Rapport
Datum: 2 september 1998 Rapportnummer: 1998/373
2
Klacht Op 16 december 1996 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer ir. D. te Breda, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Midden- en West-Brabant. Nadat verzoeker zijn verzoekschrift bij brief van 8 januari 1997 nader had aangevuld, werd naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Midden- en West-Brabant (de burgemeester van Tilburg), een onderzoek ingesteld. Op grond van de door verzoeker verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd: Verzoeker klaagt erover dat het regionale politiekorps Midden en WestBrabant zich partijdig opstelt in een conflict tussen zijn gezin en een gezin uit de buurt. Hij klaagt er met name over dat: - twee politieambtenaren zijn woning op 11 september 1995 in uniform hebben bezocht en daarbij hem in het bijzijn van zijn kinderen hebben beschuldigd van het verspreiden van laster over het gezin uit de buurt. de politie op 6 januari 1996 heeft geweigerd te komen naar aanleiding van de melding over een lid van het gezin uit de buurt; de politie medewerking heeft verleend aan een bijeenkomst van 9januari 1996 van een lid van dat gezin; één of meer politieambtenaren die ambtshalve over informatie over verzoekers gezin en hun contacten met de politie beschikten privé-contacten met het gezin uit de buurt hebben gehad. Voorts klaagt hij erover dat de politie niet heeft gereageerd op zijn faxbericht van 14 maart 1996, waarin hij voor de tweede maal had gevraagd welk vervolg de politie had gegeven aan een aantal aanvullende aangiften die hij had gedaan.
Onderzoek In het kader van het onderzoek werd de beheerder van het regionale politiekorps Middenen West-Brabant verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Daarnaast werd zeven betrokken ambtenaren de gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven. Twee van hen maakten van deze gelegenheid gebruik. In verband met zijn verantwoordelijkheid voor justitieel politieoptreden werd ook de hoofdofficier van justitie te Breda over de klacht geïnformeerd en in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken, voor zover daarvoor naar zijn oordeel reden was. De genoemde hoofdofficier van justitie maakte van deze gelegenheid geen gebruik. Tijdens het onderzoek kregen de korpsbeheerder en verzoeker de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. Eén betrokken ambtenaar deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen. De reactie van verzoeker gaf aanleiding het verslag op een enkel punt te wijzigen. De korpsbeheerder gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.
1998/373
de Nationale ombudsman
3
Bevindingen A. De feiten 1. In de maand augustus 1995 deed verzoekers echtgenote bij het regionale politiekorps Midden- en West-Brabant aangifte van seksueel misbruik van haar vierjarige dochtertje G. De politie stelde naar aanleiding van de aangifte een onderzoek in. Eind augustus 1995 hield de politie een verdachte van dit strafbare feit aan. In de woonwijk waar dit had plaatsgevonden, leidde de aanleiding tot het politieonderzoek tot een conflict tussen enkele bewoners van die wijk. Een aantal gezinnen, waaronder, naast het gezin van verzoeker, de gezinnen M., en D., waren bij het conflict betrokken. Twee van die gezinnen, waaronder dat van verzoeker, zijn later uit die wijk verhuisd. 2. Het hoofd politiële bedrijfsvoering district Breda van het regionale politiekorps Middenen West-Brabant, de heer H., deelde verzoeker bij brief van 4 januari 1996 onder meer mee: "Reeds geruime tijd bent u in contact met de heren W. en/of J. van het politieteam X. Dit contact vindt zijn oorsprong in een strafrechtelijk onderzoek naar een ernstig zedendelict en is uitgemond in een ernstige onenigheid met alle `randverschijnselen' vandien. Zowel het strafrechtelijk onderzoek als de ernstige onenigheid houden de gemoederen van de diverse betrokkenen heftig in beroering. Ten aanzien van het onderzoek naar het zedendelict kan ik u op dit moment melden dat deze kwestie ter beoordeling in behandeling is bij de Officier van Justitie te Breda. De ernstige onenigheid met alle incidenten die daarmee gepaard gaan wordt - zo kan uit de stukken van gevoerde gesprekken afgeleid worden - in omvang niet kleiner of minder. De politiemensen van team X worden door de verschillende partijen op aansluitende momenten daarin betrokken. Daarbij wordt geconstateerd dat over en weer acties van de ene partij, bedoeld of onbedoeld, reacties oproepen van de andere partij. Acties of reacties die op zich vanuit ieders referentiekader een verklaring kunnen vinden. Om deze vicieuze cirkel te doorbreken en tot een mogelijk begin van een oplossing van dit slepende probleem te komen, zie ik een gesprek met de verschillende betrokkenen als enige mogelijkheid. Ik doel hiermee op een gesprek, onder strakke regie van de heren W. en J., waarin u, de familie M. en de familie D. deelnemen. Ik besef terdege dat deelneming aan dit gesprek geen eenvoudige opgave is, maar ik ben de mening toegedaan dat de ernst van het probleem deze stap noodzakelijk maakt. Bovendien ben ik van mening dat dit gesprek op korte termijn dient plaats te vinden. Ik nodig u graag uit voor dit gesprek op (...) Mijnerzijds zijn ook de families M. en D. hiervoor uitgenodigd. Ik verzoek u (...) aan de heer J. op te geven of u bereid bent aan dit gesprek deel te nemen. (...) Mocht de situatie zich voordoen dat één der partijen afziet van deelneming aan dit gesprek, dan zien de betreffende politiemensen (W. en J.) zich gesteld voor een situatie waarin telkenmale op individuele basis bemiddeling of ondersteuning ingeroepen zal of kan worden. Uiteraard onder zorgvuldige afweging van belangen zal op deze verzoeken ingegaan worden, daarbij in ogenschouw nemende dat dit - gegeven het principe van actie en reactie - kan leiden tot
1998/373
de Nationale ombudsman
4
bezwaren bij één der andere partijen. Overigens zal de politie zich in die situatie telkenmale beperken tot een objectieve en op feiten gebaseerde houding, waarbij voorkoming van verdere escalatie van de bestaande onenigheid het motief zal zijn." 3. In een faxbericht van 7 januari 1996 aan de heer J. van het regionale politiekorps Midden- en West-Brabant deelde verzoeker onder meer mee: "Hierbij sturen wij u deze brief om twee onderwerpen te bespreken: 1. de uitnodiging voor een gesprek met de fam. D. 2. een klacht over politie X. Ad 1. Wij hebben besloten om niet in te gaan op de uitnodiging; onze redenen willen we hier nogmaals vermelden. We hadden al diverse malen aangegeven dat gesprekken met de fam. D. voor ons geen zin hadden. Overigens willen we hierbij bezwaar aantekenen tegen de passage in bovengenoemde brief dat het gaat om acties over en weer. Dit is beslist niet waar: het gaat alleen om de acties van de fam. D. waarop wij dan weer reageren door deze te melden bij de politie. Vervolgens hebben wij hiervan nooit meer iets vernomen van de politie (...) Wij weigeren elk gesprek met deze mensen: a. omdat het station van een evt. gesprek allang gepasseerd is. (...) b. omdat deze mensen ook nog 2 politiemensen naar ons hebben gestuurd met de aanklacht over laster dat we in de buurt zouden hebben verspreid dat R. (zoontje van D.; N.o.) door zijn vader seksueel zou zijn misbruikt. (...) c. omdat mevr. D. na het verbreken van het contact ons zwart heeft zitten maken met verhalen (...) d. omdat de fam. D. na het verbreken van het contact met ons, ging optrekken met de fam Y (de familie waartoe de verdachte van het seksueel misbruik behoorde: N.o.) (...) e. omdat de fam. D., samen met de fam. Y overigens, tijdens de verhuizing van de fam. M. met vlaggetjes klaarstond om hen `uit te zwaaien'. Bovendien werd de verhuiswagen achtervolgd door de agent, de heer Go. (bedoeld wordt de heer K.; N.o.)en de heer D. De heer Go. was weliswaar niet in functie, maar dat maakt voor ons niets uit: ook in zijn vrije tijd mag een agent zich o.i. niet inlaten met dit soort pesterijen! (...) f. omdat we het sterke vermoeden hebben dat de fam. D. zich schuldig maakt aan: - anonieme telefoontjes (...) - anonieme brieven (...) g. omdat ikzelf een aantal keren meegemaakt heb hoe de heer D., als we samen toevallig naar ons werk wegrijden en hij voor mij rijdt, het niet na kan laten om met opzet langzaam te rijden en te stoppen om mij zodoende te pesten! h. Terwijl ik deze brief probeer af te maken beleefden we net weer het volgende incident met de fam. D.: ons kind G. zou naar mevr. D. geschreeuwd hebben `kuttenkop'! De heer D. kwam bij onze deur en ging met onze brievenbus klepperen om lawaai te maken en mij naar buiten te lokken. Ik heb nog uw bureau gebeld met het dringende verzoek of er iemand (...) wilde komen. Hierop werd mij verstaan gegeven dat er niemand kwam omdat er a.s. maandag toch een gesprek zou komen met de fam. D.! Ik heb toen geantwoord dat we het gesprek niet willen aangaan en verwachtte hulp op ind. basis zoals vermeld in de brief van H. aan ons!
