SECUNDAIR ONDERWIJS
Onderwijsvorm:
TSO
Graad:
derde graad
Jaar:
eerste en tweede leerjaar
Studiegebied:
Personenzorg
Optie(s)
Jeugd- en gehandicaptenzorg
Vak(ken):
PV/TV Stage opvoedkunde
Vakkencode:
Leerplannummer:
CW-P 2004/137 (Vervangt 2002/326)
Nummer inspectie:
2004 / 137 // 1 / E / SG / 1 / III / / D/ (Vervangt 2002/267//1/E/SG/1/III/ /V/04)
4/8 lt/w
TSO – 3e graad – Jeugd- en gehandicaptenzorg PV/TV Stages Opvoedkunde (1e jaar: 4 lestijden/ week, 2e jaar: 8 lestijden/ week)
1
INHOUD visie...........................................................................................................................................................2 beginsituatie .............................................................................................................................................2 algemene doelstellingen...........................................................................................................................2 leerplandoelstellingen / leerinhouden.............................................................................................3 stages.............................................................................................................................................3 pedagogisch-didactische wenken ............................................................................................................6 stages.............................................................................................................................................6 Begeleid zelfgestuurd leren............................................................................................................7 ICT..................................................................................................................................................8 VOET..............................................................................................................................................9 Minimale materiële vereisten..................................................................................................................11 evaluatie .................................................................................................................................................11 bibliografie ..............................................................................................................................................14
TSO – 3e graad – Jeugd- en gehandicaptenzorg PV/TV Stages Opvoedkunde (1e jaar: 4 lestijden/ week, 2e jaar: 8 lestijden/ week)
2
VISIE Stages Door de stages komen de leerlingen in contact met de vaak complexe realiteit van het begeleidingswerk. Tijdens de opleiding wordt veel aandacht besteed aan de persoonlijke en intermenselijke communicatieve vaardigheden van de leerling. De opvoeder/begeleider moet zich goed kunnen afstemmen op het niveau en de belevingswereld van de andere. Naast het gepast in relatie treden met het individu, is het werken in groep heel belangrijk. De opvoeder/ begeleider werkt met cliënten/hulpvragers én werkt in een team. Samenwerking met ouders en respect voor de persoonlijke levensgeschiedenis van de persoon en het gezin komen aan bod.
BEGINSITUATIE Voor de leerlingen van deze optie is stage een nieuw gegeven. De beginsituatie van de leerlingen (vooropleiding, motivatie, verwachtingen, sociaal-emotionele ontwikkeling …) bepaalt op welk niveau en op welke wijze de leersituatie in de praktijk zal gestart worden. Variabelen die van invloed zijn op het leergedrag op de stages zijn onder meer: -
Het cognitief en motorisch begingedrag: de vereiste voorafgaande kennis en vaardigheden;
-
Het sociaal en emotioneel begingedrag: de motivatie om deel te nemen aan de stages, de sociale competentie en emotionele stabiliteit.
ALGEMENE DOELSTELLINGEN -
De leerlingen krijgen een beroepsgerichte opleiding om zich vlot aan te passen aan het toekomstig werkveld;
-
Aangeleerde vaardigheden verwerken in de praktijk en transformeren naar nieuwe situaties;
-
Een gestructureerd totaalbeeld krijgen van het beroep van opvoeder/ begeleider;
-
Het ontwikkelen van een verantwoorde (ortho)pedagogische begeleidingsstijl; kunnen handelen vanuit een verantwoorde (ortho)pedagogische houding;
-
Toegankelijk zijn voor feedback en kunnen reflecteren over het eigen optreden, bereid zijn om het eigen handelen bij te sturen;
-
Geleide activiteiten kunnen plannen, organiseren, uitvoeren en evalueren.
TSO – 3e graad – Jeugd- en gehandicaptenzorg PV/TV Stages Opvoedkunde (1e jaar: 4 lestijden/ week, 2e jaar: 8 lestijden/ week)
3
LEERPLANDOELSTELLINGEN / LEERINHOUDEN STAGES Eerste jaar: 1.
Algemene omgang met de stagegroep
1.1. De stagiair(e) is echt, komt niet kunstmatig over. 1.2. De stagiair(e) is geduldig. 1.3. De stagiair(e) is vriendelijk, ontwikkelt een warme persoonlijkheid en brengt die naar buiten, bijvoorbeeld met een knuffel, door te troosten, plezier te delen,.... 1.4. De stagiair(e) is dienstbaar en behulpzaam. 1.5. De stagiair(e) legt gemakkelijk contacten en boezemt daarbij vertrouwen in (en misbruikt dit dan niet !). 1.6. De stagiair(e) heeft empathie, leeft zich in in de doelgroep, in de problematiek. 1.7. De stagiair(e) aanvaardt de mensen in de stagegroep, als personen met gaven en beperkingen. 2.
