Verzenddatum
ONTWERPBESLUIT
Ons kenmerk
Nuon Windpark Wieringermeer B.V.
Z-100343/ Uw kenmerk
Mevrouw M.S. Deimel Hoekenrode 8
Uw brief van
1102 BR AMSTERDAM Onderwerp ontwerp omgevingsvergunning
Contact
D.J. Lukasse Pagina
1/35
T 088-321 5000
Geachte mevrouw Deimel, Op 9 september 2014 hebben wij uw aanvraag omgevingsvergunning ontvangen van Windpark Cluster NUON 2 voor het oprichten van 5 windturbines. Cluster NUON 2 maakt deel uit van Windpark Wieringermeer. De aanvraag betreft de locatie langs de Korte Medemblikkertocht, in het verlengde van Windpark Wagendorp. De aanvraag is geregistreerd onder nummer Z-100343. Ontwerpbesluit Wij zijn voornemens de omgevingsvergunning te verlenen. Dit ontwerpbesluit heeft betrekking op de activiteiten: 1. bouwen (artikel 2.1, lid 1, onder a Wabo (Wet algemene bepalingen omgevingsrecht)); 2. handelen in strijd met regels ruimtelijke ordening (artikel 2.1, lid 1 onder c van de Wabo); 3. milieu, oprichten en het in werking hebben (artikel 2.1, lid 1, sub e onder 1° en 3° van de Wabo), het oprichten en het in werking hebben van een inrichting; onder de bepaling dat het aanvraagformulier en tekeningen, genoemd in bijlage 1 en 2 van de Toelichting op de aanvraag, deel uitmaken van de vergunning. Op grond van bovenstaande artikelen in samenhang met artikel 1.1 van de Crisis- en Herstelwet zijn wij voornemens de omgevingsvergunning te verlenen. Procedure De besluitvormingsprocedure is uitgevoerd overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.10 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Daarnaast is de aanvraag getoetst aan het Besluit omgevingsrecht (Bor) en de Ministeriële regeling omgevingsrecht (Mor). Gebleken is dat uw aanvraag voldoet. Bezoekadres
Correspondentieadres
Contact
Overige gegevens
De Verwachting 1
Postbus 8
T 088-321 5000
IBAN”nl82 BNGH 028.51.52.785
1761 VM Anna Paulowna
1760 AA Anna Paulowna
www.hollandskroon.nl
BIC: BNGHNL2G KvK Alkmaar 54477506
In artikel 9b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Elektriciteitswet 1998 is bepaald dat op de besluitvorming voor dit project de rijkscoördinatieregeling als bedoeld in artikel 3.35 van de Wet ruimtelijke ordening van toepassing is. Dat wil in dit geval zeggen dat de besluiten die nodig zijn voor Windpark Wieringermeer gezamenlijk worden voorbereid, waarbij deze procedure wordt gecoördineerd door de minister van Economische Zaken (EZ). Daarbij doorlopen de besluiten, op grond van artikel 3.31, derde lid, in samenhang met artikel 3.35, vierde lid, van de Wro, de uniforme openbare voorbereidingsprocedure als bedoeld in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht met toepassing van de bijzondere regels in artikel 3.31, derde lid, in samenhang met artikel 3.35, vierde lid, van de Wro. Dit besluit is één van de besluiten die nodig zijn voor Windpark Wieringermeer. Daarom is ook op dit besluit de rijkscoördinatieregeling van toepassing. De minister van EZ heeft een gecoördineerde voorbereiding van de besluiten voor windpark Wieringermeer bevorderd. Onderhavig besluit is samen met het inpassingsplan en de andere besluiten als volgt voorbereid: -
op [datum] is een kennisgeving met betrekking tot het ontwerp gepubliceerd in de Staatscourant;
kennisgeving heeft ook plaatsgevonden in enkele huis-aan-huisbladen en regionale dagbladen; -
op [datum] is door de minister van EZ een ontwerp van het besluit aan initiatiefnemer gezonden;
-
het ontwerp van het besluit heeft van [datum] tot en met [datum] ter inzage gelegen bij de gemeente
Hollands Kroon en de provincie Noord Holland; -
er zijn [aantal] informatieavonden georganiseerd, op [data], waarbij de mogelijkheid werd geboden
mondeling zienswijze naar voren te brengen. Op grond van artikel 3.32 in samenhang met artikel 3.35, vierder lid, van de Wet ruimtelijke ordening worden dit besluit en de andere besluiten gelijktijdig door de minister van EZ bekendgemaakt. Tevens doet de minister van EZ daarvan mededeling in de Staatscourant, enkele huis-aan-huisbladen en regionale dagbladen en langs elektronische weg. Eerdere insprekers en grondeigenaren en beperkt gerechtigden op die gronden worden apart geïnformeerd. Overwegingen Algemeen; De aanvraag betreft het realiseren van een windmolenopstelling met 5 windturbines waarvan er in totaal 9 verschillende typen/ fabricaten windturbines worden aangevraagd te weten:
van het fabricaat Acciona
type AW 116
van het fabricaat Alstom
type ECO 110
van het fabricaat Enercon
type E101
van het fabricaat Gamesa
type G114
van het fabricaat General Electric
type 3.2-103
van het fabricaat Nordex
type N117
van het fabricaat Senvion
type 3.2 M114 Ons Kenmerk
Z-100343/ Pagina
2/35
van het fabricaat Siemens
type SWT 3.2-113
van het fabricaat Vestas
type V112
De windturbines worden op de volgende locaties gerealiseerd: -
MT-01: sectie K, nr. 92, RD-coördinaten x=132544.70 y=535192.83;
-
MT-02: sectie K, nr. 90, RD-coördinaten x=132950.20 y=535157.10;
-
MT-03: sectie K, nr. 86, RD-coördinaten x=133470.50 y=535111.20;
-
MT-04: sectie K, nr. 84, RD-coördinaten x=133907.13 y=535072.76;
-
MT-05: sectie M, nr. 142, RD-coördinaten x=135584.25 y=534924.24.
Bij het nemen van dit besluit hebben wij het volgende overwogen: in de overweging te hebben meegenomen dat er uiteindelijk voor de uitvoering van alle 5 windturbines binnen deze aanvraag er voor één van deze 9 typen zal worden gekozen. Op dat moment vervalt het recht om één van de 8 andere vergunde types te realiseren; dat volgens artikel 7.2.f. Bouwregels, van het (rijks)inpassingsplan, sub 1. De ashoogte ter plaatse van gronden met de specifieke bouwaanduiding -1 of 2: tenminste 100 meter en ten hoogste 120 meter mag bedragen; dat de volgende windturbines niet aan de minimale ashoogte voldoen: •
van het fabricaat Alstom
type ECO 110,
ashoogte 90 meter
•
van het fabricaat Enercon
type E101,
ashoogte 99 meter
•
van het fabricaat Gamesa
type G114,
ashoogte 93 meter
•
van het fabricaat General Electric
type 3.2-103,
ashoogte 98,3 meter
dat volgens artikel 7.4 Afwijken van de bouwregels onder 7.4.2 Bouwen van turbines met een lagere ashoogte Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 7.2 onder f.1 voor het toestaan van windturbines met een lagere ashoogte, met in achtneming van het volgende: a. de ashoogte bedraagt na afwijking tenminste 90 meter; b. de minimale wiekafstand bedraagt na afwijking tenminste 28 meter; c. ook na afwijking kan worden voldaan aan het bepaalde in lid 7.2 onder j; d. de afwijking leidt niet tot een onevenredige aantasting van het landschappelijke beeld van het windturbinepark als geheel zoals beschreven in het Beeldkwaliteitsplan. dat de ashoogte na afwijking minimaal 90 meter bedraagt; dat de minimale wiekafstand tenminste 28 meter bedraagt; dat voldaan is aan lid 7.2 onder j. dat de verschijningsvorm van de windturbines gelijk zijn; dat de afwijking niet leidt tot een onevenredige aantasting van het landschappelijke beeld van het windturbinepark als geheel zoals beschreven in het Beeldkwaliteitsplan; Ons Kenmerk
Z-100343/ Pagina
3/35
dat aangetoond is dat bij het realiseren van de turbine met de specifieke bouwaanduiding -11 binnen een termijn van 7 jaar na het afronden van de bouwperiode de windturbine voorzien van de aanduiding ‘te saneren windturbine 2’ (Oostermiddenmeerweg 32) wordt verwijderd; dat, gelet op vorenstaande, voldaan is aan de regels voor afwijking van het inpassingsplan. 1. Activiteit Bouwen Voor de activiteit bouwen moet het plan volgens artikel 2.10 van de Wabo voldoen aan de volgende criteria:
het geldende bestemmingsplan;
het Bouwbesluit;
de Bouwverordening;
redelijke eisen van welstand.
Bestemmingsplan De aangevraagde omgevingsvergunning is in strijd met het ‘Bestemmingsplan Buitengebied 2009’ (Wieringermeer). Voor Windpark Wieringermeer is echter een (rijks)inpassingsplan in voorbereiding. Artikel 3.30, derde lid, gelezen in samenhang met artikel 3.35, zevende lid, van de Wet ruimtelijke ordening bepaalt dat in zo’n geval een aanvraag niet aan het bestemmingsplan, maar aan het in voorbereiding zijnde inpassingsplan moet worden getoetst. Daarom is nagegaan of het bouwplan in strijd is met dit inpassingsplan. Dit is niet het geval. Het rijksinpassingsplan moet in samenhang met het bestemmingsplan Buitengebied 2009 worden gelezen. In dit geval moet ook getoetst worden aan artikel 20 (Waarde-archeologie) van het bestemmingsplan Buitengebied 2009. In dit artikel is bepaald dat het verboden is om binnen deze bestemming bouwwerken op te richten of te vervangen met een oppervlakte van 10.000 m² of meer. De aanvraag heeft betrekking op een bouwactiviteit met een oppervlakte van meer dan 10.000 m² en is daarmee in strijd met het bestemmingsplan Buitengebied 2009. Onder kopje “2. Handelen in strijd met regels ruimtelijke ordening” wordt hier verder op ingegaan. Bouwbesluit Het is aannemelijk gemaakt dat het plan voldoet aan het Bouwbesluit 2012, als wordt voldaan aan de voorwaarden uit dit besluit; Bouwverordening Het plan voldoet aan de geldende Bouwverordening;
Ons Kenmerk
Z-100343/ Pagina
4/35
Welstand Het bouwplan is op 22 oktober 2014 voorgelegd aan de Welstandscommissie WZNH. De commissie heeft geadviseerd dat het plan voldoet aan de redelijke eisen van welstand mits er geen groene ringen worden aangebracht op de Enercom E-101. Op grond van dit advies voldoet het plan aan artikel 12a van de Woningwet. Overwegingen; Het bouwplan voldoet aan het ontwerprijksinpassingsplan, het Bouwbesluit, de gemeentelijke Bouwverordening en de redelijke eisen van welstand. De omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen kan dan ook worden verleend. Voorwaarden 1. Wij verlenen de vergunning voor de activiteit bouwen overeenkomstig het bouwplan en de bouwtekening(en) + bijlagen die bij dit besluit horen en als zodanig zijn gewaarmerkt. 2. De voorwaarden genoemd in de bijlage ‘Voorschriften (ver)bouwen’ zijn van toepassing. 3. Constructieve gegevens moeten uiterlijk drie weken voor aanvang van de bouw worden aangeleverd en voor aanvang zijn goedgekeurd. 4. Het certificaat c.q. attest van het te plaatsen type windturbine dient uiterlijk drie weken voor de start van de werkzaamheden te worden aangeleverd en voor aanvang te zijn goedgekeurd. 5. Uiterlijk drie weken voor uitvoering dient de definitieve keuze van het type windturbine aan het bevoegd gezag schriftelijk te worden overgelegd; 6. Op het moment dat de definitieve keuze van het te realiseren type windturbine schriftelijk aan ons bekend is gemaakt vervalt het recht om één van de acht andere vergunde types te realiseren. 2. Handelen in strijd met regels ruimtelijke ordening In artikel 20.2 van het bestemmingsplan Buitengebied 2009 is bepaald dat het verboden is om binnen de bestemming Waarde-archeologie bouwwerken op te richten of te vervangen met een oppervlakte van 10.000 m² of meer. De aanvraag heeft betrekking op een bouwactiviteit met een oppervlakte van meer dan 10.000 m². Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van dit verbod indien is aangetoond dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn of dat deze waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad. Om dit aan te tonen is door de aanvrager een archeologisch onderzoek (ArcheoPro, rapport nr. 14041) uitgevoerd. Uit dit onderzoek blijkt dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn. Gelet hierop wijken burgemeester en wethouders af van het bepaalde in artikel 20.2 van het bestemmingsplan Buitengebied 2009. 3. Activiteit milieu OVERWEGINGEN De inrichting (Windpark cluster Nuon 2) langs de (Korte) Medemblikkertocht in de Wieringermeer, kadastraal bekend sectie K, nummers 92, 90, 86 en 84 en sectie M, nummer 142 voldoet, met inachtneming van de aan dit besluit gehechte voorschriften aan de beste beschikbare technieken (BBT) ter voorkoming van emissies naar de lucht, de bodem en het water alsmede de eisen met betrekking tot geluidemissie, afvalpreventie, externe Ons Kenmerk
Z-100343/ Pagina
5/35
veiligheid en energiebesparing. Voor de overwegingen per milieuthema wordt verwezen naar de desbetreffende paragraaf in de inhoudelijke beoordeling. Uit onderstaande en de inhoudelijke beoordeling volgt dat met betrekking tot het onderdeel milieu de gevraagde omgevingsvergunning onder voorschriften ter bescherming van het milieu kan worden verleend. Aan de vergunning verbinden wij de bijgevoegde milieuvoorschriften. Voor de uitvoering van alle windturbines in het Windpark cluster Nuon 2 wordt één type gekozen. De overige aangevraagde windturbinetypen komen te vervallen. Milieuvoorschriften 1.