1998/373
de Nationale ombudsman
5
Ad 2. a. Tijdens de politie-inval (zie ad 1b) heeft men ons weliswaar verzocht om binnen te komen; omdat we dachten dat het over de zaak G. ging hebben we daarin toegestemd. Dit bleek dus niet het geval te zijn en door het intimiderende karakter en het tijdstip (ca 18.00 uur, onze beide kinderen waren nog op) zijn we erg overstuur geraakt! Bovendien bleek de politie de vermeende laster niet te hebben onderzocht en bleken de agenten door de fam. D. gestuurd te zijn! b. Wij vinden het optreden van de heer Go. en het bureau X in de hele kwestie zeer curieus: - de heer Go. gedurende de verhuizing van de fam. M. (zie ad 1e) - het feit dat hij de fam D. sinds de zaak G. is gaan lopen regelmatig bezoekt en dat het bureau X dit allemaal normaal vindt want hij zou de fam. D. al zo'n 10 jaar kennen. De afgelopen weken heeft hij de fam. al meerdere malen bezocht (...). Wij vrezen dat hij bijv. informatie betreffende de zaak G. (en M.) aan de fam . D. zou kunnen doorspelen, die dat weer aan de fam. Y doorspeelt. (...) - na aangifte van de fam. M. over de rol van de fam. D. tijdens de verhuizing wordt er door U aan de fam. D. een agent toegewezen, de heer W., die de roddels van de fam. M. waaraan de fam. D. schade zou ondervinden moet onderzoeken. Kortom de zaak wordt volledig omgedraaid: slachtoffer wordt dader!!! (...) (...) Wij vinden dat tijdens een delicaat onderzoek als dat van G. de politie elk contact met partijen die bij de zaak betrokken zijn zo veel mogelijk moet vermijden om spec. informatie-lek, betrokkenheid bij acties (G.!!) van een van de partijen te voorkomen! (...) e. Ik heb, zoals vermeld in ad 1h uw bureau omstreeks 16.30 uur gebeld en dringend om hulp op (...) verzocht daar ik escalatie vreesde. Dit werd mij botweg geweigerd! Er werd naar het gesprek op maandag a.s. gewezen.; ik heb hierop nog geantwoord dat we niet voor het gesprek zouden komen. Toch kwam er geen hulp terwijl het wel toegezegd is in de brief van H. van 4 januari! Als er een agent was gekomen dan had die terstond de getuigen kunnen ondervragen en ons eindelijk eens kunnen helpen. (...) f. Wij verzoeken U verder nogmaals om de aanwezigheid van de politie tijdens de bijeenkomst op 9 januari (1996; N.o.) (...) niet te laten doorgaan. Uw aanwezigheid zal o.i. door mevr. D. misbruikt worden t.g.v. haar positie (...). Samenvattend: Onze klacht is tegen het optreden van het politiebureau X: zij treedt op ten gunste van 1 partij, de fam D. Er is nooit onderzoek geweest voor de andere partij, de fam. Di. (verzoekers familie; N.o.) (en fam. M.) want wij hebben hierover nooit nadere berichten gehad van de politie. Deze scheve beoordeling is ons een doorn in het oog (...). Zolang deze scheve beoordeling van de politie voortduurt is het o.i. geen oplossing om een gesprek onder strakke regie van de heren W. en U aan te gaan. Trouwens, behalve door de bovengenoemde gebeurtenissen, hebben wij onze handen vol met het opvangen van onze dochter en hebben geen tijd om dergelijke tijdrovende acties uit te voeren. Wij willen met rust gelaten worden en daar vragen wij de hulp van de politie bij!" Verzoeker zond een kopie van dit faxbericht aan de heer H. van het regionale politiekorps Midden- en West-Brabant. 4. Van de melding van verzoeker op 6 januari 1996 (zie hierna, A.3., ad 1., onder h.) maakte ambtenaar O. van het regionale politiekorps Midden- en West-Brabant een mutatie
1998/373
de Nationale ombudsman
6
op in het dag- en nachtrapport. Daarin is onder meer vermeld: "Belde Di. op dat D. bij hem aan de brievenbus van de deur stond te klepperen en of wij ter plaatse konden komen. Hem verteld dat wij niet meer zouden komen, voor dit soort kwesties. Belde even later D. op met het verhaal dat G. (dochter van Di.) bij hun aan de deur stond te klepperen en dat toen hij Di. thuis zag komen hij hem dit wilde vertellen. Echter Di. opende de deur niet, hij zei dat hij niet wilde praten, maar de politie bellen, hetgeen hij deed. Al met al duidelijk geen zaak voor ons." 5. In antwoord op verzoekers faxbericht van 7 januari 1996 deelde politieambtenaar H. verzoeker bij brief van 9 januari 1996 onder meer het volgende mee: "Ik betreur het ten zeerste dat u op dit moment niet ingaat op mijn uitnodiging tot een gesprek met de verschillende betrokkenen. (...) Ik kan u overigens melden dat ik ook reacties op mijn uitnodiging heb ontvangen van de families M. en D. Reacties die mij sterken in de overtuiging dat juist een gesprek met alle betrokkenen een mogelijk begin van oplossing voor het onderhavige probleem is. (...) De bijeenkomst op dinsdag 9 januari 1996, op verzoek van de familie D., bezie ik dan ook in dit licht. Overigens is ook aan U en de familie M. in een eerder stadium het aanbod gedaan - en dit blijft onverkort van kracht - tot individuele bemiddeling en/of ondersteuning. De politie zal op dinsdag 9 januari 1996 aanwezig zijn op bedoelde bijeenkomst. Zoals ik u eerder schreef zal de politie, in persoon van de heer W., zich beperken tot een objectieve en op feiten gebaseerde houding en/of toelichting. Deze toelichting zal zich met name toespitsen op de betrokkenheid van (het kind van) de familie D. in de strafrechtelijke ontuchtzaak. De inhoudelijke bijdrage van de heer W. aan deze bijeenkomst lijkt mij overigens meer evident dan de wijze van aankondiging of uitnodiging zijdens de familie D. Ik betreur het eveneens dat zich op zaterdag 6 januari 1996 een hernieuwd incident heeft voorgedaan, waarbij U en de familie D. betrokken bent geweest. Dat door de betreffende politiemensen is afgezien van optreden ter plaatse, maar te volstaan met telefonische interventie - overigens mede ingegeven door het voorgenomen gesprek op maandag - vind ik onder de gegeven omstandigheden niet onjuist. Inmiddels is overigens duidelijk geworden dat de lezingen van U en de familie D. omtrent de aanleiding en het verloop van het incident niet geheel gelijkluidend waren." 6. Verzoeker diende bij brief van 23 januari 1996 een klacht in bij de burgemeester van Breda. In zijn brief deelde verzoeker, voor zover van belang voor het onderzoek onder meer het volgende mee: "Naar aanleiding van onze klacht verzoek ik U om het volgende: (...) - Is het correct dat er bij ons 2 agenten zijn binnengekomen, gestuurd door de fam D., vermanend en intimiderend, i.v.m. roddels door ons over de heer D., dat hij zijn zoontje R. zou misbruiken? (...) - Mogen bovengenoemde agenten netvermelde daad verrichten zonder dat hun superieuren ervan af wisten? (...) - Is het correct, dat een politieagent in zijn privé-tijd actief meedoet met de fam. D. bij het achtervolgen van de verhuiswagen van de fam. M. naar hun nieuwe adres? Dit omdat we ons zeer betrokken voelen met de fam. M. van wie de dochter ook seksueel misbruikt is door dezelfde dader.
