INHOUDSOPGAVE HOOFDSTUK 1
Inleiding
HOOFDSTUK 2
Algemene uitgangspunten
2.1 2.2 2.3 2.4 2.5 2.6 2.7 2.8 2.9 2.8 2.9 2.10 2.12.1 2.12.2 2.12.3 2.12.4 2.13 HOOFDSTUK 3 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 3.6 3.7 3.8 3.9 3.10 3.11 3.12 3.12.1 3.12.2 3.12.3 3.13 3.14 3.15 3.16 3.17 3.18 3.19 3.20 3.21 3.22 3.23 3.24 3.25 3.26 3.27
Begripsbepaling gehandicapte Zorgplicht t.a.v. vreemdelingen De bevoegde gemeente Niet algemeen gebruikelijk Subsidiering van meerkosten Individueel gericht Langdurig noodzakelijk Ziekte of gebrek Mogelijke andere aanspraken op de gevraagde voorziening De toereikende en goedkoopste voorziening (goedkoopst en adequaat) Integrale beoordeling van aanvragen Eigen bijdragen en eigen betalingen Voorzieningen in natura en eigen bijdrage Financiële tegemoetkomingen en eigen betaling Forfaitaire dan wel gemaximeerde vergoedingen Beperkingen Hardheidsclausule Wvg- aanvragen Inleiding Tijdstip aanvraag Ontvangstbevestiging Ambtshalve aanvraag Aanvragen door echtgenoten/partners Aanvraag niet ondertekend Wijziging op het aanvraagformulier Voor-vroegtijdige aanvragen Informatieplicht Onderzoek Onderzoek voorliggende voorzieningen Onderzoek indicatiestelling en advies Advisering Inhoud van het advies Toetsing van het advies Verificatie en verantwoording onderzoek Identiteitscontrole Inname sofinummer Inkomenstoets Hersteltermijn Het horen van de aanvrager Bijzondere situaties Beslistermijn Advies consulent Ingangsdatum voorziening Toetsing door coördinator Herhaalde aanvraag Beschikking Weigeringsgronden Bezwaar en beroep 1
3.28 3.29 3.30 HOOFDSTUK 4 4.1 HOOFDSTUK 5 5.1 5.2 5.3 5.4 5.5 5.5.1 5.5.2 5.6 HOOFDSTUK 6 6.1 6.2 6.2.1 6.2.2 6.2.3 6.2.4 6.2.5 6.2.6 6.2.7 6.3 6.3.1 6.3.2 6.3.3 6.3.4 6.3.5 6.3.6 6.3.7 6.3.8 HOOFDSTUK 7 7.1 7.2 7.2.1 7.2.2 7.2.3 7.2.4 7.3 7.4 7.5 7.6 7.7 7.8 7.9 7.10 7.11
Bijzondere bijstand Íntrekking van een besluit tot verlening van een voorziening Terugvordering van een voorziening VOORLIGGENDE VOORZIENINGEN Inleiding WOONVOORZIENINGEN Inleiding Aandachtspunten bij aanvragen voor verhuiskosten of voor woningaanpassing Primaat verhuizen Verhuis- en inrichtingskosten Woningaanpassingen Onderzoek m.b.t. de belemmeringen de woonruimte Aanpassingen/verstrekkingen Anti-speculatiebeding VERVOERSVOORZIENINGEN Inleiding Vervoer voor lange afstanden Collectief vervoer Individuele vervoersvoorziening auto/taxi Aanpassingen van de auto Auto’s in bijzondere uitvoering Bovenregionaal vervoer De bruikleenauto Een al dan niet aangepaste gesloten buitenwagen Vervoer voor korte afstanden Algemeen Scootermobiel Aangepaste fiets Driewielfiets Tandem Tandemet Loopfiets Het vijfde wiel ROLSTOELEN Algemene uitgangspunten bij selectie rolstoel Soorten rolstoelen Duwrolstoel Handbewogenrolstoel Electrische rolstoel Sportrolstoelen Keuze en verstrekking rolstoel Aanpassingen aan rolstoelen Accesoires Stoelen op wielen Vergoeding voor oplaadkosten Rolstoeltraining Vergoeding voor onderhoud en reparatie Vergoeding voor verzekering van de rolstoel Kinderrolstoelen 2
7.12 7.13
Overige kindervoorzieningen Vervoermiddelen voor kinderen
3
HOOFDSTUK 1
INLEIDING
Met ingang van 1 april 1994 is de Wet voorzieningen gehandicapten (hierna: Wvg) in werking getreden. Op grond van deze wet hebben de gemeenten de plicht gekregen zorg te dragen voor de verlening van woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen en rolstoelen aan in de gemeente woonachtige personen met een handicap. De verlening van de voorzieningen dient er op gericht te zijn de mogelijkheden van gehandicapte personen tot maatschappelijke integratie te vergroten. Om de Wvg te kunnen uitvoeren heeft de gemeenteraad de Verordening voorzieningen gehandicapten (hierna: verordening) vastgesteld en hebben burgemeester en wethouders het Besluit voorzieningen gehandicapten (hierna: besluit) vastgesteld. In 1999 is door de gemeenteraad ook het Verstrekkingenboek Wvg vastgesteld. Dit verstrekkingenboek is mede aan de hand van het model van de VNG tot stand gekomen. In het verstrekkingenboek wordt naast de wijze waarop ten aanzien van de te verstrekken voorzieningen moet worden omgegaan eveneens ingegaan op tal van andere onderdelen die op de uitvoering van de Wvg betrekking hebben. Het ligt derhalve voor de hand om niet de naam verstrekkingenboek te gebruiken maar de naam Leidraad Wvg Haaksbergen (hierna: leidraad). De leidraad bevat naast de regels ten aanzien van verstrekkingen aan gehandicapten ook interne regels voor de medewerkers en algemene beleidsregels. De interne regels voor de medewerkers zijn cursief weergegeven. In de leidraad worden op verschillende plaatsen bedragen genoemd. Onder invloed van prijs- en loonstijgingen, alsmede door wettelijke maatregelen, ministeriële richtlijnen, raadsbesluiten en besluiten van burgemeester en wethouders kunnen deze bedragen in de toekomst gewijzigd worden. Door de komst van de euro per 1 januari 2002 moet de leidraad opnieuw vastgesteld worden. Tegelijkertijd zijn bepaalde passages duidelijker weergegeven en is de jurisprudentie van de Centrale Raad van beroep verwerkt. Ook de recente aanpassingen in de verordening en het Besluit financiële tegemoetkomingen zijn meegenomen.
4
HOOFDSTUK 2
ALGEMENE UITGANGSPUNTEN
2.1 Begripsbepaling gehandicapte Onder een gehandicapte wordt verstaan, een persoon die, door ziekte of gebrek, aantoonbare beperkingen ondervindt op het gebied van het wonen of van het zich binnen of buiten de woning verplaatsen (art. 1, lid 1a, Wvg). 2.2 Zorgplicht t.a.v. vreemdelingen De zorgplicht Wvg is beperkt tot Nederlanders en, op grond van de Vreemdelingewet, legaal in Nederland verblijvende vreemdelingen. Dit zijn vreemdelingen die beschikken over een geldige verblijfsvergunning voor (on) bepaalde tijd asiel. Vreemdelingen, die niet de bedoeling hebben zich in Nederland te vestigen (bijv. buitenlandse toeristen, vreemdelingen op zaken- familiebezoek) alsmede illegale en gedoogde vreemdelingen zijn van Wvg-voorzieningen uitgesloten. Dit laatste geldt ook voor asielzoekers die en verzoek hebben ingediend om als vluchteling in Nederland te worden toegelaten en die in het bezit zijn van een zogenaamd W-document. De vaststelling van het rechtmatig verblijf in Nederland is uitdrukkelijk voorbehouden aan de Vreemdelingendienst. Het onderzoek blijft beperkt tot het nagaan van de eventuele verblijfstitel van betrokkene en de eventuele gezinsleden (fotokopie innemen). In de rapportage wordt melding gemaakt van eventuele aan de verblijfstitel verbonden voorwaarden respectievelijk garantstelling. Bestaat er onduidelijkheid over de verblijfstitel, dan kan informatie van de vreemdelingendienst worden gevraagd. Als verificatie van gegevens plaats vindt bij de vreemdelingendienst, wordt de cliënt hier over tijdens de intake geïnformeerd. De behandeling van de aanvraag wordt opgeschort, gedurende de termijn waarin dit nadere onderzoek plaatsvindt. Uitgangspunt is dat de vreemdeling zelf opheldering verschaft over zijn identiteit. Als de identiteit van een vreemdeling niet kan worden vastgesteld, wordt de aanvraag afgewezen op grond van artikel 6.3, sub g, van de verordening. 2.3 De bevoegde gemeente De aanvraag behoort te worden ingediend bij, en moet worden afgehandeld door de gemeente waar de gehandicapte woonachtig is (art. 2 Wvg). De gehandicapte wordt geacht woonachtig te zijn in de gemeente waar zijn hoofdverblijf is. In de verordening wordt onder hoofdverblijf verstaan: hetzij de woonruimte, waar de gehandicapte zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft en in de gemeentelijke basisadministratie staat ingeschreven, dan wel zal staan ingeschreven, hetzij het feitelijk woonadres indien de gehandicapte een briefadres heeft. In afwijking van het vorenstaande kan voor een gehandicapte een woning bezoekbaar worden gemaakt indien deze zijn hoofdverblijf in een AWBZ-instelling heeft (zie hiervoor het hoofdstuk woonvoorzieningen). In deze gevallen moet de aanvraag worden ingediend in de gemeente waar de woning staat.
Met betrekking tot het verblijf in een AWBZ-instelling kunnen zich 3 situaties voordoen: 1 Men verblijft tijdelijk in een AWBZ-instelling. In dat geval is de AWBZ-instelling geen 5
hoofdverblijf en blijft men ingeschreven in de gemeente waar het hoofdverblijf staat. Het verblijf in een AWBZ-instelling heeft een permanent karakter. In dat geval zal men zich zo snel mogelijk moeten laten inschrijven in de gemeente waar de AWBZ-instelling staat omdat de AWBZ-instelling het hoofdverblijf wordt. 3 Er bestaat onduidelijkheid over de duur van het verblijf in de AWBZ-instelling (permanent of tijdelijk). In dat geval blijft het hoofdverblijf het oorspronkelijk adres totdat zekerheid ontstaat omtrent de duur van het verblijf in de AWBZ-instelling. Opname in de gemeentelijke basisadministratie is mogelijk met de vermelding van een woonadres of een briefadres. De laatste aanduiding is een puur bevolkingsadministratief-technische aangelegenheid. In de periode dat men nog niet ingeschreven staat in de gemeentelijke basisadministratie van de gemeente waar de AWBZ-instelling is gevestigd bij permanente opname (met aanduiding woonadres), zal de aanvraag dus ingediend moeten worden bij de gemeente waar men op dat moment (nog) staat ingeschreven op woonadres. 2
2.4
Niet algemeen gebruikelijk
Op grond van artikel 1.2, lid 3, onder a, van de verordening hanteert het gemeentebestuur bij het verstrekken van voorzieningen voor gehandicapten het uitgangspunt dat slechts die voorzieningen voor vergoeding of verstrekking in aanmerking komen, die gehandicapten nodig hebben in verband met het verminderen of opheffen van beperkingen voortkomend uit ziekte of gebrek en die ten opzichte van niet-gehandicapten niet algemeen gebruikelijk zijn. Waar de grens getrokken moet worden tussen wat wel en wat niet algemeen gebruikelijk is, zal afgemeten moeten worden aan de algemeen maatschappelijke normen, die overigens telkens veranderen. De ontwikkelingen in de jurisprudentie dienen nauwlettend te worden gevolgd. Wat vandaag nog onder het verstrekkingenpakket valt, hoeft dat over enige tijd niet meer te doen. Rolstoelen zullen nooit algemeen gebruikelijk worden. Een fiets daarentegen is dat wel. Het criterium dat een artikel normaal in de handel verkrijgbaar is en door velen- ook niet gehandicapten wordt aangeschaft- is reden om de aanvraag af te wijzen. Dit betekent dat bijvoorbeeld een keramische kookplaat, luchtzuiveringsapparaten, airco’ s, luchtbevochtigers, stuurbekrachtiging in een auto, eenhendelmengkranen, inbouw/aanschaf douche, ombouw lavet naar douche, een spartamet of snorfiets, een gashaard, een wasmachine, een pyama of een ochtendjas, een waterbed, etc. niet snel voor vergoeding in aanmerking komen. Alleen als een ziekte of gebrek noopt tot een plotselinge, niet voorzienbare noodzakelijke vervanging/aanschaf en indien er bij de aanvrager sprake is van een laag inkomen (minimum) in combinatie met veel kosten verband houdende met de handicap, is een verstrekking mogelijk. 2.5
Subsidiering van meerkosten
Bij de subsidiëring van voorzieningen in het kader van de Wvg gaat het om "meerkosten". Dit wil zeggen dat alleen de kosten die een gehandicapte 'meer' heeft dan een nietgehandicapte, op grond van artikel 3 van het Besluit financiële tegemoetkomingen in aanmerking komen voor een financiële tegemoetkoming. Dit speelt met name een rol bij voorzieningen die op zich algemeen gebruikelijk zijn, maar die voor de gehandicapte duurder zijn omdat het gaat om een bijzondere (op de handicap aangepaste) uitvoering. Een goed voorbeeld hiervan is de speciaal aangepaste fiets. Bij een financiële tegemoetkoming hiervoor wordt het bedrag dat een gemiddelde fiets kost op de tegemoetkoming in mindering gebracht. 2.6 Individueel gericht De verordening bepaalt in artikel 1.2, lid 1, onder a, dat een woonvoorziening, een vervoersvoorziening, of een rolstoel slechts kan worden toegekend voor zover deze in overwegende mate op het individu is gericht. Als enige in de wet genoemde uitzondering hierop geldt het collectief vervoer, dat als collectieve voorziening mag worden aangemerkt. 6
Het spreekt uiteraard voor zich dat een collectieve voorziening niet in overwegende mate op het individu is gericht. Maar dat is de zorgplicht wel, die de gemeente vervult via het collectieve systeem. Gaat het om een individuele voorziening, dan geldt duidelijk wel dat die op het individu gericht dient te zijn. Dit betekent dat: 1.
Een aanvraag voor een gemeenschappelijke voorziening in beginsel niet mogelijk is. Er moet altijd een individuele aanvrager zijn die de voorziening aanvraagt. De voorziening moet voor deze aanvrager ook noodzakelijk zijn in het kader van de Wet voorzieningen gehandicapten. De voorziening moet op die persoon gericht zijn.
2.
Een voorziening alleen wordt verstrekt ten behoeve van de gehandicapte zelf.
2.7
Langdurig noodzakelijk
De verordening bepaalt in artikel 1.2, lid 1, onder b, dat een voorziening slechts aan een gehandicapte kan worden toegekend voor zover deze voorziening langdurig noodzakelijk is om diens beperkingen op het gebied van het wonen of het zich binnen of buiten de woning verplaatsen op te heffen of te verminderen. Waar de grens van langdurig gelegd moet worden is niet eenduidig aan te geven. "Voor langere tijd" betekent in ieder geval dat wie tijdelijk gehandicapt is, niet voor een voorziening in het kader van de Wvg in aanmerking komt. Betrokkene kan voor tijdelijke voorzieningen een beroep doen op de hulpmiddelendepots van de Thuiszorgorganisaties, die opgezet zijn in het kader van de AWBZ. Waar precies de grens ligt tussen kortdurend en langdurig zal van situatie tot situatie verschillen. In dit kader zal de medisch prognose van groot belang zijn. De gemeente zal bij het verstrekken van hulpmiddelen bekijken of de verstrekking een redelijk definitief (tegenovergestelde van tijdelijk) karakter heeft. De adviseur speelt bij de bepaling of er al dan niet sprake is van langdurig noodzakelijk een belangrijke rol. 2.8
Ziekte of gebrek
Volgens de definitie die de Wvg geeft, in artikel 1 lid 1, onder a, van het begrip "gehandicapte", dienen de aantoonbare belemmeringen die een persoon ondervindt op het gebied van het wonen of het zich binnen of buiten de woning verplaatsen, het gevolg te zijn van ziekte of gebrek. Of er sprake is van ziekte of gebrek zal veelal op grond van een medische diagnose moeten worden vastgesteld. Vervolgens moet op grond van die diagnose worden aangegeven of de ondervonden beperkingen en de daaruit voortvloeiende belemmeringen een direct gevolg zijn van ziekte of gebrek. Het is evenwel niet altijd mogelijk een diagnose te stellen. Soms treden er beperkingen op die niet direct terug te leiden zijn naar ziekte of gebrek. Zo kunnen klachten een psychische of psychiatrische achtergrond hebben. Dan zal een uitspraak van een deskundige noodzakelijk zijn om te bepalen of de klachten berusten op ziekte of gebrek. Is hier geen sprake van, dan kan in uitzonderlijke situaties een beroep op de hardheidsclausule (artikel 8.1 van de verordening) worden gedaan. 2.9
Mogelijke andere aanspraken op de gevraagde voorziening
De verordening bepaalt in artikel 1.2, lid 3, onder b, dat de voorzieningen niet worden verstrekt indien er een andere wettelijke regeling of enige privaatrechterlijke verbintenis bestaat, op grond waarvan men aanspraak kan maken op de aangevraagde voorziening. In hoofdstuk 4 wordt hier nader op ingegaan. 2.10
De toereikende en goedkoopste voorziening (goedkoopst en adequaat) 7
Voorzieningen die in het kader van de gemeentelijke verordening worden verstrekt, dienen naar objectieve maatstaven gemeten zowel adequaat als de meest goedkope voorziening te zijn. Dit is bepaald in artikel 1.2, lid 1, onder c, van de verordening. Eigenschappen die kostenverhogend werken zonder dat zij de voorziening meer adequaat maken, zullen in principe niet voor vergoeding in aanmerking komen. Echter, de gemeente laat zich hierbij mede leiden door overwegingen van "kosteneffectiviteit". Met betrekking tot het kwaliteitsniveau wordt uitgegaan van een verantwoord, maar ook niet meer dan dat niveau. Het is eventueel wel mogelijk een voorziening te verstrekken die duurder is dan de goedkoopst adequate voorziening, mits de gehandicapte bereid is het prijsverschil voor eigen rekening te nemen. Dit kan in een extreem geval zelfs betrekking hebben op de kleur van de door de gemeente in bruikleen te verstrekken scootmobiel. 2.11
Integrale beoordeling van aanvragen
Integrale beoordeling van aanvragen speelt bij de advisering en de toewijzing van voorzieningen een rol. Bij een aantal gehandicapten is sprake van aanvragen die op meerdere gebieden betrekking hebben. Een integrale benadering kan op het eerste gezicht voor de gemeente duurder uitpakken dan het ingaan op de concreet gestelde vraag (claimgericht). Toch zal in het algemeen en met name bij cliënten met een meervoudige hulpvraag of een progressief ziektebeeld een integrale advisering en beoordeling uiteindelijk goedkoper zijn dan herhaald claimgericht adviseren en beoordelen. 2.12
Eigen bijdragen en eigen betalingen
2.12.1
Voorzieningen in natura en eigen bijdrage
Bij het verlenen van voorzieningen in natura (driewielfiets, scootmobiel) wordt overgegaan tot verstrekking van het hulpmiddel in bruikleen. Er wordt geen eigen bijdrage gevraagd Voor het gebruik van het collectief vervoer of een vervoersysteem zoals genoemd in artikel 3.1 van de verordening is geen eigen bijdrage verschuldigd. Als een gehandicapte gebruik van deze vervoersvoorziening wenst te maken, dient hij/zij het geldend tarief te betalen. Dit tarief is een prijs voor een enkele rit, die afgeleid is van het reguliere openbaar vervoer. De gemeente mag hiervoor het blauwe strippenkaarttarief hanteren.
