EFG 316k/ 316/ 318k/ 318/ 320 Gebruiksaanwijzing 52020401 01.04
01.04-
H
F
Voorwoord
Voor een veilig gebruik van het interne transportmiddel is kennis nodig, die u in deze ORIGINELE HANDLEIDING vindt. De informatie is weergegeven in korte, overzichtelijke vorm. De hoofdstukken zijn alfabetisch gerangschikt. Ieder hoofdstuk begint met pagina 1. De pagina-aanduiding wordt gevormd door een hoofdstukletter en paginanummer. Voorbeeld: pagina B 2 is de tweede pagina in hoofdstuk B.
Voor een veilig gebruik van het interne transportmiddel is kennis nodig, die u in deze ORIGINELE HANDLEIDING vindt. De informatie is weergegeven in korte, overzichtelijke vorm. De hoofdstukken zijn alfabetisch gerangschikt. Ieder hoofdstuk begint met pagina 1. De pagina-aanduiding wordt gevormd door een hoofdstukletter en paginanummer. Voorbeeld: pagina B 2 is de tweede pagina in hoofdstuk B.
Deze handleiding beschrijft verscheidene voertuigvarianten. Let er bij de bediening en de uitvoering van onderhoudswerkzaamheden op dat u de beschrijving voor het juiste voertuigtype gebruikt.
Deze handleiding beschrijft verscheidene voertuigvarianten. Let er bij de bediening en de uitvoering van onderhoudswerkzaamheden op dat u de beschrijving voor het juiste voertuigtype gebruikt.
De volgende pictogrammen markeren veiligheidsaanwijzingen en belangrijke uitleg.
De volgende pictogrammen markeren veiligheidsaanwijzingen en belangrijke uitleg.
F
Staat voor veiligheidsinstructies die u moet opvolgen, om gevaren voor mensen te vermijden.
M Z
Staat voor instructies die u moet opvolgen, om materiële schade te vermijden. Staat voor aanwijzingen en toelichting.
Staat voor veiligheidsinstructies die u moet opvolgen, om gevaren voor mensen te vermijden. Staat voor instructies die u moet opvolgen, om materiële schade te vermijden. Staat voor aanwijzingen en toelichting.
t Duidt op de standaarduitvoering.
t Duidt op de standaarduitvoering.
o Duidt op de optionele uitvoering.
o Duidt op de optionele uitvoering.
Onze apparaten worden continu verder ontwikkeld. Wij vragen om uw begrip voor het feit dat wij een voorbehoud moeten maken voor wijzigingen in vorm, uitrusting en techniek. Uit de inhoud van deze handleiding kunnen op grond hiervan geen claims met betrekking tot bepaalde eigenschappen van het apparaat worden afgeleid.
Onze apparaten worden continu verder ontwikkeld. Wij vragen om uw begrip voor het feit dat wij een voorbehoud moeten maken voor wijzigingen in vorm, uitrusting en techniek. Uit de inhoud van deze handleiding kunnen op grond hiervan geen claims met betrekking tot bepaalde eigenschappen van het apparaat worden afgeleid.
Auteursrecht
Auteursrecht
Het auteursrecht voor deze handleiding blijft in het bezit van JUNGHEINRICH AG.
Het auteursrecht voor deze handleiding blijft in het bezit van JUNGHEINRICH AG.
Jungheinrich Aktiengesellschaft
Jungheinrich Aktiengesellschaft
Am Stadtrand 35 22047 Hamburg - DUITSLAND
Am Stadtrand 35 22047 Hamburg - DUITSLAND
Telefoon: +49 (0) 40/6948-0
Telefoon: +49 (0) 40/6948-0
www.jungheinrich.com
www.jungheinrich.com
0108.NL
0108.NL
M Z
Voorwoord
0108.NL
0108.NL
Inhoudsopgave
Inhoudsopgave
A
Doelmatig gebruik
A
Doelmatig gebruik
B
Beschrijving van het voertuig
B
Beschrijving van het voertuig
1 2 2.1 3 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 4 4.1 4.2 4.3 4.4
Beschrijving gebruik ............................................................................ B Beschrijving van bouwelementen en functies ..................................... B Voertuig ............................................................................................... B Technische gegevens standaarduitrusting .......................................... B Gegevens over prestatie ..................................................................... B Gewichten (alle aangiften in kg) .......................................................... B Bandenk .............................................................................................. B EN-normen .......................................................................................... B Voorwaarden gebruik .......................................................................... B Kenmerkingspunten en typeplaatjes ................................................... B Typeplaatje, voertuig ........................................................................... B Lastdiagram voertuig ........................................................................... B Lastdiagram vorktanden (basisuitvoering) .......................................... B Lastdiagram aanbouwinstallatie .......................................................... B
1 2 2.1 3 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 4 4.1 4.2 4.3 4.4
Beschrijving gebruik ............................................................................ B Beschrijving van bouwelementen en functies ..................................... B Voertuig ............................................................................................... B Technische gegevens standaarduitrusting .......................................... B Gegevens over prestatie ..................................................................... B Gewichten (alle aangiften in kg) .......................................................... B Bandenk .............................................................................................. B EN-normen .......................................................................................... B Voorwaarden gebruik .......................................................................... B Kenmerkingspunten en typeplaatjes ................................................... B Typeplaatje, voertuig ........................................................................... B Lastdiagram voertuig ........................................................................... B Lastdiagram vorktanden (basisuitvoering) .......................................... B Lastdiagram aanbouwinstallatie .......................................................... B
C
Transport en eerste ingebruikname
C
Transport en eerste ingebruikname
1 2 3 4
Opladen via hijskraan .......................................................................... C Beveiligingen van het voertuig tijdens transport .................................. C Eerste ingebruikname ......................................................................... C Het voertuig zonder eigen aandrijving bewegen ................................. C
1 2 3 4
Opladen via hijskraan .......................................................................... C Beveiligingen van het voertuig tijdens transport .................................. C Eerste ingebruikname ......................................................................... C Het voertuig zonder eigen aandrijving bewegen ................................. C
D
Accu - onderhoud, opladen, vervangen
D
Accu - onderhoud, opladen, vervangen
1 2 3 4 5 6 7 8
Veiligheidsbepalingen in de omgang met natte accu’s ....................... D Batterijtypen ........................................................................................ D Openen van de batterijkap met blokkeersysteem (optie) .................... D Accu openleggen ................................................................................ D Accu opladen ...................................................................................... D Accu eruit halen en erin zetten ............................................................ D Batterijkap sluiten ................................................................................ D Accuontladingsindicateur, accuontladingswachter, bedrijfsurenteller . D
1 2 3 4 5 6 7 8
Veiligheidsbepalingen in de omgang met natte accu’s ....................... D Batterijtypen ........................................................................................ D Openen van de batterijkap met blokkeersysteem (optie) .................... D Accu openleggen ................................................................................ D Accu opladen ...................................................................................... D Accu eruit halen en erin zetten ............................................................ D Batterijkap sluiten ................................................................................ D Accuontladingsindicateur, accuontladingswachter, bedrijfsurenteller . D
1 2 3 4 6 6 6 7 7 8 9 9 10 10
1 1 3 4
1 1 3 4
1 2 3 4 5 6 7 7
1203.NL
1203.NL
1 2 3 4 5 6 7 7
1 2 3 4 6 6 6 7 7 8 9 9 10 10
I1
I1
E
Bediening
1
I2
Bediening
1
Veiligheidsbepalingen voor de omgang met het vloertransportvoertuig ......................................................................... E 2 Beschrijving van de elementen voor aanwijzing en bediening ............ E 2.1 Schakelaars op instrumentenpaneel .................................................. E 2.2 Schakelaar op bedieningsconsole ...................................................... E 3 Informatie- en serviceaanwijzer .......................................................... E 3.1 Informatie-weergavebeeldscherm ....................................................... E 3.2 LED-waarschuwingsaanwijzingen ....................................................... E 3.3 Toetsenbordtoewijzing ........................................................................ E 3.4 Aanwijzing van waarschuwingen in niet-gecodeerde tekst op het display ............................................................................. E 3.5 Aanwijzing van rijprogramma's ............................................................ E 3.6 Display-meldingen ............................................................................... E 3.7 Wijziging van voertuigparameters ....................................................... E 4 Het voertuig in werking stellen ............................................................ E 4.1 Controles en werkzaamheden vóór de dagelijkse ingebruikname ...... E 4.2 Bestuurdersstoel inrichten ................................................................... E 4.3 Stuurkolom inrichten ........................................................................... E 4.4 Bedrijfsgereedheid realiseren ............................................................. E 4.5 Tijd instellen ........................................................................................ E 4.6 Veiligheidsgordel ................................................................................. E 4.7 Blokkeersysteem automatisch/mechanisch (optie) ............................. E 5 Werken met het vloertransportvoertuig ............................................... E 5.1 Veiligheidsmaatregelen voor het rijbedrijf ........................................... E 5.2 Rijden .................................................................................................. E 5.3 Sturen .................................................................................................. E 5.4 Remmen .............................................................................................. E 5.5 Bediening van de hefinrichting en de aanbouwinstallaties (stuurknuppel) ..................................................................................... E 5.6 Bediening van de hefinrichting en de aanbouwinstallaties (Multi-Pilot) E 5.7 Opname, transport en afzetten van ladingeenheden .......................... E 5.8 Voertuig beveiligd parkeren ................................................................ E 5.9 Trekken van aanhangers .................................................................... E 5.10 Aanhanglasten .................................................................................... E 6 Hulp in geval van storingen ................................................................. E 6.1 Temperatuurcontrole ........................................................................... E
1 2 4 4 5 5 6 6 7 7 8 9 10 10 10 11 11 11 12 14 16 16 18 21 21
1 2 4 4 5 5 6 6 7 7 8 9 10 10 10 11 11 11 12 14 16 16 18 21 21 23 24 26 29 29 30 30 31
1203.NL
23 24 26 29 29 30 30 31
1203.NL
Veiligheidsbepalingen voor de omgang met het vloertransportvoertuig ......................................................................... E 2 Beschrijving van de elementen voor aanwijzing en bediening ............ E 2.1 Schakelaars op instrumentenpaneel .................................................. E 2.2 Schakelaar op bedieningsconsole ...................................................... E 3 Informatie- en serviceaanwijzer .......................................................... E 3.1 Informatie-weergavebeeldscherm ....................................................... E 3.2 LED-waarschuwingsaanwijzingen ....................................................... E 3.3 Toetsenbordtoewijzing ........................................................................ E 3.4 Aanwijzing van waarschuwingen in niet-gecodeerde tekst op het display ............................................................................. E 3.5 Aanwijzing van rijprogramma's ............................................................ E 3.6 Display-meldingen ............................................................................... E 3.7 Wijziging van voertuigparameters ....................................................... E 4 Het voertuig in werking stellen ............................................................ E 4.1 Controles en werkzaamheden vóór de dagelijkse ingebruikname ...... E 4.2 Bestuurdersstoel inrichten ................................................................... E 4.3 Stuurkolom inrichten ........................................................................... E 4.4 Bedrijfsgereedheid realiseren ............................................................. E 4.5 Tijd instellen ........................................................................................ E 4.6 Veiligheidsgordel ................................................................................. E 4.7 Blokkeersysteem automatisch/mechanisch (optie) ............................. E 5 Werken met het vloertransportvoertuig ............................................... E 5.1 Veiligheidsmaatregelen voor het rijbedrijf ........................................... E 5.2 Rijden .................................................................................................. E 5.3 Sturen .................................................................................................. E 5.4 Remmen .............................................................................................. E 5.5 Bediening van de hefinrichting en de aanbouwinstallaties (stuurknuppel) ..................................................................................... E 5.6 Bediening van de hefinrichting en de aanbouwinstallaties (Multi-Pilot) E 5.7 Opname, transport en afzetten van ladingeenheden .......................... E 5.8 Voertuig beveiligd parkeren ................................................................ E 5.9 Trekken van aanhangers .................................................................... E 5.10 Aanhanglasten .................................................................................... E 6 Hulp in geval van storingen ................................................................. E 6.1 Temperatuurcontrole ........................................................................... E
E
I2
Bedrijfsveiligheid en milieubescherming ..............................................F Veiligheidsvoorschriften voor het instandhouden .................................F Onderhoud en inspectie .......................................................................F Onderhouds-checklijst EFG 316/318/320 ............................................F Invetplan EFG 316/318/320 .................................................................F Bedrijfsmiddelen ...................................................................................F Beschrijving van de onderhouds- en instandhoudingswerkzaamheden .........................................................F 6.1 Het voertuig voorbereiden voor onderhouds- en instandhoudings-werkzaamheden .......................................................F 6.2 De achter afdekkap openen .................................................................F 6.3 Bevestiging van de wielen controleren .................................................F 6.4 Hydraulica-oliepeil controleren .............................................................F 6.5 Drijfwerkoliepeil controleren .................................................................F 6.6 Olie aflaten ...........................................................................................F 6.7 Olie bijvullen .........................................................................................F 6.8 Hydraulica-oliefilter vervangen .............................................................F 6.9 Remvloeistofpeil controleren ................................................................F 6.10 Onderhoud van de veiligheidsgordel ....................................................F 6.11 Elektrische veiligheden controleren .....................................................F 6.12 Hernieuwde ingebruikname .................................................................F 7 Stilleggen van het voertuig ...................................................................F 7.1 Werkzaamheden vóór het stilleggen ....................................................F 7.2 Werkzaamheden tijdens de stillegging .................................................F 7.3 Hernieuwde ingebruikname na stillegging ...........................................F 8 Veiligheidscontrole na verloop van tijd en buitengewone gebeurtenissen (D: UVV-controle volgens BGV D27 [UVV: Duitse voorschriften voor ongevallenpreventie]) ........................F
F 1 1 3 4 7 8
1 2 3 4 5 5.1 6
Instandhouding van het voertuig
Bedrijfsveiligheid en milieubescherming ..............................................F Veiligheidsvoorschriften voor het instandhouden .................................F Onderhoud en inspectie .......................................................................F Onderhouds-checklijst EFG 316/318/320 ............................................F Invetplan EFG 316/318/320 .................................................................F Bedrijfsmiddelen ...................................................................................F Beschrijving van de onderhouds- en instandhoudingswerkzaamheden .........................................................F 6.1 Het voertuig voorbereiden voor onderhouds- en instandhoudings-werkzaamheden .......................................................F 6.2 De achter afdekkap openen .................................................................F 6.3 Bevestiging van de wielen controleren .................................................F 6.4 Hydraulica-oliepeil controleren .............................................................F 6.5 Drijfwerkoliepeil controleren .................................................................F 6.6 Olie aflaten ...........................................................................................F 6.7 Olie bijvullen .........................................................................................F 6.8 Hydraulica-oliefilter vervangen .............................................................F 6.9 Remvloeistofpeil controleren ................................................................F 6.10 Onderhoud van de veiligheidsgordel ....................................................F 6.11 Elektrische veiligheden controleren .....................................................F 6.12 Hernieuwde ingebruikname .................................................................F 7 Stilleggen van het voertuig ...................................................................F 7.1 Werkzaamheden vóór het stilleggen ....................................................F 7.2 Werkzaamheden tijdens de stillegging .................................................F 7.3 Hernieuwde ingebruikname na stillegging ...........................................F 8 Veiligheidscontrole na verloop van tijd en buitengewone gebeurtenissen (D: UVV-controle volgens BGV D27 [UVV: Duitse voorschriften voor ongevallenpreventie]) ........................F
9 9 9 9 10 11 11 11 11 12 12 13 14 14 14 14 15
15
1203.NL
1 2 3 4 5 5.1 6
Instandhouding van het voertuig
1 1 3 4 7 8 9 9 9 9 10 11 11 11 11 12 12 13 14 14 14 14 15
15
1203.NL
F
I3
I3
I4 I4 1203.NL
1203.NL
A Doelmatig gebruik
A Doelmatig gebruik
Z
Z
De „Richtlijn voor het juiste en doelmatige gebruik van bodemtransport-voertuigen“ (VDMA) wordt met dit toestel meegeleverd. Ze is onderdeel van deze gebruiksaanwijzing en moet in ieder geval worden nagekomen. Nationale bestemmingen blijven onbeperkt geldig.
Het hier beschreven voertuig is een beschreven bodemtransport-voertuig dat geschikt is voor het heffen en transporteren van laadeenheden. Het moet volgens de gegevens in deze gebruiksaanwijzing ingezet, bediend en onderhouden worden. Ieder ander gebruik is niet doelmatig en kan schade aan personen, materieel of goederen veroorzaken. Bovenal dient een te zware belasting door te zware of eenzijdig opgenomen lading vermeden te worden. Bindend voor de maximaal op te nemen lading is de aan het voertuig bevestigde typeplaatje of het lastdiagram. De ondernemer dient ervoor te zorgen, dat beschadigde en/of slecht leesbare lastdiagrammen worden vernieuwd. Het bodemtransport-voertuig mag niet in omgevingen met brand- of ontploffingsgevaar gereden worden en evenmin in omgevingen die corrosie veroorzaken of die sterk stofhoudend zijn.
Het hier beschreven voertuig is een beschreven bodemtransport-voertuig dat geschikt is voor het heffen en transporteren van laadeenheden. Het moet volgens de gegevens in deze gebruiksaanwijzing ingezet, bediend en onderhouden worden. Ieder ander gebruik is niet doelmatig en kan schade aan personen, materieel of goederen veroorzaken. Bovenal dient een te zware belasting door te zware of eenzijdig opgenomen lading vermeden te worden. Bindend voor de maximaal op te nemen lading is de aan het voertuig bevestigde typeplaatje of het lastdiagram. De ondernemer dient ervoor te zorgen, dat beschadigde en/of slecht leesbare lastdiagrammen worden vernieuwd. Het bodemtransport-voertuig mag niet in omgevingen met brand- of ontploffingsgevaar gereden worden en evenmin in omgevingen die corrosie veroorzaken of die sterk stofhoudend zijn.
Verplichtingen voor de exploitant: Exploitant in de hier bedoelde betekenis is iedere natuurlijke of juridische persoon die zelf gebruik maakt van het bodemtransportvoertuig of in diens opdracht deze gebruikt wordt. In speciale gevallen (b.v. leasing, verhuur) is de exploitant diegene persoon die volgens de bestaande contractuele bestemmingen tussen de eigenaar en de gebruiker van het bodemtransport-voertuig de verplichtingen voornoemd dient uit te voeren. De exploitant dient ervoor te zorgen dat het bodemtransport-voertuig uitsluitend doelmatig gebruikt wordt en dat alle gevaren voor het leven en de gezondheid van de gebruiker of van derden vermeden worden. Bovendien moet erop gelet worden dat de voorschriften voor het vermijden van ongelukken, verdere arbeidstechnische aanwijzingen evenals de richtlijnen voor gebruik, onderhoud en instandhouding in acht genomen worden. De exploitant dient ervoor in te staan dat alle gebruikers deze gebruiksaanwijzing gelezen en begrepen hebben.
Verplichtingen voor de exploitant: Exploitant in de hier bedoelde betekenis is iedere natuurlijke of juridische persoon die zelf gebruik maakt van het bodemtransportvoertuig of in diens opdracht deze gebruikt wordt. In speciale gevallen (b.v. leasing, verhuur) is de exploitant diegene persoon die volgens de bestaande contractuele bestemmingen tussen de eigenaar en de gebruiker van het bodemtransport-voertuig de verplichtingen voornoemd dient uit te voeren. De exploitant dient ervoor te zorgen dat het bodemtransport-voertuig uitsluitend doelmatig gebruikt wordt en dat alle gevaren voor het leven en de gezondheid van de gebruiker of van derden vermeden worden. Bovendien moet erop gelet worden dat de voorschriften voor het vermijden van ongelukken, verdere arbeidstechnische aanwijzingen evenals de richtlijnen voor gebruik, onderhoud en instandhouding in acht genomen worden. De exploitant dient ervoor in te staan dat alle gebruikers deze gebruiksaanwijzing gelezen en begrepen hebben.
M
Bij veronachtzaming van deze gebruiksaanwijzing vervalt onze garantie. Dit geldt dienovereenkomstig, wanneer zonder toestemming van de servicedienst van de fabrikant door de klant en/of derden ondeugdelijke werkzaamheden aan het product zijn verricht.
Bij veronachtzaming van deze gebruiksaanwijzing vervalt onze garantie. Dit geldt dienovereenkomstig, wanneer zonder toestemming van de servicedienst van de fabrikant door de klant en/of derden ondeugdelijke werkzaamheden aan het product zijn verricht. Het aanbouwen van accessoires: Het aan- of inbouwen van extra installaties, waardoor ingegrepen wordt in de funkties van het bodemtransport-voertuig of die daardoor aangevuld worden, mag uitsluitend ná schriftelijke toestemming door de producent gebeuren. Indien nodig dient een schriftelijke vergunning van de lokale autoriteiten aangevraagd te worden. De vergunning van amtswege is echter geen alternatief voor de toestemming door de producent.
Aanhang- resp. sleeplasten: Aan het voertuig mogen alleen aanhang- resp. sleeplasten aangekoppeld worden, waarvoor het voertuig is toegelaten.
Aanhang- resp. sleeplasten: Aan het voertuig mogen alleen aanhang- resp. sleeplasten aangekoppeld worden, waarvoor het voertuig is toegelaten.
1203.NL
Het aanbouwen van accessoires: Het aan- of inbouwen van extra installaties, waardoor ingegrepen wordt in de funkties van het bodemtransport-voertuig of die daardoor aangevuld worden, mag uitsluitend ná schriftelijke toestemming door de producent gebeuren. Indien nodig dient een schriftelijke vergunning van de lokale autoriteiten aangevraagd te worden. De vergunning van amtswege is echter geen alternatief voor de toestemming door de producent.
1203.NL
M
De „Richtlijn voor het juiste en doelmatige gebruik van bodemtransport-voertuigen“ (VDMA) wordt met dit toestel meegeleverd. Ze is onderdeel van deze gebruiksaanwijzing en moet in ieder geval worden nagekomen. Nationale bestemmingen blijven onbeperkt geldig.
A1
A1
A2 A2 1203.NL
1203.NL
B Beschrijving van het voertuig
B Beschrijving van het voertuig
1
1
Beschrijving gebruik
Beschrijving gebruik
De EFG is een vierwielige elektro-pallettruck met bestuurderszitplaat. Het voertuig is een vrijdragend tegengewichtheftruck. Met de ladingsopname, die vóór de stapelaar aangebracht is, kunnen zonder problemen vrachtauto's ontladen worden en de lading op laadperrons of in reks afgezet worden. Het voertuig is ook geschikt om paletten met gesloten bodemlading op te nemen.
De EFG is een vierwielige elektro-pallettruck met bestuurderszitplaat. Het voertuig is een vrijdragend tegengewichtheftruck. Met de ladingsopname, die vóór de stapelaar aangebracht is, kunnen zonder problemen vrachtauto's ontladen worden en de lading op laadperrons of in reks afgezet worden. Het voertuig is ook geschikt om paletten met gesloten bodemlading op te nemen.
Voertuigtype's en max. draagcapaciteit:
Voertuigtype's en max. draagcapaciteit:
Type EFG 316k EFG 316 EFG 318k EFG 318 EFG 320
max. draagcapaciteit *) 1600 kg 1600 kg 1800 kg 1800 kg 2000 kg
Zwaartepunt van de last 500 mm 500 mm 500 mm 500 mm 500 mm
Type EFG 316k EFG 316 EFG 318k EFG 318 EFG 320
Zwaartepunt van de last 500 mm 500 mm 500 mm 500 mm 500 mm
1203.NL
*) Bindend voor de draagcapaciteit zijn de lastdiagrammen die aan het voertuig aangebracht zijn
1203.NL
*) Bindend voor de draagcapaciteit zijn de lastdiagrammen die aan het voertuig aangebracht zijn
max. draagcapaciteit *) 1600 kg 1600 kg 1800 kg 1800 kg 2000 kg
B1
B1
2
Beschrijving van bouwelementen en functies
2
Beschrijving van bouwelementen en functies
1
1
2
2
8
8 3
3
7
7
6
6
4
4
5
Benaming Bestuurdersschutdak Bestuurdersstoel Tegengewicht Accu's Aandrijvingsas Vorkdrager Hefinstallatie Besturing
Pos. 1 2 3 4 5 6 7 8
B2
t t t t t t t t
Benaming Bestuurdersschutdak Bestuurdersstoel Tegengewicht Accu's Aandrijvingsas Vorkdrager Hefinstallatie Besturing
1203.NL
t t t t t t t t
1203.NL
Pos. 1 2 3 4 5 6 7 8
5
B2
Voertuig
2.1
Voertuig Besturing (8): Lage stuurkrachten van 15 N en een goede overbrengingsverhouding met 5-6 stuurwielomwentelingen resulteren in vooruitstekend besturingseigenschappen. Door de hydraulische tandheugelbesturing is de slijtage van onderdelen op het minimum gereduceerd. Bovendien zijn de voordelen van een compacte besturingseenheid beschikbaar.
Bestuurdersstoel (2): Het centrum van een vorkheftruck is de bestuurdersstoel. Onze voertuigen zijn in dit bereik in 't bijzonder wel ingericht. De multi-pilot (optie) waarborgd - als bedieningselement - voor het best denkbaar gemak, omdat hij alle hydraulische functies en zelfs de rijrichtingsschakelaar in een hendel combineert. Ook een comfortstoel, een instelbare stuurkolom en aflegvakken voor documenten of persoonlijke dingen van de bestuurder zijn deel van ons leveringsprogramma. Het bestuurdersschutdak (2) is geschikt om een cabine-opbouw achteraf op te nemen en kan snel omgebouwd worden.
Bestuurdersstoel (2): Het centrum van een vorkheftruck is de bestuurdersstoel. Onze voertuigen zijn in dit bereik in 't bijzonder wel ingericht. De multi-pilot (optie) waarborgd - als bedieningselement - voor het best denkbaar gemak, omdat hij alle hydraulische functies en zelfs de rijrichtingsschakelaar in een hendel combineert. Ook een comfortstoel, een instelbare stuurkolom en aflegvakken voor documenten of persoonlijke dingen van de bestuurder zijn deel van ons leveringsprogramma. Het bestuurdersschutdak (2) is geschikt om een cabine-opbouw achteraf op te nemen en kan snel omgebouwd worden.
Elektrotechniek/elektronica: Ultramoderne draaistroomtechniek via CAN bus, ter vermindering van het aantal kabels. Daardoor bereiken wij dat de storingskwetsbaarheid voor kabelgolven lager wordt zodat het voornamelijk sneller mogelijk is fouten te lokaliseren. De complexe stuurinrichting is eenvoudig, veilig en veelzijdig opgebouwd. De bestuurder kan - afhankelijk van de lading en omgeving - tussen vijf rijprogramma's kiezen: van topprestatie tot energiezuinig. Een uiterst gemakkelijk en bovenal snel foutenonderzoek en programmering is via PC mogelijk.
Elektrotechniek/elektronica: Ultramoderne draaistroomtechniek via CAN bus, ter vermindering van het aantal kabels. Daardoor bereiken wij dat de storingskwetsbaarheid voor kabelgolven lager wordt zodat het voornamelijk sneller mogelijk is fouten te lokaliseren. De complexe stuurinrichting is eenvoudig, veilig en veelzijdig opgebouwd. De bestuurder kan - afhankelijk van de lading en omgeving - tussen vijf rijprogramma's kiezen: van topprestatie tot energiezuinig. Een uiterst gemakkelijk en bovenal snel foutenonderzoek en programmering is via PC mogelijk.
Aandrijving en rem: De frontale 2-motorenaandrijving garanteerd altijd het best trekvermogen aan de aandrijvingswielen. Evenredig aan de stuurhoek krijgt iedere motor precies het toerental dat benodigd is. De hydraulisch werkende oliebad-lamellenrem wordt als bedrijfsrem gebruikt en is bijna onderhoudsvrij. De kapseling in het drijfwerk maakt het mogelijk het voertuig zelfs in aggressieve omgevingen te gebruiken. Bovendien wordt de stapelaar via de generatoren van de rijmotoren zó ver geremd totdat hij volledig stil staat. Daardoor wordt het energieverbruik op het minimum gereduceerd. En ook aan het laadperron rold de stapelaar niet eenvoudig weg.
