DFG/TFG 316/320 Gebruiksaanwijzing 51011139 02.07
04.06-
H
Voorwoord Voor een veilig gebruik van het interne transportmiddel is kennis nodig, die u in deze ORIGINELE HANDLEIDING vindt. De informatie is weergegeven in korte, overzichtelijke vorm. De hoofdstukken zijn alfabetisch gerangschikt. Ieder hoofdstuk begint met pagina 1. De pagina-aanduiding wordt gevormd door een hoofdstukletter en paginanummer. Voorbeeld: pagina B 2 is de tweede pagina in hoofdstuk B. Deze handleiding beschrijft verscheidene voertuigvarianten. Let er bij de bediening en de uitvoering van onderhoudswerkzaamheden op dat u de beschrijving voor het juiste voertuigtype gebruikt.
De volgende pictogrammen markeren veiligheidsaanwijzingen en belangrijke uitleg.
F M Z
Staat voor veiligheidsinstructies die u moet opvolgen, om gevaren voor mensen te vermijden. Staat voor instructies die u moet opvolgen, om materiële schade te vermijden. Staat voor aanwijzingen en toelichting.
t Duidt op de standaarduitvoering. o Duidt op de optionele uitvoering.
Onze apparaten worden continu verder ontwikkeld. Wij vragen om uw begrip voor het feit dat wij een voorbehoud moeten maken voor wijzigingen in vorm, uitrusting en techniek. Uit de inhoud van deze handleiding kunnen op grond hiervan geen claims met betrekking tot bepaalde eigenschappen van het apparaat worden afgeleid. Auteursrecht Het auteursrecht voor deze handleiding blijft in het bezit van JUNGHEINRICH AG.
Jungheinrich Aktiengesellschaft Am Stadtrand 35 22047 Hamburg - DUITSLAND Telefoon: +49 (0) 40/6948-0
0108.NL
www.jungheinrich.com
0108.NL
Inhoudsopgave A
Reglementair gebruik
B
Beschrijving van de heftruck
1 2 2.1 3 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 3.6 4 4.1 4.2 4.3
Beschrijving van de toepassing ........................................................... B 1 Module- en functiebeschrijving ............................................................ B 2 Heftruck ............................................................................................... B 3 Technische gegevens van de standaarduitvoering ............................. B 5 Prestaties DFG .................................................................................... B 5 Motorgegevens ................................................................................... B 10 Banden .............................................................................................. B 10 Hefmastuitvoeringen ........................................................................... B 11 EN-normen .......................................................................................... B 12 Gebruiksvoorwaarden ......................................................................... B 12 Kentekenplaatsen en typeplaatjes ...................................................... B 13 Typeplaatje, heftruck ........................................................................... B 14 Lastdiagram heftruck ........................................................................... B 14 Lastdiagram aanbouwapparaat ........................................................... B 15
C
Transport en eerste inbedrijfstelling
1 2 3 4
Laden met een kraan .......................................................................... C De heftruck vastzetten wanneer hij zelf wordt vervoerd ...................... C Eerste inbedrijfstelling ......................................................................... C De heftruck slepen .............................................................................. C
D
De heftruck tanken
1 2 3
Veiligheidsrichtlijnen voor de omgang met dieselolie en vloeibaar gas D 1 Dieselolie tanken ................................................................................. D 2 De generatorgasfles vervangen .......................................................... D 3
0406.NL
1 2 3 3
I1
Bediening
1 2 3 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 3.6 3.7 3.8 3.9 3.10 4 4.1 4.2 4.3 4.4 4.5 4.6 4.7 4.8 4.9 5
Veiligheidsvoorschriften voor gebruik van het interne transportmiddel E 1 Beschrijving van de bedien- en indicatie-elementen ........................... E 3 Heftruck in gebruik nemen .................................................................. E 7 Controles en handelingen vóór de dagelijkse inbedrijfstelling ............ E 7 Heftrucks met gereduceerde hoofdruimte X (o) ................................. E 7 De stoel instellen ................................................................................. E 9 Veiligheidsgordel ................................................................................. E 10 Stuurkolom instellen ............................................................................ E 12 De heftruck starten .............................................................................. E 13 Startprocedure TFG ............................................................................ E 14 Startprocedure DFG ............................................................................ E 15 Storingsmeldingen tijdens bedrijf ........................................................ E 17 Motor uitzetten .................................................................................... E 18 Werken met het interne transportmiddel ............................................. E 19 Veiligheidsregels voor het rijden ......................................................... E 19 Rijden .................................................................................................. E 21 Sturen .................................................................................................. E 23 Remmen .............................................................................................. E 23 Bediening van hefmast en aanbouwapparaat ..................................... E 24 Opnemen, transporteren en neerzetten van lasten ............................. E 26 Het interne transportmiddel veilig neerzetten ...................................... E 30 Aanhangers trekken ............................................................................ E 32 Aanhangerlasten ................................................................................. E 32 Storingshulp ........................................................................................ E 33
0406.NL
E
I2
F
Onderhoud van het interne transportmiddel
1 2 3 4 5 6 7 8 9 9.1 10 10.1
Bedrijfsveiligheid en milieubescherming ............................................. F 1 Veiligheidsvoorschriften voor het onderhoud ...................................... F 1 Onderhoud en inspectie ...................................................................... F 3 Onderhouds-controlelijst DFG/TFG .................................................... F 4 Onderhouds-controlelijst DFG ............................................................. F 6 Onderhouds-controlelijst TFG ............................................................. F 7 Koelmiddelspecificatie ......................................................................... F 8 Gegevens over de brandstof: DGF ..................................................... F 9 Smeerschema ..................................................................................... F 10 Gebruiksmiddelen ............................................................................... F 11 Beschrijving van de onderhoudswerkzaamheden ............................... F 12 De heftruck voorbereiden ten behoeve van de onderhoudswerkzaamheden ............................................................... F 12 Motorkap ............................................................................................. F 13 Motoronderhoud DFG ......................................................................... F 14 Motoronderhoud TFG .......................................................................... F 18 Het niveau van de hydraulische olie controleren ................................ F 21 Aftapkraan gasinstallatie ..................................................................... F 22 Het koelmiddelniveau controleren ....................................................... F 23 De koelmiddelconcentratie controleren ............................................... F 23 Het koelsysteem vullen ....................................................................... F 24 De luchtfilterpatroon reinigen / vervangen .......................................... F 25 Overbrenging: DFG/TFG ..................................................................... F 26 Rem ..................................................................................................... F 27 De bevestiging van de wielen controleren .......................................... F 28 Hydraulische installatie ....................................................................... F 28 Ontluchting van de hydrauliektank reinigen / vervangen .................... F 28 Elektrische installatie ........................................................................... F 29 Uitlaatgassysteem ............................................................................... F 32 Weer in gebruik nemen na reiniging of onderhoudswerkzaamheden . F 32 Het interne transportmiddel stilleggen ................................................. F 32 Maatregelen vóór de stillegging .......................................................... F 32 Maatregelen tijdens de stillegging ....................................................... F 33 Het interne transportmiddel na de stillegging weer in gebruik nemen F 33 Veiligheidscontrole naar tijd en buitengewone gebeurtenissen (D: “APK”-controle volgens het Duitse BGV (Berufsgenossenschaftliche Vorschrift) D27) ...................................... F 34 Definitief buiten bedrijf stellen; afvoeren ............................................. F 34
10.2 10.3 10.4 10.5 10.6 10.7 10.8 10.9 10.10 10.11 10.12 10.13 10.14 10.15 10.16 11 12 13 13.1 13.2 13.3 14
0406.NL
15
I3
I4
0406.NL
A Reglementair gebruik Z
De leveromvang van dit apparaat omvat de “richtlijn voor correct gebruik van interne transportmiddelen“ (VDMA). Deze richtlijn is bestanddeel van deze handleiding en moet beslist worden nageleefd. Nationale voorschriften gelden onbeperkt. De heftruck in deze handleiding is een intern transportmiddel, dat is bedoeld voor het heffen en transporteren van lasten. Gebruik, bedien en onderhoud de heftruck volgens de gegevens in deze handleiding. Een andere toepassing is niet reglementair en kan leiden tot persoonlijk letsel en tot schade aan de heftruck of voorwerpen van waarde. Vermijd in de eerste plaats overbelasting of belasting door eenzijdig opgenomen lasten. Het typeplaatje of het lastdiagram dat op de heftruck is aangebracht, is bindend voor de maximaal op te nemen last. U mag het interne transportmiddel noch in vuurgevaarlijke of explosiegevaarlijke omgevingen noch in corrosie veroorzakende of sterk stofhoudende omgevingen gebruiken. Verplichtingen voor de exploitant: exploitant in de context van deze handleiding is iedere natuurlijke persoon of rechtspersoon die het interne transportmiddel zelf gebruikt of in wiens opdracht het wordt gebruikt. In bijzondere situaties (bijvoorbeeld leasen of huren) is de exploitant de persoon die overeenkomstig de bestaande contractovereenkomst tussen eigenaar en gebruiker van het interne transportmiddel de genoemde bedrijfsplichten moet waarnemen. De exploitant moet ervoor zorgen dat de heftruck uitsluitend reglementair wordt gebruikt, en dat allerlei soorten gevaren voor leven en gezondheid van de gebruiker en derden worden vermeden. Bovendien moet hij de naleving van veiligheidsvoorschriften, overige veiligheidstechnische regels en de bedrijfs- en onderhoudsrichtlijnen bewaken. De exploitant moet ervoor zorgen dat alle gebruikers deze handleiding hebben gelezen en begrepen.
M
Bij het niet naleven van deze handleiding vervalt onze garantie. De garantie vervalt ook wanneer de klant en / of derden ondeskundige werkzaamheden aan het object verrichten, zonder toestemming van de klantendienst van de producent. Aanbouwen van toebehoren: de aan- of inbouw van extra inrichtingen, die de functies van het interne transportmiddel beïnvloeden of uitbreiden, is uitsluitend toegestaan na schriftelijke toestemming van de producent. Eventueel moet u toestemming van de plaatselijke autoriteiten hebben. De toestemming van autoriteiten vervangt echter niet de toestemming van de producent.
0406.NL
Aanhanger- of sleeplasten: u mag uitsluitend aanhanger- of sleeplasten aankoppelen waarvoor de heftruck is ontworpen.
A1
A2
0406.NL
B Beschrijving van de heftruck 1
Beschrijving van de toepassing Vorkheftrucks van de serie DFG/TFG zijn heftrucks met een bestuurderszitplaats, en ze hebben vier wielen en een verbrandingsmotor. Heftrucks van de serie DFG hebben een dieselmotor, en heftrucks van de serie TFG een benzinemotor voor generatorgas. De DFG/TFG 316-320 is voorzien van een hydrodynamische aandrijving. Het linkerpedaal is een combinatie van kruipgang en rempedaal, en activeert de snelheffunctie tijdens het langzaam rijden. Het middelste pedaal is zowel het standaard rem- als het noodrempedaal. De hefcapaciteit is typeafhankelijk. De maximaal opneembare last is verwerkt in de typeaanduiding. Zo kan een DFG/TFG 316 lasten tot 1600 kg en een DFG/TFG 320 lasten tot 2.000 kg dragen. Heftrucktypen en maximale hefcapaciteit Type DFG/TFG 316 DFG/TFG 320
Maximale hefcapaciteit*) 1600 kg 2000 kg
Lastzwaartepunt 500 mm 500 mm
0207.NL
*) De lastdiagrammen die aan de heftruck zijn bevestigd, bepalen de hefcapaciteit.
B1
2
Module- en functiebeschrijving
5 4 6 3
7 8
2 1
9
10 11 14
12
13
Omschrijving Stoel Stuurkolom Instrumentenpaneel Dak Hefmast Lastketting Hefcilinder
Pos. 8 t 9 t 10 t 11 t 12 t 13 t 14 t
Omschrijving Lastvork Vorkdrager Aandrijfas Motorafdekking Stuuras Aanhangerkoppeling Contragewicht
0207.NL
Pos. 1 t 2 t 3 t 4 t 5 t 6 t 7 t
B2
2.1
Heftruck Frame en opbouw: een stabiel, buigstijf frame, waarin de aggregaten en bedieningselementen veilig zijn ingebouwd, verleent de heftruck een grote statische veiligheid. Een kap die ver kan worden geopend en de twee zijbekledingen van de motorafdekking (11) maken onderhoudswerkzaamheden eenvoudiger. De hydrauliekolietank bevindt zich aan de rechter zijde en de brandstoftank voor de DFG-serie is aan de tegenoverliggende zijde opgenomen in het frame. De generatorgasfles voor de TFG-serie wordt op het contragewicht (14) in een houder bevestigd. De uitlaatgasinstallatie verhindert dat uitlaatgassen doordringen naar de bestuurdersplaats. Bestuurdersplaats: slipvaste treden en een handgreep aan de post van het dak zorgen voor een gemakkelijke in- en afstap. Het dak (4) beschermt de bestuurder. Aan de bestuurdersstoel (1) kunt u stoeldemping en zitpositie en aan de stuurkolom (2) de hoek van het stuurwiel instellen. Een eenvoudige bediening door ergonomisch geplaatste regelaars en een vrijwel trillingsvrije bestuurderscabine betekenen dat de bestuurder slechts aan een minimale belasting is blootgesteld. Met behulp van de regel- en waarschuwingsindicaties aan het instrumentenpaneel (3) kunt u het systeem bewaken tijdens het bedrijf. Daarom is de veiligheidsstandaard zeer hoog.
F
Voordat u de vorkheftruck start, moet u het dak controleren op scheuren. Indien het is beschadigd, moet u het repareren of vervangen. Motor: geluidsarm draaiende, watergekoelde motoren met een hoge capaciteit bij een gering gebruik. In de DFG-serie zijn dieselmotoren geplaatst die onder alle omstandigheden de brandstof zeer schoon verbranden hetgeen leidt tot roetwaarden die onder de zichtbaarheidsgrens blijven. De TFG-serie heeft benzinemotoren met zeer geringe rest–uitlaatgaswaarden. Rij-aandrijving: een automatische versnellingsbak die kan worden geschakeld zonder het gaspedaal los te laten, is samen met een versnellingsbakoliekoeler en koppelomvormer rechtstreeks met een flensverbinding aan de motor bevestigd. Deze draagt de kracht over op de aandrijfas (10). Met behulp van de rijrichtingschakelaar aan de linker hydrauliekregelhendel stelt u vooruit / achteruit rijden respectievelijk de neutraalstand in. Sturen: hydrostatische besturing met een stuurcilinder die in de stuuras (12) is opgenomen. De stuuras is pendelend in het frame gelagerd, zodat ook bij oneffen rijpaden een goed bodemcontact wordt bereikt. Remmen: met het pedaal voor langzaam rijden / remmen bedient u twee hydraulische trommelremmen die op de aandrijfwielen werken. De trommelremmen worden bij slijtage automatisch bijgesteld. De parkeerrem werkt na het bedienen van de parkeerremhendel via een Bowdenkabel mechanisch op de trommelrem.
0207.NL
Wielen: alle wielen bevinden zich binnen de heftruckcontour. Voor de banden kunt u kiezen uit luchtbanden of superelastische banden.
B3
Hydraulische installatie: de motor drijft de tandwielpomp van de hydraulische installatie aan via een hulpaandrijving. Via het rijpedaal regelt u het motortoerental en daarmee het pomptoerental en het pompdebiet. De hydraulische functies worden via de regelhendel geregeld door een meervoudig regelventiel. Elektrische installatie: de 12 Volt–installatie bestaat uit een startmotorbatterij en een draaistroomgenerator met geïntegreerde regelaar. Een blokkering voor herhaaldelijk starten verhindert een verkeerde bediening bij het starten en een veiligheidsschakeling zorgt ervoor dat u de motor uitsluitend kunt starten in de neutraalstand van de rijrichtingschakelaar. Voor dieselmotoren is een snelvoorgloeiinrichting ingebouwd; generatorgasmotoren hebben een contactloos elektronisch startsysteem voor snel, probleemloos starten van de motor. U zet de motor uit met behulp van de ontstekings-/startschakelaar. Hefmast (5): ons doel is optimaal zicht. De hoogvaste staalprofielen zijn smal, hetgeen duidelijk leidt tot een goed zicht op de vorken bij de drietraps-hefmast. Dezelfde goede resultaten werden verkregen voor de vorkdrager. De hefmast en de vorkdrager lopen op permanent gesmeerde en daarmee onderhoudsvrije, schuin geplaatste steunrollen.