2.12.2
Financiële tegemoetkomingen en eigen betaling
Voorzieningen kunnen ook worden verleend door het geven van een financiële tegemoetkoming in de kosten hiervan. Hierbij valt te denken aan een vergoeding voor de aanpassing van een woning. Bij het vaststellen van de hoogte van de financiële tegemoetkoming zijn de werkelijke (meer)kosten van de voorziening uitgangspunt. De hoogte van de financiële tegemoetkoming is afhankelijk van het (gezamenlijk) inkomen van betrokkene. Het (eventuele) verschil tussen de kosten van de noodzakelijke aanpassingen en de financiële tegemoetkoming van de gemeente, is de eigen betaling. Uiteraard mag deze de Wvg-draagkracht niet te boven gaan. Op grond van de Regeling financiële tegemoetkomingen en eigen bijdrage Wvg is bepaald 8
dat de gemeente bij de bepaling van de Wvg-draagkracht rekening moet houden met de ten laste van de van de gehandicapte blijvende kosten als gevolg van handicap. In artikel 3 van het Besluit financiële tegemoetkomingen is dit geregeld. Dit zijn dus niet alleen de eigen betalingen op grond van de AWBZ of op grond van de Wet financiering volksverzekeringen gebaseerde subsidieregelingen, maar ook andere kosten. Hierbij valt te denken aan extra-uitgaven voor de oplaadkosten van een scootmobiel van € 0,46 per dag of extra-slijtage van schoeisel en kleding. Uiteraard dienen deze kosten wel betrekking te hebben op het betreffende kalenderjaar en zullen ze aannemelijk gemaakt moeten worden. Omdat deze kosten per persoon erg uiteen kunnen lopen, dient er altijd een individuele beoordeling plaats te vinden. Zo nodig kan in verband hiermede een bijdrage op grond van de Algemene bijstandswet worden verstrekt. 2.12.3
Forfaitaire en gemaximeerde vergoedingen
Forfaitaire vergoedingen zijn vergoedingen die worden verstrekt zonder dat er een relatie is met de werkelijk gemaakte kosten. Er kan dus niet op declaratiebasis worden afgerekend. Een bekend voorbeeld is de sportrolstoel. Deze wordt niet in natura verstrekt, maar de aanvrager kan hiervoor een forfaitaire vergoeding ontvangen. Gemaximeerde vergoedingen zijn vergoedingen die voor bepaalde kosten tot een bepaald norm- of maximumbedrag worden gegeven. Hierbij kan er worden afgerekend op basis van de werkelijk gemaakte kosten tot maximaal het genormeerde bedrag. Dit is bijvoorbeeld het geval als er sprake is van een financiële tegemoetkoming op declaratiebasis in de kosten van het gebruik van een (rolstoel)taxi of eigen auto. 2.12.4
Beperkingen
Voor voorzieningen waarvan de kosten minder dan € 45,38 bedragen, wordt op grond van artikel 2 van het Besluit financiële tegemoetkomingen, geen financiële tegemoetkoming verleend. 2.13
Hardheidsclausule
Burgemeester en wethouders kunnen op grond van artikel 8.1 van de verordening in bijzondere gevallen ten gunste van de gehandicapte (of woningeigenaar) afwijken van de bepalingen in de gemeentelijke verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt. Het gebruik maken van de hardheidsclausule moet beschouwd worden als een uitzondering en niet als een regel. In verband met precedentwerking moeten burgemeester en wethouders duidelijk aangeven waarom in een bepaalde situatie van de verordening wordt afgeweken. Sinds korte tijd heeft de gemeente ook de zorgplicht voor de dure woonvoorzieningen (tot € 45.378,02). Indien de kosten van een woonvoorziening de grens van € 45.378,02 te boven gaan, is steeds sprake van een bijzonder geval, waarin het weigeren van de voorziening zou leiden tot onbillijkheden van overwegende aard.
9
HOOFDSTUK 3 3.1
WVG-AANVRAGEN
Inleiding
In principe dient men een aanvraag in te dienen bij die gemeente waar men in het bevolkingsregister staat ingeschreven. In onze gemeente is hiervoor Het Zorgplein Haaksbergen aangewezen. Gaat het om bewoners van het Wiedenbroek dan worden de aanvragen rechtstreeks door deze instanties bij de gemeente ingediend. De gemeente is en blijft echter verantwoordelijk voor de uitvoering van de Wvg. Met het Zorgplein en het Wiedenbroek vindt periodiek overleg plaats m.b.t. coördinatie, afstemming, etc. 3.2
Tijdstip aanvraag
Over het algemeen moet een aanvraag om een voorziening worden ingediend vóór het tijdstip, waarop de kosten zijn gemaakt. Ingevolge artikel 6.3, onder a, van de verordening kan geen financiële tegemoetkoming worden verleend in kosten, die vóór de aanvraagdatum zijn gemaakt. Alleen in bijzondere omstandigheden - én er een indicatie voor de betreffende voorziening is - kan toekenning van een voorziening met terugwerkende kracht worden overwogen. In de rapportage zal dan nadrukkkelijk aandacht moeten worden besteed aan de argumentatie daartoe. 3.3
Ontvangstbevestiging
In alle gevallen ontvangt de aanvrager/gemachtigde na indiening van de aanvraag een ontvangstbevestiging. Eén afschrift van het in tweevoud ingediende aanvraagformulier dient als ontvangstbevestiging. 3.4
Ambtshalve aanvraag
Als de aanvrager door zijn handicap niet kan schrijven dan wel niet in staat is zijn wil kenbaar te maken en de noodzaak bestaat dat er een voorziening wordt getroffen, kan een gemachtigde de aanvraag bij het Zorgplein indienen. Als er geen gemachtigde is en de aanvrager niet naar het Zorgplein kan komen, wordt deze door een ambtenaar van de gemeente thuis bezocht. In die gevallen dat een deel van de vragen door de consulent wordt ingevuld, zal aan de cliënt worden gevraagd of hij met de beantwoording van de vragen akkoord gaat. De Awb bepaalt dat de aanvraag in ieder geval naam en adres van de aanvrager en een aanduiding van de beschikking die gevraagd wordt, dient te bevatten en verder ondertekend moet zijn. Jurisprudentie leert dat een ondertekend formulier, dat overigens niet is ingevuld, geaccepteerd dient te worden als de overige benodigde bescheiden daarbij zijn gevoegd. Het ligt voor de hand in een dergelijke situatie te verzoeken om aanvulling van de gegevens. Ditzelfde geldt wanneer het aanvraagformulier niet volledig is ingevuld. Alvorens overgegaan kan worden tot een besluit de aanvraag niet te behandelen dient de aanvrager eerst de gelegenheid gegeven te worden de ontbrekende gegevens aan te vullen. Artikel 4:5, lid 1, Awb regelt dit. Indien wordt besloten om een aanvraag niet te behandelen, dan moet dit conform artikel 4:5, lid 4, Awb schriftelijk binnen een bepaalde termijn worden meegedeeld aan de belanghebbende. Tegen deze mededeling (over het niet in behandeling nemen) kan de aanvrager bezwaar maken. 3.5
Aanvragen door echtgenoten/partners
10
De aanvraag kan ook door een van de partners worden gedaan en ondertekend, maar dan zal een schriftelijke machtiging van de andere partner moeten worden overgelegd. De betreffende machtiging wordt bij de aanvraag gevoegd en in het dossier bewaard. 3.6
Aanvraag niet ondertekend
Voor een aanvraag, die niet door de cliënt/gemachtigde is ondertekend, dan wel waarvan is verzuimd deze door de cliënt/gemachtigde te laten ondertekenen, geldt, dat deze pas in behandeling wordt genomen, als de aanvraag is ondertekend. De afhandelingstermijn ex Awb wordt hierdoor opgeschort. 3.7
Wijziging(en) op het aanvraagformulier
Wanneer de aanvrager het aanvraagformulier heeft ondertekend, mogen daarop later geen wijzigingen dan wel aantekeningen worden aangebracht, behalve door de aanvrager zelf bij de inname van het aanvraagformulier. 3.8
Voor-/vroegtijdige aanvragen
Afhankelijk van de zich voordoende situaties is de werkwijze aldus: de feiten en omstandigheden zijn zodanig duidelijk, dat een principe-beslissing kan worden genomen: de aanvraag wordt dan op de normale wijze afgewerkt; er zijn zodanige onduidelijkheden, dat (nog) geen principe-beslissing kan worden genomen: als de indruk bestaat, dat het verkrijgen van de ontbrekende gegevens nog lange tijd gaat duren, dan wordt de aanvraag buiten behandeling gelaten. Indien de benodigde gegevens beschikbaar zijn, kan de betrokkene t.z.t. een nieuwe aanvraag indienen. Een andere mogelijkheid is de intrekking door de cliënt middels een door hem/haar ondertekende brief. Indien de aanvrager nog geruime tijd een artikel van de thuiszorg kan lenen, maar toch een aanvraag bij het Zorgplein wil indienen, kan deze buiten behandeling worden gelaten. 3.9
Informatieplicht
De aanvrager is verplicht de gegevens en bescheiden te verschaffen, die nodig zijn voor de beslissing op de aanvraag (art. 4:2, tweede lid, Awb en art. 6.1, lid 1, verordening). Van de cliënt mag dan ook volledige opening van zaken worden verlangd, waar het gaat om het verkrijgen van een inzicht in de voor de uitvoering van de Wvg relevante omstandigheden. Als de cliënt de benodigde gegevens niet kan overleggen, wordt een concrete schriftelijke afspraak gemaakt om deze, als regel binnen één week of zoveel later als redelijk is, alsnog in te leveren of te laten inzien. 3.10
Onderzoek
Voordat op een aanvraag een beslissing wordt genomen, moet een onderzoek worden ingesteld. Dit is nodig om te kunnen beoordelen of de aanvraag geheel, gedeeltelijk of niet gehonoreerd kan worden. Het onderzoek is erop gericht om een duidelijk beeld te krijgen van zowel de financiële (bij aanvraag bepaalde vervoers- en woonvoorzieningen) als de persoonlijke omstandigheden van de aanvrager. Bij een gezin of samenwoning dient ook het onderzoek betrekking te hebben op de sitiuatie van de partner. Het is noodzakelijk het sociale verband waarin de gehandicapte functioneert, te inventariseren. Relevante factoren daarbij kunnen zijn: - verplaatsingsgedrag (motief, bestemming, frequentie, wijze); - wensen van de belanghebbende; - samenstelling huishouden en taakverdeling in huishouden; 11
- mogelijkheden van hulpverlening door huisgenoten of derden; - bereidheid tot verhuizen in relatie tot noodzaak verhuizen; - sociale relaties in huidige woonomgeving (beschikbaarheid van hulp); - omgevingsfactoren, zoals aanwezigheid/ontbreken van (toegankelijk) openbaar vervoer in de directe omgeving, stallingsmogelijkheden; - acceptatie gebruik hulpmiddelen. Van belang is dat het onderzoek niet verder gaat dan tot datgene wat van belang is voor de vaststelling van het recht op een voorziening (artikel 4:3 Awb). 3.11
Onderzoek voorliggende voorzieningen
Nagegaan wordt of er sprake is van een voorliggende voorziening. Afhankelijk hiervan wordt de aanvraag verder in behandeling genomen. Als indiening van een aanvraag niet zinvol is en betrokkene instemt met deze conclusie, wordt op het aanvraagformulier vermeld, dat de aanvraag niet in behandeling behoeft te worden genomen onder vermelding van de reden. Aan de cliënt wordt verzocht door middel van een handtekening op het aanvraag-formulier dit te bevestigen. Een andere mogelijkheid is intrekking door de cliënt middels een door hem ondertekende brief. 3.12
Onderzoek indicatiestelling en advies
Bij het vaststellen van de noodzaak van een aangevraagde voorziening en bij de selectie van de goedkoopst adequate voorziening kan een deskundig adviseur worden ingeschakeld. 3.12.1
Advisering
Het kader dat de Wvg biedt voor advisering is minimaal. In artikel 5, lid 1, onder c, van de Wvg is bepaald dat de gemeente bij verordening onder andere moet bepalen "de procedure met betrekking tot de toekenning, de herziening, de beëindiging en de terugvordering van voorzieningen, daaronder begrepen het inwinnen van deskundigenadvies". In de Memorie van toelichting wordt aangegeven dat "de gemeente het advies van een deskundige op sociaal-medisch, ergonomisch, dan wel bouwkundig gebied dient in te winnen, wanneer dat voor de beoordeling van de aanspraak op een voorziening noodzakelijk is". Artkel 7.1, lid 2, van de verordening bepaalt dat een advies wordt gevraagd indien burgemeester en wethouders dat wensen. In twijfelgevallen en in gevallen waarin er sprake is van een negatieve beslissing voor de betrokkene kan het raadzaam zijn een advies te vragen. Dit in verband met mogelijke bezwaar- beroepprocedures.
3.12.2
Inhoud van het advies
Het advies zal de navolgende gegevens moeten bevatten: persoonsgegevens aanvrager; datum onderzoek; naam onderzoeker; gevraagde voorziening; 12
-
eventueel gebruikte informatiebronnen (zoals eigen onderzoek en/of ingewonnen informatie); eventueel nader onderzoek; medische, ergonomische, sociale, technische en financiële aspecten; uitspraak over noodzaak van voorziening; programma van eisen waaraan voorziening moet voldoen; het te verwachten beloop van de aandoening (voor zover relevant); indien van toepassing een uitspraak over de op grond van de huidige aandoening en over de eventueel nu al te treffen voorzieningen (anticiperen); reactie van de aanvrager.
3.12.3
Toetsing van het advies
Op grond van de Awb, afdeling 3.3, is een gemeente gehouden zich ervan te vergewissen of het onderzoek van de adviseur op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Een eerste toets is of het advies volledig is. Vervolgens wordt het advies meer inhoudelijk beoordeeld: -
-
Medische gegevens, zoals diagnosecode of stoornis van de betreffende cliënt, hoeven in beginsel niet in het advies te worden opgenomen. Het aangeven van de beperkingen op grond waarvan al dan niet een bepaalde Wvgvoorziening noodzakelijk wordt geacht door de adviseur valt niet onder het medisch geheim. De adviseur kan dus in zijn advies in lekentaal de geconstateerde beperkingen opnemen. Bij afwijzende adviezen dan wel adviezen waarin een andere voorziening wordt voorgesteld, toetst de ambtenaar of een arts bij de advisering betrokken is geweest en of deze informatie bij de behandelend sector heeft ingewonnen.
Tot slot wordt getoetst of het advies in overeenstemming is met de bepalingen in de verordening en de daarbij behorende beleidsregels. Indien het advies deze toets niet doorstaat, ligt het in de lijn der verwachtingen dat de adviserende instantie om een aanvulling dan wel een nieuw advies wordt gevraagd! Medische beoordelingsaspecten: De gemeente Haaksbergen heeft met het Regionaal Indicatie Orgaan (RIO) een contract afgesloten voor het uitbrengen van medische adviezen. Omtrent de wijze van rapporteren van de uit te brengen adviezen en de wijze waarop door de arts het onderzoek wordt verricht, zijn afspraken gemaakt. In principe wordt de gehandicapte door de arts thuis bezocht.
Ergonomische beoordelingsaspecten: Het Regionaal Indicatie Orgaan verricht ook de ergonomische onderzoeken. In de ergonomie gaat het om het afstemmen op elkaar van de mens met zijn fysieke mogelijkheden/antropometrische gegevens (lichaamsmaten) en de activiteiten, die door hem worden verricht, het te gebruiken gereedschap en de omgeving, waarin het wordt gebruikt. Bij het wonen richt zich de ergonomie op het wegnemen of beperken van belemmeringen in en aan de woonruimte - veroorzaakt door de lichamelijke functionele beperkingen en dan met name op het kunnen bereiken, betreden en gebruiken van een woning in zijn eenvoudigste vorm. Het onderzoek van de ergonomische aspecten geeft inzicht in: 13
- adequaatheid ten aanzien van bereikbaarheid, toegankelijkheid en bruikbaarheid van de woning; - antropometrische gegevens; - welke handelingen worden verricht en hoe worden deze handelingen verricht; - op welke wijze spelen hulpmiddelen en motivatie daarbij een rol; - objectgegevens (voor zover van toepassing): soort en ligging woning, huurder/eigenaar/bewoner, bestemmingsplan, continuteit van het object. 3.13
Verificatie en verantwoording onderzoek.
Uitgangspunt is, dat de door de aanvrager verstrekte gegevens, die van belang zijn voor het vaststellen van het recht op een voorziening, worden geverifieerd. De verantwoording van de controle vindt plaats op het aanvraagrapportageformulier Wvg. Van relevante bescheiden wordt een fotokopie ingenomen (identiteitsbewijs, sofinummer, inkomensgegevens). 3.14
Identiteitscontrole
Bij de behandeling van de eerste aanvraag moet zo mogelijk een identiteitscontrole plaatsvinden. Soort en nummer van het identiteitsbewijs wordt op de aanvraag vermeld. Als identiteitsbewijs komen in aanmerking: Paspoort; Gemeentelijke-/Europese identiteitskaart; verschillende vreemdelingendocumenten. 3.15
Inname SOFI-nummer
Bij de inname van de aanvraag wordt de opgave van het SOFI-nummer van de Belastingdienst van de cliënt (en partner) overgenomen. 3.16
Inkomenstoets
Bij de behandeling van bepaalde Wvg-aanvragen (woon- en vervoersvoorzieningen) moet een inkomenstoets worden toegepast. In verband hiermede worden bewijsstukken ingenomen, resp. vindt verantwoording omtrent de gecontroleerde gegevens plaats. Fotokopieën van relevante salaris-/uitkerings-/pensioenspecificaties of bankafschriften moeten worden ingenomen. In het kader van de Wvg behoeft geen rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van vermogen. Wel wordt rekening gehouden met inkomsten uit vermogen. Als de cliënt (op het aanvraagformulier) geen inkomsten heeft opgegeven zal uit oogpunt van fraudepreventie steeds nadrukkelijk aan de cliënt worden gevraagd of hij eigen inkomsten heeft ("doorvragen"). Als de cliënt de benodigde bewijsstukken niet heeft ingeleverd of getoond, kan de aanvraag niet in behandeling worden genomen en dient de procedure m.b.t. het buiten behandeling laten van de aanvraag te worden gevolgd, zoals eerder beschreven.