1998/373
de Nationale ombudsman
7
(...) - Is het correct, dat meerdere agenten, die o.i. ook contacten heeft met het onderzoeksbureau, relaties aanknoopt met de fam. D. terwijl de familie ook nauwe contacten heeft met de dader en zijn gezin? (...) - Is het correct, dat de politie na een telefonisch verzoek onzerzijds, weigert te hulp te komen? (...) - Is het correct, dat de politie haar medewerking verleent aan een bijeenkomst, die verlies van naaicursisten van mevr. D. door roddels in de buurt, moet helpen tegengaan?" 7. Bij brief van 22 april 1996 berichtte de beheerder van het regionale politiekorps Middenen West-Brabant verzoekers toenmalige intermediair onder meer het volgende: "Een gesprek dat twee politiefunctionarissen met klager hebben gehad, naar aanleiding van een klacht van de familie D. is als intimiderend en vermanend opgevat. Dit is zeker niet de bedoeling geweest, zij hebben gepoogd een verdere escalatie tegen te gaan. Overigens hebben agenten vooraf geen toestemming nodig van een superieur voor een dergelijk gesprek en is er zeker ook geen sprake van geweest dat zij door de familie D. werden 'gestuurd'. Een aantal onderdelen van de klacht geven aan dat de familie Di. het idee heeft dat de politie in deze partijdig zou zijn. De betreffende politiefunctionarissen hebben getracht zich steeds objectief en ondersteunend op te stellen naar alle partijen in deze kwestie. Helaas is gebleken dat iedere aandacht die aan één van de partijen werd gegeven door de andere partij werd afgekeurd. Op de klacht tot het niet verlenen van hulp na een telefonisch verzoek daartoe van de familie Di. is reeds op 9 januari 1996 schriftelijk gereageerd door dhr. H., hoofd politiële bedrijfsvoering van het district Breda. Bij het incident dat zich toen voordeed tussen de familie Di. en de familie D. heeft de politie besloten ter plaatse niet op te treden, maar te volstaan met een telefonische interventie. Dit met de wetenschap dat er op maandag 8 januari 1996 een gesprek zou plaats vinden. Inmiddels is overigens duidelijk geworden dat de lezingen van de familie Di. en de familie D. omtrent de aanleiding en het verloop van het incident niet geheel gelijkluidend waren. Er bestaat ook op dit moment overigens geen aanleiding om ten aanzien van bovenstaande een ander standpunt in te nemen." B. Het standpunt van verzoeker Het standpunt van verzoeker staat samengevat weergegeven onder KLACHT en onder A.3. en A.5. C. Reacties van betrokken ambtenaren 1. In een brief die de Nationale ombudsman op 27 juni 1997 ontving, deelde de betrokken ambtenaar B. onder meer mee: "Op 11 september 1995 ben ik samen met collega M. door de teamleiding gevraagd te bemiddelen tussen de families D. en Di. Samen zijn we gegaan naar de woning van de familie Di., gekleed in uniform. Zowel mevrouw als meneer Di. alsmede hun kinderen waren thuis. Bij binnenkomst deelden wij hun beiden het doel van onze komst mede. Er zouden over en weer praatjes verkocht worden aan buurtgenoten. Verder vroegen wij hen of het mogelijk was dat de kinderen zich even uit de kamer konden verwijderen. Dat was voor mevrouw Di. onbespreekbaar. De kinderen mochten er bij zijn. Vervolgens hebben we het probleem aangekaart. Tijdens dit gesprek werd door het echtpaar Di. verwijten geuit in de richting van de familie D. Door het echtpaar Di. werd gezegd dat de zoon van de familie D., R., seksueel misbruikt zou zijn en dat het echtpaar D. dit in de doofpot wilde stoppen.
1998/373
de Nationale ombudsman
8
Door ons werd gevraagd indien zij laster over de familie D. zouden verspreiden, er is niet gezegd dat ze dit inderdaad deden, hier a.u.b. mee te willen stoppen. Vooral mevrouw Di. trok zich dit allemaal zichtbaar aan." 2. De betrokken ambtenaar K. verwees in een telefoongesprek van 3juni 1997 met een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman naar zijn rapport aan de korpsbeheerder van 4 september 1996. In dit rapport is onder meer vermeld: "Vanuit mijn werkzaamheden in de toenmalige Gemeentepolitie Breda, waarin ik 10 jaar als wijkagent werkzaam ben geweest, dateert mijn eerste contact met E.D. en A.D. Eind 1985 werd mijn hulp door A.D., later gehuwd met E.D., ingeroepen (...). Na enkele weken, de hulpverlening was inmiddels gaande, nam A.D. andermaal met mij contact op waaruit mij bleek, dat door zeer amateuristische opvang, zij er nog erger aan toe was dan voor de verleende hulpverlening. Tevens was het vertrouwen in bedoelde hulpverlening totaal weg zodat dit kanaal was afgesneden. Daar er geen andere uitweg meer was heb ik vervolgens getracht op mijn eigen wijze, met de opgedane ervaring vanuit mijn werk, haar hulp te verlenen (...). Al met al heeft dit enkele jaren geduurd maar heeft A.D. weer alles op kunnen pakken, is getrouwd, werkte weer en is inmiddels moeder van 2 kinderen. Vanuit dit gegeven ben ik van een kennis tot een vriend geworden en heb vrij regelmatig contact met hen. Op 18 augustus 1995 omstreeks 13.45 uur, werd ik, rapporteur K., aan het bureau van politie (...), gebeld door A.D., welke mij, geheel overspannen, meedeelde, dat een buurvrouw van haar, waar zij veel contact mee had en welke buurvrouw Di. heette, haar had verteld dat haar dochtertje G., misbruikt moest zijn en haar daarbij in geuren en kleuren had verteld op welke wijze. Tevens had Di. haar verteld dat A.D.'s zoontje R., ook misbruikt moest zijn. Ze vertelde haar dat R. oraal en anaal was gebruikt en dat er pornofoto's van hem gemaakt waren. . D. was hier helemaal ondersteboven van en vroeg om raad hoe hier mee om te gaan. Daar ik hoorde en bemerkte dat A.D. er slecht aan toe was besloot ik om bij haar langs te gaan. In haar woning trof ik haar kompleet in de war aan en ze wist niet meer hoe ze er mee om moest gaan. Ongeveer 3 minuten later kwam er een vrouw aan de woning van A.D. welke in de woonkamer kwam nadat A.D. haar had binnengelaten. Die vrouw stelde zich aan mij voor als Di. Di. vertelde mij gelijk dat haar dochter G. misbruikt was door een man welke in de buurt woonde en Y heette. Ze vertelde tevens dat haar dochter helemaal in was gescheurd van onderen en dat ze het bloeden niet kon stelpen. Ik kreeg de indruk dat dit net was gebeurd, maar na doorvragen bleek dit anderhalve week eerder voorgevallen te zijn volgens Di. Tevens zei Di. dat ook R., zoontje van A.D., misbruikt was en dat er pornofoto's van hem gemaakt waren. Ik zag aan A.D. dat ze totaal in paniek en verwarring was en ze totaal aan zichzelf twijfelde. Ze herhaalde constant dat ze een slechte moeder was omdat ze dit toch gemerkt zou moeten hebben aan R. Waarom is me dit niet opgevallen herhaalde ze telkens, doelend op gedragsveranderingen die R., met die ervaringen vertoond zou moeten hebben. Ze had wel gezien dat R. zich een beetje anders gedroeg als anders doch weet dit aan een nieuwe klas, nieuw schooljaar en een nieuwe leerkracht enzovoorts. Ongeveer 15 à 20 minuten later kwam een collega, W. genaamd,
1998/373
de Nationale ombudsman
9
aan de woning van A.D. Deze was op het bureau ingeseind, daar ik had achtergelaten waar ik naartoe was en waarom. W. kwam ter plaatse omdat hij wat meer voorinformatie had over wat er in de wijk speelde op dat moment. Mij, rapporteur, was ook al bekend dat er zoiets speelde doch meer dan de kreet, gruwelijke bewijzen, werden niet bekend gemaakt. Toen A.D. wat rustiger was geworden, Di. was al vertrokken, vroeg W. aan A.D. wat ze had gehoord van Di. . D. vertelde dat Di. had gezegd dat haar dochter G., was misbruikt door een man uit de buurt, welke man Y heette. Dit misbruik zou plaatsgehad moeten hebben op de dag dat G. bij de Familie D. was en dat A.D. ongeveer 15 minuten afwezig was geweest. Di. had tevens verteld dat haar dochter G. vanonder was ingescheurd en dat ze het bloeden maar niet kon stelpen. Voorts had Di. gezegd dat R., zoontje van A.D., oraal en anaal was gebruikt door die Y en dat er pornofoto's van R. waren gemaakt. Vervolgens vroeg W. aan A.D. hoe Y eruit zag en of A.D. hem kon beschrijven. Mij, rapporteur, viel nog op dat W. aan A.D. vroeg hoe het gebit van Y eruit zag. Even later zei A.D. dat ze nog wel een foto van Y moest hebben omdat Y met zijn vrouw op de doopplechtigheid van haar tweede zoontje, J., was geweest. Nadat A.D. een foto van Y had gevonden, bemerkte ik dat W. op de foto aansloeg. De foto vertoonde de beeltenis van een man (...). Van diverse zaken omtrent zedelijk