0207.NL
Aanbouwapparatuur: u kunt de heftruck uitrusten met mechanische en hydraulische aanbouwapparatuur (extra uitrusting).
B4
3
Technische gegevens van de standaarduitvoering
Z
Technische gegevens volgens VDI 2198. Technische veranderingen en aanvullingen voorbehouden.
3.1
Prestaties DFG Omschrijving Q Hefcapaciteit C Lastzwaartepunt-afstand Rijsnelheid met / zonder last Hefsnelheid met / zonder last Daalsnelheid met / zonder last Hefcapaciteit met / zonder last
DFG 316 1600 500
DFG 320 2000 500
kg mm
18/19
18/19
km/h
0,6/0,62
0,6/0,62
m/s
0,55/0,49
0,55/0,49
m/s
23
20
%
TFG 316
TFG 320
1600
2000
kg
500
500
mm
18/19
18/19
km/h
0,6/0,63
0,6/0,63
m/s
0,55/0,49
0,55/0,49
m/s
25
22
%
Prestaties TFG
0207.NL
Omschrijving Hefcapaciteit Q (bij C = 600 mm) C Lastzwaartepunt-afstand Rijsnelheid met / zonder last Hefsnelheid met / zonder last Daalsnelheid met / zonder last Hefcapaciteit met / zonder last
B5
B6
0207.NL
Afmetingen DFG Omschrijving Veiligheidsafstand Hoogte hefmast ingeschoven Vrije hef Hef Hoogte hefmast uitgeschoven Hoogte boven dak Zithoogte (SIP) Lengte inclusief vork Lengte inclusief vorkrug Totaalbreedte Vorkbreedte Bodemvrijheid met last onder hefmast Bodemvrijheid midden wielstand Werkgangbreedte Gang bij pallets 800 x 1200 in lengterichting Werkgangbreedte Gang bij pallets 1200 x 800 in dwarsrichting Wa Draaicirkel x Lastafstand y Wielstand Eigengewicht
DFG 316 100 2185 150 3300 3920 2145 1049 3386 2236 1080 100 120 130
DFG 320 100 2185 150 3300 3920 2145 1049 3416 2266 1080 100 120 130
mm mm mm mm mm mm mm mm mm mm mm mm mm
3618
3640
mm
3818
3840
mm
2020 398 1495 2870
2042 398 1495 3280
mm mm mm kg
0207.NL
a/2 h1 h2 h3 h4 h6 h7 L1 L2 b1 e m1 m2
B7
B8
0207.NL
Afmetingen TFG Omschrijving Veiligheidsafstand Hoogte hefmast ingeschoven Vrije hef Hef Hoogte hefmast uitgeschoven Hoogte boven dak Zithoogte (SIP) Lengte inclusief vork Lengte inclusief vorkrug Totaalbreedte Vorkbreedte Bodemvrijheid met last onder hefmast Bodemvrijheid midden wielstand Werkgangbreedte Gang bij pallets 800 x 1200 in lengterichting Werkgangbreedte Gang bij pallets 1200 x 800 in dwarsrichting Wa Draaicirkel x Lastafstand y Wielstand Eigengewicht
TFG 316 100 2185 150 3300 3920 2145 1049 3386 2236 1080 100 120 130
TFG 320 100 2185 150 3300 3920 2145 1049 3416 2266 1080 100 120 130
mm mm mm mm mm mm mm mm mm mm mm mm mm
3618
3640
mm
3818
3840
mm
2020 398 1495 2840
2042 398 1495 3250
mm mm mm kg
0207.NL
a/2 h1 h2 h3 h4 h6 h7 L1 L2 b1 e m1 m2
B9
3.2
Motorgegevens Motor: DFG Type Ontstekingsvolgorde Capaciteit
S4Q2 viercilinder 1 3 4 2 2505 cc 2350 omw/min (onbelast) 680 omw/min (stationair) Inlaat en uitlaat 0,25 mm koud 8,0 liter 48 liter 5,5 liter + systeem = 14,0 liter
Regeltoerental Ventielspeling Carterinhoud Brandstoftankinhoud Hoeveelheid koelmiddel Motor: TFG
2,1 L L4 viercilinder, viertakt, generatorgas 1 3 4 2 2065 cc 2700 ±50 omw/min (onbelast) 850 ±50 omw/min (stationair) NGH FR2A-D 0,8 - 0,9 mm 3,8 liter 3,5 liter + systeem = 13 liter
Type Ontstekingsvolgorde Capaciteit Regeltoerental Bougietype Elektrodeafstand van de bougie Carterinhoud Hoeveelheid koelmiddel 3.3
Banden Banden van massief rubber SE DFG / TFG 316 DFG / TFG 320 ( = massief) Aandrijfas
6.50-10
6.50-10
Stuuras
18 x 7-8
18 x 7-8
Luchtbanden (diagonaalbanden) Aandrijfas
6-50-10 14PR 6-50-10 14PR
Stuuras
18x7-8 14PR
Bandendruk
18x7-8 14PR
DFG / TFG 316 DFG / TFG 320
Aandrijfas
10 bar
10 bar
Stuuras
9,0 bar
9,0 bar
Toegelaten bandentype voor massief: lucht:
Solideal Magnum Solideal ED (Extra Deep) 0207.NL
Z
DFG / TFG 316 DFG / TFG 320
B 10
3.4
Hefmastuitvoeringen (alle maten in mm) DFG/TFG 316/320 Hefmasttabel VDI 3596 Omschrijving
ZT
ZZ
Vrije hef h2
Bouwhoogte ingeschoven h1
2900 3100
150 150
1985 2085
Bouwhoogte uitgeschoven h4 3520 3720
3300
150
2185
3920
3600 3800
150 150
2335 2435
4220 4420
4000 4500
150 150
2535 2835
4620 5120
5000
150
3085
5620
5500 5800 2900 3100 3300 3600 3800 4000 4500 4200 4350 4500
150 150 1290 1390 1490 1640 1740 1840 2140 1290 1340 1390
3435 3635 1940 2040 2140 2290 2390 2490 2790 1940 1990 2040
6120 6420 3550 3750 3950 4250 4450 4650 5150 4850 5000 5150
4800 5000 5500 6000 6500
1490 1565 1740 1940 2190
2140 2215 2390 2590 2840
5450 5650 6150 6650 7150
0207.NL
DZ
Hef h3
B 11
3.5
EN-normen Gemiddeld geluidsdrukniveau:
79 dB(A) +/- 3dB (afhankelijk van toleranties en uitrusting) conform EN 12053 in overeenstemming met ISO 4871.
Z
Het gemiddelde geluidsdrukniveau wordt bepaald conform de normgegevens, en omvat het geluidsdrukniveau bij het rijden, heffen en het stationair draaien. Het geluidsdrukniveau wordt gemeten bij het oor van de bestuurder. MSG 65 Trilling:
0,50 m/s2 volgens EN 13059.
Z
De slingeracceleratie die op het lichaam in zijn bedienpositie werkt, is volgens de normgegevens de lineair geïntegreerde, gewogen acceleratie in het verticale vlak. Deze wordt bepaald bij het met constante snelheid passeren van drempels. Elektromagnetische verdraagzaamheid (EMV) De producent bevestigt het naleven van de grenswaarden voor elektromagnetische stoorzendingen en stoorbestendigheid evenals de controle van het ontladen van statische elektriciteit volgens EN 12895 en ook de daar aangegeven normatieve verwijzingen.
Z
U mag elektrische of elektronische onderdelen en hun plaats uitsluitend veranderen met schriftelijke toestemming van de producent.
3.6
Gebruiksvoorwaarden Omgevingstemperatuur - in bedrijf -20 °C tot 40 °C Bij continu gebruik onder extreme verandering van temperatuur of luchtvochtigheid is voor interne transportmiddelen een speciale uitrusting en toestemming vereist.
0207.NL
Z
B 12
4
Kentekenplaatsen en typeplaatjes
17
19 18
20 (mm)
Q (kg)
16
D (mm)
27 15
21
0207.NL
11 10
22 23 24 25 26 27
12
18 19 20 21
8 7 6
Pos. 15 16 17
9
2000 5
1
24 25 24
22
23
19
4
3 2
26
Omschrijving Let op: leef de handleiding na! Lastdiagram vork, hefcapaciteit / lastzwaartepunt / hefhoogte Verbodsplaatje “rijden met geheven last verboden“ / “verboden de mast met geheven last voorover te neigen“ Plaatje “veiligheidsgordel aandoen“ Bevestigingspunten voor heffen met een kraan Plaatje “Wat u moet doen bij kantelgevaar van de heftruck“ Gecombineerd plaatje “Verboden zich op het lastopnamemiddel te bevinden“ / ”Verboden zich onder het lastopnamemiddel te bevinden“ / “Knelgevaar bij het verschuiven van de hefmast“ Plaatje “Maximale lichaamsgrootte“ o “APK”-goedkeuringsplakplaten (uitsluitend in D) Aanslagpunten voor dommekracht Serienummer, in het frame onder de motorkap Verbodsplaatje “Meerijden van personen verboden“ Typeplaatje, heftruck; onder de motorkap B 13
4.1
Typeplaatje, heftruck
37
28
36
29
35
30
34
31
33
32
Pos. Omschrijving
Pos. Omschrijving
28
Type
33
Logo van de producent
29
Serienummer
34
Leeg gewicht
30
Nominale hefcapaciteit in kg
35
Lastzwaartepunt-afstand in mm
31
Aandrijfvermogen in kW
36
Bouwjaar
32
Producent
37
Optie
Z
Vermeld bij vragen over de heftruck of bij het bestellen van onderdelen het serienummer (vakje 29).
4.2
Lastdiagram heftruck Het lastdiagram voor de heftruck (16) geeft de hefcapaciteit Q van de heftruck in kg bij verticaal staande hefmast. De hoedanigheid van het diagram is afhankelijk van de constructie van de gebruikte hefmast. In tabelvorm wordt weergegeven, hoe groot de maximale hefcapaciteit is bij een bepaalde lastzwaartepunt-afstand D (in mm) en de gewenste hefhoogte H (in mm). Het lastdiagram van de heftruck geeft de hefcapaciteit van de heftruck aan, met de geleverde vorktanden. Dat betekent dat u vanaf een vorklengte van 1300 mm een lagere last moet tillen. Heftrucks die zonder vorktanden worden geleverd, hebben een standaard plaatje. Voorbeeld voor het bepalen van de maximale hefcapaciteit Bij een lastzwaartepunt-afstand D van 600 mm en een maximale hefhoogte H van 3.600 mm bedraagt de maximale hefcapaciteit Q 1105 kg. Voorbeeld:
4250 3600 2900
B 14
850 1105 1250
850 1105 1250
600 850 850
500
600
700
0207.NL
16
De pijlvormige markeringen (38 en 39) aan de binnenste en buitenste mast vertellen de bestuurder, wanneer hij de hefhoogtegrenzen volgens het lastdiagram heeft bereikt. Deze pijlen zijn aangebracht bij alle hefmasten, die een hefhoogte-afhankelijke gradatie in de hefcapaciteit hebben.
4.3
38
39
Lastdiagram aanbouwapparaat Het lastdiagram aanbouwapparaat geeft de hefcapaciteit Q van de heftruck in combinatie met het betreffende aanbouwapparaat in kg aan. Het serienummer dat in het lastdiagram voor het aanbouwapparaat is aangegeven, moet overeenstemmen met het typeplaatje van het aanbouwapparaat, omdat de hefcapaciteit meestal speciaal wordt aangegeven door de producent. Deze wordt op dezelfde manier aangegeven als de hefcapaciteit van de heftruck; u moet het overeenkomstig bepalen. Bij lasten met een lastzwaartepunt van meer dan 500 mm naar boven wordt de hefcapaciteit evenredig kleiner met het verschil van het veranderde zwaartepunt.
0207.NL
Z
B 15
B 16
0207.NL
C Transport en eerste inbedrijfstelling 1
Laden met een kraan
M
Gebruik uitsluitend hefhulpmiddelen met voldoende draagcapaciteit (voor laadgewicht zie het typeplaatje van de heftruck). – Plaats de heftruck veilig (zie hoofdstuk E). – Bevestig de kraan-hulpmiddelen aan de dwarsbalk van de hefmast (1) en aan de aanhangerkoppeling (2).
1
2
Hang de kraan-draagband of -ketting uitsluitend in het bovenste oog van het contragewicht en aan de ogen van de bovenste dwarsbalk van de hefmast. De hefmast moet altijd geheel achterover zijn geneigd. De kraan-draagband of -ketting aan de mast moet een minimale vrije lengte van 2 meter hebben.
M
Breng de bevestigingsmiddelen zodanig aan, dat ze bij het heffen niet in contact komen met aangebouwde delen of het dak.
0406.NL
M
C1
2
De heftruck vastzetten wanneer hij zelf wordt vervoerd Bij transport op een vrachtwagen of aanhanger moet u de heftruck vakkundig vastzetten met wiggen, en vastsjorren. De vrachtwagen of aanhanger moet vastsjor-ringen en een houten vloer hebben. Vakpersoneel dat speciaal daarvoor is opgeleid, moet de heftruck laden volgens de aanbevelingen van de richtlijnen VDI 2700 en VDI 2703.
Leg de juiste dimensionering en omzetting van veiligheidsmaatregelen voor het laden gedetailleerd vast. Gebruik voor het vastsjorren van de truck met gemonteerde hefmast de ogen aan de bovenste dwarsbalk van de mast en de aanhanger-pen. Zie de bovenste afbeelding (vastsjorren en vastzetten met wiggen bij een aangebouwde hefmast) en middelste afbeelding (vastsjorren en vastzetten met wiggen zonder aangebouwde hefmast). Wanneer u de heftruck zonder hefmast moet transporteren, sjort u hem aan de voorzijde vast via het dak. Zie middelste afbeelding.
0406.NL
De onderste afbeelding toont de globale positie van het zwaartepunt.
C2
3
F
Eerste inbedrijfstelling Uitsluitend overeenkomstig geschoold personeel mag de eerste inbedrijfstelling verrichten en de bestuurder inwerken. Wanneer meer heftrucks zijn geleverd, moet u erop letten, dat uitsluitend lastopnamemiddelen, hefmasten en basisheftruck met steeds hetzelfde serienummer worden samengebouwd. Verricht de volgende werkzaamheden, om de heftruck na uitlevering of na een transport bedrijfsgereed te maken. – Controleer de volledigheid en de toestand van de uitrusting. – Controleer het motorolieniveau. – Controleer het oliepeil van de automatische versnellingsbak die kan worden geschakeld zonder het gaspedaal los te laten. – Controleer het remvloeistofniveau. – Controleer de batterijaansluitingen en het zuurniveau. – Neem de heftruck in gebruik volgens de voorschriften (zie hoofdstuk E).
4
De heftruck slepen De heftruckmotor drijft de overbrenging aan. Daarom is de overbrenging niet gesmeerd en raakt hij oververhit wanneer u de heftruck zou slepen terwijl de motor uit staat. Wanneer u dit wilt verhinderen, mag u de heftruck maximaal 5 km wegslepen bij een maximumsnelheid van 4 km/h. Trekpunt Bij het verplaatsen van de heftruck moet u een starre trekstang gebruiken. Het sleeppunt van de heftruck is gemarkeerd met (57).
56
57
– Bevestig de sleepstang aan de aanhangerkoppeling van het bergingsvoertuig en aan de heftruck die u wilt slepen. – Los de parkeerrem.
F
De hulpstuurinrichting is niet ingeschakeld, en daarom kunt u de heftruck uitsluitend met een verhoogde krachtinspanning sturen!
0406.NL
Z
Op de stoel van de te verslepen heftruck moet een persoon zitten om te sturen. Sleep de heftruck stapvoets!
C3
C4
0406.NL
D De heftruck tanken 1
Veiligheidsrichtlijnen voor de omgang met dieselolie en vloeibaar gas Voor het tanken respectievelijk het wisselen van de generatorgasfles moet u de heftruck veilig plaatsen (zie hoofdstuk E). Brandpreventiemaatregelen: bij de omgang met brandstoffen en generatorgas moet u in het tankbereik roken, open licht en andere ontstekingsbronnen verbieden. U moet goed zichtbaar plaatjes aanbrengen, die het gevarenbereik kenmerken. U mag in dit bereik geen licht brandbare materialen bewaren. In het tankbereik moeten altijd goed functionerende brandblusapparaten binnen handbereik ter beschikking staan.