Aandrijving en rem: De frontale 2-motorenaandrijving garanteerd altijd het best trekvermogen aan de aandrijvingswielen. Evenredig aan de stuurhoek krijgt iedere motor precies het toerental dat benodigd is. De hydraulisch werkende oliebad-lamellenrem wordt als bedrijfsrem gebruikt en is bijna onderhoudsvrij. De kapseling in het drijfwerk maakt het mogelijk het voertuig zelfs in aggressieve omgevingen te gebruiken. Bovendien wordt de stapelaar via de generatoren van de rijmotoren zó ver geremd totdat hij volledig stil staat. Daardoor wordt het energieverbruik op het minimum gereduceerd. En ook aan het laadperron rold de stapelaar niet eenvoudig weg.
Hydraulische installatie: Alle functies moeten met gevoel, evenredig en simultaan uitgevoerd worden (in zoverre de veiligheid niet beperkt wordt). Voor een hoger rendement werken een hydraulicaäggregaat en een stuurhulpmotor separaat van elkaar. De micro-persfilter kan van boven vervangen worden (zonder dat hydraulicaolie uitloopt).
Hydraulische installatie: Alle functies moeten met gevoel, evenredig en simultaan uitgevoerd worden (in zoverre de veiligheid niet beperkt wordt). Voor een hoger rendement werken een hydraulicaäggregaat en een stuurhulpmotor separaat van elkaar. De micro-persfilter kan van boven vervangen worden (zonder dat hydraulicaolie uitloopt).
Hefinstallatie (7): Wij bedoelen de zicht te optimeren. De koudgewalste, hoogstevige staalprofielen zijn buitengewoon nauw, wat zich in 't bijzonder in geval van de driestappen-hefinstallatie door een uiterst goed zichtvermogen op de vorken bemerkbaar maakt. Gelijk goede resultaten worden voor de vorkdrager behaalt. De hefrails en de vorkdrager lopen op continu gesmerde en dus onderhoudsvrije schuinrollen.
Hefinstallatie (7): Wij bedoelen de zicht te optimeren. De koudgewalste, hoogstevige staalprofielen zijn buitengewoon nauw, wat zich in 't bijzonder in geval van de driestappen-hefinstallatie door een uiterst goed zichtvermogen op de vorken bemerkbaar maakt. Gelijk goede resultaten worden voor de vorkdrager behaalt. De hefrails en de vorkdrager lopen op continu gesmerde en dus onderhoudsvrije schuinrollen.
1203.NL
Besturing (8): Lage stuurkrachten van 15 N en een goede overbrengingsverhouding met 5-6 stuurwielomwentelingen resulteren in vooruitstekend besturingseigenschappen. Door de hydraulische tandheugelbesturing is de slijtage van onderdelen op het minimum gereduceerd. Bovendien zijn de voordelen van een compacte besturingseenheid beschikbaar.
1203.NL
2.1
B3
B3
Technische gegevens standaarduitrusting Benaming
3
EFG 316k
EFG 316
EFG 318k
EFG 318
EFG 320
2125
2125
2125
2125
2125
h1
Hoogte met hefinstallatie ingetrokken
h2
Vrije heffing
100
100
100
100
h3
3300
3300
3300
3300
h4
Hefhoogte Hoogte met hefinstallatie uitgetrokken
3850
3850
3885
3885
h6
Hoogte over schutdak
1950
1950
1950
h7
Zitplaatshoogte Koppelingshoogte
890
890
890
410/ 580
410/ 580
410/ 580
h10
Benaming
EFG 316k
EFG 316
EFG 318k
EFG 318
EFG 320
2125
2125
2125
2125
2125
mm
h1
Hoogte met hefinstallatie ingetrokken
100
mm
h2
Vrije heffing
100
100
100
100
100
mm
3300
mm
h3
3300
3300
3300
3300
3300
mm
3885
mm
h4
Hefhoogte Hoogte met hefinstallatie uitgetrokken
3850
3850
3885
3885
3885
mm
1950
1950
mm
h6
Hoogte over schutdak
1950
1950
1950
1950
1950
mm
890
890
mm
h7
890
890
890
890
890
mm
410/ 580
410/ 580
Zitplaatshoogte Koppelingshoogte
410/ 580
410/ 580
410/ 580
410/ 580
410/ 580
mm
mm
h10
mm
Lengte inclusief vork Lengte inclusief vorkrug
2990
3100
2990
3100
3100
mm
L1
3100
2990
3100
3100
mm
1990
2100
1990
2100
2100
mm
L2
Lengte inclusief vork Lengte inclusief vorkrug
2990
L2
1990
2100
1990
2100
2100
mm
b1
Totale breedte
1060
1060
1120
1120
1120
mm
b1
Totale breedte
1060
1060
1120
1120
1120
mm
100
100
100
100
100
mm
100
100
100
100
100
mm
90
90
90
90
90
mm
90
90
90
90
90
mm
100
100
100
100
100
mm
100
100
100
100
100
mm
3660
3770
3660
3770
3770
mm
3660
3770
3660
3770
3770
mm
3460
3570
3460
3570
3570
mm
3460
3570
3460
3570
3570
mm
1910
2020
1910
2020
2020
mm
1910
2020
1910
2020
2020
mm
350
350
350
350
350
mm
350
350
350
350
350
mm
1380
1490
1380
1490
1490
mm
Vorkbreedte Vrije hoogte met last beneden m1 de hefinstallatie Vrije hoogte in het midden van m2 wielafstand Arbeidsgangbreedte Ast bij paletten 800 x 1200 langs Arbeidsgangbreedte Ast bij paletten 1000 x 1200 dwars Wa Draairadius x Lastafstand y Wielafstand
1380
1490
1380
1490
1490
mm
L1
Vorkbreedte Vrije hoogte met last beneden m1 de hefinstallatie Vrije hoogte in het midden van m2 wielafstand Arbeidsgangbreedte Ast bij paletten 800 x 1200 langs Arbeidsgangbreedte Ast bij paletten 1000 x 1200 dwars Wa Draairadius x Lastafstand y Wielafstand
e
1203.NL
e
B4
Technische gegevens standaarduitrusting
1203.NL
3
B4
B5 B5
1203.NL
1203.NL
Gegevens over prestatie Benaming
3.1 EFG 316k
EFG 316
EFG 318k
EFG 318
EFG 320
Q Draagcapaciteit (bij C = 500 mm) *)
1600
1600
1800
1800
2000
kg
C Lastzwaartepuntafstand
500
500
500
500
500
mm
17 / 17
17 / 17
17 / 17
17 / 17
17 / 17
km/ h
0,50 / 0,65
0,50 / 0,65
0,44 / 0,56
0,44 / 0,56
0,40 / 0,56
m/s
0,55 / 0,55
0,55 / 0,55
0,55 / 0,55
0,55 / 0,55
0,55 / 0,55
m/s
Rijsnelheid met / zonder heflast Hefsnelheid heffen met / zonder heflast Hefsnelheid dalen met / zonder heflast Stijgvermogen (30 min) met / zonder heflast
Benaming
7,5 / 12,5 7,0 / 11,5 6,0 / 10,5 6,0 / 10,5 5,5 / 10,5
Max. stijgvermogen (5 min) me / zonder heflast Versnelling (10m) met / zonder last
27 / 35
26 / 35
25 / 35
24 / 35
%
3,8 / 3,4
3,8 / 3,4
3,9 / 3,5
3,9 / 3,5
4,0 / 3,5
s
Eigen gewicht (inclusief accu) Asbelasting voren (zonder heflast) Asbelasting voren (met heflast) Asbelasting achter (zonder heflast) Asbelasting achter (met heflast)
EFG 316k 2850
EFG 316 3020
EFG 318k 3130
EFG 318 3220
EFG 320 3230
1350
1370
1500
1420
1530
3940 1500
3890 1650
4410 1630
4250 1800
4675 1700
510
730
520
770
555
Bandengrootte, achteren
EFG 316k SE(L) 18x7-8 (16PR) 16x6-8
EFG 320
Q Draagcapaciteit (bij C = 500 mm) *)
1600
1600
1800
1800
2000
kg
C Lastzwaartepuntafstand
500
500
500
500
500
mm
17 / 17
17 / 17
17 / 17
17 / 17
17 / 17
km/ h
0,50 / 0,65
0,50 / 0,65
0,44 / 0,56
0,44 / 0,56
0,40 / 0,56
m/s
0,55 / 0,55
0,55 / 0,55
0,55 / 0,55
0,55 / 0,55
0,55 / 0,55
m/s
7,5 / 12,5 7,0 / 11,5 6,0 / 10,5 6,0 / 10,5 5,5 / 10,5
%
27 / 35
27 / 35
26 / 35
25 / 35
24 / 35
%
3,8 / 3,4
3,8 / 3,4
3,9 / 3,5
3,9 / 3,5
4,0 / 3,5
s
EFG 316 SE(L) 18x7-8 (16PR) 16x6-8
EFG 318k SE 200/5010 16x6-8
EFG 318 SE 200/5010 16x6-8
EFG 320 SE 200/5010 16x6-8
Gewichten (alle aangiften in kg) Benaming Eigen gewicht (inclusief accu) Asbelasting voren (zonder heflast) Asbelasting voren (met heflast) Asbelasting achter (zonder heflast) Asbelasting achter (met heflast)
3.3
Bandenk Bandengrootte, voren
B6
3.2
Bandenk Benaming
EFG 318
*) bij loodrecht staande hefinstallatie
Bandenk Bandengrootte, voren Bandengrootte, achteren
B6
EFG 316k 2850
EFG 316 3020
EFG 318k 3130
EFG 318 3220
EFG 320 3230
1350
1370
1500
1420
1530
3940 1500
3890 1650
4410 1630
4250 1800
4675 1700
510
730
520
770
555
EFG 316k SE(L) 18x7-8 (16PR) 16x6-8
EFG 316 SE(L) 18x7-8 (16PR) 16x6-8
EFG 318k SE 200/5010 16x6-8
EFG 318 SE 200/5010 16x6-8
EFG 320 SE 200/5010 16x6-8
Bandenk Benaming
1203.NL
3.3
EFG 318k
Max. stijgvermogen (5 min) me / zonder heflast Versnelling (10m) met / zonder last
Gewichten (alle aangiften in kg) Benaming
EFG 316
Hefsnelheid dalen met / zonder heflast Stijgvermogen (30 min) met / zonder heflast
%
27 / 35
EFG 316k
Rijsnelheid met / zonder heflast Hefsnelheid heffen met / zonder heflast
*) bij loodrecht staande hefinstallatie 3.2
Gegevens over prestatie
1203.NL
3.1
3.4
EN-normen
3.4
Permanente geluidsdrukpeil: 67 dB(A)
EN-normen Permanente geluidsdrukpeil: 67 dB(A)
volgens EN 12053 in overeenstemming met ISO 4871.
Z
volgens EN 12053 in overeenstemming met ISO 4871.
Z
De permanente geluidsdrukpeil is een volgens de opgegeven normen berekende gemiddelde waarde en houdt rekening met de geluidsdrukpeil bij het rijden, heffen en tijdens de vrijloop. De geluidsdrukpeil wordt dicht bij het oor van de bestuurder gemeten. Vibratie:
1,05 m/s2
De permanente geluidsdrukpeil is een volgens de opgegeven normen berekende gemiddelde waarde en houdt rekening met de geluidsdrukpeil bij het rijden, heffen en tijdens de vrijloop. De geluidsdrukpeil wordt dicht bij het oor van de bestuurder gemeten. Vibratie:
volgens EN 13059.
Z
1,05 m/s2 volgens EN 13059.
Z
De trillingsacceleratie, welke in de bedieningspositie op zijn lichaam werkt, is volgens de voorgeschreven normen de lineair geïntegreerde gewogen acceleratie in de verticale lijn. De acceleratie wordt bij het rijden over drempels met constante snelheid gemeten. Elektromagnetische verdraagzaamheid (EMV)
De trillingsacceleratie, welke in de bedieningspositie op zijn lichaam werkt, is volgens de voorgeschreven normen de lineair geïntegreerde gewogen acceleratie in de verticale lijn. De acceleratie wordt bij het rijden over drempels met constante snelheid gemeten. Elektromagnetische verdraagzaamheid (EMV)
De producent bevestigt het aanhouden van de grenswaarden voor elektromagnetische stoorzendingen en stoorbestendigheid evenals de controle van het ontladen van statische elektriciteit volgens EN 12895 en ook de daar aangegeven normatieve verwijzingen.
De producent bevestigt het aanhouden van de grenswaarden voor elektromagnetische stoorzendingen en stoorbestendigheid evenals de controle van het ontladen van statische elektriciteit volgens EN 12895 en ook de daar aangegeven normatieve verwijzingen.
Z
Wijzigingen aan de elektrische en elektronische onderdelen en hun groepering mogen alleen met de schrijftelijke toestemming van de producent worden uitgevoerd.
Z
Wijzigingen aan de elektrische en elektronische onderdelen en hun groepering mogen alleen met de schrijftelijke toestemming van de producent worden uitgevoerd.
3.5
Voorwaarden gebruik
3.5
Voorwaarden gebruik
Omgevingstemperatuur
Omgevingstemperatuur - bij gebruik -20±C tot 40±C
Z
Bij voortdurende inzet onder 5°C of in het koelhuis resp. bij extreme temperaturen of verandering van luchtvochtigheidsgehalte is voor heftrucks een speciale uitrusting en toelating vereist.
1203.NL
Bij voortdurende inzet onder 5°C of in het koelhuis resp. bij extreme temperaturen of verandering van luchtvochtigheidsgehalte is voor heftrucks een speciale uitrusting en toelating vereist.
1203.NL
Z
- bij gebruik -20±C tot 40±C
B7
B7
Kenmerkingspunten en typeplaatjes
4
Kenmerkingspunten en typeplaatjes
F
Waarschuwings- en aanwijzingsplaatjes (bijvoorbeeld lastdiagrammen, aanslagpunten en typeplaatjes) moeten altijd volledig leesbaar zijn. Zo nodig vervangen.
F
Waarschuwings- en aanwijzingsplaatjes (bijvoorbeeld lastdiagrammen, aanslagpunten en typeplaatjes) moeten altijd volledig leesbaar zijn. Zo nodig vervangen.
B8
Benaming Typeplaatje Bord "verstelling stuurkolom" Bord "aanslagpunten" Bord "draagcapaciteit" Bord "hydraulische functie" (Multi-Pilot) Bord "bedieningshandleiding in acht nemen" Bord "rijden met opgeheven lading, verbod de mast met opgeheven lading naar voren te hellen" Bord "niet op last, niet beneden last, kneuzingspunt" Bord "proefplaket" UVV-proefplaket Bord "aanslagpunten" Bord "waarschuwing in geval van omkippen" Bord "meerijden verboden" Bord "hydraulica-olie bijvullen" Bord "hefbeperking"
Pos. 3 9 10 13 17 18 19 20 21 22 23 30 31 32 33
1203.NL
Pos. 3 9 10 13 17 18 19 20 21 22 23 30 31 32 33
B8
Benaming Typeplaatje Bord "verstelling stuurkolom" Bord "aanslagpunten" Bord "draagcapaciteit" Bord "hydraulische functie" (Multi-Pilot) Bord "bedieningshandleiding in acht nemen" Bord "rijden met opgeheven lading, verbod de mast met opgeheven lading naar voren te hellen" Bord "niet op last, niet beneden last, kneuzingspunt" Bord "proefplaket" UVV-proefplaket Bord "aanslagpunten" Bord "waarschuwing in geval van omkippen" Bord "meerijden verboden" Bord "hydraulica-olie bijvullen" Bord "hefbeperking"
1203.NL
4
4.1
Typeplaatje, voertuig
4.1
Typeplaatje, voertuig
34
45
34
45
35
44
35
44
36
43
36
43
37
42
37
42
38
41
38
41
Pos. 34 35 36 37 38 39
Benaming Type Serienr. Nominale draagcapaciteit in kg Accu: spanning V Leeggewicht zonder batterij in kg Logo van de producent
Pos. 40 41 42 43 44 45
40
40
39
39
Benaming Producent Accugewicht min/max in kg Aandrijfvermogen in kW Zwaartepuntafstand lading in mm Bouwjaar Optie
Pos. 34 35 36 37 38 39
Benaming Type Serienr. Nominale draagcapaciteit in kg Accu: spanning V Leeggewicht zonder batterij in kg Logo van de producent
Pos. 40 41 42 43 44 45
Benaming Producent Accugewicht min/max in kg Aandrijfvermogen in kW Zwaartepuntafstand lading in mm Bouwjaar Optie
Z
Bij vragen over het voertuig resp. bestellingen van onderdelen het serienummer (35) aangeven svp.
Z
Bij vragen over het voertuig resp. bestellingen van onderdelen het serienummer (35) aangeven svp.
4.2
Lastdiagram voertuig
4.2
Lastdiagram voertuig
Het lastdiagram van het voertuig (13) geeft de draagcapaciteit Q van het voertuig in kg bij loodrecht staande hefinstallatie aan. In vorm van een tabel wordt aangegeven hoe groot de maximale draagcapaciteit bij een beslist zwaartepunt van de last D (in mm) en de gewenste hefhoogte H (in mm) is. Voorbeeld:
Het lastdiagram van het voertuig (13) geeft de draagcapaciteit Q van het voertuig in kg bij loodrecht staande hefinstallatie aan. In vorm van een tabel wordt aangegeven hoe groot de maximale draagcapaciteit bij een beslist zwaartepunt van de last D (in mm) en de gewenste hefhoogte H (in mm) is. Voorbeeld:
13
13 850 1105 1250
600 850 850
500
600
700
4250 3600 2900
850 1105 1250
850 1105 1250
600 850 850
500
600
700
1203.NL
850 1105 1250
1203.NL
4250 3600 2900
B9
B9
4.3
Voorbeeld voor de vaststelling van de maximale draagcapaciteit:
Voorbeeld voor de vaststelling van de maximale draagcapaciteit:
Bij een zwaartepunt van de last D van 600 mm en een maximale hefhoogte H van 3600 mm bedraagt de maximale draagcapaciteit Q 1105 kg.
Bij een zwaartepunt van de last D van 600 mm en een maximale hefhoogte H van 3600 mm bedraagt de maximale draagcapaciteit Q 1105 kg.
Lastdiagram vorktanden (basisuitvoering)
4.3
Het lastdiagram vorktanden geeft de draagcapaciteit Q van de vorktanden in kg aan. In vorm van een diagram wordt aangegeven hoe groot de maximale draagcapaciteit in geval van verschillende lastzwaartepunten D is (in mm).
Het lastdiagram vorktanden geeft de draagcapaciteit Q van de vorktanden in kg aan. In vorm van een diagram wordt aangegeven hoe groot de maximale draagcapaciteit in geval van verschillende lastzwaartepunten D is (in mm).
Lastdiagram aanbouwinstallatie
4.4
B 10
Lastdiagram aanbouwinstallatie
Het lastdiagram appendages geeft het laadvermogen Q van het voertuig in combinatie met de desbetreffende aanbouwappendage in kg aan. Het in het lastdiagram voor de aanbouwappendage aangegeven serie-nr. moet met het typeplaatje op de aanbouwappendage overeenstemmen, aangezien het laadvermogen altijd speciaal door de fabrikant wordt aangegeven. Dit wordt op dezelfde wijze als het laadvermogen van het voertuig getoond en moet dienovereenkomstig worden bepaald.
Het lastdiagram appendages geeft het laadvermogen Q van het voertuig in combinatie met de desbetreffende aanbouwappendage in kg aan. Het in het lastdiagram voor de aanbouwappendage aangegeven serie-nr. moet met het typeplaatje op de aanbouwappendage overeenstemmen, aangezien het laadvermogen altijd speciaal door de fabrikant wordt aangegeven. Dit wordt op dezelfde wijze als het laadvermogen van het voertuig getoond en moet dienovereenkomstig worden bepaald.
De pijlvormige markeringen (46 en 47) aan de binnen- resp. buitenmast tonen de bestuurder, wanneer de max. hefhoogte (net als in de lastdiagram voorgeschreven) bereikt is.
De pijlvormige markeringen (46 en 47) aan de binnen- resp. buitenmast tonen de bestuurder, wanneer de max. hefhoogte (net als in de lastdiagram voorgeschreven) bereikt is.
47
46
47
1203.NL
46
1203.NL
4.4
Lastdiagram vorktanden (basisuitvoering)
B 10
C Transport en eerste ingebruikname
C Transport en eerste ingebruikname
1
Opladen via hijskraan
1
Opladen via hijskraan
M
Uitsluitend gebruik maken van hefinstallaties met voldoende draagcapaciteit (laadgewicht = eigen gewicht + accugewicht; vergl. typeplaatje van het voertuig).
M
Uitsluitend gebruik maken van hefinstallaties met voldoende draagcapaciteit (laadgewicht = eigen gewicht + accugewicht; vergl. typeplaatje van het voertuig).
1
– Voertuig geborgd parkeren (vergl. hoofdstuk E). – Kraangerei aan de dwarsligger van de hefinstallatie (1) en aan de trekhaak (2) vastmaken.
M
De bevestigingsmiddelen van het hijsgerei moeten dusdanig vast gemakt worden dat zij tijdens het heffen niet de aanbouwdelen of het bestuurdersschutdak aanraken.
1
– Voertuig geborgd parkeren (vergl. hoofdstuk E). – Kraangerei aan de dwarsligger van de hefinstallatie (1) en aan de trekhaak (2) vastmaken.
M 2
De bevestigingsmiddelen van het hijsgerei moeten dusdanig vast gemakt worden dat zij tijdens het heffen niet de aanbouwdelen of het bestuurdersschutdak aanraken.
2
2
Beveiligingen van het voertuig tijdens transport
M
Tijdens het transport op een vrachtwagen of aanhanger moet het voertuig op vakkundige wijze worden vastgezet en vastgesjord worden. De vrachtwagen of aanhanger dient over sjorhaken of ringen en een houten vloer te beschikken. Het laden dient door daarvoor opgeleid vakkundig personeel en conform de adviezen zoals beschreven in de richtlijnen VDI 2700 en VDI 2703 te worden uitgevoerd. De juiste bemeting en omzetting van de veiligheidsmaatregelen voor de lading dienen per geval opgesteld te worden.
M
Tijdens het transport op een vrachtwagen of aanhanger moet het voertuig op vakkundige wijze worden vastgezet en vastgesjord worden. De vrachtwagen of aanhanger dient over sjorhaken of ringen en een houten vloer te beschikken. Het laden dient door daarvoor opgeleid vakkundig personeel en conform de adviezen zoals beschreven in de richtlijnen VDI 2700 en VDI 2703 te worden uitgevoerd. De juiste bemeting en omzetting van de veiligheidsmaatregelen voor de lading dienen per geval opgesteld te worden.
1003.NL
Beveiligingen van het voertuig tijdens transport
1003.NL
2
C1
C1
Z
Z
Voor het vastsjorren van apparatuur met een gemonteerde hefmast dienen de aanslagpunten aan de bovenste traverse van de mast evenals de aanhangerbouten te worden gebruikt.
Vastsjorren en vastzetten met het geïntegreerde hefframe
Z
Vastsjorren en vastzetten met het geïntegreerde hefframe
Z
Als het voertuig zonder hefframe getransporteerd wordt, dient voor over de beschermkap of het beschermdak vastgesjord te worden.
Als het voertuig zonder hefframe getransporteerd wordt, dient voor over de beschermkap of het beschermdak vastgesjord te worden.
1003.NL
Vastsjorren en vastzetten zonder hefframe
1003.NL
Vastsjorren en vastzetten zonder hefframe
C2
Voor het vastsjorren van apparatuur met een gemonteerde hefmast dienen de aanslagpunten aan de bovenste traverse van de mast evenals de aanhangerbouten te worden gebruikt.
C2
Indicatie van het niveau van het zwaartepunt
F
3
F
De eerste ingebruikname en het instrueren van de bestuurder mag alleen van personen uitgevoerd worden die voldoende vakkundig zijn. Als er meerdere voertuigen geleverd worden, is het noodzakelijk erop te letten dat uitsluitend de bijbehorende ladingopname, hefinstallatie en basisvoertuig met het identiek serienummer samengesteld worden.
M
Voertuig uitsluitend met accustroom rijden. Gelijkgericht wisselstroom beschadigd de elektronische elementen. De kabelverbindingen na de accu (sleepkabel) moeten korter dan 6 m zijn.
Eerste ingebruikname De eerste ingebruikname en het instrueren van de bestuurder mag alleen van personen uitgevoerd worden die voldoende vakkundig zijn. Als er meerdere voertuigen geleverd worden, is het noodzakelijk erop te letten dat uitsluitend de bijbehorende ladingopname, hefinstallatie en basisvoertuig met het identiek serienummer samengesteld worden. Voertuig uitsluitend met accustroom rijden. Gelijkgericht wisselstroom beschadigd de elektronische elementen. De kabelverbindingen na de accu (sleepkabel) moeten korter dan 6 m zijn.
Om het voertuig na de leverantie of na de transport bedrijfsklaar te maken, is het noodzakelijk de volgende taken uit te voeren:
Om het voertuig na de leverantie of na de transport bedrijfsklaar te maken, is het noodzakelijk de volgende taken uit te voeren:
– Uitrusting controleren op volledigheid. – Accu-aansluitingen controleren. – Aandraaimoment van de wielmoeren controleren (vergl. hoofdstuk F). – Voertuig net als voorgeschreven in werking stellen (vergl. hoofdstuk E).
– Uitrusting controleren op volledigheid. – Accu-aansluitingen controleren. – Aandraaimoment van de wielmoeren controleren (vergl. hoofdstuk F). – Voertuig net als voorgeschreven in werking stellen (vergl. hoofdstuk E).
1003.NL
M
Eerste ingebruikname
1003.NL
3
Indicatie van het niveau van het zwaartepunt
C3
C3
F
4
C4
Het voertuig zonder eigen aandrijving bewegen
Als het noodzakelijk is het voertuig weg te slepen, alstublieft de volgende werkzaamheden uitvoeren:
Als het noodzakelijk is het voertuig weg te slepen, alstublieft de volgende werkzaamheden uitvoeren:
– Sleepstang/-touw aan de trekhaak van het sleepvoertuig en aan het voertuig zonder eigen aandrijving vastmaken. – Accustekker eruit trekken (vergl. hoofdstuk D). – Parkeerrem ontgrendelen.
– Sleepstang/-touw aan de trekhaak van het sleepvoertuig en aan het voertuig zonder eigen aandrijving vastmaken. – Accustekker eruit trekken (vergl. hoofdstuk D). – Parkeerrem ontgrendelen.
F
Er moet zich een persoon op de bestuurderszitplaats van het voertuig bevinden dat weg gesleept wordt om het te sturen. Het voertuig met voetgangersnelheid wegslepen.
Z
Omdat het stuurhulpaggregaat niet ingeschakeld is, kan het voertuig alleen met verhogde krachtinspanning gestuurd worden.
1003.NL
Z
Het voertuig zonder eigen aandrijving bewegen
Er moet zich een persoon op de bestuurderszitplaats van het voertuig bevinden dat weg gesleept wordt om het te sturen. Het voertuig met voetgangersnelheid wegslepen. Omdat het stuurhulpaggregaat niet ingeschakeld is, kan het voertuig alleen met verhogde krachtinspanning gestuurd worden.
1003.NL
4
C4
D Accu - onderhoud, opladen, vervangen
D Accu - onderhoud, opladen, vervangen
1
1
F
Vóór alle werkzaamheden aan de accu’s moet het voertuig beveiligd geparkeerd worden (vergl. hoofdstuk E).
Vóór alle werkzaamheden aan de accu’s moet het voertuig beveiligd geparkeerd worden (vergl. hoofdstuk E).
Onderhoudspersoneel: Het opladen, onderhouden en vervangen van accu’s mag uitsluitend door hiervoor opgeleid personeel worden uitgevoerd. Deze handleiding en de aanwijzingen van de producenten van de accu's en het acculaadstation moeten bij deze werkzaamheden opgevolgd worden.