lastigvallen van kinderen in de wijk (...) alsmede in de gemeente X was sprake van een man, welke gekleed was in (...). Vervolgens werd door W. de afspraak gemaakt met A.D. voor een nader gesprek en waarbij A.D. naar een betere foto zou uitkijken. (...) Ik heb vervolgens voorgesteld om dat nadere gesprek niet bij te wonen omdat ik totaal niets wist over voorinformatie en de al eerder aangehaalde gruwelijke bewijzen. Deze gruwelijke bewijzen had W. in dit gesprek aangehaald ten opzichte van A.D. Ik stelde voor om dit gesprek te laten plaatsvinden door W. en Q., daar beiden wel op de hoogte waren van de voorinformatie en alles wat er speelde. Na het tweede gesprek is de bewuste foto van de man die Y heette en die volgens Di. de man moest zijn die haar dochter G. en R. misbruikt moest hebben, niet meegegeven door A.D. omdat ze Y als verdachte aanmerkte doch om aan de vraag te voldoen hoe Y eruitzag. (...) Gezien de relatie die ik met E.D. en A.D. had, bleef ik de zaak uit interesse volgen. Mijn eerste vraagtekens kwamen toen ik de officiële aangifte van de Familie Di. doornam, waarbij het mij bevreemdde dat de kreten, oraal en anaal misbruik alsmede ingescheurd aan de onderkant en niet te stelpen bloeding, niet in de aangifte tegenkwam, terwijl ik dit Di. in de woning van A.D. op 18 augustus 1995, heb horen zeggen. (...) Daarna heb ik mij bewust van de zaak gedistantieerd omdat ik mijn bedenkingen had over de gang van zaken doch geen stoorzender wilde zijn in dit onderzoek. Ik heb mij vervolgens het randgebeuren aangetrokken toen ik bemerkte dat, toen E.D. en A.D. eenmaal zeker wisten, via deskundig onderzoek, dat R. zeker niet seksueel misbruikt was, en er dus totaal geen reden was om aangifte van wat dan ook te doen, zij door de direct betrokkenen/aangevers, het middelpunt werden van wraak, roddel, en E.D. en A.D., daar,
1998/373
de Nationale ombudsman
10
psychisch, helemaal aan kapot gingen. De volgende stap was dat vervolgens E.D. misbruik van zijn eigen zoon werd verweten en dit werd breed uitgemeten in de woonwijk gebracht. De enige reden die daarbij te bedenken was dat E.D. en A.D. niet achter de aangifte van Di. ging staan omdat E.D. en A.D. geen enkele reden hadden om waar dan ook aangifte van te doen. . D. heeft diverse malen zijn werk niet meer kunnen doen danwel moest zijn werk staken, terwijl A.D., docent naai/coupeusecursus, door toedoen van eerder genoemde partij, telkens leerlingen kwijtraakte, zodat ze enkele cursussen niet meer kon geven, door gebrek aan leerlingen. Di., ook eerder leerling van door A.D. gegeven cursussen, ging alle leerlingen die haar bekend waren af, met haar lezing, en haar visie omtrent E.D. en A.D. Ook A.D. werd het leven zuur gemaakt door uitdagende opmerkingen voor en achter haar eigen woning, bespuugd tijdens het winkelen door mensen die contact onderhielden met de familie Di., terwijl op dit moment, 4september 1996, nog steeds verschillende kinderen uit de buurt, niet mogen spelen met R., omdat E.D. thuis zou kunnen zijn. Van alle gedragingen, laster, wraakzucht, door hen ervaren, hebben zowel E.D. alswel A.D., kennis gegeven aan het bureau X, met het verzoek daartegen op te treden. Dit betrof tientallen meldingen. Daar er praktisch niet op gereageerd werd zijn de meldingen en inhoud daarvan, mij bekend geworden omdat ik daar later op werd aangesproken door hen. Inoktober en november 1995 werd een en ander zo erg dat ik aan het bureau X de zaak heb voorgelegd en daarbij heb laten vallen: Als jullie er niets aan doen, duik ik er zelf in. Dit werd mij vervolgens door B., verboden. Collega Ma. en B. werden vervolgens met de opdracht belast contact te leggen met de Familie D. en Di. om tot een is er geen actie ondernomen tot de derde week van december 1995. Pas toen werd aan (...) W., zorgveld Maatschappelijke Zorg, door J., zijn fiat gegeven om zich met de zaak te bemoeien. Daarvoor had ik, rapporteur, diverse malen J., verzocht actie te ondernemen, om de uit de hand gelopen zaak toch weer in het gareel te krijgen. Het enige antwoord was dat dit niet zijn pakkie an was. In de tussenliggende periode augustus/december 1995, heeft rapporteur, tijdens een appel in bureau X, zijn misnoegen kenbaar gemaakt, ten opzichte van, (...) R., welke ook als verbalisant in deze zaak was betrokken, daar zij betrokken appel gebruikte om een 20 tal collega's te instrueren, niet meer te reageren op meldingen van de Familie D., daar de Familie D. een klacht had gedaan ten opzichte van collega Q. Ik heb daarop gereageerd met het verwijt een appel niet te misbruiken om een persoonlijke visie ter kennis te brengen van een 20 tal collega's en daarbij achter te laten de hulpaanvraag van mensen te negeren omdat.... Echter mijn mond werd gesnoerd en weer gebeurde er niets. Naar mijn mening is de Familie D. gedurende de maanden augustus 1995 tot en met de derde week van december 1995, een roepende in de woestijn geweest en werd categorisch geweigerd hulp te verlenen aan hen die deze behoefden. Men was dan wel geen betrokken partij in de zaak Di./M., doch men was wel degelijk, maatschappelijk, partij en vanuit die optiek werd men genegeerd. Het laatste gesprek wat de Familie D. heeft gehad met collega Q. omtrent een klacht, werd met hen uitgesproken. Collega Q. heeft daarbij zijn excuses
1998/373
de Nationale ombudsman
11
aangeboden voor zaken en uitspraken die scheef waren gelopen en de Familie D. heeft die excuses ook geaccepteerd. Dit laatste gesprek en de excuses heeft men dan ook als prettig ervaren. De wrevel die hiermede uit de wereld was geholpen betrof niet de tientallen hulpaanvragen welke niet werden gehonoreerd. Tijdens de duur van het onderzoek heeft A.D. zich gewend tot een juridisch adviseur daar zij, door de laster en wraakzucht van de Familie Di., financieel zwaar benadeeld was, door het aanhoudend afzeggen van cursisten. Hierdoor heeft zij een aantal cursussen af moeten zeggen waardoor dit een aanslag werd op haar inkomen. Een en ander werd actueel toen A.D. bekend werd dat zowel de Familie Di. alswel de Familie M. gingen verhuizen. Men kon, gezien wat zij allemaal moesten doormaken, niet ongemerkt voorbij laten gaan. Tevens wilde A.D. hen financieel aanspreken voor het door hun aangedane, doch daarbij was een juiste adressering wel van belang. Ik heb getracht het idee van de reactie uit hun hoofd te praten doch dit lukte mij niet meer. Ik nam me vervolgens voor om bij hun eventuele reactie aanwezig te zijn, niet om dit te ondersteunen doch om een eventuele escalatie direct de kop in te kunnen drukken. Toen de familie M. verhuisde, ben ik met E.D. op een punt gaan staan waarop ik de Familie M., van afstand kon volgen, louter en alleen om het adres van de nieuwe woning te weten te komen. Toen we op dat punt stonden kwam de Hr M. direct naar ons gereden, stopte en sloeg direct op de linkerportierruit van mijn auto. Ik draaide vervolgens het portierraam open, waarop de Hr M., E.D. toeriep, die naast mij op de passagiersstoel zat: Als je denkt dat het nu afgelopen is, vergis je je, het begint nu pas". Ik zag aan de ogen van de Hr M., alsmede aan zijn taalgebruik, dat de Hr M. totaal buiten zinnen was. Ik kreeg ook zeker de indruk, dat, indien ik niet aanwezig was geweest dit tot een handgemeen danwel erger was verworden. Ik heb een en ander direct doorgegeven aan J., (...) belast met het onderzoek D./M. alsmede daarin mijn rol toegelicht." 3. De betrokken ambtenaar W. deelde in een ongedateerd schrijven aan de klachtencommissie in het kader van de behandeling van verzoekers klacht bij de politie onder meer mee: "Op 8 augustus 1995 werd een onderzoek gestart naar een vermoedelijk gepleegde ontucht. Hierbij waren o.a. de families M., D., Di. en Y betrokken. Zowel de verdachte als de aangevers/slachtoffers woonden in elkaars directe omgeving, wat een enorme druk legde op de betrokkenen. In de buurt was spoedig bekend wat er zich kennelijk had afgespeeld en dat maakte, gezien de reacties, deel uit van de gesprekken van alle dag. Ik was niet direct betrokken bij de afhandeling van deze zedenzaak. Binnen het team worden de zedenzaken zoveel mogelijk door een aantal vaste mensen behandeld. Mede vanwege de privacy zijn de ins en outs van zo'n zaak daardoor alleen in een beperkte kring bekend. De grote lijnen komen tijdens briefings en werkbesprekingen wel aan de orde. Bij de verwerking van de gegevens wordt gebruik gemaakt van passwords, waardoor niet iedereen vrij over de informatie van zo'n zaak kan beschikken. Ik werd door J. van tijd tot tijd geïnformeerd over de perikelen tussen, enerzijds de familie D. en anderzijds de families Di. en M. Ik kende geen van de betrokkenen persoonlijk. Na verloop van tijd werd