3.17
Hersteltermijn
Op grond van artikel 4:5 Awb kan een aanvraag om een voorziening buiten behandeling blijven, als de cliënt onvoldoende medewerking aan het onderzoek verleent, bijv. i.v.m. onvolledige gegevensverstrekking. Daaraan voorafgaand moet de cliënt echter door het geven van een zgn. hersteltermijn de mogelijkheid worden geboden alsnog medewerking aan het onderzoek te verlenen c.q. de gevraagde informatie alsnog te verstrekken. In het algemeen wordt een herstelperiode van vier weken aangehouden, zonodig kan een langere termijn worden aangehouden. Voor het geven van een hersteltermijn wordt gebruik gemaakt van een standaardbrief. Een afschrift van deze brief wordt bij de aanvraag in het dossier gehecht. De beslistermijn wordt opgeschort gedurende de periode, dat gewacht 14
wordt op medewerking van de cliënt. Zodra de medewerking is verkregen of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken, gaat de beslistermijn weer lopen. Als de cliënt binnen de herstelperiode niet reageert of de gevraagde gegevens niet verstrekt, wordt de gevraagde voorziening op grond van artikel 4:5, lid 1, Awb buiten behandeling gelaten. Dit wordt de cliënt per beschikking meegedeeld. 3.18 Het horen van de aanvrager De Awb schrijft voor, dat de aanvrager in bepaalde situaties in de gelegenheid moet worden gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen als een geheel of gedeeltelijk afwijzende beslissing wordt voorgenomen. Dit geldt in zijn algemeenheid niet voor beslissingen tot vaststelling van financiële verplichtingen of financiële aanspraken. Ingevolge art. 4:12 Awb kan het horen namelijk achterwege blijven, als de nadelige gevolgen van de beschikking volledig ongedaan kunnen worden gemaakt in bezwaar of beroep, hetgeen bij de Wvg het geval is. Desondanks kunnen er zich situaties voordoen, waarbij het uit oogpunt van een zorgvuldige voorbereiding van een goed afgewogen, gemotiveerd besluit geboden is met de aanvrager voordien contact op te nemen. Bovendien kan hiermede in een aantal situaties wellicht voorkomen worden, dat de langduriger en kostbaarder bezwaarschriftenprocedure moet worden gevolgd. In verband hiermede wordt de volgende procedure gehanteerd voor het horen van aanvragers. 3.19
Bijzondere situaties
Als een geheel of gedeeltelijk afwijzende beslissing wordt overwogen op basis van een uitgebracht extern advies, is het gewenst om de cliënt in de gelegenheid te stellen mondeling of schriftelijk zijn zienswijze naar voren te brengen. Een andere situatie, waarin het aanbeveling verdient de aanvrager te horen, doet zich voor, als tijdens het onderzoek n.a.v. de aanvraag belangrijke gegevens op tafel komen, die de aanvrager betreffen en die afwijken van de eerder verstrekte informatie. Bijvoorbeeld als blijkt, dat de aanvrager mogelijk niet op het opgegeven adres woont. In die situatie kan er niet mee worden volstaan de aanvraag zondermeer op grond van art. 6.3 van de verordening te weigeren. Het horen van cliënten kan achterwege blijven als het uitgebrachte negatieve medische adviezen betreft, omdat medische problematiek zich niet leent voor bespreking met de Wvgconsulent. Bij bezwaren tegen beslissingen, waarbij het uitgebrachte medisch advies een rol speelt, kan de bezwaarschriftenprocedure uitkomst bieden.
3.20 Beslistermijn Nadat een aanvraag Wvg is ingediend, moet binnen de in de verordening gestelde termijnen een beschikking worden verzonden. Dit zal in de praktijk afhankelijk zijn van de complexiteit van de aanvraag en van de in te winnen adviezen. Om in staat te zijn de aanvraag binnen een redelijke termijn af te handelen is een efficiënt uitgevoerd onderzoek noodzakelijk. De benodigde informatie van de cliënt zal in een vroegtijdig stadium moeten worden ingewonnen. De beslistermijn wordt opgeschort gedurende de periode dat gewacht wordt op de aanvullende gegevens van de cliënt. Zodra de gegevens zijn ontvangen, of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken, gaat de beslistermijn weer lopen. 15
3.21
Advies Zorgconsulent
De voor de besluitvorming van belang zijnde gegevens worden in het advies van de Zorgconsulent verwerkt. Dit zal veelal aanvullend zijn op de reeds schriftelijk vastgelegde gegevens (aanvraag, medische indicatie en toelichting, brieven en dergelijke). Voor het nemen van een zorgvuldige, goed onderbouwde en eventueel in bezwaar en beroep hanteerbare beslissing is het van belang, dat alle relevante informatie overzichtelijk en beknopt in het advies wordt weergegeven. Van ingehechte correspondentie en dergelijke behoeft echter geen samenvatting gegeven te worden, tenzij het om een gecompliceerde aanvraag gaat. Het rapport/advies zal in het algemeen moeten bevatten: - een toelichting op de aanvraag en het weergeven van achtergronden, die tot de aanvraag hebben geleid; - het weergeven van cliënts toelichting op de aanvraag; - het beschrijven van de relevante sociale, medische (en indien van toepassing financiële) omstandigheden van cliënt en zijn gezin; - het aangeven van relevante feiten voor zover de aanvraag daarin niet voorziet; - het aangeven van de relevante wettelijke mogelijkheden; - het doen van een voorstel onder vermelding van eventueel aan de voorziening te verbinden voorwaarden; - de naam van de Zorgconsulent. 3.22
Ingangsdatum voorziening
Een vraag die automatisch opkomt als een beslissing genomen moet worden op een aanvraag is: op welke datum treedt de beslissing in werking. Hierna worden een aantal handreikingen gedaan. Volgens artikel 3:40 Awb treedt een besluit in werking nadat het is bekendgemaakt. In de praktijk vindt bekendmaken plaats door het verzenden van een brief waarin de toekenning of weigering is vermeld. Aan beslissingen kunnen rechten worden ontleend, nadat deze beslissingen bekend zijn gemaakt. Voor beslissingen voor bijvoorbeeld woningaanpassingen zit er verschil in het tijdstip van toekenning van de voorziening (= de goedgekeurde aanpassingen aan de woning) en het moment van uitbetalen van de financiële tegemoetkoming hiervoor. Op aanvragen voor een financiële tegemoetkoming in vervoerskosten volgt meestentijds een beslissing waarin een voorziening met terugwerkende kracht in werking treedt. Een dergelijke voorziening gaat in op de eerste dag van de maand waarin de aanvraag bij het college burgemeester en wethouders is ingediend. Op de aanvraag wordt deze datum middels een datumstempel vermeld. Aan beslissingen op aanvragen voor voorzieningen die leiden tot het in bruikleen verstrekken van middelen kunnen rechten worden ontleend, nadat deze beslissingen bekend zijn gemaakt. De klant kan echter pas daadwerkelijk van het middel gebruik maken nadat het middel door de leverancier is afgeleverd. 3.23
Toetsing door coördinator
De coördinator zorg controleert de aangeleverde bescheiden op volledigheid en juistheid. Hij gaat voorts na of verificatie en verantwoording van onderzoek op de voorgeschreven wijze heeft plaatsgevonden. Ook wordt gecontroleerd of de benodigde documenten aanwezig zijn. Vervolgens wordt het advies van de consulent getoetst. Als de aanvraagbehandeling niet conform deze leidraad is uitgevoerd en het recht op een voorziening niet door de coördinator kan worden vastgesteld, is het niet toegestaan de aanvraag af te doen. In die gevallen moet aanvullend onderzoek respectievelijk rapportage 16
plaatsvinden. De coördinator treedt in overleg met de betrokken consulent, wanneer hij op grond van zijn kennis en inzichten tot een andere conclusie komt dan in de rapportage wordt aangegeven. 3.24 Herhaalde aanvraag Als de cliënt bij een herhaalde aanvraag geen nieuwe feiten en/of omstandigheden vermeldt, behoeft geen herstelperiode te worden gegeven. De aanvraag kan dan direct na een beperkt onderzoek en rapportage (per beschikking) worden afgewezen onder verwijzing naar de eerdere afwijzende beschikking (art. 4:6, lid 2, Awb). Slechts indien sprake is van omstandigheden, die bij het nemen van de beslissing op de eerste aanvraag niet bekend waren, kan hiervan worden afgeweken. 3.25 Beschikking Het antwoord op de door een cliënt ingediende aanvraag wordt per beschikking gegeven. Een beschikking is een op schrift gestelde beslissing, die door de coördinator Zorg wordt getroffen. Als de beschikking betrekking heeft op een financiële tegemoetkoming moet worden aangegeven waarvoor die bedoeld is. Belangrijk is, dat de met de cliënt te maken/gemaakte afspraken resp. de te stellen voorwaarden, die rechtsgevolgen hebben, in de beschikking worden opgenomen. De beschikking moet deugdelijk zijn gemotiveerd. Een motivering van de beslissing kan echter achterwege blijven als redelijkerwijs mag worden aangenomen, dat er geen behoefte aan bestaat, bijvoorbeeld als een aanvraag wordt gehonoreerd. Verzoekt een belanghebbende binnen een redelijke termijn om een motivering dan moet deze z.s.m. worden verstrekt. Bij spoedeisende beslissingen kan een gemotiveerde beschikking worden nagezonden.
Als de beslissing geheel of gedeeltelijk afwijkt van het door de cliënt gevraagde, moet dit in de beschikking worden gemotiveerd. In de motivering moet tevens worden ingegaan op eventuele ontvangen adviezen en de reden waarom hiervan eventueel wordt afgeweken. De eisen, waaraan een beschikking formeel moet voldoen zijn : - een deugdelijke motivering; - zo mogelijk vermelding van het wettelijk voorschrift waarop de beschikking gebaseerd is; - de mededeling, dat bezwaar mogelijk is; - waar bezwaar kan worden ingediend; - de termijn, waarbinnen dit moet gebeuren. Voor het concipiëren van een beschikking moet zoveel mogelijk gebruik worden gemaakt van de beschikbare standaard-beschikkingen. 3.26 Weigeringsgronden In principe zijn er de volgende (niet limitatieve) gronden om een aanvraag te weigeren: - het recht op een Wvg-voorziening kan niet worden vastgesteld (benodigde gegevens ontbreken of zijn niet compleet (art. 4:2 Awb en art. 6.3 verordening); - de aanvrager behoort niet tot de personenkring van de Wvg (art. 1, lid 1 onder a Wvg); - de gewenste voorziening kan naar objectieve maatstaven gemeten niet als noodzakelijk worden aangemerkt; 17
- de voorziening is voor een persoon als aanvrager algemeen gebruikelijk (art. 1.2, lid 2, onder a van de verordening); - het deskundigenadvies geeft aan dat cliënt geen ergonomische beperkingen ondervindt (art. 1, lid 1, onder a en c Wvg); - er is sprake van een voorliggende voorziening (art. 1.2, lid 3, onder b verordening); - het gaat om verhuis- en inrichtingskosten en de aanvrager voldoet niet aan de nadere voorwaarden genoemd onder art. 2.6, lid 5, onder b, van de verordening; - kosten zijn gemaakt vóór aanvraagdatum (art. 6.3, lid 1, onder a, verordening); - door onverantwoord gedrag o.i.d. is een eerdere verstrekte zelfde voorziening teloor gegaan (art. 6.3, lid 1, onder b, verordening). - de gevraagde voorziening niet of voor een ander doel zal worden gebruikt dan waarvoor deze is bestemd; - de gevraagde voorziening een gevaar voor de gehandicapte en/of voor zijn (directe) omgeving vormt; - de gevraagde voorziening naar alle redelijkheid technisch en/of bouwkundig niet te realiseren is; - de kosten van het realiseren van de gevraagde voorziening in geen verhouding staan tot het doel dat hiermee moet worden bereikt; - Indien op grond van de verstrekte gegevens het recht op een voorziening niet kan worden vastgesteld. 3.27
Bezwaar en beroep
Bezwaar en beroep staan open tegen beschikkingen tot toekenning, weigering of intrekking van voorzieningen. 3.28
Bijzondere bijstand
De afdeling Sociale Zaken rekent het tot haar taak ook de Wvg-cliënt actief te attenderen op eventuele voorliggende voorzieningen, waaronder het minimabeleid en de bijzondere bijstand. In dit verband kan het ook nodig zijn aandacht te besteden aan het voorkomen van sociaal isolement, het bevorderen van het zelfstandig kunnen blijven wonen van ouderen, het voorkomen van (grote) betalingsachterstanden (Schuldhulpverlening). 3.29
Intrekking van een besluit tot verlening van een voorziening
Op grond van artikel 7.3 van de verordening kan een voorziening geheel of gedeeltelijk worden ingetrokken, als * niet is voldaan aan de voorwaarden gesteld gesteld bij of krachtens de verordening; * zodanige onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt, dat, indien de juiste gegevens bekend waren geweest, niet tot toekenning zou zijn overgegaan. Hiervan is in ieder geval sprake als opzettelijk onjuiste gegevens zijn verstrekt, bijvoorbeeld over inkomen; * de voorziening niet of niet wordt gebruikt voor het doel waarvoor deze is verstrekt en als blijkt dat een voorziening, die bestaat uit een financiële tegemoetkoming, binnen 6 * maanden na de uitbetaling niet is aangewend voor de (gedeeltelijke) bekostiging van het middel, waarvoor deze was verleend. Indien geen sprake is van verwijtbaarheid, wordt de tegemoetkoming vastgesteld op grond van de juiste gegevens, dan wel beperkt tot het bedrag, dat reeds is uitbetaald. Ingeval van verwijtbaarheid kan de tegemoetkoming geheel of gedeeltelijk worden teruggevorderd. Er is dan sprake van een civielrechtelijke vordering op grond van onverschuldigde betaling, waartoe het Burgerlijk Wetboek (art. 6:203, e.v.) de wettelijke basis biedt. . 3.30 Terugvordering van een voorziening 18
Voor terugvorderingen (art. 7.4 verordening) is vereist, dat deze op een wettelijke basis berusten. Omdat de Wvg deze niet bevat, dient te worden teruggevallen op de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek inzake onverschuldigde betaling (art. 6:203 BW). Terugvordering vindt pas plaats nadat de (termijnen voor) bezwaar- en beroepsprocedures m.b.t. de intrekking van de voorziening zijn afgewikkeld.
19
HOOFDSTUK 4 VOORLIGGENDE VOORZIENINGEN 4.1
Inleiding
Voor het gehandicaptenbeleid dat de gemeente op grond van de Wvg voert is naast de afstemming op beleidsterreinen die onder de eigen verantwoordelijkheid vallen vooral de afbakening met het zorgstelsel, het AAW-stelsel en enkele andere subsidieregelingen van belang. Op grond van artikel 1.2, derde lid, onder b, van de verordening wordt geen voorziening toegekend indien op grond van enige andere wettelijke regeling of enige privaatrechterlijke overeenkomst of verbintenis aanspraak op een voorziening bestaat. De vereniging van Nederlandse Gemeenten en Zorgverzekeraars hebben een voorzieningenlijst opgesteld waarin op alfabetische volgorde uiteenlopende gehandicaptenvoorzieningen zijn opgenomen. Achter iedere voorziening is de wet of regeling vermeld op basis waarvan een /tegemoetkoming kan worden gevraagd. De voorzieningenlijst, die is opgenomen in het “Info Voorzieningen Gehandicapten” uitgegeven door de Vuga, dient als uitgangspunt voor het beleid te gelden.
20
HOOFDSTUK 5 5.1
WOONVOORZIENINGEN
Inleiding
Onder een woonvoorziening wordt verstaan een voorziening, die verband houdt met een maatregel, die gericht is op het opheffen of verminderen van ergonomische beperkingen, die een gehandicapte bij het normale gebruik van zijn woonruimte ondervindt. Het moet gaan om de woonruimte waar hij/zij het hoofdverblijf heeft en dat in het bevolkingsregister staat geregistreerd. Hierop is één uitzondering mogelijk voor het aanpassen (bezoekbaar maken) van één woonruimte, als de gehandicapte zijn hoofdverblijf heeft in een AWBZ-inrichting. Het betreft dan slechts het toegankelijk maken van de woonkamer en het bruikbaar maken van één toilet. De Wvg is niet van toepassing op het treffen van voorzieningen aan hotels/pensions, trekkerswoonwagens, bejaardenoorden/verzorgingstehuizen, verpleeghuizen, Gezinsvervangende tehuizen, RIBWS, Sociowoningen, resocialisatiewoningen, ADL-cluster-woningen, vakantiewoningen, tweede woningen en kamerverhuur en woningen die niet bestemd en geschikt zijn om het gehele jaar door te worden bewoond. Aanvragen om een woonvoorziening kunnen betrekking hebben op een financiële tegemoetkoming in de kosten van: a. verhuizing en inrichting; b. woningaanpassing; c. woonvoorzieningen van niet-bouwkundige, bouwtechnische of woontechnische aard; d. onderhoud, keuring en reparatie van verstrekte voorzieningen; e. tijdelijke huisvesting; f.huurderving. 5.2
aandachtspunten bij aanvragen voor verhuiskosten of voor woningaanpassing.