F
Gebruik voor het bestrijden van branden van vloeibaar gas uitsluitend koolzuurpoederblussers of koolzuurgasblussers. Opslag en transport: de inrichtingen voor het opslaan en toevoeren van dieselolie en vloeibaar gas moeten voldoen aan de wettelijke eisen. Wanneer u niet beschikt over een tankstation, moet u de brandstof opslaan en transporteren in schone, goedgekeurde tanks. De inhoud moet duidelijk afleesbaar zijn aan de tanks. Breng lekkende generatorgasflessen onmiddellijk in de open lucht, plaats ze op een goed geventileerde locatie en informeer de leverancier. Bind gemorste dieselolie met behulp van geschikte middelen en verwijder al dit materiaal overeenkomstig de geldende milieuvoorschriften. Personeel voor het tanken en het vervangen van de generatorgasfles: personen, die met vloeibaar gas werken, moeten ten behoeve van het gevaarloos werken met dit vloeibaar gas de eigenschappen van dit gas goed kennen. De generatorgastanks vullen: de generatorgastanks blijven verbonden met de heftruck en worden gevuld op de generatorgastanklocaties. Leef bij het tanken de voorschriften van de producent van de tankinstallatie en de generatorgastank na, maar ook de wettelijke en plaatselijke voorschriften. Vloeibaar gas geeft op de blote huid bevriezingswonden.
0406.NL
F
D1
2
F
Dieselolie tanken U mag de heftruck uitsluitend op de daarvoor bedoelde plekken tanken. – Plaats de heftruck veilig voordat u hem tankt (zie hoofdstuk E). – Open de tankdeksel (1). – Tank zuivere dieselolie.
Z
Doe de tank niet te vol.
1 Volume: 48 liter
M
Gebruik uitsluitend dieselolie volgens DIN 51601 met een cetaangetal onder 45. De brandstofmeter (2) geeft het brandstofniveau weer. Wanneer de indicatie in het rode bereik komt, moet u de tank vullen.
M
Rijd de tank nooit helemaal leeg! Lucht in de brandstofinstallatie leidt tot bedrijfsstoringen.
0406.NL
– Sluit het tankdeksel na het tanken weer stevig.
D2
3
F
De generatorgasfles vervangen Uitsluitend hiervoor opgeleid en bevoegd personeel mag de generatorgasfles op de daarvoor bedoelde plaatsen vervangen. – Plaats de heftruck veilig voordat u hem tankt (zie hoofdstuk E). – Sluit afsluiter (3) stevig. – Start de motor en draai het generatorgassysteem in de neutraalstand leeg. – Schroef de borgmoer (4) er met een passende sleutel af, en houd daarbij greep (6) tegen. – Neem slang (5) eraf en schroef de ventiel-afdekkap onmiddellijk op de lege generatorgasfles. – Trek de vergrendelbouten (7) eruit en klap de generatorgasfles met houder aan de greep (9) om. – Zet de hendel van de spansluiting (8) om en haak de spantap uit de houder. – Leg de spangordel anders. – Neem de generatorgasfles voorzichtig uit de houder en plaats hem veilig.
F
9
3 4 6
5
U mag uitsluitend 18 kg (29 liter) generatorgas-wisselflessen gebruiken.
0406.NL
– Plaats de nieuwe generatorgasfles in de houder en draai hem zodanig, dat de steun van de afsluiter naar boven staat. – Leg de spangordel om de generatorgasfles. – Haak de spantap in en span de spangordel met behulp van de hendel (8). – Klap de generatorgasfles met houder aan de greep (9) om. – Druk de vergrendelbout (7) in. – Bevestig de slang (5) weer volgens de voorschriften. – Open de afsluiter voorzichtig en controleer de dichtheid van de aansluiting met behulp van een schuimvormend middel.
D3
o De reservelamp voor generatorgasflessen (2) gaat branden wanneer de fles leeg is.
o Navulbare
vloeibaar-gasfles vulinrichting in het midden
met
10
11
De fles is voorzien van een vulventiel. Het afnameventiel (10) moet zijn gesloten. Schroef de sluiting (11) eraf. Breng de sproeier van de vloeibaargaspomp in de vulaansluiting. Vul de vloeibaar-gasfles, tot u aan de vloeistofindicatie ziet dat de fles vol is. Verwijder de sproeier, en breng de sluiting (11) weer aan. Neem alle richtlijnen en voorschriften voor het vullen van vloeibaar-gasflessen in acht die eventueel aan de vloeibaargaspomp zijn aangebracht.
0406.NL
F
D4
E Bediening 1
Veiligheidsvoorschriften voor gebruik van het interne transportmiddel Rijbewijs: uitsluitend daartoe geschikte personen mogen het interne transportmiddel gebruiken. Deze personen moeten zijn opgeleid in de bediening van het interne transportmiddel, moeten hun vaardigheden in het rijden en handhaven van lasten hebben gedemonstreerd aan de exploitant of diens gemachtigde, en moeten van deze persoon nadrukkelijk opdracht hebben gekregen tot het bedienen van het interne transportmiddel. Rechten, plichten en gedragregels voor de bestuurder: de bestuurder moet onderricht hebben genoten in zijn rechten en plichten en in de bediening van het interne transportmiddel, en moet vertrouwd zijn met de inhoud van deze handleiding. De vereiste rechten moeten hem worden verleend. Bij interne transportmiddelen die u in de meeloopmodus bedient, moet u veiligheidsschoenen dragen. Verbod op gebruik door onbevoegden: de bestuurder is verantwoordelijk tijdens de gebruikstijd van het interne transportmiddel. U moet onbevoegden verbieden met het interne transportmiddel te rijden of het te bedienen. U mag geen personen meenemen of optillen. Beschadigingen en gebreken: beschadigingen en overige gebreken aan het interne transportmiddel of aanbouwapparaat moet u onmiddellijk melden aan de toezichthouder. U mag bedrijfsonveilige interne transportmiddelen (bijvoorbeeld met versleten wielen of defecte remmen) niet gebruiken voordat ze zijn gerepareerd volgens de voorschriften. Reparaties: de bestuurder mag zonder speciale opleiding en toestemming geen reparaties of veranderingen aan het interne transportmiddel doorvoeren. U mag het functioneren van de veiligheidsvoorzieningen of schakelaars in geen geval veranderen of blokkeren. Gevarenbereik: het gevarenbereik is het bereik, waarbinnen de rij- en hefbewegingen van het interne transportmiddel, diens lastopnamemiddelen (bijvoorbeeld vorktanden of aanbouwapparaten) of de last een gevaar betekenen voor personen. Hiertoe behoort ook het bereik waar vallende last of een dalende / vallende werkinrichting kan terechtkomen.
F
U moet onbevoegden uit het gevarenbereik sturen. Bij gevaar voor personen moet u tijdig een waarschuwing geven. Wanneer onbevoegden ondanks opdracht daartoe het gevarenbereik niet verlaten, moet u het interne transportmiddel onmiddellijk tot stilstand brengen. Veiligheidsvoorzieningen en waarschuwingsplaten: leef de hier beschreven veiligheidsvoorzieningen, waarschuwingsplaten en -aanwijzingen beslist na. Heftrucks met gereduceerde hoofdruimte zijn uitgerust met een waarschuwingsplaat in het zichtveld van de bestuurder. Houd de aanbevolen maximale lichaamsgrootte op deze plaat beslist aan.
0406.NL
M
E1
1
3 2
5 4
9
2
14
15 14 13 12 11 10
5
3
1
7 8 6
7
4
6
12 11 10
28 16 27
17
29
18 19 20 21 22
0406.NL
26 25 24 23
E2
2
Beschrijving van de bedien- en indicatie-elementen Bedien- respectievelijk indicatie-element
Functie
1
Waarschuwingslamp roetfilter t
Gaat branden wanneer het roetfilter verontreinigd is.
2
Waarschuwingslamp: motoroliedruk
Gaat branden wanneer de t smeeroliedruk van de motor te laag is.
3
Waarschuwingslamp: laadstroom
t
4
Waarschuwingslamp: temperatuur van overbrengingolie
Gaat branden wanneer de t olietemperatuur in de overbrenging te hoog is.
5
Waarschuwingslamp parkeerrem
t
Gaat branden wanneer de parkeerrem is bediend.
6
Waarschuwingslamp brandstofvoorraad (DFG)
t
Gaat branden wanneer de brandstofvoorraad te laag is.
7
Waarschuwingslamp: remvloeistof
t
Gaat branden wanneer het remvloeistofniveau te laag is.
8
Waarschuwingslamp luchtfilter
t
Gaat branden wanneer het luchtfilter verontreinigd is.
9
Waarschuwingslamp dieselfilter
t
Gaat branden wanneer het dieselfilter is verontreinigd.
10
Koelmiddeltemperatuurindicatie
t
Geeft de koelmiddeltemperatuur weer.
11
Tijd-/werkurenindicatie
t
Geeft de gewerkte tijd respectievelijk de gemaakte werkuren weer.
12
Controlelampje rijrichtingindicatie
t
Geeft de functie van de rijrichtingschakelaar rechts/links aan.
13
Controlelampje voorgloeien (DFG)
t
Geeft de functie van de koudstartinrichting aan.
14
Neutraalstand
t
Gaat branden wanneer de rijrichtingschakelaar in de neutraalstand staat. (Zie Neutral Interlock in dit hoofdstuk)
15
Brandstofindicatie (DFG)
t
Geeft aan, hoeveel brandstof nog in de tank zit.
0406.NL
Pos.
Gaat branden wanneer de batterij niet wordt geladen.
E3
1
3 2
5 4
9
2
14
15 14 13 12 11 10
5
3
1
7 8 6
7
4
6
12 11 10
28 16 27
17
29
18 19 20 21 22
0406.NL
26 25 24 23
E4
Pos.
Bedien- respectievelijk indicatie-element
Functie
16
Parkeerremhendel
t
17
Stuurwiel
t
18
Stuurkolom-instelhendel
t
19
Ontstekings-/startschakelaar t
20 21
Schakelaaropties Rempedaal
t
22
Rijpedaal
t
23
Extra hydrauliek (ZH1) Sideshift
o
24
Extra hydrauliek (ZH2)
25
26
27 28
respectievelijk naar links geschoven.
o Voor hydraulische aanbouwapparatuur. Neig de hefmast naar voren respectievelijk achteren. De hefmast naar voren neigen: druk de Regelhendel: hefmast neigen t hendel naar voren. De hefmast naar achteren neigen: trek de hendel naar achteren. Vorkdrager heffen / dalen Vorkdrager heffen: trek de hendel naar Regelhendel: heffen / dalen t achteren. Vorkdrager laten zakken: druk de hendel naar voren. Akoestisch waarschuwingssignaal Claxonknop t activeren. Rijrichtingschakelaar t Selecteer de rijrichting. Pedaal voor langzaam rijden / Eerste bereik: langzaam rijden regelen. t remmen Tweede bereik: bedrijfsrem bedienen.
0406.NL
29
De parkeerrem aantrekken of lossen. Draai de schakelaar op positie 1 om hem te laten vastklikken. Draai de schakelaar op positie 0 om hem te lossen. Trek de hendel aan voor het activeren. Druk de hendel naar voren voor het lossen. De heftruck in de gewenste rijrichting sturen. De stuurkolomneiging instellen. De stroomtoevoer in- en uitschakelen. Start de motor en zet hem uit. Door de contactsleutel uit het slot te trekken, is de heftruck beveiligd tegen inschakelen door onbevoegden. Opties Standaard-noodremfunctie Regelt het motortoerental respectievelijk de rij- en hefsnelheid. De vorktanden worden naar rechts
E5
t Rijrichtingschakelaar
Z
Wanneer de rijrichtingschakelaar (28) in de middenstand staat, bevindt de overbrenging zich in de stationaire stand. – Schuif de schakelaar naar voren om vooruit rijden te kiezen. – Schuif de schakelaar naar achteren om achteruit rijden te kiezen.
Z
28
De motor start niet, wanneer vóór het starten een rijrichting is geselecteerd. Neutral Interlock Wanneer u de heftruck verlaat zonder dat u hem uit de versnelling haalt, wordt hij automatisch in “Neutral“ gezet. Het “Neutraal”-lampje geeft dit aan. Wanneer u op de heftruck zit en weer gaat rijden, moet u de rijrichtingschakelaar in de neutraalstand N zetten. Vervolgens kunt u de rijmodus voortzetten. Verwarming en ventilatie – Draai de thermostaatregelknop (31) tegen de klok in, om de temperatuur in de cabine te verhogen. – Bedien schakelaar (30), om de ventilatie in te schakelen.
30 31
Claxon – Druk de knop ”Claxon” (27) in de hydrauliekhendel in, om de claxon te activeren.
0406.NL
27
E6
3
F 3.1
Heftruck in gebruik nemen Voordat de bestuurder de heftruck in gebruik neemt, bedient of voordat hij een last heft, moet hij zich ervan overtuigen dat zich niemand in het gevarenbereik bevindt. Controles en handelingen vóór de dagelijkse inbedrijfstelling Heftruck – Controleer de gehele heftruck (met name wielen en lastopnamemiddelen) op zichtbare beschadigingen. – Controleer de gehele heftruck (met name wielen en lastopnamemiddelen) visueel op beschadigingen. – Controleer of de lastkettingen gelijkmatig zijn gespannen. – Controleer de werking van de sluiting van de veiligheidsgordel en hoe de riem bij het terugtrekken in de houder loopt. Zie paragraaf 3.3 voor meer informatie. Heftrucks met gereduceerde hoofdruimte X (o)
M
Wanneer u de aanbevolen maximale lichaamsgrootte niet aanhoudt, kan het bedienen van de heftruck een grotere belasting en groter gevaar voor de bestuurder vormen, waarbij u (permanent) lichamelijk letsel voor de bestuurder (vanwege een ongezonde houding en overmatige lichaamsbelasting) niet moet uitsluiten. De exploitant moet er voor zorgen, dat de bestuurder van de heftruck niet groter is dan de aanbevolen maximale lichaamsgrootte. Verder moet de exploitant de opgedragen bestuurder controleren ten aanzien van normale zitpositie, waarbij de bestuurder zonder extra inspanning rechtop moet (kunnen) zitten.
0406.NL
3.2
E7
Z
Hiervoor moet u eventuele afdekkingen openen. De brandstofvoorraad controleren: DFG – Plaats de ontstekings/ startschakelaar (19) in de stand “I“. – Bepaal de brandstofvoorraad op de brandstofmeter (15). – Tank eventueel dieselolie (zie hoofdstuk D).
19
15
o Het
niveau van de ruitensproeiervloeistof controleren – De tank voor de ruitensproeiervloeistof (32) bevindt zich aan de achterste, rechter draagboom (33) van de cabine. – Controleer of er voldoende ruitensproeiervloeistof in de tank zit. Wanneer dat nodig is, vult u bij. – Gebruik een ruitensproeiervloeistof met antivriesmiddel.
32 33
Wielen en banden
0406.NL
– Controleer de wielen en banden op slijtage (zie hoofdstuk F). Meet de bandendruk (alleen voor luchtbanden, zie hoofdstuk B).
E8
3.3
De stoel instellen Standaardstoel MSG 65 De stoel moet zijn ingesteld op het gewicht van de bestuurder om een optimale vering te bereiken.
37
36
35 34 De stoel instellen op het gewicht van de bestuurder – Neem plaats op de stoel. Bij de correcte gewichtinstelling staat de pijl van de indicatie (37) van het bestuurdersgewicht boven de ijkstreep. Wanneer de pijl te ver naar links of rechts staat, moet u de stoel instellen op het gewicht van de bestuurder. – Klap hiertoe de gewichtinstelhendel (36) circa 90° naar voren. – Druk de gewichtinstelhendel (36) naar onderen, om de stoel op een lager bestuurdersgewicht in te stellen. – Druk de gewichtinstelhendel (47) naar boven, om de stoel op een hoger bestuurdersgewicht in te stellen. – Na de instelling klapt u de hendel weer in de uitgangspositie. De hoek van de rugleuning instellen – Neem plaats op de stoel. – Trek de hoekinstelling (34) van de rugleuning omhoog en stel de hoek van de rugleuning in. – Laat de hoekinstelling (34) van de rugleuning weer los; de rugleuning wordt vergrendeld. De zitpositie instellen – Trek de langsinstelling (35) naar boven, en breng de stoel in de juiste zitpositie door deze voor- of achteruit te schuiven. – Laat de langsinstelling (35) weer in de groef springen.