1998/373
de Nationale ombudsman
12
steeds duidelijker dat de partijen ontevreden waren over de afhandeling van het onderzoek in het algemeen en over het politieoptreden vanwege onderlinge conflicten in het bijzonder. Met name de heer en mevrouw D. konden zich niet vinden in de door J. gevolgde werkwijze. Ze vonden dat hij onvoldoende inging op hun klachten ten aanzien van de families M. en Di. Zij voelden zich voortdurend geprovoceerd door beide families. . vond dat E.D. en A.D. een eigen interpretatie gaven aan bepaalde gebeurtenissen en wilde met hen alleen over de feiten praten. Medio december 1995 was het vertrouwen van E.D. en A.D. in J. zo ver gedaald, dat J. hen, na overleg met mij, het aanbod deed, mij als contactpersoon te nemen. Daar gingen ze mee akkoord. Omdat ik wist dat K. contacten onderhield met de familie D., heb ik hem om informatie over het wel en wee van de familie gevraagd. K. gaf mij aan dat hij al jaren contact had met de familie D. (...) . (...) is na verloop van tijd een soort huisvriend van de familie D. geworden. Hij constateerde nu dat door deze ontuchtzaak de positieve levenshouding weer in een negatieve spiraal dreigde te geraken en probeerde zo goed en zo slecht als het ging de zaak weer in een rustig vaarwater te brengen, wat gepaard ging met de nodige problemen. Medio december 1996 heb ik op verzoek van A.D. en E.D. een gesprek met hen geïnitieerd in hun woning (...). Ik heb hen van te voren aangegeven dat ik zou bekijken in hoeverre ik hen van dienst kon zijn. Ikheb hen in ieder geval verteld dat ik mij niet zou bezighouden met de zedenzaak zelf. Verder heb ik gesteld dat ik een strikt neutraal standpunt in zou nemen. Zij stemden daarmee in. Ze gaven mij verder te kennen dat het met een bemiddelingspoging in een vroeger stadium misschien niet zo ver had hoeven komen. Ze voelen zich slachtoffer van de hele affaire. Ze hadden er in een vroeg stadium voor gekozen hun zoontje R. door een orthopedagoge te laten onderzoeken en niet met hem naar een verhoorstudio van de politie te gaan. Uit het onderzoek kwam naar voren dat R. niet was misbruikt, dat bevestigde hun vermoedens en daar was voor hen de kous mee af, ware het niet dat van alle kanten druk op hen was uitgeoefend om toch aangifte te doen. Dat hadden ze resoluut van de hand gewezen. Ze stelden zelfs vraagtekens bij het doorgaan van de hele zaak, maar wilden zich daar absoluut niet meer bemoeien. Ze gaven aan dat ze zich goed in het standpunt van de families M. en Di. konden verplaatsen, maar dat ze zelf het recht hadden, in deze, hun eigen weg te kiezen. Ze vonden echter dat ze door de verhalen in buurt en op school in een steeds slechter daglicht werden geplaatst. Bovendien kregen ze allerlei anonieme telefoontjes, waarbij niets werd gezegd. Steeds meer cursisten van A.D. zegden hun naailessen op. Een verband met de zedenzaak en de roddels in de buurt lag voor hen voor de hand. A.D. gaf aan dat ze overal waar ze kwam met verhalen over hen werd geconfronteerd. Zelfs haar kapper wist het nodige over de zaak te vertellen. Zij hadden de bereidheid getoond om de hele affaire met de families Di. en M. te bespreken, maar die hadden het na een aanvankelijke toestemming af laten weten. Ze stonden op het standpunt dat het allemaal niet zo ver had hoeven komen, als de politie maar eerder op de zaak was ingegaan. E.D. voelde zich, zoals hij zei, dubbel gepakt, omdat hij ook op zijn werk met de zaak werd geconfronteerd. Hij had plaats moeten maken voor Di. toen deze als cliënt
1998/373
de Nationale ombudsman
13
een bezoek bracht aan (de werkgever van D., een hulpverleningsinstantie: N.o.). Dat was hem te veel geworden en hij had zich daarna ziek gemeld. Alleen de directeur (...) had hij vertrouwelijk over de zaak ingelicht. A.D. gaf aan dat door de gebeurtenissen hun hele toekomst op losse schroeven kwam te staan. Ze was afgekeurd als (...) en had met veel moeite een eigen bedrijfje opgebouwd. Dat bedrijfje begon na jaren hard werken nu pas goed te lopen. Door de roddels, zo stelde zij, liepen haar inkomsten terug. Er bleven mensen weg die vanwege de zedenzaak partij kozen voor Di. of M. Daar een algehele bijeenkomst niet mogelijk was, omdat de families M. en Di. hun medewerking daaraan niet verleenden, hebben we in onderling overleg besloten, dat ik een voorlichtingsavond zou houden voor de deelnemers van de naailessen. Ik heb mijn medewerking daarbij toegezegd, omdat de zaak steeds verder dreigde te escaleren. De politie kreeg steeds meer meldingen van de betrokken partijen, waarbij meldingen waren van het op de ander inrijden met een auto. In de bijeenkomst zag ik de mogelijkheid in ieder geval aan een aantal mensen uit de wijk een objectief en minder gekleurd verhaal te vertellen over de werkwijze van de politie en de manier waarop men in dit soort zaken objectief met informatie om kon gaan. Mijn verwachting was dat zonder zo'n interventie de zaak in de wijk steeds verder uit de hand zou gaan lopen. De bijeenkomst werd vastgesteld voor 9 januari 1996. Afgesproken werd dat A.D. de brief op zou stellen en alleen de deelnemers van de naailessen uit zou nodigen. Uiteindelijk heeft ze tegen onze afspraak in ook enige buurtbewoners uitgenodigd. Op 1 januari 1996 kreeg ik een telefoontje van het bureau dat de heer Di. en mevrouw M. op het bureau waren. Ze hadden een uitnodiging van een van de buren van de familie D. in handen gekregen en stelden zich faliekant op tegen de door mij te houden bijeenkomst. Ik heb hun gezegd dat ik tijdens de bijeenkomst niet in zou gaan op de strafzaak en dat ik verder een algemeen verhaal zou houden over de gang van zaken bij een zedenonderzoek en de daarbij behorende rechten van slachtoffers daarin. Ik heb hen aangeboden ook voor hen zo'n bijeenkomst te organiseren. Ook heb ik hen uitgelegd dat het mijn bedoeling was door het vertellen van een objectief verhaal de rust in de buurt te herstellen. Ik heb hen verder medegedeeld dat ze van mij geen ander onderzoek naar wederzijdse roddels hoefden te verwachten, omdat een onmogelijke opgave was. Mevrouw M. bleef zich tegen de bijeenkomst verzetten en is uiteindelijk ontevreden het bureau uitgelopen. Hiervoor bood ze in een later gesprek haar excuses aan. Nadat de districtsleiding door de families Di. en M. over de bijeenkomst was benaderd, werd uiteindelijk toch besloten deze op 9 januari 1996 doorgang te laten vinden. Aan de betrokkenen werd alsnog het voorstel gedaan in een gezamenlijk overleg tot een oplossing te komen. De familie D. was daartoe bereid. De families M. en Di. lieten weten daar vanaf te zien. Ik ben de avond begonnen met begrip te vragen voor alle slachtoffers, die met een zedenzaak te maken hebben. Ik heb aangegeven dat alle slachtoffers in zo'n geval recht hebben op een eigen beleving van de gebeurtenissen en dat het inlevingsvermogen ten opzichte van de ander belangrijker was dan dat leed aan elkaar af te meten. Verder heb ik een objectief verhaal gehouden over de rol die politie en slachtoffers in zo'n zaak spelen. Ik heb daarbij gebruik gemaakt
1998/373
de Nationale ombudsman
14
