gaan zien. Aan het einde hiervan maakt maffiahoofd Frankie Five Angels Pentangeli op soortgelijke manier een eind aan zijn leven. Hiermee behoedt hij zichzelf voor het schenden van de zwijgplicht, en zijn familie voor eeuwige schande. Het is een van de krachtigste scènes in de film. Maar wat had Miekes moeder willen voorkomen, welke schande had zij anderen willen besparen? Of was ze gewoon het leven zat? Ze kon het nog navertellen. Nog wel, althans. Ik betwijfelde of ze het ook zou willen. ‘Mov, alles goed? Praat met me. Wil je dat we komen?’ Moeders stem haalt me uit mijn trance. ‘Nee, mam, lief dat je het aanbiedt, maar dit is iets tussen Mieke en mij.’ ‘Weet je het heel zeker dat jullie het alleen redden?’ dringt ze aan terwijl een in kracht toenemende piep me erop attendeert dat er weer een munt in het telefoontoestel moet. Ik constateer dat ik door mijn voorraad heen ben. ‘Mam, ik moet het kort houden. Mijn telefoonmunten zijn op. Doe iedereen de hartelijke groeten en maak je vooral niet druk om on...’ Met een zakelijke klik wordt de verbinding verbroken. Ik hang de hoorn in de haak en maakte aanstalten om de cel te verlaten. Dat gaat de vent die net ostentatief naar zijn klokje heeft zitten wijzen veel te langzaam. Hij rukt de deur al voor me open en wringt zich om me heen naar binnen. Sale con, sist hij me van tussen zijn tanden toe. ‘Van hetzelfde,’ antwoord ik. De kleine kilometer terug naar het pension voelde alsof ik hem bergop liep. Hoe moest ik Mieke het nieuws in godsnaam brengen? Talloze mogelijkheden dienden zich bij me aan. Geen was goed genoeg, sommige tragedies laten zich niet vatten in eufemismen. Als ik de kamer weer binnenkom lijkt Mieke nog te slapen. Ik kleed me uit en ga tegen haar aan liggen. ‘Goh, wat ben jij koud,’ reageert ze half slaperig. Ik streel haar haar. ‘Is het nog gelukt met je ouders?’ vraagt ze.
‘Ik had mijn moeder aan de lijn. Ze had heel vervelend nieuws.’ Met een ruk draait Mieke zich naar me toe. ‘Wat voor nieuws Bram?’. Ik sla mijn ogen neer. ‘Wat voor nieuws Bram, zeg het me...’ ‘Er is iets met je moeder, Lief’ Mieke rolt op haar rug, en staart langs me heen in het niets. ‘Mama heeft het gedaan hè?’ vraagt ze na enige momenten. Ze is nu volkomen rustig. ‘Ja,’ antwoord ik. ‘Je vader heeft haar gevonden. Ze ligt op de intensive care in Den Bosch. Haar situatie is ernstig.’ ‘Heb je nog aan de croissants gedacht?’ vraagt ze.