0406.NL
F
De langsinstelling moet in de ingestelde positie stevig in de railgroef zijn gesprongen. U mag de stoel niet instellen tijdens het rijden!
E9
3.4
Veiligheidsgordel De bestuurder moet dagelijks vóór het gebruik van het interne transportmiddel de toestand en de probleemloze werking van de veiligheidsgordel controleren. Uitsluitend door een regelmatige controle kunt u een defect vroegtijdig herkennen.
F
Breng de gordel aan voordat u het interne transportmiddel enige beweging laat maken. De gordel beschermt tegen zwaar letsel! Bescherm de veiligheidsgordel tegen verontreiniging (bijvoorbeeld: afdekken tijdens stilstand) en reinig hem regelmatig. Ontdooi een bevroren gordelsluiting of gordelspanner en droog hem, om opnieuw bevriezen te vermijden.
Z
F
De droogtemperatuur van de warme lucht mag niet hoger zijn dan + 60 °C! Breng geen veranderingen aan de veiligheidsgordel aan! Verhoogd risico door functiestoringen. – Vervang de veiligheidsgordel na ieder ongeval. – Gebruik bij nalevering en reparaties uitsluitend originele onderdelen.
F
Laat beschadigde of niet functionerende veiligheidsgordels uitsluitend vervangen door de dealer of filialen. – Trek de gordel helemaal uit en controleer hem op rafels. – Controleer de werking van de gordelsluiting en controleer of het oprol/spanmechanisme de gordel probleemloos intrekt. Controleer de afdekking op beschadiging. De blokkeerautomaat testen – Plaats het interne transportmiddel horizontaal. – Trek de gordel er plotseling uit.
M
De automaat moet de gordelafgifte blokkeren. – Open de motorkap circa 30°.
M
De automaat moet de gordelafgifte blokkeren. Wat te doen om het interne transportmiddel te starten wanneer het erg schuin staat Bij een sterke schuinstand van het interne transportmiddel blokkeert de blokkeerautomaat de gordelspanner. U kunt de gordel dan niet meer uit het span/ oprol-mechanisme trekken. Rijd het interne transportmiddel voorzichtig uit de schuine stand en breng de gordel aan.
0406.NL
Z
E 10
Gedrag in ongewone situaties
F
Wanneer de heftruck dreigt te kantelen, maak dan nooit de gordel los en probeer niet van de heftruck te springen. Wanneer u eraf springt, is er een hoger letselgevaar! Het juiste gedrag – Buig het bovenlichaam over het stuurwiel.
– Houd het stuurwiel met beide handen vast en zet u schrap met beide voeten.
0406.NL
– Neig het lichaam in tegengestelde richting dan de valrichting.
E 11
3.5
Stuurkolom instellen – Maak de stuurkolominstelhendel (18) in de pijlrichting (L) naar de bestuurdersstoel los. – Draai de stuurkolom (38) in de gewenste neiging voor- of achteruit. – Druk de stuurkolominstelhendel in de pijlrichting (F).
F
L
18
0406.NL
38
E 12
3.6
De heftruck starten Voorzieningen vóór het starten Wanneer de motor verscheidene weken lang niet heeft gedraaid, of wanneer het oliefilter is vervangen, start u de motor (zie paragraaf 3.7 of 3.8) en laat u hem een paar minuten lang stationair draaien voordat u de heftruck gebruikt. Motor starten
F
U mag de heftruck uitsluitend bedienen vanaf de bestuurdersstoel. – Trek de parkeerrem aan.
Z Z
Schakel de rijrichtingschakelaar (28) in de neutraalstand N.
Z
Startprocedure TFG (zie paragraaf 3.7) Startprocedure DFG (zie paragraaf 3.8)
U kunt de motor uitsluitend starten, wanneer de rijrichtingschakelaar in de neutraalstand staat.
Ontstekingsschakelaar sleutel
met
een
Functie O:
alle hoofdstroomkringen zijn uitgeschakeld, en u kunt de sleutel verwijderen.
I:
regelaar en instrumenten zijn ingeschakeld. De motor voorverwarmen (uitsluitend diesel). de motor starten (keert automatisch terug naar de positie I).
0406.NL
II:
28
E 13
3.7
F
Startprocedure TFG Neem de veiligheidsvoorschriften in de omgang met vloeibaar gas in acht (zie hoofdstuk D, paragraaf 1). – Open de afsluiter aan de generatorgasfles langzaam. – Steek de sleutel in de ontstekings-/startschakelaar (19). – Plaats de ontstekings–/ startschakelaar in de stand “I”. – Bedien de claxonknop (27) en controleer de werking van de claxon.
3
5
2
14
De waarschuwingslampjes Laadstroom (3), Motoroliedruk (2), Neutraalstand (14) en Parkeerrem (5) branden.
22
19
– Druk het rijpedaal (22) iets in. – Draai de ontstekings-/ startschakelaar verder naar stand II.
M
Bedien de startknop slechts maximaal 15 seconden zonder onderbreking. Wacht 30-60 seconden vóór een nieuwe startpoging en schakel de ontstekings-/startschakelaar eerst terug naar de stand 0.
27
– Laat de sleutel onmiddellijk los, nadat de motor is aangesprongen. Hij gaat automatisch terug naar de stand I.
F
Het is uitermate belangrijk dat u bij alle werkzaamheden met vloeibaar-gasheftrucks de volgende veiligheidsvoorschriften naleeft. Doe het volgende wanneer een heftruck niet wil starten. – Sluit de afsluiter voor de gasfles. – Draai de ontstekings-/startschakelaar op 0. – Haal er een geschoolde, bevoegde servicemonteur bij. Alle waarschuwingslampjes, met uitzondering van Neutraalstand (14) en Parkeerrem (5) moeten onmiddellijk uitgaan wanneer de motor start. Wanneer dat niet zo is, moet u de motor onmiddellijk uitzetten en de storing verhelpen. 0406.NL
M
E 14
3.8
Startprocedure DFG – Steek de sleutel in de ontstekings/startschakelaar (19). – Plaats de ontstekings-/ startschakelaar in de stand “I”. – Bedien de claxonknop (27) en controleer de werking van de claxon. – Wanneer de ontstekings-/ startschakelaar (19) in de stand I is geplaatst, branden de waarschuwingslampjes Laadstroom (3), Motoroliedruk (2), Neutraalstand (14) en Parkeerrem (5), maar ook het controlelampje Voorgloeien (13). – Druk het rijpedaal (22) helemaal in en wacht tot het controlelampje Voorgloeien uitgaat.
Z
3
5
2
14
22
De voorgloeitijd is afhankelijk van de motortemperatuur, en bedraagt circa 4 seconden. – Draai de ontstekings-/ startschakelaar verder naar stand II.
M
Bedien de startknop slechts maximaal 15 seconden zonder onderbreking. Wacht 30–60 seconden vóór een nieuwe startpoging en schakel de ontstekings-/startschakelaar eerst terug naar de stand 0.
27
– Laat de sleutel onmiddellijk los, nadat de motor is aangesprongen. automatisch terug naar de stand I.
Alle waarschuwingslampjes, met uitzondering van Neutraalstand (14) en Parkeerrem (5) moeten onmiddellijk uitgaan wanneer de motor start. Wanneer dat niet zo is, moet u de motor onmiddellijk uitzetten en de storing verhelpen.
0406.NL
M
Hij gaat
E 15
F
Nadat de motor is gestart, doet u een rijtest en verricht u de volgende functiecontroles: – Controleer de remwerking van de parkeerrem (16) en het pedaal voor langzaam rijden / remmen. – Regel het motortoerental met het gaspedaal (22) in verscheidene bereiken; controleer daarbij of het pedaal licht loopt. – Controleer of de hydrauliekregelfuncties Heffen / Dalen (26), Neigen (25) en eventueel die van het aanbouwapparaat probleemloos werken. – Draai het stuurwiel (17) in beide eindposities en controleer of de stuurinrichting goed werkt.
M
Laat de motor niet stationair warmdraaien. Bij een matige belasting en wisselend toerental bereikt de motor snel zijn werktemperatuur. Belast de motor pas volledig, wanneer de indicatie Koelmiddeltemperatuur motor (10) de werktemperatuur weergeeft.
10
26 25
17
Wanneer u alle functiecontroles storingsvrij kunt uitvoeren en de werktemperatuur is bereikt, is de heftruck klaar voor gebruik.
0406.NL
22
E 16
3.9
Storingsmeldingen tijdens bedrijf Wanneer de waarschuwingslampjes: – – – –
3
Motoroliedruk (2), Laadstroom (3), Koelmiddeltemperatuur (10), en Temperatuur van overbrengingolie (4),
gaan branden, moet onmiddellijk uitzetten.
u
de
2
4
motor
M
U mag de motor pas weer starten, wanneer de storing is verholpen.
Z
Zie paragraaf 5 voor het opzoeken en verhelpen van storingen. Controleer de brandstofmeter (15, alleen DFG) wanneer de motor draait.
15
10
3 2
4
0406.NL
10
E 17
3.10
Motor uitzetten
M
Zet de motor niet onder volle belasting uit, maar laat hem nog korte tijd verder draaien om af te koelen. 16 19
28
0406.NL
– Zet de heftruck stil. – Schakel de rijrichtingschakelaar (28) in de neutraalstand. – Bedien de parkeerremhendel (16). – Plaats de ontstekings-/ startschakelaar (19) in de stand 0.
E 18
4
Werken met het interne transportmiddel
4.1
Veiligheidsregels voor het rijden Rijpaden en werkbereiken: rijd uitsluitend op de paden die zijn vrijgegeven voor verkeer. Onbevoegde derden moeten wegblijven uit het werkbereik. U mag de last uitsluitend op de daarvoor bedoelde locaties neerzetten. Gedrag bij het rijden: u moet de rijsnelheid aanpassen aan de plaatselijke omstandigheden. U moet langzaam rijden in bijvoorbeeld bochten en in nauwe doorgangen, bij het rijden door strokengordijnen / klapdeuren, en op onoverzichtelijke plaatsen. U moet altijd een veilige remafstand bewaren tot de heftrucks die zich in de rijrichting gezien vóór u bevinden, en u moet het interne transportmiddel altijd onder controle hebben. Plotseling stoppen (behalve in noodgevallen), snel omkeren, en inhalen op gevaarlijke of onoverzichtelijke plaatsen is verboden. Het is verboden buiten het werk- of bedienbereik te leunen of te grijpen. Zichtverhoudingen bij het rijden: u moet in de rijrichting kijken en altijd voldoende overzicht hebben over het traject dat u rijdt. Wanneer u lasten transporteert die het zicht beïnvloeden, moet de last zich in rijrichting gezien aan de achterkant van het interne transportmiddel bevinden. U moet dan achteruit rijden. Wanneer dit niet mogelijk is, moet een tweede persoon als uitkijk vóór het interne transportmiddel uit lopen. Rijden op hellingen: u mag uitsluitend op glooiingen en hellingen rijden, wanneer deze als verkeersweg zijn bedoeld, schoon en stroef zijn en veilig kunnen worden bereden volgens de technische heftruckspecificaties. Rijd zodanig dat de last zich altijd aan de hoogste zijde van de heftruck bevindt. U mag niet omkeren, niet schuin rijden en het interne transportmiddel niet uitschakelen op hellingen. Rijd op hellingen uitsluitend met lage snelheid, en wees altijd gereed om te remmen. In liften en op laadbruggen rijden: u mag uitsluitend in liften en op laadbruggen rijden wanneer deze voldoende hefcapaciteit hebben, constructief geschikt zijn om te worden bereden, en door de exploitant zijn vrijgegeven om te worden bereden. Controleer dit voordat u in de lift of op de laadbrug rijdt. Rijd de heftruck met de lading vooraan in de lift, en neem een positie in die het onmogelijk maakt de schachtwanden aan te raken. Personen, die meerijden in de lift, mogen deze pas betreden wanneer het interne transportmiddel veilig staat, en ze moeten de lift eerder verlaten dan het interne transportmiddel.
0406.NL
Conditie van de te transporteren last: de bediener moet controleren of de lasten correct zijn geplaatst. Hij mag uitsluitend veilig en zorgvuldig geplaatste lasten transporteren. Wanneer het gevaar bestaat dat delen van de last kantelen of eraf vallen, moet u geschikte veiligheidsmaatregelen nemen, bijvoorbeeld een lastbeschermtralie gebruiken.
E 19
Slepen van aanhangers of wegslepen mag uitsluitend incidenteel, op verharde rijwegen en op vlak terrein, met een maximale afwijking van +/- 1 % en hoogstens met een snelheid van 5 km/h plaatsvinden. Een permanent bedrijf met aanhangers is niet toegestaan. Tijdens het trekken mag zich geen last op de vorktanden bevinden. Overschrijd de voor de heftruck aangegeven maximale aanhangerbelasting ten aanzien van ongeremde of geremde aanhangers niet. De aangegeven aanhangerlast geldt uitsluitend voor de hulpkoppeling in het contragewicht van de heftruck. Wanneer u een andere aanhangerkoppeling aan de heftruck aanbrengt, moet u de voorschriften van de producent van de koppeling naleven. Na het aankoppelen moet de bestuurder, voordat hij gaat rijden, controleren of de aanhangerkoppeling is geborgd tegen losgaan. Bedien de trekkende heftruck zodanig dat een veilig rijden en afremmen van de trein bij alle rijbewegingen mogelijk is.
F
Uitlaatgasemissies: u mag de heftruck uitsluitend in goed geventileerde bereiken gebruiken. Wanneer u de heftruck in gesloten bereiken gebruikt, kan dit leiden tot opeenhoping van schadelijke uitlaatgasemissies, die kunnen leiden tot duizeligheid, slaperigheid of zelfs tot de dood! NOODSTOP met uitschakeling van het elektrisch gedeelte van de heftruck: alle elektrische functies worden uitgeschakeld. Plaats het contactslot in de O-stand. Bij een heftruck met cabine of comfortdak moet u de deuren openen. Bedien de drukknop in het voetengedeelte. De motorkap gaat open. Maak de blauwe snelsluiting van de batterijpool los. Bij heftrucks op gas moet u de afsluiter aan de gastank respectievelijk gasfles dichtdraaien, om te verhinderen dat gas in het motorbereik stroomt.
0406.NL
F
E 20
4.2
Rijden
F
Pas de rijsnelheid aan aan de aard van de rijwegen, de werkomgeving en de last! – – – –
Schakel de rijrichtingschakelaar (28) in de neutraalstand. Hef de vorkdrager circa 200 mm, zodat de vorktanden vrij zijn van de vloer. Neig de hefmast geheel naar achteren. Los de parkeerrem.
Vooruit rijden – Schakel de rijrichtingschakelaar (28) naar voren. – Bedien het rijpedaal (22) langzaam, tot de gewenste rijsnelheid is bereikt. De rijrichting veranderen
M
Verander de rijrichting uitsluitend wanneer de heftruck stilstaat. – Schakel de rijrichtingschakelaar (28) via de neutraalstand in de gewenste rijrichting. – Bedien het rijpedaal (22) langzaam, tot de gewenste rijsnelheid is bereikt. Achteruit rijden
F
Controleer of het achteruit-rijbereik vrij is. – Schakel de rijrichtingschakelaar (28) naar achteren. De heftruck accelereren – Bedien het rijpedaal (22) langzaam, tot de heftruck gaat rijden. – Trap het rijpedaal verder in. Motortoerental en rijsnelheid nemen toe. De heftruck afremmen Het remgedrag van de heftruck hangt wezenlijk af van de bodemgesteldheid. U moet daar rekening mee houden bij het bepalen van uw rijgedrag. Rem de heftruck voorzichtig af, opdat de lading niet wegglijdt.