Gerichte omgang met de stagegroep
2.1. De stagiair(e) creëert een gepaste en aangename sfeer. 2.2. De stagiair(e) eenvoudige activiteiten voorbereiden, begeleiden en evalueren in overleg met de stagementor en dit verantwoorden. 2.3. De stagiair(e) kan situaties hanteren. 2.4. De stagiair(e) kan structurerend optreden. 2.5. De stagiair(e) pakt probleemgedrag passend aan. 2.6. De stagiair(e) voert afspraken uit. 2.7. De stagiair(e) heeft oog voor individuele begeleiding. 2.8. De stagiair(e) vindt een evenwicht tussen groeps- en persoonsgericht werken (iedereen krijgt aandacht, iedereen wordt aanvaard, niemand wordt uitgestoten of verwaarloosd; niemand wordt bevoordeeld). 2.9. De stagiair(e) heeft inzicht in de vraagstelling van elke persoon en heeft er oog voor in de aanpak. 2.10.De stagiair(e) gaat niet strikt uit van het eigen normenpatroon - andere mensen kunnen er andere leefregels en normen op na houden die evenwaardig zijn; er wordt ook van de stagiair(e) echte tolerantie verwacht. 3.
Creatieve vaardigheden, het voorbereiden en uitvoeren van activiteiten
3.1. De stagiair(e) kan mensen doelbewust, vanuit een bepaalde doelstelling, bezighouden. 3.2. De stagiair(e) gaat bij de voorbereiding van de activiteiten uit van doelstellingen 3.3. De stagiair(e) werkt creatief zijn/haar fantasie uit en stimuleert de fantasie van de stagegroep. 3.4. De stagiair(e) kan activiteiten dusdanig inkleden dat ze aantrekkelijk worden voor de doelgroep. 3.5. De stagiair(e) heeft zicht op wat de doelgroep kan, en organiseert de activiteit van daaruit. 4.
Materieel werk, en verzorging en hygiëne
4.1. De stagiair(e) heeft oog voor het materieel werk en zoekt wegen om er de doelgroep bij te betrekken. Dit houdt ook in : zorgen voor netheid en orde van het materiaal en materieel. 4.2. De stagiair(e) heeft oog voor verzorging en hygiëne, en gebruikt verzorging als middel tot persoonlijk contact. De stagiair(e) schenkt aandacht aan een goed voorkomen van de mensen in de stagegroep, merkt op dat er iets kapot of los is.
TSO – 3e graad – Jeugd- en gehandicaptenzorg PV/TV Stages Opvoedkunde (1e jaar: 4 lestijden/ week, 2e jaar: 8 lestijden/ week)
4
5. Initiatiefname 5.1. De stagiair(e) kan initiatief nemen om nieuwe dingen voor te stellen en uit te proberen 5.2. De stagiair(e) heeft initiatief en zelfstandigheid in de omgang met de doelgroep; de stagiair(e) toont dat hij/zij de dagroutine kent, en zelfstandig kan overnemen. 6.
Doorzetting
6.1. De stagiair(e) kan de genomen initiatieven tot een goed einde brengen. 6.2. De stagiair(e) kan volhouden - maar niet tegen betere inzichten in (dwz stagiair(e) kan ook tijdig stoppen). 7.
Observatiezin en objectiviteit
7.1. De stagiair(e) kan nauwkeurig observeren 7.2. De stagiair(e) streeft naar objectiviteit. Daarbij is hij/ zij bewust van eigen vooroordelen, en weert die. 7.3. De stagiair(e) kan vlot rapporteren. 7.4. De stagiair(e) kan bij interpretatie met voldoende feiten rekening houden en kan ook de goede verbanden leggen tussen de feiten. 8.
Informatie raadplegen
8.1. De stagiair(e) stelt vragen aan de stagementor, ivm de organisatie en de mensen in de leefgroep/ klas/ P.E. 8.2. De stagiair(e) raadpleegt ook andere bronnen (dagboek, literatuur,...). 8.3. De stagiair(e) brengt zelf nieuwe informatie aan. 8.4. De stagiair(e) kan de informatie persoonlijk verwerken. 9.