AFVALSTOFFEN
1.1.1 In de inrichting ontstane gevaarlijke afvalstoffen en andere afvalstoffen moeten naar soort gescheiden worden gehouden en afgevoerd naar de daartoe bestemde inrichtingen. Het afvoeren moet geschieden met inachtneming van de van toepassing zijnde regelgeving en zodanig dat zich geen afval in of buiten de inrichting kan verspreiden. 1.1.2 Afvalstoffen, inclusief gevaarlijke afvalstoffen, die bij lekkage bodemverontreiniging kunnen veroorzaken, moeten worden bewaard in goed gesloten, voor de desbetreffende stoffen geschikte verpakkingen. 1.1.3 Het is verboden afvalstoffen, van welke aard dan ook, op het terrein van de inrichting te storten, te begraven, te doen of te laten uitvloeien of te verbranden. 1.1.4 Van de in de inrichting afgevoerde bedrijfsafvalstoffen (inclusief gevaarlijke afvalstoffen) moeten de afgiftebonnen inzake de hoeveelheden, de naam van de inzamelaar, de bestemming en de data waarop de hoeveelheden van de respectievelijke afvalstoffen en materialen zijn afgevoerd, tenminste vijf jaar worden bewaard. 1.1.5 De vergunninghouder dient de hoeveelheid (gevaarlijke) afvalstoffen die in de inrichting vrij kunnen komen zo veel mogelijk te beperken.
Ons Kenmerk
Z-100343/ Pagina
6/35
Ter inzage legging De ontwerp omgevingsvergunning wordt op 4 december 2014 bekendgemaakt in de Staatscourant, in het digitale gemeenteblad en diverse huis-aan-huisbladen. Deze publicatie kunt u ook vinden op www.officiëlebekendmakingen.nl . Vanaf 5 december 2014 ligt het ontwerp van de beschikking gedurende zes weken ter inzage en is iedereen in de gelegenheid om zienswijzen in te brengen. Zienswijzen Tegen het ontwerpbesluit kunnen binnen zes weken na ter inzage legging zienswijzen naar voren worden gebracht. U kunt deze richten aan: Bureau Energieprojecten Inspraakpunt Windpark Wieringermeer Postbus 248 2250 AE Voorschoten Uw zienswijze dient het volgende te bevatten:
uw naam, adres, postcode en woonplaats;
de datum;
over welke beschikking het gaat (het beste kunt u een kopie van deze brief bijsluiten);
de redenen waarom u het er niet mee eens bent;
uw handtekening.
Met vriendelijke groet, namens burgemeester en wethouders,
Erwin Baltus, afdelingsmanager Dienstverlening
c.c.: gemachtigde Pondera Consult B.V., postbus 579, 7550 AN Hengelo
Ons Kenmerk
Z-100343/ Pagina
7/35
BIJLAGE OMGEVINGSVERGUNNING MILIEU EN MAAKT DEEL UIT VAN DIT ONTWERPBESLUIT
INHOUDELIJKE BEOORDELING Inleiding Op 9 september 2014 hebben wij een aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) ontvangen voor het oprichten en in werking hebben van de inrichting, als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, onder e, onder 1 en 3, van de Wabo. Het betreft een aanvraag van Pondera Consult B.V. namens Nuon Windpark Wieringermeer B.V. De aanvraag heeft betrekking op de locatie langs de (Korte) Medemblikkertocht in de Wieringermeer, kadastraal bekend sectie K, nummers 92, 90, 86 en 84 en sectie M, nummer 142, RD-coördinaten x=132544.70 y=535192.83 (MT-01), x=132950.20 y=535157.10 (MT-02), x=133470.50 y=535111.20 (MT-03), x=133907.13 y=535072.76 (MT-04) en x=135584.25 y=534924.24 (MT-05). De aanvraag is ingediend voor het realiseren van een windturbinepark bestaande uit 5 windturbines. Er worden in totaal negen verschillende typen windturbines aangevraagd te weten: 1. Acciona AW116; 2. Alstom ECO-110; 3. Enercon E101; 4. Gamesa G114; 5. GE 3.2-103; 6. Nordex N117; 7. Senvion 3.2M114; 8. Siemens SWT 3.2-113; 9. Vestas V112; Er zal uiteindelijk één type windturbine wordt geplaatst in het windturbinepark. De overige typen vervallen hiermee. De Wabo omschrijft in artikel 2.14 het milieuhygiënische toetsingskader van de aanvraag. Een toetsing aan deze aspecten heeft plaatsgevonden. Vergunningsituatie Voor het Windpark cluster Nuon 2 is nog niet eerder een omgevingsvergunning onderdeel milieu verleend of een melding in het kader van het Activiteitenbesluit milieubeheer ingediend. Voor het ernaast Windpark Wagendorp zijn wel meldingen in het kader van het Activiteitenbesluit milieubeheer ingediend en omgevingsvergunningen beperkte milieutoets verleend. Ons Kenmerk
Z-100343/ Pagina
8/35
Activiteitenbesluit milieubeheer Op 1 januari 2008 is het Activiteitenbesluit milieubeheer (verder Activiteitenbesluit) in werking getreden. In het Activiteitenbesluit zijn voor verschillende activiteiten die binnen inrichtingen plaats kunnen vinden algemene artikelen opgenomen. De artikelen uit hoofdstuk 3 van het Activiteitenbesluit en de bijbehorende Activiteitenregeling milieubeheer (verder Activiteitenregeling) zijn ook van toepassing op vergunningplichtige inrichtingen (type C). Windpark cluster Nuon 2 is vergunningplichtig met dien verstande dat een aantal artikelen uit het Activiteitenbesluit en de Activiteitenregeling rechtstreeks, dus zonder dat deze in de (ontwerp)beschikking expliciet zijn opgenomen, van toepassing zijn. Uit de aanvraag blijkt dat binnen de inrichting de volgende in hoofdstuk 3 van het Activiteitenbesluit genoemde activiteiten plaatsvinden: •
Lozen van hemelwater dat niet afkomstig is van een bodembeschermende voorziening (paragraaf 3.1.3);
•
In werking hebben van een windturbine (paragraaf 3.2.3).
Tevens zijn voor bovenstaande activiteiten de artikelen uit de afdelingen 2.1 (Zorgplicht), 2.2 (Lozingen), 2.3 (Lucht) en 2.4 (Bodem) van het Activiteitenbesluit en de Activiteitenregeling van toepassing. Gelet op voorgaande zijn voor het lozen van hemelwater dat niet afkomstig is van een bodembeschermende voorziening, het in werking hebben van een windturbine, zorgplicht, lozingen, lucht en bodem geen voorschriften opgenomen. Aanvraag Door Pondera Consult B.V. is namens Nuon Windpark Wieringermeer B.V. een aanvraag voor een omgevingsvergunning onderdeel milieu ingediend. De volgende documenten maken deel uit van de aanvraag en zijn bijgevoegd: •
Aanvraagformulier met nummer 1337443;
•
Bijlage 1 Aanvraag Omgevingsvergunning Windpark Cluster Nuon 2, Pondera Consult, nr. 714029 van 22
augustus 2014; •
Akoestisch onderzoek en onderzoek naar slagschaduwhinder van het op te richten windpark Nuon 2 te
Wieringermeer in de gemeente Hollands Kroon, Pondera Services, kenmerk 714029 AS WP Nuon 2 V5 van 3 september 2014; •
Akoestisch onderzoek windpark Wieringermeer, toetsing geluid voorkeursalternatief uit MER, Pondera
services, kenmerk 714029 A WP Wieringermeer V3 van 3 september 2014; •
Externe veiligheid windturbines Wieringermeer, onderbouwing tbv MER en Rijksinpassingsplan,
Anteagroup, projectnummer 262723 van april 2014; •
Beoordeling schuifruimte inpassingsplan irt veiligheid, Anteagroup, projectnummer 262723 van 14 mei
2014; Ons Kenmerk
Z-100343/ Pagina
9/35
•
Milieueffectrapportage Windpark Wieringermeer, Pondera Consult, kenmerk 713057 van 30 juni 2014
(inclusief bijlagen); •
Rapport Wieringermeer, Windmolenpark vervolg 1 Gemeente Hollands Kroon, Inventariserend
Veldonderzoek; Geofysisch onderzoek en karterend booronderzoek, ArcheoPro, nummer 14041 van september 2014; •
Overzichtstekening Windpark Wieringermeer, Omgevingsvergunning Bouw & Milieu, Overzicht Clusters, nr.