29
22
28
0406.NL
F
E 21
Afremmen – Haal de voet van het rijpedaal (22). – Trap het pedaal voor langzaam rijden / remmen (29) licht in. In het eerste bereik van de pedaalweg wordt de krachtflux gereduceerd via de koppelomvormer. – Trap het pedaal voor langzaam rijden / remmen (29) verder in. Bij het dieper intrappen wordt de heftruck afgeremd tot aan stilstand. Langzaam rijden met het pedaal voor langzaam rijden / remmen Wanneer u het pedaal voor langzaam rijden / remmen (29) fijngevoelig bedient, rijdt de heftruck langzaam en kunt u goed rangeren in een nauwe ruimte. Deze modus is bij een hoog motortoerental slechts 5 seconden lang toegestaan.
0406.NL
M
E 22
4.3
F 4.4
Sturen U hoeft slechts licht te sturen (vanwege de hydraulische stuurbekrachtiging), draai het stuurwiel (17) daarom gevoelig rond. Remmen Bedrijfsrem Met het pedaal voor langzaam rijden / remmen bedient u de trommelremmen van de voorwielen hydraulisch.
29
21
– Druk het pedaal voor langzaam rijden / remmen (29) in, tot er merkbaar remdruk aanwezig is. In het eerste bereik van de pedaalweg wordt de krachtflux geregeld in de automatische overbrenging die kan worden geschakeld zonder het gaspedaal los te laten. Wanneer u het verder intrapt, worden de trommelremmen van de voorwielen bediend. – Desgewenst kunt u het rempedaal (21) gebruiken; daardoor worden de trommelremmen bediend zonder de overbrenging te ontkoppelen. Parkeerrem Met behulp van de parkeerrem bedient u de trommelremmen van de voorwielen mechanisch.
0406.NL
– Trek de parkeerremhendel (16) over het drukpunt heen tot aan de aanslag naar achteren. De parkeerrem is geactiveerd en de parkeerremhendel is in deze stand vastgezet. – Druk de parkeerremhendel over het drukpunt heen naar voren, om de parkeerrem te lossen.
E 23
4.5
Bediening van hefmast en aanbouwapparaat
F
U mag de regelhendel uitsluitend bedienen vanaf de stoel. U bedient de hefinrichting met behulp van de regelhendels rechts naast de stoel. Vorkdrager heffen / dalen
F
Reik niet door de hefmast heen! – Trek de regelhendel (26) naar achteren, om de vorkdrager te heffen. – Druk de regelhendel (26) naar voren, om de vorkdrager te laten zakken.
26
Hefmast voor-/achterover neigen
F
Breng bij het achterover neigen geen lichaamsdelen tussen hefmast en frontwand.
25
– Trek de regelhendel (25) naar achteren, om de hefmast naar achteren te neigen. – Druk de regelhendel (25) naar voren, om de hefmast naar voren te neigen.
24
o Bediening van een aanbouwapparaat
23
U bedient de aanbouwapparaten met behulp van de regelhendels (23, 24) rechts naast de regelhendel (25) (hefmast neigen). Voor de bediening van een aanbouwapparaat moet u tevens de gebruikershandleiding van de producent in acht nemen.
0406.NL
F
E 24
Bediening van de geïntegreerde Sideshift (Integrated SideShift = ISS)
Z
De richtingaanduiding “links“ of “rechts“ heeft betrekking op de last met blikrichting vanaf de bedienerplaats. Sideshift naar links (uit oogpunt van de bestuurder): – duw de regelhendel (24) naar voren. Sideshift naar rechts (uit oogpunt van de bestuurder): – trek de regelhendel (24) naar achteren.
F
Houd rekening met de verminderde hefcapaciteit bij het uitschuiven (zie hoofdstuk B). De snelheid van werkapparaat regelen
het 24
Met het uitslaan van de regelhendel en het motortoerental wordt de werksnelheid van de hydrauliekcilinder geregeld.
23
Na het loslaten van de regelhendel (23, 24) gaat deze automatisch terug naar de neutraalstand, en blijft het werkapparaat in de bereikte stand staan.
M
De regelhendel is altijd gevoelig, bedien hem niet schokkerig. Laat bij het bereiken van de eindaanslag onmiddellijk de regelhendel los. – Schakel de rijrichtingschakelaar (28) in de neutraalstand. – Verhoog het motortoerental met het rijpedaal (22) en – duw de regelhendel verder naar achteren, teneinde de snelheid van het werkapparaat te verhogen.
Z
22
Het is verboden personen te heffen met de hefinrichting.
0406.NL
F
Het motortoerental heeft geen invloed op de daalsnelheid van de vorkdrager.
28
E 25
4.6
Opnemen, transporteren en neerzetten van lasten
F
U mag de regelhendel uitsluitend bedienen vanaf de stoel.
M
De bestuurder moet, voordat hij een last opneemt, controleren of deze op juiste wijze op pallets is geplaatst en of de last niet de hefcapaciteit van de heftruck overschrijdt. Leef het lastdiagram na!
De vorktanden instellen
F
Stel de vorktanden zodanig in, dat ze beide dezelfde afstand tot de buitenkant 41 van de vorkdrager hebben, en dat het lastzwaartepunt midden tussen de vorktanden ligt.
39 40
0406.NL
– Zwenk de vergrendelhendel (39) naar boven. – Schuif de vorktanden (40) op de vorkdrager (41) in de juiste stand. – Draai de vergrendelhendel naar onderen en verschuif de tanden, tot de hendel in een gleuf springt.
E 26
De last opnemen
F
Het is verboden personen te heffen met de hefinrichting.
– Rijd voorzichtig naar de last die u wilt opnemen. – Schakel de rijrichtingschakelaar (28) in de neutraalstand. 28
– Hef de vorktanden tot aan de juiste hoogte ten opzichte van de last. – Plaats de hefmast verticaal. – Schakel de rijrichtingschakelaar in Vooruit rijden.
F
De vorktanden moeten minstens tweederde van hun lengte onder de last steken.
– Rijd de heftruck voorzichtig met de vorktanden zo ver mogelijk onder de last. – Schakel de rijrichtingschakelaar (28) in de neutraalstand. – Hef de vorktanden, tot de last vrij op de vorktanden ligt. – Schakel de rijrichtingschakelaar in Achteruit rijden. – Let naar achteren toe op een vrije rijruimte.
0406.NL
– Rijd voorzichtig en langzaam achteruit, tot de last zich buiten het opslaggebied bevindt.
E 27
F
Personen mogen zich niet onder de geheven last bevinden!
– Laat de last zo ver dalen als beslist nodig is voor het transport (bodemvrijheid circa 150...200 mm). – Neig de hefmast geheel naar achteren. Hoe hoger u de last transporteert, des te kleiner is de stabiliteit.
0406.NL
F
E 28
Last transporteren
F
Wanneer de last zo hoog is gestapeld, dat het zicht naar voren is belemmerd, rijd dan achteruit.
22
29 – Accelereer de heftruck gevoelig met behulp van het rijpedaal (22) en rem hem voorzichtig af met het pedaal voor langzaam rijden / remmen (29). Wees daarbij altijd gereed om te remmen. – Pas de rijsnelheid aan aan de aard van de rijwegen en de getransporteerde last. – Let vooral bij kruisingen en doorgangen op ander verkeer. – Rijd op onoverzichtelijke plaatsen uitsluitend met een seiner.
F
Transporteer de last op hellingen altijd aan de “bovenzijde” van de heftruck; rijd of draai nooit dwars over de helling.
De last wegzetten – Rijd de heftruck voorzichtig naar de stelling. – Schakel de rijrichtingschakelaar (28) in de neutraalstand. – Hef de vorktanden tot aan de juiste hoogte ten opzichte van de stellinglocatie.
28
– Schakel de rijrichtingschakelaar (28) in Vooruit rijden. Rijd de last voorzichtig in de stellinglocatie. – Laat de last langzaam zakken, tot de vorktanden vrij zijn. – Plaats de hefmast verticaal.
0406.NL
M
Vermijd het hard neerzetten van de last, teneinde de last en het lastopnamemiddel niet te beschadigen.
E 29
Afzonderlijk hangende lasten verwerken "Bij het transport van hangende lasten mag u maximaal stapvoets rijden. Bij het verwerken van hangende lasten moet de stabiliteit door een expertiserapport individueel worden aangetoond. De hefcapaciteit wordt circa 1/3 minder." 4.7
F
Het interne transportmiddel veilig neerzetten Plaats de heftruck veilig wanneer u hem verlaat, ook wanneer de afwezigheid slechts van korte duur is. Bij een geheven last mag u de heftruck nooit uitschakelen en verlaten. – Rijd de heftruck op een vlakke vloer.
F
16 28
Heftrucks die op vloeibaar gas lopen, mag u niet gebruiken op de begane grond, wanneer het gebouw een kelder heeft. Vloeibaar gas is kleurloos, zwaarder dan lucht en het laat zich niet gemakkelijk verspreiden. Het neigt ertoe naar het laagste punt te zakken en kan zich verzamelen in putten, rioleringen, kelders of andere dieptes. Daarmee kan het gas ophopen in bereiken die van de heftruck zijn verwijderd en vormt een gevaar voor personen, die zich niet bewust zijn van het explosie- en bevriezingsgevaar.
0406.NL
– Laat de vorktanden volledig dalen, en neig het hefframe voorover. – Schakel de rijrichtingschakelaar (28) in de neutraalstand. – Trek de parkeerremhendel (16) aan.
E 30
Motor uitzetten DFG
19
– Draai de ontstekings-/startschakelaar (19) in de stand “0“. – Trek de sleutel uit de ontstekings-/ startschakelaar (19).
Motor uitzetten TFG – Sluit afsluiter (42) van de generatorgasfles stevig. – Wacht tot de motor tot stilstand komt. – Plaats de ontstekings-/ startschakelaar (19) in de stand “0.“ – Trek de sleutel uit de ontstekings-/ startschakelaar (19).
42
o Stalen cabine Bij heftrucks met een stalen cabine kunt u beide deuren sluiten.
43
0406.NL
– Draai de sleutel tegen de klok in om de cabinedeur te openen. – Draai de sleutel met de klok mee om de cabinedeur te sluiten. – Voor het openen van de cabinedeur doet u de deur los en trekt u de handgreep (43) eruit.
E 31
4.8
F
Aanhangers trekken U mag de heftruck slechts incidenteel gebruiken voor het slepen van een lichte aanhanger op een droge, vlakke en goed onderhouden vloer. Een permanent bedrijf met aanhangers is niet toegestaan. Leef bij het slepen van aanhangers beslist de volgende richtlijnen na, zodat u zeker weet dat het transport veilig verloopt. Overschrijd tijdens het rijden nooit de toegestane aanhangerlast. De exploitant moet deze bepalen conform VDI 3973 en DIN 15172. Daarbij mag u nooit de maximale aanhangerlast overschrijden, die de producent van de aanhanger vermeldt. De aanhanger aankoppelen – Druk de steekpen (56) naar onderen en draai hem 90°. – Trek de steekpen naar boven en trek de dissel van de aanhanger in de opening. – Breng de steekpen in, druk hem naar onderen, draai hem 90° en laat hem vastklikken.
4.9
Aanhangerlasten De bestuurder moet vóór het aankoppelen controleren, of de maximale aanhangerlast niet wordt overschreden. Toegestane aanhangerlasten bij het trekken zonder last op de vorken, bij +/- 1° stijging en maximaal 5 km/h (aanhanger ongeremd).
Maximaal toelaatbare aanhangerlasten
DFG / TFG 8000
kg
De maximale aanhangerlast die de producent vermeldt, moet u niet uitsluitend gebruiken voor de bedrijfsmatige toepassing, maar dient uitsluitend als absolute bovengrens wanneer de exploitant de toegestane aanhangerlasten berekent.
Z
0406.NL
– De aanhangerlast is de som van het leeg gewicht en de lading van de aanhanger. – Tijdens het trekken mag zich geen last op de vorken bevinden. – De aangegeven aanhangerlasten gelden uitsluitend voor de hulpkoppeling in het contragewicht van het interne transportmiddel. Wanneer u een andere aanhangerkoppeling gebruikt, moet u ook de voorschriften van de producent van de koppeling naleven. Daarbij blijft de maximale aanhangerlast onveranderd.
E 32
5
Storingshulp Dit hoofdstuk maakt het de gebruiker mogelijk, eenvoudige storingen of de gevolgen van een verkeerde bediening zelf te lokaliseren en te verhelpen. Bij het lokaliseren van de storing moet u de volgorde van de in de tabel genoemde handelingen aanhouden. Storing Startmotor draait niet.
Mogelijke oorzaak – De rijrichtingschakelaar staat niet in de neutraalstand. – Batterijcapaciteit te gering. – Batterij-aansluitkabel los respectievelijk poolklemmen geoxideerd. – Startmotorkabel los of gebroken.
Maatregelen – Schakel de rijrichtingschakelaar in de neutraalstand. (Zie Neutral Interlock in dit hoofdstuk). – Controleer de batterijcapaciteit, laad de batterij eventueel op. – Reinig de poolklemmen en vet ze in; draai de batterij-aansluitkabel vast.
0406.NL
– Controleer de startmotorkabel; draai hem eventueel vast of vervang hem eventueel. – Magneetschakelaar – Controleer of de magneetschakelaar van startmotor blijft hoorbaar schakelt. hangen.
E 33
Motor springt niet aan.
– Luchtfilter verontreinigd. – Bowdenzug defect respectievelijk hangt uit. Extra bij generatorgas – Afsluiter van de generatorgasfles gesloten. – Generatorgasfles leeg. – Verdelerkap vochtig.
– Reinig respectievelijk vervang het luchtfilter. – Controleer de Bowdenkabel.
– Open de afsluiter.
0406.NL
– Vervang de generatorgasfles. – Maak de verdelerkap droog; sproei hem eventueel in met contactspray. – Bougie vochtig, – Maak de bougie droog; reinig hem en verontreinigd met olie, draai hem vast. of los. – Vervang de bougie. – Bougie defect. Extra bij diesel – Brandstoftank leeg; – Tank dieselolie en ontlucht de inspuitinrichting heeft inspuitinrichting. lucht aangezogen. – Water in de – Maak de brandstofinstallatie leeg. brandstofinstallatie Tank de heftruck. Ontlucht de brandstofinstallatie. – Brandstoffilter verstopt. – Controleer de doorstroming van de brandstof; vervang het filter eventueel. – Paraffine-afscheiding – Plaats de heftruck in een warme van de dieselolie ruimte en wacht, tot de paraffine(vlokvorming). afscheiding is opgelost. Vervang eventueel het brandstoffilter. Tank winterdiesel.
E 34
Storing Waarschuwingslampje motoroliedruk brandt tijdens gebruik. De temperatuurmeter van de motor gaat in het rode gedeelte.
Mogelijke oorzaak Maatregelen – Motorolieniveau te laag. – Controleer het motorolieniveau, vul eventueel motorolie bij.
0406.NL
– Motorolieniveau te laag. – Controleer het motorolieniveau, vul eventueel motorolie bij. – Koeler verontreinigd. – Reinig de koeler. – Koelmiddelniveau te – Controleer het motorkoelsysteem op laag. lekkages, vul eventueel koelmiddel bij. – V-riem van ventilator – Controleer de spanning van de V-riem; slipt door. span hem eventueel of vervang hem eventueel. Waarschu– Overbrengingoliepeil te – Controleer het overbrengingoliepeil, wingslampje laag. vul eventueel overbrengingolie bij. overbrenging- – Oliekoeler – Reinig de oliekoeler. olietemperaverontreinigd. tuur brandt tijdens gebruik. De motor – De rijrichtingschakelaar – Schakel de rijrichtingschakelaar in de draait, maar de staat in de gewenste rijrichting. heftruck rijdt neutraalstand. niet. – Parkeerrem – Los de parkeerrem. aangetrokken. De heftruck – Olieniveau in de – Controleer het overbrengingoliepeil, bereikt niet zijn overbrenging te laag. vul eventueel overbrengingolie bij. maximale snelheid. Hefsnelheid te – Olieniveau in de – Controleer het hydrauliekolieniveau, gering. hydrauliekolietank te vul eventueel hydrauliekolie bij. laag. – Ontluchting van – Reinig respectievelijk vervang de hydrauliekolietank ontluchting van de hydrauliektank. verontreinigd of verstopt. U kunt de last – Olieniveau in de – Controleer het hydrauliekolieniveau, niet heffen tot hydrauliekolietank te vul eventueel hydrauliekolie bij. de maximale laag. hoogte. De – De druk van de stuuras- – Controleer de bandendruk, pomp ze stuurinrichting banden te laag. eventueel op tot de juiste druk. gaat stroef. Stuurspeling te – Lucht in het – Controleer het hydrauliekolieniveau en groot. stuursysteem. vul eventueel hydrauliekolie bij. Draai vervolgens het stuurwiel enkele malen van eindaanslag tot eindaanslag.