van een model (...) wat mensen successievelijk laat zien hoe zich ze zich het beste een oordeel in dit soort kwesties kunnen vormen zonder daarbij partij voor de een of ander te kiezen. (...) Alle aanwezigen, waaronder ook cursisten die aangaven dat ze bevriend waren met de families M. en Di., vonden dat de avond een bijdrage had geleverd in hun oordeelsvorming. (...) Volgens de aanwezigen heeft informatieavond aan zijn verwachtingen voldaan. Na de avond zijn er nauwelijks meer problemen geweest. Het tweeledige doel van de informatieavond om, en het leed van de slachtoffers te verzachten, en objectiever naar bepaalde gebeurtenissen te kijken, is volgens mij gehaald. Het blijft moeilijk om in dit soort precaire situaties een weg te vinden. Niets doen had volgens mij de zaak verergerd. Met de families Di. en M. zijn later nog gesprekken op het bureau gevoerd, waarbij H. namens de districtsleiding, de onbeantwoorde vragen van beide families heeft proberen te beantwoorden. Op verzoek van de betrokkenen heeft hij e.e.a. nog op schrift gesteld. Deze gesprekken verliepen in een gemoedelijke sfeer. Niet op alle vragen kon echter een bevredigend antwoord worden gegeven. (...) Zij door mij nog vermeld dat in de klacht van 7 januari 1996 van de familie Di. hoofdzakelijk wordt gezinspeeld over bepaalde effecten van de informatiebijeenkomst van 9 januari 1996. Klachten over mijn gedrag als politieambtenaar heb ik van hen niet vernomen." D. Het standpunt van de korpsbeheerder 1. De beheerder van het regionale politiekorps Midden- en West-Brabant deelde bij brief van 17 juli 1997 onder meer mee: "1. De politie heeft op 7 (moet zijn: 6; N.o.) januari 1996 geweigerd te komen naar aanleiding van een melding over een lid van het gezin uit de buurt. (...) In het schrijven van de heer H. hoofd politiële bedrijfsvoering district Breda, de dato 9 januari 1996, gericht aan de fam. Di. staat vermeld: 'Ik betreur het eveneens dat zich op zaterdag 6januari 1996 een hernieuwd incident heeft voorgedaan, waarbij U en de familie D. betrokken bent geweest. Dat door de betreffende politiemensen is afgezien van optreden ter plaatse, maar te volstaan met telefonische interventie - overigens mede ingegeven door het voorgenomen gesprek op maandag - vind ik onder de gegeven omstandigheden niet onjuist. Inmiddels is overigens duidelijk geworden dat de lezingen van U en de familie D. omtrent de aanleiding en het verloop van het incident niet geheel gelijkluidend waren.' In mijn afdoeningsbrief, de dato 22 april 1996 (...) heb ik reeds het navolgende aangegeven: 'Op de klacht tot het niet verlenen van hulp na een telefonisch verzoek daartoe van de familie Di. is reeds op 9 januari 1996 schriftelijk gereageerd door dhr. H., hoofd politiële bedrijfsvoering van het district Breda. Bij het incident dat zich toen voordeed tussen de familie Di. en de familie D. heeft de politie besloten ter plaatse niet op te treden, maar te volstaan met een telefonische interventie. Dit met de wetenschap dat er op maandag 8 januari 1996 een gesprek zou plaats vinden. Inmiddels is overigens duidelijk geworden dat de lezingen van de familie Di. En de familie D. omtrent de aanleiding en het verloop van het incident niet geheel gelijkluidend waren. Er bestaat ook op dit moment overigens geen aanleiding om ten aanzien van bovenstaande een ander standpunt in te nemen.' 2. De politie heeft medewerking verleend aan een bijeenkomst van 9 januari 1996 van een lid van dat gezin. Ik verwijs naar het schrijven van H., de dato 4 januari 1996, gericht aan
1998/373
de Nationale ombudsman
15
de fam Di. waarin de intentie van de bijeenkomst wordt weergegeven (zie A.2.; N.o.) 3. Een of meer politieambtenaren die ambtshalve over informatie over verzoekers gezin en hun contacten met de politie beschikten, hebben privé-contacten met het gezin uit de buurt gehad. Hierbij wil ik verwijzen naar de overwegingen van de klachtencommissie, die vermeld staan in het aan mij gerichte advies, de dato 8 oktober 1996. Overwogen wordt namelijk dat het in het algemeen ongewenst is dat een persoon of personen werkzaam bij de politie, die een sterke persoonlijke relatie heeft (hebben) met iemand die in een strafrechtelijk onderzoek is verwikkeld, zich met het onderzoek van de zaak bezig houdt of houden; doch het is niet gebleken dat de onderzoekende politiefunctionarissen in deze zaak een dergelijke relatie hadden. 4. De politie heeft niet gereageerd op een fax van 14 maart 1996 van verzoeker, waarin hij voor de tweede maal had gevraagd welk vervolg de politie had gegeven aan een aantal aanvullende aangiften die verzoeker had gedaan. Het faxbericht is in de administratie van het politieteam X en het district Breda niet meer te vinden. Mogelijk dat klager zelf nog in het bezit is van een afschrift. Indien dit het geval mocht zijn en aan afschrift hiervan ter beschikking wordt gesteld aan de politie, kunnen de betrokken politiefunctionarissen mogelijk antwoord geven op de gestelde vraag. 5. Twee politieambtenaren hebben de woning van verzoeker op 11september 1995 in uniform bezocht en hebben hem daarbij in het bijzijn van zijn kinderen beschuldigd van het verspreiden van laster over het gezin uit de buurt. In mijn afdoeningsbrief, de dato 7 februari 1996 gericht aan mevrouw S. (de schoonmoeder van verzoeker; N.o.) heb ik hier reeds aandacht aan besteed. Ik citeer: 'Uit onderzoek is mij gebleken dat u formeel nergens van bent beschuldigd. Echter gezien de perikelen in de wijk rondom de familie D. is aan u gevraagd om deze familie niet verder lastig te vallen. Gelet op de situatie hebben de politiefunctionarissen gemeend u meteen hierover te moeten benaderen. Wellicht had dit ook op een later tijdstip gekund, of had men u uit kunnen nodigen aan het bureau. Deze handelwijze doet echter niets af aan de inhoud van de boodschap. (...) Het bovenstaande in acht genomen, ben ik van mening dat de klacht geen stand kan houden." 2. Bij zijn standpunt verwees de korpsbeheerder naar het besluit van de Klachtencommissie Politie Regio Midden- en West-Brabant van 8oktober 1996. Hierin staat onder meer vermeld: "De commissie overweegt bij haar besluit het navolgende. (...) Het is in het algemeen ongewenst dat een persoon of personen werkzaam bij de politie, die een sterke persoonlijke relatie heeft(hebben) met iemand die in een strafrechtelijk onderzoek is verwikkeld, zich met het onderzoek van de zaak bezig houdt of houden; doch het is niet gebleken dat de onderzoekende politiefunctionarissen in deze zaak een dergelijke relatie hadden; (...) Uit niets is gebleken dat de politie heeft geweigerd om klager te hulp te komen; De commissie is niet gebleken dat de politie bij het beleggen van een bijeenkomst gericht op het uit de
1998/373
de Nationale ombudsman
16
wereld helpen van roddels en spanningen, welke naar het oordeel van de commissie onmiskenbaar in de buurt aanwezig waren, niet correct zou hebben gehandeld. De politie heeft overigens ook aangeboden zulks te doen in het belang van de klager, doch deze heeft van dat aanbod om hem moverende redenen geen gebruik willen maken; Beide families, zowel de familie Di. als de familie D., zijn van oordeel dat de politie aan de zijde van de andere familie staat. Van een bevooroordeeld standpunt van de politie is de commissie niet gebleken; Niet is gebleken dat de politie van het team X in deze tegenover klager niet professioneel is opgetreden, of niet objectief is geweest. Gelet op het vorenstaande BESLUIT de klachtencommissie als volgt: de korpsbeheerder van het politiekorps regio Midden- en WestBrabant te adviseren de ongegrondverklaring van de klacht te handhaven." . Reactie van verzoeker Verzoeker reageerde bij brief van 27 oktober 1997 op het standpunt van de korpsbeheerder. Hij deelde onder meer mee: "1. (...) - Hoezo tel interventie? Wij hebben de politie gebeld om hulp wat botweg geweigerd is! In datzelfde telefoongesprek hebben we toen al gemeld dat we niet op gesprek kwamen, dus was men toen reeds hierover geïnformeerd. Bovendien hebben we al duidelijk gemaakt geen gesprek meer te willen met de fam D. Op 11 sept. 1995, vlak na het bezoek van de 2 agenten toen deze zich bij de fam. D. ophielden! Na alles wat we te verduren hebben gekregen van de fam. D. (...) wilden we niets meer met deze mensen te maken hebben! Zij waren toen reeds dik bevriend met de verdachte, in onze ogen de dader! Het stond voor ons gelijk met een bemiddelingsgesprek met de dader! Dus het niet te hulp komen vanweg het komende bemiddelingsgesprek is klinkklare onzin! (...) - de melding (...) klopt volstrekt niet en geeft o.i. het abominabele opname-niveau weer van de agent aan de telefoon! Essentieel hier is dat we de agent in kwestie duidelijk hebben proberen te maken dat niet zozeer het klepperen aan de brievenbus door de heer D. ons verontrustte. Het feit dat ons, destijds 4-jarig (!) dochtertje achtervolgd werd door mw. D. en we haar voortaan niet meer alleen buiten durfden laten spelen met andere kinderen! (...) 2. (...) Volgens ons begeeft de politie zich met een dergelijke medewerking op een volstrekt hellend vlak en verliest ze haar schijnbare objectiviteit! Overigens meldt de heer W. dit zelf in zijn stuk! 'Door een eigen interpretatie van gebeurtenissen' kon de fam. D. niet meer met de heer J. door de bocht! J. ging toen van de 'bemiddelingszaak' af en het kwam bij W. terecht. . a.w. omdat J. 'alleen over de feiten' wilde praten hadden ze opeens geen vertrouwen meer in hem en kreeg de fa. D. nota bene hun zin: ze kregen een andere agent toegewezen! Waarom heeft de politie dit niet gebruikt tegen mw. D. en toch de bijeenkomst ondersteund?(...) 3. (...) Van de heer J. zelf hebben mw. M. en ikzelf vorig jaar in een gesprek op 5 mei, vlak voor de rechtszaak op 12 mei, vernomen dat de heer K. op een geg. moment belast werd met de zaak D.- Di. als bemiddelaar. We konden onze oren niet geloven; als er één persoon was die sterk bevriend was met de fam. D. dat was het wel de heer K. En