Samenwerken
De stagiair(e) kan passend overleggen en samenwerken met de andere teamleden. 10. Verantwoordelijkheid als opvoeder De stagiair(e) neemt zijn/haar verantwoordelijkheid passend op. Dat houdt in: afspraken naleven, zowel met personeel als met stagegroep. Dit houdt ook in : beroepsgeheim, en de administratieve kant van de stageopdracht. Tweede jaar: daarenboven: 11. Zich manifesteren als opvoeder : 11.1.De stagiair(e) kan gezag uitoefenen in de stagegroep, indien en waar nodig. 11.2.De stagiair(e) naar het einde van de stageperiode een groep zelfstandig begeleiden. 11.3.De stagiair(e) is geen deel van de stagegroep, maar is daadwerkelijk begeleider. 12. Zelfkennis : 12.1.De stagiair(e) kent de eigen mogelijkheden en beperkingen, en handelt van daaruit. 12.2.De stagiair(e) kan de eigen grenzen aangeven (b.v. Ongewenste intimiteiten, intimidatie) 12.3.De stagiair(e) heeft besef van de eigen lichaamstaal en kan die gepast gebruiken. 13. Kritische zin : De stagiair(e) kan een verantwoord, en ook opbouwend, oordeel vellen over de werking en aanpak op destageplaats. Dit gebeurt aan de hand van (zich) (waarom-)vragen te stellen, en na te denken. Wij verwachten van de stagiair(e) dat hij/zij daarmee achter het vanzelfsprekende kijkt. Zo komt de stagiair(e) tot een diepere kennis en een beter begrijpen van wat er gebeurt op stage, en tot een voorstel voor wat eventueel kan veranderen.
TSO – 3e graad – Jeugd- en gehandicaptenzorg PV/TV Stages Opvoedkunde (1e jaar: 4 lestijden/ week, 2e jaar: 8 lestijden/ week) 14. Relativeren : 14.1.De stagiair(e) weet zichzelf, de anderen en de verschillende situaties te relativeren. 14.2.De stagiair(e) kan spontaan rekening houden met de meningen en opvattingen van anderen. 14.3.De stagiair(e) kan zich herpakken na een opmerking of moeilijk moment. 15. Stabiliteit : 15.1.De stagiair(e) kan een houvast bieden voor zowel de mensen die hij/ zij begeleidt, als de collega's. 15.2.De stagiair(e) kan zijn/haar gevoelens uiten in verhouding tot de situatie. 15.3. De stagiair(e) is rijp voor de praktijk.
5
TSO – 3e graad – Jeugd- en gehandicaptenzorg PV/TV Stages Opvoedkunde (1e jaar: 4 lestijden/ week, 2e jaar: 8 lestijden/ week)
6
PEDAGOGISCH-DIDACTISCHE WENKEN STAGES (zie ook visie op het fundamenteel gedeelte) Alternerende stage versus blokstage Beide stagevormen hebben voordelen en nadelen; het lerarenteam kan dit binnen de vakgroepwerking bespreken Blokstages waarborgen continuïteit, ze vergroten de betrokkenheid en de teamgebondenheid van de stagiair, leiden tot intensere interrelationele contacten en een betere informatiedoorstroming. Dagstages werken in het curriculum van de leerling duidelijk motiverend en verminderen de studiedruk in de loop van de lesweek, geven meer ruimte tot feedback en bijsturing in de loop van het. Stageplaatsen De keuze van de stageplaatsen is belangrijk. De stageplaatsen waar de stagementoren pedagogischdidactisch inspanningen leveren om de leerling-stagiairs iets bij te leren genieten de voorkeur. De leerling kan ook zelf stageplaatsen aanbrengen; de stagebegeleider kan die vooraf bezoeken en eventueel toevoegen aan het bestand. Scholen wordt aangeraden structurele contacten te onderhouden met de stagementoren (mentorenvorming, uitnodigen bij voorstelling projecten, enz.). De stages worden igeorganiseerd als alternerende stage of als blokstage. Gedurende de derde graad komen minimaal twee verschillende stageplaatsen aan bod, met 2 verschillende doelgroepen. Het lerarenteam kiest de stageplaats op basis van de doelstellingen van de studierichting J en G Hieronder een voorstel van stageplaatsen: Voorzieningen erkend en gesubsidieerd door het Vlaams Fonds voor Sociale integratie van Personen met een Handicap - Centra voor observatie, oriëntering en medische, psychologische en pedagogische behandeling (voor minderjarigen) - Internaten (voor minderjarigen) - Semi-internaten (voor minderjarigen) - Tehuizen voor kort verblijf (voor minder- en meerderjarigen) - Gezinsvervangende tehuizen (tehuizen voor werkenden) voor meerderjarigen - Bezigheids- en nursingtehuizen (tehuizen voor niet- werkenden) voor meerderjarigen - Dagcentra voor meerderjarigen - Revalidatiecentra Voorzieningen erkend en gesubsidieerd door het Federale Ministerie van Volksgezondheid: - Psychiatrische verzorgingstehuizen (PVT's): personen met een mentale handicap in de psychiatrie Voorzieningen erkend en/ of gesubsidieerd door Kind en Gezin - Initiatieven voor buitenschoolse kinderopvang - Centra voor Kinderzorg en Gezinsondersteuning - Gemengde kinderdagverblijven (met kinderen met of zonder handicap)
TSO – 3e graad – Jeugd- en gehandicaptenzorg PV/TV Stages Opvoedkunde (1e jaar: 4 lestijden/ week, 2e jaar: 8 lestijden/ week)
7
- Centra voor integrale gezinszorg Voorzieningen in het kader van de bijzondere jeugdzorg - Residentieel ∗
Categorie 1: begeleidingstehuizen
∗
Categorie 2: gezinstehuizen
∗
Categorie 3: onthaal, oriëntatie- en observatiecentra
- Semi- residentieel ∗
Categorie 4: dagcentra
Begeleid zelfgestuurd leren 1
Wat?