E 35
Wanneer u de heftruck na het uitvoeren van de “Remedies” niet in de toestand “bedrijfsklaar” kunt plaatsen, of wanneer een storing of een defect in de elektronica wordt aangegeven met behulp van de betreffende storingcode, moet u contact opnemen met de klantendienst van de producent. Uitsluitend vakkundig personeel van de producent mag verder de storingen verhelpen. De serviceorganisatie van de producent beschikt over buitendienstmonteurs die speciaal zijn opgeleid voor deze taken. De volgende gegevens zijn voor de servicedienst belangrijk en nuttig om snel en doelgericht te kunnen reageren op de storing. -Serienummer van het interne transportmiddel -Storingsnummer van de indicatie-eenheid (indien aanwezig) -Beschrijving van de storing -Actuele plaats van het interne transportmiddel
0406.NL
Z
E 36
F Onderhoud van transportmiddel 1
het
interne
Bedrijfsveiligheid en milieubescherming Verricht de controles en onderhoudswerkzaamheden die in dit hoofdstuk worden vermeld, volgens de intervallen van de onderhoudscontrolelijsten.
F M
Iedere verandering aan het interne transportmiddel (met name aan de veiligheidsvoorzieningen) is verboden. U mag de werksnelheden van het interne transportmiddel in geen geval veranderen. Uitsluitend originele onderdelen vallen onder onze kwaliteitscontrole. Gebruik uitsluitend onderdelen van de producent, teneinde een veilig en betrouwbaar bedrijf te garanderen. Oude onderdelen en gebruiksmiddelen moet u vakkundig afvoeren volgens de geldende milieuvoorschriften. De olieservice van de producent staat u ter beschikking voor het verversen van de olie. Voer na de controles en onderhoudswerkzaamheden de activiteiten uit die worden beschreven in de paragraaf “Weer in gebruik nemen“ (zie hoofdstuk F).
M
Bij onregelmatigheden van de rij- en bedieneigenschappen moet u onmiddellijk contact opnemen met de serviceorganisatie van de producent.
2
Veiligheidsvoorschriften voor het onderhoud Personeel voor het onderhoud: uitsluitend vakkundig personeel van de producent mag de interne transportmiddelen onderhouden en repareren. De serviceorganisatie van de producent beschikt over buitendienstmonteurs die speciaal zijn opgeleid voor deze taken. Daarom adviseren we een onderhoudscontract af te sluiten met het betreffende servicesteunpunt van de producent. Heffen en opbokken: bevestig bij het heffen van het interne transportmiddel de bevestigingsmiddelen uitsluitend aan de daarvoor bestemde plaatsen. Sluit bij het opbokken uit dat de heftruck wegglijdt of kantelt, door geschikte middelen (wiggen, houten klossen) te gebruiken. U mag uitsluitend werkzaamheden onder een geheven last uitvoeren, wanneer deze is afgevangen met een voldoende sterke ketting.
Z
Hefpunt zie hoofdstuk B. Reinigingswerkzaamheden: reinig het interne transportmiddel niet met brandbare vloeistoffen. Vóór het begin van alle reinigingswerkzaamheden moet u alle veiligheidsmaatregelen treffen die vonkvorming (bijvoorbeeld door kortsluiting) uitsluiten. Trek bij interne transportmiddelen met batterij de batterijstekker eruit. Reinig elektrische en elektronische modules met zwakke zuig- of perslucht en een niet-geleidende, antistatische kwast.
1106.NL
M
Wanneer u het interne transportmiddel reinigt met een waterstraal of hogedrukreiniger, moet u vooraf alle elektrische en elektronische modules zorgvuldig afdekken, omdat vocht kan leiden tot storingen. Reiniging met een stoomstraal is niet toegestaan. Voer na de reiniging de werkzaamheden uit die zijn beschreven in de paragraaf “Weer in gebruik nemen“. F1
Werkzaamheden aan de elektrische installatie: uitsluitend elektrotechnisch geschoolde vakmensen mogen werkzaamheden uitvoeren aan de elektrische installatie. Voorafgaand aan hun werkzaamheden moeten ze alle maatregelen treffen die nodig zijn om elektrische ongevallen uit te sluiten. Laswerkzaamheden: demonteer elektrische en elektronische onderdelen uit het interne transportmiddel voordat u laswerkzaamheden uitvoert, om schade aan deze onderdelen te vermijden. Instelwaarden: bij reparaties en bij het vervangen van hydraulische / elektrische / elektronische onderdelen moet u de heftruckafhankelijke instelwaarden handhaven. Banden: de kwaliteit van de banden beïnvloedt de stabiliteit en het rijgedrag van het interne transportmiddel. Gebruik bij het vervangen van de standaard banden uitsluitend originele onderdelen van de producent, omdat u anders de gegevens van het typeblad niet kunt naleven. Let er bij het vervangen van wielen of banden op dat het interne transportmiddel niet scheef komt te staan (vervang bijvoorbeeld de banden links en rechts altijd gelijktijdig). Hefkettingen: de hefkettingen slijten snel bij onvoldoende smering. De intervallen die zijn aangegeven in de onderhoudscontrolelijst, gelden voor normaal gebruik. Smeer bij hogere belasting (stof, temperatuur) vaker. Gebruik de voorgeschreven kettingspray volgens de voorschriften. Met het uitwendig aanbrengen van vet bereikt u geen voldoende smering.
1106.NL
Hydraulische slangleidingen: vervang de slangleidingen na een gebruiksduur van zes jaar. Vervang bij het vervangen van hydraulische onderdelen ook de slangleidingen in dit hydraulische systeem.
F2
3
Onderhoud en inspectie Een grondige en vakkundige onderhoudsdienst is één van de belangrijkste voorwaarden voor een veilig gebruik van het interne transportmiddel. Verzuim van regelmatig onderhoud kan leiden tot uitval van het interne transportmiddel, en vormt bovendien een gevaar voor personen en bedrijf.
M
De gebruiksomstandigheden van een intern transportmiddel hebben een aanzienlijke invloed op de slijtage van de serviceonderdelen. We adviseren u dat de Jungheinrich klantadviseur ter plekke een toepassingsanalyse verricht en de daarop afgestemde onderhoudsintervallen bepaalt, om schade door slijtage op het juiste moment te vermijden. De aangegeven onderhoudsintervallen zijn gebaseerd op een één-ploegdienst en normale werkomstandigheden. Bij hogere belastingen (zoals veel stof, sterke temperatuurschommelingen of gebruik in meer ploegen) moet u de intervallen overeenkomstig verkorten. De onderstaande onderhoudscontrolelijst geeft de werkzaamheden aan die u moet verrichten en het tijdstip waarop u ze moet verrichten. De volgende onderhoudsintervallen zijn gedefinieerd. W A B C
Z
= alle = alle = alle = alle
50 500 1000 2000
werkuren, echter minstens eenmaal per week werkuren, echter, tenminste 1 x per half jaar werkuren, echter minstens eenmaal per jaar werkuren, echter minstens eenmaal per jaar
De exploitant moet de onderhoudsintervallen W verrichten.
1106.NL
In de inrijfase (na circa 100 werkuren) van de heftruck moet de exploitant beslist de wielmoeren en -bouten controleren en ze eventueel vaster draaien.
F3
4
Onderhouds-controlelijst DFG/TFG Onderhoudsintervallen Standaard = t W A B C
Rem
Elektriciteit
Energietoevoer
1.1 Controleer werking van de bedrijfs- en parkeerrem, eventueel instellen en remweg meten. 1.2 Controleer slijtage remvoering en doorsnede remtrommel 1.3 Controleer remvloeistofpijl in het drukvat, eventueel corrigeren 1.4 Vervang remvloeistof 1 keer per jaar, ontlucht installatie indien nodig 1.5 Controleer aansluitingen en leidingen op dichtheid 1.6 Controleer het remmechanisme, en stel en vet het eventueel in.
t
2.1 Controleer instrumenten, indicaties en bedieningsschakelaars op werking 2.2 Controleer waarschuwings- en veiligheidsvoorzieningen 2.3 Controleer de waarde van de zekeringen 2.4 Controleer de bevestiging van de kabelaansluitingen en controleer de kabels op beschadigingen. 2.5 Controleer de werking van de verlichting. 2.6 Controleer de werking van de microschakelaarinstellingen 2.7 Controleer relais
t
3.1 Visuele controle batterij 3.2 Controleer of de batterij-aansluitingen goed vast zitten, smeer eventueel pool. 3.3 Controleer de zuurdichtheid, het zuurniveau en de batterijspanning.
t t
t t t t
t t t t t t
t
t t t t t t t
1106.NL
Structuur van 4.1 Controleer de hefmastbevestiging. het apparaat 4.2 Controleer het frame op beschadiging. 4.3 Controleer of contragewicht stevig is bevestigd 4.4 Controleer dak chauffeur / cabine op beschadigingen 4.5 Controleer bestuurdersstoel en zijbeugels 4.6 Controleer markeringsplaten 4.7 Controleer aanhangerkoppeling / trekinrichting
t
F4
Onderhoudsintervallen Standaard = t W A B C t t
Hydraulische 5.1 Controleer hefmastlager beweging 5.2 Controleer instelling glijstukken en aanslagen, stel ze eventueel af 5.3 Controleer de mastrol visueel en controleer slijtage van de loopvlakken 5.4 Controleer zijwaartse speling van de binnenmast en de vorkdrager 5.5 Controleer de instelling van de lasketting, span hem eventueel aan 5.6 Controleer de vorktanden en vorkdragers op slijtage en eventuele beschadigingen 5.7 Controleer de neighoek van de hefmast. 5.8 Controleer positie van de kantelcilinder, controleer of de contramoer van de zuigerkop stevig vast zit, draai hem eventueel aan 5.9 Controleer de werking van de hydraulische installatie 5.10 Controleer slang- en buisleidingen en aansluitingen op stevige bevestiging, dichtheid en beschadigingen, draai de aansluitingen eventueel aan 5.11 Controleer cilinder en zuigerstang op beschadiging, dichtheid en bevestiging 5.12 Controleer peil hydraulische olie, corrigeer eventueel 5.13 Vervang hydraulische olie (wordt eventueel door een speciale milieuservicevoertuig uitgevoerd) 5.14 Vervang filter hydraulische olie 5.15 Vervang het papierfilter van de hydrauliektank. 5.16 Controleer aanbouwapparatuur en extra apparatuur op stevige bevestiging, functie en beschadiging
t t t t t t
t t
t t t t t t
Afsluiting/ 6.1 Smeer het voertuig volgens het smeerschema. demonstratie 6.2 Proefrit 6.3 Demonstratie na geslaagd onderhoud
t t t
Stuurinrichting
t
8.1 Maak onderhoud en inspectie mogelijk door de kappen en afdekkingen te demonteren/monteren
t t t
1106.NL
Voorbereidingstijden
7.1 Controleer de werking van de stuurinrichting. 7.2 Controleer de mechanische onderdelen van de stuurkolom 7.3 Controleer stuuras en astap op beschadiging en slijtage
F5
5
Onderhouds-controlelijst DFG Onderhoudsintervallen Standaard = t W A B C
Rijden
7.1 7.2 7.3 7.4 7.5 7.6 7.7 7.8 7.9 7.10 7.11 7.12 7.13 7.14 7.15 7.16 7.17 7.18 7.19 7.20 7.21 7.22 7.23 7.24 7.25
t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t
1106.NL
7.26 7.27 7.28 7.29 7.30 7.31 7.32
Controleer de motor op geluiden en dichtheid. Controleer motorolieniveau, corrigeer eventueel. Vervang motorolie Vervang motoroliefilter Controleer de ventielspeling, stel deze eventueel in. Controleer gloeibougies op werking, elektrisch Controleer de spanning van de V-riem en controleer hem op beschadigingen. Controleer het maximumtoerental (onbelast), stel het eventueel in. Controleer koelmiddelniveau, corrigeer eventueel Koelmiddel met vorstbestendigheid vervangen Controleer vorstbestendigheid, vul eventueel antivriesmiddel bij Controleer waterpomp en ventilator op werking Controleer koeler, reinig hem eventueel Controleer startmotor en generator op werking Controleer uitlaatgasinstallatie op dichtheid en beschadiging. Reinig de luchtfilterpatroon. Luchtfilterpatroon vervangen Vervang brandstoffilter Controleer de brandstof-waterafscheider, maak hem eventueel leeg. Controleer de brandstoftank en leiding op dichtheid en beschadiging Controleer de overbrenging op lawaai en lekkages Controleer het rijmechanisme, en stel en vet het eventueel in. Controleer olieniveau van de overbrenging, corrigeer eventueel Vervang olie overbrenging Reinig de aanzuigzeef van de overbrengingolie en de ontluchting. Vervang filter overbrengingolie Controleer de aandrijfas op lawaai en lekkages Controleer olieniveau aandrijfas, corrigeer eventueel Vervang olie aandrijfas Controleer de wielen op slijtage en beschadigingen Controleer wiellager en bevestiging Controleer bandendruk, corrigeer eventueel
F6
6
Onderhouds-controlelijst TFG Onderhoudsintervallen Standaard = t W A B C
Rijden
8.1 8.2 8.3 8.4 8.5 8.6 8.7 8.8 8.9 8.10 8.11 8.12 8.13 8.14 8.15 8.16 8.17 8.18 8.19 8.20 8.21 8.22 8.23 8.24 8.25 8.26
t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t
1106.NL
8.27 8.28 8.29 8.30 8.31 8.32 8.33
Controleer de motor op geluiden en dichtheid. Vervang bougies Controleer ontstekingsinstallatie en ontstekingstijdstip Controleer de ventielspeling, stel deze eventueel in. Controleer motorolieniveau, corrigeer eventueel. Vervang motorolie Vervang motoroliefilter Controleer de spanning van de V-riem en controleer hem op beschadigingen. Controleer het maximumtoerental (onbelast), stel het eventueel in. Controleer koelmiddelniveau, corrigeer eventueel Koelmiddel met vorstbestendigheid vervangen Controleer vorstbestendigheid, vul eventueel antivriesmiddel bij Controleer waterpomp en ventilator op werking Controleer koeler, reinig hem eventueel Controleer startmotor en generator Controleer uitlaatgasinstallatie op dichtheid en beschadiging. Controleer de uitlaatgaswaarden, stel ze eventueel in Reinig de luchtfilterpatroon. Luchtfilterpatroon vervangen Controleer generatorgasinstallatie op werking, dichtheid en beschadiging (door bevoegd vakpersoneel) Reinig generatorgasfilter (door bevoegd vakpersoneel) Controleer de overbrenging op lawaai en lekkages Controleer het rijmechanisme, en stel en vet het eventueel in. Controleer olieniveau van de overbrenging, corrigeer eventueel Vervang olie overbrenging Reinig de aanzuigzeef van de overbrengingolie en de ontluchting. Vervang filter overbrengingolie Controleer de aandrijfas op lawaai en lekkages Controleer olieniveau aandrijfas, corrigeer eventueel Vervang olie aandrijfas Controleer de wielen op slijtage en beschadigingen Controleer wiellagers en bevestiging Controleer bandendruk, corrigeer eventueel
F7
7
Koelmiddelspecificatie De kwaliteit van het gebruikte koelmiddel heeft invloed op de werkzaamheid en levensduur van het koelsysteem. De volgende voorschriften zorgen voor optimaal onderhoud met betrekking tot vorst- en corrosiebescherming. – Gebruik altijd schoon, zacht water. – Gebruik, om vorst- en corrosiebeschadigingen te voorkomen, een antivriesoplossing op basis van ethyleenglycol. Gebruik een in de handel verkrijgbaar antivriesmiddel met een pH-waarde van 7,0 - 8,5. U.S.A. ASTM D4985 of SAE J1941
Motorkoelmiddel op ethyleenglycolbasis.