Om op een aanvraag voor een woonvoorziening te kunnen beslissen moet, naast de algemene gegevens van de belanghebbende, over de volgende, specifieke gegevens van de belanghebbende en diens situatie worden beschikt. - Wat voor soort woonruimte bewoont de belanghebbende nu? - Welke belemmeringen ondervindt de belanghebbende?- Welke van de volgende voorzieningen zijn nodig: beugels, steunen t.b.v. toilet en/of douche, verhoogde toiletpot met bril en deksel, toiletverhoger, douche-zitje, drempelhulpen, elektrisch bedienbaredeurontgrendeling al dan niet met spreek-/luisterverbinding, aangepaste raamopeners, signalering voor doven en slechthorenden voor de voordeur, etc? - Is belanghebbende eigenaar van de woonruimte? Zo nee: gegevens van de eigenaar/verhuurder; geeft de eigenaar/verhuurder van de woonruimte toestemming voor eventuele aanpassingen? - Is de belanghebbende permanent opgenomen in een AWBZ-inrichting? Zo ja: Gegevens over de AWBZ-inrichting en de woonruimte waar het treffen van voorzieningen moet plaatsvinden (het zogenaamde bezoekbaar maken van één woonruimte); - Gaat de belanghebbende voor het eerst zelfstandig een woonruimte bewonen? - Is er sprake van een niet-algemeen gebruikelijke verhuizing? 21
- Is belanghebbende bereid te verhuizen als dit de goedkoopst adequate oplossing is? - Is het nieuwe adres bekend? Zo ja: Vermoedelijke verhuisdatum - Als belanghebbende woonachtig is in een woonwagen/woonschip met een stand-/ligplaats, dan ook onderstaande vragen beantwoorden: * Wat is het bouwjaar? * Wordt de woonwagen met een geldige bewoningsvergunningbewoond? * Ligt het woonschip op een door de gemeente aangewezen ligplaats? 5.3
Primaat verhuizen
In de verordening is in artikel 2.2 aangegeven dat het primaat bij het verstrekken van woonvoorzieningen ligt bij de financiële tegemoetkoming in verhuis- en herinrichtingskosten. Dit primaat houdt echter niet in dat in alle gevallen ook daadwerkelijk besloten wordt dat de gehandicapte naar een andere woonruimte moet verhuizen! Voordat de uiteindelijke keuze voor verhuizen of aanpassen gemaakt kan worden, zal met een aantal hierna te noemen aspecten rekening worden gehouden. De gemeente bepaalt welke voorziening, of combinatie van voorzieningen, als goedkoopst adequate oplossing wordt gezien. Als alle factoren in de overweging zijn meegenomen en de gemeente beslist dat verhuizen de goedkoopst adequate voorziening is, dan is dat de voorziening die wordt verleend. Hieronder staan een paar aspecten waarmee m.b.t. de keus tussen verhuizen dan wel aanpassen van de huidige woning rekening moet worden gehouden: *
Aanwezigheid aangepaste of eenvoudig aan te passen woonruimten
Indien er aangepaste of eenvoudiger aan te passen woningruimten aanwezig zijn, moet bezien worden of: a. de woning leeg staat; Als de woning leeg staat, kan de gehandicapte op korte termijn verhuizen en wordt de gemeente niet geconfronteerd met kosten voor het vrijmaken van de woning. Ook kan op deze manier worden voorkomen dat een woning langer dan strikt noodzakelijk leeg staat. Indien de woning is aangepast met een gedeeltelijke subsidiëring en er sprake is van een huurverhoging ten gevolge van de woningaanpassing wordt het belang ook voor de verhuurder groter dat de woning opnieuw aan een gehandicapte verhuurd wordt. b. er nog achterblijvende gezinsleden in de woning wonen; Als er iemand voor een aangepaste/aanpasbare woning is die nog door achterblijvende gezinsleden wordt bewoond, kan er getracht worden om, eventueel in overleg met de verhuurder, deze woning op zo'n kort mogelijke termijn vrij te maken. Het verstrekken van een verhuiskostenvergoeding kan hierbij een stimulans zijn. *
Vergelijking aanpassingskosten huidige - versus nieuwe woonruimte
Voldoet de (vrijkomende) woning aan de eisen gesteld in het medisch advies van belanghebbende of zijn er nog andere aanpassingen noodzakelijk om te kunnen spreken van een adequate woning? Als extra aanpassingen noodzakelijk zijn, wat is dan de hoogte van de kosten om de woning geschikt te maken? De gemeente dient immers in principe te kiezen voor de goedkoopst adequate oplossing. Bij een kostenafweging tussen het aanpassen van de huidige woonruimte enerzijds en verhuizen anderzijds, moeten alle kosten worden meegenomen. Dit houdt in dat de aanpassingskosten van de huidige 22
woonruimte afgezet moeten worden tegen: - de verhuiskostenvergoeding voor de gehandicapte; - het eventueel aanpassen van de nieuwe woning; - het eventueel vrijmaken van de woning. Om een totale kostenvergelijking te maken moet, als de 'nieuwe' woning leeg staat, tevens rekening worden gehouden met een (eventuele) financiële tegemoetkoming voor huurderving. *
Snelheid waarmee het woonprobleem opgelost kan worden
In een aantal gevallen kan verhuizing het woonprobleem veel sneller oplossen dan het aanbrengen van voorzieningen. *
Sociale omstandigheden
Uiteraard zal bij het bepalen van de te verstrekken voorziening ook met de voorkeur van de gehandicapte rekening moeten worden gehouden. Sociale omstandigheden kunnen een rol spelen bij de afweging ten aanzien van het wel of niet verhuizen. Hierbij kan gedacht worden aan de binding die gehandicapte met de buurt heeft (de tijd dat de gehandicapte in de buurt heeft gewoond), de aanwezigheid van familie en/of vrienden, de mantelzorg die door verhuizing wegvalt, de aanwezigheid en afstand tot verschillende voorzieningen (b.v. winkels.). Ondanks een aantal (in de ogen van de gehandicapte) negatieve veranderingen in de sociale omstandigheden kan, nadat alle factoren in overweging zijn genomen, besloten worden dat een verhuiskostenvergoeding de goedkoopst adequate voorziening is. Daarom kan het voorkomen, dat niet aan alle wensen van de individuele gehandicapte tegemoet gekomen kan worden. Het belangrijkste is dat het woonprobleem waarmee de gehandicapte wordt geconfronteerd, wordt opgelost waardoor het normale gebruik van de woonruimte weer mogelijk is. *
Werksituatie
De werksituatie van de gehandicapte kan van invloed zijn op de beslissing om al dan niet te verhuizen. Als de gehandicapte door de verhuizing dichter bij zijn werk komt te wonen, verdient verhuizing wellicht de voorkeur. Dit houdt echter niet in dat verhuizing om reden van het dichter bij de werkplek wonen op zichzelf een reden is om verhuiskosten te vergoeden. *
Woonlastenconsequenties
Ook zal rekening worden gehouden met de woonlastenconsequenties van de verschillende opties. Tot de woonlasten worden niet alleen gerekend de kosten van huur of aflossing van een hypotheek, maar ook allerlei andere lasten zoals verzekeringen, etc. Voor de berekening van de woonlasten wordt aangesloten bij de systematiek van de Algemene bijstandswet. Een vergelijking moet gemaakt worden tussen de woonlasten van het aanpassen van de huidige woonruimte versus het verhuizen naar een andere woonruimte. Uiteraard kan bij deze vergelijking rekening gehouden worden met de te ontvangen individuele huursubsidie. Vanuit de Wvg kan echter geen vergoeding voor de gestegen woonlasten worden verstrekt. Wel dient erop gelet te worden, dat de stijging van de woonlasten niet meer bedraagt dan de Wvg-draagkracht! Als de gehandicapte eigenaar van de woonruimte is, zal een verhuizing of woningaanpassing andere gevolgen met zich meebrengen dan wanneer de gehandicapte de woning huurt. Bij het verkopen van een huis komen meer aspecten aan de orde dan bij het verlaten van een huurwoning. 23
*
Termijn waarbinnen een woning wordt aangeboden
De mogelijkheid van het aanbieden van een andere woonruimte is onder meer afhankelijk van de beschikbaarheid van dergelijke woningen. Welke termijn moet er aan het verhuizen naar een andere woning worden verbonden? Het primaat van het verhuizen zal in beginsel altijd bij een aanpassing van een woning moeten worden overwogen (wat is - inclusief de verhuiskostenvergoeding de goedkoopst adequate oplossing?). Bij duurdere woningaanpassingen zal in de rapportage nadrukkelijk tot uiting moeten komen, waarom er niet tot het opleggen van de verhuisplicht is besloten. De hierboven genoemde aspecten spelen hierbij een rol. 5.4
Verhuis- en inrichtingskosten
Op grond van artikel 2.6, vijfde lid, onder a, van de verordening kunnen burgemeester en wethouders een financiële tegemoetkoming in de verhuis- en (her)inrichtingskosten verstrekken, indien: 1. een gehandicapte, die op grond van ergonomische beperkingen naar een andere woonruimte dient te verhuizen; 2. personen die op verzoek van de gemeente en ten behoeve van een gehandicapte, woonruimte bestemd voor permanente bewoning, heeft ontruimd. Een financiële tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten, wordt slechts verleend als: a. de verhuizing niet heeft plaatsgevonden voordat de aanvraag bij de afdeling WVG is ingediend, tenzij zich naar het oordeel van de behandelend consulent een zeer spoedeisend geval voordoet. Indien er sprake is van een spoedeisende situatie kan in een dergelijke situatie mits goed gemotiveerd met toepasssing van artikel 8.1 van de verordening (de hardheidsclausule) een positieve beschikking worden afgegeven; b. de gehandicapte niet voor het eerst zelfstandig gaat wonen; een gehandicapte die voor het eerst zelfstandig gaat wonen onderscheidt zich daarin in principe niet van niet-gehandicapten die voor het eerst zelfstandig gaan wonen. Er is daar ook geen noodzaak tot het verstrekken van een verhuiskostenvergoeding. c. de gehandicapte verhuist vanuit en naar een woonruimte die bestemd en geschikt is om het hele jaar door te worden bewoond; d. de gehandicapte niet verhuist naar een AWBZ-inrichting of een bejaardenoord/verzorgingstehuis; e. in de te verlaten woning ergonomische belemmeringen (lichamelijkefunctionele beperkingen) zijn ondervonden, tenzij het een verhuizing naar een ADL-woning betreft. Om een groot aantal langdurig openstaande verplichtingen te voorkomen, dient in de beschikking aan het recht op een verhuiskostenvergoeding een einddatum genoemd te worden. In beginsel dient hieraan een termijn van maximaal 1 jaar verbonden te worden. Indien de verhuizing niet binnen 1 jaar heeft plaatsgevonden, moet een nieuwe aanvraag worden ingediend. Voor het vrijmaken van de woning voor een gehandicapte wordt eveneens een forfaitaire vergoeding verstrekt. Mocht de gemeente een verhuiskostenvergoeding toekennen, dan kan op grond van artikel 4, lid 1, van het Besluit financiële tegemoetkomingen een verhuiskostenvergoeding van maximaal € 2.268,90 verstrekt worden, indien betrokkene met zijn inwonende kinderen naar een eengezinswoning verhuist. Dit geldt ook indien op schriftelijk verzoek van de gemeente een woning, waar een niet-gehandicapte woont, voor een gehandicapte (die verplicht moet verhuizen) wordt vrijgemaakt. In de overige gevallen geldt een vergoeding van € 1.361,35. 24
De tegemoetkoming is een reële vergoeding voor de meerkosten die een gehandicapte voor een verhuizing moet maken. De definitieve bijdrage wordt vastgesteld nadat de betreffende rekeningen en nota’s zijn beoordeeld en de draagkracht van de aanvrager is beoordeeld. De gehandicapte kan niet gedwongen worden om te verhuizen. Indien de betrokkene niet tot verhuizing overgaat, vervalt het recht op een financiële tegemoetkoming in de toekomst. Huurderving: De mogelijkheid van het verstrekken van een tegemoetkoming in de kosten van huurderving kan gezien worden als een van de instrumenten waardoor de medewerking van verhuurders sneller verkregen kan worden. Gemeente en verhuurders hebben er beiden belang bij dat reeds aangepaste woningen weer opnieuw aan een andere gehandicapte toegewezen worden. In artikel 2.6, lid 8, van de verordening is bepaald op welke wijze de financiële tegemoetkoming in de kosten van huurderving wordt verstrekt. Artikel 4, lid 6, van het Besluit financiële tegemoetkomingen bepaalt de maximale hoogte van deze financiële tegemoetkoming. De eerste maand van leegstand komt voor rekening van de verhuurder. De zes maanden (maximaal) daarna kunnen voor rekening van de gemeente komen. Indien van deze mogelijkheid gebruik wordt gemaakt, maar er geen andere Wvggeïindiceerde” aanwezig is, dient uiterlijk voor het verstrijken van deze periode de eigenaar van de woning in kennis worden gesteld van het “vrijgeven van de woning”. Artikel 2.19 van de verordening bepaalt dat het bovenstaande ook van toepassing is als er sprake is van huurderving die het directe gevolg is van een op basis van de verordening te realiseren aanpassing van een woning. 5.5
Woningaanpassingen
Indien het aanpassen van de woonruimte de goedkoopst adequate voorziening is, moet worden aangegeven op welke wijze invulling aan deze keuze wordt gegeven. Voorzieningen die algemeen gebruikelijk zijn, worden ook als deze medisch en of ergonomische noodzakelijk zijn, niet vergoed. Hierbij valt te denken aan een eenhendelmengkraan, een thermostatische kraan, een douche-glijstang en een douche. Een uitzondering hierop vormt een noodzakelijke aanpassing als gevolg van een niet voorzienbare en acute omstandigheid (ergonomische beperking als gevolg van acute achteruitgang van de gezondheid) en het te vervangen artikel, waarvoor een afschrijvingstermijn geldt, nog niet is afgeschreven en er sprake is van een laag inkomen in combinatie met hoge kosten i.v.m. de handicap. Onder deze omstandigheden is een verstrekking van of een financiële tegemoetkoming voor een algemeen gebruikelijke voorziening in beginsel mogelijk. Opgemerkt dient te worden, dat een centrale verwarming en een boiler ook algemeen gebruikelijk voorzieningen zijn, maar dat dit geen voorzieningen zijn die kunnen worden verstrekt om ergonomische beperkingen op te heffen. Voor de vaststelling of iets algemeen gebruikelijk is gelden als toetscriteria de volgende regels: de voorziening moet normaal in de handel te verkrijgen zijn; de voorziening moet niet specifiek voor mensen met een handicap zijn; de voorziening moet niet meer kosten dan soortgelijke artikelen. Voorzieningen die duidelijk een verbetering van de 'objectieve' woonkwaliteit van de woning met zich meebrengen, komen ook niet voor een financiële tegemoetkoming in aanmerking. Indien de gemeente en/of de gehandicapte (in overeenstemming met de verhuurder) een hoger kwaliteitsniveau nastreven, komen de kosten voor rekening van de 25
aanvrager. In het kader van het budgetbeheer kan besloten worden om - in het geval voor een hoger of luxer kwaliteitsniveau gekozen wordt - de extra kosten voor rekening van de belanghebbende te laten komen. 5.5.1
onderzoek m.b.t. de belemmeringen
Er is een onderscheid te maken in de soort belemmeringen met betrekking tot het wonen. 1
belemmeringen van de bereikbaarheid van de woning. - het gebruik van de toegangspoort/hek/deur - het nemen van drempels - het nemen van opstappen.
2
belemmeringen van de toegankelijkheid van de woning. - het gebruik van de handgrepen - het gebruik van het slot - het openen en sluiten van deuren - het passeren van de deur.
3
belemmeringen van de doorgankelijkheid van de woning. - het gebruik van de deuren - het passeren van de deuropeningen - het nemen van drempels - het zich verplaatsen over het vloeroppervlak -
4
het overbruggen van afstanden in de woning het manoeuvreren in de beschikbare ruimte het nemen van traptreden
belemmeringen van de algemene activiteiten in de woning’ - het gebruik van energievoorzieningen - het reguleren van de omgevingstemperatuur - het gebruiken van ramen
Ten aanzien van de belemmeringen van activiteiten per specifieke ruimte in de woning kan de volgende opsomming worden gemaakt Hal
het gebruik van de kapstok Het gebruik van de brievenbus
Kamer
Voor het gebruik van de woonkamer door een persoon die rolstoelafhankelijk is, is minimaal een grondoppervlak nodig van 30 vierkante meter. De indeling van de woonkamer en de situatie ter plekke speelt hierbij wel een rol.
Keuken
het gebruiken van keukenkasten en –laden het werken aan het aanrecht het gebruik van de kookbron het gebruik van de koelkast
natte cel
het douchen het gebruik van de wastafel voor het gebruik van de natte cel door een rolstoelgebonden persoon is minimaal een grondoppervlak nodig van 6 vierkante meter. Ook hier speelt de indeling en een rol. 26
toilet
het maken van de transfer naar en van de toiletpot het optillen en neerlaten van de toiletbril het gebruik van het toiletpapier het gebruik maken van het doorspoelsysteem
slaapkamer
het in en uit het bed komen voor het gebruik van een slaapkamer door een rolstoel gebonden persoon is een grondoppervlak van minimaal 10 vierkante meter bij een eenpersoonskamer en 18 vierkante meter bij een tweepersoonskamer noodzakelijk.
5.5.2 Aanpassingen/verstrekkingen Hieronder zijn de meest voorkomende voorzieningen beschreven. Badaanpassingen: Alleen in gevallen dat de gehandicapte in verband met medische redenen niet kan of mag douchen kan een tegemoetkoming in de kosten van een bad worden verstrekt. De medische indicatie zal sporadisch gegeven worden. Meestal zullen dit soort aanvragen worden ingediend door mensen met rheumatische aandoeningen die minder klachten ondervinden bij het liggen in warm water. Ook al is dit het geval dan betreft het hier een therapeutische indicatie en er is geen sprake van een ergonomische belemmering bij het gebruik van een douche. Badzitje/badplank: Een badzitje is een roerende woonvoorziening, die los op of in het bad kan worden geplaatst, zodat het mogelijk wordt om met ondersteuning in het bad te zitten. De gehandicapte komt hier voor in aanmerking als hij/zij niet zelfstandig gebruik kan maken van het bad of de douche boven het bad. Er zijn belemmeringen bij het staand douchen in het bad en er is geen aparte douchegelegenheid aanwezig of er zijn belemmeringen bij het gaan zitten en opstaan uit bad. Badlift of verwijdering van het bad: Als de aanvrager moeilijk in en uit het bad kan stappen en zittend in bad moeilijk tot staan kan komen, kan een badlift een adequate en goedkope voorziening zijn. Dit moet individueel afgewogen worden tegen de mogelijkheid van het verwijderen van het bad en het installeren van een douche, vaak met een douchezitje en een anti-slipvloer. Omdat een bad slechts zelden medisch noodzakelijk is, zal het plaatsen van een douche, vaak geïndiceerd zijn. Douchestoel/douchezitje: Men komt voor deze voorzieningen in aanmerking indien: men onvoldoende kracht heeft om staande te douchen, • men onvoldoende conditie heeft om staande te douchen, • men onvoldoende coördinatie heeft om staande te douchen, • men (veel) pijn ondervindt bij het douchen, • men gewrichtsklachten ondervindt, die het staande douchen bemoeilijken. • Bij de verstrekking van dit soort voorzieningen wordt in principe uitgegaan van het in de productinformatiemap van de Oosthoek opgenomen kernassortiment. Toiletaanpassingen: Verhoogd toilet/ toiletverhoger: Men komt voor een verhoogde toiletpot/toiletverhoger in aanmerking als: men onvoldoende kracht heeft om van een gewoon toilet op te staan en te gaan • 27
• • •
zitten, en/ of men onvoldoende coördinatie heeft om van een regulier toilet op te staan en te gaan zitten en/ of, men veel pijn heeft bij het opstaan en gaan zitten op een normaal toilet men gewrichtsklachten heeft die het opstaan en gaan zitten op een normaal toilet belemmeren.