AO-3.112.176 van 14 augustus 2014; •
Overzichtstekening Windpark Wieringermeer, Omgevingsvergunning Bouw & Milieu, Cluster NUON 2,
Inrichting Medemblikkertocht, nr. A0-3.112.157 van 20 juni 2014; •
Tekening Windpark Wieringermeer Omgevingsvergunning Bouw & Milieu, Inrichting Medemblikkertocht,
Positietekening MT-01 en MT02, tekeningnummer A3-3.112.243 van 14 juni 2014; •
Tekening Windpark Wieringermeer , Omgevingsvergunning Bouw & Milieu, Inrichting Medemblikkertocht,
Positietekening MT-03 en MT04, tekeningnummer A3-3.112.244 van 10 juni 2014; •
Tekening Windpark Wieringermeer Omgevingsvergunning Bouw & Milieu, Inrichting Medemblikkertocht,
Positietekening MT-05, tekeningnummer A3-3.112.245 van 10 juni 2014; •
Tekening aanzicht Acciona AW3000, tekeningnr. DG200274 van 18 november 2013;
•
Tekening Torre Hormigon 120m AW 3000, nr. DG200290 van 8 april 2013;
•
Tekening AW3000 Nacelle Equipment Arrangement, nr. DG200237 van 3 april 2013;
•
Tabel Inventory of chemical substances AW 3000, Acciona Windpower;
•
Type Certificate AW 116/ 3000 50 Hz Acciona Windpower S.A., Germanischer Lloyd Industrial Services
GmbH van 17 september 2013; •
Tekening Windturbine ECO 110, tekeningnr. 00000037 van Alstom Power;
•
Tekening Wind-Turbine ECO 100/110, tekeningnr. 00000021 van Alstom Power;
•
Tabel bodembedreigende stoffen Alstom ECO 110;
•
Type Certificate TC-120402, Rev. 0 van DEWI-OCC, 27 april 2012;
•
Tekening Ansicht Betonfertigteilturm E-101/BF/97/17/01, tekeningnr. 101.00.004-3 van 5 oktober 2009;
•
Tekening Gewichte und Abmessungen, E-101/BF/97/17/01, Enercon van 18 oktober 2011;
•
Tekening Gondelabmessung E-101, nummer 101.00.002-5 van 22 september 2009;
•
Safety Data Sheet Aral Degol BG 460 van Aral;
•
Safety Data Sheet HHS 2000 150 ML van Wurth;
•
Safety Data Sheet Klüberplex AG 11-461 van Kluber Lubrication van 2 april 2012;
•
Safety Data Sheet Klüberplex BEM 41-141 van Kluber Lubrication van 11 juli 2011;
•
Material Safety Data Sheet Mobil SHC 632 van Exxon Mobil, 11 mei 2012;
•
Safety Data Sheet Mobil Gear OGL 461 van Exxon Mobil, 20 december 2012;
•
Safety Data Sheet Nytro Taurus van Nynas van 11 december 2012;
•
Safety Data Sheet Renolin PG 46 van 8 mei 2013;
•
Sicherheitsdatenblatt Renolin PG 68 van 18 juli 2012;
•
Safety Data Sheet Renolin Unisyn CLP 220 van 14 december 2012;
•
Sicherheitsdatenblatt Shell Donax TD 10W-30 van 26 november 2003; Ons Kenmerk
Z-100343/ Pagina
10/35
•
Safety Data Sheet Tectrol CLP 220 van Tectrol, 15 april 2014;
•
Material Safety Data Sheet Unirex N 2 van Exxon Mobil, 9 april 2013;
•
Type Certificate TC-130201, Rev. 0 van DEWI-OCC van 22 februari 2013;
•
Tekening G114 2.5 MW Windturbine Lay-out, tekeningnr. GD180762 van 13 maart 2013;
•
Tabel Gamesa Wind Technisches datenblatt, code GW0052 GD 003363 van 1 juli 2005;
•
Tekening 2.X Turbine 98.32MHH, 103m Rotor, tekeningnr. 114W8679 van 17 april 2012;
•
Tekening BTP Nacelle Physical Specifications, tekeningnr. 103W4644 van 14 maart 2013;
•
Tabel Hazardous materials GE;
•
Aanzichttekeningen Nordex N 117/3000, documentnr. K0801_041624_IN_R01 van 22 januari 2013;
•
Document Transport, access roads and crane requirements Nordex N100/3300 Version Delta van Nordex,
22 januari 2013; •
Sales Document Wind turbine class K08 delta, type: N117/3000 Technical description, K0801_041796_EN
van 18 januari 2013; •
Notitie Lubricants, coolants, transformer oil and measures against accidental leakage, Nordex N100/3300,
N117/3000 Version delta, 7 februari 2013; •
Tekening Gesamtansicht NH120-123m van Repower, 19 augustus 2012;
•
Tekening Gondelhaube – Transport Dokument, nummer D-3.1-GP.MA.02-D van 5 oktober 2009;
•
Tekening Gondel Transport Dokument, nummer D-3.1-GP.MA.02-B van 3 maart 2008;
•
Document Wind turbine REpower 3.XM Lubricants and measures against leaks caused by accidents,
Repower Systems, nummer D-3.1-GP.00.01-A-EN (D) van 22 februari 2013; •
Type Certificate Senvion 3.2M114, HH 90 – 93 m & 120-123 m & 140-143 m (50 Hz) van Tuv Nord van 26
juni 2014; •
Tekening SWT-3.2-113 115 HH, Preliminary;
•
Tekening Nacelle Arrangement SWT-3.2-113 IIA, Siemens, 3 maart 2014;
•
List of Chemicals in the Wind Turbine Siemens D3, documentnr. E W EN-40-0000-4059-06 van 26 februari
2014; •
Beschrijving Midel 7131 van Midel;
•
Substances Hazardous to Water SWT-3.2-113 Windpark Wieringermeer, Siemens Wind Power A/S,
documentnr. E W ON CSM COE-40-NL00078/80-7248-00 van 12 mei 2014; •
Tekening V112 HH 119 van Vestas, 28 juni 2013;
•
Tekening Nacelle T05 0009-0447 Ver 01 van 8 januari 2014;
•
Lubrication and Coolant Chart, documentnr. 0012-6933 V08 van 29 april 2014.
Aanleiding van de aanvraag Aanleiding voor deze aanvraag is het voornemen van Nuon Windpark Wieringermeer B.V. om een windpark langs de (Korte) Medemblikkertocht in de Wieringermeer op te richten. De vergunningaanvraag heeft dus betrekking op een inrichting die voldoet aan de omschrijving uit bijlage I, onderdeel C, categorie 20, onderdeel 20.1, onder a, van het Besluit omgevingsrecht (Bor). De inrichting is vergunningsplichtig op grond van bijlage I, onderdeel B, onder 1, sub b, van het Bor. Ons Kenmerk
Z-100343/ Pagina
11/35
Inrichtingen voor activiteiten die zijn aangewezen krachtens artikel 7.2, eerste lid, van de Wet milieubeheer voor zover de ter zake van die activiteiten krachtens het derde en vierde lid, van dat artikel aangewezen categorieën de besluiten zijn waarop afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en een of meer artikelen van afdeling 13.2 van de Wet milieubeheer van toepassing zijn, met uitzondering van de categorieën 14, 18.4, 18.8, 22.2, 32.1, 32.2, 32.3 32.7, 32.8, 35, 36, 37.1, 37.2, 38.1, 38.2 en 38.3 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage waarop artikel 7.18 van de Wet milieubeheer niet van toepassing is; Voor Windpark Wieringermeer (inclusief Windpark cluster Nuon 2) is de ‘Milieueffectrapportage Windpark Wieringermeer (Pondera consult B.V., nummer 713057 van 30 juni 2014)’ opgesteld. Deze maakt onderdeel uit van de aanvraag. Er is dus een omgevingsvergunning onderdeel milieu in het kader van de Wabo nodig (uitgebreide procedure). Overeenkomstig het bepaalde in artikel 4.1, eerste lid, onderdeel j van de Regeling omgevingsrecht (Mor) moet de aanvrager bij de aanvraag een beknopte beschrijving van de belangrijkste door de aanvrager bestudeerde alternatieven overleggen, voor zover deze bestaan. Deze alternatieven zijn beschreven in de Milieueffectrapportage Windpark Wieringermeer (Pondera Consult B.V., 30 juni 2014), die als bijlage bij de aanvraag is gevoegd (zie onder kopje ‘Besluit milieueffectrapportage’). Aard van de inrichting Windpark cluster Nuon 2 is een windpark als omschreven in categorie 20, onderdeel 20.1, onder a van bijlage I, onderdeel C, van het Bor. Het windturbinepark bestaat uit 5 windturbines. Verder valt het windturbinepark ook nog onder categorie 1, onderdeel 1.1 van bijlage I, onderdeel C van het Bor. Wettelijk kader In artikel 9b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Elektriciteitswet 1998 is bepaald dat op de besluitvorming voor dit project de rijkscoördinatieregeling als bedoeld in artikel 3.35 van de Wet ruimtelijk ordening (Wro) van toepassing is. Dat wil in dit geval zeggen dat de besluiten die nodig zijn voor windpark Wieringermeer (dus ook windpark cluster Nuon 2) gezamenlijk worden voorbereid, waarbij deze procedure wordt gecoördineerd door de minister van Economische Zaken (EZ). Daarbij doorlopen de besluiten, op grond van artikel 3.31, derde lid, in samenhang met artikel 3.35, vierde lid, van de Wro, de uniforme openbare voorbereidingsprocedure als bedoeld in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht met toepassing van de bijzondere regels in artikel 3.31, derde lid, in samenhang met artikel 3.35, vierde lid, van de Wro. Dit besluit is een van de besluiten die nodig zijn voor windpark Wieringermeer. Daarom is ook op dit besluit de rijkscoördinatieregeling van toepassing. De minister van EZ heeft een gecoördineerde voorbereiding van de besluiten voor windpark Wieringermeer bevorderd. Ons Kenmerk
Z-100343/ Pagina
12/35
In bijlage I, onderdeel C, categorie 20, onderdeel 20.6 staat welke inrichtingen vergunningplichtig zijn. Een windturbinepark is op grond van deze categorie niet vergunningsplichtig. Conform bijlage I, onderdeel B, onder 1, sub b geldt er echter een vergunningplicht omdat er sprake is van een m.e.r.-plichtige activiteit. Coördinatie en aanhouding De aangevraagde activiteit heeft betrekking op een inrichting waartoe geen IPPC-installatie behoort. Er is geen sprake van het lozen van stoffen als bedoeld in artikel 6.1 van de Waterwet. Gelet op voorgaande is er dus geen vergunning noodzakelijk op grond van de Waterwet. Melding Activiteitenbesluit Alle voor de melding in het kader van het Activiteitenbesluit benodigde gegevens zijn te vinden in de aanvraag voor de omgevingsvergunning onderdeel milieu. In dit geval hoeft dus geen separate melding meer te worden gedaan (omdat de melding Activiteitenbesluit vormvrij is). Hierdoor worden de bij de aanvraag omgevingsvergunning ingediende gegevens tevens als melding in het kader van het Activiteitenbesluit beschouwd. PROCEDURE Ontvankelijkheid Artikel 2.8 van de Wabo biedt de grondslag voor een geharmoniseerde regeling van de indieningsvereisten. Dit betreft de gegevens en bescheiden die bij een aanvraag van een omgevingsvergunning moeten worden gesteld om tot een ontvankelijke aanvraag te komen. De regeling is uitgewerkt in paragraaf 4.2 van het Bor met een nadere uitwerking in de Regeling omgevingsrecht (Mor). Na ontvangst hebben wij deze aan de hand van de Mor getoetst op ontvankelijkheid. Daarbij is gebleken dat de aanvraag volledig en ontvankelijk is. Ter inzage De aanvraag, (ontwerp)beschikking en overige bijbehorende stukken liggen op grond van de Algemene wet bestuursrecht ter inzage bij de gemeente Hollands Kroon. Gedurende de periode van terinzagelegging kan een ieder zijn zienswijzen schriftelijk dan wel mondeling naar voren brengen. Bestemmingsplan De inrichting is niet conform het vigerende bestemmingsplan. Daarom is een rijksinpassingsplan vastgesteld. De gemeente maakt gebruik van haar afwijkingsmogelijkheid zoals gesteld in het rijksinpassingsplan. Besluit milieueffectrapportage In het Besluit milieueffectrapportage (hierna Besluit m.e.r.) is in onderdeel D 22.2 van de bijlage opgenomen wanneer voor het oprichten, wijzigen of uitbreiden van een windturbinepark een m.e.r.-beoordeling moet worden uitgevoerd. Omdat er sprake is van oprichting van een windturbinepark met een gezamenlijk Ons Kenmerk
Z-100343/ Pagina
13/35
vermogen van meer dan 15 megawatt (maximaal 16,5 megawatt bij toepassing type Vestas V112), zou een m.e.r.-beoordeling moeten worden uitgevoerd. In de Elektriciteitswet 1998 is bepaald dat als bij het opstarten van windenergieprojecten met een vermogen van ten minste 100 megawatt een ruimtelijke ordeningsprocedure wordt doorlopen, de rijkscoördinatieregeling van toepassing is. Hieruit volgt dat bij dit initiatief een (rijks)inpassingsplan moet worden vastgesteld en dat de voorbereiding en bekendmaking daarvan wordt gecoördineerd door het rijk. De ministers van EZ en Infrastructuur en Milieu (I en M) stellen daarbij het rijksinpassingsplan op dat de plaatsing van windturbines en bijbehorende infrastructuur en netaansluiting mogelijk moet maken. Dit plan wordt direct onderdeel van het bestemmingsplan van de gemeente. Aangezien de activiteit is opgenomen in het Besluit m.e.r. dient een plan-MER te worden opgesteld voor het relevante plan. Dit plan dient als kader voor de realisatie van de activiteit. In voorliggend geval is dit plan het rijksinpassingsplan, dat door de ministers van EZ en I en M wordt opgesteld voor de inpassing van het windpark en de bijbehorende voorzieningen. Significante effecten op Natura 2000-gebieden zijn daarbij niet op voorhand uit te sluiten. Er moet dan ook een zogenaamde ‘Passende beoordeling’ worden opgesteld ten behoeve van het inpassingsplan. De plicht tot het opstellen van een ‘Passende Beoordeling’ verplicht tevens dat een plan-MER dient te worden opgesteld. In principe is voor het Windpark Wieringermeer sprake van een project-m.e.r.-beoordelingsplicht aangezien de activiteit in onderdeel D is opgenomen. Dit houdt in dat het bevoegd gezag moet beoordelen of het doorlopen van een project-m.e.r. noodzakelijk is. De initiatiefnemers hebben er, gezien de aard en schaal van het initiatief, voor gekozen te anticiperen op deze beoordeling en een project-m.e.r. uit te voeren. Een beoordeling door het bevoegd gezag of inderdaad een project-m.e.r. noodzakelijk is kan daarom achterwege blijven. Omdat voor het initiatief gelijktijdig zowel een plan-m.e.r. als een project-m.e.r. wordt doorlopen, is een gecombineerd Milieueffectrapport (MER) opgesteld. Het MER moet voldoen aan de artikelen 7.7 (inhoud planMER) en artikel 7.23 (inhoud besluit-MER) van de Wet milieubeheer. Dit MER is bedoeld om de gevolgen van de voorgenomen activiteiten voor het milieu inzichtelijk te maken. Gelijktijdig met de aanvraag is het MER ontvangen. Deze is onderdeel van de aanvraag voor een omgevingsvergunning. De procedure als bedoeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer is gevolgd. In oktober 2013 is de concept startnotitie reikwijdte en detailniveau opgesteld. Deze concept startnotitie heeft van 18 oktober tot en met 28 november 2013 ter visie gelegen. De reacties van belanghebbenden en betrokkenen zijn, samen met het advies van de Commissie voor de m.e.r., betrokken bij het vaststellen van de definitieve notitie reikwijdte en Ons Kenmerk