– Bij het gebruik van een antivriesmiddel, moet u letten op een correcte mengverhouding. Het antivriesmiddel moet voldoen aan de bovenstaande standaard. Laagste waarvoor nodig is -37 °C
temperatuur % volume antivries bescherming 50
Volumeverhouding antivriesmiddel : water 1:1
Bij verkeerd gebruik, kan de producent niet verantwoordelijk worden gesteld voor vorst- of corrosieschade. Antivriesmiddel bevat ethyleenglycol en andere giftige bestanddelen. Deze kunnen bij langdurig of herhaald huidcontact in grotere hoeveelheden in het menselijk lichaam worden opgenomen.
1106.NL
F
F8
Pas bij het gebruik van antivries altijd de volgende voorzichtigheidsmaatregelen toe. – Neem het antivriesmiddel NOOIT in. Wanneer u antivries abusievelijk inslikt, moet u ONMIDDELLIJK een arts raadplegen. – Vermijd langer huidcontact met antivries. – U moet spatten onmiddellijk van de huid afwassen. – Wanneer u antivriesspatten in de ogen krijgt, moet u dit onmiddellijk afwassen. – Kleding met antivriesspatten moet u uittrekken en wassen, voordat u de kleding weer kunt dragen. – Wanneer u regelmatig en vaak met antivries werkt, moet u beschermende kleding dragen (kunststof of rubber handschoenen, laarzen en ondoorlaatbare overalls of schorten).
F
8
Mengsels met corrosiewerende middelen bevatten toevoegingen die giftig zijn wanneer u ze inneemt. Tevens kunt u deze bestanddelen binnenkrijgen wanneer u uw huid langer of herhaaldelijk blootstelt aan giftige hoeveelheden. Neem dezelfde voorzichtigheidsmaatregelen in acht als bij antivriesmiddelen.
Gegevens over de brandstof: DGF
1106.NL
Gebruik uitsluitend dieselolie volgens DIN 51601.
F9
9
Smeerschema
g
Glijvlakken
b
Vulpijp overbrengingolie
s
Smeernippel
a
Aftapbout overbrengingolie
Vulpijp hydraulische olie
t
Vulpijp minerale olie voor de reminstallatie
Aftapbout hydraulische olie
K
Oliepeilstok 1106.NL
c
F 10
9.1
Gebruiksmiddelen Omgang met gebruiksmiddelen: u moet altijd vakkundig omgaan met gebruiksmiddelen, en de voorschriften van de producent naleven.
F
Onvakkundige omgang brengt uw gezondheid en leven, en het milieu in gevaar. Sla gebruiksmiddelen uitsluitend op in containers die voldoen aan de voorschriften. De gebruiksmiddelen kunnen brandbaar zijn; breng ze daarom niet in contact met hete onderdelen of open vuur. Gebruik bij het toevoegen van gebruiksmiddelen uitsluitend schone containers. U mag geen gebruiksmiddelen van verschillende kwaliteit mengen. U mag uitsluitend afwijken van dit voorschrift, wanneer het mengen nadrukkelijk wordt voorgeschreven in deze handleiding. Ruim gemorste vloeistof onmiddellijk op met geschikte bindmiddelen, en verwijder dit mengsel van gebruiks- en bindmiddel volgens de voorschriften.. Bestelnummer
HoeOmschrijving veelheid
Toepassing
A
52017728
55 liter
HVLP46
Hydraulische installatie
D
00002832
0,25 liter
Remvloeistof SAE J 1703
Reminrichting
E
50055726
Smeervet K-P-2K
G
29201280
Kettingspray
Kettingen
N
05099205
11 liter
ATF Dexron II D
Overbrenging
52030273
10 liter
Titan Supergear 80W-90
As
52017727
8 liter (DFG) Titan Unic Plus 4 liter 10W-40 (TFG)
Motorolie
Vet-richtwaarden Code Verzeeptype Lithium
Walkpenetratie bij 25 °C 265-295
NLG1-klasse 2
Gebruikstemperatuur °C -35/+120
1106.NL
E
Druppelpunt °C 185
F 11
10
Beschrijving van de onderhoudswerkzaamheden
10.1
De heftruck voorbereiden ten behoeve van de onderhoudswerkzaamheden Tref alle vereiste veiligheidsmaatregelen voor het vermijden van ongevallen bij onderhoudswerkzaamheden. Realiseer de volgende voorwaarden. – Plaats de heftruck veilig (zie hoofdstuk E). – Trek de sleutel uit de ontstekings-/ startschakelaar (1) en beveilig de heftruck op deze manier tegen abusievelijk in gebruik nemen. – Bij werkzaamheden onder geheven lastvork of geheven heftruck moet u de vork en/ of truck zodanig beveiligen dat dalen, kantelen of wegglijden is uitgesloten.
F M
Let bij het heffen van het interne transportmiddel op het volgende. Gebruik uitsluitend hefhulpmiddelen met voldoende draagcapaciteit (raadpleeg het typeplaatje van de heftruck voor het laadgewicht). – Plaats de heftruck veilig (zie hoofdstuk E). – Bevestig de kraanhulpmiddelen op de gemarkeerde locaties aan de hefmast. – Bevestig de kraanhulpmiddelen aan het contragewicht van aanhangerkoppeling.
Breng de bevestigingsmiddelen zodanig aan, dat ze bij het heffen niet in contact komen met aangebouwde delen of het dak.
1106.NL
M
de
F 12
10.2
Motorkap
Z
Voordat u de motorkap opent, moet u de stuurkolom met behulp van de stuurkolominstelhendel (2) geheel naar voren drukken. Schuif de bestuurdersstoel naar voren. De vergrendelpen aan de linker stoelrail moet naar boven vastklikken.
54 18
– Bedien de drukknop in de voetruimte en hef de motorkap (3) een stukje omhoog. – Til de motorkap (3) helemaal op. Een gasdrukveer houdt de motorkop in de hoge stand.
M
Wanneer de heftruck een stalen cabine heeft, moet u vóór het optillen van de motorkap beide cabinedeuren en de achterruit openen. Bij het sluiten van de motorkap trekt u de vergrendelpen helemaal naar onderen en schuift u de stoel weer naar achteren. Controleer of de motorkap goed vastklikt voordat u de heftruck gebruikt.
1106.NL
M
F 13
10.3
Motoronderhoud DFG Het motorolieniveau DFG
controleren: 33 34
1106.NL
– Trek de oliepeilstok (4) eruit. – Veeg de oliepeilstok af met een pluisvrije doek en breng hem weer helemaal in de opening. – Trek de oliepeilstok er nogmaals uit en controleer of het oliepeil tussen de markeringen MIN en MAX ligt. – Wanneer het niveau onder het middelste punt ligt, moet u de vuldop (5) verwijderen en de juiste klasse olie in de motor doen, tot het niveau de markering MAX op de oliepeilstok heeft bereikt.
F 14
De motorolie en het motoroliefilter vervangen
M
Vervang de motorolie uitsluitend bij een warme motor en een horizontaal staande heftruck. Vervang de motorolie en het motoroliefilter altijd samen.
2
Motorolie aftappen – Schroef het deksel (6) eraf. – Reinig de olieaftapbout (7) en omgeving van de aftapboring grondig. – Draai de olieaftapbout eruit en laat de olie in een geschikt vat lopen.
F
Verbrandingsgevaar door warme olie. – Schroef de olieaftapbout er weer in met een nieuwe afdichtring.
F
4
3
Verwijder de oude olie volgens de milieuvoorschriften. Het motoroliefilter vervangen – Maak de slangklem (10) van de slang (9) los. – Trek de slang los. – Maak de bevestiging (11) van het luchtfilter los en leg het luchtfilter ter zijde. – Draai het oliefilter (8) los met een filtersleutel; schroef hem er handmatig af.
F
11
10 9
Vang de olie die naar buiten stroomt op en voer oliefilter en olie af volgens de milieuvoorschriften. Reinig de afdichtvlakken aan de oliefilterflens grondig. Olie de afdichting van het nieuwe oliefilter licht in met nieuwe motorolie. Draai het oliefilter handvast aan. Monteer het luchtfilter; steek de slang erop en zet hem vast met slangklemmen.
1106.NL
– – – –
F 15
Motorolie bijvullen – Vul nieuwe motorolie in de vulopening (6) bij volgens de gebruiksmiddelentabel.
8 2
Volume: 8,0 l – Meet het motorolieniveau met de oliepeilstok (12), corrigeer eventueel. – Schroef het deksel (6) er weer op. – Steek de oliepeilstok (12) er weer helemaal in.
M
4 Laat na het vervangen van olie en oliefilter de motor proefdraaien. Let daarbij op het waarschuwingslampje van de motoroliedruk (13) en controleer de dichtheid aan de olieaftapbout en aan het oliefilter.
De spanning controleren
van
de
3
9
V-riem
– Druk de V-riem tussen de Vriemschijven van de ventilator en de generator in met een kracht van 45 N. U moet de V-riem circa 10 mm kunnen indrukken.
10
– Draai bout (14) los en trek aan de draaistroomgenerator, tot de voorgeschreven V-riemspanning is bereikt. Draai de bouten weer vast. – Controleer de V-riemspanning nogmaals, herhaal de instelprocedure eventueel. F 16
1106.NL
De V-riemspanning instellen
Het brandstoffilter vervangen Laat de brandstof uit het filter in een geschikt vat stromen. Draai het brandstoffilter (17) los met de filtersleutel; schroef hem er handmatig af.
F
Verwijder het brandstoffilter en de brandstof volgens de milieuvoorschriften.
11
12 13
– Plaats een nieuwe O-ring in het nieuwe brandstoffilter en schroef het filter er weer in. – Bevochtig de O-ring vóór de montage met dieselolie. – Reinig de afdichtvlakken aan de filterflens grondig. – Bevochtig de afdichting van het nieuwe brandstoffilter licht met dieselolie. – Draai het brandstoffilter er handmatig in, tot de afdichting tegen de filterflens ligt. – Draai het brandstoffilter nogmaals met 1/3 omwenteling vast. – Ontlucht de brandstofinstallatie. De brandstofinstallatie ontluchten
F
Vang de brandstof die naar buiten stroomt op en voer deze af volgens de milieuvoorschriften. – Open de ontluchtbout (16). – Bedien de handpomphendel aan de brandstofpomp (15), tot er aan de ontluchtbout bellenvrije brandstof uitkomt. – Draai de ontluchtbout vast. – Draai de ontstekings-/startschakelaar circa 10 seconden in stand I. – Wacht 10 seconden. – Herhaal het proces, tot de motor aanspringt. Controleer bij het proefdraaien van de motor de dichtheid aan het brandstoffilter, aan het overstroomventiel en aan de borgmoeren van de inspuitsproeiers.
Z
Wanneer de motor niet aanslaat of na korte tijd weer afslaat, moet u het ontluchten herhalen.
1106.NL
M
F 17
10.4
Motoronderhoud TFG Het motoroliepeil controleren: TFG – Trek de oliepeilstok (19) eruit. – Veeg de oliepeilstok af met een pluisvrije doek en breng hem weer helemaal in de opening. – Trek de oliepeilstok er nogmaals uit en controleer of het oliepeil tussen de markeringen MIN en MAX ligt. – Wanneer het niveau onder het middelste punt ligt, moet u de vuldop (18) verwijderen en de juiste klasse olie in de motor doen, tot het niveau de markering MAX op de oliepeilstok heeft bereikt.
31 32
De motorolie en het motoroliefilter vervangen Vervang de motorolie uitsluitend bij een warme motor en een horizontaal staande heftruck. Vervang de motorolie en het motoroliefilter altijd samen.
F
Motorolie aftappen
18
– Schroef het deksel (18) eraf. – Reinig de olieaftapbout (21) en omgeving van de aftapboring grondig. – Draai de olieaftapbout eruit en laat de olie in een geschikt vat lopen.
19
Verbrandingsgevaar door warme olie.
20
21
– Schroef de olieaftapbout er weer in met een nieuwe afdichtring. Verwijder de oude olie volgens de milieuvoorschriften.
1106.NL
F
F 18
Het motoroliefilter vervangen – Draai het oliefilter (20) los met een filtersleutel; schroef hem er handmatig af.
F
Vang de olie die naar buiten stroomt op en voer oliefilter en olie af volgens de milieuvoorschriften. – Reinig de afdichtvlakken aan de oliefilterflens grondig. – Olie de afdichting van het nieuwe oliefilter licht in met nieuwe motorolie. – Draai het oliefilter handvast aan. Motorolie bijvullen – Vul nieuwe motorolie in de vulopening bij volgens de gebruiksmiddelentabel (zie paragraaf 9.1). Volume: 4,0 l – Meet het motorolieniveau met de oliepeilstok (19), corrigeer het niveau eventueel. – Schroef het deksel er weer op. – Steek de oliepeilstok er weer helemaal in. Laat na het vervangen van olie en oliefilter de motor proefdraaien en let daarbij op het waarschuwingslampje van de motoroliedruk (22) en controleer de dichtheid aan de olieaftapbout en aan het oliefilter.
1106.NL
M
18
F 19
De bougie vervangen – Trek de bougiestekker (23) eraf. – Reinig de omgeving van de bougie aan de cilinderkop grondig. – Schroef de bougie eruit. – Controleer de elektrodeafstand van de nieuwe bougie met een voelermaat, stel deze eventueel in. Gewenste waarde: 1,0 mm
M
19
Gebruik uitsluitend originele bougies. – Schroef de bougies er handmatig in en draai ze vervolgens vast met een moment van 20 Nm. De spanning van de V-riem controleren – Druk de V-riem tussen de V-riemschijven van de ventilator en de generator in met een kracht van 45 N. U moet de V-riem circa 11 mm kunnen indrukken. De V-riemspanning instellen – Draai de bouten (24) los en trek aan de draaistroomgenerator, tot de voorgeschreven V-riemspanning is bereikt. – Draai de bouten weer vast.
20
1106.NL
Controleer de V-riemspanning nogmaals, herhaal de instelprocedure eventueel.
F 20
10.5
Het niveau van de hydraulische olie controleren Wanneer de olie koud is – Gebruik de mast door eenmaal volledig te heffen en te dalen. – Zet de motor uit. – Trek de oliepeilstok (25) eruit en veeg hem af met een schone doek. Controleer het hydrauliekolieniveau. Het olieniveau moet tussen de markeringen MIN en MAX op de oliepeilstok liggen. Wanneer dat nodig is, vult u bij tot aan de markering MIN op de oliepeilstok.
35
Wanneer de olie heet is – Gebruik de mast door eenmaal volledig te heffen en te dalen. – Zet de motor uit. – Trek de oliepeilstok (25) eruit en veeg hem af met een schone doek. Controleer het hydrauliekolieniveau. Het olieniveau moet precies op de markering MAX op de oliepeilstok liggen. Wanneer dat nodig is, vult u bij tot iets boven de markering MAX op de oliepeilstok.
1106.NL
Wanneer bij een geheven mast de motor afslaat of onrustig loopt, moet u de mast langzaam laten dalen, voor u verder gaat met deze procedure.
F 21
10.6
Aftapkraan gasinstallatie
Z
De aftapkraan aan de gasinstallatie moet tijdens bedrijf altijd zijn gesloten (uitsluitend vakpersoneel mag de kraan openen voor onderhoudsdoeleinden).
F
Bij geopende aftap kan gas uittreden!
Aftap gesloten
1106.NL
Aftap open
F 22
10.7
Het koelmiddelniveau controleren – Open de vergrendeling van de afdekking, en draai hem naar rechts. – Verwijder de afdekking. – Controleer het koelmiddelniveau aan het compensatievat. Het koelmiddel moet tussen de markeringen MIN en MAX (26) staan.
M
F
Wanneer het koelmiddel onder de markering MIN staat, is dit een aanwijzing voor een eventuele lekkage in het koelsysteem. U mag de heftruck pas weer gebruiken wanneer de oorzaak is verholpen.
37
Wanneer de motor heet is, staat het koelsysteem onder druk. Open het deksel van het expansievat (27) pas, wanneer de motor is afgekoeld. Voeg bij het vullen een vooraf gemengde oplossing van water en antivriesmiddel in gelijke verhouding aan het reeds in het systeem aanwezige koelmiddel toe. U maakt het systeem leeg door de aftapkranen in de koeler en aan de zijde van het cilinderblok te openen. Daarbij gaat het eventueel om aftapbouten van messing. Verwijder bij het legen het deksel van het expansievat en leg het op de stoel: dit dient als waarschuwing dat de motor geen koelmiddel bevat. Gegevens over de geadviseerde concentraties en veiligheidsmaatregelen vindt u in hoofdstuk F.