Omdat een toiletverhoger de goedkoopst adequate voorziening is, wordt deze voorziening in principe verstrekt. Toiletstoel: Dit is een woonvoorziening die is bedoeld om ergonomische belemmeringen bij het gebruik en de bereikbaarheid van het toilet te verminderen en/ of op te heffen. Men komt voor een toiletstoel in aanmerking als men belemmeringen ondervindt bij het bereiken en/ of gebruik van het toilet. Vaak zijn er belemmeringen bij het gebruik van het toilet in de nacht. Tweede toilet op de bovenverdieping: Een aanvraag voor een tweede toilet zal meestal worden ingediend door mensen die op de bovenverdieping slapen en die ‘s nachts moeite hebben het toilet op de benedenverdieping te bereiken wegens bijvoorbeeld startpijnen en duizeligheidsklachten. Bij frequent nachtelijk toiletgebruik kan bij relatief geringe problemen met het traplopen toch al sprake zijn van een ergonomische belemmering. Het feitelijk probleem ligt meestal in de moeite die men heeft met het traplopen. In de nacht treedt dit probleem meestal eerder naar voren dan overdag, maar vaak zal er een moment komen dat ook overdag het traplopen een probleem gaat vormen. Dan valt een traplift te overwegen in plaats van een extra toilet op de tweede verdieping. Is desondanks een toiletvoorziening geïndiceerd op de bovenverdieping dan is de goedkoopste en meest adequate oplossing een toiletstoel. Bij uitzondering blijkt een toiletstoel toch geen adequate voorziening te zijn omdat: de aanvrager alleenwonend is en zoveel moeite heeft met het traplopen dat hij/ zij de • gevulde po niet naar beneden kan dragen, de aanvrager een partner heeft en die ook moeite heeft met het traplopen, • de aanvrager ’s nachts zeer vaak naar het toilet moet. • Bij de verstrekking van toiletvoorzieningen wordt in principe uitgegaan van het in de productinformatiemap van de Oosthoek opgenomen kermassortiment. Handgrepen/wandbeugels bij toilet en/ of douchezitje: Men komt in aanmerking voor deze voorziening als: men onvoldoende kracht heeft om zonder steun op te staan van en te gaan zitten op • een toilet en/ of douchezitje: men onvoldoende coördinatie heeft om zonder steun op te staan van en te gaan zitten • op een toilet en of een douchezitje: men gewrichtsklachten heeft, die het opstaan van en het gaan zitten op een toilet en/ • of douchezitje belemmeren: men veel pijn ondervindt bij het opstaan van en het gaan zitten op een toilet en/of • douchezitje. Woningsanering Dit betreft met name vervanging van vloerbedekking door een gladde vloer in verband met CARA. Een gehandicapte kan in aanmerking komen voor een financiële tegemoetkoming in de meerkosten voor het treffen van deze voorzieningen die als gevolg van astma of chronische bronchitis noodzakelijk zijn (CARA). In principe wordt alleen de slaapkamer gesaneerd. Een uitzondering kan worden gemaakt voor kinderen tot de leeftijd, waarop zij naar school gaan (4 jaar) en personen die de gehele dag thuis moeten blijven. In deze situatie kunnen naast de slaapkamer ook andere 28
vertrekken worden gesaneerd. Indien de gehandicapte of de ouders/verzorgers bij de aanschaf van het artikel redelijkerwijs had kunnen weten dat deze overgevoelig op bepaalde stoffen reageert, wordt ook geen vergoeding verleend. Voor het verstrekken van deze voorzieningen geldt, dat dit alleen mogelijk is in die gevallen dat betreffende zaken nog niet zijn afgeschreven en het medisch gezien dringend noodzakelijk is dat deze direct vervangen worden. Bij bepaling van de hoogte van de financiële tegemoetkoming wordt rekening gehouden met de reeds verlopen afschrijvingsperiode. Voor de afschrijving wordt een periode van 8 jaar gehanteerd. Bij vervanging van een artikel wordt het percentage van vergoeding gerelateerd aan de leeftijd van het te vervangen artikel. Men kan is aanmerking komen voor de volgende percentages van vergoeding van de kosten, indien de leeftijd van het artikel is: -
jonger dan twee jaar 100% tussen de twee en vier jaar 75% tussen de vier en zes jaar 50% tussen de zes en acht jaar 25%
Voor vergoeding van vloerbedekking komen op basis van een medische indicatie maximaal de volgende bedragen in aanmerking: voor de woonkamer 4 meter breed voor de slaapkamer 2 meter breed voor de keuken 2 meter breed
€ 72,60 € 72,60 € 36,30
De bedragen zijn inclusief BTW, eventuele voorrijkosten, arbeidskosten, kosten voor egalisatie van de ondergrond, kosten van strippen, enz. Patiëntenliften/tilliften: Het verticale transport van een gehandicapte kan in een aantal gevallen problemen opleveren. Een patiëntenlift kan dan een oplossing bieden. Er zijn zowel vaste als mobiele patiëntenliften. De liften worden in bruikleen verstrekt. Trapliften: Mocht de noodzaak voor een traplift zijn vastgesteld, dan dient beoordeeld te worden of deze in eigendom of bruikleen dient te worden verstrekt. Het verdient de voorkeur om deze (nagelvaste voorziening) in bruikleen te verstrekken, zodat deze in bepaalde situaties hergebruikt kan worden. Hierdoor kan onnodige kapitaalvernietiging worden voorkomen. Het is niet uitgesloten dat in de toekomst een “pool” wordt opgezet met andere gemeenten. Een in de woonruimte aanwezige installatie welke aard- en nagelvast aan het gebouw is verbonden, moet worden beschouwd als een bestanddeel van de woning. Uitgezonderd de geringe en dagelijkse reparaties is het onderhoud, waaronder begrepen de keuringskosten, voor rekening van de gemeente. Het keuren van een aantal liften wordt op grond van het in de Wet op de gevaarlijke werktuigen genoemde Liftenbesluit I verplicht gesteld. Het gaat alleen om de woonhuisliften. Volgens artikel 2.6 lid 6, van de verordening komen alleen de in bijlage I van het Besluit financiële tegemoetkomingen genoemde zaken in aanmerking voor een tegemoetkoming in de kosten van onderhoud, keuring en of reparatie. Dit betreft met name zaken die vallen 29
onder de categorie installaties. Burgemeester en wethouders kunnen, ten aanzien van bepaalde voorzieningen, onder omstandigheden echter besluiten toch de kosten van reparatie of onderhoud te betalen, indien daardoor vervanging van een voorziening kan worden voorkomen of kan worden uitgesteld. Elektriciteitskosten liften De hierboven genoemde liften worden door een elektromotor aangedreven. De extra elektriciteitskosten, die het gebruik van zo'n traplift met zich meebrengt, komen op grond van de Wvg niet voor vergoeding in aanmerking. Drempelaanpassingen: Men komt in aanmerking voor nivellering van de drempels als: men onvoldoende kracht en conditie heeft om een drempel te nemen; • men veel pijn heeft bij het nemen van drempels; • men gewrichtsklachten heeft die het nemen van drempels belemmeren. • 5.6 Anti speculatie-beding De eigenaar-bewoner, die krachtens de verordening een financiële tegemoetkoming van minimaal € 10.210,05 in de kosten van het treffen van een voorziening heeft ontvangen en binnen een periode van 5 jaar na de datum van gereedmelding van de werkzaamheden de woning verkoopt, is gehouden om binnen één week na het passeren van de akte burgemeester en wethouders hiervan schriftelijk op de hoogte te stellen. Dit is vastgelegd in artikel 2.6, lid 9, van de verordening. Uitbreiding woning, nieuwbouw grotere woning Voorzover de aanpassing bestaat uit het uitbreiden van een bestaande woning of het groter bouwen van een nieuwe woning, is het bedrag van de financiële bijdrage ten hoogste gelijk aan het bedrag voor het aantal vierkante meters per vertrek en een gedeelte van de buitenruimte bij de woning zoals vermeld in de volgende bijlage (voorheen bekend als de op 14 april 1995 door het college vastgestelde bijlage III).
Bestaande woningen
Nieuw te bouwen woning
Soort vertrek
aantal m² waarvoor ten hoogste een bijdrage wordt verleend in geval van aanbouw van een vertrek
Aantal m² waarvoor ten hoogste een bijdrage wordt verleend in geval van uitbreiding van een vertrek
Aantal m² dat ten hoogste voor een bijdrage in aanmerking komt
Woonkamer
30
6
6
Keuken
10
4
4
Eenpersoons slaapkamer
10
4
4
Tweepersoons slaapkamer
18
4
4
Toiletruimte
2
1
1 30
Badkamer - wastafelruimte - doucheruimte - badruimte
2 3 4
1 2 2
1 2 2
entree/gang/hal
5
2
2
berging
6
4
4
31
Het aantal m² verhard pad tussen de openbare weg en de hoofdingang van een woonruimte, dan wel tussen een tweede ingang en een berging en/of tuinpoort dat voor vergoeding in aanmerking komt, bedraagt ten hoogste 20 m². Daarnaast is het volgende ten behoeve van woningaanpassingen vastgesteld: 1.
Het aanbrengen van een antislipvloer in een badkamer: Wanneer in het advies staat omschreven dat in de badkamer een antislipvloer aangebracht dient te worden, wordt de gehele oppervlakte ter grootte van maximaal 6 m² vergoed.
2.
Het aanbrengen van vloertegels (geen anti-slip) na het slopen van een ligbad voor het aanbrengen van een douchezitje: Wanneer in het advies is aangegeven dat in de badkamer een douchezitje dient te worden aangebracht waarbij het ligbad moet worden verwijderd, wordt alleen die oppervlakte aan vloertegels vergoed, ter plaatse van het te verwijderen ligbad. De oppervlakte dient vermeerderd te worden met een klein percentage i.v.m. sloopschade.
3.
Het aanbrengen van wandtegels n.a.v. het slopen van een ligbad t.b.v. douchezitje: Wanneer in het advies staat omschreven dat in de badkamer een douchezitje dient te worden aangebracht waarbij het ligbad verwijderd wordt, dan wordt alleen die oppervlakte ter plaatse van het te verwijderen ligbad vergoed. De oppervlakte dient dan vermeerderd te worden met een klein percentage i.v.m. sloopschade.
4.
Het aanbrengen van wandtegels n.a.v. een nieuw te bouwen badkamer in relatie tot het medisch en/of ergonomisch advies: Wanneer in het advies staat omschreven dat er een nieuwe badkamer (max. oppervlakte 6 m²) dient te worden gecreëerd, dan wordt voor de wandtegels alleen de totale oppervlakte van de vier omsloten wanden met een maximaal betegelde hoogte van 1,8 meter vergoed. Voor de vloertegels zal dan een oppervlakte van max. 6 m² worden vergoed.
5.
Het aanbrengen van een aangepaste keuken: Wanneer volgens het advies noodzakelijk wordt geacht een aangepaste, vrij onderrijdbare keuken aan te brengen, zal een keuken met een max. lengte van 2,4 m worden vergoed. De opstelplaats van het kooktoestel is hierbij inbegrepen. Ter verkrijging van voldoende opbergruimte zullen over de volle lengte (2,4 m) bovenkastjes worden aangebracht. Bij een onderrijdbaar aanrechtblok dat niet in hoogte verstelbaar is, dienen de wandtegels van de bovenkant van het aanrechtblad (± 0,9 m + peil) tot de onderkant van de kastjes (± 1,5 m + peil) te worden aangebracht (achterwand aanrecht). Bij een onderrijdbaar aanrechtblok dat wel in hoogte verstelbaar is, zal het tegelwerk vanaf peil tot een hoogte van ± 1,5 m worden aangebracht (gehele achterwand aanrecht). De zijwanden van de hiervoor omschreven aanrechttypen zullen ter breedte van het aanrechtblad met een max. hoogte van ± 1,5 m worden vergoed. Indien het noodzakelijk is dat een keuken in het kader van de Wvg aangepast dient te worden en er derhalve nieuwe vloertegels aangebracht dienen te worden zal alleen een oppervlakte van vloertegels worden vergoed, waarvan de breedte voor het aanrechtblok langs max. 0,60 meter bedraagt. Bij de aangepaste keuken zullen max. 2 aansluitpunten van wandcontactdozen worden vergoed.
6.
Reparatie wandafwerking bij aan te leggen leidingen: Wanneer er nieuwe leidingen ten behoeve van een woningaanpassing aangelegd 32
moeten worden en waarbij de wandafwerking (tegelwerk) verwijderd moest worden, zal alleen die oppervlakte aan wandafwerking worden vergoed, die ten behoeve van de aanpassing echt noodzakelijk verwijderd moest worden. Bij aanpassingen waarbij de bestaande wandtegels niet meer in de handel zijn, zal alleen die oppervlakte worden vergoed die ten behoeve van de aanpassing beschadigingen heeft opgelopen. Het resterende oppervlak dient door belanghebbende zelf te worden betaald. 7.
Douchezitje: Er zal bij nieuwe aanpassingen zoveel mogelijk voor het merk Jada worden gekozen, omdat deze van roestvrijstaal is en derhalve gemakkelijk voor hergebruik kan worden opgeknapt. Tevens is het zo dat bij gebruikte douchezitjes kan worden volstaan met alleen het vernieuwen van de zittingen.
8.
Overige afkomende materialen: Wanneer bij de gemeentelijke opslag de (gebruikte) afkomende materialen voor hergebruik zijn goedgekeurd en in goede staat terug zijn gebracht, komen deze voor hergebruik in aanmerking.
Van deze bijlage kan in een uitzonderlijke situatie op grond van de hardheidsclausule (artikel 8.1 van de verordening) worden afgeweken, indien uit het medisch en/of ergonomisch advies blijkt, dat daarvoor een noodzaak bestaat.
33
HOOFDSTUK 6 VERVOERSVOORZIENINGEN 6.1
Inleiding
Het gemeentebestuur draagt op grond van de Wvg zorg voor de verlening van vervoersvoorzieningen ten behoeve van de deelneming aan het maatschappelijk verkeer van in de gemeente woonachtige gehandicapten. Dit geldt op basis van de Regeling sociaal vervoer AWBZ- instellingen ook voor de bewoners van Het Wiedenbroek. Een vervoersvoorziening is een voorziening die gericht is op het opheffen of verminderen van beperkingen en belemmeringen, die een belanghebbende bij het vervoer buitenshuis ondervindt. Uitgesloten van de Wvg-voorzieningen is het vervoer waarbij men van een voorliggende voorziening gebruik kan maken, zoals vervoer van en naar school, • vervoer van en naar werk, • vervoer voor consultatie van eerste- en tweedelijns zorg. • Wat mensen normaal gesproken - van dag tot dag - plegen te doen, wanneer het gaat om zichzelf (buitenshuis) te verplaatsen dient uitgangspunt te zijn bij de beoordeling van aanvragen voor Wvg-vervoersvoorzieningen (bij wijze van uitzondering en als door de cliënt aangetoond is, dat hiervoor geen voorliggende voorziening is, wordt hieronder ook het incidenteel bezoeken van de huis- of tandarts verstaan. Het mag echter niet zo zijn, dat uitsluitend voor deze ritten een vervoersvoorziening wordt toegekend). Vervoer vanuit therapeutisch of verzorgingsoogpunt en recreatief vervoer worden echter niet tot het sociale vervoer gerekend. De gemeentelijke zorgplicht beperkt zich tot het verminderen van het mobiliteitsprobleem, niet tot het opheffen hiervan! Aangezien mobiliteit een belangrijke voorwaarde is voor het participeren in de samenleving, kan er sprake zijn van een probleem. Hoe ernstig dit probleem voor betrokkene is hangt af van de verhouding tussen zijn verplaatsingsbehoefte en de reële verplaatsingsmogelijkheden. Het verplaatsingsgedrag van mensen heeft een relatie met de leeftijd. De gemeente gaat tenzij het tegendeel uitdrukkelijk blijkt – (bij het beoordelen van het recht op deelname aan het collectief vervoer) uit van de volgende veronderstellingen: -
kinderen jonger dan 5 jaar hebben geen vervoersprobleem, omdat de ouders hen kunnen meenemen zonder dat een voorziening hoeft te worden getroffen. Voor deze leeftijdsgroep lijken de vervoersproblemen, voor zover deze betrekking hebben op begeleiding of gesloten vervoer, niet zodanig afwijkend van de vervoersproblemen van niet-gehandicapte leeftijdsgenoten dat er aanleiding is voor een voorziening;
-
kinderen van 5 tot en met 11 jaar hebben geen zelfstandige verplaatsingsbehoefte; deze worden bijna steeds bij het verplaatsen begeleid;
-
vanaf 12 jaar wordt verondersteld dat jongeren zich in de richting van een volwassen verplaatsingsgedrag ontwikkelen: men gaat steeds vaker en verder van huis;
-
boven 15 jaar gaat men uit van een volwassen verplaatsingsgedrag;
-
bij hoogbejaarden kunnen steeds meer functionele beperkingen gaan optreden. Onder invloed van die beperkingen gaan ouderen vaak over op een ander 34
verplaatsingpatroon, waarbij het aantal verplaatsingen afneemt. Met andere woorden: ouderen met een functionele beperking zullen over het algemeen minder verplaatsingen maken dan ouderen zonder beperkingen. In het kader van de Wvg is het belangrijk te weten welke verplaatsingen voor de gehandicapte van belang zijn voor het onderhouden van de wezenlijke sociale contacten, een grote rol. Wanneer een belanghebbende bezigheden als boodschappen doen, het bezoeken van bijeenkomsten of het bezoeken van kennissen in overwegende mate niet kan verrichten, is er, uit het oogpunt van contact met de buitenwereld, sprake van een zodanig isolement dat een verplaatsingsvoorziening gerechtigd is. Een belangrijke steun voor beantwoording van de vraag of "het leven van alle dag" voor een individu dusdanig wordt verstoord dat een verplaatsingsvoorziening getroffen moet worden, is het in beschouwing nemen van het "leven van alle dag" zoals dit door betrokkene vóór het optreden van ziekte of gebreken werd geleid. Zodoende kan namelijk "gewogen" worden welke contacten wezenlijk zijn voor belanghebbende. Hoe belanghebbende zelf zijn contacten buiten de korte afstandssfeer ervaart is uiteraard een belangrijk gegeven om, mits het wezenlijke sociale contacten betreft, tot een adequate voorziening te komen. Uiteraard is het niet de bedoeling daarop zonder meer af te gaan: dat wat gevraagd wordt, moet ook getoetst worden aan objectieve normen. Een dergelijke norm kan zijn hoe een niet-gehandicapte in dezelfde sociale situatie normaliter op dit punt zijn leven zou inrichten. Nadrukkelijk wordt erop gewezen, dat eerst de sociale noodzaak van de voorzieningen duidelijk vast moet staan en dat vervolgens pas een (medisch) advies moet worden gevraagd. Voordat een belanghebbende in aanmerking komt voor de verstrekking van een vervoersvoorziening dient onderzocht te worden of de aanvrager kan reizen met het openbaar vervoer. Er kunnen twee vervoerssituaties en –voorzieningen onderscheiden worden, namelijk: vervoer van lange afstanden en vervoer voor korte afstanden. Indien een vervoersvoorziening voor de lange afstand geïndiceerd wordt, ligt het primaat bij het collectief vervoer. Het collectief vervoer is bedoeld voor vervoer over lange afstanden, vanaf ongeveer 1,5 kilometer. 6.2
VERVOER VOOR LANGE AFSTANDEN
6.2.1 Collectief vervoer: Als alternatief voor individuele financiële tegemoetkomingen is in de verordening gekozen voor een collectief vervoerssysteem van al dan niet aanvullend openbaar vervoer (artikel 3.1 onder a). De verordening kent het "het primaat van het collectief vervoer". Daarom dienen alle aanvragen op het gebied van het vervoer eerst aan dit primaat getoetst te worden! Het collectief vervoer wordt gegeven in de vorm van een taxivoorziening per luxe personenwagen, per taxibus en per rolstoeltaxi. Het aanwezig zijn van een collectief vervoerssysteem rechtvaardigt de stelling dat de gemeente aan de Wvg- zorgplicht voldoet als met dit systeem de meest sociaal-culturele en maatschappelijke voorzieningen in de gemeente en de regio, alsmede het sociale netwerk van de aanvrager (verplaatsingen van alle dag), op aanvaardbare wijze zijn te bereiken. Alleen in gevallen waarin de gehandicapte niet in staat is om 100 meter te lopen, 35
kan er sprake zijn van de situatie dat het collectief vervoer alleen niet adequaat is, dit gezien de meerkosten die een gehandicapte moet maken met het collectief vervoer voor de verplaatsingen tot enkele honderden meters, welke niet gehandicapten met de fiets of lopend afleggen. De 100 meter grens moet letterlijk worden genomen. Bij een loopafstand van 150 tot 200 meter is de Centrale Raad van Beroep al mening dat er geen sprake is van meerkosten. Het collectief vervoer in de gemeente Haaksbergen ziet er op dit moment in grote lijnen als volgt uit: vervoer binnen de gemeente Haaksbergen en vervoer in een straal van ± 20 kilometer rondom Haaksbergen. Het gaat om vervoer van voordeur tot voordeur. Voor het Saalmerink en het Wiedenbroek is dit de hoofdingang (het begeleiden van de cliënten binnen het gebouw is een (zorg)taak van de instelling); -
7 dagen per week vervoer, van 07.00 uur tot 24.00 uur;
-
het vervoer kan tussen 06.00 en 23.00 uur besteld worden;
-
vooraanmeldingstijd: tenminste 1 uur;
-
de voorrijtijd kan 15 minuten eerder of later zijn dan de tijd waarop vervoer besteld is;
-
de chauffeur biedt hulp bij het in- en uitstappen;
-
zowel in de gewone taxi als in de rolstoeltaxi kan een huisgenoot tegen hetzelfde tarief mee;
-
een begeleider kan op medische indicatie mee gratis mee;
-
een blindengeleidehond of soho-hond kan gratis mee;
-
er bestaat de mogelijkheid van een "voorin-garantie";
Afhankelijk van de medische indicatie wordt een rit uitgevoerd met een taxi, taxibusje of een rolstoeltaxi. Indien er geen sprake is van speciale indicatie dient de Wvg-geïndiceerde gebruik te maken van het vervoer dat op dat moment wordt aangeboden. Aan het aantal ritten dat een Wvg-geïndiceerde binnen Haaksbergen en binnen een straal van ± 20 kilometer vanuit Haaksbergen rijdt, wordt in beginsel geen maximum gesteld. Wel kunnen burgemeester en wethouders, indien dit uit financiële overwegingen nodig wordt geacht, grenzen stellen aan het aantal door de Wvg-geïndiceerde te rijden ritten. Voor het gebruik van het collectief vervoer reikt de gemeente aan iedere geïndiceerde een pasje uit. Tenslotte kan de gemeente bij aangetoond misbruik van het systeem of het niet naleven van de door de gemeente opgestelde spelregels het taxipasje innemen.