Met begeleid zelfgestuurd leren bedoelen we het geleidelijk opbouwen van een competentie naar het einde van het secundair onderwijs, waarbij leerlingen meer en meer het leerproces zelf in handen gaan nemen. Zij zullen meer en meer zelfstandig beslissingen leren nemen in verband met leerdoelen, leeractiviteiten en zelfbeoordeling. Dit houdt onder meer in dat: −
de opdrachten meer open worden;
−
er meerdere antwoorden of oplossingen mogelijk zijn;
−
de leerlingen zelf keuzes leren maken en die verantwoorden;
−
de leerlingen zelf leren plannen;
−
er feedback is op proces en product;
−
er gereflecteerd wordt op leerproces en leerproduct.
De leraar is ook coach, begeleider. De impact van de leerlingen op de inhoud, de volgorde, de tijd en de aanpak wordt groter.
2
Waarom?
Begeleid zelfgestuurd leren sluit aan bij enkele pijlers van ons PPGO, o.m. −
leerlingen zelfstandig leren denken over hun handelen en hierbij verantwoorde keuzes leren maken;
−
leerlingen voorbereiden op levenslang leren;
−
het aanleren van onderzoeksmethodes en van technieken om de verworven kennis adequaat te kunnen toepassen.
Vanaf het kleuteronderwijs worden werkvormen gebruikt die de zelfstandigheid van kinderen stimuleren, zoals het gedifferentieerd werken in groepen en het contractwerk.
Ook in het voortgezet onderwijs wordt meer en meer de nadruk gelegd op de zelfsturing van het leerproces in welke vorm dan ook.
Binnen de vakoverschrijdende eindtermen, meer bepaald “Leren leren”, vinden we aanknopingspunten als: −
keuzebekwaamheid;
−
regulering van het leerproces;
TSO – 3e graad – Jeugd- en gehandicaptenzorg PV/TV Stages Opvoedkunde (1e jaar: 4 lestijden/ week, 2e jaar: 8 lestijden/ week) −
8
attitudes, leerhoudingen, opvattingen over leren.
In onze (informatie)maatschappij wint het opzoeken en beheren van kennis voortdurend aan belang.
3
Hoe te realiseren?
Het is belangrijk dat bij het werken aan de competentie de verschillende actoren hun rol opnemen: −
de leraar als coach, begeleider;
−
de leerling gemotiveerd en aangesproken op zijn “leer”kracht;
−
de school als stimulator van uitdagende en creatieve onderwijsleersituaties.
De eerste stappen in begeleid zelfgestuurd leren zullen afhangen van de doelgroep en van het moment in de leerlijn “Leren leren”, maar eerder dan begeleid zelfgestuurd leren op schoolniveau op te starten is “klein beginnen” aan te raden. Vanaf het ogenblik dat de leraar zijn leerlingen op min of meer zelfstandige manier laat −
doelen voorop stellen strategieën kiezen en ontwikkelen − oplossingen voorstellen en uitwerken − stappenplannen of tijdsplannen uitzetten − resultaten bespreken en beoordelen; − reflecteren over contexten, over proces en product, over houdingen en handelingen − verantwoorde conclusies trekken − keuzes maken en die verantwoorden is hij al met een of ander aspect van begeleid zelfgestuurd leren bezig. −
ICT 1
Wat?