Onderhoudspersoneel: Het opladen, onderhouden en vervangen van accu’s mag uitsluitend door hiervoor opgeleid personeel worden uitgevoerd. Deze handleiding en de aanwijzingen van de producenten van de accu's en het acculaadstation moeten bij deze werkzaamheden opgevolgd worden.
Maatregelen voor brandbeveiliging: Bij het omgaan met de accu’s mag niet gerookt en geen open vuur gebruikt worden. In de omtrek van het voor opladen geparkeerd voertuig mogen op een afstand van tenminste 2 m geen brandbare stoffen of vonkenvormende bedrijfsmiddelen aanwezig zijn. De ruimte moet geventileerd zijn. Brandwerend materieel moet gereedstaan.
Maatregelen voor brandbeveiliging: Bij het omgaan met de accu’s mag niet gerookt en geen open vuur gebruikt worden. In de omtrek van het voor opladen geparkeerd voertuig mogen op een afstand van tenminste 2 m geen brandbare stoffen of vonkenvormende bedrijfsmiddelen aanwezig zijn. De ruimte moet geventileerd zijn. Brandwerend materieel moet gereedstaan.
Accu-onderhoud: De celdeksels van de accu moeten droog en schoon gehouden worden. Klemmen en kabelschoentjes moeten schoon, met weinig accupoolvet ingesmeerd en stevig vastgeschroefd zijn. Accu’s met niet geisoleerde polen moeten met een niet glijdende isolatiemat afdeckken.
Accu-onderhoud: De celdeksels van de accu moeten droog en schoon gehouden worden. Klemmen en kabelschoentjes moeten schoon, met weinig accupoolvet ingesmeerd en stevig vastgeschroefd zijn. Accu’s met niet geisoleerde polen moeten met een niet glijdende isolatiemat afdeckken.
Verwijdering van de accu: De accu moet op juiste wijze en volgens de geldende nationale bepalingen voor milieubescherming of de desbetreffende wetten uit te weg worden geruimd. De aanwijzingen van de producent moeten in ieder geval worden nagekomen.
Verwijdering van de accu: De accu moet op juiste wijze en volgens de geldende nationale bepalingen voor milieubescherming of de desbetreffende wetten uit te weg worden geruimd. De aanwijzingen van de producent moeten in ieder geval worden nagekomen.
M
Voordat de accukap wordt gesloten, moet worden gecontroleerd dat de accukabel niet kan worden beschadigd.
F
De accu’s bevatten opgelost zuur dat vergiftig en bijtend is. Om deze reden moet bij alle werkzaamheden aan de accu’s beschermende kleding en oogbescherming gedragen worden. Ieder contact met accuzuur moet vermeden worden. Mochten kleding, huid of ogen desondanks met accuzuur in aanraking gekomen zijn, dienen de getroffen delen onmiddellijk met veel stromend water afgespoeld te worden, bij huid- of ogencontact moet bovendien een arts geraadpleegd worden. Uitgestroomd accuzuur moet onmiddellijk geneutraliseerd worden.
M
Er mogen alleen batterijen met gesloten batterijbak gebruikt worden.
1203.NL
M
Veiligheidsbepalingen in de omgang met natte accu’s
Voordat de accukap wordt gesloten, moet worden gecontroleerd dat de accukabel niet kan worden beschadigd. De accu’s bevatten opgelost zuur dat vergiftig en bijtend is. Om deze reden moet bij alle werkzaamheden aan de accu’s beschermende kleding en oogbescherming gedragen worden. Ieder contact met accuzuur moet vermeden worden. Mochten kleding, huid of ogen desondanks met accuzuur in aanraking gekomen zijn, dienen de getroffen delen onmiddellijk met veel stromend water afgespoeld te worden, bij huid- of ogencontact moet bovendien een arts geraadpleegd worden. Uitgestroomd accuzuur moet onmiddellijk geneutraliseerd worden. Er mogen alleen batterijen met gesloten batterijbak gebruikt worden.
1203.NL
M
Veiligheidsbepalingen in de omgang met natte accu’s
D1
D1
2
Batterijtypen
2
Afhankelijk van het gebruik wordt het voertuig met verschillende batterijtypen uitgerust. De volgende tabel toont, met vermelding van de capaciteit, welke combinaties standaard, overeenkomstig DIN 43535, mogelijk zijn: EFG 316k EFG 316 EFG 318k EFG 318 EFG 320
Afhankelijk van het gebruik wordt het voertuig met verschillende batterijtypen uitgerust. De volgende tabel toont, met vermelding van de capaciteit, welke combinaties standaard, overeenkomstig DIN 43535, mogelijk zijn:
48 V - 5PzS - Batterij 550 Ah 48 V - 6PzS - Batterij 660 Ah 48 V - 5PzS - Batterij 550 Ah 48 V - 6PzS - Batterij 660 Ah 48 V - 6PzS - Batterij 660 Ah
EFG 316k EFG 316 EFG 318k EFG 318 EFG 320
Het batterijgewicht staat aangegeven op het typeplaatje van de batterij.
Het batterijgewicht staat aangegeven op het typeplaatje van de batterij.
F
Batterijgewicht en -afmetingen hebben een aanmerkelijke invloed op de stabiliteit van het voertuig. De batterijen moeten derhalve qua afmeting en gewicht overeenstemmen met de specificaties in de onderstaande tabel en tekening. Gebruik van het voertuig met hiervan afwijkende batterijen is alleen met toestemming van de fabrikant toegestaan..
afmeting (mm)
Voertuig L max.
B max.
Nom. gew. (-5/+8%)in kg
630
612
627
856
830
738
612
627
1013
D2
afmeting (mm)
Voertuig
H1 +/- 2 mm H2 +/- 2 mm
830
conform DIN 43535
Aandrijfbatterij 48 V
500 - 630 Ah 600 - 720 Ah
EFG 316k/318k EFG 316/318/320
1203.NL
EFG 316k/318k EFG 316/318/320
Batterijgewicht en -afmetingen hebben een aanmerkelijke invloed op de stabiliteit van het voertuig. De batterijen moeten derhalve qua afmeting en gewicht overeenstemmen met de specificaties in de onderstaande tabel en tekening. Gebruik van het voertuig met hiervan afwijkende batterijen is alleen met toestemming van de fabrikant toegestaan..
conform DIN 43535
Aandrijfbatterij 48 V
48 V - 5PzS - Batterij 550 Ah 48 V - 6PzS - Batterij 660 Ah 48 V - 5PzS - Batterij 550 Ah 48 V - 6PzS - Batterij 660 Ah 48 V - 6PzS - Batterij 660 Ah
Nom. gew. (-5/+8%)in kg
L max.
B max.
H1 +/- 2 mm H2 +/- 2 mm
830
630
612
627
856
830
738
612
627
1013
500 - 630 Ah 600 - 720 Ah
1203.NL
F
Batterijtypen
D2
3
Openen van de batterijkap met blokkeersysteem (optie)
3
Openen van de batterijkap met blokkeersysteem (optie)
M
Is het voertuig met een blokkeersysteem uitgerust, kan de batterijkap alleen geopend worden, wanneer de veiligheidsbeugels omlaag gezwenkt zijn.
M
Is het voertuig met een blokkeersysteem uitgerust, kan de batterijkap alleen geopend worden, wanneer de veiligheidsbeugels omlaag gezwenkt zijn.
– Bij een automatisch blokkeersysteem vergrendelingsknop (2) vastklikken en beugel omlaag zwenken.
– Bij een automatisch blokkeersysteem vergrendelingsknop (2) vastklikken en beugel omlaag zwenken.
1203.NL
2
1203.NL
2
D3
D3
4
Accu openleggen
4
Accu openleggen
F
Voertuig beveiligd parkeren (vergl. hoofdstuk E).
F
Voertuig beveiligd parkeren (vergl. hoofdstuk E).
F
– Stuurkolomvastzetinrichting (1) ontgrendelen, stuurkolom naar voren schuiven en in deze positie vastzetten.
1
F
Verhogde opmerkzaamheid tijdens het ontgrendelen en grendelen van de stuurventielkap. Met Multi-Pilot (optie): – Stuurventielkap (2) naar voren trekken tot deze vastklikt. – Batterijkap met bestuurderszitplaats (3) voorzichtig naar achteren klappen.
– Stuurkolomvastzetinrichting (1) ontgrendelen, stuurkolom naar voren schuiven en in deze positie vastzetten.
1
Verhogde opmerkzaamheid tijdens het ontgrendelen en grendelen van de stuurventielkap. Met Multi-Pilot (optie):
3
2
– Stuurventielkap (2) naar voren trekken tot deze vastklikt. – Batterijkap met bestuurderszitplaats (3) voorzichtig naar achteren klappen.
Met Solo-Pilot:
3
Met Solo-Pilot:
– Via induwen van de hendel (4) stuurventielkap (2) ontgrendelen en deze naar voren zwenken. – Batterijkap met bestuurderszitplaats (3) voorzichtig naar achteren klappen.
– Via induwen van de hendel (4) stuurventielkap (2) ontgrendelen en deze naar voren zwenken. – Batterijkap met bestuurderszitplaats (3) voorzichtig naar achteren klappen.
2
2
4
4
– Accustekker (5) uit het contactdoos trekken. – Zo nodig, de isoleermat van de accu afnemen.
F
– Accustekker (5) uit het contactdoos trekken. – Zo nodig, de isoleermat van de accu afnemen.
F
Verbinden en losmaken van accustekker en contactdoos en persen van de hoofdschakelaar mag uitsluitend gebeuren, als het voertuig en oplaadapparaat uitgeschakeld zijn.
Verbinden en losmaken van accustekker en contactdoos en persen van de hoofdschakelaar mag uitsluitend gebeuren, als het voertuig en oplaadapparaat uitgeschakeld zijn.
1203.NL
5
1203.NL
5
D4
2
D4
5
Accu opladen
5
– Accu openleggen.
F M
– Accu openleggen.
F
Verbinden en scheiden van accu en laadstation mogen alleen uitgevoerd worden als het laadstation uitgeschakeld is. Tijdens het opladen moeten de oppervlakten van de accucellen openliggen daarmee een voldoende ventilatie kan gebeuren. Op de accu mogen geen metalen voorwerpen gelegd worden.
M
Voor het opladen alle kabel- en insteekverbindingen op zichtbare beschadiginen controleren. – Oplaadkabel van het acculaadstation met de accustekker (5) verbinden. – Acculaadstation inschakelen en accu volgens de voorschriften van de accuen laadstationproducenten opladen.
Verbinden en scheiden van accu en laadstation mogen alleen uitgevoerd worden als het laadstation uitgeschakeld is. Tijdens het opladen moeten de oppervlakten van de accucellen openliggen daarmee een voldoende ventilatie kan gebeuren. Op de accu mogen geen metalen voorwerpen gelegd worden. Voor het opladen alle kabel- en insteekverbindingen op zichtbare beschadiginen controleren. – Oplaadkabel van het acculaadstation met de accustekker (5) verbinden. – Acculaadstation inschakelen en accu volgens de voorschriften van de accuen laadstationproducenten opladen.
efg-v d03
5
efg-v d03
5
F
De veiligheidsvoorschriften van de accu- en laadstationproducenten onvoorwaardelijk opvolgen. De accukap moet tijdens het opladen in ieder geval geopend blijven daarmee de gazen die bij het opladen ontstaan vervliegen kunnen. Geen vuur en open licht gebruiken. Gevaar van ontploffingen!
1203.NL
De veiligheidsvoorschriften van de accu- en laadstationproducenten onvoorwaardelijk opvolgen. De accukap moet tijdens het opladen in ieder geval geopend blijven daarmee de gazen die bij het opladen ontstaan vervliegen kunnen. Geen vuur en open licht gebruiken. Gevaar van ontploffingen!
1203.NL
F
Accu opladen
D5
D5
6
Accu eruit halen en erin zetten
6
– Accu openleggen – Zijdeur (6, 7) eruit trekken.
Accu eruit halen en erin zetten – Accu openleggen – Zijdeur (6, 7) eruit trekken.
6
7
F
7
F
Om kortsluitingen te vermijden moeten de accu’s met open polen of verbindingen met een rubbermat bedekt worden. Bij het vervangen of transporteren van accu’s met kraangerei op voldoende draagcapaciteit letten (vgl. accugewicht op het accu-typeplaatje aan de accubak). Het kraangerei moet loodrecht trekken daarmee de accubak niet samengeperst wordt. De haken moeten aan de bevestigingspunten dusdanig vastgemaakt worden, dat ze bij ontspannen hijskraangerei niet op de accucellen kunnen vallen. – Kraangerei aan de accubak vastmaken. – Met het kraangerij de accu in rijrichting naar rechts over de frame hijsen en aansluitend zijdelings eruit zwenken.
efg v d04 mitte
D6
efg v d04 mitte
– Het inbouwen gebeurt in omgekeerde volgorde.
F
Bij het vervangen van de accu mag niet anders dan dezelfde uitvoering/type ingezet worden. Nadat de accu weer ingezet is, alle kabel- en insteekverbindingen op zichtbare beschadigingen controleren. Alle kappen en zijdeuren moeten veilig gesloten worden.
Bij het vervangen van de accu mag niet anders dan dezelfde uitvoering/type ingezet worden. Nadat de accu weer ingezet is, alle kabel- en insteekverbindingen op zichtbare beschadigingen controleren. Alle kappen en zijdeuren moeten veilig gesloten worden. Bij het verwisselen/plaatsen van de batterij erop letten, dat deze goed in het batterijcompartiment van het voertuig wordt aangebracht.
1203.NL
F
Bij het verwisselen/plaatsen van de batterij erop letten, dat deze goed in het batterijcompartiment van het voertuig wordt aangebracht.
1203.NL
F
Om kortsluitingen te vermijden moeten de accu’s met open polen of verbindingen met een rubbermat bedekt worden. Bij het vervangen of transporteren van accu’s met kraangerei op voldoende draagcapaciteit letten (vgl. accugewicht op het accu-typeplaatje aan de accubak). Het kraangerei moet loodrecht trekken daarmee de accubak niet samengeperst wordt. De haken moeten aan de bevestigingspunten dusdanig vastgemaakt worden, dat ze bij ontspannen hijskraangerei niet op de accucellen kunnen vallen. – Kraangerei aan de accubak vastmaken. – Met het kraangerij de accu in rijrichting naar rechts over de frame hijsen en aansluitend zijdelings eruit zwenken.
– Het inbouwen gebeurt in omgekeerde volgorde.
F
6
D6
7
8
Batterijkap sluiten
7
Met Multi-Pilot (optie):
Met Multi-Pilot (optie):
– Stuurventielkap naar voren trekken en deze gelijktijdig via induwen van de hendel (8) ontgrendelen. Stuurventielkap schuift automatisch naar achteren.
– Stuurventielkap naar voren trekken en deze gelijktijdig via induwen van de hendel (8) ontgrendelen. Stuurventielkap schuift automatisch naar achteren.
8
Met Solo-Pilot:
Met Solo-Pilot:
– Na het sluiten van de batterijkap de stuurventielkap naar achteren schuiven tot deze vastklikt.
– Na het sluiten van de batterijkap de stuurventielkap naar achteren schuiven tot deze vastklikt.
Accuontladingsindicateur, accuontladingswachter, bedrijfsurenteller
8
Accuontladingsindicateur: De ontladingstoestand van de accu (9) wordt in 10%stappen op het weergavebeeldscherm van de informatie- en serviceaanwijzer aangegeven (100% = batterijcapaciteit 100%, indicatie 0% = batterijcapaciteit 20%).
1203.NL
Z
De seriële voorgiftregeling van de accuontladingsindicateur / ontladingsvolgschakelaar is voor standaardaccu's geschikt. Als er onderhoudsvrije accu's gebruikt worden, moet de aanwijzer dusdanig ingesteld worden, dat het symbool T achter de procentaangifte te zien is. Als deze regeling niet uitgevoerd wordt, kan de accu door volledige ontlading beschadigd worden. Als het noodzakelijk is het toestel opnieuw te justeren wordt aanbevolen de klantenservice van de voertuigproducent op te bellen.
M
9
8
Accuontladingsindicateur, accuontladingswachter, bedrijfsurenteller Accuontladingsindicateur: De ontladingstoestand van de accu (9) wordt in 10%stappen op het weergavebeeldscherm van de informatie- en serviceaanwijzer aangegeven (100% = batterijcapaciteit 100%, indicatie 0% = batterijcapaciteit 20%).
10
De seriële voorgiftregeling van de accuontladingsindicateur / ontladingsvolgschakelaar is voor standaardaccu's geschikt. Als er onderhoudsvrije accu's gebruikt worden, moet de aanwijzer dusdanig ingesteld worden, dat het symbool T achter de procentaangifte te zien is. Als deze regeling niet uitgevoerd wordt, kan de accu door volledige ontlading beschadigd worden. Als het noodzakelijk is het toestel opnieuw te justeren wordt aanbevolen de klantenservice van de voertuigproducent op te bellen.
9
10
In geval van een accu-restcapaciteit van 20% voor standaardaccu's resp. 40% voor onderhoudsvrije accu's is het noodzakelijk de accu hernieuwd op te laden.
In geval van een accu-restcapaciteit van 20% voor standaardaccu's resp. 40% voor onderhoudsvrije accu's is het noodzakelijk de accu hernieuwd op te laden.
Accuontladingsvolgschakelaar: Als de resterende capaciteit beneden de min. grenswaarde valt wordt de functie "heffen" uitgeschakeld. Een afzonderlijke aanwijzing wordt op de informatie- en serviceaanwijzer aangegeven.
Accuontladingsvolgschakelaar: Als de resterende capaciteit beneden de min. grenswaarde valt wordt de functie "heffen" uitgeschakeld. Een afzonderlijke aanwijzing wordt op de informatie- en serviceaanwijzer aangegeven.
Z
De functie "heffen" wordt alleen dan weer opnieuw in werking gesteld, als de aangesloten accu en ladingscapaciteit van tenminste 70% heeft. Bedrijfsurenteller: De bedrijfsuren (10) worden naast de ladingstoestand van de accu aangewezen. De bedrijfsurenteller geeft de totale tijd van alle rij- en hefbewegingen aan. D7
1203.NL
M
Batterijkap sluiten
De functie "heffen" wordt alleen dan weer opnieuw in werking gesteld, als de aangesloten accu en ladingscapaciteit van tenminste 70% heeft. Bedrijfsurenteller: De bedrijfsuren (10) worden naast de ladingstoestand van de accu aangewezen. De bedrijfsurenteller geeft de totale tijd van alle rij- en hefbewegingen aan. D7
D8 D8 1203.NL
1203.NL
E Bediening
E Bediening
1
1
F
Veiligheidsbepalingen voor de omgang met het vloertransportvoertuig
Veiligheidsbepalingen voor de omgang met het vloertransportvoertuig
Toestemming voor rijden: Het vloertransportvoertuig mag uitsluitend gereden worden door personen die voldoend vertrouwd zijn met de besturing en de opdrachtgever of diens gemachtigden het bewijs leveren dat zij geschikt zijn het voertuig te rijden en met ladingen adequaat om te gaan. Alle bestuurders moeten voldoende opgeleid zijn en uitdrukkelijk van de opdrachtgever gevolmachtigd zijn het voertuig te sturen.
Toestemming voor rijden: Het vloertransportvoertuig mag uitsluitend gereden worden door personen die voldoend vertrouwd zijn met de besturing en de opdrachtgever of diens gemachtigden het bewijs leveren dat zij geschikt zijn het voertuig te rijden en met ladingen adequaat om te gaan. Alle bestuurders moeten voldoende opgeleid zijn en uitdrukkelijk van de opdrachtgever gevolmachtigd zijn het voertuig te sturen.
Rechten, plichten en gedragsregelen voor de bestuurder: De bestuurder moet ingelicht zijn over zijn rechten en plichten en onderricht in de bediening van het vloertransportvoertuig en met deze gebruiksaanwijzing vertrouwd zijn. Aan deze persoon moeten de noodzakelijke rechten overgedragen worden. Als het vloertransportvoertuig samen met andere personen gebruikt wordt, die het voertuig begeleiden (meeloopbedrijf), is het noodzakelijk veiligheidsschoenen te dragen.
Rechten, plichten en gedragsregelen voor de bestuurder: De bestuurder moet ingelicht zijn over zijn rechten en plichten en onderricht in de bediening van het vloertransportvoertuig en met deze gebruiksaanwijzing vertrouwd zijn. Aan deze persoon moeten de noodzakelijke rechten overgedragen worden. Als het vloertransportvoertuig samen met andere personen gebruikt wordt, die het voertuig begeleiden (meeloopbedrijf), is het noodzakelijk veiligheidsschoenen te dragen.
Het gebruik door onbevoegden is verboden: De bestuurder is tijdens het gebruik voor het vloertransportvoertuig verantwoordelijk. Hij moet onbevoegden verbieden, met het voertuig te rijden of het in werking te stellen. Er mogen geen personen meegenomen of opgeheven worden.
Het gebruik door onbevoegden is verboden: De bestuurder is tijdens het gebruik voor het vloertransportvoertuig verantwoordelijk. Hij moet onbevoegden verbieden, met het voertuig te rijden of het in werking te stellen. Er mogen geen personen meegenomen of opgeheven worden.
Beschadigingen en fouten: Beschadigingen en andere fouten aan het vloertransportvoertuig of de aanbouwelementen moeten ogenblikkelijk aan het toeziend personeel vermeldt worden. Vloertransportvoertuigen, welke niet bedrijfsveilig zijn (bv. afgesleten banden of defecte remmen), mogen tot ze op juiste wijze gerepareerd werden, niet worden gebruikt.
Beschadigingen en fouten: Beschadigingen en andere fouten aan het vloertransportvoertuig of de aanbouwelementen moeten ogenblikkelijk aan het toeziend personeel vermeldt worden. Vloertransportvoertuigen, welke niet bedrijfsveilig zijn (bv. afgesleten banden of defecte remmen), mogen tot ze op juiste wijze gerepareerd werden, niet worden gebruikt.
Reparaties: Zonder speciale opleiding en toestemming mag de bestuurder geen reparaties of veranderingen aan het vloertransportvoertuig uitvoeren. In geen geval mag hij veiligheidsinrichtingen of schakelaars buiten werking stellen of verstellen.
Reparaties: Zonder speciale opleiding en toestemming mag de bestuurder geen reparaties of veranderingen aan het vloertransportvoertuig uitvoeren. In geen geval mag hij veiligheidsinrichtingen of schakelaars buiten werking stellen of verstellen.
Gevaarlijk bereik: Het gevaarlijk bereik is die zone waarin personen door rij- of hefbewegingen van het vloertransportvoertuig, het hefgerei (bijvoorbeeld de vorktanden of aanbouwinstallaties) of het laadgoed in gevaar gebracht kunnen worden. Het gevaarlijk bereik omvat ook de zone die door dalend of neerstortend laadgoed of een dalende/neerstortende werkinstallatie bereikt kan worden.
Gevaarlijk bereik: Het gevaarlijk bereik is die zone waarin personen door rij- of hefbewegingen van het vloertransportvoertuig, het hefgerei (bijvoorbeeld de vorktanden of aanbouwinstallaties) of het laadgoed in gevaar gebracht kunnen worden. Het gevaarlijk bereik omvat ook de zone die door dalend of neerstortend laadgoed of een dalende/neerstortende werkinstallatie bereikt kan worden.
F
Onbevoegde personen moeten uit de gevarenzone gewezen worden. Bij gevaar voor personen moet op tijd een waarschuwingssignaal gegeven worden. Wanneer onbevoegden ondanks waarschuwing de gevarenzone niet verlaten, moet het voertuig onmiddellijk tot stilstand gebracht worden.
Veiligheidsinrichtingen en waarschuwingsborden: De hier beschreven veiligheidsinstallaties, waarschuwingsborden en waarschuwingsaanwijzingen moeten in ieder geval worden nagekomen.
1203.NL
1203.NL
Veiligheidsinrichtingen en waarschuwingsborden: De hier beschreven veiligheidsinstallaties, waarschuwingsborden en waarschuwingsaanwijzingen moeten in ieder geval worden nagekomen.
Onbevoegde personen moeten uit de gevarenzone gewezen worden. Bij gevaar voor personen moet op tijd een waarschuwingssignaal gegeven worden. Wanneer onbevoegden ondanks waarschuwing de gevarenzone niet verlaten, moet het voertuig onmiddellijk tot stilstand gebracht worden.