Met het collectief vervoer kunnen gerechtigden binnen 4 zones tegen de volgende tarieven rijden: 1 zone € 0,79 2 zone € 1,13 3 zone € 1,47 4 zone € 1,82
36
ZONETABEL EN TARIEVEN PER 1 APRIL 1997 Plaats Beckum Bentelo Boekelo Borculo Buurse Delden (stad) Diepenheim Eibergen Enschede (centrum) Enschede zone UT Gelselaar Glanerbrug Goor Groenlo Haaksbergen Hengelo Hengevelde Lonneker Neede Rekken Rietmolen St. Isidorushoeve Usselo
Zones 3 3 2 4 1 4 3 3 3 3 4 3 3 4 1 4 2 4 3 3 2 1 3
Tarief € 1,47 € 1,47 € 1,13 € 1,82 € 0,79 € 1,82 € 1,47 € 1,47 € 1,47 € 1,47 € 1,82 € 1,47 € 1,47 € 1,82 € 0,79 € 1,82 € 1,13 € 1,82 € 1,47 € 1,47 € 1,13 € 0,79 € 1,47
Binnen de gemeente Haaksbergen (inclusief Buurse en St.Isidorushoeve) geldt het basistarief van € 0,79. De voor het collectief vervoer gehanteerde tarieven kunnen niet uitgelegd worden als een eigen bijdrage. Deze tarieven dienen contant aan de taxi- chauffeur(s) te worden voldaan. Tenslotte kunnen de betaalde tarieven niet bij de gemeente Haaksbergen gedeclareerd worden. Het huidige vervoerscontract loopt af per 1 april 2002. Vanaf deze datum wordt in de gemeente Haaksbergen het Collectief Vraagafhankelijk Vervoer ingevoerd. Op dit moment is de voorbereiding hiervan, inclusief de Europese aanbesteding, gestart.
37
De betrokkene wordt geïndiceerd voor het collectief vervoer per taxi/taxibus indien hij/ zij: niet kan reizen met het openbaar vervoer; • een maximaal haalbare loopafstand heeft van 800 meter in 20 minuten, • vanuit de woning het collectief vervoer redelijkerwijs kan bereiken (eventueel met • begeleiding); redelijkerwijs kan in- en uitstappen(eventueel met hulp); • vanuit de rolstoel redelijkerwijs een transfer kan maken naar de zitplaats in de taxi; • zelfstandig kan zitten; • niet voldoet aan de uitsluitingscriteria. • Iemand komt niet voor het collectief vervoer in aanmerking indien hij/ zij: kan deelnemen aan het openbaar vervoer; • ondanks hoge leeftijd onvoldoende aantoonbare beperkingen ondervindt tengevolge • van ziekte of gebrek; liggend vervoerd moet worden; • tijdens het reizen specifieke zorg nodig heeft van personen en/ of apparatuur; • een terminale aandoening heeft met een onvoorspelbaar of zeer progressief verloop, • en/ of de persoon ervaart zodanige lichamelijke of geestelijke ongemakken dat vervoer per collectief systeem onmogelijk is; een ernstig zitprobleem heeft waardoor vervoer per collectief systeem onmogelijk is; • angsten, fobieën of allergieën heeft die therapeutisch niet te behandelen zijn; • gedragsstoornissen heeft die tot grote overlast leiden (agressie); • zwaarwegende sociaal-medische beperkingen; • zwaarwegende sociaal-maatschappelijke redenen. • Indien aan één van deze criteria wordt voldaan is voldoende. Personen die afhankelijk zijn van een rolstoel kunnen, rekening houdende met bovenstaande, in aanmerking komen voor rolstoeltaxivervoer, al dan niet met begeleiding. Als extra zit- of beenruimte voor het reizen medisch noodzakelijk is, kan een voorinzitgarantie, als aanvullende voorziening worden verstrekt. Het gaat dan vaak om mensen die niet in staat zijn om de heup of de knie te buigen, mensen met een zwaar overgewicht en mensen met een niet te behandelen wagenziekte. Als er bij de aanvrager sprake is van dusdanige beperking waardoor hij/ zij zich niet zelfstandig kan verplaatsen of niet zelfstandig gebruik kan maken van het vervoermiddel en waarbij de chauffeur niet in de begeleiding kan voorzien kan een aanvullende voorziening in de vorm van begeleiding worden verstrekt. De volgende situaties kunnen aanleiding zijn voor de noodzaak van begeleiding: een visuele handicap; • verstandelijke handicap; • evenwichtsstoornissen; • rolstoelgebruikers, als zij zichzelf niet kunnen verplaatsen; • andere communicatieve beperkingen; • orthopedische stoornissen; • neurologische stoornissen. • Indien begeleiding noodzakelijk is, kan dit gratis door maximaal één persoon. Indien de begeleider ook een voorziening heeft in de vorm van collectief vervoer kan geen sprake zijn van gratis begeleiding als de begeleider, indien hij niet als begeleider diende te fungeren, ook voornemens was de betreffende bestemming te bezoeken. Wanneer dit niet het geval is kan de begeleider gratis meereizen. Tenslotte wordt erop gewezen, dat een begeleidingsindicatie uitsluitend voor het vervoer van de gehandicapte wordt afgegeven en niet bedoeld is om iemand mee te nemen voor de gezelligheid, het dragen van de boodschappen, het geven van (kleding)adviezen of het 38
helpen bij het passen. Voor het bestaande openbaar vervoer is een zogenaamde begeleiderkaart beschikbaar. Met zo'n begeleiderkaart kunnen gehandicapten en begeleider gebruik van het openbaar vervoer maken. Een begeleiderkaart kan bij de vervoersmaatschappij worden aangevraagd. In verband hiermee wordt opgemerkt, dat als een gehandicapte met begeleiding gebruik van het openbaar vervoer kan maken en over een begeleidingskaart beschikt, er geen reden is om een vervoersvoorziening in het kader van de Wvg te verstrekken. Kan men gebruik maken van een begeleiderkaart, dan zijn er geen meerkosten voor de gehandicapte. Is dit niet het geval, dan kunnen burgemeester en wethouders een vergoeding verstrekken in de kosten van het vervoer van een begeleider tot ten hoogste 1/3 deel van het normbedrag voor het gebruik van de eigen auto. 6.2.2 Individuele vervoersvoorziening voor auto/taxi: Wanneer een gehandicapte niet in aanmerking komt voor gebruik van een collectief systeem, of met dit collectief systeem de zorgplicht niet geheel ingevuld kan worden, kan allereerst gekeken worden in hoeverre een tegemoetkoming in de kosten van gebruik van taxi (of eigen auto) een oplossing biedt. Een tegemoetkoming in de kosten van gebruik van een taxi (of eigen auto) wordt verstrekt in gevallen: 1) waarin een gehandicapte niet van een collectief systeem gebruik kan maken; 2) wanneer het collectieve systeem niet de gehele zorgplicht invult. De gehandicapte kan voor dit resterende deel een aanvullende tegemoetkoming ontvangen. In beide situaties gaat het erom dat ten behoeve van het gebruik van de taxi/ eigen auto een bepaald bedrag beschikbaar wordt gesteld. Het is niet zo dat dit bedrag voldoende zal zijn om al het vervoer dat de gehandicapte wenst, te betalen. De overige kosten zijn voor eigen rekening. De gemeentelijke zorgplicht betreft dus maar een gedeelte van de vervoersbehoefte van de gehandicapte. De vervoerskostenvergoeding wordt vastgesteld d.m.v. de bestemmingen, de relaties en de frequentie van bezoeken. Voor de hoogte van deze vergoedingen wordt verwezen naar het Besluit financiële tegemoetkomingen. Voor een financiële tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een bruikleen auto, taxi of eigen auto, rolstoeltaxi wordt een inkomensgrens (Wvg-norm) gehanteerd. Boven deze inkomensgrens worden deze voorzieningen niet verstrekt. Een auto wordt boven deze grens gezien als algemeen gebruikelijke voorzieningen. De aanvrager wordt dan geacht om zelf in deze kosten te kunnen voorzien. Om te kunnen vaststellen of de gehandicapte onder de inkomensgrens valt, zal het inkomen van de gehandicapte moeten worden vastgesteld. De gemeente kan periodiek het inkomen van belanghebbende aan de volgens de verordening geldende inkomensgrens toetsen. Mocht blijken dat de inkomensgrens is overschreden, dan wordt na vaststelling hiervan de individuele vervoersvoorziening in de vorm van een financiële tegemoetkoming in de kosten in het gebruik van een eigen auto, een taxi of een rolstoeltaxi beëindigd. Het uitgangspunt is dat er in principe geen indicatie bestaat voor uitsluitend vervoer per eigen auto. Echter in geval van zwaarwegende sociaal/ medische beperkingen kan het voorkomen dat collectief en individueel taxivervoer niet adequaat zijn. Gedacht kan o.a. worden aan personen met een ernstige vorm van incontinentie, fobieën en/ of angsten. De vraag kan zich voordoen of op verzoek van een gehandicapte, ook in de situatie dat een regionaal collectief systeem aanwezig is, toch niet een vergoeding voor gebruik van de eigen auto toegekend kan worden met het argument dat de auto meer mogelijkheden geeft omdat dan het gezin mee kan reizen. Een dergelijk verzoek kan op de volgende gronden worden afgewezen: 39
-
er is een collectief systeem aanwezig dat geldt als voorliggende voorziening. Om die reden dient iedereen, los van het gegeven of men niet liever iets anders wil, indien het mogelijk is, van dit systeem gebruik te maken;
-
de Wvg heeft de zorgplicht ten aanzien van de gehandicapte en niet ten aanzien van gezinsleden van gehandicapte. Als zodanig mogen de belangen van gezinsleden dan ook buiten beschouwing worden gelaten. Mede op basis van de jurisprudentie kan hierop in bijzondere gevallen een uitzondering worden gemaakt. Daar waar het gaat om een gehandicapte met een uiterst beperkte mobiliteit, dienen ook de zorgtaken met betrekking tot de aanwezige (jonge) kinderen in het gezin bij de individuele vervoersbehoefte van de aanvrager te worden betrokken. Een en ander dient wel afgewogen te worden tegen de mogelijkheden die de eventueel aanwezige partner heeft om deze taken geheel of gedeeltelijk voor zijn of haar rekening te nemen. Hierbij moet uitgegaan worden van hetgeen in redelijkheid van de al dan niet buitenshuis werkende partner kan worden gevergd. Aangezien geen enkele situatie hetzelfde is, vereist dit telkens een zorgvuldige afweging en kan afhankelijk van de omstandigheden de goedkoopst adequate voorziening worden geselecteerd.
6.2.3
Aanpassingen van de auto
Auto-aanpassingen zijn erop gericht het gebruik van een auto voor de gehandicapte mogelijk te maken. Bij de verstrekking van auto-aanpassingen is primair de vraag aan de orde of het mogelijk maken van het gebruik van de auto een goedkopere oplossing is dan de verlening van andere adequate vervoersvoorzieningen. De beantwoording van die vraag is in ieder geval afhankelijk van: a. b. c.
de aard van de handicap; de aanwezigheid van een collectief vervoersysteem en het bereik daarvan; de inkomenspositie van de gehandicapte.
a. De aard van de handicap Indien de gehandicapte gezien de aard van zijn handicap noch van een aanvullend collectief vervoersysteem, noch van een individuele taxi gebruik kan maken en zich wel in een eigen of bruikleenauto kan verplaatsen, dan zal onder de inkomensgrens het verstrekken van een bruikleen auto de enige oplossing zijn, tenzij de gehandicapte al een eigen auto heeft. b. De aanwezigheid van een collectief vervoersysteem en het bereik daarvan Indien een collectief vervoersysteem in de gemeente operationeel is en dit als adequate voorziening voor gehandicapten wordt gezien, geldt dit ook voor gehandicapten die wel in het bezit van een auto zijn. De kosten van de aanpassing komen dan voor rekening van de gehandicapte. c. Inkomenspositie van de gehandicapte Boven de inkomensgrens zal de gehandicapte vaak een eigen auto hebben. Een autoaanpassing is niet algemeen gebruikelijk en komt dus ook boven de inkomensgrens voor verstrekking in aanmerking. Ook hier geldt dat de auto het enig mogelijke vervoermiddel is. Er zijn diverse soorten auto-aanpassingen, te weten: 40
-
autofaciliteiten Dit zijn niet-specifiek voor gehandicapten ontwikkelde voorzieningen, die ook door valide personen worden aangeschaft (b.v. elektrisch bedienbare buitenspiegels op een auto).
-
specifieke autoaanpassingen Dit zijn specifiek voor gehandicapten ontwikkelde voorzieningen.
-
auto's in bijzondere uitvoering Dit zijn auto's, afwijkend van het gangbare type, die door belanghebbenden - gelet op de handicap - moeten worden aangeschaft, zoals bestelauto's en busjes.
De volgende faciliteiten komen niet voor vergoeding in aanmerking: automatische transmissie elektrische ruitenwisser en sproeier achter driepuntsgordels hoofdsteunen lendensteunen voorstoel verstelbaar kunststoffen bekleding buitenspiegel van binnenuit verstelbaar elektrisch bediende portierruiten neerklapbare of inklapbare achterbank (in verband met meenemen rolstoel) uitneembare hoedenplank (in verband met meenemen rolstoel) derde of vijfde deur (grote achterdeur in verband met meenemen rolstoel) warmtewerend glas achterruitverwarming verstelbaar stuurwiel verstelbare voorstoelen stoffen bekleding van stoelen handgrepen bij de passagiersplaats voorin comfort rembekrachtiging gelaagde voorruit interval op de voor- en achterruitwisser De volgende faciliteiten die (medisch) noodzakelijk zijn voor het gebruik van een auto door mensen met een handicap komen wel voor vergoeding in aanmerking: (geen uitputtende opsomming): aanpassingen van bedieningssystemen; • aanpassingen om de motor te bedienen; • aanpassingen om de handrem te bedienen; • bedieningssysteem en – apparatuur; • aanpassingen om het stuursysteem te bedienen; • autogordels en –tuigjes om de veiligheid te verzekeren; • speciaal ontworpen autostoelen en – kussens; • autopersonenliften; • autorolstoelliften; • rolstoelvergrendelingen; • aanpassingen aan de carosserie om de toegankelijkheid of het comfort te verbeteren; • regeling van temperatuur en ventilatie; • verzorging die vanuit hygiënische en/ of praktische overwegingen plaats moeten • vinden in de auto. Ten aanzien van de speciale autostoel wordt in principe dezelfde benadering gevolgd als die bij auto-aanpassingen. In feite is de speciale autostoel ook een bepaald soort auto-aanpassing. Het vergoeden van de kosten van het aanpassen c.q. het vervangen van de autostoel is 41
pas aan de orde als zich bij relatief korte afstanden (75 à 100 km.) of een relatief korte rijtijd (circa 1 uur) ernstige rugklachten voordoen, die een adequate zithouding noodzakelijk maken. Géén vergoeding kan worden verleend indien: -
de aanpassing slechts een preventief karakter draagt de standaardstoel aan redelijke normen voldoet
Betrokkene dient reeds bij de aanschaf van de auto rekening te houden met het zitcomfort, vooral als de zitklachten reeds aanwezig zijn. Het kan voorkomen dat een op het oog specifieke aanpassing - zoals losse lendenkussen - wordt geadviseerd, terwijl met deze aanpassing eenzelfde effect wordt beoogd als met behulp van een (kwalitatief betere) als faciliteit verkrijgbare verstelling ook zou kunnen worden bereikt. In dat geval zal een en ander toch als faciliteit moeten worden beoordeeld. Rijlessen Het is niet erg waarschijnlijk dat een tegemoetkoming in de kosten van rijlessen verstrekt zal worden in het kader van de Wvg. Het verstrekken van een auto zal immers in het kader van de Wvg zelden de goedkoopst adequate oplossing zijn. In de afweging zal veelal voor andere (combinaties van) oplossingen gekozen worden. Zeer doorslaggevende argumenten, zoals het gegeven dat iemand op een zodanige plaats woont dat in redelijkheid niet van een taxi gebruik gemaakt kan worden, zullen hierbij aanwezig dienen te zijn. Onder de inkomensgrens kan men stellen dat, indien een auto aangewezen is voor het vervoer van de gehandicapte, het rijbewijs hier onlosmakelijk bij behoort. Geadviseerd kan worden tot vergoeding van: -
theorielessen, voorzover de totale kosten daarvan niet meer bedragen dan die van twee praktijklessen, praktijklessen tot een voorlopig maximum van 50 lessen tegen de reële prijs per lesuur. Deze uurprijs mag worden vermeerderd met de extra kosten tengevolge van het rijden in een aangepaste auto en
-
het examengeld.