Onder ICT verstaan we het geheel van computers, netwerken, internetverbindingen, software, simulatoren, etc. Telefoon, video, televisie en overhead worden in deze context niet expliciet meegenomen. 2
Waarom?
De recente toevloed van informatie maakt levenslang leren een noodzaak voor iedereen die bij wil blijven. Maatschappelijke en onderwijskundige ontwikkelingen wijzen op het belang van het verwerven van ICT. Enerzijds speelt het in op de vertrouwdheid met de beeldcultuur en de leefwereld van jongeren. Anderzijds moeten jongeren niet alleen in staat zijn om nieuwe media efficiënt te gebruiken, maar is ICT ook een hulpmiddel bij uitstek om de nieuwe onderwijsdoelen te realiseren. Het nastreven van die competentie veronderstelt onderwijsvernieuwing en aangepaste onderwijsleersituaties. Er wordt immers meer en meer belang gehecht aan probleemoplossend denken, het zelfstandig of in groep leren werken, het kunnen omgaan met enorme hoeveelheden aan informatie, ... In bepaalde gevallen maakt ICT deel uit van de vakinhoud en is ze gericht op actieve beheersing van bijvoorbeeld een softwarepakket binnen de lessen informatica. In de meeste andere vakken of bij het nastreven van vakoverschrijdende eindtermen vervult ICT een ondersteunende rol. Door de integratie van ICT kunnen leerlingen immers: −
het leerproces zelf in eigen handen nemen;
−
zelfstandig en actief leren omgaan met les- en informatiemateriaal;
−
op eigen tempo werken en een eigen parcours kiezen (differentiatie en individualisatie).
TSO – 3e graad – Jeugd- en gehandicaptenzorg PV/TV Stages Opvoedkunde (1e jaar: 4 lestijden/ week, 2e jaar: 8 lestijden/ week) 3
9
Hoe te realiseren?
In de eerste graad van het SO kunnen leerlingen adequaat of onder begeleiding elektronische informatiebronnen raadplegen. In de tweede en nog meer in de derde graad kunnen de leerlingen “spontaan” gegevens opzoeken, ordenen, selecteren en raadplegen uit diverse informatiebronnen en – kanalen met het oog op de te bereiken doelen. Er bestaan verschillende mogelijkheden om ICT te integreren in het leerproces. Bepaalde programma’s kunnen het inzicht verhogen d.m.v. visualisatie, grafische voorstellingen, simulatie, het opbouwen van schema’s, stilstaande en bewegende beelden, demo, ... Sommige cd-roms bieden allerlei informatie interactief aan, echter niet op een lineaire manier. De leerling komt via bepaalde zoekopdrachten en verwerkingstaken zo tot zijn eigen “gestructureerde leerstof”. Databanken en het internet kunnen gebruikt worden om informatie op te zoeken. Wegens het grote aanbod aan informatie is het belangrijk dat de leerlingen op een efficiënte en een kritische wijze leren omgaan met deze informatie. Extra begeleiding in de vorm van studiewijzers of instructiekaarten is een must. Om tot een kwaliteitsvol eindresultaat te komen, kunnen leerlingen de auteur (persoon, organisatie, ...), de context, andere bronnen die de inhoud bevestigen en de onderzoeksmethode toevoegen. Dit zal het voor de leraar gemakkelijker maken om het resultaat en het leerproces te beoordelen. De resultaten van individuele of groepsopdrachten kunnen gekoppeld worden aan een mondelinge presentatie. Het programma “Powerpoint” kan hier ondersteunend werken. Men kan resultaten en/of informatie uitwisselen via e-mail, blackboard, chatten, nieuwsgroepen, discussiefora, ... ICT maakt immers allerlei nieuwe vormen van directe en indirecte communicatie mogelijk. Dit is zeker een meerwaarde omdat ICT zo de mogelijkheid biedt om niet alleen interscolaire projecten op te zetten, maar ook om de communicatie tussen leraar en leerling (uitwisselen van cursusmateriaal, planningsdocumenten, toets- en examenvragen, ...) en leraren onderling (uitwisseling lesmateriaal) te bevorderen. Sommige programma’s laten toe op graduele niveaus te werken. Ze geven de leerling de nodige feedback en remediëring gedurende het leerproces (= zelfreflectie en -evaluatie).
VOET 1
Wat?