E1
E1
Pos. Bedienings- resp. aanwijzingselement 1 Stuurwiel 2
3 4 5
6 7 8
9 10 11
12
13
14 15 16 17 18
19 20
Functie
o = Accessoires
Beschrijving van de elementen voor aanwijzing en bediening Pos. Bedienings- resp. aanwijzingselement 1 Stuurwiel
t Voertuig sturen met 6 stuurwielomwentelingen van links naar rechts. Informatie- en service- t Aanwijzing van de belangrijkste rij-, hefparameaanwijzer ters, waarschuwingen, informatie over bedieningsfouten en serviceaanwijzingen. Parkeerrem t Beveiligd het voertuig als het staat. Stuurkolomvastzetint De stuurkolom wordt op de gewenste afstand richting gejusteerd en vast gezet. Contactslot t Stuurstroom in- en uitschakelen. Wanneer de sleutel uit het slot getrokken wordt, is het voertuig tegen het inschakelen door onbevoegden beveiligd. Rijpedaal t De rijsnelheid wordt continu geregeld. Rempedaal t Het voertuig wordt geremd. Rijrichtingsschakelaar o De gewenste rijrichting wordt gezet. Multi-Pilot Stuurt de functies van de hefmast. Signaalhoorn Waarschuwingssignaal wordt opgestart. Stuurknuppel voor extra o bijvoorbeeld aanwijzer voor werkbelichting aan uitrusting Hoofd-noodschakelaar t Stroomvoeding in- en uitschakelen. NOOD-UIT Dubbele o Bij bediening rijdt het voertuig terugwaarts pedaalbesturing De rijsnelheid wordt traploos geregeld. Rijpedaal „Terugwaarts” Dubbele o Het voertuig wordt geremd. pedaalbesturing Rempedaal Dubbele o Bij bediening rijdt het voertuig voorwaarts pedaalbesturing De rijsnelheid wordt traploos geregeld. Rijpedaal „Voorwaarts” Rijrichtingsschakelaar t De gewenste rijrichting wordt gezet. Signaalhoorn t Waarschuwingssignaal wordt opgestart. Solo-Pilot t De ladingsvork wordt geheven resp. gedaald. Heffen - dalen Stuurknuppel t De ladingsvork wordt naar voren resp. naar achHefinstallatie - hellen teren geheld. Stuurhendel o De ladingsvork wordt naar rechts resp. naar Hulphydraulica (ZH1) links bewegd. b.v. side-shift Stuurknuppel o Voor hydraulische aanbouwtoestellen voorgeExtra hydraulica (ZH2) zien. Overschakelaar o Overschakelen van ZH2 naar ZH3 Extra hydraulica (ZH3) t = Standaarduitvoering
E2
2
2
3 4 5
6 7 8
9 10 11
12
13
14 15 16 17 18
19 20
t Voertuig sturen met 6 stuurwielomwentelingen van links naar rechts. Informatie- en service- t Aanwijzing van de belangrijkste rij-, hefparameaanwijzer ters, waarschuwingen, informatie over bedieningsfouten en serviceaanwijzingen. Parkeerrem t Beveiligd het voertuig als het staat. Stuurkolomvastzetint De stuurkolom wordt op de gewenste afstand richting gejusteerd en vast gezet. Contactslot t Stuurstroom in- en uitschakelen. Wanneer de sleutel uit het slot getrokken wordt, is het voertuig tegen het inschakelen door onbevoegden beveiligd. Rijpedaal t De rijsnelheid wordt continu geregeld. Rempedaal t Het voertuig wordt geremd. Rijrichtingsschakelaar o De gewenste rijrichting wordt gezet. Multi-Pilot Stuurt de functies van de hefmast. Signaalhoorn Waarschuwingssignaal wordt opgestart. Stuurknuppel voor extra o bijvoorbeeld aanwijzer voor werkbelichting aan uitrusting Hoofd-noodschakelaar t Stroomvoeding in- en uitschakelen. NOOD-UIT Dubbele o Bij bediening rijdt het voertuig terugwaarts pedaalbesturing De rijsnelheid wordt traploos geregeld. Rijpedaal „Terugwaarts” Dubbele o Het voertuig wordt geremd. pedaalbesturing Rempedaal Dubbele o Bij bediening rijdt het voertuig voorwaarts pedaalbesturing De rijsnelheid wordt traploos geregeld. Rijpedaal „Voorwaarts” Rijrichtingsschakelaar t De gewenste rijrichting wordt gezet. Signaalhoorn t Waarschuwingssignaal wordt opgestart. Solo-Pilot t De ladingsvork wordt geheven resp. gedaald. Heffen - dalen Stuurknuppel t De ladingsvork wordt naar voren resp. naar achHefinstallatie - hellen teren geheld. Stuurhendel o De ladingsvork wordt naar rechts resp. naar Hulphydraulica (ZH1) links bewegd. b.v. side-shift Stuurknuppel o Voor hydraulische aanbouwtoestellen voorgeExtra hydraulica (ZH2) zien. Overschakelaar o Overschakelen van ZH2 naar ZH3 Extra hydraulica (ZH3) t = Standaarduitvoering
E2
Functie
o = Accessoires
1203.NL
Beschrijving van de elementen voor aanwijzing en bediening
1203.NL
2
Voertuig met Multi-Pilot (optie)
Voertuig met Multi-Pilot (optie) 1
2
3
4
1
2
3
4
5
10
9 8
7
5
6
10
Dubbele pedaalbesturing (optie)
15
16
7
6
Dubbele pedaalbesturing (optie) 11
11
12
12
13
13
Voertuig met Solo-Pilot en stuurknuppels 14
9 8
17
Voertuig met Solo-Pilot en stuurknuppels 18
19
14
16
17
18
19
1203.NL
20
1203.NL
20
15
E3
E3
2.1
E4
Schakelaars op instrumentenpaneel
Functie
Functie
Knipperlichtschakelaar
Knipperlichtschakelaar
Schakelaar „Zwaailicht / parkeerlicht“
Schakelaar „Zwaailicht / parkeerlicht“
Schakelaar ruitensproeiinrichting Stand 1 „Ruitenwisser aan“ Stand 2 „Ruitensproeiinrichting aan“
Schakelaar ruitensproeiinrichting Stand 1 „Ruitenwisser aan“ Stand 2 „Ruitensproeiinrichting aan“
Schakelaar op bedieningsconsole
2.2
Schakelaar op bedieningsconsole
Functie
Functie
Overbruggingsschakelaar „Uitschakelen heffen“
Overbruggingsschakelaar „Uitschakelen heffen“
Schakelaar „Kruipgang“
Schakelaar „Kruipgang“
Schakelaar „Stelverwarming“
Schakelaar „Stelverwarming“
Schakelaar „Voertuigverlichting“ (parkeerlicht/dimlicht)
Schakelaar „Voertuigverlichting“ (parkeerlicht/dimlicht)
Schakelaar „Werkschijnwerper“
Schakelaar „Werkschijnwerper“
1203.NL
2.2
Schakelaars op instrumentenpaneel
1203.NL
2.1
E4
3
Informatie- en serviceaanwijzer
3
Op het weergavebeeldscherm van de informatie- en serviceaanwijzer worden de bedrijfsgegevens, de accuontladingstoestand, de bedrijfsuren en service- en diagnostische gegevens aangewezen. Als waarschuwingsaanwijzingen zijn er zes LED's (LED (24) tot (29)) boven op het weergavebeeldscherm) voorzien. Het toetsenbord, vier toetsen (30) tot (33), is nodig om voertuigparameters te selecteren, te lezen en te modificeren.
Z
Informatie- en serviceaanwijzer Op het weergavebeeldscherm van de informatie- en serviceaanwijzer worden de bedrijfsgegevens, de accuontladingstoestand, de bedrijfsuren en service- en diagnostische gegevens aangewezen. Als waarschuwingsaanwijzingen zijn er zes LED's (LED (24) tot (29)) boven op het weergavebeeldscherm) voorzien. Het toetsenbord, vier toetsen (30) tot (33), is nodig om voertuigparameters te selecteren, te lezen en te modificeren.
Z
Het voertuig wordt met twee verschillende sleutels geleverd: voor de gebruiker sleutel-code: 702 (rood): Voertuigbediening mogelijk, de chauffeur kan tussen 5 rijprogramma‘s kiezen, LISA geeft uitsluitend de huidige rijgegevens aan. voor service / werkplaats sleutel-code: 738 (grijs): Voertuigbediening mogelijk, LISA kan ook voor het wijzigen van voertuigparameters in de gebruiker-modus gebruikt worden.
Het voertuig wordt met twee verschillende sleutels geleverd: voor de gebruiker sleutel-code: 702 (rood): Voertuigbediening mogelijk, de chauffeur kan tussen 5 rijprogramma‘s kiezen, LISA geeft uitsluitend de huidige rijgegevens aan. voor service / werkplaats sleutel-code: 738 (grijs): Voertuigbediening mogelijk, LISA kan ook voor het wijzigen van voertuigparameters in de gebruiker-modus gebruikt worden.
F
Wijzigingen in de service-modus mogen alleen van de klantenservice van de producent worden uitgevoerd!
F
Wijzigingen in de service-modus mogen alleen van de klantenservice van de producent worden uitgevoerd!
3.1
Informatie-weergavebeeldscherm
3.1
Informatie-weergavebeeldscherm
25
26 27
28
25 29
24
23
22
21
29
30
30
31
31
32
23
22
21
32 33
Aangifte Bedrijfsuren / tijd Wielpositieaangifte Accucapaciteitsaangifte
1203.NL
1203.NL
28
24
33
Pos. 21 22 23
26 27
E5
Pos. 21 22 23
Aangifte Bedrijfsuren / tijd Wielpositieaangifte Accucapaciteitsaangifte E5
3.2
LED-waarschuwingsaanwijzingen
3.2
Zes lichtende LED-waarschuwingsaanwijzingen geven de volgende toestanden aan: Pos.
Zes lichtende LED-waarschuwingsaanwijzingen geven de volgende toestanden aan:
Functie
Pos.
24
Belichting aan (groene LED)
24
Belichting aan (groene LED)
25
Handrem aangetrokken (rode LED)
25
Handrem aangetrokken (rode LED)
26
Rijrichting vooruit (aandrijvingsrichting) (groene LED)
26
Rijrichting vooruit (aandrijvingsrichting) (groene LED)
27
Rijrichting achteruit (lastrichting) (groene LED)
27
Rijrichting achteruit (lastrichting) (groene LED)
28
Remvloeistofpeil te laag (rode LED)
28
Remvloeistofpeil te laag (rode LED)
29
Richtingaanwijzer (groene LED)
29
Richtingaanwijzer (groene LED)
Toetsenbordtoewijzing Pos.
3.3
Functie
Toetsenbordtoewijzing Pos.
Functie
30
Dubbelfunctie – Trapsgewijze verhoging van het geselecteerde programma – Keuze van de afzonderlijke menuopties opwaarts
30
Dubbelfunctie – Trapsgewijze verhoging van het geselecteerde programma – Keuze van de afzonderlijke menuopties opwaarts
31
Dubbelfunctie – Trapsgewijze vermindering van het geselecteerde programma – Keuze van de afzonderlijke menuopties naar beneden
31
Dubbelfunctie – Trapsgewijze vermindering van het geselecteerde programma – Keuze van de afzonderlijke menuopties naar beneden
32
Dubbelfunctie – Vrijgave van een selectiemenu uit het hoofdmenu – Bevestiging van een vraag met „NEE“ -> „x“
32
Dubbelfunctie – Vrijgave van een selectiemenu uit het hoofdmenu – Bevestiging van een vraag met „NEE“ -> „x“
33
Viervoudige functie – Beëindigen van een geselecteerde menuoptie – Opslaan van het gewijzigde programma – Bevestiging van een vraag met „JA“ -> "q“ – Aanwijzingsoverschakeling tussen „bedrijfsuren“ / „tijd“
33
Viervoudige functie – Beëindigen van een geselecteerde menuoptie – Opslaan van het gewijzigde programma – Bevestiging van een vraag met „JA“ -> "q“ – Aanwijzingsoverschakeling tussen „bedrijfsuren“ / „tijd“
1203.NL
E6
Functie
1203.NL
3.3
LED-waarschuwingsaanwijzingen
E6
3.4
Aanwijzing van waarschuwingen in niet-gecodeerde tekst op het display
3.4
In dit menu wordt de waarschuwingsaanwijzing van het voertuig aangegeven. De toets „q“ (33) kan gebruikt worden om van de „rijprogramma“ aanwijzer naar de waarschuwingsaanwijzer over te schakelen.
F
Aanwijzing van rijprogramma's
3.5
F
Door het selecteren van de afzonderlijk rijprogramma's wordt het rijgedrag van het voertuig veranderd. Op deze omstandigheid tijdens de inbedrijfstelling letten! Parameters mogen uitsluitend gewijzigd worden als het voertuig stil staat en er geen hefbewegingen uitgevoerd worden.
Aanwijzing van rijprogramma's Door het selecteren van de afzonderlijk rijprogramma's wordt het rijgedrag van het voertuig veranderd. Op deze omstandigheid tijdens de inbedrijfstelling letten! Parameters mogen uitsluitend gewijzigd worden als het voertuig stil staat en er geen hefbewegingen uitgevoerd worden.
Rijprogramma's mogen uitsluitend gewijzigd worden als het voertuig stil staat en er geen hefbewegingen uitgevoerd worden.
Rijprogramma's mogen uitsluitend gewijzigd worden als het voertuig stil staat en er geen hefbewegingen uitgevoerd worden.
– Voertuig in werking stellen (vergl. alinea 4), Sleutel in het contactslot steken en naar rechts draaien totdat het eindpunt bereikt is.
– Voertuig in werking stellen (vergl. alinea 4), Sleutel in het contactslot steken en naar rechts draaien totdat het eindpunt bereikt is.
Op het weergavebeeldscherm wordt voor ca. 3 seconden het gebruikermenu met de voertuigbenaming aangewezen, aansluitend wordt de accucapaciteit en de bedrijfsuren aangewezen.
Op het weergavebeeldscherm wordt voor ca. 3 seconden het gebruikermenu met de voertuigbenaming aangewezen, aansluitend wordt de accucapaciteit en de bedrijfsuren aangewezen.
– Toets (32) selectiemenu drukken.
– Toets (32) selectiemenu drukken.
Op het display wordt het geselecteerde voertuigprogramma aangewezen.
Op het display wordt het geselecteerde voertuigprogramma aangewezen.
– Voor het wijzigen van het rijprogramma a.u.b. volgens de volgende diagram te werk gaan Met de 5 programma's kan het voertuig van langzaam tot maximaal versneld resp. geremd worden.
– Voor het wijzigen van het rijprogramma a.u.b. volgens de volgende diagram te werk gaan Met de 5 programma's kan het voertuig van langzaam tot maximaal versneld resp. geremd worden.
BATT xxx %
5)
1203.NL
In dit menu wordt de waarschuwingsaanwijzing van het voertuig aangegeven. De toets „q“ (33) kan gebruikt worden om van de „rijprogramma“ aanwijzer naar de waarschuwingsaanwijzer over te schakelen.
xxh 3)
RIJPROGRAMMA XX L1) TIJD ZETTEN xx:xx
BATT xxx %
6)
xx:xx 4)
RIJPROGRAMMA 1 S2) RIJPROGRAMMA 2 S2) RIJPROGRAMMA 3 S2) RIJPROGRAMMA 4 S2) RIJPROGRAMMA 5 S2)
BATT xxx %
Wijzigen? 5)
xxh 3)
RIJPROGRAMMA XX L1) TIJD ZETTEN xx:xx
ja
nee?
1) L = Rijprogramma uitgelezen (leesmodus) 2) S = Rijprogramma wijzigen (schrjfmodus) 3) Aanwijzer "bedrijfsuren“ 4) Aanwijzer "tijd“ 5) Selectie van parameters 6) Wijzigen van het rijprogramma
1203.NL
3.5
Aanwijzing van waarschuwingen in niet-gecodeerde tekst op het display
E7
BATT xxx %
6)
xx:xx 4)
RIJPROGRAMMA 1 S2) RIJPROGRAMMA 2 S2) RIJPROGRAMMA 3 S2) RIJPROGRAMMA 4 S2) RIJPROGRAMMA 5 S2)
Wijzigen?
ja
nee?
1) L = Rijprogramma uitgelezen (leesmodus) 2) S = Rijprogramma wijzigen (schrjfmodus) 3) Aanwijzer "bedrijfsuren“ 4) Aanwijzer "tijd“ 5) Selectie van parameters 6) Wijzigen van het rijprogramma
E7
Display-meldingen
3.6
Display-meldingen
In het display worden bedrijfsgegevens en storingsmeldingen getoond. Via het gebruikersmenu kunnen de volgende rijdparameters worden ingesteld.
In het display worden bedrijfsgegevens en storingsmeldingen getoond. Via het gebruikersmenu kunnen de volgende rijdparameters worden ingesteld.
Hier wordt de tijd tussen maximale bediening van de rijschakelaar en 100% uitsturing van de elektronica ingesteld.
Hier wordt de tijd tussen maximale bediening van de rijschakelaar en 100% uitsturing van de elektronica ingesteld.
Bij het loslaten van de rijpedaal wordt door de rijstroombesturing een remcyclus ingeleid. De waarde ligt tussen 0% (uitrollen) en een maximum waarde, die gelijk is aan de minimum waarde voor de omkeerremming. De instelling van de omkeerrem beïnvloedt de afremming bij wijziging van rijrichting. De daadwerkelijke afremmming bij wijziging van rijrichting is tevens van de rijpedaalstand afhankelijk.
VERSNE L L I NG L
Bij het loslaten van de rijpedaal wordt door de rijstroombesturing een remcyclus ingeleid. De waarde ligt tussen 0% (uitrollen) en een maximum waarde, die gelijk is aan de minimum waarde voor de omkeerremming.
U I T L OOP R EM L
De instelling van de omkeerrem beïnvloedt de afremming bij wijziging van rijrichting. De daadwerkelijke afremmming bij wijziging van rijrichting is tevens van de rijpedaalstand afhankelijk.
OMK E E R R EM L
P EDA A L REM
T E R U GW . L
Instelling van de maximum snelheid terugwaarts, wanneer de Langzaam rijden-schakelaar wordt bediend.
L ANGZ . R I J DEN
Instelling van de maximum snelheid voorwaarts.
SNE L HE I D
Instelling van de maximum snelheid voorwaarts, wanneer de Langzaam rijden-schakelaar wordt bediend.
L ANGZ . R I J DEN
Geeft een akoestisch alarmsignaal bij foutieve bediening.
Vooringestelde waarden kunnen opgeroepen en ingesteld worden.
E8
SNE L HE I D
ZOEMER
U I T L OOP R EM L
OMK E E R R EM L
Instelling van de maximum snelheid terugwaarts.
T ER L
V OORW . L
VOO L
T E R U GW . L
L ANGZ . R I J DEN
Instelling van de maximum snelheid voorwaarts.
SNE L HE I D
Instelling van de maximum snelheid voorwaarts, wanneer de Langzaam rijden-schakelaar wordt bediend.
L ANGZ . R I J DEN
Vooringestelde waarden kunnen opgeroepen en ingesteld worden.
E8
SNE L HE I D
Instelling van de maximum snelheid terugwaarts, wanneer de Langzaam rijden-schakelaar wordt bediend.
Geeft een akoestisch alarmsignaal bij foutieve bediening.
AAN - U I T L
B AS I S I NS T E L L I NG L
L
Ondersteuning van de mechanische rem. De remdruk wordt afhankelijk van de instelling geregeld
1203.NL
Instelling van de maximum snelheid terugwaarts.
L
P EDA A L REM L
Ondersteuning van de mechanische rem. De remdruk wordt afhankelijk van de instelling geregeld
VERSNE L L I NG
ZOEMER
T ER L
V OORW . L
VOO L
AAN - U I T L
B AS I S I NS T E L L I NG L
1203.NL
3.6
F
Wijziging van voertuigparameters
3.7
Wijziging van voertuigparameters Via wijziging van de voertuigparameters wordt het rijgedrag van het voertuig veranderd. Hierop letten bij inbedrijfstelling! Parameters mogen uitsluitend tijdens stilstand van het voertuig en zonder uitvoering van hefmanoeuvres worden gewijzigd.
– Voertuig in bedrijf stellen, sleutel (grijs in et contact steken n en tot aan de aanslag naar rechts draaien.
– Voertuig in bedrijf stellen, sleutel (grijs in et contact steken n en tot aan de aanslag naar rechts draaien.
In het display verschijnt gedurende ca. 3 seconden het gebruikersmenu met de voertuignaam, vervolgens worden de actuele stuurhoek, de batterijlading en de bedrijfsuren getoond.
In het display verschijnt gedurende ca. 3 seconden het gebruikersmenu met de voertuignaam, vervolgens worden de actuele stuurhoek, de batterijlading en de bedrijfsuren getoond.
– Toets (32) voor keuzemenu indrukken.
– Toets (32) voor keuzemenu indrukken.
In het display wordt „Versnelling“ met de bijbehorende parameter getoond.
In het display wordt „Versnelling“ met de bijbehorende parameter getoond.
– Om de voertuigparameters te bekijken of te wijzigen dient men volgens onderstaand diagram te werk te gaan. – Het switchen tussen de 10 instelparameters geschiedt met de toetsen (30) en (31).
– Om de voertuigparameters te bekijken of te wijzigen dient men volgens onderstaand diagram te werk te gaan. – Het switchen tussen de 10 instelparameters geschiedt met de toetsen (30) en (31).
BATT xxx %
xxh 3)
BATT xxx %
Versnelling
xx:xx 4)
Versnelling L1)
5)
1203.NL
F
Via wijziging van de voertuigparameters wordt het rijgedrag van het voertuig veranderd. Hierop letten bij inbedrijfstelling! Parameters mogen uitsluitend tijdens stilstand van het voertuig en zonder uitvoering van hefmanoeuvres worden gewijzigd.
S2)
Uitlooprem
Uitlooprem
Omkeerrem
Omkeerrem
Pedaalrem
6)
BATT xxx %
Snelheid terugwaarts Langzaam rijden terugwaarts Snelheid Voorwaarts Langzaam rijden voorwaarts ZOEMER AAN-UIT
Basisinstelling
Basisinstelling
ja 5)
nee?
1) L = bedrijfsparameters uitgelezen (leesmodus) 2) S = bedrijfsparameters wijzigen (schrijfmodus) 3) Aflezing „bedrijfsuren“ 4) Aflezing „tijd“ 5) Selectie van parameters 6) Wijzigen van parameters
E9
BATT xxx %
xx:xx 4)
Versnelling L1)
Pedaalrem
Snelheid terugwaarts Langzaam rijden terugwaarts Snelheid Voorwaarts Langzaam rijden voorwaarts ZOEMER AAN-UIT
xxh 3)
Versnelling
Wijzigen?
1203.NL
3.7
S2)
Uitlooprem
Uitlooprem
Omkeerrem
Omkeerrem
Pedaalrem
6)
Wijzigen?
ja
Pedaalrem
Snelheid terugwaarts Langzaam rijden terugwaarts Snelheid Voorwaarts Langzaam rijden voorwaarts ZOEMER AAN-UIT
Snelheid terugwaarts Langzaam rijden terugwaarts Snelheid Voorwaarts Langzaam rijden voorwaarts ZOEMER AAN-UIT
Basisinstelling
Basisinstelling
nee?
1) L = bedrijfsparameters uitgelezen (leesmodus) 2) S = bedrijfsparameters wijzigen (schrijfmodus) 3) Aflezing „bedrijfsuren“ 4) Aflezing „tijd“ 5) Selectie van parameters 6) Wijzigen van parameters
E9
4
Het voertuig in werking stellen
4
Het voertuig in werking stellen
F
Voordat het voertuig in bedrijf genomen, bediend of een vracht opgenomen mag worden, moet de bestuurder er zeker van zijn, dat er niemand in de gevarenzone is.
F
Voordat het voertuig in bedrijf genomen, bediend of een vracht opgenomen mag worden, moet de bestuurder er zeker van zijn, dat er niemand in de gevarenzone is.
4.1
Controles en werkzaamheden vóór de dagelijkse ingebruikname
4.1
Controles en werkzaamheden vóór de dagelijkse ingebruikname
– Het geheel voertuig (vooral wielen en ladingsopnametoestellen) door zichtcontrole op beschadigingen controleren. – Controleren of de lastkettingen gelijkmatig gespannen zijn. – Accubevestiging en kabelaansluitingen door zichtcontrole controleren.
– Het geheel voertuig (vooral wielen en ladingsopnametoestellen) door zichtcontrole op beschadigingen controleren. – Controleren of de lastkettingen gelijkmatig gespannen zijn. – Accubevestiging en kabelaansluitingen door zichtcontrole controleren.
4.2
Bestuurdersstoel inrichten
4.2
Bestuurdersstoel inrichten
Z
Om een optimale zitplaatsdemping te bereiken moet de bestuurdersstoel op het bestuurdersgewicht ingesteld zijn. De bestuurdersstoel moet tijdens de bestuurdersgewichtjustering onbelast zijn!
Z
Om een optimale zitplaatsdemping te bereiken moet de bestuurdersstoel op het bestuurdersgewicht ingesteld zijn. De bestuurdersstoel moet tijdens de bestuurdersgewichtjustering onbelast zijn!
– Gewichtsregelaar „bestuurdersstoel“ (35) hernieuwd zó ver in pijlrichting trekken totdat de gewichtsaanwijzing „bestuurdersstoel“ (36) de bijbehorende gewichtsmarkering bereikt. Gewichtsregelaar „bestuurdersstoel“ aansluitend weer terug zetten. – Zich op de bestuurdersstoel plaatsen.
F Z E 10
Z
De vorige gewichtsjustering wordt op de minimumwaarde terug gezet. Regelbereik van de zitplaatsdemping van 50 kg tot 130 kg.
34 37 36
De vorige gewichtsjustering wordt op de minimumwaarde terug gezet. Regelbereik van de zitplaatsdemping van 50 kg tot 130 kg. – Gewichtsregelaar „bestuurdersstoel“ (35) hernieuwd zó ver in pijlrichting trekken totdat de gewichtsaanwijzing „bestuurdersstoel“ (36) de bijbehorende gewichtsmarkering bereikt. Gewichtsregelaar „bestuurdersstoel“ aansluitend weer terug zetten. – Zich op de bestuurdersstoel plaatsen.
35
34 37 36
35
Rugleuning inrichten: – Rugleuningsregelaar (37) naar boven trekken en de helling van de rugleuning inrichten. – Rugleuningsregelaar (37) weer vrijlaten, de rugleuning wordt vergrendeld.
Rugleuning inrichten: – Rugleuningsregelaar (37) naar boven trekken en de helling van de rugleuning inrichten. – Rugleuningsregelaar (37) weer vrijlaten, de rugleuning wordt vergrendeld.
Zitplaatspositie inrichten: – Bestuurdersstoelvastzetinrichting (34) naar buiten trekken en de bestuurdersstoel door schuiven naar voren of achteren in de juiste positie brengen. – Bestuurdersstoelvastzetinrichting (34) weer laten invangen.
Zitplaatspositie inrichten: – Bestuurdersstoelvastzetinrichting (34) naar buiten trekken en de bestuurdersstoel door schuiven naar voren of achteren in de juiste positie brengen. – Bestuurdersstoelvastzetinrichting (34) weer laten invangen.
F
De bestuurdersstoelvastzetinrichting moet in de gekozen positie veilig vergrendeld zijn. De positie van de bestuurdersstoel mag tijdens het rijden niet veranderd worden! De bestuurdersstoelregeling heeft betrekking op de standaarduitrusting (seriegewijs). Voor uitvoeringen die van de standaarduitrusting afwijken moet de justeringshandleiding van de betrokken producent gebruikt worden. Tijdens het justeren opletten dat alle bedieningselementen zonder moeite te bereiken zijn.
Z 1203.NL
Z
Bestuurdersgewicht inrichten: – Gewichtsregelaar „bestuurdersstoel“ (35) in pijlrichting trekken totdat het eindpunt bereikt is. Aansluitend weer in de oorspronkelijke positie terugstellen.
E 10
De bestuurdersstoelvastzetinrichting moet in de gekozen positie veilig vergrendeld zijn. De positie van de bestuurdersstoel mag tijdens het rijden niet veranderd worden! De bestuurdersstoelregeling heeft betrekking op de standaarduitrusting (seriegewijs). Voor uitvoeringen die van de standaarduitrusting afwijken moet de justeringshandleiding van de betrokken producent gebruikt worden. Tijdens het justeren opletten dat alle bedieningselementen zonder moeite te bereiken zijn.
1203.NL
Bestuurdersgewicht inrichten: – Gewichtsregelaar „bestuurdersstoel“ (35) in pijlrichting trekken totdat het eindpunt bereikt is. Aansluitend weer in de oorspronkelijke positie terugstellen.
4.3
Stuurkolom inrichten – Stuurkolomvastzetinrichting (4) ontgrendelen en de stuurkolom in de gewenste positie brengen (door voor- of terugschuiven). – Stuurkolomvastzetinrichting weer vastzetten.
4.4
4
Stuurkolom inrichten – Stuurkolomvastzetinrichting (4) ontgrendelen en de stuurkolom in de gewenste positie brengen (door voor- of terugschuiven). – Stuurkolomvastzetinrichting weer vastzetten.
5
4.4
38
F 10
3
4
5
Bedrijfsgereedheid realiseren – Hoofdschakelaar (10) ontgrendelen. Alstublieft de volgende stappen uitvoeren: Wip indrukken (s) en naar boven trekken (r) totdat de hoofdschakelaar bemerkbaar vergrendeld. – Sleutel in het contactslot (5) steken en naar rechts draaien totdat het eindpunt (positie „I“) bereikt is. – Functie van de hoornknop (38) controleren.
Functie van de elektrische en de hydraulische rem en van de parkeerrem controleren. Het voertuig is nu bedrijfsklaar. De accuontladings- en storingsaanwijzer (3) geeft de voorhanden accucapaciteit aan.
38
Functie van de elektrische en de hydraulische rem en van de parkeerrem controleren. Het voertuig is nu bedrijfsklaar. De accuontladings- en storingsaanwijzer (3) geeft de voorhanden accucapaciteit aan.
10
Z
Nadat de NOOD-STOP getrokken is en de contactsleutel rechtsaf gedraaid is, voert het voertuig ca. 3-4 sec. lang een zelftest door (besturingen en motors worden gecontroleerd). Tijdens deze test zijn geen rijbewegingen mogelijk. Wordt het rijpedaal in deze tijd in werking gesteld, wordt in de display „rustpositie rijden“ aangewezen.
Z
Nadat de NOOD-STOP getrokken is en de contactsleutel rechtsaf gedraaid is, voert het voertuig ca. 3-4 sec. lang een zelftest door (besturingen en motors worden gecontroleerd). Tijdens deze test zijn geen rijbewegingen mogelijk. Wordt het rijpedaal in deze tijd in werking gesteld, wordt in de display „rustpositie rijden“ aangewezen.
4.5
Tijd instellen
4.5
Tijd instellen
– Toets X (32) indrukken.
– Toets X (32) indrukken.
Het selectiemenu wordt aangewezen.
Het selectiemenu wordt aangewezen.
– Toets 30 of 31 indrukken totdat „TIJD ZETTEN“ aangewezen wordt. – Toets X (32) benutten om tussen uren en minuten te wisselen; de waarde die kan worden gewijzigd begint te knipperen. – Met de toetsen 30/31 de waarde wijzigen. – Tijd met toets „q“ (33) bevestigen. – Wijzigingen met toets „q“ (33) opslaan of met toets „X“ (32) verwijderen.