Nadat bij 50 rijlessen is vastgesteld, dat het rijbewijs in 75 lessen wel te halen is, kunnen er nog eens 25 lessen worden vergoed. Het maximaal aantal te financieren rijlessen bedraagt zodoende 75.
Boven de inkomensgrens wordt niet tot vergoeding van rijlessen overgegaan. De gemeente kan beslissen om, als er lessen in een aangepaste lesauto moeten worden gegeven, de extra kosten van deze lessen te vergoeden, dat wil zeggen voorzover deze het lesgeld in een niet-aangepaste auto te boven gaan. De gemeente kan beslissen om proef- en gewenningslessen toe te kennen, om te wennen aan een aangepaste auto of om bepaalde door het CBR voorgeschreven aanpassingen uit te proberen. De gemeente kan beslissen om een vergoeding voor de reiskosten in verband met rijlessen toe te kennen, indien er binnen een straal van 20 kilometer geen autorijschool aanwezig is die beschikt over de faciliteit van een adequaat aangepaste auto en er hierdoor over grotere afstanden moet worden gereisd. 42
Autoverzekering/ verzekering andere mogelijke hulpmiddelen Het is niet waarschijnlijk dat in het kader van de Wvg deze voorzieningen aangevraagd zullen worden. Kosten van een hogere verzekering, doordat de auto een hogere waarde krijgt door autoaanpassingen, komen niet voor vergoeding in aanmerking. 6.2.4
Auto's in bijzondere uitvoering
Een bus waarin men in de rolstoel gezeten zelf kan rijden, zal gezien de enorme kosten in het kader van de Wvg nimmer verstrekt worden. Bij een aangepast busje moet afgewogen worden of een collectief systeem of het gebruik van een rolstoeltaxi een voldoende adequate oplossing biedt. Zijn die oplossingen adequaat, dan zal het gemeentebestuur besluiten geen busje te verstrekken. Soms zal zich de situatie voordoen dat het busje gebruikt wordt om een kind naar en van school te brengen. In zoverre dit niet valt onder de verordening leerlingenvervoer kan hier sprake zijn van een AAW-voorziening omdat het gaat om vervoer in het kader van onderwijs. Voor de AAW is de Verordening leerlingenvervoer echter een voorliggende voorziening, voor zover het speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs betreft. Voor wat betreft het basis, voortgezet en hoger onderwijs kan een beroep op de AAW gedaan worden. Als de AAW bevoegd is, zal in deze situatie ook het leefvervoer door de bedrijfsvereniging meegenomen worden. Bij het verstrekken van een aangepaste bus, indien het inkomen boven de inkomensgrens ligt dient rekening te worden gehouden met de kosten van een normaal gebruikelijke bus. Het moet hier dan gaan om een bus die noodzakelijk is omdat een collectief systeem of een rolstoeltaxi niet bruikbaar zijn. In beginsel zal om een bestelauto/- busje voor een rolstoelgebruiker toegankelijk te maken, slechts een systeem met oprijgoten worden vergoed. De vergoeding voor auto's in bijzondere uitvoeringen wordt éénmaal in de 7 jaar toegekend. Bij de vergoeding voor tweede hands auto's wordt ook uitgegaan van een afschrijvingstermijn van 7 jaar. Hierbij wordt uitgegaan van een normaal gebruik van gemiddeld 20.000 kilometer op jaarbasis. Vroegtijdige vervanging als gevolg van overmatig gebruik van de auto komt niet voor vergoeding in aanmerking.
6.2.5
Bovenregionaal vervoer:
Op grond van de geldende jurisprudentie heeft de gemeente behoudens uitzonderingsgevallen geen zorgplicht voor vervoer buiten de regio. Dit is tevens de reden dat het Rijk per 1 juli 1999 een systeem van landelijk gehandicapten vervoer heeft ingesteld (Traxx-vervoer). Met dit systeem is het voor elke gehandicapte mogelijk om onbeperkt met de trein, de bus of de taxi in het gehele land te reizen. Het vervoer wordt door Connexxion uitgevoerd en wordt voor een groot deel door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid betaald. De kosten van het Traxx-vervoer zijn gelijk aan de kosten van het openbaar vervoer. Dit vervoerssysteem wordt gezien als een landelijk dekkende service en is een aanvulling op de bestaande gemeentelijke vervoersvormen voor gehandicapten in het kader van de Wvg. Connexxion regelt de gehele reis, rekening houdend met de persoonlijke mogelijkheden, van deur tot deur, inclusief de benodigde in-, over- en uitstaphulp. 43
Toch kan naast een vervoersvoorziening in de vorm van collectief vervoer een financiële tegemoetkoming voor het bovenregionaal vervoer verstrekt worden. Op grond van de zorgplicht is dit echter alleen aan de orde als het niet kunnen afleggen van de boven regionale contacten leidt tot veréénzaming, vervreemding of het in een sociaal isolement geraken van de gehandicapte. De hoogte van deze tegemoetkoming is afhankelijk van de individuele vervoersbehoefte (artikel 5, lid 5, van het Besluit financiële tegemoetkomingen). Op grond van het besluit van de gemeenteraad van 7 november 2001 kan na wijziging van de (ontwerp) leidraad Wvg Haaksbergen, behoudens bovengenoemde uitzonderingsgevallen geen financiële tegemoetkoming meer worden verstrekt voor het vervoer buiten de regio. De gewijzigde leidraad Wvg treedt daags nadat deze is afgekondigd in werking. Dit betekent dat vanaf die datum aan nieuwe cliënten geen bijdrage meer voor het vervoer buiten de regio kan worden toegekend. Voor de op dat moment geldende bestaande gevallen, geldt de volgende overgangsregeling. Over 1 januari 2002 tot 1 april 2002 bedraagt het maximaal te verstrekken bedrag € 85,10, van 1 april 2002 tot 1 juli 2002 bedraagt het maximaal te verstrekken bedrag € 63,75, van 1 juli 2002 tot 1 oktober 2002 € 42,55 en van 1 oktober 2002 tot en met 31 december 2002 € 21,28. Bovengenoemde betekent dat het maximaal te verstrekken bedrag in het jaar 2002 € 212,68 ( f 467,80) bedraagt. Voor de gehandicapten die geïndiceerd zijn voor het vervoer per rolstoeltaxi gelden de volgende bedragen; van 1 januari 2002 tot 1 april 2002 € 170,20, van 1 april 2002 tot 1 juli 2002 € 127,50, van 1 juli 2002 tot 1 oktober 2002 € 85,10 en van 1 oktober 2002 tot en met 31 december 2002 € 42,56. Het maximaal te verstrekken bedrag aan gehandicapten met een indicatie voor de rolstoeltaxi voor 2002 bedraagt € 425,36 ( f 937,37).
6.2.6
De bruikleen auto
De bruikleenauto wordt in principe niet verstrekt. Slechts als er geen enkele andere adequate oplossing is, zou een bruikleenauto aan de orde kunnen komen. Hierbij valt te denken aan uitermate ernstige sociaal-medische beperkingen, waardoor collectief- en individueel taxivervoer medisch gezien niet adequaat zijn. De gemeente kan zelf bepalen of de betreffende auto gehuurd of gekocht wordt en vervolgens aan de gehandicapte in bruikleen wordt verstrekt Boven de inkomensgrens wordt door de gemeente geen bruikleen auto verstrekt. In zo’n situatie zouden wel de eventueel noodzakelijke auto-aanpassingen voor vergoeding in aanmerking kunnen komen. 6.2.7 Een al dan niet aangepaste gesloten buitenwagen Een gesloten buitenwagen is een specifiek invalidenvoertuig dat als zodanig omschreven is in het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens. Het moet aan bepaalde eisen voldoen. Een gesloten buitenwagen zal slechts aan de orde komen als de andere voorzieningen geen adequate oplossingen bieden, en zal dus slechts zeer zelden geïndiceerd worden. In beginsel gelden hiervoor dezelfde criteria en voorwaarden als voor een scootmobiel en dient er naast een medisch advies een gedegen inzicht in de 44
individuele vervoersbehoefte van de aanvrager aan de beslissing ten grondslag te liggen. Uiteraard moet het hier ook gaan om de goedkoopst adequate voorziening. 6.3 VERVOER VOOR KORTE AFSTANDEN 6.3.1
Algemeen
In sommige situaties zal de vervoersbehoefte voor de korte afstand (0, tot 1,5 kilometer) zodanig zijn dat collectief vervoer alleen niet adequaat kan worden geacht, dit gezien de meerkosten die een gehandicapte met dat collectief vervoer moet maken voor verplaatsingen tot enkele honderden meters, welke afstand niet gehandicapten lopen en/of fietsen. Een aanvulling op het collectief vervoer/ individueel vervoer kan in sommige noodzakelijk zijn. Volgens de constante jurisprudentie van de Centrale Raad van beroep kan dit alleen aan de orde zijn als er bij de gehandicapte sprake is van een zeer beperkte mobiliteit. Een zeer beperkte mobiliteit wordt geacht aanwezig te zijn indien de gehandicapte minder dan 100 meter kan lopen. Een aanvullende vervoersvoorziening voor de korte afstand kan gerealiseerd worden door middel van het verstrekken van een financiële tegemoetkoming, een scootmobiel, een aangepaste fiets, een driewielfiets of een tandem. De criteria die voor een aanvullende voorziening voor de korte afstand (met uitzondering van de financiële tegemoetkoming) gelden zijn: er moet sprake zijn van een behoorlijke wezenlijke zelfstandige vervoersbehoefte voor • de korte afstand, waarbij gedacht moet worden aan een minimaal gebruik van drie keer per week; er is geen voorliggende voorziening en/ of regeling; • de maximale haalbare loopafstand is 100 meter; • de gebruiker dient zelfstandig van de voorziening gebruik te maken; • de gebruiker mag geen beperkingen hebben, waardoor hij andere weggebruikers in • gevaar brengt; de gebruiker dient voldoende inzicht in het verkeer te hebben; • de gebruiker dient te beschikken over voldoende rijvaardigheid en • bedieningsvaardigheid; de gebruiker dient zelfstandig op en af te kunnen stappen. • Als de afstand groter is dan1,5 kilometer wordt men als het gaat om het bezoeken van mensen/instellingen, etc. in principe geacht gebruik te kunnen maken van het openbaar vervoer dan wel het collectief vervoer. Een verplaatsingsvoorziening ter verbetering van de levensomstandigheden wordt slechts getroffen , wanneer zonder een dergelijke voorziening het “leven van alle dag”van de belanghebbende in overwegende mate wordt verstoord. De bedoeling is om bestaande belemmeringen weg te nemen c.q. te verminderen en om een sociaal isolement te voorkomen. Nieuwe belemmeringen hoeven niet te worden opgeheven. Bij het huisbezoek moet dan ook worden gekeken wat de gehandicapte gewoon was om vóór zijn ziekteproces te doen. Het alleen doen van boodschappen, is niet voldoende voor een sociale indicatie. In een dergelijk geval moet een andere oplossing worden gezocht. Bij echtparen en samenwonenden kan ook het rollenpatroon van belang zijn. Als bijvoorbeeld de man eerst altijd de boodschappen deed en de vrouw vraagt nu een scootmobiel aan om boodschappen te doen, worden geen bestaande belemmeringen opgeheven. Het verplaatsingsgedrag van de gehandicapte is van belang maar niet doorslaggevend. Ook mag van de gehandicapte verlangd worden dat hij /zij het verplaatsingsgedrag gedeeltelijk aanpast aan de handicap. 45
Een voorziening voor de korte afstand kan alleen positief worden geïndiceerd als er een wezenlijke vervoersbehoefte bestaat in de directe leefomgeving. Het lijkt ons redelijk om te stellen dat iemand minimaal drie dagen in de week het betreffende vervoermiddel gaat gebruiken. Het gaat immers om het leven van alle dag. De gehandicapte moet één en ander bij de aanvraag aannemelijk maken. Uit het bovenstaande blijkt dat het bepalen van het recht op een vervoersvoorziening voor de korte afstand heel moeilijk is en grotendeels afhankelijk is van de individuele omstandigheden van de gehandicapte. Elk geval staat op zich. Om een goed overwogen advies te krijgen dient een vragenformulier als hulpmiddel te worden gebruikt. Het vragenformulier wordt tijdens het huisbezoek door de Zorgconsulent ingevuld. 6.3.2
Scootermobiel
Voor het gebruik maken van een scootmobiel gelden de volgende criteria: de persoon heeft een matige tot slechte sta- loopfunctie; • het gewicht van de aanvrager mag niet boven de 120 kg liggen; • de persoon moet voldoende zitbalans hebben, alsmede een goede arm/handfunctie • en een goed verkeersinzicht. Het is toegestaan dat mensen die een scootmobiel hebben deze ook meenemen naar adressen die buiten de korte – middellange afstanden liggen. Voorzover dat zonder extra voorzieningen kan, hoeft daar in principe geen bezwaar tegen te bestaan, alhoewel een defect aan de andere kant van Nederland wel problemen kan oproepen. Eventuele kosten komen dan voor rekening van de gehandicapte. Bij de verstrekking van scootmobielen wordt in principe uitgegaan van het in de productinformatiemap van de Oosthoek opgenomen kernassortiment. 6.3.3 Aangepaste fiets: Het meest gebruikelijke verplaatsingsmiddel is de fiets. De fiets is een zodanig normaal vervoermiddel, dat de fiets als algemeen gebruikelijk beschouwd kan worden. Om deze reden zal een fiets nooit voor verstrekking in aanmerking kunnen komen. Dit geldt evenzeer voor de brom- of snorfiets en de spartamet/fiets met hulpmotor. Deze redenering gaat niet op voor bijzondere fietsen. De criteria die voor een aangepaste fiets gelden zijn: gebruik van een normale fiets is niet adequaat of verantwoord; • de persoon wil mobieler zijn; • het is medisch verantwoord dat de persoon zich op eigen kracht verplaatst. • Voor een noodzakelijke fiets wordt een financiële tegemoetkoming in de kosten van de aanschaf verstrekt, waarbij de kosten van een gewone fiets in mindering worden gebracht. Dit is een bedrag van € 272,27. Gaat het om kinderfietsen dan bedraagt het bedrag dat in mindering wordt gebracht € 136,14. Bij de verstrekking van aangepaste fietsen wordt in principe uitgegaan van het in de productinformatiemap van de Oosthoek opgenomen kermassortiment. 6.3.4 Driewielfiets: Het gemeentelijk beleid geeft mogelijkheden voor het verstrekken van een driewielfiets voor degenen die voor fietsvervoer daarop zijn aangewezen. De driewielfiets is bedoeld voor gebruikers met evenwichts- / stabiliteitsproblemen, echter met goede rompbalans en zitbalans. Ook moet er sprake zijn van een goed verkeersinzicht. Een normale (kinder)driewieler kan als algemeen gebruikelijk worden beschouwd en hoeft niet voor verstrekking in aanmerking te komen. 46
Alle driewielfietsen voor kinderen in bijzondere uitvoering kunnen dat in principe wel. Een driewielfiets wordt in principe in natura verstrekt, maar als de belanghebbende een financiële tegemoetkoming in de kosten van de aanschaf van deze driewieler krijgt, worden daarbij de kosten van een gewone fiets in mindering gebracht. Dit is een bedrag van € 272,27. Voor kinderdriewielers geldt een bedrag van € 136,14. Bij de verstrekking van driewielfietsen wordt in principe uitgegaan van het in de productinformatiemap van de Oosthoek opgenomen kernassortiment. 6.3.5 Tandem: Indien de tandem een rol kan spelen in de verplaatsingen van alledag, kan een tandem worden toegekend. De tandem geeft gehandicapten die niet zonder hulp van een begeleider tot zelfstandig fietsen in staat zijn de mogelijkheid zich te verplaatsen(bijvoorbeeld visueel gehandicapten) , mensen met verstandelijke handicap en mensen met evenwichtsstoornissen). De tandem wordt in bruikleen verstrekt. 6.3.6 Tandemet: De tandemet is een tandem met hulpmotor. Dit voertuig is niet speciaal voor gehandicapten ontwikkeld, maar wel zeer bruikbaar. In het kader van de Wvg kan een tandemet worden vergoed als verplaatsingsmiddel als het wordt gebruikt als verplaatsingsmiddel van alle dag. Een tandemet wordt in bruikleen verstrekt.
6.3.7 Loopfiets Een loopfiets stelt gehandicapten in staat zich over grotere afstanden te verplaatsen. De loopfiets kan een geschikt hulpmiddel zijn voor gehandicapten die voor het dagelijks verplaatsen gebruik maken van krukken of een stok. Indicatie voor een loopfiets is vooral gelegen in versleten heup- en kniegewrichten. Een goede loopmotoriek alsmede een goed evenwicht is noodzakelijk om van een loopfiets gebruik te kunnen maken. In het kader van de Wvg kan een loopfiets alleen worden verstrekt als verplaatsingsmiddel voor buiten. Een loopfiets kan verstrekt worden als vervoermiddel voor de kortere afstand. In beginsel wordt een loopfiets in natura versterkt. Mocht dit niet het geval zijn, dan wordt bij een financiële tegemoetkoming eveneens een bedrag van € 272,27 in mindering gebracht. Dit bedrag komt dus niet voor vergoeding in aanmerking. De kosten van reparatie, onderhoud en verzekering komen voor rekening van de eigenaar van de loopfiets. Een loopfiets voor het uitsluitend gebruik in de woning kan via de AWBZ worden verkregen. 6.3.8
Het vijfde wiel
Hoewel deze voorziening aan een rolstoel wordt geklikt, wordt deze voorziening door ons toch aangemerkt als een vervoersvoorziening. De gemeente verstrekt deze relatief dure voorziening in bruikleen.