Vakoverschrijdende eindtermen (VOET) zijn minimumdoelstellingen, die -in tegenstelling tot de vakgebonden eindtermen - niet gekoppeld zijn aan een specifiek vak, maar door meerdere vakken of onderwijsprojecten worden nagestreefd. De VOET worden volgens een aantal vakoverschrijdende thema's geordend: leren leren, sociale vaardigheden, opvoeden tot burgerzin, gezondheidseducatie, milieueducatie, muzisch-creatieve vorming en technisch-technologische vorming (alleen voor ASO). De school heeft de maatschappelijke opdracht om de VOET volgens een eigen visie en stappenplan bij de leerlingen na te streven (inspanningsverplichting).
2
Waarom?
Het nastreven van VOET vertrekt vanuit een bredere opvatting van leren op school en beoogt een accentverschuiving van een eerder vakgerichte ordening naar meer totaliteitsonderwijs. Door het aanbieden van realistische, levensnabije en concreet toepasbare aanknopingspunten, worden leerlingen sterker gemotiveerd en wordt een betere basis voor permanent leren gelegd.
VOET vervullen een belangrijke rol bij het bereiken van een voldoende brede en harmonische vorming en behandelen waardevolle leerinhouden, die niet of onvoldoende in de vakken aan bod komen. Een belangrijk aspect is het realiseren van meer samenhang en evenwicht in het onderwijsaanbod. In dit opzicht stimuleren VOET scholen om als een organisatie samen te werken.
TSO – 3e graad – Jeugd- en gehandicaptenzorg PV/TV Stages Opvoedkunde (1e jaar: 4 lestijden/ week, 2e jaar: 8 lestijden/ week)
10
De VOET verstevigen de band tussen onderwijs en samenleving, omdat ze tegemoetkomen aan belangrijk geachte maatschappelijke verwachtingen en een antwoord proberen te formuleren op actuele maatschappelijke vragen.
3
Hoe te realiseren?
Het nastreven van VOET is een opdracht voor de hele school, maar individuele leraren kunnen op verschillende wijzen een bijdrage leveren om de VOET te realiseren. Enerzijds door binnen hun eigen vakken verbanden te leggen tussen de vakgebonden doelstellingen en de VOET, anderzijds door thematisch onderwijs (teamgericht benaderen van vakoverschrijdende thema's), door projectmatig werken (klas- of schoolprojecten, intra- en extra-muros), door bijdragen van externen (voordrachten, uitstappen).
Het is een opdracht van de school om via een planmatige en gediversifieerde aanpak de VOET na te streven. Ondersteuning kan gevonden worden in pedagogische studiedagen en nascholingsinitiatieven, in de vakgroepwerking, via voorbeelden van goede school- en klaspraktijk en binnen het aanbod van organisaties en educatieve instellingen.
TSO – 3e graad – Jeugd- en gehandicaptenzorg PV/TV Stages Opvoedkunde (1e jaar: 4 lestijden/ week, 2e jaar: 8 lestijden/ week)
11
MINIMALE MATERIËLE VEREISTEN De leerlingen beschikken over een persoonlijke uitrusting die beantwoordt aan de uitrusting nodig voor de uitoefening van het beroep. De stageplaats is uitgerust met alle noodzakelijke infrastructuur om de doelstellingen en leerinhouden aangegeven in dit leerplan, te bereiken." De uitrusting en de inrichting van de lokalen dienen te voldoen aan de technische voorschriften inzake arbeidsveiligheid van de Codex over het welzijn op het werk en van het Algemeen Reglement op de Elektrische installaties (AREI). Door zijn organisatie moeten de voorzieningen de leerlingen inspireren tot een algemene attitude van netheid, zorg en veiligheid."
EVALUATIE Het evalueren van de stagiair behoort tot de verantwoordelijkheid van de stagebegeleider. Op basis van het advies van de stagementor en gekaderd binnen de doelstellingen die voor de betrokken stageplaats vooropgesteld werden, wordt een tussentijdse evaluatie en een eindevaluatie uitgeschreven. Omdat stage-evaluatiedocumenten belangrijke begeleidings- en beoordelingsdocumenten zijn, krijgen zij ruim aandacht. Hun gebruik dient bij te dragen tot een gespreide, geïntegreerde evaluatie van de vorderingen van de stagiair. Voor de inhoudelijke invulling ervan moeten telkens de stagedoelen geraadpleegd worden. Vertrekpunt bij het opstellen van deze evaluatieformulieren is een degelijk overleg tussen de stagebegeleiders en de stagementoren/ stagegevers over: -
de plaats en de functie van de stages in de opleiding: de beoogde stagedoelen;
-
de middelen en de strategie tot het verwezenlijken van deze doelstellingen: de leer-, werk- en observatieopdrachten om deze vooropgestelde stagedoelen te realiseren.