10.8
F
De koelmiddelconcentratie controleren Open het koelmiddeldeksel niet bij een hete motor. Het koelsysteem moet het hele jaar door zijn gevuld met een mengsel van water en antivriesmiddel met corrosiewerende toevoegingen, teneinde kalkafzetting en vorst- en corrosieschade te vermijden en de kooktemperatuur te verhogen.
1106.NL
– Bij een te lage vorstbescherming moet u koelvloeistof aftappen en zoveel antivriesmiddel in het compensatievat (28) bijvullen, tot de juiste mengverhouding is bereikt.
F 23
M
Gebruik een antivriesmiddel volgens de koelmiddelspecificatie (zie paragraaf 7). Bij het antivriesmiddel leest u de gegevens over de mengverhouding water / antivries en de daarmee te realiseren vorstbescherming. Volume koelsysteem: DFG/TFG: 14,0 liter
10.9
F
Het koelsysteem vullen Laat de motor afkoelen, teneinde koelvloeistof te kunnen bijvullen. Open de afsluiting langzaam; er kan gevaarlijk hete koelvloeistof uitkomen, wanneer het koelsysteem nog onder druk staat. Vul niet te veel koelvloeistof bij in het systeem. De sluiting heeft een veiligheidsventiel, dat opent en hete koelvloeistof laat ontwijken wanneer het vloeistofniveau te hoog is. Wanneer u tijdens onderhoud koelvloeistof bijvult, moet deze aan dezelfde eisen voldoen als de originele koelvloeistof (zie paragraaf 7). Wanneer u te haastig bijvult of bijvult terwijl de heftruck niet waterpas staat, komt lucht in het koelsysteem terecht. Wanneer u de motor gebruikt met lucht in het koelsysteem, treden te hoge werktemperaturen op en kan er schade aan de motor optreden.
M
De heftruck moet horizontaal staan. Open de sluiting van het compensatievat langzaam. Vul het koelsysteem met behulp van een trechter tot het niveau dat is aangegeven in de handleiding van de producent. De trechter zorgt voor de druk die nodig is om lucht uit het koelsysteem te verdringen. Wacht tot alle luchtbellen zijn ontsnapt, en plaats de sluiting er dan weer op. Start de motor. Schakel de motor uit wanneer deze zijn bedrijfstemperatuur heeft bereikt, en laat hem afkoelen. Open de sluiting van het compensatievat langzaam en vul desgewenst koelmiddel bij volgens de aanwijzingen uit het handboek, tot het juiste niveau is bereikt. Plaats de afsluiting weer.
1106.NL
M
F 24
10.10 De luchtfilterpatroon reinigen / vervangen
M
Voer alle onderhoudswerkzaamheden uitsluitend bij stilstaande motor uit. Start de motor niet bij gedemonteerde luchtfilterpatroon.
29
– Maak de snelsluiting (29) los en klap hem omhoog. – Til de luchtfilterbehuizing op. – Draai de twee bevestigingsklemmen (30) los en neem de stofverzamelkap eraf. – Trek de binnenste en buitenste luchtfilterpatroon voorzichtig uit de luchtfilterbehuizing. – Blaas de buitenste patroon van binnen naar buiten uit met droge perslucht, tot er geen stof meer uitkomt. – Veeg de binnenste patroon voorzichtig af met een pluisvrije doek.
M
30
Blaas het filterhuis niet uit met perslucht, maar veeg hem uit met schone doeken. – Vervang beschadigde of te sterk verontreinigde luchtfilterpatronen. – Reinig de stofverzamelpot grondig; neem daartoe het rubber element eruit. – Plaats de luchtfilterpatronen weer in de filterbehuizing en bevestig ze.
M
Beschadig de luchtfilterpatronen bij het monteren niet.
1106.NL
– Plaats de stofverzamelpot en bevestig hem met de twee bevestigingsklemmen (30). – Plaats het luchtfilterhuis in de inbouwpositie. – Sluit de snelsluiting (29).
F 25
10.11 Overbrenging: DFG/TFG
M
U moet het olieniveau beslist op de juiste manier controleren. Olie is een smeermiddel, dat ook als koelmiddel werkt en de koppelingen bedient. Een te laag olieniveau leidt tot verlies van de overdracht en drukverlies. Tevens leidt het tot oververhitting en daaruit volgende defecten aan de overbrenging. Het overbrengingolieniveau controleren
Z
23
24
Gebruik voor het bijvullen van de overbrenging uitsluitend nieuwe, schone olie uit schone vaten. Wanneer er vuil of water in de overbrenging dringt, kan schade ontstaan. De toegang tot de oliepeilstok van de overbrenging vindt u in de rijrichting gezien rechts aan de overbrenging.
1106.NL
– Start de motor en plaats de heftruck bij aangetrokken parkeerrem eerst in de vooruit en vervolgens in de achteruit en wacht tot de overbrenging de werktemperatuur heeft bereikt. – Trek de oliepeilstok (32) er bij een stationair draaiende motor uit. – Veeg de oliepeilstok af met een pluisvrije doek en breng hem weer helemaal in de opening. – Trek de oliepeilstok er nogmaals uit en controleer of het olieniveau tussen de markeringen MIN en MAX ligt. – Wanneer het niveau onder het middelste punt ligt, moet u de juiste klasse overbrengingolie in de vulopening (31) van de overbrenging doen, tot het niveau de markering MAX op de oliepeilstok heeft bereikt. – Steek de oliepeilstok weer helemaal in de opening.
F 26
10.12 Rem Parkeerrem controleren De parkeerrem (33) moet de heftruck met de toegestane maximale belasting, op een helling van 15% houden. Wanneer dat niet zo is, moet u de parkeerrem instellen.
25
Het niveau controleren
26
van
de
remvloeistof
– Draai de bouten van de linker bekleding (34) los. – Neem de linker bekleding (34) eraf. – Controleer het vloeistofniveau in de remvloeistoftank (35).
27
Het niveau in de tank moet tussen de markeringen MIN en MAX liggen. – Vul eventueel remvloeistof bij. Volume: 0,25 liter
1106.NL
– Na het vullen monteert u de bekleding weer.
F 27
10.13 De bevestiging van de wielen controleren – Plaats de heftruck veilig (zie hoofdstuk E). – Draai de wielmoeren (36) kruislings aan met een momentsleutel. Vastdraaimoment Aandrijfwielen:
200 Nm
Achterwielen:
200 Nm
36 10.14 Hydraulische installatie Het hydrauliekoliefilter vervangen – Schroef het deksel (37) eraf. – Neem het hydrauliekoliefilter uit het deksel. – Plaats een nieuw hydrauliekoliefilter en schroef het deksel er weer op.
F
Vang eventuele weggelopen hydrauliekolie op. Verwijder de hydrauliekolie en het hydrauliekoliefilter volgens de milieuvoorschriften.
31 30
10.15 Ontluchting van de hydrauliektank reinigen / vervangen – – – –
Wanneer u het vuil niet kunt verwijderen door te reinigen, vervangt u het filterelement.
1106.NL
M
Schroef de sluiting (37) van de hydrauliektank eraf. Trek de kap (38) omhoog. Neem het filterelement onder de kap vandaan. Reinig het filterelement.
F 28
10.16 Elektrische installatie De toestand, zuurdichtheid en het zuurniveau van de batterij controleren
F
Het batterijzuur is sterk bijtend. Daarom moet u beslist ieder contact met batterijzuur vermijden. Wanneer kleding, huid of ogen toch in contact komen met batterijzuur, moet u de betreffende partijen onmiddellijk afspoelen met ruim water. Bij contact met de ogen moet u onmiddellijk een arts raadplegen! Neutraliseer gemorst batterijzuur onmiddellijk! – – – –
Controleer de behuizing van de batterij op scheuren en op uitgelopen zuur. Verwijder oxidatieresten aan de batterijpolen. Vet de batterijpolen in met zuurvrij vet. Controleer het zuurniveau.
Het zuurniveau moet tussen de bovenste en onderste markering staan. – – – –
Reinig het gedeelte van de doppen. Schroef de doppen eruit. Vul eventueel gedestilleerd water bij tot aan de bovenste markering. Controleer de zuurdichtheid met een batterijgalvanometer.
De zuurdichtheid van een voldoende geladen batterij bedraagt 1,24 tot 1,28 kg/l. – Laad de batterij eventueel bij. – Schroef de doppen er weer in. Het is niet nodig, het zuurniveau of de zuurdichtheid in batterijen met lage onderhoudseisen te controleren.
1106.NL
Z
F 29
Elektrische zekeringen controleren – Maak de heftruck klaar voor onderhoudswerkzaamheden (zie “Heftruck voorbereiden voor onderhoudswerkzaamheden“ in dit hoofdstuk). – Voor zekeringen in de achterzijde opent u de vergrendeling van de achterafdekking, en draait u deze naar rechts. – Verwijder de afdekking. – Controleer de toestand en de juiste waarde van de zekeringen; vervang ze eventueel. – Monteer de afdekkingen. 59 58
57 56 55
54 60
53
52 51
t Standaard zekeringenkast (DFG) Pos. Aanduiding Beveiligd onderdeel 39 2F14 Voorgloeirelais, dieselventiel Luchtfiltercontrole, rijrichtingventielen, stoelschake40 4F1 laar, claxon Dieselfiltercontrole, remvloeistofcontrole, parkeerrem41 7F5 controle 42 4F8 Indicatiebedieneenheid 43 F19 12 V-installatie 44 9F7 Relais opties bij ontsteking aan
Waarde 5A 10 A 5A 5A 10 A 10 A
t Standaard zekeringenkast (TFG)
F 30
Waarde 5A 10 A 5A 5A 10 A 10 A
1106.NL
Pos. Aanduiding Beveiligd onderdeel 39 2F14 Gasventiel, verdeler Luchtfiltercontrole, rijrichtingventielen, stoelschake40 4F1 laar, claxon 41 7F5 Remvloeistofcontrole, parkeerremcontrole 42 4F8 Indicatiebedieneenheid 43 F19 12 V-installatie 44 9F7 Relais opties bij ontsteking aan
Hoofdstroom DFG Pos. 55 56 57 58 59 60
Aanduiding 9F11 9F8 9F7 9F16 9F17 9F19
Beveiligd onderdeel Zekering voorgloeien Relais optie motor draait Relais opties bij ontsteking aan Contactslot Voorzekering voor F19 50A-Generator 80A-Generator
Waarde 70 A 50 A 50 A 20 A 20 A 50 A 70 A
Beveiligd onderdeel Relais optie motor draait Relais opties bij ontsteking aan Contactslot Voorzekering voor F19 50A-Generator 80A-Generator
Waarde 50 A 50 A 20 A 20 A 50 A 70 A
Hoofdstroom TFG Pos. 51 52 53 54 60
Aanduiding 9F8 9F7 9F16 9F17 9F19
o Zekeringkast voor optionele uitrusting (DFG/TFG) Pos. 45 46 47 48 49 50
5F5.2
Beveiligd onderdeel Zwaailamp Ruitenwisser Cabine Schijnwerper Achteruitrijlamp Parkeerlicht volgens wegenverkeersreglement met betrekking tot technische eisen en rijvaardigheidseisen
Waarde 7,5 A 7,5 A 15 A 25 A 10 A 15 A
Gebruik uitsluitend zekeringen met de aangegeven waarden, teneinde schade aan de elektrische installatie te vermijden.
1106.NL
F
Aanduiding 4F4 9F1 5F6 5F1 5F3
F 31
11
Uitlaatgassysteem U moet het uitlaatgassysteem in regelmatige afstanden controleren op emissies. Een zwarte of blauwe uitlaatgasrook is een teken van een verhoogde emissie en dan moet u vakpersoneel raadplegen. Onderhoud van het roetfilter zoals de producent heeft beschreven.
12
Weer in gebruik nemen na reiniging of onderhoudswerkzaamheden U mag de heftruck na reiniging of onderhoudswerkzaamheden pas weer in gebruik nemen nadat u de volgende werkzaamheden hebt verricht. – – – –
13
Controleer de werking van de claxon. Controleer de werking van de hoofdschakelaar. Controleer de werking van de rem. Smeer de heftruck volgens het smeerschema.
Het interne transportmiddel stilleggen Wanneer het interne transportmiddel langer dan twee maanden wordt stilgelegd (bijvoorbeeld uit bedrijfskundige overwegingen), mag u het uitsluitend in een vorstvrije en droge ruimte parkeren en moet u de maatregelen vóór, tijdens en na de stillegging verrichten zoals beschreven.
M
Bok het interne transportmiddel tijdens de stillegging zodanig op dat alle wielen vrij van de grond zijn. Uitsluitend op deze manier is gewaarborgd dat wielen en wiellagers niet worden beschadigd. Wanneer u het interne transportmiddel langer dan zes maanden stillegt, moet u verdergaande maatregelen afspreken met de servicedienst van de producent.
13.1
Maatregelen vóór de stillegging – – – –
Reinig het interne transportmiddel grondig. Controleer de remmen. Controleer het niveau van de hydraulische olie, vul eventueel bij (zie hoofdstuk F). Voorzie alle mechanische onderdelen van de machine die niet zijn voorzien van een verflaag, met een dunne olie- of vetfilm. – Smeer het interne transportmiddel volgens het smeerschema (zie hoofdstuk F). – Laad de batterij. – Maak de batterijklemmen los, reinig de batterij, en vet de poolbouten in met poolvet.
Z
Leef bovendien de gegevens van de producent van de batterij na.
1106.NL
– Besproei alle vrij liggende elektrische contacten met een geschikte contactspray.
F 32
13.2
Maatregelen tijdens de stillegging Alle twee maanden – Laad de batterij.
13.3
Het interne transportmiddel na de stillegging weer in gebruik nemen
Z
We adviseren dat een monteur van de producent de heftruck weer in gebruik neemt na de stillegging. – – – – – – –
Onmiddellijk na de ingebruikname probeert u de rem verscheidene malen.
1106.NL
F
Reinig het interne transportmiddel grondig. Smeer het interne transportmiddel volgens het smeerschema (zie hoofdstuk F). Reinig de batterij, vet de poolbouten in met poolvet en bevestig de batterijklemmen. Laad de batterij. Controleer de overbrengingolie op condenswater; vervang de olie eventueel. Controleer de hydraulische olie op condenswater; vervang de olie eventueel. Neem het interne transportmiddel in gebruik (zie hoofdstuk E).
F 33
14
Veiligheidscontrole naar tijd en buitengewone gebeurtenissen (D: “APK”-controle volgens het Duitse BGV (Berufsgenossenschaftliche Vorschrift) D27) Een persoon die hier speciaal voor is opgeleid, moet het interne transportmiddel na bijzondere gebeurtenissen of minstens eenmaal per jaar controleren. Deze persoon moet zijn beoordeling uitsluitend geven vanuit veiligheidsoogpunt en moet niet zijn beïnvloed door bedrijfskundige of economische omstandigheden. Hij moet bewijzen voldoende kennis en ervaring te hebben om de toestand van een intern transportmiddel en de effectiviteit van de beschermende inrichting volgens de regels van de techniek en de principes voor de controle van interne transportmiddelen te kunnen beoordelen. Daarbij moet hij de technische toestand van het interne transportmiddel ten aanzien van veiligheid volledig controleren. Daarnaast moet hij het interne transportmiddel ook grondig onderzoeken op beschadigingen, die kunnen zijn veroorzaakt door eventueel ondeskundig gebruik. Hij moet een controleprotocol opstellen. Bewaar de resultaten van de controle minstens twee volgende controles. De exploitant moet ervoor zorgen dat gebreken onmiddellijk worden verholpen. De producent heeft voor de controles een speciale garantieservice met overeenkomstig opgeleide medewerkers. Als optisch bewijs wordt het interne transportmiddel na een geslaagde controle voorzien van een controle-plakplaat. Deze plakplaat geeft weer in welke maand van welk jaar de volgende controle plaatsvindt.
15
Definitief buiten bedrijf stellen; afvoeren
Z
U moet de heftruck definitief en vakkundig buiten bedrijf stellen respectievelijk verwijderen volgens de betreffende geldende voorschriften van uw land. Met name moet u de voorschriften voor het verwijderen van de batterij, de verbruiksmaterialen, de elektronica en de elektrische installatie naleven.
1106.NL
Z
F 34