47
HOOFDSTUK 7 ROLSTOELEN 7.1
Algemene uitgangspunten bij selectie rolstoel
Op grond van de Wvg heeft de gemeente de zorgplicht voor het verstrekken van rolstoelvoorzieningen aan gehandicapte inwoners. Een uitzondering vormen de bewoners van Het Wiedenbroek. Deze bewoners krijgen een (elektrische) rolstoel via de AWBZ. Om in aanmerking te komen voor een rolstoel moet de belanghebbende in belangrijke mate zijn aangewezen op het zich zittend verplaatsen. Andere loophulpmiddelen, zoals rollators bieden geen voldoende mogelijkheden. Bij rolstoelafhankelijke gehandicapten heeft de rolstoel niet alleen een vervoers- en verplaatsingsfunctie, maar ook een belangrijke zitfunctie. Een persoon komt in aanmerking voor een rolstoel indien: er sprake is van aantoonbare beperkingen vanwege ziekte of gebrek; • de betrokkene om medische/ergonomische redenen in belangrijke mate is • aangewezen op het zittend verplaatsen gedurende een groot gedeelte van de dag; andere loopmiddelen onvoldoende uitkomst bieden; • als de voorziening langdurig noodzakelijk is; • als de voorziening op het individu gericht is. • Een rolstoel kan t.a.v. het gebruik verdeeld worden in: een rolstoel voor gebruik binnenshuis; • een rolstoel voor gebruik buitenshuis; • een rolstoel voor gebruik zowel binnen-als buitenshuis • Er is een onderscheid te maken in vier typen rolstoelen als het gaat om het gebruiksdoel, te weten; duwrolstoel (binnen/buiten), • handbewogen rolstoel (binnen/buiten), • electrische rolstoel (binnen/buiten), • sportroelstoel. • 7.2
Soorten rolstoelen
De afgelopen jaren is het assortiment en de kwaliteit van rolstoelen sterk toegenomen. Er is dan ook een groot aanbod van uiteenlopende soorten rolstoelen op de markt, die passen bij diverse programma's van eisen. 7.2.1
Duwrolstoel
Men komt in aanmerking voor een duwrolstoel indien: Men binnenshuis en /of buitenshuis lopend met of zonder hulpmiddel zich niet • voldoende kan verplaatsen; Arm/handfunctie niet voldoende is om zich redelijkerwijs zelfstandig voort te • bewegen; Conditie niet voldoende is om zich redelijkerwijs zelfstandig in een rolstoel voort te • bewegen; Balans onvoldoende is om zich redelijkerwijs zelfstandig voort te bewegen; • Er iemand aanwezig is die de rolstoel kan voortduwen en die in goede gezondheid • verkeert. 7.2.2
Handbewogen rolstoelen 48
Bij handbewogen rolstoelen kan onderscheid gemaakt worden tussen zelfbewegers en duwwandelwagens. De gemiddelde levensduur van een rolstoel is 5 jaar. De gehandicapte komt voor een handbewogen rolstoel in aanmerking indien: hij/zij binnen en/of buitenshuis lopend met of zonder hulpmiddel zich onvoldoende • kan verplaatsen; de arm/handfunctie voldoende is om zichzelf redelijkerwijs zelfstandig in een • rolstoel voort te bewegen; conditie voldoende is om zichzelf redelijkerwijs zelfstandig in een rolstoel voort te • bewegen; balans voldoende is om zichzelf zelfstandig redelijkerwijs voort te bewegen. • 7.2.3
Elektrische rolstoelen
Slechts mensen bij wie een handbewogen rolstoel niet geschikt of toepasbaar is kunnen in aanmerking komen voor een elektrische rolstoel. Tot de elektrische rolstoelen worden niet de scootmobielen gerekend. Deze worden gerekend tot de vervoersvoorzieningen. De gemiddelde levensduur van een elektrische rolstoel is 5 jaar. Men komt in aanmerking voor een elektrisch aangedreven rolstoel indien: men binnen en/ of buitenshuis lopend met of zonder hulpmiddel zich onvoldoende • kan verplaatsen (de persoon kan zich uitsluitend of overwegend zittend verplaatsen); arm/handfunctie onvoldoende is om zichzelf redelijkerwijs zelfstandig in een • handbewogen rolstoel voort te bewegen; conditie onvoldoende is om zichzelf redelijkerwijs zelfstandig in een handbewogen • rolstoel voort te bewegen; balans onvoldoende is om zichzelf redelijkerwijs zelfstandig in een handbewogen • rolstoel voort te bewegen; men zichzelf zelfstandig kan voortbewegen. • 7.2.4
Sportrolstoelen
Sportrolstoelen kenmerken zich door de scheefstand van de grote wielen om de stabiliteit te vergroten en te voorkomen dat de handen ingeklemd worden wanneer twee sportende rolstoelers langs elkaar rijden. In plaats van twee aparte voetensteunen heeft een sportrolstoel een doorlopende voetenplank. Marathonrolstoelen hebben hoepels met een kleine diameter om een hoge snelheid te behalen. Sportrolstoelen zijn niet bruikbaar in de gewone leefsituatie. Sommige rolstoelen, zoals de "actiefrolstoel", zijn zowel voor sportbeoefening geschikt als voor dagelijks gebruik als verplaatsingmiddel. De actiefrolstoel is een lichte, gemakkelijk wendbare en meeneembare rolstoel. Het zitcomfort is echter beperkt. Sportrolstoelen worden niet in bruikleen verstrekt. De verstrekking van een sportrolstoel vindt op grond van artikel 4.2, lid 2, van de verordening en artikel 6 van het Besluit financiële tegemoetkomingen plaats in de vorm van een forfaitaire of gemaximeerde financiële tegemoetkoming, waarmee voor een periode van drie jaar een sportrolstoel aangeschaft en onderhouden kan worden. Gehandicapten kunnen zelf bepalen welke sportrolstoel zij willen aanschaffen.
Indien de kosten van gekozen sportrolstoel hoger zijn dan dit bedrag, dient de gebruiker de meerkosten zelf te betalen. Indien binnen de termijn van drie jaar opnieuw een vergoeding voor een sportrolstoel wordt aangevraagd, vindt vergoeding naar rato plaats. Alleen in geval van calamiteit of onbruikbaarheid van de rolstoel buiten de schuld van de gehandicapte om kan alsnog een hogere vergoeding uitgekeerd worden. Sportrolstoelen kunnen worden verstrekt naast de "gewone" rolstoel als verplaatsingsmiddel. Bij de 49
verstrekking van sportrolstoelen wordt uitgegaan van het niveau van recreatiesport. Gehandicapten die speciale rolstoelen nodig hebben om sport op topniveau te bedrijven, dienen uit eigen middelen of door middel van sponsoring de benodigde financiën bijeen te brengen. Men komt voor een sportrolstoel in aanmerking indien: betrokkene voor verplaatsing grotendeels rolstoelafhankelijk is; • bij de selectie van sportrolstoelen speelt allereerst de vraag of betrokkene zonder • hulpmiddel niet kan sporten; vervolgens is de vraag aan de orde of de sport met een actief rolstoel beoefend kan • worden; betrokkene moet lid zijn van een sportvereniging; • betrokkene moet regelmatig bij de vereniging trainen. • 7.3 Keuze en verstrekking rolstoel Afhankelijk van onderstaande factoren wordt een keuze voor een bepaalde rolstoel gemaakt. Behalve sportrolstoelen worden alle rolstoelen in bruikleen verstrekt. Bij de verstrekking van rolstoelen wordt in principe uitgegaan van het in de productinformatiemap van de Oosthoek opgenomen kermassortiment. De zithouding Mensen die het grootste deel van de dag in een rolstoel doorbrengen, hebben belang bij een goede actieve dan wel passieve zithouding en een rust/slaaphouding. De diverse onderdelen van een rolstoel die het lichaam raken, dienen dan ook in afmeting goed aan te sluiten op de lichaamsmaten van de gebruiker. De meeneembaarheid Indien de gebruiker de rolstoel eenvoudig moet kunnen transporteren, is het van belang dat de rolstoel door de gebruiker eenvoudig ineengeklapt, opgevouwen of gedemonteerd kan worden. Op die manier kan de rolstoel meegenomen worden in een kofferbak of achter de bestuurdersstoel. Antropometrische gegevens Om een goed passende rolstoel te verstrekken, moet de rolstoel letterlijk aangemeten worden aan de lichaamsmaten van de gebruiker (antropometrische gegevens). Dit aanmeten is niet alleen voor het zitcomfort van belang, maar ook voor een optimaal gebruik van de rolstoel. 7.4
Aanpassingen aan rolstoelen
Het is tegenwoordig mogelijk diverse maatvoeringen van rolstoelen standaard te leveren. Desondanks is het vaak nodig om individuele aanpassingen (adaptaties) te realiseren om een rolstoel te verkrijgen die adequaat is. Een deel van deze aanpassingen kan worden gerealiseerd door standaardcomponenten aan de rolstoel toe te voegen. Een ander deel van de benodigde aanpassingen zal individueel en op maat gemaakt worden in de werkplaats van een leverancier of een revalidatiecentrum door een adaptatietechnicus. Aanpassingen op basis van het programma van eisen komen voor vergoeding in aanmerking. Aanpassingen in de vorm van zitorthesen in rolstoelen en kinderduwwandelwagens (op maat gemaakte zitschalen ter correctie van zithouding, bijvoorbeeld bij spasticiteit) worden door gemeenten op basis van de Wvg gefinancierd en verstrekt. Anti-decubituskussens worden regelmatig toegepast bij rolstoelen om doorzitten te voorkomen. Losse anti-decubituskussens die (langdurig) in een rolstoel of kinderduwwandelwagen worden gebruikt kunnen via de Regeling hulpmiddelen AWBZ vergoed worden. Anti-decubituskussens die een vast onderdeel uitmaken van de rolstoel 50
vallen onder de Wvg. 7.5
Accessoires
Tot accessoires worden gerekend middelen als rolstoelhandschoenen, bandenpomp, regenpakken, bagagetas of boodschappennet die aan de rolstoel bevestigd kan worden, been- en voetenzak, schootskleed, winterbekleding, overtrekhoezen om de rolstoel tegen neerslag te beschermen, spaakbeschermers en zonneschermen voor buggy’s en duwwandelwagens. Accessoires die niet tot de standaarduitrusting van een rolstoel worden gerekend en niet algemeen gebruikelijk zijn, worden uitsluitend vergoed indien hiervoor een medische indicatie is. Een uitzondering hierop vormt de buitenverlichting van een elektrische rolstoel. 7.6
Stoelen op wielen
Behalve rolstoelen zijn er ook stoelen op wielen in de handel die veel overeenkomsten met een rolstoel vertonen. De Wvg legt gemeenten een zorgplicht op voor de verstrekking van rolstoelen. Aangezien een stoel op wielen primair een stoel is en niet een verplaatsingsmiddel zal de gemeente deze niet op basis van de Wvg verstrekken. 7.7
Vergoeding voor oplaadkosten
De accu's van elektrische rolstoelen of scootmobielen dienen regelmatig opgeladen te worden. De elektriciteitskosten voor het opladen bedragen jaarlijks gemiddeld € 45,38,-- tot € 90,76 afhankelijk van de afstanden die gereden worden en het aantal accu's in een rolstoel. De gemeente vergoedt deze kosten niet! 7.8
Rolstoeltraining
Het goed kunnen omgaan met een rolstoel vereist een zekere vaardigheid die door middel van rolstoeltraining kan worden verkregen. De rolstoeltraining is in twee fasen te onderscheiden, namelijk basale en specifieke rolstoeltraining. Op dit moment maakt rolstoeltraining niet altijd onderdeel uit van de rolstoelverstrekking. Mensen die gedurende kortere of langere tijd in een revalidatiecentrum moeten verblijven, voordat zij weer naar de huis kunnen, krijgen in het revalidatiecentrum rolstoeltraining. Voor deze groep rolstoelgebruikers is de training goed geregeld. Bij mensen die voor het eerst een rolstoel nodig hebben en niet in een revalidatiecentrum zijn geweest is echter niets geregeld. De Wvg verplicht gemeenten niet rolstoeltraining te bekostigen. Toch kunnen er argumenten zijn die ervoor pleiten rolstoeltraining en de daarmee samenhangende reiskosten te vergoeden, voor mensen die geen rolstoeltraining hebben gehad. Uiteraard moet de noodzaak hiervoor wel uit een indicatie van de adviseur blijken. 7.9
Vergoeding voor onderhoud en reparatie
Rolstoelen hebben onderhoud nodig. Het soort onderhoud en de kosten van dit onderhoud variëren per type rolstoel. Op grond van de Wvg is de gemeente niet verplicht onderhoud en reparatie aan rolstoelen te vergoeden, maar sluit voor de door haar in bruikleen verstrekte rolstoelen een full-service contract af. De kleine reparaties, zoals het plakken van een lekke band, komen echter voor rekening van de gehandicapte. 7.10
Vergoeding voor verzekering van de rolstoel
In het kader van de Wvg zijn gemeenten niet verplicht de kosten van het verzekeren van 51
rolstoelen te vergoeden. De verhuurder verzekert rolstoelen en vervoermiddelen die in het kader van de Wvg verstrekt worden zelf tegen het risico van wettelijke aansprakelijkheid, brand en diefstal. 7.11
Kinderrolstoelen
De algemene uitgangspunten bij de selectie van een rolstoel zijn ook van toepassing op kinderrolstoelen. De selectie moet extra zorgvuldig gebeuren. Aangezien kinderen voortdurend groeien, is het aan te bevelen de rolstoel zodanig te selecteren dat deze niet jaarlijks vervangen hoeft te worden. Bij de verstrekking van kinderrolstoelen wordt in principe uitgegaan van het in de productinformatiemap van de Oosthoek opgenomen kermassortiment. Vanuit therapeutisch oogpunt is het belangrijk dat kinderen niet de hele dag in een rolstoel zitten maar van tijd tot tijd rechtop kunnen staan en zich staand kunnen voortbewegen. Hiertoe zijn rolstoelen ontwikkeld waarbij het zitgedeelte vervangen kan worden door een stagedeelte (sta/zitrolstoel). Op deze manier kan een kind met één en dezelfde rolstoel zich zowel zittend als staand voortbewegen. Echter het sta-gedeelte is therapeutisch en komt niet voor financiering via de Wvg in aanmerking. Vanuit de AWBZ kan wel een rolstoel met sta-gedeelte vergoed worden, maar niet het zitgedeelte. 7.12
Overige kindervoorzieningen
Aangepaste zitvoorzieningen: Voor gehandicapte kinderen die niet in een gewone kinderstoel kunnen zitten zijn er diverse soorten aangepaste zitvoorzieningen. -
Voor gehandicapte kinderen die zelf actief kunnen zitten en weinig tot geen ondersteuning nodig hebben bij het zitten zijn standaard-zitvoorzieningen mogelijk.
-
De individueel geprofileerde zitvoorzieningen (vaak kuipvormig) zijn bedoeld voor kinderen die veel ondersteuning en correctie nodig hebben om te kunnen zitten. Deze "kuipstoeltjes" zijn geschikt voor kinderen vanaf ongeveer 14 maanden.
-
Tenslotte zijn er speciale zitorthesen, die individueel op maat gemaakt moeten worden. Ook deze zijn kuipvormig en kunnen op een onderstel (met wielen) geplaatst worden.
Alle genoemde aangepaste zitvoorzieningen kunnen worden beschouwd als een soort voorloper van een rolstoel voor verplaatsing binnen, respectievelijk als vervoersmiddel voor buiten en maken derhalve onderdeel uit van de Wvg. Een uitzondering vormen de standaard zitvoorzieningen wanneer zij op school worden gebruikt. In dat geval betreft het een onderwijsvoorziening en valt het onder de AAW. Aangezien ouders die een aangepaste zitvoorziening aanvragen geen kosten behoeven te maken voor de aanschaf van een gewone kinderstoel, wordt bij de financiële tegemoetkoming in de kosten de kosten van een "normale" kinderstoel in mindering gebracht. Autozitjes en fietszitjes Voor gehandicapte kinderen zijn er speciale zitjes voor in de auto of op de fiets. In het algemeen kan een aangepaste kinderzitvoorziening echter niet als fiets- of autozitje gebruikt worden. Er moet dus een apart auto- of fietszitje aangeschaft worden. Vanaf 1 april 1994 vallen autozitjes en fietszitjes onder de Wvg. Indien de zitjes onder andere worden gebruikt om kinderen naar school te brengen, behoeft geen gebruik 52
gemaakt te worden van het leerlingenvervoer. Aangezien ouders geen kosten behoeven te maken voor de aanschaf van een gewoon auto-/fietszitje, wordt bij de financiële tegemoetkoming in de kosten in aanschaf de kosten van een "normaal" auto-/fietszitje in mindering gebracht. Douche-/toiletstoelen op wielen Voor de dagelijkse verzorging van gehandicapte kinderen in de leeftijd van twee tot vijftien jaar zijn douchestoelen en gecombineerde douche/toiletstoelen op wieltjes ontwikkeld. Het zijn al dan niet kantelbare stoelen, gemaakt van kunststof dat goed schoon te maken is. De stoelen zijn in diverse maten leverbaar. Deze douche- en toiletstoelen maken onderdeel uit van de Wvg. Aangepaste box en aankleedtafels voor kinderen Zowel aankleedtafels als aangepaste boxen verstrekt voor gehandicapte kinderen en voor gehandicapte verzorgers van (niet-gehandicapte) kinderen maken onderdeel uit van de Wvg en kunnen worden verstrekt onder de noemer roerende woonvoorziening. Aangezien ouders geen kosten behoeven te maken voor de aanschaf van een gewone box of aankleedtafel, wordt bij de financiële tegemoetkoming in de kosten van aanschaf de kosten van een "normale" box/aankleedtafel in mindering gebracht. 7.13
Vervoermiddelen voor kinderen
Buggies Licht gehandicapte kinderen worden veelal vervoerd in een aangepaste buggy. Aangepaste buggy’s zijn breder en groter dan de buggy’s voor niet-gehandicapte kinderen. Buggy’s bieden relatief weinig ondersteuning en zijn dan ook bedoeld voor kinderen met een redelijke zitfunctie. Buggy’s vallen onder de Wvg. Aangezien ouders geen kosten behoeven te maken voor de aanschaf van een gewone buggy, wordt bij de financiële tegemoetkoming in de kosten van aanschaf de kosten van een "normale" buggy in mindering gebracht. Bij een ouder gehandicapt kind (4 of 5 jaar) is een buggy niet meer algemeen gebruikelijk. Ook in dat geval verlenen burgemeester en wethouders een financiële tegemoetkoming in de kosten van dit vervoermiddel. Duwwandelwagens Voor zwaarder gehandicapte kinderen zijn er diverse soorten duwwandelwagens die in meer of mindere mate ondersteuning bieden. De duwwandelwagens vallen onder de Wvg.
Als accessoire bij duwwandelwagens en buggy’s kan een zonnescherm geleverd worden. De kosten van een dergelijk scherm worden alleen vergoed, indien het betreffende kind allergisch is voor zonnestralen. In de onderstaande situatie hoeft in ieder geval geen advies te worden gevraagd: * * * *
*
Personen woonachtig in het Saalmerink die een aanvraag om een vervoersvoorziening en of een rolstoelvoorziening hebben ingediend, Personen woonachting in het Wiedenbroek die een aanvraag om een vervoersvoorziening hebben ingediend, Als uit het door het Zorgplein ontvangen inlichtingenformulier overduidelijk blijkt dat, met redenen omkleed, een medisch advies en een huisbezoek door de Wvg-consulenten niet noodzakelijk is; Bij personen waarbij binnen een jaar voor het indienen van een aanvraag reeds een medische indicatie is afgegeven door de GGD en op grond van deze indicatie kan worden vastgesteld dat de gevraagde voorziening noodzakelijk is, Bij aanvragen om eenvoudige woningaanpassingen (drempels, verhoogd 53
* *
toilet, douchezitje, etc) als door middel van een huisbezoek zelfstandig de noodzaak kan worden vastgesteld, Bij aanvragen om standaard rolstoelen indien direct een passing door de Oosthoek kan worden verricht, Bij aanvragen om vervoersvoorzieningen voor collectief vervoer, indien na een huisbezoek kan worden vastgesteld dat de gevraagde voorziening noodzakelijk is.
54