Z-100343/ Pagina
14/35
detailniveau door het bevoegd gezag. Deze definitieve notitie vormt het uitgangspunt voor het opstellen van het MER. Het MER is op 9 september 2014 ingediend. In hoofdstuk 5, 6, 7 en 11 van het MER zijn de milieueffecten beschreven. Hierbij zijn onder andere getoetst de aspecten geluid, slagschaduw, veiligheid en risico’s met betrekking tot natuurbescherming en flora en fauna. Uit de uitgevoerde toetsingen blijkt dat de aangevraagde oprichting en in werking hebben van het windturbinepark zorgt voor significant negatieve effecten op de omgeving. Door het toepassen van mitigerende maatregelen kunnen deze significant negatieve effecten worden voorkomen c.q. worden beperkt. Gelet op voorgaande hoeft de omgevingsvergunning niet te worden geweigerd. In hoofdstuk 4 van het MER zijn de alternatieven beschreven. Hierbij is onder andere gekeken naar alternatieve locaties en verschillende vermogens en afmetingen van de windturbines en alternatieve locaties voor het zweefvliegveld. Deze alternatieve locaties zijn meegenomen in de beschrijving van de milieueffecten (hoofdstuk 5, 6, 7 en 11). In hoofdstuk 15 wordt beschreven hoe het voorkeursalternatief kan worden geoptimaliseerd, waardoor negatieve milieueffecten zoveel mogelijk worden beperkt en er wordt voldaan aan de artikelen uit het Activiteitenbesluit en de Activiteitenregeling. Uit de uitgevoerde toetsingen blijkt dat de aangevraagde oprichting door toepassing van (mitigerende) maatregelen niet zorgt voor significant negatieve effecten op de omgeving dat de omgevingsvergunning moet worden geweigerd. Een MER kijkt altijd in de toekomst. De toestand van het milieu in de referentiesituatie wordt altijd gebaseerd op de bestaande situatie van het milieu. Autonome ontwikkelingen dienen daarbij te worden betrokken. Advies Commissie voor de m.e.r. Het MER is goed leesbaar en toegankelijk. Het MER laat ook zien welke gevolgen het windplan heeft voor de leefomgeving. Vooral waar het gaat om geluid en slagschaduw zal hinder optreden. Vooralsnog is een tekortkoming gesignaleerd. Er ontbreekt nog een uitwerking van de compensatieopgave voor de natuurwaarden die in de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) verloren gaat. De Commissie adviseert de tekortkoming in een aanvulling op het MER te repareren en pas daarna het besluit te nemen. In het Robbenoordbos gaat namelijk natuur verloren als er windturbines worden geplaatst. Dat verlies moet worden gecompenseerd. Hoe die compensatie kan plaatsvinden, was niet uitgewerkt. De Commissie vond het belangrijk dat duidelijk zou zijn waar compensatie kan plaatsvinden, hoe effectief ze is en wie hiervoor verantwoordelijk zou zijn, vóór er over het project zou worden besloten. De initiatiefnemer heeft het rapport daarom aangevuld. Het aangevulde rapport maakt duidelijk hoe omvangrijk de tijdelijke en permanente verliezen aan bosoppervlak zullen zijn en wat de natuurwaarde ervan is. Ze laat ook zien waar compensatie kan plaatsvinden, wat daarvoor dient te gebeuren en wat voor- en nadelen zijn van de onderzochte locaties. De Commissie vindt dat de milieueffecten van het windpark nu goed en volledig beschreven zijn. Ons Kenmerk
Z-100343/ Pagina
15/35
Ten aanzien van de milieuparagrafen en beschreven milieueffecten zijn door de Commissie geen opmerkingen gemaakt. Conclusie MER Het MER voldoet aan de richtlijnen voor het MER, mede gelet op de artikelen 7.10 en 7.11 van de Wet milieubeheer. Doel van het MER is om het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming. Wij zijn van mening dat in het rapport voldoende gegevens aanwezig zijn over onder andere de locatie, de omgeving van de locatie, de bestaande toestand en de gevolgen voor het milieu. Er zijn diverse onderzoeken uitgevoerd naar onder andere geluid, slagschaduw en veiligheid. Uit deze onderzoeken en het MER blijkt dat (na mitigerende maatregelen) de aangevraagde oprichting geen significant negatieve gevolgen heeft op de omgeving dat de omgevingsvergunning onderdeel milieu moet worden geweigerd. Gelet op bovenstaande en de inhoud van de MER kunnen wij instemmen met dit MER. TOETSING Algemeen De Wabo omschrijft in artikel 2.14 het toetsingskader voor de beslissing op de aanvraag. Hierna wordt aangegeven hoe de aanvraag zich tot het toetsingskader verhoudt. Wij beperken ons tot die onderdelen van het toetsingskader die ook daadwerkelijk op onze beslissing van invloed kunnen zijn. In verband met de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken merken wij op dat de volgende milieuaspecten moeten worden getoetst: lucht, geluid, bodem, externe veiligheid, afval(preventie), energie, verkeer en vervoer, grondstoffen, waterbesparing, indirecte hinder en afvalwater. Gelet op artikel 2.14, lid 1, onder a, van de Wabo hebben wij de volgende aspecten betrokken bij de beslissing op de aanvraag: 1. de bestaande toestand van het milieu, voor zover de inrichting daarvoor gevolgen kan hebben; 2. de gevolgen voor het milieu, mede in hun onderlinge samenhang bezien, die de inrichting kan veroorzaken, mede gezien de technische kenmerken en geografische ligging daarvan; 3. de met betrekking tot de inrichting en het gebied waar de inrichting zal zijn of is gelegen, redelijkerwijs te verwachten ontwikkelingen die van belang zijn met het oog op de bescherming van het milieu; 4. de ingebrachte adviezen en zienswijzen; 5. de mogelijkheden tot bescherming van het milieu, door de nadelige gevolgen voor het milieu, die de inrichting kan veroorzaken, te voorkomen, of zoveel mogelijk te beperken, voor zover zij niet kunnen worden voorkomen; 6. het systeem van met elkaar samenhangende technische, administratieve en organisatorische maatregelen om de gevolgen die de inrichting voor het milieu veroorzaakt, te monitoren, te beheersen en, voor zover het Ons Kenmerk
Z-100343/ Pagina
16/35
nadelige gevolgen betreft, te verminderen, alsmede het milieubeleid dat hij met betrekking tot de inrichting voert. Wij beperken ons tot die onderdelen van het toetsingskader die ook daadwerkelijk op onze beslissing van invloed (kunnen) zijn. Voor veel aspecten geldt dat een meer uitgebreide toetsing heeft plaatsgevonden. Deze toetsingen staan verderop in deze (ontwerp)beschikking. Ad. 5: Maatregelen ter voorkoming of beperking van nadelige gevolgen In het belang van het bereiken van een hoog niveau van bescherming van het milieu worden aan de vergunning voorschriften verbonden, die nodig zijn om de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken, te voorkomen of, indien dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk –bij voorkeur bij de bron- te beperken en ongedaan te maken. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat in de inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende best beschikbare technieken worden toegepast. Ad. 6: Mate van milieuzorg Aanvrager past een milieuzorgsysteem toe van met elkaar samenhangende technische, administratieve en organisatorische maatregelen om de gevolgen die de inrichting voor het milieu veroorzaakt, te monitoren, te beheersen en, voor zover het nadelige gevolgen betreft, te verminderen. Daarnaast hebben wij, conform artikel 2.14, lid 1, sub b, van de Wabo rekening gehouden met: •
het geldende milieubeleidsplan;
•
het geldende afvalbeheerplan;
•
de richtwaarden.
Ten slotte hebben wij conform artikel 2.14, lid 1, sub c, van de Wabo bij onze beslissing het volgende in ieder geval in acht genomen: •
de best beschikbare technieken;
•
de grenswaarden;
•
de aanwijzing van de minister.
Wij beperken ons tot die onderdelen van het toetsingskader die ook daadwerkelijk op onze beslissing van invloed kunnen zijn. Binnen de inrichting moeten de beste beschikbare technieken (BBT) worden toegepast. Bespreking van BBT vindt plaats bij de individuele beoordeling van de milieu-compartimenten in deze (ontwerp)beschikking. Nu aan dit criterium kan worden voldaan, kan de vergunning voor wat betreft dit aspect worden verleend. Aan overeenkomstig artikel 5.2 Wet milieubeheer gestelde grenswaarden in Algemene Maatregel van Bestuur moet door de inrichting worden voldaan. Hierover merken wij op dat aan de normen zoals opgenomen in de bijlage waarna wordt verwezen in artikel 5.2, wordt voldaan. Ons Kenmerk
Z-100343/ Pagina
17/35
IPPC Richtlijn 96/61/EG van de Raad van de Europese Unie van 24 september 1996 inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging (IPPC-richtlijn) verplicht het bevoegd gezag een omgevingsvergunning onderdeel milieu op te stellen, die voldoet aan de in deze richtlijn geformuleerde eisen voor nieuwe en bestaande installaties. Op 24 oktober 2010 is de IPPC-richtlijn geïntegreerd in de Richtlijn Industriële Emissies (RIE). Op 1 januari 2013 is de RIE geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving. De verplichtingen uit de RIE zijn alleen van toepassing op de activiteiten die in bijlage 1 van deze richtlijn worden genoemd. Het Windpark cluster Nuon 2 valt niet onder deze richtlijn. BESTE BESCHIKBARE TECHNIEKEN (BBT) Om een hoog niveau van bescherming van het milieu mogelijk te maken, dient de inrichting de meest doeltreffende technieken toe te passen om emissies en andere nadelige gevolgen voor het milieu die de inrichting kan veroorzaken, te voorkomen of, indien dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk te beperken. Indien door verlening van de vergunning niet kan worden bereikt dat, rekening houdend met de voorzienbare kosten en baten van maatregelen, en met het voorzorg- en het preventiebeginsel, in de inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende BBT worden toegepast, moeten wij de vergunning weigeren. Bij het bepalen van de BBT hebben wij betrokken: •
de toepassing van technieken die weinig afvalstoffen veroorzaken;
•
de toepassing van minder gevaarlijke stoffen;
•
de ontwikkeling, waar mogelijk, van technieken voor de terugwinning en het opnieuw gebruiken van de bij
de processen in de inrichting uitgestoten en gebruikte stoffen en van afvalstoffen; •
vergelijkbare processen, apparaten of wijzen van bedrijfsvoering die met succes in de praktijk zijn
beproefd; •
de vooruitgang van de techniek en de ontwikkeling van de wetenschappelijke kennis;
•
de aard, de effecten en de omvang van de betrokken emissies;
•
de data waarop de installaties in de inrichting in gebruik zijn of worden genomen;
•
de tijd die nodig is om een betere techniek toe te gaan passen;
•
het verbruik en de aard van de grondstoffen, met inbegrip van water- en de energie-efficiëntie;
•
de noodzaak om het algemene effect van de emissies op en de risico’s voor het milieu te voorkomen of tot
een minimum te beperken; •
de noodzaak om ongevallen te voorkomen en de gevolgen daarvan voor het milieu te beperken.