Onderscheid moet gemaakt worden tussen de evaluatie van het leerproces en de evaluatie van het eindproduct. Bij de procesevaluatie wordt doorlopend gepeild naar de verwerking van het leerproces, met de bedoeling dit proces zo nodig bij te sturen, zodat elke leerling op de meest effectieve manier kan leren. De klemtoon ligt hierbij duidelijk op het optimaal functioneren van de leerling. Het verloop van het proces wordt, vooraf, door de leraar uitgetekend. Afhankelijk van het resultaat van feedback-momenten wordt het proces verder gezet of zo nodig bijgestuurd. Om de leerling te motiveren gebeurt dit in een constructieve, positieve sfeer. Productevaluatie gebeurt op het einde van het leerproces (bijvoorbeeld na een stageperiode, een opdrachtenreeks...). Hierbij wordt nagegaan in hoeverre de leerling de basisdoelstellingen bereikt heeft. Elke evaluatie dient te vertrekken vanuit duidelijke en operationele doelstellingen. Zowel het proces als het product moeten op een zo objectief mogelijke manier geëvalueerd worden. De evaluatie steunt altijd op een vaardigheids- en werkanalyse die het verloop, de verantwoording en de criteria weergeeft van de opdracht. Bij de evaluatie zal er in ieder geval rekening gehouden worden met het feit dat het om leerlingen gaat. Onnauwkeurigheden en kleine fouten moeten in zekere mate aanvaardbaar zijn. Belangrijk is de evolutie. Daarom zal de lerares/ leraar voortdurend de vorderingen van de leerlingen controleren. Indien nodig zal zij/ hij meteen remediërend optreden. Bij het begin van iedere stageopdracht zal de lerares/ leraar (indien nodig aan alle leerlingen afzonderlijk) meedelen welke doelstellingen moeten bereikt of nagestreefd worden: iedere leerling moet bij het begin van de stageopdracht weten wat van hem verwacht wordt. In het evaluatieproces kunnen 3 stappen onderscheiden worden: •
registreren (door middel van een evaluatieschema),
TSO – 3e graad – Jeugd- en gehandicaptenzorg PV/TV Stages Opvoedkunde (1e jaar: 4 lestijden/ week, 2e jaar: 8 lestijden/ week) •
interpreteren (door middel van een vierpuntenschaal),
•
rapporteren.
12
Registreren Om zo objectief mogelijk te kunnen registreren, wordt voor elke opdracht (met de daarbij horende gedragsvaardigheden) een evaluatieschema opgesteld. Zo’n schema bevat alle doelstellingen (met de daarbij horende subdoelstellingen) en attitudes die bij de opdracht zullen geëvalueerd worden. De selectie van de attitudes en de wijze van registratie, wordt in vakgroep overlegd. (voor attitudes en vakgroepwerking: zie verder) Door het evaluatieschema vooraf ter beschikking van de leerling te stellen, kan de zelfevaluatie bij de leerling sterk aangemoedigd worden. Zelfevaluatie kan de leerling helpen tot zelfinzicht en reflectie te komen. Tijdens een mondeling evaluatiegesprek kan dit verder uitgediept en bevraagd worden. Interpreteren Door middel van het evaluatieschema controleert de lerares/ leraar in welke mate de leerlingen de vooropgestelde lesdoelstellingen bereikten. Dit wordt kort met iedere leerling individueel besproken. Aan de registraties in het evaluatieschema kunnen verschillende interpretaties gegeven worden. Enkele voorbeelden: +
"
!