– Toets 30 of 31 indrukken totdat „TIJD ZETTEN“ aangewezen wordt. – Toets X (32) benutten om tussen uren en minuten te wisselen; de waarde die kan worden gewijzigd begint te knipperen. – Met de toetsen 30/31 de waarde wijzigen. – Tijd met toets „q“ (33) bevestigen. – Wijzigingen met toets „q“ (33) opslaan of met toets „X“ (32) verwijderen.
E 11
1203.NL
1203.NL
3
Bedrijfsgereedheid realiseren – Hoofdschakelaar (10) ontgrendelen. Alstublieft de volgende stappen uitvoeren: Wip indrukken (s) en naar boven trekken (r) totdat de hoofdschakelaar bemerkbaar vergrendeld. – Sleutel in het contactslot (5) steken en naar rechts draaien totdat het eindpunt (positie „I“) bereikt is. – Functie van de hoornknop (38) controleren.
F
4.3
E 11
4.6
Veiligheidsgordel
4.6
Veiligheidsgordel
F
Gordel voor iedere beweging van het vloertransportvoertuig aanleggen. De gordel beschermd voor gevaarlijke lichamelijke schaden!
F
Gordel voor iedere beweging van het vloertransportvoertuig aanleggen. De gordel beschermd voor gevaarlijke lichamelijke schaden!
Veiligheidsgordel tegen verontreinigingen beschermen (bijvoorbeeld bij stilstand afdekken) en regelmatig reinigen. Ingevrozen gordelslot of gordeloproller ontdooien en drogen om het hernieuwde invriezen te verhinderen.
Z
F
Veiligheidsgordel tegen verontreinigingen beschermen (bijvoorbeeld bij stilstand afdekken) en regelmatig reinigen. Ingevrozen gordelslot of gordeloproller ontdooien en drogen om het hernieuwde invriezen te verhinderen.
Z
De voor het drogen gebruikte warme lucht mag niet +60 graden overschrijden!
F
Geen veranderingen aan de veiligheidsgordel uitvoeren! Verhoogde gevaar door functionele storingen. – Veiligheidsgordels na een ongeval vervangen. – Voor het uitrusten achteraf en reparaties uitsluitend originele onderdelen gebruiken.
F
F
Beschadigde of niet correct werkende veiligheidsgordels door contracthandelaar of filialen laten vervangen.
Beschadigde of niet correct werkende veiligheidsgordels door contracthandelaar of filialen laten vervangen. Gedrag in ongewone situaties
F
Dreigt het vloertransportvoertuig om te kantelen in geen geval de gordel ontgrendelen en niet proberen eraf te springen. Door eraf springen bestaat een verhoogde gevaar van lichamelijke schaden!
Dreigt het vloertransportvoertuig om te kantelen in geen geval de gordel ontgrendelen en niet proberen eraf te springen. Door eraf springen bestaat een verhoogde gevaar van lichamelijke schaden! Juist gedrag:
– Bovenlichaam oven het stuurwiel buigen.
– Bovenlichaam oven het stuurwiel buigen.
– Stuurwiel met beide handen vasthouden en met de voeten stutten.
– Stuurwiel met beide handen vasthouden en met de voeten stutten.
– Lichaam tegen de valrichting hellen.
– Lichaam tegen de valrichting hellen.
1203.NL
Juist gedrag:
1203.NL
E 12
Geen veranderingen aan de veiligheidsgordel uitvoeren! Verhoogde gevaar door functionele storingen. – Veiligheidsgordels na een ongeval vervangen. – Voor het uitrusten achteraf en reparaties uitsluitend originele onderdelen gebruiken.
Gedrag in ongewone situaties
F
De voor het drogen gebruikte warme lucht mag niet +60 graden overschrijden!
E 12
F
F Z
Gebruikshandleiding van de veiligheidsgordel
Gebruikshandleiding van de veiligheidsgordel
Voor het starten van het vloertransportvoertuig de gordel zonder rukken uit de oproller trekken, nauw aan de lichaam liggend boven de bovendijen leggen en het slot sluiten.
Voor het starten van het vloertransportvoertuig de gordel zonder rukken uit de oproller trekken, nauw aan de lichaam liggend boven de bovendijen leggen en het slot sluiten.
F
De gordel mag bij het aanleggen niet verdraaid zijn! Bij de bediening van het vloertransportvoertuig (bijvoorbeeld rijden, heffen, dalen enz.) altijd zo ver als mogelijk achteren zitten daarmee de rug contact met de rugleuning heeft.
Bij de bediening van het vloertransportvoertuig (bijvoorbeeld rijden, heffen, dalen enz.) altijd zo ver als mogelijk achteren zitten daarmee de rug contact met de rugleuning heeft.
De blokkeermechanisme van de gordeloproller laat voldoende bewegingsvrijheid op de zitplaats toe.
De blokkeermechanisme van de gordeloproller laat voldoende bewegingsvrijheid op de zitplaats toe.
F
Als de bestuurder op de voorkant van de zitplaats zit is het beschermingseffect verminderd omdat de gordelband te lang is.
Z
Gordel alleen voor het beveiligen van één persoon benutten.
– Na het gebruik de rode toets indrukken en de slottong handmatig naar de oproller terug geleiden.
Z
Als de bestuurder op de voorkant van de zitplaats zit is het beschermingseffect verminderd omdat de gordelband te lang is. Gordel alleen voor het beveiligen van één persoon benutten.
– Na het gebruik de rode toets indrukken en de slottong handmatig naar de oproller terug geleiden.
Z
Als de slottong op de behuizing opslaat kan de blokkeermechanisme opstarten. De gordelband kan in dit geval niet worden uitgetrokkken.
Als de slottong op de behuizing opslaat kan de blokkeermechanisme opstarten. De gordelband kan in dit geval niet worden uitgetrokkken.
Blokkering beeindigen:
Blokkering beeindigen:
– Gordel met versterkte kracht 10 mm tot 15 mm uit de behuizing trekken. – Gordel laten inlopen om de blokkeermechanisme te ontgrendelen.
– Gordel met versterkte kracht 10 mm tot 15 mm uit de behuizing trekken. – Gordel laten inlopen om de blokkeermechanisme te ontgrendelen.
Aansluitend kan de gordel weer uitgetrokken worden.
Aansluitend kan de gordel weer uitgetrokken worden.
Gedrag van het vloertransportvoertuig bij het starten op sterke hellingen en glooiingen
Gedrag van het vloertransportvoertuig bij het starten op sterke hellingen en glooiingen
De blokkeermechanisme blokkeert het uittrekken van de gordel als het vloertransportvoertuig zich op sterke hellingen bevindt. De gordel kan in dit geval niet meer uit de oproller worden getrokken.
De blokkeermechanisme blokkeert het uittrekken van de gordel als het vloertransportvoertuig zich op sterke hellingen bevindt. De gordel kan in dit geval niet meer uit de oproller worden getrokken.
Het vloertransportvoertuig voorzichtig vanuit de gehelde positie rijden en de gordel aanleggen. E 13
1203.NL
1203.NL
Z
De gordel mag bij het aanleggen niet verdraaid zijn!
Z
Het vloertransportvoertuig voorzichtig vanuit de gehelde positie rijden en de gordel aanleggen. E 13
4.7
F F F F
Blokkeersysteem automatisch/mechanisch (optie)
4.7
F F F F
Voertuig nooit zonder paraat blokkeersysteem gebruiken. Blokkeersysteem na ieder ongeval laten controleren door door ons geautoriseerd technici. Geen wijzigingen aan het blokkeersysteem uitvoeren. Een afstand van 90 mm (bij belaste bestuurderstoel) tussen beugel (1) en zitting aanhouden, om de gebruiksveiligheid te waarborgen.
1
Hoe te handelen in extreme situaties
F
Voertuig nooit zonder paraat blokkeersysteem gebruiken. Blokkeersysteem na ieder ongeval laten controleren door door ons geautoriseerd technici. Geen wijzigingen aan het blokkeersysteem uitvoeren. Een afstand van 90 mm (bij belaste bestuurderstoel) tussen beugel (1) en zitting aanhouden, om de gebruiksveiligheid te waarborgen.
1
Hoe te handelen in extreme situaties
F
Dreigt het voertuig te kantelen, dan in geen geval proberen naar buiten te springen. Bij het naar buiten springen bestaat een verhoogd gevaar voor letsel.
Dreigt het voertuig te kantelen, dan in geen geval proberen naar buiten te springen. Bij het naar buiten springen bestaat een verhoogd gevaar voor letsel.
1203.NL
– Bovenlichaam over het stuur buigen. – Stuurwiel met beide handen vasthouden en de voeten schrap zetten. – Lichaam tegen de valrichting in werpen.
1203.NL
– Bovenlichaam over het stuur buigen. – Stuurwiel met beide handen vasthouden en de voeten schrap zetten. – Lichaam tegen de valrichting in werpen.
E 14
Blokkeersysteem automatisch/mechanisch (optie)
E 14
Gebruiksinstructies blokkeersysteem (Automatic)
F
Gebruiksinstructies blokkeersysteem (Automatic)
F
Voorafgaand aan het rijden dient de werking van het blokkeersysteem gecontroleerd te worden. De vergrendelingsknop (2) mag niet gearrêteerd zijn. – Zitpositie innemen – Contactsleutel in stand „Aan“ draaien.
De vergrendelingsknop (2) mag niet gearrêteerd zijn. – Zitpositie innemen – Contactsleutel in stand „Aan“ draaien.
2
Na het lossen van de handrem sluiten en vergrendelen beide veiligheidsbeugels links en rechts automatisch. Erop letten, dat de veiligheidsbeugels vrij kunnen bewegen.
F
Voorafgaand aan het rijden dient de werking van het blokkeersysteem gecontroleerd te worden.
2
Na het lossen van de handrem sluiten en vergrendelen beide veiligheidsbeugels links en rechts automatisch. 3
Erop letten, dat de veiligheidsbeugels vrij kunnen bewegen.
3
Na het wegparkeren van het voertuig en het vastzetten van de handrem openen de veiligheidsbeugels automatisch.
Na het wegparkeren van het voertuig en het vastzetten van de handrem openen de veiligheidsbeugels automatisch.
De contactsleutel mag pas na het openen van de veiligheidsbeugels op „0“ gezet en uit het contactslot getrokken worden.
De contactsleutel mag pas na het openen van de veiligheidsbeugels op „0“ gezet en uit het contactslot getrokken worden.
Bij stroomuitval kan het blokkeersysteem via uittrekken van de knop (3) ontgrendeld worden. De veiligheidsbeugels kunnen dan handmatig naar achteren gezwenkt worden.
Bij stroomuitval kan het blokkeersysteem via uittrekken van de knop (3) ontgrendeld worden. De veiligheidsbeugels kunnen dan handmatig naar achteren gezwenkt worden.
Gebruiksinstructies blokkeersysteem (mechanisch)
Gebruiksinstructies blokkeersysteem (mechanisch)
F
Voorafgaand aan het rijden dient de werking van het blokkeersysteem gecontroleerd te worden.
Om het systeem te openen, linker klembeugel naar binnen duwen en gelijktijdig omhoog zwenken, na het loslaten van de beugel zwenkt deze automatisch omlaag en vergrendelt zich.
1203.NL
1203.NL
Om het systeem te openen, linker klembeugel naar binnen duwen en gelijktijdig omhoog zwenken, na het loslaten van de beugel zwenkt deze automatisch omlaag en vergrendelt zich.
Voorafgaand aan het rijden dient de werking van het blokkeersysteem gecontroleerd te worden.
E 15
E 15
5
Werken met het vloertransportvoertuig
5
Werken met het vloertransportvoertuig
5.1
Veiligheidsmaatregelen voor het rijbedrijf
5.1
Veiligheidsmaatregelen voor het rijbedrijf
Gedrag tijdens het rijden: De bestuurder moet de rijsnelheid aan de lokale gegevens aanpassen. Hij moet langzaam rijden, bij voorbeeld in bochten, aan of in nauwe doorgangen, bij het rijden door zwaaideuren, op onoverzichtelijke plekken. Hij moet steeds een veilige remafstand t.o.v. voertuigen vóór zich hebben en het voertuig steeds onder controle houden. Plotseling stoppen (behalve in geval van gevaar), snel keren, inhalen op gevaarlijke of onoverzichtelijke plekken is verboden. Het eruit leunen of grijpen uit het werk- of bedieningsbereik is verboden. Zichtverhoudingen tijdens het rijden: De bestuurder moet in rijrichting kijken en steeds voldoende overzicht over de door hem bereden weg hebben. Als ladingeenheden getransporteerd worden die de zicht beperken moet het vloertransportvoertuig met de lading achter de bestuurdersplaats rijden. Als dit niet mogelijk is moet een tweede persoon het voertuig begeleiden om - zo nodig - de bestuurder te waarschuwen.
Gedrag tijdens het rijden: De bestuurder moet de rijsnelheid aan de lokale gegevens aanpassen. Hij moet langzaam rijden, bij voorbeeld in bochten, aan of in nauwe doorgangen, bij het rijden door zwaaideuren, op onoverzichtelijke plekken. Hij moet steeds een veilige remafstand t.o.v. voertuigen vóór zich hebben en het voertuig steeds onder controle houden. Plotseling stoppen (behalve in geval van gevaar), snel keren, inhalen op gevaarlijke of onoverzichtelijke plekken is verboden. Het eruit leunen of grijpen uit het werk- of bedieningsbereik is verboden. Zichtverhoudingen tijdens het rijden: De bestuurder moet in rijrichting kijken en steeds voldoende overzicht over de door hem bereden weg hebben. Als ladingeenheden getransporteerd worden die de zicht beperken moet het vloertransportvoertuig met de lading achter de bestuurdersplaats rijden. Als dit niet mogelijk is moet een tweede persoon het voertuig begeleiden om - zo nodig - de bestuurder te waarschuwen.
Omhoog- en omlaagrijden van hellingen en glooingen: Het omhoog- of omlaagrijden van hellingen en glooingen is slechts dan geoorloofd, als deze gekenmerkt zijn als verkeersweg en schoon en goed berijdbaar zijn en volgens de technische specificaties van het voertuig veilig kunnen worden bereden. Daarbij moet de lading steeds aan de hoge kant getransporteerd worden. Keren, schuin op- en afrijden en parkeren van het voertuig aan hellingen of glooingen is verboden. Hellingen mogen alleen omlaaggereden worden met verminderde snelheid en voortdurende gereedheid tot remmen. Rijden in lifts of op ladingbruggen: Lifts of ladingbruggen mogen alleen bij voldoende draagcapaciteit opgereden worden en wanneer ze door hun bouw geschikt zijn voor oprijden en het oprijden aan de bestuurder toegestaan is. Dit moet voor het oprijden onderzocht worden. Het vloertransportvoertuig moet met de lading vooraan op de lift gereden worden en een positie innemen die het onmogelijk maakt de schachten aan te raken. Personen die in de lift meerijden mogen deze pas betreden als het vloertransportvoertuig veilig staat en moeten de lift vóór het vloertransportvoertuig verlaten. Aard van de transportlading: De bestuurder dient zich van de correcte toestand van de laadeenheid te vergewissen. Er mogen alleen volgens de voorschriften beveiligde goederen opgenomen worden. Nooit goederen transporteren die hoger dan de spits van de vorkdrager of van het ladingstraliewerk ter bescherming zijn.
Omhoog- en omlaagrijden van hellingen en glooingen: Het omhoog- of omlaagrijden van hellingen en glooingen is slechts dan geoorloofd, als deze gekenmerkt zijn als verkeersweg en schoon en goed berijdbaar zijn en volgens de technische specificaties van het voertuig veilig kunnen worden bereden. Daarbij moet de lading steeds aan de hoge kant getransporteerd worden. Keren, schuin op- en afrijden en parkeren van het voertuig aan hellingen of glooingen is verboden. Hellingen mogen alleen omlaaggereden worden met verminderde snelheid en voortdurende gereedheid tot remmen. Rijden in lifts of op ladingbruggen: Lifts of ladingbruggen mogen alleen bij voldoende draagcapaciteit opgereden worden en wanneer ze door hun bouw geschikt zijn voor oprijden en het oprijden aan de bestuurder toegestaan is. Dit moet voor het oprijden onderzocht worden. Het vloertransportvoertuig moet met de lading vooraan op de lift gereden worden en een positie innemen die het onmogelijk maakt de schachten aan te raken. Personen die in de lift meerijden mogen deze pas betreden als het vloertransportvoertuig veilig staat en moeten de lift vóór het vloertransportvoertuig verlaten. Aard van de transportlading: De bestuurder dient zich van de correcte toestand van de laadeenheid te vergewissen. Er mogen alleen volgens de voorschriften beveiligde goederen opgenomen worden. Nooit goederen transporteren die hoger dan de spits van de vorkdrager of van het ladingstraliewerk ter bescherming zijn.
E 16
1203.NL
Rijwegen en werkbereiken: Er mag slechts op wegen gereden worden die aan het openbaar verkeer vrijstaan. Onbevoegde derden moeten het arbeidsgebied mijden. De lading mag uitsluitend op de daarvoor voorziene plaatsen neergelegd worden.
1203.NL
Rijwegen en werkbereiken: Er mag slechts op wegen gereden worden die aan het openbaar verkeer vrijstaan. Onbevoegde derden moeten het arbeidsgebied mijden. De lading mag uitsluitend op de daarvoor voorziene plaatsen neergelegd worden.
E 16
Het trekken van aanhangers of wegslepen mag slechts bij uitzondering, op verharde rijoppervlakken en op vlakke vloeren, met een maximale afwijking van +/- 1% en ten hoogste met een snelheid van 5 km/h geschieden. Continugebruik met aanhangers is niet toegestaan. Tijdens het trekken mag zich geen last op de vorken bevinden. De voor het vloertransportvoertuig aangegeven maximale aanhanglast voor ongeremde en/of geremde aanhangers mag niet worden overschreden. De aangegeven aanhanglast geldt alleen voor de noodkoppeling in het contragewicht van de vorkheftruck. Indien een andere aanhangkoppeling op de lifttruck wordt aangebracht, moeten tevens de voorschriften van de koppelingsfabrikant in acht worden genomen. Na het aankoppelen dient de bestuurder voorafgaand aan het rijden controleren, of de aanhangkoppeling tegen losschieten geborgd is. Trekkende vloertransportvoertuigen dienen zodanig gebruikt te worden, dat veilig rijden en remmen van de trekcombinatie bij alle rijbewegingen gewaarborgd is.
1203.NL
1203.NL
Het trekken van aanhangers of wegslepen mag slechts bij uitzondering, op verharde rijoppervlakken en op vlakke vloeren, met een maximale afwijking van +/- 1% en ten hoogste met een snelheid van 5 km/h geschieden. Continugebruik met aanhangers is niet toegestaan. Tijdens het trekken mag zich geen last op de vorken bevinden. De voor het vloertransportvoertuig aangegeven maximale aanhanglast voor ongeremde en/of geremde aanhangers mag niet worden overschreden. De aangegeven aanhanglast geldt alleen voor de noodkoppeling in het contragewicht van de vorkheftruck. Indien een andere aanhangkoppeling op de lifttruck wordt aangebracht, moeten tevens de voorschriften van de koppelingsfabrikant in acht worden genomen. Na het aankoppelen dient de bestuurder voorafgaand aan het rijden controleren, of de aanhangkoppeling tegen losschieten geborgd is. Trekkende vloertransportvoertuigen dienen zodanig gebruikt te worden, dat veilig rijden en remmen van de trekcombinatie bij alle rijbewegingen gewaarborgd is.
E 17
E 17
5.2
F
Rijden
5.2
F
Als het voertuig in elektromagnetische velden gereden wordt die buiten de toelaatbare grenswaarden liggen, kunnen oncontroleerbare rijbewegingen optreden. Onmiddellijk de NOOD-STOP-toets (hoofdschakelaar) indrukken, het voertuig met de bedrijfsrem remmen en de parkeerrem aantrekken. Oorzaak van de storing vaststellen, zo nodig de klantendienst van de producent opbellen. Veiligheidsschakelaar, bestuurdersstoel
Z
F
Z
Als de bestuurdersstoel vrij is of als het bestuurdersgewicht te hoog gezet is, wordt the rijfunctie door de veiligheidsschakelaar onderbroken (vergl. hoofdstuk E, punt „Bestuurdersgewicht justeren“).
F
Alleen met gesloten en als voorgeschreven vergrendelde kappen rijden. De rijwegen mogen niet door hindernissen geblokkeerd zijn. De rijsnelheid aan de lokale gegevens (rijweg, werkbereik en lading) aanpassen!
De rijrichtingsschakelaar kan al naar voertuigvariant
Als de bestuurdersstoel vrij is of als het bestuurdersgewicht te hoog gezet is, wordt the rijfunctie door de veiligheidsschakelaar onderbroken (vergl. hoofdstuk E, punt „Bestuurdersgewicht justeren“). Alleen met gesloten en als voorgeschreven vergrendelde kappen rijden. De rijwegen mogen niet door hindernissen geblokkeerd zijn. De rijsnelheid aan de lokale gegevens (rijweg, werkbereik en lading) aanpassen! – Vorkdrager ca. 200 mm opheffen zodat de vorktanden de vloer niet meer aanraken. – Hefinstallatie volledig naar achteren hellen.
M
14
aan de Solo-Pilot (14) of
De rijrichtingsschakelaar kan al naar voertuigvariant
14
aan de Solo-Pilot (14) of
aan de Multi-Pilot (39) aangebracht zijn.
aan de Multi-Pilot (39) aangebracht zijn.
1203.NL
39
1203.NL
39
E 18
Als het voertuig in elektromagnetische velden gereden wordt die buiten de toelaatbare grenswaarden liggen, kunnen oncontroleerbare rijbewegingen optreden. Onmiddellijk de NOOD-STOP-toets (hoofdschakelaar) indrukken, het voertuig met de bedrijfsrem remmen en de parkeerrem aantrekken. Oorzaak van de storing vaststellen, zo nodig de klantendienst van de producent opbellen. Veiligheidsschakelaar, bestuurdersstoel
– Vorkdrager ca. 200 mm opheffen zodat de vorktanden de vloer niet meer aanraken. – Hefinstallatie volledig naar achteren hellen.
M
Rijden
E 18
Z
Vooruit rijden (enkel pedaal)
F
Z
Nadat de NOOD-STOP getrokken is en de contactsleutel rechtsaf gedraaid is, voert het voertuig ca. 3-4 sec. lang een zelftest door (besturingen en motors worden gecontroleerd). Tijdens deze test zijn geen rijbewegingen mogelijk. Wordt het rijpedaal in deze tijd in werking gesteld, wordt in de display „rustpositie rijden“ aangewezen.
Controleren of het rijbereik vrij is. – Parkeerrem (3) ontgrendelen – Rijrichtingsschakelaar (39) aan de Multi-Pilot of aan de Solo-Pilot (14) naar voren schuiven: – Rijpedaal (6) langzaam in werking stellen.
Vooruit rijden (enkel pedaal)
3
39
R
F
V
Vooruit rijden (dubbel pedaal) Controleren of het rijbereik vrij is.
F
Multi-Pilot niet bewegen om te rijden.
11
Rijrichting veranderen (enkel pedaal)
12
Voordat in de andere rijrichting kan gereden worden moet de bestuurder controleren of het bereik achter hem vrij is.
13
F
Controleren of het rijbereik vrij is.
3
39
– Parkeerrem (3) ontgrendelen – Rijrichtingsschakelaar (39) aan de Multi-Pilot of aan de Solo-Pilot (14) naar voren schuiven: – Rijpedaal (6) langzaam in werking stellen.
R
V
Vooruit rijden (dubbel pedaal)
F
F
Nadat de NOOD-STOP getrokken is en de contactsleutel rechtsaf gedraaid is, voert het voertuig ca. 3-4 sec. lang een zelftest door (besturingen en motors worden gecontroleerd). Tijdens deze test zijn geen rijbewegingen mogelijk. Wordt het rijpedaal in deze tijd in werking gesteld, wordt in de display „rustpositie rijden“ aangewezen.
7
6
– Parkeerrem (3) ontgrendelen – Rechter rijpedaal (13) langzaam intrappen
F
Controleren of het rijbereik vrij is.
F
Multi-Pilot niet bewegen om te rijden.
11
Rijrichting veranderen (enkel pedaal)
12
Voordat in de andere rijrichting kan gereden worden moet de bestuurder controleren of het bereik achter hem vrij is.
13
F
7
6
– Parkeerrem (3) ontgrendelen – Rechter rijpedaal (13) langzaam intrappen
– Voet van het rijpedaal (6) nemen. – Voertuig zó lang met het rempedaal (7) remmen totdat het stil staat. – Rijrichting-schakelaar (39) of (14) via de neutrale stand in de gewenste rijrichting zetten. – Rijpedaal langzaam in werking stellen totdat de gewenste rijsnelheid bereikt is.
– Voet van het rijpedaal (6) nemen. – Voertuig zó lang met het rempedaal (7) remmen totdat het stil staat. – Rijrichting-schakelaar (39) of (14) via de neutrale stand in de gewenste rijrichting zetten. – Rijpedaal langzaam in werking stellen totdat de gewenste rijsnelheid bereikt is.
Rijrichting veranderen (dubbel pedaal)
Rijrichting veranderen (dubbel pedaal)
F
Voordat in de andere rijrichting kan gereden worden moet de bestuurder controleren of het bereik achter hem vrij is.
1203.NL
– Voet van bediende rijpedaal (13) nemen. – Voertuig zó lang met het rempedaal (12) remmen totdat het stil staat. – Rijpedaal (11) langzaam intrappen, tot gewenste rijsnelheid bereikt is.
1203.NL
– Voet van bediende rijpedaal (13) nemen. – Voertuig zó lang met het rempedaal (12) remmen totdat het stil staat. – Rijpedaal (11) langzaam intrappen, tot gewenste rijsnelheid bereikt is.
Voordat in de andere rijrichting kan gereden worden moet de bestuurder controleren of het bereik achter hem vrij is.
E 19
E 19
Achteruit rijden (enkel pedaal)
F
Achteruit rijden (enkel pedaal)
F
Controleren of het achterwaarts rijbereik vrij is. – Rijrichtingsschakelaar (39) of (14) aan de Multi-Pilot naar achteren (R) schakelen of aan de Solo-Pilot (14). – Rijpedaal (6) langzaam in werking stellen totdat de gewenste rijsnelheid bereikt is.
39
R
V
Achteruit rijden (dubbel pedaal)
F
Controleren of het achterwaarts rijbereik vrij is. 7
– Rijpedaal (6) langzaam in werking stellen totdat het voertuig begint zich te bewegen. – Rijpedaal (6) verder indrukken. Motortoerental en rijsnelheid nemen in verhouding tot het pedaalgebruik toe.
6
F 11
V
Controleren of het achterwaarts rijbereik vrij is.
12 13
7
6
Multi-Pilot niet bewegen om te rijden. Voertuig optrekken (enkel pedaal) – Rijpedaal (6) langzaam in werking stellen totdat het voertuig begint zich te bewegen. – Rijpedaal (6) verder indrukken. Motortoerental en rijsnelheid nemen in verhouding tot het pedaalgebruik toe.
11 12 13
Voertuig optrekken (dubbel pedaal)
Voertuig optrekken (dubbel pedaal)
– Rijpedaal (11 of 13) afhankelijk van gekozen rijrichting langzaam intrappen, tot het voertuig in beweging komt. – Rijpedaal (11/13) verder intrappen. Motortoerental en rijdsnelheid nemen bij verder intrappen toe.
– Rijpedaal (11 of 13) afhankelijk van gekozen rijrichting langzaam intrappen, tot het voertuig in beweging komt. – Rijpedaal (11/13) verder intrappen. Motortoerental en rijdsnelheid nemen bij verder intrappen toe.
1203.NL
E 20
R
– Linker rijpedaal (11)langzaam intrappen, tot de gewenste rijsnelheid is bereikt.
Multi-Pilot niet bewegen om te rijden. Voertuig optrekken (enkel pedaal)
39
Achteruit rijden (dubbel pedaal)
– Linker rijpedaal (11)langzaam intrappen, tot de gewenste rijsnelheid is bereikt.