De aanvraag is ingediend voor het oprichten en in werking hebben van een windturbinepark. Ingevolge artikel 5.4, lid 2, van het Bor is bij de bepaling van de voor de inrichting in aanmerking komende BBT rekening gehouden met de in de bijlage bij de Mor opgenomen lijst met aangewezen BBT-documenten.
Ons Kenmerk
Z-100343/ Pagina
18/35
Omdat deze documenten waarborgen dat de betreffende technieken voldoen aan de eisen die aan BBT worden gesteld, achten wij het niet noodzakelijk om voor de betreffende onderwerpen nog andere documenten te raadplegen. Voor niet alle toetsingsaspecten zijn specifieke BBT-documenten aangewezen. Bij de uitwerking van het betreffende toetsingskader is aangegeven welke documenten wij hebben gebruikt. Als aan de betreffende documenten is voldaan, zijn wij van mening dat toegepaste technieken voldoen aan BBT. Bij het bepalen van BBT voor de onderhavige inrichting hebben wij gebruik gemaakt van de tabel uit de bijlage behorende bij de Mor. Uit deze bijlage zijn de volgende BBT-documenten gebruikt: •
NeR Nederlandse emissierichtlijn lucht;
•
Nederlandse Richtlijn Bodembescherming 2012 (NRB);
Paragraaf 5.2.1 van het Bor verplicht ertoe om in het belang van het bereiken van een hoog niveau van bescherming van het milieu aan de vergunning voorschriften te verbinden, die nodig zijn om de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken, te voorkomen of, indien dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk –bij voorkeur bij de bron- te beperken en ongedaan te maken. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat in de inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende beste technieken worden toegepast. Gelet op artikel 5.4 van het Bor, is rekening gehouden met de voorzienbare kosten en baten van maatregelen, en met het voorzorg- en preventiebeginsel bij de bepaling van BBT. AFVALPREVENTIE In de bijlage behorende bij de Mor zijn geen BBT-documenten opgenomen met betrekking tot afvalpreventie. Afval- en emissiepreventie is het voorkomen of beperken van het ontstaan van afval en emissies of de milieuschadelijkheid ervan, door reductie aan de bron of door intern hergebruik. Preventie van afval is een van de hoofddoelstellingen van het afvalstoffenbeleid. Op welke wijze invulling kan worden gegeven aan preventie is beschreven in de Handreiking “Wegen naar preventie bij bedrijven (InfoMil 2005)”. Uitgangspunt voor alle bedrijven is dat het ontstaan van afval zoveel mogelijk moet worden voorkomen of beperkt. Op de internetsite van InfoMil is de ‘meerkostentoets’ opgenomen, een instrument waarmee afzonderlijke bedrijven kunnen bepalen wat voor hen de meerkosten zijn van de scheiding van bepaalde afvalstoffen. De Handreiking hanteert ondergrenzen die de relevantie van afvalpreventie bepalen. Hierin wordt gesteld dat afvalpreventie relevant is wanneer er jaarlijks meer dan 25 ton niet gevaarlijk bedrijfsafval en/of meer dan 2,5 ton gevaarlijk afval binnen de inrichting vrijkomt. De totale hoeveelheid afval ligt onder de gehanteerde ondergrenzen. Gelet op voorgaande is een standaard onderzoek naar afvalpreventie dus niet nodig.
Ons Kenmerk
Z-100343/ Pagina
19/35
In het Landelijk Afvalbeheerplan (LAP2) staat het beleid voor het beheer van alle afvalstoffen waarop de Wet milieubeheer van toepassing is. Het tweede LAP geldt voor zes jaar (2009-2015) en geeft daarnaast een doorkijk tot 2021. In hoofdstuk 14 van het LAP is het beleid uitgewerkt voor afvalscheiding, waarbij paragraaf 14.4 specifiek ingaat op de afvalscheiding door bedrijven. Voor vergunningplichtige bedrijven is de verplichting tot afvalscheiding onderdeel van de omgevingsvergunning. Het bevoegd gezag kan in de vergunning aangeven welke afvalstoffen die binnen de inrichting vrijkomen, gescheiden moet worden gehouden en gescheiden moet worden afgegeven. Steeds geldt dat er sprake moet zijn van afvalscheiding tenzij dat redelijkerwijs niet kan worden gevergd. Tabel 14.1 uit het LAP2 geeft voor de meest voorkomende afvalstoffen die diffuus en in kleine hoeveelheden ontstaan een indicatie wanneer het redelijk is dat afvalscheiding plaatsvindt. Afhankelijk van de omstandigheden kan afvalscheiding onder de waarden van tabel 14.1 ook redelijk worden geacht. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn als de afvalstroom geconcentreerd vrijkomt en eenvoudig te scheiden en gescheiden af te geven is. Daarnaast kan het ook zo zijn dat het bij hogere dan de in tabel 14.1 genoemde hoeveelheden niet redelijk is om afvalscheiding te verlangen, gezien de onevenredige belasting in de kosten die dit voor een bedrijfsspecifieke situatie met zich brengt. In (bijlage 1 bij) de aanvraag is aangegeven welke afvalstoffen gescheiden worden gehouden en gescheiden worden afgevoerd. Toetsing van deze informatie aan de hiervoor genoemde scheidingsregels heeft opgeleverd dat verdergaande scheiding redelijkerwijs niet kan worden gevraagd. Bij het opstellen van de voorschriften hebben wij hiermee rekening gehouden. AFVALWATER Algemeen De uitgangspunten voor de bescherming van het milieu tegen verontreiniging door de lozing van afvalwater zijn vastgelegd in de Waterwet, de Wet milieubeheer en de Instructieregeling lozingsvoorschriften milieubeheer. De drie belangen die deze wetten en regeling ten aanzien van afvalwater behartigen zijn: •
de doelmatige werking van het rioolstelsel en de verwerking van het slib uit het riool;
•
de doelmatige werking van de (externe) afvalwaterzuiveringsinstallatie;
•
de bescherming van de kwaliteit van het oppervlaktewater.
Binnen de inrichting ontstaan, uitgezonderd schoon regenwater, geen bedrijfsafvalwaterstromen. Gelet op voorgaande zijn ook geen voorschriften opgenomen in deze (ontwerp)beschikking betreffende het aspect afvalwater. Afvalwater dat afkomstig is van schone oppervlakten moet worden geloosd in de bodem of op het oppervlaktewater (conform het Activiteitenbesluit).
Ons Kenmerk
Z-100343/ Pagina
20/35
GEURHINDER De aanvraag is ingediend voor het oprichten en in werking hebben van een windturbinepark. Deze inrichting zal niet zorgen voor enige vorm van geurhinder. BODEM Algemeen In de bijlage behorende bij de Mor is de Nederlandse Richtlijn Bodembescherming 2012 (NRB) aangewezen als BBT. Het preventieve bodembeschermingsbeleid is vastgelegd in de NRB. Dit beleid is gericht op het realiseren van een verwaarloosbaar bodemrisico voor de reguliere bedrijfsvoering binnen de afzonderlijke bedrijfsonderdelen/installaties van een inrichting voor zover sprake is van een bodembedreigende situatie. De NRB beperkt zich tot de normale bedrijfsvoering en voorzienbare incidenten. Bodembescherming ten bate van calamiteiten wordt in NRB-kader niet behandeld. Een eventuele calamiteitenopvang echter wel. Ter beperking van het bodemrisico van de bedrijfsactiviteiten geldt als uitgangspunt dat, onder reguliere bedrijfscondities, preventieve bodembeschermende voorzieningen en maatregelen moeten zijn getroffen die in combinatie leiden tot een verwaarloosbaar bodemrisico (A) zoals omschreven in de NRB. Het bodemrisico wordt vastgesteld op basis van een Bodemrisico-analyse conform de Bodemrisicochecklist van de NRB. De NRB kent geen verdergaande vorm van preventieve bodembescherming dan het verwaarloosbaar bodemrisico. Een verwaarloosbaar bodemrisico kan echter volgens de Bodemrisicochecklist van de NRB vaak op verschillende manieren worden gerealiseerd. Globaal is de NRB-aanpak samen te vatten als “vloeistofdichte vloeren met een minimum aan gedragsvoorschriften”, of “kerende vloeren en/of lekbakken met een zwaar accent op de daarop toegesneden gedragsvoorschriften”. Binnen de inrichting vindt geen opslag van gevaarlijke stoffen plaats. De installaties in de windturbines bevatten echter wel bodembedreigende vloeistoffen, zoals smeeroliën en vetten ten behoeve van de hydraulische installaties. Volgens de NRB is hier sprake van een ‘gesloten of bewerking’. Uitgangspunt bij een gesloten proces of bewerking is dat tijdens de gangbare bedrijfsvoering de stoffen niet buiten de procesomhulling treedt. De installaties bevinden zich in de gondel van de windturbines. In geval de olie in de installaties in de grondel vrij mocht komen, wordt deze in de gondel opgevangen. De gondel heeft voldoende capaciteit om de totale hoeveelheid olie en smeermiddel op te vangen. De installaties die smeermiddel c.q. olie bevatten worden jaarlijks onderhouden. Indien een installatie olie c.q. smeermiddel lekt, zal dit onmiddellijk worden gesignaleerd omdat dan storingen gaan optreden. Conform bijlage 1 (Aanvraag omgevingsvergunning Windpark Cluster Nuon 2) wordt voorafgaand aan de bouw een bodemonderzoek uitgevoerd naar de nulsituatie. De resultaten van dit onderzoek worden uiterlijk drie Ons Kenmerk
Z-100343/ Pagina
21/35
weken voor de start van de bouw aan het bevoegd gezag verstrekt. Dit is niet opgenomen als voorschrift in deze (ontwerp)beschikking. Windturbines staan in hoofdstuk 3 van het Activiteitenbesluit. Op activiteiten uit hoofdstuk 3 is ook afdeling 2.4 (Bodem) van het Activiteitenbesluit van toepassing. In artikel 2.11 van afdeling 2.4 staat zowel een nulonderzoek als eindonderzoek voorgeschreven. Dit artikel heeft een rechtstreekse werking op de windturbines. Alleen bij een eventuele calamiteit kunnen bodembedreigende stoffen vrijkomen. Indien dit gebeurd zijn artikel 17.1 en 17.2 van de Wet milieubeheer van toepassing. Dit betekent dat bij een calamiteit de drijver van de inrichting onmiddellijk maatregelen moet treffen om gevolgen te voorkomen c.q. zoveel mogelijk beperken. Een calamiteit moet worden gemeld bij het bevoegd gezag. BRANDVEILIGHEID Brand is een van de aspecten die tot nadelige gevolgen voor het milieu kunnen leiden en valt dus in beginsel onder de reikwijdte van de Wet milieubeheer c.q. Wabo. Criterium voor het opstellen van brandveiligheidseisen is of de nadelige gevolgen voor het milieu door brand zich buiten de inrichting kunnen strekken. Brandveiligheidseisen kunnen worden opgesteld vanuit verschillende invalshoeken. Wij streven bij vergunningverlening ingevolge de Wabo een integrale benadering na, waarbij onderlinge afstemming plaatsvindt tussen betrokken actoren. Dit leidt ertoe dat het gewenste brandveiligheidsniveau wordt gerealiseerd. Met ingang van 1 april 2012 is het brandveilig gebruik van bouwwerken opgenomen in het Bouwbesluit 2012. Wanneer er sprake is van: •
een brandbare en milieugevaarlijke stof en de opslaghoeveelheden boven de grens van het Bouwbesluit
2012 ligt, dan is de Wet milieubeheer/Wabo het wettelijk kader; •
een brandbare en milieugevaarlijke stof en de opslaghoeveelheden onder de grens van het Bouwbesluit
2012 ligt, dan is het Bouwbesluit 2012 het wettelijke kader; •
een niet-brandbare en niet-milieugevaarlijke stof, dan is het Bouwbesluit 2012 het wettelijke kader.