1998/373
de Nationale ombudsman
17
uitgerekend hij werd 'bemiddelaar'! (...) Tijdens de verhuizing heeft hij expliciet laten blijken hoe subjectief en dus laakbaar zijn instelling was in deze. En denkt u nu heus dat zijn verklaring (...) echt geloofwaardig is? (...) Toch menen we op het stuk van K. te moeten reageren. We zijn geschokt over het feit dat een hoofdagent zulke grove leugens over ons op papier durft te zetten en overwegen dan ook serieus hiervan aangifte te doen wegens smaad en valsheid in geschrifte. (...) Uit dit stuk blijkt voor ons nu ook welk een lage en geslepen rol K. achter de schermen heeft gespeeld en zich uitermate heeft ingespannen vóór de fam. D. Het stuk ademt een éénzijdige houding uit vóór de fam. D., ingegeven natuurlijk door het feit dat hij nota bene een huisvriend is van de fam. D. (zoals hij zichzelf ook noemt!). (...) Bovengenoemd stuk is vergeven van leugens (...) Het is een aaneenschakeling van pleidooien vóór de 'arme' fam. D. die slachtoffer is van de roddels over hen en lage walgelijke leugens over ons. Een hoofdagent die zo duidelijk partij kiest voor één partij in een zaak waarvan hij zich eigenlijk zou moeten distantiëren. Hier zijn privé en werk duidelijk in elkaar verstrengeld geraakt. Stuk van de heer W. (...) Ondanks de duidelijke leugens van de fam. D. volgens ons geen krachtdadige aanpak van de politie onder het mom van terughoudendheid en ter voorkoming van escalatie. 4 Het is zeer vreemd dat mijn faxbericht van 14 maart 1996 niet meer terug te vinden is in de administratie van het bureau X en het district Breda! Hoe is het überhaupt mogelijk? Het faxbericht was in eerste instantie gericht op de heer H. (...) 5. (...) Dit is werkelijk het omdraaien van de zaak; wij hebben last van de fam. D. en de politie komt weer de fam. D. te hulp! - (...) Waarom is de politie direct afgegaan op een klacht van één partij (fam. D.) zonder dit eerst zelf te onderzoeken en de andere kant ook aan te horen? Is dit niet een duidelijk voorbeeld van partijdigheid van partijdigheid? (...) ** Realiseerde de politie zich daarnaast wel wat het voor een familie betekent die slachtoffer is in een zedenzaak en op dat tijdstip in vol ornaat 2 beschuldigende politieagenten over de vloer te krijgen? Wist de politie wel wat voor gevolgen het bezoek had voor een familie die net volkomen van de kaart was door de ontdekking en gevolgen van het misbruik? - Hoe is het mogelijk dat de dienstdoende chef, de heer S., niet op de hoogte was van het bezoek, door wie zijn de 2 agenten dan gestuurd? ** In het stuk van K. wordt vermeld dat de 2 agenten opdracht hadden gekregen, van wie dan wel? (...) Als ze het vrijwillig hebben gedaan, waarom of was het zomaar 'spontaan' bij hen opgekomen?(...) Afsluitend: (...) We zijn het daarom zeker oneens met de stellingname van de politie dat men vanwege escalatie niet heeft ingegrepen. Integendeel de situatie is o.i. geëscaleerd: de fam. D. heeft onbelemmerd ons leven met diverse heimelijke intimidaties zuur kunnen maken en naar de politie (en derden) steeds de aangeslagen, onschuldige familie kunnen spelen die verschrikkelijk leed onder onze laster en de strafzaak! Dit is juist gebeurd door de terughoudende instelling van een politiebureau waarbij de
1998/373
de Nationale ombudsman
18
fam. D. ook nog hulp kreeg van en sterk bevriende hoofdagent.(...) Het onderzoek n.a.v. onze klacht stelt o.i. tot nu toe niets voor en bestaat vnl. uit gemakshalve verwijzingen naar, door de politie reeds gegeven, antwoorden die voor ons reeds lang onbevredigend waren. Zodoende ontstaat er een beeld van een onderzoek waarin de antwoorden steeds maar weer echoën. Niemand is er tot nu toe in geslaagd om met de gedetailleerde feiten die we steeds maar weer probeerden voor te leggen baanbrekend, eigenzinnig en doortastend het onderzoek uit te voeren! Conclusie: We moeten tot nu toe helaas onze conclusie (...) handhaven. Met andere woorden, (...), hebben we geen enkele vertrouwen meer in de politie omdat ze volgens ons: (...)- toelaat dat één harer leden met zulke nauwe banden met bovengenoemde familie zich met de buurtzaak kon bemoeien. Hierbij kon deze agent intern bij het bureau zich negatief uitlaten over ons ten voordele van de andere familie." . Nadere reactie van verzoeker Bij brief van 24 november 1997 reageerde verzoeker op de reactie van de betrokken ambtenaar B. (zie hiervoor onder C.1.). Verzoeker deelde onder meer mee: "Hoe is het mogelijk dat een tweede agent van het bureau X het waagt om zulke leugens op papier te zetten! Voordat we de brief ontvingen hadden we reeds het cynische vermoeden dat er persoon, tegen wie een klacht gericht was, zou proberen zich alleen maar schoon te praten. Wat we daadwerkelijk in de brief lazen overtrof onze verwachtingen! (...) Inhoudelijk willen we er alsvolgt op reageren: 1. Hier lezen we weer dat de twee agenten door de teamleiding (...) gevraagd is om te bemiddelen. (...) volgens een rapport van de heer Bo. (zouden; N.o.) de agenten eerst naar de heer D. zijn gegaan waarna ze op eigen initiatief naar ons zijn gegaan. De agenten zijn eerst naar ons toe gegaan en daarna naar de fam. D. Dit wordt door de agenten zelf onderschreven! Verder blijft het onduidelijk of de agenten door de teamleiding zijn gestuurd of niet. Zij zeggen van wel en Bo. beweert van niet: wat is nu de waarheid? (...) 2. 3. De agenten hebben bij binnenkomst om + 18.00 uur niet het doel van hun bezoek medegedeeld. Zij vroegen alleen of ze binnen mochten komen. Wij hebben hen binnengelaten omdat we nieuws verwachtten omtrent het politieonderzoek. Ook hebben ze ons zeker niet gevraagd of de kinderen uit de kamer konden. We stonden op het punt om hen naar bed te brengen! Zodoende waren de kinderen erbij toen de agenten binnenkwamen en direct met hun aanklacht begonnen! 4. (...) De agenten begonnen direct met een aanklacht aan ons adres dat we laster zouden verspreiden. Na aandringen van onze kant wat de laster precies was kregen we het na flink intimiderend gedrag van de agenten te horen. We zouden laster in de buurt verspreiden waarin D. zijn zoontje zou misbruiken! Hiervan zou een aangifte van de fam. D. (...) opgesteld zijn op het bureau X. (...) 5. Wij hoorden tijdens het gesprek voor het eerst over de roddels die we zouden
1998/373
de Nationale ombudsman
19
verspreiden: we wisten niet eens van het bestaan van dergelijke roddels! Dat de politie hier op inging en juist bij de slachtoffers naar binnen gaat! (...) Wij waren uiteraard furieus en laaiend over deze aantijgingen; we wilden domweg met rust gelaten worden om ons seksueel misbruikte dochtertje zoveel mogelijk bij te staan! 6. Uiterst curieus is volgens ons het stuk 'Door ons werd ... te willen stoppen'. Zoals we lezen: we weten niet echt of jullie laster over de familie D. verspreiden, maar als je het doet dan mag het niet. Is dit nu de professionele (bemiddelings)attitude van politieagenten die feitelijk 7. toegeven dat ze 'het probleem' nog niet eens onderzocht hebben, maar al direct ons daarvan beschuldigen? (...) AfsluitendHoewel ook dit stuk met leugens uitermate vervelend voor ons is, zien we nu eindelijk zwart-op-wit hoe partijdig en vooringenomen de politie t.o. ons was. Uiterst gekunsteld heeft deze agent volgens ons geprobeerd om het curieuze bezoek door hem en zijn collega goed te praten (zie 5). Om ons dan toch in een kwaad daglicht te stellen probeert hij dan woorden in de mond te leggen die een onderzoekende partij ervan moeten overtuigen dat we inderdaad zomaar en makkelijk kwaadspreken (...) en '... het conflict en de problemen in de buurt in stand hielden'!" . Nadere reactie van de korpsbeheerder Op 17 februari 1998 werd namens de korpsbeheerder telefonisch meegedeeld dat hij geen reactie gaf op hetgeen verzoeker in zijn laatste brieven naar voren had gebracht.