F
– Rijrichtingsschakelaar (39) of (14) aan de Multi-Pilot naar achteren (R) schakelen of aan de Solo-Pilot (14). – Rijpedaal (6) langzaam in werking stellen totdat de gewenste rijsnelheid bereikt is.
1203.NL
F
Controleren of het achterwaarts rijbereik vrij is.
E 20
Voertuig remmen
F
Voertuig remmen
F
Het remgedrag van het voertuig hangt voornamelijk van de hoedanigheid van de vloer af. De bestuurder dient daarmee rekening te houden als hij rijdt. Voertuig voorzichtig remmen zodat de lading niet kan verschuiven. Als het voertuig met een beladen aanhangwagen gereden wordt moet in aanmerking genomen worden dat de remweg langer wordt. – Voet van het rijpedaal (6) (11/13) nemen en zo nodig rempedaal (7/12) zacht neerdrukken.
– Voet van het rijpedaal (6) (11/13) nemen en zo nodig rempedaal (7/12) zacht neerdrukken.
5.3
Sturen
5.3
Sturen
M
Op grond van het hydrostatisch besturingssysteem is het vermogen dat voor het sturen benodigd wordt zeer laag. Om deze reden het stuurwiel met gevoel draaien.
M
Op grond van het hydrostatisch besturingssysteem is het vermogen dat voor het sturen benodigd wordt zeer laag. Om deze reden het stuurwiel met gevoel draaien.
5.4
Bocht naar rechts rijden
Bocht naar rechts rijden
– Het stuurwiel - overeenkomstig met de gewenste stuurstraal - met de wijzers van de klok draaien.
– Het stuurwiel - overeenkomstig met de gewenste stuurstraal - met de wijzers van de klok draaien.
Bocht naar links rijden
Bocht naar links rijden
– Het stuurwiel - overeenkomstig met de gewenste stuurstraal - tegen de wijzers van de klok draaien.
– Het stuurwiel - overeenkomstig met de gewenste stuurstraal - tegen de wijzers van de klok draaien.
Remmen
5.4
Er zijn vier mogelijkheden het voertuig te remmen: – – – –
Bedrijfsrem Uitrolrem Omkeerrem Parkeerrem
R
– – – –
V
7
6
Met de bedrijfsrem worden de aandrijvingswielen via lamellen geremd. Uitrolrem: – Voet van het rijpedaal (6) (11/13) nemen. Het voertuig wordt met behulp van de rijstroombesturingsgenerator geremd.
Bedrijfsrem Uitrolrem Omkeerrem Parkeerrem
R
V
7
6
– Het rempedaal (7/12) indrukken totdat een bemerkbare remdruk aanwezig is.
Z
11 12
Met de bedrijfsrem worden de aandrijvingswielen via lamellen geremd. Uitrolrem:
13
– Voet van het rijpedaal (6) (11/13) nemen. Het voertuig wordt met behulp van de rijstroombesturingsgenerator geremd.
Deze vorm van bedrijf verminderd het energieverbruik.
1203.NL
Z
3
Bedrijfsrem:
– Het rempedaal (7/12) indrukken totdat een bemerkbare remdruk aanwezig is.
Z
Remmen Er zijn vier mogelijkheden het voertuig te remmen:
3
Bedrijfsrem:
1203.NL
Het remgedrag van het voertuig hangt voornamelijk van de hoedanigheid van de vloer af. De bestuurder dient daarmee rekening te houden als hij rijdt. Voertuig voorzichtig remmen zodat de lading niet kan verschuiven. Als het voertuig met een beladen aanhangwagen gereden wordt moet in aanmerking genomen worden dat de remweg langer wordt.
E 21
Z
11 12 13
Deze vorm van bedrijf verminderd het energieverbruik.
E 21
F
Omkeerrem (enkel pedaal):
Omkeerrem (enkel pedaal):
– Rijrichtingsschakelaar (39) of (14) tijdens het rijden in de tegenovergestelde rijrichting zetten. Het voertuig wordt met behulp van de rijstroombesturingsgenerator geremd totdat in de tegenovergestelde rijrichting gereden kan worden.
– Rijrichtingsschakelaar (39) of (14) tijdens het rijden in de tegenovergestelde rijrichting zetten. Het voertuig wordt met behulp van de rijstroombesturingsgenerator geremd totdat in de tegenovergestelde rijrichting gereden kan worden.
De rijrichtingsschakelaar kan al naar voertuigvariant
39
– aan de Multi-Pilot (afbeelding 1) of – aan de stelhendel (afbeelding 2) aangebracht zijn.
Handrem:
F
14
r
(2)
Handrem:
– Handrem (3) naar achteren trekken. De handrem is ingekoppeld en de remhendel in deze stand vastgezet. – Vergrendelknop van de handrem (3) indrukken en de remhendel naar voren duwen, om de handrem los te zetten.
E 22
v r
(1)
(2)
– Handrem (3) naar achteren trekken. De handrem is ingekoppeld en de remhendel in deze stand vastgezet. – Vergrendelknop van de handrem (3) indrukken en de remhendel naar voren duwen, om de handrem los te zetten.
Z
Met de parkeerrem worden de aandrijvingswielen mechanisch via lamellen geremd. Als er probeert wordt met getrokken parkeerrem weg te rijden wordt een alarm doen ontstaan.
F
De parkeerrem is geschikt om het voertuig met de toegelaten max. belasting op een glooiing van 15 % te houden (als de vloer schoon is).
1203.NL
F
14
Met de parkeerrem worden de aandrijvingswielen mechanisch via lamellen geremd. Als er probeert wordt met getrokken parkeerrem weg te rijden wordt een alarm doen ontstaan. De parkeerrem is geschikt om het voertuig met de toegelaten max. belasting op een glooiing van 15 % te houden (als de vloer schoon is).
1203.NL
Z
39
– aan de Multi-Pilot (afbeelding 1) of – aan de stelhendel (afbeelding 2) aangebracht zijn.
v
(1)
De rijrichtingsschakelaar kan al naar voertuigvariant
E 22
5.5
F
F
F
Bediening van de hefinrichting en de aanbouwinstallaties (stuurknuppel)
16
17
De stuurknuppel mag alleen vanuit de bestuurdersstoel gebruikt worden. De bestuurder moet in de bediening van de hefinrichting en de aanbouwinstallaties onderwezen zijn!
18
5.5
19
F 20
Bediening van de hefinrichting en de aanbouwinstallaties (stuurknuppel)
Vorkdrager heffen/dalen
– Solo-Pilot (16) naar achteren trekken om de vorkdrager te heffen. – Solo-Pilot (16) naar voren drukken om de vorkdrager te dalen.
– Solo-Pilot (16) naar achteren trekken om de vorkdrager te heffen. – Solo-Pilot (16) naar voren drukken om de vorkdrager te dalen.
Hefinstallatie naar voren/achteren hellen
Hefinstallatie naar voren/achteren hellen
F
17
De stuurknuppel mag alleen vanuit de bestuurdersstoel gebruikt worden. De bestuurder moet in de bediening van de hefinrichting en de aanbouwinstallaties onderwezen zijn!
Vorkdrager heffen/dalen
Tijdens het naar achteren hellen van de mast geen lichaamsdelen tussen mast en frontwand brengen.
16
18
19
20
Tijdens het naar achteren hellen van de mast geen lichaamsdelen tussen mast en frontwand brengen.
– Stuurknuppel (17) naar achteren trekken om de hefinstallatie naar achteren te hellen. – Stuurknuppel (17) naar voren drukken om de hefinstallatie naar voren te hellen.
– Stuurknuppel (17) naar achteren trekken om de hefinstallatie naar achteren te hellen. – Stuurknuppel (17) naar voren drukken om de hefinstallatie naar voren te hellen.
Besturing van aanbouwinstallaties
Besturing van aanbouwinstallaties
F
Draagcapaciteit van de aanbouwinstallatie in aanmerking nemen. – Stuurhendel hulphydraulica ZH 1 (18) (b.v. side-shift) – Stuurhendel ZH2 (19) voor besturing van aanbouwapparatuur, naar achteren trekken of naar voren duwen. – Toets (20) kan gebruikt worden om stuurknuppel ZH2 (19) op de extra hydraulica (ZH3) over te schakelen.
Draagcapaciteit van de aanbouwinstallatie in aanmerking nemen. – Stuurhendel hulphydraulica ZH 1 (18) (b.v. side-shift) – Stuurhendel ZH2 (19) voor besturing van aanbouwapparatuur, naar achteren trekken of naar voren duwen. – Toets (20) kan gebruikt worden om stuurknuppel ZH2 (19) op de extra hydraulica (ZH3) over te schakelen.
De stuurknuppel wordt gebruikt om de hefsnelheid van de hydraulicacilinder te controleren.
De stuurknuppel wordt gebruikt om de hefsnelheid van de hydraulicacilinder te controleren.
Nadat de stuurknuppel vrijgelaten wordt keert hij van zelfs in de neutraalpositie terug en de werkeenheid blijft in de huidige positie staan.
Nadat de stuurknuppel vrijgelaten wordt keert hij van zelfs in de neutraalpositie terug en de werkeenheid blijft in de huidige positie staan.
M
Stuurknuppel altijd met gevoel - niet met een ruk! - gebruiken. Als de werkeenheid het eindpunt bereikt de stuurknuppel onmiddellijk weer vrijlaten.
F
Het is verboden personen met de hefinrichting te heffen.
F
Het is verboden personen met de hefinrichting te heffen.
1203.NL
Stuurknuppel altijd met gevoel - niet met een ruk! - gebruiken. Als de werkeenheid het eindpunt bereikt de stuurknuppel onmiddellijk weer vrijlaten.
1203.NL
M
E 23
E 23
5.6
Bediening van de hefinrichting en de aanbouwinstallaties (Multi-Pilot)
Z
Binnen de eerste 3-4 sec. na het inschakelen van het voertuig (zelftest-fase) is de heffunctie niet mogelijk. In de display wordt "rustpositie heffen" aangewezen.
Z
Binnen de eerste 3-4 sec. na het inschakelen van het voertuig (zelftest-fase) is de heffunctie niet mogelijk. In de display wordt "rustpositie heffen" aangewezen.
F
De Multi-Pilot mag alleen vanuit de bestuurdersstoel gebruikt worden. De bestuurder moet in de bediening van de hefinrichting en de aanbouwinstallaties onderwezen zijn!
De Multi-Pilot mag alleen vanuit de bestuurdersstoel gebruikt worden. De bestuurder moet in de bediening van de hefinrichting en de aanbouwinstallaties onderwezen zijn! Afhankelijk van de hydraulische functie de Multi-Pilot in de afzonderlijke richting drukken.
Vorkdrager heffen/dalen
Vorkdrager heffen/dalen
Hefinstallatie hellen
naar
voren/achteren
45
– Multi-Pilot (8) naar achteren (40) drukken om de vorkdrager te heffen. – Multi-Pilot (8) naar voren (44) drukken om de vorkdrager te dalen.
46
42
Tijdens het naar achteren hellen van de mast geen lichaamsdelen tussen mast en frontwand brengen.
41
Hefinstallatie hellen
F
40
40
voren/achteren
Tijdens het naar achteren hellen van de mast geen lichaamsdelen tussen mast en frontwand brengen.
– Om gelijktijdig de vorkdrager te dalen en de hefinstallatie naar voren te hellen de Multi-Pilot naar voren en rechts (45) drukken. – Om gelijktijdig de vorkdrager te heffen en de hefinstallatie naar achteren te hellen, de Multi-Pilot naar achteren en links (41) drukken. – Om gelijktijdig de vorkdrager te dalen en de hefinstallatie naar voren te hellen de Multi-Pilot naar voren en links (43) drukken.
46
45
46
42
41
40
44
40
Gecombineerde functie
1203.NL
42
naar
44
43
– Multi-Pilot (8) naar links (42) drukken om de hefinstallatie naar achteren terug te hellen. – Multi-Pilot (8) naar rechts (46) drukken om de hefinstallatie naar voren te hellen.
44
Gecombineerde functie – Om gelijktijdig de vorkdrager te dalen en de hefinstallatie naar voren te hellen de Multi-Pilot naar voren en rechts (45) drukken. – Om gelijktijdig de vorkdrager te heffen en de hefinstallatie naar achteren te hellen, de Multi-Pilot naar achteren en links (41) drukken. – Om gelijktijdig de vorkdrager te dalen en de hefinstallatie naar voren te hellen de Multi-Pilot naar voren en links (43) drukken.
44
43
– Multi-Pilot (8) naar links (42) drukken om de hefinstallatie naar achteren terug te hellen. – Multi-Pilot (8) naar rechts (46) drukken om de hefinstallatie naar voren te hellen.
E 24
8
Afhankelijk van de hydraulische functie de Multi-Pilot in de afzonderlijke richting drukken.
– Multi-Pilot (8) naar achteren (40) drukken om de vorkdrager te heffen. – Multi-Pilot (8) naar voren (44) drukken om de vorkdrager te dalen.
F
Bediening van de hefinrichting en de aanbouwinstallaties (Multi-Pilot)
42
46
1203.NL
F
8
5.6
E 24
Extra besturingssysteem I (geïntegreerde schuifinrichting) – Toets (47) aan de Multi-Pilot drukken om de vorkdrager naar links te schuiven. – Toets (48) aan de Multi-Pilot drukken om de vorkdrager naar rechts te schuiven.
Extra besturingssysteem I (geïntegreerde schuifinrichting)
47
– Toets (47) aan de Multi-Pilot drukken om de vorkdrager naar links te schuiven. – Toets (48) aan de Multi-Pilot drukken om de vorkdrager naar rechts te schuiven.
48
49
Extra besturingssysteem II
Z
F
47 48
49
Extra besturingssysteem II
Z
Om een hydraulische aanbouwinstallatie te gebruiken kan de Multi-Pilot gedraaid worden. Als aanbouwinstallaties gebruikt worden moeten de bedieningshandleidingen van de producenten in aanmerking genomen worden.
F
Draagcapaciteit van de aanbouwinstallatie in aanmerking nemen.
Om een hydraulische aanbouwinstallatie te gebruiken kan de Multi-Pilot gedraaid worden. Als aanbouwinstallaties gebruikt worden moeten de bedieningshandleidingen van de producenten in aanmerking genomen worden. Draagcapaciteit van de aanbouwinstallatie in aanmerking nemen.
Extra besturingssysteem III
Extra besturingssysteem III
Om het extra besturingssysteem III te activeren, toets (49) aan de Multi-Pilot drukken (bijvoorbeeld vergrendeling).
Om het extra besturingssysteem III te activeren, toets (49) aan de Multi-Pilot drukken (bijvoorbeeld vergrendeling).
Snelheid van de werkeenheid controleren
Snelheid van de werkeenheid controleren
De Multi-Pilot wordt gebruikt om de snelheid van de hydraulicacilinder te controleren.
De Multi-Pilot wordt gebruikt om de snelheid van de hydraulicacilinder te controleren.
Nadat de stuurknuppel vrijgelaten wordt keert hij van zelfs in de neutraalpositie terug en de werkeenheid blijft in de huidige positie staan.
Nadat de stuurknuppel vrijgelaten wordt keert hij van zelfs in de neutraalpositie terug en de werkeenheid blijft in de huidige positie staan.
M
Stuurknuppel altijd met gevoel - niet met een ruk! - gebruiken. Als de werkeenheid het eindpunt bereikt de Multi-Pilot onmiddellijk weer vrijlaten.
F
Het is verboden personen met de hefinrichting te heffen.
F
Het is verboden personen met de hefinrichting te heffen.
1203.NL
Stuurknuppel altijd met gevoel - niet met een ruk! - gebruiken. Als de werkeenheid het eindpunt bereikt de Multi-Pilot onmiddellijk weer vrijlaten.
1203.NL
M
E 25
E 25
5.7
Opname, transport en afzetten van ladingeenheden
5.7
Opname, transport en afzetten van ladingeenheden
M
Voordat een ladingseenheid opgenomen mag worden moet de bestuurder controleren of de goederen volgens de voorschriften op paletten geladen zijn. De toegelaten draagcapaciteit van het voertuig mag niet overschreden worden. Lastdiagram in aanmerking nemen!
M
Voordat een ladingseenheid opgenomen mag worden moet de bestuurder controleren of de goederen volgens de voorschriften op paletten geladen zijn. De toegelaten draagcapaciteit van het voertuig mag niet overschreden worden. Lastdiagram in aanmerking nemen!
Vorktanden justeren
F
De vorktanden moeten op een manier gejusteerd worden dat beide dezelfde afstand van de buitenkanten van de vorkdrager hebben en de zwaartepunt van de last in het midden tussen de vorktanden ligt. – Vastzethefboom (51) naar boven schuiven. – Vorktanden (52) op de vorkdrager (53) in de juiste positie schuiven. – Vastzethefboom naar beneden draaien en de vorktanden verschuiven totdat zij in de bijbehorende groeven invangen.
Vorktanden justeren
F
51
53
– Vastzethefboom (51) naar boven schuiven. – Vorktanden (52) op de vorkdrager (53) in de juiste positie schuiven. – Vastzethefboom naar beneden draaien en de vorktanden verschuiven totdat zij in de bijbehorende groeven invangen.
52
Lading opnemen – Voorzichtig de lading aan komen. – Parkeerrem (3) aantrekken.
51
53
52
Lading opnemen – Voorzichtig de lading aan komen. – Parkeerrem (3) aantrekken.
3
3
1203.NL
– Hefinstallatie in loodrecht staande positie brengen. – Vorktanden op de juiste hoogte heffen die voor het opnemen van de lading benodigd wordt.
1203.NL
– Hefinstallatie in loodrecht staande positie brengen. – Vorktanden op de juiste hoogte heffen die voor het opnemen van de lading benodigd wordt.
E 26
De vorktanden moeten op een manier gejusteerd worden dat beide dezelfde afstand van de buitenkanten van de vorkdrager hebben en de zwaartepunt van de last in het midden tussen de vorktanden ligt.
E 26
– Het voertuig met de vorktanden zo ver als mogelijk onder de ladingseenheid rijden.
F
– Het voertuig met de vorktanden zo ver als mogelijk onder de ladingseenheid rijden.
F
De vorktanden moeten zich tenminste tot twee derde onder de last bevinden. – Parkeerrem (3) aantrekken. Vorkdrager heffen totdat de last vrij op de vorktanden ligt. – Rijrichtingsschakelaar (39/14) in de positie „achteruit rijden“ zetten en de parkeerrem losmaken.
– Parkeerrem (3) aantrekken. Vorkdrager heffen totdat de last vrij op de vorktanden ligt. – Rijrichtingsschakelaar (39/14) in de positie „achteruit rijden“ zetten en de parkeerrem losmaken.
De rijrichtingsschakelaar kan al naar voertuigvariant aan de Multi-Pilot (afbeelding 1) of aan de Solo-Pilot (afbeelding 2) aangebracht zijn.
39 v r
(1)
F
Controleren of de achterwaartse rijweg vrij is. – Voorzichtig en langzaam terug zetten totdat zich de last buiten het ladingsbereik bevindt.
1203.NL
F
M
14
De rijrichtingsschakelaar kan al naar voertuigvariant aan de Multi-Pilot (afbeelding 1) of aan de Solo-Pilot (afbeelding 2) aangebracht zijn.
F
3
39
R
39
Controleren of de achterwaartse rijweg vrij is. – Voorzichtig en langzaam terug zetten totdat zich de last buiten het ladingsbereik bevindt.
V
F
Personen mogen zich niet onder de opgeheven last ophouden! Niet door de hefinstallatie grijpen. – Hefinstallatie voorzichtig naar achteren hellen. – Last zo ver neerlaten als het voor het vervoer zonder voorwaarde noodzakelijk is (vrije hoogte ca. 150...200 mm).
E 27
14
v r
(1)
(2)
1203.NL
M
De vorktanden moeten zich tenminste tot twee derde onder de last bevinden.
(2)
3
39
R
V
Personen mogen zich niet onder de opgeheven last ophouden! Niet door de hefinstallatie grijpen. – Hefinstallatie voorzichtig naar achteren hellen. – Last zo ver neerlaten als het voor het vervoer zonder voorwaarde noodzakelijk is (vrije hoogte ca. 150...200 mm).
E 27
F
Tijdens het vervoer van lasten moet de hefinstallatie naar achteren geheld worden. De vorktanden moeten zo ver als mogelijk gedaald worden.
Last transporteren
F
Last transporteren
F
In geval dat de last zo hoog gestapeld is dat de zicht naar voren beperkt is dient het voertuig achteruit te worden gereden. – Met gevoel voertuig met het rijpedaal (6) versnellen en met het rempedaal (7) voorzichtig remmen. Erbij altijd remgereed blijven. – De rijsnelheid aan de lokale gegevens (rijweg, werkbereik en lasttype) aanpassen! – Aan wegkruisingen en doorgangen op andere verkeersdeelnemers letten. – Aan onoverzichtelijke uitsluitend met een begeleider rijden.
M
F E 28
In geval dat de last zo hoog gestapeld is dat de zicht naar voren beperkt is dient het voertuig achteruit te worden gereden. – Met gevoel voertuig met het rijpedaal (6) versnellen en met het rempedaal (7) voorzichtig remmen. Erbij altijd remgereed blijven. – De rijsnelheid aan de lokale gegevens (rijweg, werkbereik en lasttype) aanpassen! – Aan wegkruisingen en doorgangen op andere verkeersdeelnemers letten. – Aan onoverzichtelijke uitsluitend met een begeleider rijden.
Aan hellingen en glooiingen moet de lading steeds aan de hoge kant getransporteerd worden. Nooit dwars over hellingen en glooiingen rijden of omkeren.
F
3
Aan hellingen en glooiingen moet de lading steeds aan de hoge kant getransporteerd worden. Nooit dwars over hellingen en glooiingen rijden of omkeren.
Lading afzetten
Lading afzetten
– Het voertuig voorzichtig de ladingsopname naderen. – Parkeerrem (3) vastzetten. – Hefinstallatie in loodrecht staande positie brengen – Vorktanden op de juiste hoogte heffen die voor het opnemen van de ladingsopname benodigd wordt. – Tegenstroomrem ontgrendelen. – Voorzichtig de ladingsopname naderen. – Last langzaam dalen totdat de vorktanden vrij liggen.
– Het voertuig voorzichtig de ladingsopname naderen. – Parkeerrem (3) vastzetten. – Hefinstallatie in loodrecht staande positie brengen – Vorktanden op de juiste hoogte heffen die voor het opnemen van de ladingsopname benodigd wordt. – Tegenstroomrem ontgrendelen. – Voorzichtig de ladingsopname naderen. – Last langzaam dalen totdat de vorktanden vrij liggen.
7
6
M
Hard neerzetten van de last vermijden, om laadgoed en ladingsopname niet te beschadigen. Naar voren neigen bij omhoog geheven lastopneemmiddel alleen tot vóór of boven de stapel.
1203.NL
F
Tijdens het vervoer van lasten moet de hefinstallatie naar achteren geheld worden. De vorktanden moeten zo ver als mogelijk gedaald worden.
F E 28
3
7
6
Hard neerzetten van de last vermijden, om laadgoed en ladingsopname niet te beschadigen. Naar voren neigen bij omhoog geheven lastopneemmiddel alleen tot vóór of boven de stapel.
1203.NL
F
5.8
Voertuig beveiligd parkeren
5.8
Voertuig beveiligd parkeren
F
Wanneer het voertuig verlaten wordt, moet het geborgd worden, ook als de afwezigheid maar van korte duur is.
F
Wanneer het voertuig verlaten wordt, moet het geborgd worden, ook als de afwezigheid maar van korte duur is.
– Voertuig op effen grond rijden. – Parkeerrem (3) aantrekken. – Ladingsvorken volledig dalen en de hefinstallatie naar voren hellen.
F
F
Het voertuig nooit met opgeheven last parkeren en verlaten. – Hoofdschakelaar (10) naar beneden persen. – Sleutel in het contactslot (5) op positie „0“ zetten. – Sleutel uit het contactslot (5) trekken.
5.9
– Voertuig op effen grond rijden. – Parkeerrem (3) aantrekken. – Ladingsvorken volledig dalen en de hefinstallatie naar voren hellen.
3
10
Het voertuig nooit met opgeheven last parkeren en verlaten. – Hoofdschakelaar (10) naar beneden persen. – Sleutel in het contactslot (5) op positie „0“ zetten. – Sleutel uit het contactslot (5) trekken.
5
Trekken van aanhangers
5.9
3
10
5
Trekken van aanhangers
Het voertuig kan in voorkomende gevallen voor het trekken van een aanhanger op een droge, effen en goed onderhouden ondergrond worden gebruikt.
Het voertuig kan in voorkomende gevallen voor het trekken van een aanhanger op een droge, effen en goed onderhouden ondergrond worden gebruikt.
Aankoppelen van de aanhanger
Aankoppelen van de aanhanger
54
54
1203.NL
– Steekbout (54) omlaag drukken en 90 graden draaien. – De steekbout omhoog trekken en de dissel van de aanhanger in de opening plaatsen. – Steekbout inschuiven, omlaag drukken, 90 graden draaien en laten vastklikken.
1203.NL
– Steekbout (54) omlaag drukken en 90 graden draaien. – De steekbout omhoog trekken en de dissel van de aanhanger in de opening plaatsen. – Steekbout inschuiven, omlaag drukken, 90 graden draaien en laten vastklikken.
E 29
E 29
5.10
Aanhanglasten
5.10
Aanhanglasten
M
De bestuurder moet voorafgaand aan het aankoppelen verifiëren, dat de max. aanhanglast niet overschreden wordt.
M
De bestuurder moet voorafgaand aan het aankoppelen verifiëren, dat de max. aanhanglast niet overschreden wordt.
Eigengewicht
Trekkracht
Aanhanglast
(kg)
(N)
(kg)
EFG 316k
2850
12700
8550
EFG 316
3025
12700
9075
EFG 318k
3130
12700
EFG 318
3215
EFG 320
3230
Voertuig
E 30
Trekkracht
Aanhanglast
(kg)
(N)
(kg)
EFG 316k
2850
12700
8550
EFG 316
3025
12700
9075
9390
EFG 318k
3130
12700
9390
12700
9645
EFG 318
3215
12700
9645
12000
9690
EFG 320
3230
12000
9690
Hulp in geval van storingen
6
Hulp in geval van storingen
Dit hoofdstuk maakt het de gebruiker mogelijk, eenvoudige storingen of de gevolgen van een verkeerde bediening zelfs te lokaliseren en in orde te brengen. Bij het bepalen van de fouten dient de volgorde van de in de tabel aangegeven bezigheden aangehouden te worden.
Dit hoofdstuk maakt het de gebruiker mogelijk, eenvoudige storingen of de gevolgen van een verkeerde bediening zelfs te lokaliseren en in orde te brengen. Bij het bepalen van de fouten dient de volgorde van de in de tabel aangegeven bezigheden aangehouden te worden.
Storing Voertuig rijdt niet
Storing Voertuig rijdt niet
Mogeijke – Accustekker niet ingestoken – Hoofdschakelaar ingedrukt – Contactslot in positie „0“ – Accucapaciteit te laag – Elektrische stop defect Last kan niet – Voertuig niet opgeheven bedrijfsklaar worden – Hydraulica-oliepeil te laag – Elektrische stop defect Foutaanwij– Voertuig niet bezing in de disdrijfsklaar play – Software-fout
M
Eigengewicht
Voertuig
Ontstoringen – Accustekker controleren, zo nodig insteken
Mogeijke – Accustekker niet ingestoken – Hoofdschakelaar ingedrukt – Contactslot in positie „0“ – Accucapaciteit te laag – Elektrische stop defect Last kan niet – Voertuig niet opgeheven bedrijfsklaar worden – Hydraulica-oliepeil te laag – Elektrische stop defect Foutaanwij– Voertuig niet bezing in de disdrijfsklaar play – Software-fout
– Hoofdschakelaar ontgrendelen – contactslot op positie „I“ zetten – Accucapaciteit controleren, zo nodig accu opladen – Stoppen controleren – Alle ontstoringstaken uitvoeren die onder „voertuig rijdt niet“ vermeld zijn – Hydraulica-oliepeil controleren – Stoppen controleren – Hoofdschakelaar NOOD-STOP indrukken of contactsleutel op positie „0“ zetten, na ca. 3 sec. gewenste werkfunctie nog een keer activeren
Wanneer de storing na het uitvoeren van de „ontstoringstaken“ niet in orde gebracht kon worden, neemt u a.u.b. contact op met de klantendienst van de producent, omdat verdergaande foutopsporingen alleen door bijzonder geschoold en gekwalificeerd servicepersoneel uitgevoerd kunnen worden.