In onderhavige inrichting is er geen sprake van de opslag van brandbare en/of milieugevaarlijke stoffen. Gelet op voorgaande zijn hierover geen voorschriften opgenomen in deze (ontwerp)beschikking. In bijlage 1 (Toelichting bij de aanvraag) staat echter wel dat in elke gondel en turbinevoet van de windturbines een brandblusser aanwezig is. ENERGIE Bij de beoordeling van de vergunningaanvraag is rekening gehouden met het aspect zuinig omgaan met energie.
Ons Kenmerk
Z-100343/ Pagina
22/35
Om vast te stellen of het energieverbruik van de inrichting relevant is, is aangesloten bij de in de Circulaire ‘Energie in de milieuvergunning’ (Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en het Ministerie van Economische Zaken, Den Haag, oktober 1999) gehanteerde ondergrens. Deze ondergrens is 25.000 m3 aardgasequivalenten of 50.000 kWh elektriciteit per jaar. Bedrijven met een jaarlijks energieverbruik dat lager ligt dan deze waarden, worden als niet energie-relevant bestempeld. Binnen de inrichting (windturbinepark) wordt nauwelijks energie verbruikt. Er wordt vooral energie geproduceerd door middel van wind. Gelet op voorgaande zijn energiebesparende maatregelen niet relevant. De verbruikte energie wordt ook geleverd door de windturbines. GELUID Algemeen De inrichting is gelegen langs de (Korte) Medemblikkertocht in de Wieringermeer. De dichtstbijzijnde woning van derden bevindt zich op een afstand van circa 405 meter van een windturbine behorende bij Windpark cluster Nuon 2. De activiteiten vinden 24-uur per dag plaats. Transportbewegingen vinden hoofdzakelijk plaats tussen 09.00 uur en 19.00 uur. Beste beschikbare technieken In de bijlage bij de Mor zijn geen BBT-documenten met betrekking tot geluid aangewezen. Bedrijfsactiviteiten De door de inrichting veroorzaakte geluidsemissie is afkomstig van de in de inrichting aanwezige windturbines. Bij de beoordeling van de geluidseffecten van de inrichting naar de omgeving en voor het opstellen van de geluidsvoorschriften zou gebruik moeten worden gemaakt van de “Handreiking Industrielawaai en vergunningverlening” (verder “Handreiking”). In deze Handreiking staan richtwaarden aangegeven voor verschillende omgevingen. Voor de richtwaarden zou in principe worden aangesloten bij de in hoofdstuk 4 van de Handreiking genoemde woonomgevingen. Windturbineparken zijn echter opgenomen in hoofdstuk 3 van het Activiteitenbesluit. Dit hoofdstuk is ook van toepassing op activiteiten bij vergunningplichtige inrichtingen (type C-inrichtingen). In artikel 3.13, lid 2, van het Activiteitenbesluit zijn de artikelen 2.17 tot en met 2.22 niet van toepassing op een windturbine of een combinatie van windturbines. In artikel 3.14a, lid 1, van het Activiteitenbesluit staat dat een windturbine of een combinatie van windturbines voldoet ten behoeve van het voorkomen of beperken van geluidhinder aan de norm van ten hoogste 47 dB Lden en aan de norm van ten hoogste 41 dB Lnight op de gevel van gevoelige gebouwen en bij gevoelige terreinen op de grens van het terrein. Het opnemen van andere waarden kan niet in deze (ontwerp)beschikking, maar is alleen mogelijk door middel van maatwerk op grond van artikel 3.14a, lid 2 of 3 van het Activiteitenbesluit. Hierbij moet wel worden voldaan aan een aantal uitgangspunten. Het bevoegd gezag kan bij maatwerkvoorschrift teneinde rekening te houden met cumulatie van geluid als gevolg van een andere Ons Kenmerk
Z-100343/ Pagina
23/35
windturbine of een andere combinatie van windturbines, normen met een lagere waarde vaststellen. Verder kan het bevoegd gezag bij maatwerkvoorschrift in verband met bijzonder lokale omstandigheden normen met een andere waarde vaststellen. Akoestisch onderzoek Door Pondera Services is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. De resultaten van dit onderzoek zijn beschreven in het rapport ‘Akoestisch onderzoek en onderzoek naar slagschaduwhinder van het op te richten windpark Nuon 2 te Wieringermeer in de gemeente Hollands Kroon (kenmerk 714029 AS WP Nuon 2 V5 van 3 september 2014)’. Uit dit rapport blijkt met betrekking tot geluid het volgende. Bij alle woningen van derden wordt voor alle negen windturbinetypen voldaan aan de geluidsnorm Lden=47 dB en Lnight=41 dB conform artikel 3.14a van het Activiteitenbesluit. Ook is onderzoek gedaan naar de cumulatieve effecten van de windturbines in Windpark cluster Nuon 2 met nabij gelegen windturbines c.q. windturbineparken. Uit deze toets (hoofdstuk 4 van het akoestisch rapport) blijkt dat de maximaal mogelijke cumulatieve geluidbelasting Lden,cum ter plaatse van een woning van derden maximaal 48 dB bedraagt. Dit is op de westgevel van de woning aan Zuiderdijkweg 14. Deze maximale waarde treedt alleen op bij de windturbines van het type Acciona AW116 en Gamesa G114. Door toepassing van mitigerende maatregelen (ander type windturbine, een aantal windturbines in te stellen op een geluidarme modus of in de nachtperiode stil te zetten) wordt er voldaan aan de geluidnorm uit artikel 3.14a, lid 1, van het Activiteitenbesluit. Zodra bekend is dat windturbines van het type Acciona AW116 of Gamesa G114 worden geplaatst in Windpark cluster Nuon 2, dan zal op grond van artikel 3.14a, tweede lid, van het Activiteitenbesluit bij maatwerkvoorschrift normen met een lagere waarde worden vastgesteld. Hierdoor zal de geluidsbelasting van windturbines op de gevel van gevoelige gebouwen (woningen van derden) de geluidsnorm van Lden=47 dB en Lnight=41 dB niet overschrijden. Het akoestisch rapport is getoetst aan artikel 3.14a van het Activiteitenbesluit en artikel 3.14a en 3.14b van de Activiteitenregeling en akkoord bevonden. Geluidsbelasting In de omgeving van de inrichting zijn woningen of andere geluidgevoelige objecten gelegen. Om deze reden is de verkeersaantrekkende werking van de inrichting relevant. De aanvraag is echter ingediend voor het oprichten en in werking hebben van een windturbinepark. Het enige verkeer van en naar de inrichting zijn motorvoertuigen voor het uitvoeren van onderhoud aan de windturbines. De verkeersbewegingen zijn zeer beperkt en zullen derhalve niet zorgen voor een overschrijding van de geluidsnormen.
Ons Kenmerk
Z-100343/ Pagina
24/35
Om een hoog niveau van bescherming van het milieu mogelijk te maken, dient de inrichting de meest doeltreffende technieken toe te passen om de emissie van geluid en andere nadelige gevolgen voor het milieu die de inrichting kan veroorzaken, te voorkomen of, indien dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk te beperken. Indien door verlening van de vergunning niet kan worden bereikt dat in de inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken worden toegepast, moeten wij de vergunning weigeren. Voldoen aan de artikelen van het Activiteitenbesluit met betrekking tot het aspect geluid, kan worden aangemerkt als de beste beschikbare technieken. SLAGSCHADUW In artikel 3.12, lid 1, van de Activiteitenregeling staat met betrekking tot slagschaduw dat ten behoeve van het voorkomen of beperken van slagschaduw en lichtschittering de windturbine moet zijn voorzien van een automatische stilstandvoorziening die de windturbine afschakelt indien slagschaduw optreedt ter plaatse van gevoelige objecten voor zover de afstand tussen de windturbine en de gevoelige objecten minder dan 12 maal de rotordiameter bedraagt en gemiddeld meer dan 17 dagen per jaar gedurende meer dan 20 minuten per dag slagschaduw kan optreden en voor zover zich in de door de slagschaduw getroffen uitwendige scheidingsconstructie van gevoelige gebouwen ramen bevinden. De afstand geldt van een punt op ashoogte van de windturbine tot de gevel van het gevoelige object. Door Pondera Services is een onderzoek naar slagschaduw uitgevoerd. De resultaten van dit onderzoek zijn beschreven in het rapport ‘Akoestisch onderzoek en onderzoek naar slagschaduwhinder van het op te richten windpark Nuon 2 te Wieringermeer in de gemeente Hollands Kroon (kenmerk 714029 AS WP Nuon 2 V5 van 3 september 2014)’. Uit dit rapport blijkt met betrekking tot slagschaduw het volgende. Bij een aantal gevoelige objecten (woningen van derden) wordt niet voldaan aan de norm uit artikel 3.12, lid 1, van de Activiteitenregeling. Gelet op voorgaande moeten de meeste windturbines worden voorzien van een stilstandvoorziening. Door toepassing van een stilstandvoorziening op de maatgevende windturbines die de windturbines afschakelt indien slagschaduw optreedt ter plaatse van gevoelige objecten, zal de slagschaduw niet meer bedragen dan maximaal 17 dagen per jaar gedurende 20 minuten per dag. Er wordt dan voldaan aan artikel 3.12, eerste lid, van de Activiteitenregeling. Het rapport is getoetst en akkoord bevonden. LICHTHINDER Op grond van internationale burgerluchtvaartregeling moeten windturbines worden voorzien van obstakellichten in verband met de luchtvaartveiligheid. Obstakelverlichting kan echter tot hinder leiden bij omwonenden. In deze (ontwerp)omgevingsvergunning zijn echter geen voorschriften met betrekking tot het voorkomen van lichthinder opgenomen. Windturbines staan namelijk in hoofdstuk 3 van het Activiteitenbesluit. Op activiteiten uit hoofdstuk 3 is afdeling 2.1 (Zorgplicht) van het Activiteitenbesluit van toepassing. Ons Kenmerk
Z-100343/ Pagina
25/35
In artikel 2.1, lid 2, onder h van afdeling 2.1 staat dat onder het voorkomen of beperken van het ontstaan van nadelige gevolgen voor het milieu als bedoeld in het eerste lid wordt verstaan: het voorkomen dan wel voor zover dat niet mogelijk is het tot aan aanvaardbaar niveau beperken van lichthinder. Het bevoegd gezag kan op grond van artikel 2.1, lid 4, van het Activiteitenbesluit maatwerkvoorschriften stellen ter beperking van lichthinder. Artikel 2.1 van het Activiteitenbesluit heeft een rechtstreekse werking op de windturbines. Indien na oprichting van het windturbinepark er sprake is van lichthinder die is te wijten aan het windturbinepark, zal middels het stellen van maatwerkvoorschriften deze hinder worden voorkomen c.q. beperkt. GRONDSTOFFEN/WATERBESPARING In de Wet milieubeheer is het duurzaam gebruik van grondstoffen als uitgangspunt opgenomen. De Wet milieubeheer maakt het daarom mogelijk om aan het gebruik van grondstoffen zoals water, eisen te stellen. Binnen de inrichting (windturbinepark) worden geen grondstoffen gebruikt. Gelet op voorgaande hebben wij ten aanzien van het grondstoffenverbruik het niet nodig geacht om hierover voorschriften op te nemen. Er wordt geen leiding- en/of oppervlaktewater bedrijfsmatig verbruikt. Gelet op voorgaande is waterbesparing dus geen optie. LUCHT Toetsing aan de NeR Op grond van de bijlage behorende bij de Mor is bij de beoordeling van de emissie naar de lucht in de aanvraag en bij de op te leggen voorschriften rekening gehouden met de Nederlandse emissierichtlijn (NeR). De aanvraag is ingediend voor het oprichten en inwerking hebben van een windturbinepark. Vanuit de inrichting vinden geen emissies van stoffen naar de lucht plaats. Gelet op voorgaande zijn geen voorschriften opgenomen met betrekking tot emissies naar de lucht. NATUURBESCHERMING/GEBIEDSBESCHERMING Voor de omschrijving van waardevolle of bijzonder kwetsbare gebieden is aangesloten bij de artikelen 10, 10a en 12 van de Natuurbeschermingswet 1998 (Nbw 1998). Het betreft hier de door de toenmalige minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit aangewezen beschermde natuurmonumenten en de Natura-2000 gebieden (voorheen de Vogel- en Habitatrichtlijngebieden). Bij de vaststelling of sprake is van ‘voldoende’ afstand hebben wij de volgende aspecten betrokken: •
aard van de in de inrichting aanwezige organische stoffen;
•
mogelijke effecten van een ongeval met gevaarlijke stoffen op het milieu;
•
de aard en kwetsbaarheid van het desbetreffende natuurgebied; Ons Kenmerk
Z-100343/ Pagina
26/35
•
de scenario’s voor mogelijke zware ongevallen;
•
in de inrichting getroffen technische en organisatorische preventieve en repressieve maatregelen;
•
andere beschikbare mogelijkheden voor bestrijding van een ongeval.