Beoordeling Inleiding In augustus 1995 deed verzoekers echtgenote bij het regionale politiekorps Midden- en West-Brabant aangifte van seksueel misbruik van haar minderjarige dochtertje. Naar aanleiding van deze aangifte stelde de politie een onderzoek in. Dit leidde tot de aanhouding van een verdachte, een buurtbewoner. Van het kind van het gezin D. werd eveneens vermoed dat het slachtoffer zou zijn geweest van seksueel misbruik. Hiervan deden de ouders geen aangifte. Onder meer hierdoor ontstond tussen verzoeker(s gezin) en het gezin D. een conflict, dat uiteindelijk leidde tot de verhuizing van verzoeker en zijn gezin. Verzoeker klaagt erover dat het regionale politiekorps Midden en WestBrabant zich partijdig heeft opgesteld in het conflict tussen zijn gezin en het gezin D. . Ten aanzien van het politiebezoek op 11 september 1995 1. In de eerste plaats klaagt verzoeker erover dat twee politieambtenaren in uniform zijn woning op 11 september 1995 hebben bezocht en hem daarbij in het bijzijn van zijn kinderen hebben beschuldigd van het verspreiden van laster over het gezin D. 2. Politieambtenaar B. deelde mee dat hij, op verzoek van de teamleiding van bureau X, samen met een collega en in uniform gekleed op 11 september 1995 verzoeker thuis had bezocht om te bemiddelen tussen de gezinnen Di. en D. Hij deelde mee dat hij had verzocht of de aanwezige kinderen zich even uit de kamer konden verwijderen. Hieraan was geen gevolg gegeven. Hij had verzocht dat indien verzoeker(s) gezin laster zou
1998/373
de Nationale ombudsman
20
verspreiden, daarmee te stoppen. De korpsbeheerder deelde mee dat hem was gebleken dat verzoeker formeel nergens van was beschuldigd. 3. Ten aanzien van het in uniform bezoeken van verzoeker in zijn woning wordt het volgende overwogen. Ten tijde van het bezoek bestond er in de wijk een conflict tussen diverse bewoners, onder wie verzoeker. Verzoeker had al enkele keren contact gehad met de politie. Het is aannemelijk dat er in de wijk al verschillende keren bezoek van de politie al dan niet in uniform gekleed - bij de diverse betrokkenen was geweest. Onder die omstandigheden en gelet op de reden van dit bezoek, was er geen bijzondere reden waarom van de politieambtenaren had mogen worden verwacht dat zij niet in uniform waren gekomen. In zoverre is de onderzochte gedraging behoorlijk. 4. Ten aanzien van de beschuldigingen van het verspreiden van laster wordt het volgende overwogen. De lezing van verzoeker hierover staat tegenover de lezing van de betrokken ambtenaar B. Uit het onderzoek zijn geen feiten of omstandigheden gebleken op grond waarvan aan een van beide lezingen meer gewicht moet worden toegekend dan aan de andere. De Nationale ombudsman moet zich daarom op dit punt van een oordeel onthouden. 5. Over de aanwezigheid van de kinderen bij het door verzoeker gestelde beschuldigen van het verspreiden van laster wordt het volgende overwogen. Gelet op de omstandigheden in de buurt en de gevoeligheden tussen de buurtbewoners waarmee de politie al bekend was, is het voldoende aannemelijk dat de politie verzoeker bij het bezoek heeft gevraagd of de kinderen even weg konden. Dat de kinderen toch bij het gesprek van de politie met verzoeker aanwezig zijn geweest, komt daarmee voor rekening van verzoeker. De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk. II. Ten aanzien van de melding van 6 januari 1996 1. Verzoeker klaagt er voorts over dat de politie op 6 januari 1996 heeft geweigerd te komen, naar aanleiding van zijn melding over een lid van het gezin D. uit de buurt. Verzoeker meldde toen telefonisch bij het politiebureau X dat de heer D. op dat moment met de brievenbus van de voordeur van verzoekers woning klepperde, en vroeg om politie-assistentie. Volgens verzoeker had een politieambtenaar hem vervolgens laten weten dat de politie niet zou komen omdat er op 9januari 1996 een gesprek tussen verzoeker en onder meer het gezin D. zou plaatsvinden. Volgens verzoeker had hij daarop gezegd dat hij bij dat gesprek niet aanwezig zou zijn. Verder had hij verwezen naar een aan hem gerichte brief van de politie van 4 januari 1996 (zie BEVINDINGEN, onder A.2.), waarin volgens hem was toegezegd dat op individuele verzoeken om hulp zou worden ingegaan. 2. De politie had verzoeker in de brief van 4 januari 1996 meegedeeld dat op verzoeken tot bemiddeling of ondersteuning onder zorgvuldige afweging van belangen zou worden ingegaan. De beheerder van het regionale politiekorps Midden- en West-Brabant deelde mee dat in verband met het gesprek op 9 februari 1996 was volstaan met een telefonische interventie, en dat de lezingen van verzoeker en het gezin D. over wat op 6 februari 1996 was gebeurd van elkaar verschilden. 3. De brief van 4 januari 1996 aan verzoeker houdt in dat er een afweging per geval zou
1998/373
de Nationale ombudsman
21
worden gemaakt. Dit betekent dat de politie niet in ieder geval actie zou ondernemen. Gelet op de inhoud van verzoekers melding - het klepperen met een brievenbus - heeft de politie in redelijkheid kunnen beslissen niet te komen, wat ook zij van de niet weersproken mededeling van verzoeker aan de politie dat hij niet aanwezig zou zijn op de door de politie georganiseerde bijeenkomst van 9 januari 1996. De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk. III. Ten aanzien van de bijeenkomst van 9 januari 1996 1. Tevens klaagt verzoeker er over dat de politie medewerking heeft verleend aan een bijeenkomst van 9januari 1996 naar aanleiding van de melding over een lid van het gezin D. Verzoeker was van mening dat de politie hiermee in het conflict tussen hem en het gezin D. partij had getrokken voor het gezin D. Hij merkte op dat het gezin D. contact had met de verdachte van het seksuele misbruik van zijn dochtertje, waardoor hij het niet had kunnen opbrengen om aan de bijeenkomst deel te nemen. 2. De beheerder van het regionale politiekorps Midden- en West-Brabant heeft meegedeeld dat de bijeenkomst, die plaatsvond op initiatief van de politie, had gediend om te komen tot een oplossing van de onenigheid tussen de betrokken gezinnen en om duidelijkheid te verschaffen over de betrokkenheid van het kind van het gezin D. bij de ontuchtzaak. 3. In de woonwijk waren problemen ontstaan naar aanleiding van de ontdekking van het seksuele misbruik van een kind van een van de bewoners en de mogelijke betrokkenheid van een van de wijkbewoners. In die situatie was het, uit een oogpunt van actieve informatieverstrekking en vanuit een oogpunt van het voorkomen van escalatie van het ontstane conflict, terecht dat de politie besloot een bijeenkomst te organiseren om de wijkbewoners een toelichting op het lopende politie-onderzoek te geven. In zoverre is de onderzochte gedraging behoorlijk. IV. Ten aanzien van de privé-contacten van politieambtenaren 1. Verzoeker klaagt er ook over dat één of meer politieambtenaren die ambtshalve over informatie over zijn gezin en hun contacten met de politie beschikten privé-contacten met het gezin D. uit de buurt hebben gehad. Verzoeker deelde mee dat deze contacten het opsporingsonderzoek naar het seksueel misbruik van zijn dochtertje zouden hebben geschaad. 2. Politieambtenaar K. verklaarde dat hij, naar aanleiding van een eerdere hulpverlening aan mevrouw D. in 1985, een vriend van het gezin D. was geworden. Het gezin D. woont in de wijk X, waar K. als politieambtenaar werkzaam is. In augustus 1995 had mevrouw D. hem weer om hulp gevraagd. Dit bleek verband te houden met het seksueel misbruik van het dochtertje van mevrouw Di., waarvan mevrouw Di. aangifte heeft gedaan. Het zoontje van D. zou mogelijk ook slachtoffer zijn geweest van de verdachte van het misbruik. Bij een nader onderzoek was overigens gebleken dat dit laatste niet juist was. K. verklaarde voorts dat hij zich van het opsporingsonderzoek in de zedenzaak had gedistantieerd, maar zich wel als huisvriend de burenproblemen van het gezin D. had aangetrokken. Hij was, ter voorkoming van escalatie, aanwezig geweest bij de verhuizing van het gezin M., die de wijk hadden verlaten in verband met de problemen tussen de buurtbewoners.
1998/373
de Nationale ombudsman
22
3. Uit het onderzoek is gebleken dat politieambtenaar K. zich niet heeft beziggehouden met het opsporingsonderzoek naar het seksueel misbruik van verzoekers dochtertje. Van enige invloed van de genoemde privé-contacten op dat onderzoek is eveneens niet gebleken. Voorts is van mogelijke privé-contacten van andere politieambtenaren met het gezin D. niet gebleken. In zoverre is de onderzochte gedraging behoorlijk. 4. Ten overvloede wordt het volgende overwogen. Uit het onderzoek is gebleken dat politieambtenaar K. in zijn vrije tijd bij de verhuizing van het gezin M. aanwezig is geweest. Vanuit een oogpunt van vriendendienst ten opzichte van gezin D. is dit begrijpelijk. K. had echter behoren te onderkennen dat zijn aanwezigheid zou kunnen worden gezien als een vorm van partijdigheid van de politie. Mede in het belang van het voorkomen van zelfs maar de schijn van partijdigheid, had daarom ten minste van K. mogen worden verwacht dat hij met de dagelijkse leiding van het bureau X overleg zou hebben gepleegd over zijn voorgenomen aanwezigheid. Dit klemt te meer nu hij ook vanuit een oogpunt van het bevorderen van deëscalatie - ook een taak van de politie aanwezig wilde zijn. . Ten aanzien van het faxbericht van 14 maart 1996 1. Voorts klaagt verzoeker erover dat de politie niet heeft gereageerd op zijn faxbericht van 14 maart 1996, gericht aan politieambtenaar H., waarin hij voor een tweede maal had gevraagd welk vervolg de politie had gegeven aan een aantal aanvullende aangiften die verzoeker had gedaan. 2. De korpsbeheerder deelde mee dat in de administratie van het bureau X en in de administratie van het district Breda het faxbericht niet was terug te vinden. 3. Verzoeker heeft geen bewijs van verzending van het faxbericht overgelegd. Daarmee komt de omstandigheid dat deze verzending niet kon worden aangetoond voor zijn risico. De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk.
Conclusie De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Midden- en West-Brabant, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Midden- en West-Brabant (de burgemeester van Tilburg), is niet gegrond, met dien verstande dat de Nationale ombudsman zich onthoudt van een oordeel over verzoekers klacht over de tegen hem geuite beschuldigingen op 11 september 1995.
1998/373
de Nationale ombudsman