(doel bereikt)
(doel niet helemaal bereikt)
(doel niet bereikt)
niveau is voldoende
voldoende maar leemten
niveau onvoldoende
voor verbetering vatbaar
onaanvaardbaar niveau
nagenoeg foutloos
aanvaardbare tekorten
schadelijke fouten
nagenoeg correct
aanvaardbaar aantal lichte of onvergeeflijke fouten detailfouten of leerproces fouten zware inbreuken
volledig
kleine tekorten
onvolledig zware tekorten
behoorlijk, zinvol
storingen, fragmentarisch
onlogische uitvoering
kan het en doet het vrijwel altijd, spontaan en zonder aarzelen
kan het en doet het af en toe, kan het niet, doet het niet of zonder overtuiging, wisselvalling nooit, afwijzend en met tegenzin
Om eenvormigheid te bekomen in verband met de gebruikte interpretatie, is een overleg binnen de vakgroep absoluut noodzakelijk. Rapportering Na iedere opdracht worden de resultaten van het evaluatieschema omgezet op een vierpuntenschaal. Die quotatie wordt in de agenda van de leerling genoteerd, waarbij uiteraard voldoende aandacht moet besteed worden aan een eventueel noodzakelijke remediëring. De omzetting van de (eventueel gewogen) evaluaties kan op verschillende manieren gebeuren. Om eenvormig te kunnen omzetten, is een overleg binnen de vakgroep absoluut noodzakelijk. Hoe de omzetting zal gebeuren moet in ieder geval vooraf vastgelegd worden. Dit kan bijvoorbeeld als volgt gebeuren. Heel goed •
meer dan 80% van de sub-vaardigheden, subdoelstellingen zijn bereikt
•
(nagenoeg) foutloos, uitstekend,
•
enkel + codes
TSO – 3e graad – Jeugd- en gehandicaptenzorg PV/TV Stages Opvoedkunde (1e jaar: 4 lestijden/ week, 2e jaar: 8 lestijden/ week) •
volledig zelfstandig uitgevoerd
•
vlotte uitvoering, met overtuiging, belangstelling, …
13
Goed •
60 à 80 % van de onmisbare vaardigheden of doelstellingen zijn bereikt
•
veel + en weinig " codes
•
aanvaardbare kwaliteitsverschillen
•
aanvaardbare proces-leerfouten
•
geen schadelijke fouten
•
zichtbare vorderingen
Zwak •
50 à 60 % van de onmisbare vaardigheden of doelstellingen zijn bereikt
•
alleen een deel van de subdoelen zijn bereikt
•
weinig + en veel " codes
•
veel onnodige leerfouten
•
soms zware schadelijke fouten
•
geen zichtbare vorderingen
Niet goed •
minder dan 50% van de onmisbare vaardigheden of doelstellingen zijn bereikt
•
veel " codes of alleen maar " codes en - codes
•
veel schadelijke of onvergeeflijke fouten, onlogisch handelingen
Het rapportcijfer Voor het rapport moeten alle quotaties (vierpuntenschaal – resultaat van remediëring) omgezet worden naar een cijfer. Ook die omzetting moet overlegd worden binnen de vakwerkgroep. Alle ernstige tekorten (cf. diverse evaluatieschema’s) worden steeds vermeld in de rubriek commentaar, waarbij er steeds een duidelijk geformuleerde remediëring moet voorzien worden (geen algemene opmerkingen). DE ATTITUDEVORMING VAN DE LEERLING De attitudevorming van de leerling neemt in het stagegebeuren een wezenlijke plaats in. Daarom wordt in de opleiding voldoende aandacht besteed aan de persoonlijke en intermenselijke communicatieve vaardigheden van de leerling. Binnen de context van fundamentele (ortho)(ped)agogische en sociale vaardigheden situeren ze de houding en de betrokkenheid van de stagiair tegenover de begeleide persoon en het team. VAKGROEPWERKING Op geregelde en bij het begin van het schooljaar vastgelegde tijdstippen, worden vakgroepvergaderingen georganiseerd. Deze vergaderingen kunnen zowel een vakgebonden als een vakoverschrijdend karakter hebben. Tijdens deze vergaderingen kunnen o.m. volgende onderwerpen aan bod komen: -
Opmaken van de jaarplannen;
-
Plannen en afstemmen van analoge leerinhouden binnen de vakken;
-
Vastleggen van prioriteiten bij het concretiseren van de leerplanpakketten in functie van het profiel van de opleiding;
-
Bespreken van de stages en stageplanning;
TSO – 3e graad – Jeugd- en gehandicaptenzorg PV/TV Stages Opvoedkunde (1e jaar: 4 lestijden/ week, 2e jaar: 8 lestijden/ week) -
Organiseren van binnenklasdifferentiatie;
-
Gebruikmaken van uniforme vakterminologie;
-
Bepalen van inhoud en structuur van de leerlingencursus;
-
Integreren van gewenste attitudes;
-
Organiseren van individuele remediëring bij leerachterstanden;
-
Bepalen van evaluatiecriteria en hun onderlinge verhouding;
-
Opstellen van evaluatievragen;
-
Inrichten en gebruiken van de vaklokalen;
-
Organiseren van pedagogisch-didactische uitstappen;
-
Deelnemen aan vakoverschrijdende projecten, wedstrijden.......
BIBLIOGRAFIE Zie TV Opvoedkunde en TV Verzorging
14