In de Milieueffectrapportage Windpark Wieringermeer (Pondera Consult, kenmerk 713057 van 30 juni 2014) zijn in hoofdstuk 7 de effecten van Windpark Wieringermeer (inclusief windpark cluster Nuon 2) op Natura2000 gebieden en gebieden die vallen onder de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) beschreven. Uit paragraaf 7.10 van de MER blijkt dat na mitigatie-maatregelen significant negatieve effecten zijn uit te sluiten voor de Natura-2000 gebieden en op EHS-gebieden. Door compensatie en uitvoering van maatregelen is een significant effect op de EHS-gebieden uit te sluiten. Voor het realiseren van Windpark Wieringermeer is reeds een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 aangevraagd bij de provincie. Gelet op voorgaande is er geen reden om de aangevraagde omgevingsvergunning onderdeel milieu op grond van natuurbescherming c.q. gebiedsbescherming te weigeren. SOORTENBESCHERMING In het Milieueffectrapportage Windpark Wieringermeer (Pondera Consult, kenmerk 713057 van 30 juni 2014) zijn in hoofdstuk 7 de effecten van Windpark Wieringermeer op soortenbescherming beschreven. Uit paragraaf 7.10 van de MER blijkt dat na uitvoering van meerdere mitigatie-maatregelen significant negatieve effecten op bepaalde soorten zijn uit te sluiten. Voor het realiseren van het windturbinepark is reeds een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet aangevraagd bij het ministerie van EZ. Gelet op voorgaande is er geen reden om de aangevraagde omgevingsvergunning onderdeel milieu op grond van soortenbescherming te weigeren. EXTERNE VEILIGHEID Algemeen Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het beheersen van risico’s bij industriële activiteiten en het realiseren van een veilige woon- en leefomgeving. Het betreft risico’s die verbonden zijn met onder meer de productie, de opslag, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen, voor zover deze stoffen als gevolg van een voorval vrij kunnen komen. De nadruk van het veiligheidsbeleid ligt op een kwalitatieve benadering en heeft tot doel om het risico van (grote) ongevallen met gevaarlijke stoffen bij bedrijven zo klein mogelijk te maken. Ons Kenmerk
Z-100343/ Pagina
27/35
Enerzijds door de kans dat dergelijke ongevallen plaatsvinden te verkleinen (preventie), anderzijds door de gevolgen van een eventueel ongeval te verkleinen (repressie). Op grond van het Arbobesluit moet, indien er kans is op gas- en stofontploffingsgevaar, een risicoinventarisatie worden uitgevoerd en zal zo nodig een gevarenzone-indeling moeten worden gemaakt en explosie-veiligheidsdocumenten worden opgesteld. Omdat er geen externe veiligheidseffecten ten gevolge van een gas- of stofexplosiegevaar buiten de inrichting zijn te verwachten, zijn geen voorschriften met betrekking tot dit aspect opgenomen. Besluit externe veiligheid inrichtingen Op 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) in werking getreden. Hiermee zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen vastgelegd. Het besluit heeft tot doel de risico’s waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen in inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Om dit doel te bereiken verplicht het besluit het bevoegd gezag afstand te houden tussen gevoelige objecten en risicovolle bedrijven. In het besluit wordt onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico (PR) geeft het risico op een plaats buiten de inrichting, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico (GR) betreft cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Op grond van artikel 2, lid 1, van het Bevi, valt de inrichting niet onder de werkingssfeer van dit besluit. Besluit Risico’s Zware Ongevallen Een belangrijk besluit op het gebied van externe veiligheid is het Besluit Risico’s Zware Ongevallen (BRZO). In het BRZO zijn criteria opgenomen om vast te stellen of een bedrijf een Extern Veiligheidsrapport (EVR) op moet stellen. Het BRZO is niet van toepassing op dit windturbinepark. Overig Conform artikel 3.15a, eerste lid, van het Activiteitenbesluit mag het PR voor een buiten de inrichting gelegen kwetsbaar object, veroorzaakt door een windturbine of een combinatie van windturbines, niet hoger zijn dan 10-6 per jaar. Evenzo staat in artikel 3.15a, tweede lid, van het Activiteitenbesluit dat het PR voor een buiten de inrichting gelegen beperkt kwetsbaar object, veroorzaakt door een windturbine of een combinatie van windturbines, niet hoger mag zijn dan 10-5 per jaar. In het Activiteitenbesluit is geen artikel opgenomen met betrekking tot het GR. Ons Kenmerk
Z-100343/ Pagina
28/35
Door de Anteagroup is een onderzoek naar externe veiligheid uitgevoerd. De resultaten van dit onderzoek zijn beschreven in het rapport Externe veiligheid Windturbines Wieringermeer (april 2014, projectnummer 262723) en hoofdstuk 11 van het MER. Uit het veiligheidsrapport blijkt met betrekking tot het aspect externe veiligheid het volgende. De locaties voor de windturbines in het Windpark cluster Nuon 2 conflicteren niet met de weten regelgeving met betrekking tot het aspect externe veiligheid. Er kan worden voldaan aan artikel 3.15a, lid 1 en 2, van het Activiteitenbesluit. Bovenstaand rapport is getoetst en akkoord bevonden. Bovenstaande is niet als voorschrift vastgelegd in deze (ontwerp)beschikking. Dit omdat bovenstaande volgt uit artikel 3.15a van de Activiteitenbesluit. Certificering Conform artikel 3.14, lid 2, van de Activiteitenregeling wordt voldaan aan de veiligheidseisen uit artikel 3.14, lid 1, van de Activiteitenregeling als een certificaat is afgegeven door een certificerende instantie (die is geaccrediteerd voor het afgeven van certificaten). Bij de aanvraag zijn voor een aantal typen windturbines nog geen typecertificaat overgelegd of zijn typecertificaten op basis van buitenlandse normen toegevoegd. In de aanvraag is aangegeven dat het te plaatsen type windturbine zal zijn gecertificeerd door een daarvoor geaccrediteerde instantie. Het certificaat van de op te richten windturbines zal uiterlijk drie weken voor de start van de bouw aan het bevoegd gezag worden verstrekt. Hiermee wordt bevestigd dat de windturbines zijn ontworpen voor een levensduur van tenminste 20 jaar. De windturbines voldoen aan de gestelde eisen met betrekking tot materialen om te levensduur te waarborgen. De veiligheidssystemen zijn zodanig ontworpen dat de turbines in alle weersomstandigheden veilig kunnen functioneren. Ook in geval van storing(en) aan de turbines zorgen de veiligheidssystemen ervoor dat de turbines worden stilgezet. Indien certificatie aan andere normen heeft plaatsgevonden zal door een certificerende instantie een conformiteitsverklaring moeten worden opgesteld waaruit blijkt dan aan de NEN-EN-IEC 61400-2 en NVN 11400-0 wordt voldaan. Door het bevoegd gezag kan op basis daarvan beslist worden of daarmee ten minste een gelijkwaardig niveau van bescherming van het milieu wordt bereikt als bedoeld in artikel 1.8 van het Activiteitenbesluit. Wij zijn van mening dat deze aanpak afdoende is voor het aantonen van de naleving van de veiligheidseisen. WET LUCHTKWALITEIT Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden en opgenomen in titel 5.2 van de Wm. Tegelijk met de inwerkingtreding zijn de volgende besluiten en ministeriele regelingen in werking getreden: •
Besluit niet in betekenende mate bijdragen;
•
Regeling niet in betekenende mate bijdragen;
•
Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007;
•
Regeling projectsaldering luchtkwaliteit 2007. Ons Kenmerk
Z-100343/ Pagina
29/35
Titel 5.2 van de Wet milieubeheer verwijst naar bijlage 2 bij de Wet milieubeheer waarin bepaalde milieukwaliteitseisen voor de buitenlucht staan opgenomen. Deze milieukwaliteitseisen zijn grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide, stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10), lood, koolmonoxide en benzeen. De kwaliteitseisen bestaan uit een uurgemiddelde, een achtuurgemiddelde, een vierentwintig-uurgemiddelde, een winterhalfjaar-gemiddelde of een jaargemiddelde norm. De kwaliteitseisen zijn niet van toepassing binnen de grenzen van de inrichting. Als een inrichting vergunningplichtig is, zal op grond van artikel 5.16, lid 2, van de Wet milieubeheer de luchtkwaliteit betrokken moeten worden bij de vergunningverlening. Wij moeten de geldende grenswaarden op het gebied van de luchtkwaliteit in acht nemen. Bij vergunningverlening moeten wij er voor zorgdragen dat aan luchtkwaliteitsnormen wordt voldaan, ofwel onmiddellijk bij grenswaarden die al van kracht zijn, ofwel op een later tijdstip ingeval de grenswaarden op termijn van kracht worden. Indien verlening van een omgevingsvergunning onderdeel milieu gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit moet aandacht worden besteed aan de gevolgen van de aangevraagde activiteiten voor de in bijlage 2 van de Wet milieubeheer genoemde milieukwaliteitseisen voor de buitenlucht. Hierbij geldt dat de grenswaarden gelden voor de buitenlucht in zijn algemeenheid en niet alleen ter plaatse van woningen of andere gevoelige bestemmingen (ABRS 16-08-2006, 200507752/1). Wij moeten immers beoordelen of vergunningverlening zal leiden tot toename van de luchtverontreiniging of van het aantal mensen dat daaraan wordt blootgesteld. Het uitgangspunt is dat de grenswaarden voor voornoemde stoffen in acht worden genomen. Onder bepaalde omstandigheden kunnen wij echter ook tot vergunningverlening overgaan indien strikt genomen (nog) niet aan de grenswaarden wordt voldaan. Samengevat kunnen wij, gelet op het bovenstaande en op artikel 5.16, eerste lid, onder a tot en met d van de Wet milieubeheer tot vergunningverlening overgaan indien: 1. aannemelijk is gemaakt dat vergunningverlening niet leidt tot het overschrijden, of tot het op of na het tijdstip van ingang waarschijnlijk overschrijden van de in bijlage 2 van de Wet milieubeheer opgenomen grenswaarde; 2. aannemelijk is gemaakt dat de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van vergunningverlening per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft, of bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met de vergunningverlening samenhangende maatregel of een door die uitoefening of toepassing optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert (saldering); 3. aannemelijk is gemaakt dat vergunningverlening niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor een grenswaarde is opgenomen; 4. de activiteit waarvoor vergunning wordt gevraagd is genoemd, beschreven ofwel past binnen of in elk geval niet in strijd is met een vastgesteld programma. Ons Kenmerk
Z-100343/ Pagina
30/35
Indien als gevolg van vergunningverlening geen effect op de luchtkwaliteit in zijn algemeenheid te verwachten is, is het in acht nemen van de grenswaarden niet aan de orde. Uit de Grootschalige Concentratiekaarten Nederland blijkt dat in de omgeving van onderhavige inrichting de jaargemiddelde achtergrondconcentratie voor NO2 in 2013 op maximaal 14,3 µg/m3 lag. Hierbij wordt de grenswaarde van 40 µg/m3 als jaargemiddelde concentratie niet overschreden. Uit de website van het RIVM blijkt dat overschrijdingen van de uurgemiddelde concentratie van 200 µg/m3 NO2 niet meer aan de orde zijn in Nederland. Er wordt dus voldaan aan bijlage 2 bij de Wet milieubeheer. Wij hebben de te verwachten emissies van NO2 getoetst aan bovengenoemde grenswaarden. De aanvraag is ingediend voor het oprichten en in werking hebben van een windturbinepark. Gelet op de zeer beperkte verkeersbewegingen van en na de inrichting, zal er geen sprake zijn van een significante toename van de NO2concentratie die zorgt voor een overschrijding van de normen uit bijlage 2 van de Wet milieubeheer. De verkeersbewegingen zijn dusdanig beperkt dat de uitstoot van NO2 verwaarloosbaar is. Uit de Grootschalige Concentratiekaarten Nederland blijkt dat in de omgeving van de inrichting de jaargemiddelde achtergrondconcentratie voor zwevende deeltjes (PM10) in 2013 lag op maximaal 17,1 µg/m3. Hierbij wordt de grenswaarde van 40 µg/m3 als jaargemiddelde concentratie niet overschreden. De uurgemiddelde concentratie van 50 µg/m3 werd minder dan vijfendertig maal (5 maal in 2013) per kalenderjaar overschreden. Er wordt dus voldaan aan bijlage 2 van de Wet milieubeheer. De aanvraag is ingediend voor het oprichten en in werking hebben van een windturbinepark. Een windturbinepark zorgt niet voor een emissie van fijn stof. De verkeersbewegingen zijn zeer beperkt. De aangevraagde oprichting zal dus niet zorgen voor een verandering van de fijn stof concentratie in de lucht. Artikel 5.19, derde lid, van de Wet milieubeheer geeft de mogelijkheid om concentraties die zich van naturen in de lucht bevinden en die niet schadelijk zijn voor de gezondheid van de mens, bij het beoordelen van de luchtkwaliteit voor PM10 buiten beschouwing te laten. In de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 wordt in bijlage 5 aangegeven dat het op de gebruikte wijze bepaalde aantal overschrijdingsdagen gecorrigeerd kan worden voor zeezout met een aantal van vier voor de provincie Noord-Holland. Voor de jaargemiddelde concentratie PM10 kan een plaats afhankelijke correctie worden toegepast die voor de gemeente Hollands Kroon is bepaald op 3 µg/m3. De werkelijke concentratie van niet natuurlijke zwevende deeltjes is nog lager en voldoet dus ruimschoots aan bijlage 2 van de Wet milieubeheer. Uit de jaarlijkse achtergrondgegevens van het RIVM blijkt dat de achtergrondconcentraties van benzeen, zwaveldioxide, koolmonoxide, lood en ozon in Nederland bijzonder laag zijn. Om deze reden hebben wij geen nadere toetsing aan de van toepassing zijnde grenswaarden voor deze stoffen uitgevoerd. Ons Kenmerk
Z-100343/ Pagina
31/35
Gelet op voorgaande verzet titel 5.2 van de Wet milieubeheer zich dan ook niet tegen het verlenen van de aangevraagde vergunning. VERKEER EN VERVOER Beleid In de bijlage behorende bij de Mor is geen BBT-document opgenomen met betrekking tot verkeer en vervoer. In artikel 1.1, lid 2, van de Wet milieubeheer is aangegeven dat onder de bescherming van het milieu ook moet worden verstaan de zorg voor het beperken van de nadelige gevolgen voor het milieu van het personen- en goederenvervoer. Huidige situatie Windpark cluster Nuon 2 heeft minder dan 100 werknemers, minder dan 500 bezoekers per dag en minder dan 2 miljoen transportkilometers per jaar. Wij hebben het daarom niet nodig geacht om op het gebied van vervoersmanagement nadere voorschriften op te nemen.