M 1203.NL
6
Toegestane aanhanglast
E 30
Ontstoringen – Accustekker controleren, zo nodig insteken – Hoofdschakelaar ontgrendelen – contactslot op positie „I“ zetten – Accucapaciteit controleren, zo nodig accu opladen – Stoppen controleren – Alle ontstoringstaken uitvoeren die onder „voertuig rijdt niet“ vermeld zijn – Hydraulica-oliepeil controleren – Stoppen controleren – Hoofdschakelaar NOOD-STOP indrukken of contactsleutel op positie „0“ zetten, na ca. 3 sec. gewenste werkfunctie nog een keer activeren
Wanneer de storing na het uitvoeren van de „ontstoringstaken“ niet in orde gebracht kon worden, neemt u a.u.b. contact op met de klantendienst van de producent, omdat verdergaande foutopsporingen alleen door bijzonder geschoold en gekwalificeerd servicepersoneel uitgevoerd kunnen worden.
1203.NL
Toegestane aanhanglast
6.1
Temperatuurcontrole
6.1
Als een temperatuurschakelaar geactiveerd wordt, wordt de prestatie gereduceerd. Dit gebeurt volgens het temperatuurverloop: tijdens het rijden in de „sluiprit“-modus, bij hydraulische functie „halve hefsnelheid“, bij de besturing „prestatie-continuregeling“.
1203.NL
1203.NL
Als een temperatuurschakelaar geactiveerd wordt, wordt de prestatie gereduceerd. Dit gebeurt volgens het temperatuurverloop: tijdens het rijden in de „sluiprit“-modus, bij hydraulische functie „halve hefsnelheid“, bij de besturing „prestatie-continuregeling“.
Temperatuurcontrole
E 31
E 31
E 32 E 32 1203.NL
1203.NL
F Instandhouding van het voertuig
F Instandhouding van het voertuig
1
1
F M
Bedrijfsveiligheid en milieubescherming De in dit hoofdstuk vermeldde controles en onderhoudswerkzaamheden moeten volgens de periodes uitgevoerd worden die in de onderhouds-checklijsten vastgelegd zijn. Iedere verandering aan het vloertransport-voertuig - in’t bijzonder de veiligheidsinrichtingen - is verboden. In geen geval mogen de arbeidssnelheden van het vloertransportvoertuig veranderd worden. Alleen originele onderdelen worden door ons op qualiteit gecontroleerd. Om een veilig en betrouwbaar gebruik te waarborgen, mag uitsluitend van onderdelen gebruik gemaakt worden die van de producent gereed gemaakt zijn. Oude onderdelen en vervangen bedrijfsmiddelen moeten op juiste wijze volgens de geldende bepalingen voor milieubescherming uit de weg geruimd worden. Voor oliewissel staat de olie-service van de producent u ter beschikking.
F M
Na het uitvoeren van controles en onderhoudswerkzaamheden moeten de stappen uit het hoofdstuk "Hernieuwde ingebruikname" uitgevoerd worden (vgl. hoofdstuk F).
F
0205.NL
M
Veiligheidsvoorschriften voor het instandhouden
2
Personeel voor de instandhouding: Onderhoud en instandhouding van de vloertransportvoertuigen mag uitsluitend door vakkundig personeel uitgevoerd worden. De service-organisatie van de producent beschikt over speciaal voor deze taken geschoolde technische krachten in buitendienst. Wij bevelen u daarom het afsluiten van een onderhouds-contract met het desbetreffende service-steunpunt van de producent aan. Oplichten en opvijzelen: Om het vloertransportvoertuig op te lichten mogen bevestigingsmiddelen alleen aan de daarvoor bestemde plaatsen vastgemaakt worden. Bij het opvijzelen moet door geschikte hulpmiddelen (keggen, houten blokken) een verglijden of wegzakken uitgesloten worden. Werkzaamheden onder een opgelichte ladingvork mogen uitsluitend uitgevoerd worden als deze door een voldoende sterke ketting vastgehouden is. Bij werkzaamheden met geheven ladingvork of opgevijzeld voertuig dienen deze zo beveiligd te worden, dat afzakken, afglijden of wegglijden uitgesloten is. Bij het opvijzelen van het voertuig moeten bovendien de bepalingen van het hoofdstuk „Transport en eerste inbedrijfname“ in acht genomen worden. Bij werkzaamheden aan de vastzetrem moet het voertuig tegen wegrollen worden beveiligd. Reinigingswerkzaamheden: Het vloertransportvoertuig mag niet met brandbare vloeistoffen gereinigd worden. Vóór het begin van de reinigingswerkzaamheden moeten alle veiligheidsmaatregelen getroffen worden om vonkvorming (b.v. door kortsluiting) te voorkomen. Bij vloertransport-voertuigen die met accu's bedreven worden moet de accustekker getrokken worden. Elektrische en elektronische elementen moeten met zwakke zuig- of druklucht en niet-geleidende, antistatische penselen schoongemaakt worden. Wanneer het voertuig met water of stoom gereinigd wordt, is het noodzakelijk vooraf alle elektrische en elektronische elementen zorgvuldig te bedekken omdat vochtigheid fouten kan veroorzaken. Het reinigen met stoomstraal is verboden. Na de reiniging de in de afdeling "hernieuwde ingebruikname" beschreven handelingen uitvoeren. F1
De in dit hoofdstuk vermeldde controles en onderhoudswerkzaamheden moeten volgens de periodes uitgevoerd worden die in de onderhouds-checklijsten vastgelegd zijn. Iedere verandering aan het vloertransport-voertuig - in’t bijzonder de veiligheidsinrichtingen - is verboden. In geen geval mogen de arbeidssnelheden van het vloertransportvoertuig veranderd worden. Alleen originele onderdelen worden door ons op qualiteit gecontroleerd. Om een veilig en betrouwbaar gebruik te waarborgen, mag uitsluitend van onderdelen gebruik gemaakt worden die van de producent gereed gemaakt zijn. Oude onderdelen en vervangen bedrijfsmiddelen moeten op juiste wijze volgens de geldende bepalingen voor milieubescherming uit de weg geruimd worden. Voor oliewissel staat de olie-service van de producent u ter beschikking. Na het uitvoeren van controles en onderhoudswerkzaamheden moeten de stappen uit het hoofdstuk "Hernieuwde ingebruikname" uitgevoerd worden (vgl. hoofdstuk F).
F
M 0205.NL
2
Bedrijfsveiligheid en milieubescherming
Veiligheidsvoorschriften voor het instandhouden Personeel voor de instandhouding: Onderhoud en instandhouding van de vloertransportvoertuigen mag uitsluitend door vakkundig personeel uitgevoerd worden. De service-organisatie van de producent beschikt over speciaal voor deze taken geschoolde technische krachten in buitendienst. Wij bevelen u daarom het afsluiten van een onderhouds-contract met het desbetreffende service-steunpunt van de producent aan. Oplichten en opvijzelen: Om het vloertransportvoertuig op te lichten mogen bevestigingsmiddelen alleen aan de daarvoor bestemde plaatsen vastgemaakt worden. Bij het opvijzelen moet door geschikte hulpmiddelen (keggen, houten blokken) een verglijden of wegzakken uitgesloten worden. Werkzaamheden onder een opgelichte ladingvork mogen uitsluitend uitgevoerd worden als deze door een voldoende sterke ketting vastgehouden is. Bij werkzaamheden met geheven ladingvork of opgevijzeld voertuig dienen deze zo beveiligd te worden, dat afzakken, afglijden of wegglijden uitgesloten is. Bij het opvijzelen van het voertuig moeten bovendien de bepalingen van het hoofdstuk „Transport en eerste inbedrijfname“ in acht genomen worden. Bij werkzaamheden aan de vastzetrem moet het voertuig tegen wegrollen worden beveiligd. Reinigingswerkzaamheden: Het vloertransportvoertuig mag niet met brandbare vloeistoffen gereinigd worden. Vóór het begin van de reinigingswerkzaamheden moeten alle veiligheidsmaatregelen getroffen worden om vonkvorming (b.v. door kortsluiting) te voorkomen. Bij vloertransport-voertuigen die met accu's bedreven worden moet de accustekker getrokken worden. Elektrische en elektronische elementen moeten met zwakke zuig- of druklucht en niet-geleidende, antistatische penselen schoongemaakt worden. Wanneer het voertuig met water of stoom gereinigd wordt, is het noodzakelijk vooraf alle elektrische en elektronische elementen zorgvuldig te bedekken omdat vochtigheid fouten kan veroorzaken. Het reinigen met stoomstraal is verboden. Na de reiniging de in de afdeling "hernieuwde ingebruikname" beschreven handelingen uitvoeren. F1
Laswerkzaamheden: Om schade aan de elektrische of elektronische componenten te voorkomen, moeten deze vóór het uitvoeren van laswerkzaamheden uit het vloertransportvoertuig genomen worden.
Laswerkzaamheden: Om schade aan de elektrische of elektronische componenten te voorkomen, moeten deze vóór het uitvoeren van laswerkzaamheden uit het vloertransportvoertuig genomen worden.
Instelwaarden: Bij reparaties en als er hydraulische/elektrische/ elektronische componenten vrvangen worden moeten de bijbehorende voertuig-specifieke instelwaarden in acht genomen worden.
Instelwaarden: Bij reparaties en als er hydraulische/elektrische/ elektronische componenten vrvangen worden moeten de bijbehorende voertuig-specifieke instelwaarden in acht genomen worden.
Banden: De qualiteit van de banden heeft invloed op de standveiligheid en het rijgedrag van het vloertransportvoertuig. Veranderingen mogen slechts na afspraak met de producent aangebracht worden. Bij het vervangen van wielen of banden moet erop gelet worden dat het vloertransport-voertuig niet in een schuine positie komt te staan (d.w.z. wielen vervangen steeds links en rechts gelijktijdig).
Banden: De qualiteit van de banden heeft invloed op de standveiligheid en het rijgedrag van het vloertransportvoertuig. Veranderingen mogen slechts na afspraak met de producent aangebracht worden. Bij het vervangen van wielen of banden moet erop gelet worden dat het vloertransport-voertuig niet in een schuine positie komt te staan (d.w.z. wielen vervangen steeds links en rechts gelijktijdig).
Hefkettingen: De hefkettingen verslijten snel als ze niet afgesmeerd worden. De in de onderhouds-checklijst vermeldde periodes gelden voor het normaal gebruik. Bij hogere opvorderingen (stof, temperatuur) moet het invetten vak herhaald worden. Het voorgeschreven ketting-spray moet volgens de voorschriften gebruikt worden. Uitwendig aanbrengen van vet en sterke vervuiling verhinderen dat het smeermiddel tot in de gewrichten doordringt.
Hefkettingen: De hefkettingen verslijten snel als ze niet afgesmeerd worden. De in de onderhouds-checklijst vermeldde periodes gelden voor het normaal gebruik. Bij hogere opvorderingen (stof, temperatuur) moet het invetten vak herhaald worden. Het voorgeschreven ketting-spray moet volgens de voorschriften gebruikt worden. Uitwendig aanbrengen van vet en sterke vervuiling verhinderen dat het smeermiddel tot in de gewrichten doordringt.
De kettingspanners zodanig instellen, dat deze zich aan de trekrichting van de ketting kunnen aanpassen. Het is niet toegestaan, de kop van de kettingspanner tegen de lader te spannen. Een minimumafstand van 20 mm moet zijn gewaarborgd.
De kettingspanners zodanig instellen, dat deze zich aan de trekrichting van de ketting kunnen aanpassen. Het is niet toegestaan, de kop van de kettingspanner tegen de lader te spannen. Een minimumafstand van 20 mm moet zijn gewaarborgd.
Hydraulica-slangen: De slangen moeten na zes jaren vervangen worden. Als er hydraulica-componenten vervangen worden, zouden ook de hydraulica-systeemslangen vervangen worden.
Hydraulica-slangen: De slangen moeten na zes jaren vervangen worden. Als er hydraulica-componenten vervangen worden, zouden ook de hydraulica-systeemslangen vervangen worden.
F2
0205.NL
Werkzaamheden aan de elektrische installatie: Werkzaamheden aan de elektrische installatie mogen uitsluitend door elektrotechnisch geschoold personeel uitgevoerd worden. Vóór het begin van de werkzaamheden dienen zij alle maatregelen in aanmerking te nemen die nodig zijn om elektrische ongevallen te voorkomen. In geval van accubedreven vloertransportvoertuigen moet bovendien het voertuig door eruit trekken van de accustekker het stopcontact spanningsvrij gemaakt worden.
0205.NL
Werkzaamheden aan de elektrische installatie: Werkzaamheden aan de elektrische installatie mogen uitsluitend door elektrotechnisch geschoold personeel uitgevoerd worden. Vóór het begin van de werkzaamheden dienen zij alle maatregelen in aanmerking te nemen die nodig zijn om elektrische ongevallen te voorkomen. In geval van accubedreven vloertransportvoertuigen moet bovendien het voertuig door eruit trekken van de accustekker het stopcontact spanningsvrij gemaakt worden.
F2
3
Onderhoud en inspectie
3
Grondig en vakkundig onderhoud is één van de belangrijkste condities voor een veilig gebruik van het transport-voertuig. Het niet aanhouden van regelmatige onderhoudstermijnen kan leiden tot uitvallen van het transportvoertuig en is een bron van mogelijke gevaren voor personen en werkzaamheden.
F
De aangegeven intervallen voor onderhoud gaan uit van éénploegendienst en normale arbeidsvoorwaarden. Bij verzwaarde condities zoals sterke stofinwerking, hevige temperatuurverschillen of meerploegendienst moeten de intervallen dienovereenkomstig afgekort worden.
De aangegeven intervallen voor onderhoud gaan uit van éénploegendienst en normale arbeidsvoorwaarden. Bij verzwaarde condities zoals sterke stofinwerking, hevige temperatuurverschillen of meerploegendienst moeten de intervallen dienovereenkomstig afgekort worden.
De volgende onderhouds-checklijst onthoudt de werkzaamheden die uitgevoerd moeten worden en geeft het tijdstip van uitvoering aan. De vastgelegde onderhoudsintervallen zijn:
De volgende onderhouds-checklijst onthoudt de werkzaamheden die uitgevoerd moeten worden en geeft het tijdstip van uitvoering aan. De vastgelegde onderhoudsintervallen zijn:
W1 M6 M12 M24
W1 M6 M12 M24
= = = =
om de 50 bedrijfsuren, echter tenminste 1x per week om de 1000 bedrijfsuren, echter tenminste om de 6 maanden om de 2000 bedrijfsuren, echter tenminste om de 12 maanden om de 4000 bedrijfsuren, echter tenminste om de 24 maanden
Z
De onderhoudsintervallen W1 dienen door de ondernemer worden uitgevoerd. In de fase van inrijden moeten bovendien nog de volgende werkzaamheden uitgevoerd worden:
= = = =
om de 50 bedrijfsuren, echter tenminste 1x per week om de 1000 bedrijfsuren, echter tenminste om de 6 maanden om de 2000 bedrijfsuren, echter tenminste om de 12 maanden om de 4000 bedrijfsuren, echter tenminste om de 24 maanden
De onderhoudsintervallen W1 dienen door de ondernemer worden uitgevoerd. In de fase van inrijden moeten bovendien nog de volgende werkzaamheden uitgevoerd worden:
Na de eerste 50 - 100 bedrijfsuren, op zijn laatst na 2 maanden:
Na de eerste 50 - 100 bedrijfsuren, op zijn laatst na 2 maanden:
– Accu-poolschroeven natrekken en de toestand van de celverbindingen controleren. – Zichtcontrole van de elektrische en mechanische componenten uitvoeren. – Remvloeistof controleren – Reminstallatie op dichtheid en remleidingen op vrije verplaatsing controleren. – Controleren of de hefkettingen gelijkmatig gespand zijn. – Bevestiging en begrenzing van de vorktanden controleren. – Drijfwerk op dichtheid controleren. – Controleren of schroefboutverbindingen en mechanische beveiligingsinrichtingen stevig vastzitten. – Wielschroeven controleren op stevig vastzitten, zonodig stevig aantrekken. – Hydraulica-oliefilter vervangen.
– Accu-poolschroeven natrekken en de toestand van de celverbindingen controleren. – Zichtcontrole van de elektrische en mechanische componenten uitvoeren. – Remvloeistof controleren – Reminstallatie op dichtheid en remleidingen op vrije verplaatsing controleren. – Controleren of de hefkettingen gelijkmatig gespand zijn. – Bevestiging en begrenzing van de vorktanden controleren. – Drijfwerk op dichtheid controleren. – Controleren of schroefboutverbindingen en mechanische beveiligingsinrichtingen stevig vastzitten. – Wielschroeven controleren op stevig vastzitten, zonodig stevig aantrekken. – Hydraulica-oliefilter vervangen.
Na de eerste 100 bedrijfsuren:
Na de eerste 100 bedrijfsuren:
– Hydraulica-aansluitingen controleren op dichtzitten, zonodig stevig vasttrekken.
– Hydraulica-aansluitingen controleren op dichtzitten, zonodig stevig vasttrekken.
Na het vervangen van de hydraulica-pomp:
Na het vervangen van de hydraulica-pomp:
– Hydraulische installatie met spoelaggregaat reinigen en hydraulica-olie vervangen.
– Hydraulische installatie met spoelaggregaat reinigen en hydraulica-olie vervangen.
0205.NL
Z
Grondig en vakkundig onderhoud is één van de belangrijkste condities voor een veilig gebruik van het transport-voertuig. Het niet aanhouden van regelmatige onderhoudstermijnen kan leiden tot uitvallen van het transportvoertuig en is een bron van mogelijke gevaren voor personen en werkzaamheden.
0205.NL
F
Onderhoud en inspectie
F3
F3
Onderhouds-checklijst EFG 316/318/320
Frame / opbouw:
1.1 1.2 1.3 1.4 1.5 1.6 1.7 1.8
Aandrijving:
2.1 2.2 2.3 2.4
Wielen:
3.1 3.2 3.3 3.4
Besturing:
4.1 4.2 4.3
Reminstallatie:
4.4 5.1 5.2 5.3
Onderhouds-periodes Standaard = t W M M M 1 6 12 24 Controleren of er beschadigingen aan de dragenden t elementen vast te stellen zijn Schroefboutverbindingen controleren t Aanhangkoppeling (trekhaak) controleren t Bestuurdersschutdak op beschadiging en juiste bevestit ging controleren Veiligheidsgordel op goede werking en beschadiging t controleren Blokkeersysteem (optie) op goede werking en t beschadiging controleren Bordjes op aanwezigheid, leesbaarheid en geldigheid t controleren Lagering van chauffeur-beschermdak op juiste voort spanning controleren, dak zo nodig vervangen Controleren ofer geluid of lekkagen aan het drijfwerk zijn t Drijfwerkoliestand controleren t Pedaalmechaniek controleren, zo nodig justeren en int vetten Drijfwerk-/tandwielolie vervangen (echter minimaal om t de 12 maanden) Controleren of er verslijting en beschadigingen te zien t zijn Luchtdruk controleren t Lagers en bevestiging controleren I) t Wiellager-vetvullingen van de voor- en achterwielen vert vangen en wiellagers hernieuwd justeren. Hydr. componenten op functie en dichtheid controleren t b) Op zijn laatst na 500 uur alle lagerpunten van de stuuras (wiellager, fuseepen, stuurhefboom) volgens smeert schema met gangbare vetspuit smeren. Stuuras, fusee, eindpunten op slijtage en vervorming t controleren Stuurhoeksensor met perslucht reinigen t Functie en regeling controleren t Remmechaniek controleren, zo nodig opnieuw justeren t en invetten Remleidingen, aansluitingen en remvloeistofpeil controt leren Remvloeistof vervangen t
F4
Onderhouds-checklijst EFG 316/318/320
Frame / opbouw:
1.1 1.2 1.3 1.4 1.5 1.6 1.7 1.8
Aandrijving:
2.1 2.2 2.3 2.4
Wielen:
3.1 3.2 3.3 3.4
Besturing:
4.1 4.2 4.3
Reminstallatie:
4.4 5.1 5.2 5.3 5.4
0205.NL
5.4
4
Onderhouds-periodes Standaard = t W M M M 1 6 12 24 Controleren of er beschadigingen aan de dragenden t elementen vast te stellen zijn Schroefboutverbindingen controleren t Aanhangkoppeling (trekhaak) controleren t Bestuurdersschutdak op beschadiging en juiste bevestit ging controleren Veiligheidsgordel op goede werking en beschadiging t controleren Blokkeersysteem (optie) op goede werking en t beschadiging controleren Bordjes op aanwezigheid, leesbaarheid en geldigheid t controleren Lagering van chauffeur-beschermdak op juiste voort spanning controleren, dak zo nodig vervangen Controleren ofer geluid of lekkagen aan het drijfwerk zijn t Drijfwerkoliestand controleren t Pedaalmechaniek controleren, zo nodig justeren en int vetten Drijfwerk-/tandwielolie vervangen (echter minimaal om t de 12 maanden) Controleren of er verslijting en beschadigingen te zien t zijn Luchtdruk controleren t Lagers en bevestiging controleren I) t Wiellager-vetvullingen van de voor- en achterwielen vert vangen en wiellagers hernieuwd justeren. Hydr. componenten op functie en dichtheid controleren t b) Op zijn laatst na 500 uur alle lagerpunten van de stuuras (wiellager, fuseepen, stuurhefboom) volgens smeert schema met gangbare vetspuit smeren. Stuuras, fusee, eindpunten op slijtage en vervorming t controleren Stuurhoeksensor met perslucht reinigen t Functie en regeling controleren t Remmechaniek controleren, zo nodig opnieuw justeren t en invetten Remleidingen, aansluitingen en remvloeistofpeil controt leren Remvloeistof vervangen t
0205.NL
4
F4
Hydr. installatie:
6.1 6.2 6.3 6.4 6.5 6.6 6.7 6.8
Onderhouds-periodes Standaard = t W M M M 1 6 12 24 Controleren of er beschadigingen aan de verbindingen t en aansluitingen zijn en of ze dicht zitten b) Ventilatie- en ontluchtingsfilter aan de hydraulica-oliett ank controleren Oliepeil controleren t Hydraulica cilinder op dichtheid, beschadigingen en bet vestiging controleren Slangengeleiding op correcte functie en beschadiging t controleren Filterpatroon vervangen (hydraulica-olie en ontt luchtingsfilter) Hydraulica-olie vervangen. t Functie van de drukbeperkingsventielen controleren t
Hydr. installatie:
6.1 6.2 6.3 6.4 6.5 6.6 6.7 6.8
Onderhouds-periodes Standaard = t W M M M 1 6 12 24 Controleren of er beschadigingen aan de verbindingen t en aansluitingen zijn en of ze dicht zitten b) Ventilatie- en ontluchtingsfilter aan de hydraulica-oliett ank controleren Oliepeil controleren t Hydraulica cilinder op dichtheid, beschadigingen en bet vestiging controleren Slangengeleiding op correcte functie en beschadiging t controleren Filterpatroon vervangen (hydraulica-olie en ontt luchtingsfilter) Hydraulica-olie vervangen. t Functie van de drukbeperkingsventielen controleren t
b) Hydraulica-aansluitingen voor de eerste keer na ca. 100 bedrijfsuren op dichtheid controleren, zo nodig stevig aantrekken.
b) Hydraulica-aansluitingen voor de eerste keer na ca. 100 bedrijfsuren op dichtheid controleren, zo nodig stevig aantrekken.
l) Na ca. 50 bedrijfsuren controleren of de wielmoeren stevig vastzitten, zo nodig stevig aantrekken.
l) Na ca. 50 bedrijfsuren controleren of de wielmoeren stevig vastzitten, zo nodig stevig aantrekken.
Z
Z
De onderhouds-intervallen gelden voor het normaal gebruik. In geval van verzwaarde condities moeten de intervallen dienovereenkomstig afgekort worden.
0205.NL
0205.NL
De onderhouds-intervallen gelden voor het normaal gebruik. In geval van verzwaarde condities moeten de intervallen dienovereenkomstig afgekort worden.
F5
F5
F6
Onderhouds-periodes Standaard = t W M M M 1 6 12 24 Elektr. 7.1 Apparaturen en beeldschermen op correcte functie con- t installatie: troleren 7.2 Kabelaansluitingen op lichte perspassing en beschadit gingen controleren 7.3 Kabelgeleidingen op functie en beschadiging controlet ren 7.4 Functie van de waarschuwingsinrichtingen en veiligt heidsschakelingen controleren 7.5 Schakelweefspoelen controleren, zo nodig versleten t componenten vervangen 7.6 Stoppen op juiste waarden controleren t 7.7 Impulsbesturing reinigen t Elektro-mo- 8.1 Functie van de ventilator controleren t toren: 8.2 Motorbevestiging controleren t 8.3 Motor-koelribben reinigen t Accu: 9.1 Accukabel op beschadiging controleren, zo nodig ver- t vangen 9.2 Zuurdichtheid, zuurstand en celspanning controleren t 9.3 Aansluitklemmen op lichte perspassing controleren, met t poolvet invetten 9.4 Accu-insteekverbindingen reinigen, op lichte perspast sing controleren Hefinstalla- 10.1 Looprail's en de zijdelingse aanloopvlak van de lijschij- t tie: ven in de hefinstallatieprofielen met smeervet invetten. 10.2 Alle invetplaatsen van de lijschijven van de hefinstallatie t en van de vorkdrager invetten. 10.3 Hefkettingen en de kettinggeleiding op slijtage controlet ren, justeren en invetten 10.4 Hefkettingen en kettinggeleiding smeren t 10.5 Hefinstallatiebevestiging controleren t 10.6 Hellingscilinderlagers en bevestiging controleren t 10.7 Controleren of de vorktanden en vorkdrager versleten of t beschadigd zijn 10.8 Zichtcontrole van de looprollen, glijsloffen en aanslagen t uitvoeren 10.9 Hellingshoek van de hefinstallatie controleren. t Gelijkmatige uitschuiving van de beide neigcilinders controleren. 10.10 Speling in de mast controleren en zo nodig zijspeling via t afstandschijven justeren. Algemene 11.1 Elektrische installatie op massa-afsluiting controleren t metingen: (VDI 2511) 11.2 Rijsnelheid en remweg controleren t 11.3 Hef- en daalsnelheid controleren t Demonstra- 12.1 Proefrit met volle last t tie: 12.2 Nadat de onderhoudswerkzaamheden afgesloten zijn, t het voertuig een gevolmachtigde persoon voor ogen brengen F6
0205.NL
0205.NL
Onderhouds-periodes Standaard = t W M M M 1 6 12 24 Elektr. 7.1 Apparaturen en beeldschermen op correcte functie con- t installatie: troleren 7.2 Kabelaansluitingen op lichte perspassing en beschadit gingen controleren 7.3 Kabelgeleidingen op functie en beschadiging controlet ren 7.4 Functie van de waarschuwingsinrichtingen en veiligt heidsschakelingen controleren 7.5 Schakelweefspoelen controleren, zo nodig versleten t componenten vervangen 7.6 Stoppen op juiste waarden controleren t 7.7 Impulsbesturing reinigen t Elektro-mo- 8.1 Functie van de ventilator controleren t toren: 8.2 Motorbevestiging controleren t 8.3 Motor-koelribben reinigen t Accu: 9.1 Accukabel op beschadiging controleren, zo nodig ver- t vangen 9.2 Zuurdichtheid, zuurstand en celspanning controleren t 9.3 Aansluitklemmen op lichte perspassing controleren, met t poolvet invetten 9.4 Accu-insteekverbindingen reinigen, op lichte perspast sing controleren Hefinstalla- 10.1 Looprail's en de zijdelingse aanloopvlak van de lijschij- t tie: ven in de hefinstallatieprofielen met smeervet invetten. 10.2 Alle invetplaatsen van de lijschijven van de hefinstallatie t en van de vorkdrager invetten. 10.3 Hefkettingen en de kettinggeleiding op slijtage controlet ren, justeren en invetten 10.4 Hefkettingen en kettinggeleiding smeren t 10.5 Hefinstallatiebevestiging controleren t 10.6 Hellingscilinderlagers en bevestiging controleren t 10.7 Controleren of de vorktanden en vorkdrager versleten of t beschadigd zijn 10.8 Zichtcontrole van de looprollen, glijsloffen en aanslagen t uitvoeren 10.9 Hellingshoek van de hefinstallatie controleren. t Gelijkmatige uitschuiving van de beide neigcilinders controleren. 10.10 Speling in de mast controleren en zo nodig zijspeling via t afstandschijven justeren. Algemene 11.1 Elektrische installatie op massa-afsluiting controleren t metingen: (VDI 2511) 11.2 Rijsnelheid en remweg controleren t 11.3 Hef- en daalsnelheid controleren t Demonstra- 12.1 Proefrit met volle last t tie: 12.2 Nadat de onderhoudswerkzaamheden afgesloten zijn, t het voertuig een gevolmachtigde persoon voor ogen brengen
5
Invetplan EFG 316/318/320
5
Invetplan EFG 316/318/320
G
G
t-D
t-D
s-E
s-E
g-E
g-E s-E
s-E -A
-A
-b - N
-b - N
a
a
g
Geleivlakken
b
Opvulpijp tandwielolie
g
Geleivlakken
b
Opvulpijp tandwielolie
s
Smeernippels
a
Spuischroef tandwielolie
s
Smeernippels
a
Spuischroef tandwielolie
t
Opvulpijp remvloeistof
t
Opvulpijp remvloeistof
c
Opvulpijp hydraulica-olie
Spuischroef hydraulica-olie
0205.NL
0205.NL
Opvulpijp hydraulica-olie
F7
c
Spuischroef hydraulica-olie
F7
5.1
Bedrijfsmiddelen
5.1
Omgaan met bedrijfsmiddelen: De omgang met bedrijfsmiddelen moet steeds vakkundig en volgens de producentenvoorschriften gebeuren.