CONCLUSIE De inrichting voldoet –met inachtneming van de aan dit besluit gehechte voorschriften- aan de beste beschikbare technieken (BBT) ter voorkoming van emissies naar de lucht, de bodem, het water, geluidemissies, afvalpreventie, externe veiligheid en energiebesparing. Voor de overwegingen per milieuthema wordt verwezen naar de desbetreffende paragraaf.
Begrippen VOOR ZOVER EEN NEN-NORM, ..: Voor zover in een voorschrift verwezen wordt naar een NEN-norm of PGS wordt de uitgave bedoeld die voor de datum waarop de vergunning is verleend het laatst is uitgegeven met tot die datum uitgegeven aanvullingen of correctiebladen. Indien er sprake is van reeds bestaande constructies, toestellen, werktuigen en installaties is de norm of PGS van toepassing die bij de aanleg of installatie van die constructies toestellen, werktuigen en installaties is toegepast, tenzij in het voorschrift anders is bepaald. BEOORDELINGSHOOGTE: De hoogte van het beoordelingspunt boven het maaiveld. Ons Kenmerk
Z-100343/ Pagina
32/35
BESTAANDE INSTALLATIE: Installatie waarvoor eerder een omgevingsvergunning onderdeel milieu is verleend. BESTE BESCHIKBARE TECHNIEK: Voor het bereiken van een hoog niveau van bescherming van het milieu, de meest doeltreffende technieken om de emissies en andere nadelige gevolgen voor het milieu, die een inrichting kan veroorzaken, te voorkomen of, indien dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk te beperken, die –kosten en baten in aanmerking genomeneconomisch en technisch haalbaar in de bedrijfstak waartoe de inrichting behoort, kunnen worden toegepast, en die voor degene die de inrichting drijft, redelijkerwijs in Nederland of daarbuiten te verkrijgen zijn; daarbij wordt onder technieken mede begrepen het ontwerp van de inrichting, de wijze waarop zij wordt gebouwd en onderhouden, alsmede de wijze van bedrijfsvoering en de wijze waarop de inrichting buiten gebruik wordt gesteld. BODEMBEDREIGENDE ACTIVITEIT: Bedrijfsmatige activiteit die gepaard gaat met het gebruik, de productie of de emissie van een bodembedreigende stof; BODEMBEDREIGENDE STOF: Stof die de bodem kan verontreinigen als bedoeld in paragraaf 3.1 van deel A3 van de NRB. BODEMBESCHERMENDE MAATREGEL: Handeling in de vorm van controle of onderhoud van een voorziening of proces, om de kans op emissies of immissies te reduceren (overeenkomstig het Activiteitenbesluit). BODEMBESCHERMENDE VOORZIENING: Een vloeistofkerende voorziening, een vloeistofdichte vloer of verharding of een andere doelmatige fysieke voorziening, ter voorkoming van immissies in de bodem. BODEMRISICO(CATEGORIE): Typering van de kans op (en omvang van) een bodembelasting door een specifieke bedrijfsmatige activiteit. BODEMRISICOCATEGORIE A: Verwaarloosbaar bodemrisico GEVAARLIJKE AFVALSTOF: Afvalstof die een of meer van de in bijlage III bij de kaderrichtlijn afvalstoffen genoemde gevaarlijke eigenschappen bezit.
Ons Kenmerk
Z-100343/ Pagina
33/35
GEVAARLIJKE STOFFEN: Gevaarlijke stof als bedoeld in artikel 1, lid 1, onderdeel b, van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen. Lden: De geluidsbelastingsindicator zoals opgenomen in artikel 3, onder f, van richtlijn nr. 2002/49/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 25 juni 2002, inzake de evaluatie en de beheersing van omgevingslawaai; Lnight: De geluidsbelastingsindicator zoals opgenomen in artikel 3, onder i, van richtlijn nr. 2002/49/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 25 juni 2002, inzake de evaluatie en de beheersing van omgevingslawaai; LEKBAK: Een voorziening waarvan de bodembeschermende werking door de daarop afgestemde bodembeschermende maatregelen is gewaarborgd, en die zich rondom of onder een bodembedreigende activiteit bevindt en in staat is de bij normale bedrijfsvoering gemorste of wegspattende vloeistoffen op te vangen. NRB: Nederlandse Richtlijn Bodembescherming bedrijfsmatige activiteiten 2012. NUTTIGE TOEPASSING: Elke handeling met als voornaamste resultaat dat afvalstoffen een nuttig doel dienen door hetzij in de betrokken installatie, hetzij in de ruimere economie, andere materialen te vervangen die anders voor een specifieke functie zouden zijn gebruikt, of waardoor de afvalstof voor die functie wordt klaargemaakt, tot welke handelingen in ieder geval behoren de handelingen die zijn genoemd in bijlage II bij de kaderrichtlijn afvalstoffen. PREVENTIE: Maatregelen die worden genomen voordat een stof, materiaal of product afvalstof is geworden, ter vermindering van: •
de hoeveelheden afvalstoffen, al dan niet via het hergebruik van producten of de verlenging van de
levensduur van producten; •
de negatieve gevolgen van de geproduceerde afvalstoffen voor het milieu en de menselijke gezondheid, of
•
het gehalte aan schadelijke stoffen in materialen en producten.
VLOEISTOFDICHTE VOORZIENING: Een opvangvoorziening die er voor zorgt dat een vloeistof de niet met vloeistof belaste zijde van een voorziening niet bereikt. Ons Kenmerk
Z-100343/ Pagina
34/35
WINDTURBINE: Een apparaat voor het opwekken van elektrisch of thermisch vermogen uit wind.
Ons Kenmerk
Z-100343/ Pagina
35/35
Aandachtspunten bij (ver)bouwen U hebt een vergunning gekregen voor het uitvoeren van bouwwerkzaamheden. Voordat u begint met de bouw, willen wij u op enkele aandachtspunten wijzen. In uw omgevingsvergunning staan mogelijk nog meer verplichtingen die voor u van belang zijn. Degene die de bouwwerkzaamheden uitvoert is verplicht de voorschriften van de omgevingsvergunning na te leven. Melding start en gereedkomen van de werkzaamheden De gemeente moet op tijd op de hoogte worden gesteld van de start en het gereedkomen van de werkzaamheden. Dit doet u door daar melding van te maken. Deze verplichting staat in artikel 1.25 van het Bouwbesluit 2012. De aanvang van de bouwwerkzaamheden, inclusief de daarvoor benodigde ontgravingswerkzaamheden moet u uiterlijk twee werkdagen voor aanvang melden. De beëindiging van de werkzaamheden moet u uiterlijk op de dag van de beëindiging melden. Een vergunningplichtig bouwwerk mag pas in gebruik worden genomen nadat het bouwwerk gereed is gemeld. Dit om te voorkomen dat een onveilige situatie kan ontstaan. Hoe kunt u de melding doen? U kunt de genoemde meldingen doorgeven via de website van gemeente Hollands Kroon. Daar vult u digitaal het formulier in. Ga naar ontwikkelen/bouwen/aandachtspunten(ver) bouwen en gebruik de link door te klikken op de melding van uw keuze. Eventueel kan dit ook via telefoonnummer 088-3215000. Afscheiding bouwterrein Als er op het bouwterrein gevaar of hinder te verwachten is, moet het terrein worden afgezet. Een doeltreffende afzetting moet het bouwterrein van de weg en van het aangrenzende open erf of terrein afscheiden. Het verkeer moet hier zo min mogelijk hinder van ondervinden. Ook de toegang tot brandkranen en andere openbare voorzieningen zoals leidingen mag niet worden belemmerd.
Schade aan wegen en terreinen Het is mogelijk dat tijdens de bouw wegen en terreinen schade oplopen. Dit moet u bij ons melden. U bent verantwoordelijk voor de schade en u moet dus ook de rekening betalen. Wij adviseren u voor aanvang van de bouw de huidige onderhouds-situatie van wegen en terreinen op foto vast te leggen. Zo kan er achteraf geen discussie ontstaan of de schade door de bouw is veroorzaakt. Blokkeren doorgaande openbare weg Wanneer u tijdens de bouwwerkzaamheden de openbare weg voor enige tijd volledig blokkeert is het van belang dat u dit op tijd aan ons door geeft. Wij maken er een melding van naar de hulpdiensten zodat de brandweer en ambulance op de hoogte zijn van deze afzetting. Meldingen kunt u doorgeven via telefoonnummer 088-3215000. Aanwezigheid van papieren op de bouw De toezichthouder kan tussentijds uw bouwwerk komen inspecteren. U als vergunninghouder of degene die de werkzaamheden uitvoert, moet altijd de volgende papieren bij de hand hebben: • de omgevingsvergunning; • alle bijbehorende gewaarmerkte papieren zoals tekeningen en berekeningen; • eventueel bouwveiligheidsplan; • eventueel andere toestemmingen. Let op: de bij de bouw vrijkomende grond en/of puin die men niet op de locatie kwijt kan dient aanvullend onderzocht te worden conform het Besluit bodemkwaliteit of moet aan een erkende verwerker (bijvoorbeeld de Grondbank) worden aangeboden.