F
Omgaan met bedrijfsmiddelen: De omgang met bedrijfsmiddelen moet steeds vakkundig en volgens de producentenvoorschriften gebeuren.
F
Een niet vakkundig omgang brengt de gezondheid, het leven en milieu in gevaar. Bedrijfsmiddelen mogen alleen in volgens de voorschriften geproduceerde tanks bewaard worden. Zij kunnen brandbaar zijn, daarom niet met heete delen of open vuur aanraken.
Een niet vakkundig omgang brengt de gezondheid, het leven en milieu in gevaar. Bedrijfsmiddelen mogen alleen in volgens de voorschriften geproduceerde tanks bewaard worden. Zij kunnen brandbaar zijn, daarom niet met heete delen of open vuur aanraken.
Als bedrijfsmiddelen opgevuld zullen worden, uitsluitend schone tanks benutten. Het dooreenmengen van bedrijfsmiddelen met verschillende kwaliteit is verboden. Van deze bestemming mag alleen afgeweken worden, als het mengen in deze handleiding uitdrukkelijk word vorgeschreven.
Als bedrijfsmiddelen opgevuld zullen worden, uitsluitend schone tanks benutten. Het dooreenmengen van bedrijfsmiddelen met verschillende kwaliteit is verboden. Van deze bestemming mag alleen afgeweken worden, als het mengen in deze handleiding uitdrukkelijk word vorgeschreven.
Het morsen is te vermijden. Gemorste vloeistoffen onmiddelijk met een geschikte bindmiddel neutraliseren. Het bedrijfsmiddel/bindmiddel-mengsel moet volgens de voorschriften uit de weg geruimd worden.
Het morsen is te vermijden. Gemorste vloeistoffen onmiddelijk met een geschikte bindmiddel neutraliseren. Het bedrijfsmiddel/bindmiddel-mengsel moet volgens de voorschriften uit de weg geruimd worden.
Code
Bestelnr.
Hoeveelheid
A
50023243
Benaming
Gebruik
18 l
H-LPD 22 2)
Hydraulische installatie
Gebruik
18 l
H-LPD 22 2)
Hydraulische installatie
D
29201580
Remvloeistof SEA J 1703 4) FMVSS 116 DOT 4 en DOT 4
Hydraulische reminstallatie
Voor- en achterwiel wiellagers
E
50157382
Smeervet K-L 3N 3)
Voor- en achterwiel wiellagers
Kettingen
G
29201280
Kettingspray
Kettingen
50124052
Tandwielolie ATF/ Dexron-II D
Drijfwerk
D
29201580
E
50157382
Smeervet K-L 3N 3)
G
29201280
Kettingspray
50124052
Tandwielolie ATF/ Dexron-II D
Drijfwerk
N
Vet-richtwaarden
0,25
2 x 0,35 l
Vet-richtwaarden Druippunt Walkpenetration NLG1-klasse Gebruiks°C bij 25 °C temperatuur °C 185 265 - 295 2 -35/+120
Code Verzepingswijze E Lithium 1) 2) 3) 4)
Druippunt Walkpenetration NLG1-klasse Gebruiks°C bij 25 °C temperatuur °C 185 265 - 295 2 -35/+120
geldig voor temperatuurbereik -5/+30 °C geldig voor temperatuurbereik -20/-5 °C geldig voor temperatuurbereik +30/+50 °C Het is aan te bevelen de remvloeistof Bremsflüssigkeit DOT 4 te gebruiken.
0205.NL
geldig voor temperatuurbereik -5/+30 °C geldig voor temperatuurbereik -20/-5 °C geldig voor temperatuurbereik +30/+50 °C Het is aan te bevelen de remvloeistof Bremsflüssigkeit DOT 4 te gebruiken.
0205.NL
1) 2) 3) 4)
50023243
Benaming H-LPD 32 1) HV 68 3)
Hydraulische reminstallatie
Code Verzepingswijze E Lithium
Hoeveelheid
50124051
Remvloeistof SEA J 1703 4) FMVSS 116 DOT 4 en DOT 4
2 x 0,35 l
A
3)
HV 68 0,25
Bestelnr. 50062046
50124051
N
Code
H-LPD 32 1)
50062046
F8
Bedrijfsmiddelen
F8
6
Beschrijving van de onderhouds- en instandhoudingswerkzaamheden
6
Beschrijving van de onderhouds- en instandhoudingswerkzaamheden
6.1
Het voertuig voorbereiden voor onderhouds- en instandhoudings-werkzaamheden
6.1
Het voertuig voorbereiden voor onderhouds- en instandhoudings-werkzaamheden
6.2
6.3
Om ongevallen bij onderhouds- en instandhoudingswerkzaamheden te voorkomen moeten alle vereiste veiligheidsmaatregelen genomen worden. Aan de volgende voorwaarden moet voldaan worden:
Om ongevallen bij onderhouds- en instandhoudingswerkzaamheden te voorkomen moeten alle vereiste veiligheidsmaatregelen genomen worden. Aan de volgende voorwaarden moet voldaan worden:
– Accu's openleggen (vergl. hoofdstuk D).
– Accu's openleggen (vergl. hoofdstuk D).
De achter afdekkap openen
6.2
De achter afdekkap openen
– Twee schroeven eruit schroeven, de achter afdekkap naar beneden drukken en afnemen.
– Twee schroeven eruit schroeven, de achter afdekkap naar beneden drukken en afnemen.
De veiligheden, hydraulica-pomp en de elektrische aggregaten kunnen nu bereikt worden.
De veiligheden, hydraulica-pomp en de elektrische aggregaten kunnen nu bereikt worden.
Bevestiging van de wielen controleren
6.3
Bevestiging van de wielen controleren
– Voertuig beveiligd parkeren (vergl. hoofdstuk E). – Wielmoeren (1) over kruis met een draaimomentsleutel vast trekken.
– Voertuig beveiligd parkeren (vergl. hoofdstuk E). – Wielmoeren (1) over kruis met een draaimomentsleutel vast trekken.
Aanloopkoppel Aandrijvingswielen Achterwielen
Aanloopkoppel Aandrijvingswielen Achterwielen
MA = 140 Nm MA = 140 Nm 1
MA = 140 Nm MA = 140 Nm 1
f
f09 b
0205.NL
f09 b
0205.NL
f
F9
F9
6.4
Hydraulica-oliepeil controleren
6.4
Hydraulica-oliepeil controleren
F
De ladingopname moet volledig neergelaten zijn.
F
De ladingopname moet volledig neergelaten zijn.
– Het voertuig voor onderhouds- en instandhoudingswerkzaamheden voorbereiden. – Luchtfilter met maatstok (2) losschroeven.
2
– Zichtcontrole van de hydraulica-oliepeil aan de maatstok (3).
Z
Z
Als de tank voldoende gevuld is bereikt de hydraulica-oliepeil de max. markering (4).
Als de tank voldoende gevuld is bereikt de hydraulica-oliepeil de max. markering (4).
3
3
4
4
f09unten
f09unten – Zo nodig, hydraulica-olie bijvullen totdat de voorgeschreven vulpeil bereikt is (10 mm aan de maatstok (3) voldoen ca. 1 l hydraulica-olie, vergl. hoofdstuk).
M
Hydraulicatank niet over de max. markering vullen omdat anders storingen en beschadigingen aan de installatie optreden kunnen.
Hydraulicatank niet over de max. markering vullen omdat anders storingen en beschadigingen aan de installatie optreden kunnen.
0205.NL
Vervangen bedrijfsmiddelen moeten op juiste wijze volgens de geldende bepalingen voor milieu-bescherming uit de weg geruimd worden ("recycling").
0205.NL
Vervangen bedrijfsmiddelen moeten op juiste wijze volgens de geldende bepalingen voor milieu-bescherming uit de weg geruimd worden ("recycling").
F 10
2
– Zichtcontrole van de hydraulica-oliepeil aan de maatstok (3).
– Zo nodig, hydraulica-olie bijvullen totdat de voorgeschreven vulpeil bereikt is (10 mm aan de maatstok (3) voldoen ca. 1 l hydraulica-olie, vergl. hoofdstuk).
M
– Het voertuig voor onderhouds- en instandhoudingswerkzaamheden voorbereiden. – Luchtfilter met maatstok (2) losschroeven.
F 10
6.5
F
Drijfwerkoliepeil controleren
6.5
F
Tandwielolie mag niet in de grond geraken. Om deze reden een olieopvangbak onder het drijfwerk plaatsen. – Voertuig beveiligd parkeren (vergl. hoofdstuk E). – Oliebijvulschroef (5) eruit schroeven. – Drijfwerkoliestand controleren, zo nodig tandwielolie bijvullen.
Drijfwerkoliepeil controleren Tandwielolie mag niet in de grond geraken. Om deze reden een olieopvangbak onder het drijfwerk plaatsen. – Voertuig beveiligd parkeren (vergl. hoofdstuk E). – Oliebijvulschroef (5) eruit schroeven. – Drijfwerkoliestand controleren, zo nodig tandwielolie bijvullen.
5
Z
De vulhoogte moet de lager kant van de bijvulboring bereiken.
Z
De vulhoogte moet de lager kant van de bijvulboring bereiken.
M
Vervangen bedrijfsmiddelen moeten op juiste wijze volgens de geldende bepalingen voor milieu-bescherming uit de weg geruimd worden („recycling“).
M
Vervangen bedrijfsmiddelen moeten op juiste wijze volgens de geldende bepalingen voor milieu-bescherming uit de weg geruimd worden („recycling“).
6.6
6
Olie aflaten
6.6
– Olie in de bedrijfswarme toestand aflaten. – Olieopvangbak onder de opening plaatsen. – Olieafloopschroef (6) eruit draaien en tandwielolie aflaten. 6.7
6
Olie aflaten – Olie in de bedrijfswarme toestand aflaten. – Olieopvangbak onder de opening plaatsen. – Olieafloopschroef (6) eruit draaien en tandwielolie aflaten.
Olie bijvullen
6.7
– Olieafloopschroef weer inzetten en dichtdraaien. – Nieuw tandwielolie bijvullen wanneer de oliebijvulschroef (5) eruit gedraaid is. 6.8
5
Olie bijvullen – Olieafloopschroef weer inzetten en dichtdraaien. – Nieuw tandwielolie bijvullen wanneer de oliebijvulschroef (5) eruit gedraaid is.
Hydraulica-oliefilter vervangen
6.8
Hydraulica-oliefilter vervangen
De hydraulica-oliefilter bevindt zich links naast de hellingcilinder en kan na het verwijderen van de bodemplaat bereikt worden.
De hydraulica-oliefilter bevindt zich links naast de hellingcilinder en kan na het verwijderen van de bodemplaat bereikt worden.
– De hydraulica-oliefilter-sluitkap (7) losschroeven. – Filterelement vervangen; in geval dat de O-ring beschadigd is moet hij ook vervangen worden. O-ring voor het hernieuwd inzetten zacht inoliën. – Sluitkap weer inschroeven.
– De hydraulica-oliefilter-sluitkap (7) losschroeven. – Filterelement vervangen; in geval dat de O-ring beschadigd is moet hij ook vervangen worden. O-ring voor het hernieuwd inzetten zacht inoliën. – Sluitkap weer inschroeven.
0205.NL
7
0205.NL
7
F 11
F 11
F
Remvloeistofpeil controleren
6.9
F
Remvloeistof is vergiftig en mag dus alleen in geslotene origineeltanks bewaard worden. – Voertuig beveiligd parkeren (vergl. hoofdstuk E). – Voetmatten verwijderen. – Bevestigingsschroef losschroeven en de bodemplaat (8) afnemen.
Remvloeistofpeil controleren Remvloeistof is vergiftig en mag dus alleen in geslotene origineeltanks bewaard worden. – Voertuig beveiligd parkeren (vergl. hoofdstuk E). – Voetmatten verwijderen. – Bevestigingsschroef losschroeven en de bodemplaat (8) afnemen.
8 – Remvloeistofpeil aan de remvloeistofcompensatietank (9) door zichtcontrole controleren, zo nodig remvloeistof bijvullen.
8 – Remvloeistofpeil aan de remvloeistofcompensatietank (9) door zichtcontrole controleren, zo nodig remvloeistof bijvullen.
9
Z
De remvloeistofpeil moet tussen de markeringen „Min.“ en „Max.“ zichtbaar zijn.
Z
De remvloeistofpeil moet tussen de markeringen „Min.“ en „Max.“ zichtbaar zijn.
M
Vervangen bedrijfsmiddelen moeten op juiste wijze volgens de geldende bepalingen voor milieu-bescherming uit de weg geruimd worden („recycling“).
M
Vervangen bedrijfsmiddelen moeten op juiste wijze volgens de geldende bepalingen voor milieu-bescherming uit de weg geruimd worden („recycling“).
6.10
Onderhoud van de veiligheidsgordel
6.10
Onderhoud van de veiligheidsgordel
Wij adviseren da de bestuurder toestand en het correcte functioneren van de veiligheidsgordel dagelijks voor het werkbegin van het vloertransportvoertuig controleert. Alleen regelmatige controles kunnen ervoor garanderen dat functiefouten op tijd worden herkend.
Wij adviseren da de bestuurder toestand en het correcte functioneren van de veiligheidsgordel dagelijks voor het werkbegin van het vloertransportvoertuig controleert. Alleen regelmatige controles kunnen ervoor garanderen dat functiefouten op tijd worden herkend.
– Gordel volledig eruit trekken en het vezelig worden controleren – Op correcte functie van het gordelslot en het oprollen van de gordel letten – Afdekking op beschadigingen controleren
– Gordel volledig eruit trekken en het vezelig worden controleren – Op correcte functie van het gordelslot en het oprollen van de gordel letten – Afdekking op beschadigingen controleren
Test van de blokkeermechanisme:
Test van de blokkeermechanisme:
– Vloertransportvoertuig horizontaal parkeren – De gordel met een ruk eruit trekken
– Vloertransportvoertuig horizontaal parkeren – De gordel met een ruk eruit trekken
M
De uittrekbeweging van de gordel moet automatisch blokkeren.
M
De uittrekbeweging van de gordel moet automatisch blokkeren
F 12
– Motorkap om ca. 30 graden openen
Het vloertransportvoertuig niet met defecte veiligheidsgordel bedrijven, maar deze onmiddellijk laten vervangen!
0205.NL
F
9
M
De uittrekbeweging van de gordel moet automatisch blokkeren.
M
De uittrekbeweging van de gordel moet automatisch blokkeren
F F 12
– Motorkap om ca. 30 graden openen
Het vloertransportvoertuig niet met defecte veiligheidsgordel bedrijven, maar deze onmiddellijk laten vervangen!
0205.NL
6.9
6.11
Elektrische veiligheden controleren – – – –
F
6.11
Het voertuig voor onderhouds- en instandhoudingswerkzaamheden voorbereiden. De achter afdekkap openen. Afdekkap (11) losschroeven. Veiligheden volgens tabel op juiste waarde en correcte toestand controleren.
– – – –
F
Om beschadigingen aan de elektrische installatie voorkomen mogen alleen veiligheden met de juiste waarden ingezet worden.
10
11
12
Elektrische veiligheden controleren Het voertuig voor onderhouds- en instandhoudingswerkzaamheden voorbereiden. De achter afdekkap openen. Afdekkap (11) losschroeven. Veiligheden volgens tabel op juiste waarde en correcte toestand controleren.
Om beschadigingen aan de elektrische installatie voorkomen mogen alleen veiligheden met de juiste waarden ingezet worden.
13 14 15
10
16
17
17
A F3.1
11
B F3.1
12 13 14 15 16 17 18
C 5F3 D 5F2 E 4F1 F 1F9 1F 2F1 3F1
Waarde / type
Pos.
Benaming
10 A
10
A F3.1
10 A
11
B F3.1
10 A 10 A 10 A 10 A 355 A 250 A 30 A
12 13 14 15 16 17 18
C 5F3 D 5F2 E 4F1 F 1F9 1F 2F1 3F1
Stroomkring Spanningstransformator Voorzieningsrelais StVZO Spanningstransformator Voorzieningsrelais StVZO Licht voor achteruitversnelling Besturingszekering converter Besturingszekering hoorn Besturingszekering elektronica Rijmotor Pompmotor Stuurmotor
Waarde / type 10 A 10 A 10 A 10 A 10 A 10 A 355 A 250 A 30 A
0205.NL
10
Stroomkring Spanningstransformator Voorzieningsrelais StVZO Spanningstransformator Voorzieningsrelais StVZO Licht voor achteruitversnelling Besturingszekering converter Besturingszekering hoorn Besturingszekering elektronica Rijmotor Pompmotor Stuurmotor
13 14 15
18
0205.NL
Benaming
12
16
18 Pos.
11
F 13
F 13
7
Hernieuwde ingebruikname
6.12
De hernieuwde ingebruikname na reiniging of instandhoudingswerkzaamheden mag slechts na uitvoering van de volgende handelingen gebeuren:
De hernieuwde ingebruikname na reiniging of instandhoudingswerkzaamheden mag slechts na uitvoering van de volgende handelingen gebeuren:
– Claxon controleren op juist functioneren. – Hoofdschakelaar controleren op juist functioneren. – Rem controleren op juist functioneren.
– Claxon controleren op juist functioneren. – Hoofdschakelaar controleren op juist functioneren. – Rem controleren op juist functioneren.
Stilleggen van het voertuig
7
Wordt het vloertransportvoertuig voor langer dan 2 maanden stilgelegd, mag het uitsluitend in een vorstvrije en droge ruimte opgeslagen worden. Alle werkzaamheden die voor, tijdens en na stillegging noodzakelijk zijn moeten net als beschreven uitgevoerd worden.
M
M
Het transportvoertuig moet tijdens de stillegging zó opgevijzeld worden dat alle wielen van de grond zijn. Slechts zo is gewaarborgd dat de wielen en wiellagers niet beschadigd worden.
Werkzaamheden vóór het stilleggen
7.1
Het transportvoertuig grondig schoonmaken. Remmen controleren. Hydraulica-oliepeil controleren, zo nodig olie bijvullen. Alle mechanische elementen die niet met een verflaag bedekt zijn, met een dunne laag olie resp. vet voorzien. – Het voertuig volgens de invetplan invetten. – Accu opladen (vgl. hoofdstuk D). – Accu afklemmen, reinigen en de poolschroeven met accupoolvet invetten.
Het transportvoertuig grondig schoonmaken. Remmen controleren. Hydraulica-oliepeil controleren, zo nodig olie bijvullen. Alle mechanische elementen die niet met een verflaag bedekt zijn, met een dunne laag olie resp. vet voorzien. – Het voertuig volgens de invetplan invetten. – Accu opladen (vgl. hoofdstuk D). – Accu afklemmen, reinigen en de poolschroeven met accupoolvet invetten.
Z
Bovendien moeten de aanwijzingen van de producent van de accu opgevolgd worden.
Werkzaamheden tijdens de stillegging
F 14
7.2
Werkzaamheden tijdens de stillegging Om de 2 maanden: Accu opladen (vgl. hoofdstuk D).
M 0205.NL
Accubedrevene transportvoertuigen: Het regelmatige opladen van de accu is absoluut noodzakelijk, omdat er anders door de automatische ontlading van de accu een onderlading plaatsvindt die door de daarmee verbonden sulfatering de accu vernielt.
Bovendien moeten de aanwijzingen van de producent van de accu opgevolgd worden. – Alle openliggende elektrische contacten afspuiten met een geschikt contactspray.
Om de 2 maanden: Accu opladen (vgl. hoofdstuk D).
M
Werkzaamheden vóór het stilleggen – – – –
– Alle openliggende elektrische contacten afspuiten met een geschikt contactspray.
7.2
Het transportvoertuig moet tijdens de stillegging zó opgevijzeld worden dat alle wielen van de grond zijn. Slechts zo is gewaarborgd dat de wielen en wiellagers niet beschadigd worden. Wanneer het voertuig voor langer dan 6 maanden stilgelegd moet worden, moeten verdergaande werkzaamheden met de klantendienst van de producent afgesproken worden.
– – – –
Z
Stilleggen van het voertuig Wordt het vloertransportvoertuig voor langer dan 2 maanden stilgelegd, mag het uitsluitend in een vorstvrije en droge ruimte opgeslagen worden. Alle werkzaamheden die voor, tijdens en na stillegging noodzakelijk zijn moeten net als beschreven uitgevoerd worden.
Wanneer het voertuig voor langer dan 6 maanden stilgelegd moet worden, moeten verdergaande werkzaamheden met de klantendienst van de producent afgesproken worden.
7.1
Hernieuwde ingebruikname
F 14
Accubedrevene transportvoertuigen: Het regelmatige opladen van de accu is absoluut noodzakelijk, omdat er anders door de automatische ontlading van de accu een onderlading plaatsvindt die door de daarmee verbonden sulfatering de accu vernielt.
0205.NL
6.12
Hernieuwde ingebruikname na stillegging – – – – – – –
Z
F 8
Het transportvoertuig grondig schoonmaken. Het vloertransportvoertuig volgens de invetplan invetten. Accu reinigen, de poolschroeven met accupoolvet invetten en de accu afklemmen. Accu opladen (vgl. hoofdstuk D). Drijfwerksolie op condenswater controleren, zo nodig vervangen. Hydraulica-olie op condenswater controleren, zo nodig vervangen. Het transportvoertuig in werking stellen (vergl. hoofdstuk E).
Hernieuwde ingebruikname na stillegging – – – – – – –
Z
Accubedrevene transportvoertuigen: In geval van schakelproblemen in de elektrische installatie moeten de contacten met contactspray ingespoten worden en een mogelijke oxyde-laag op de contacten van de bedieningselementen moet door meermalig activeren verwijderd worden.
F
Onmiddellijk na de inbedrijfneming moet herhaaldelijk als test geremd worden. Veiligheidscontrole na verloop van tijd en buitengewone gebeurtenissen (D: UVV-controle volgens BGV D27 [UVV: Duitse voorschriften voor ongevallenpreventie])
8
Het transportvoertuig grondig schoonmaken. Het vloertransportvoertuig volgens de invetplan invetten. Accu reinigen, de poolschroeven met accupoolvet invetten en de accu afklemmen. Accu opladen (vgl. hoofdstuk D). Drijfwerksolie op condenswater controleren, zo nodig vervangen. Hydraulica-olie op condenswater controleren, zo nodig vervangen. Het transportvoertuig in werking stellen (vergl. hoofdstuk E).
Accubedrevene transportvoertuigen: In geval van schakelproblemen in de elektrische installatie moeten de contacten met contactspray ingespoten worden en een mogelijke oxyde-laag op de contacten van de bedieningselementen moet door meermalig activeren verwijderd worden. Onmiddellijk na de inbedrijfneming moet herhaaldelijk als test geremd worden. Veiligheidscontrole na verloop van tijd en buitengewone gebeurtenissen (D: UVV-controle volgens BGV D27 [UVV: Duitse voorschriften voor ongevallenpreventie])
Het transport-voertuig moet tenminste een keer per jaar of na bijzondere gebeurtenissen door een hiervoor speciaal gequalificeerde persoon gecontroleerd worden. Deze persoon moet een evaluatie en beoordeling zonder invloed van gezichtspunten van het bedrijf of van economische aard uitsluitend vanuit het standpunt van veiligheid afgeven. Deze persoon dient voldoende kennis en ervaring te hebben om de toestand van een transportvoertuig en de effectiviteit van de bescherminrichtingen volgens de regels van de techniek en de basisregels voor de controle van transportvoertuigen te kunnen beoordelen.
Het transport-voertuig moet tenminste een keer per jaar of na bijzondere gebeurtenissen door een hiervoor speciaal gequalificeerde persoon gecontroleerd worden. Deze persoon moet een evaluatie en beoordeling zonder invloed van gezichtspunten van het bedrijf of van economische aard uitsluitend vanuit het standpunt van veiligheid afgeven. Deze persoon dient voldoende kennis en ervaring te hebben om de toestand van een transportvoertuig en de effectiviteit van de bescherminrichtingen volgens de regels van de techniek en de basisregels voor de controle van transportvoertuigen te kunnen beoordelen.
Daarbij moet een volledig onderzoek van de technische toestand van het voertuig met betrekking op veiligheid tegen ongevallen uitgevoerd worden. Bovendien moet het vloertransportvoertuig grondig onderzocht worden op beschadigingen die door eventueel niet-vakkundig gebruik kunnen zijn ontstaan. Er dient een controlebericht gemaakt te worden. De resultaten van de controle moeten minstens tot de tweede controle nadien bewaard blijven.
Daarbij moet een volledig onderzoek van de technische toestand van het voertuig met betrekking op veiligheid tegen ongevallen uitgevoerd worden. Bovendien moet het vloertransportvoertuig grondig onderzocht worden op beschadigingen die door eventueel niet-vakkundig gebruik kunnen zijn ontstaan. Er dient een controlebericht gemaakt te worden. De resultaten van de controle moeten minstens tot de tweede controle nadien bewaard blijven.
Voor het zo spoedig mogelijk herstel van mankementen is de exploitant verantwoordelijk.
Voor het zo spoedig mogelijk herstel van mankementen is de exploitant verantwoordelijk.
Z
Voor deze controles heeft de producent een speciale klanten-service met dienovereenkomstig opgeleid personeel. Als optische aanwijzing wordt het transport-voertuig ná voorgenomen controle voorzien van een controleplaquette. Deze plaquette geeft aan, in welke maand van welk jaar de volgende keuring zou gebeuren.
0205.NL
Z
7.3
Voor deze controles heeft de producent een speciale klanten-service met dienovereenkomstig opgeleid personeel. Als optische aanwijzing wordt het transport-voertuig ná voorgenomen controle voorzien van een controleplaquette. Deze plaquette geeft aan, in welke maand van welk jaar de volgende keuring zou gebeuren.
0205.NL
7.3
F 15
F 15
F 16 F 16 0205.NL
0205.NL