Voorwoord Het Nationaal Plan Kernongevallenbestrijding (NPK) is in 1988 bij wet van kracht geworden. In 2001 is besloten de kernongevallenbestrijding te revitaliseren. De rapportage van het project Revitalisatie Nationaal Plan voor de Kernongevallenbestrijding (RNPK) werd in 2003 afgerond en daarna aan de Tweede Kamer aangeboden. Het NPK en de rapportages van het RNPK vormen de basis voor de kernongevallenbestrijding in Nederland. De aanbevelingen voor verbeteringen uit het RNPK zijn in de periode tot 2005 geïmplementeerd en in mei 2005 is het vernieuwde systeem van de Kernongevallenbestrijding in de Nationale Stafoefening nucleair (NSOn-2005) getoetst. Op basis van de uitkomsten van het RNPK en de bevindingen van de NSOn-2005 is het nu voorliggende document opgesteld, het “NPK Responsplan”. Dit is het centrale document in een reeks van NPK documenten die zich richt op de responsfase van stralingsongevallen. Het NPK beschrijft de conceptuele uitgangspunten voor de bestrijding van stralingsongevallen in Nederland. Bewust is afgestapt van het begrip kernongevallenbestrijding omdat ook andere radiologische ongevallen deel uitmaken van het NPK. Met de aanduiding stralingsongevalbestrijding worden alle NPK-typen ongevallen beter benoemd. Dit document maakt deel uit van een reeks aan NPK documentatie. De doelgroep voor het gebruik van dit plan is breed, te weten: • Beleidsmakers en tactisch management op nationaal / departementaal en regionaal niveau, in het bijzonder die van de betrokken departementen; • Deskundigen van instituten en organisaties die een rol spelen in deze NPK organisatie; • Lokale bestuurders; • Regionale hulpverleningsdiensten; • Iedereen die op enigerlei wijze betrokken is bij de voorbereiding op of de afhandeling van stralingsongevallen. Een document als het NPK Responsplan heeft geen statisch karakter (het is een levend document). Het beschrijft de situatie die op een bepaald moment is vastgesteld. Maar beleid leeft en verandert. Ontwikkelingen zullen periodiek tot bijstelling en actualisering van dit NPK Responsplan leiden. Het NPK komt echter met het gereed komen van dit plan meer en meer in een beheersfase. De aanpassingen van dit plan zullen gebeuren in de beheerfase van het NPK door de werkgroep “Plannen en procedures”. De implementatiefase start met het accorderen van dit document.
Inhoud 1
Inleiding
1.1 1.2 1.3
Leeswijzer: wat is het NPK Responsplan? Reikwijdte en afbakening Relevante nationale en internationale regelingen en afspraken
03
2
Scenario’s
2.1 2.2 2.3 2.4 2.5 2.6 2.7 2.8 2.9 2.10
Algemeen Binnenlandse kernenergiecentrales Buitenlandse kernenergiecentrales Nucleaire onderzoeksreactoren en overige inrichtingen Nucleair aangedreven schepen Transportongevallen met nucleair defensiemateriaal Transportongevallen met stralingsbronnen of besmetting Het aantreffen van radioactieve bronnen of besmetting Het neerstorten van nucleaire satellieten Kwaadwillende handelingen met radioactieve bronnen of stoffen
06 07 08 08 09 10 10 10 11 11
3
NKP responsorganisatie
13
3.1 3.2
Rollen en verantwoordelijkheden De interdepartementale coördinatiestructuur binnen het NPK
4
Respons processen
4.1 4.2 4.3 4.4 4.5 4.6 4.7 4.8 4.9 4.10 4.11 4.12 4.13 4.14 4.15 4.16 4.17 4.18 4.19 4.20 4.21 4.22 4.23 4.24 4.25 4.26
Ongeval Ongevalclassificatie Melding Activering: Activeren van de nationale NPK organisatie (Opschaling) Informatie-uitwisseling: Liaison met de plaats incident Beoordeling en besluitvorming Meten, bemonsteren en modeleren Alarmering / Informeren bevolking Maatregelen: Evacuatie Maatregelen: Schuilen Maatregelen: Jodiumprofylaxe Bescherming van hulpverleners Bescherming volksgezondheid Publieks- en media voorlichting Psychosociale hulpverlening Internationale coördinatie en informatie-uitwisseling Afschaling en overgang naar nazorg en herstel Internationale bijstand Responsconcepten specifiek voor verschillende typen scenario’s Nazorg Dreiging Opzettelijke blootstelling van mensen aan radioactieve bronnen of stoffen Opzettelijke besmetting van een locatie Vuile bom Opzettelijke besmetting van voedsel en water Opzettelijk kwaadwillig handelen bij een nucleaire inrichting
03 04 04
06
13 14
20 20 22 23 24 25 26 28 28 28 28 29 29 29 30 30 30 30 30 31 32 33 33 33 33 35 35
1. Inleiding 1.1 L eeswijzer: wat is het NPK Responsplan? Het NPK Responsplan is een onderdeel van het Nationaal Plan Kernongevallenbestrijding (NPK) beheerplan, zoals aangegeven in figuur 1. Dit is het centrale document in een reeks van NPK documenten die zich richt op de responsfase van de stralingsongevallen. Het beschrijft de conceptuele uitgangspunten voor de bestrijding van stralingsongevallen in Nederland. Het Responsplan beschrijft:
1
I n dit plan staat “stralingsongeval” synoniem voor “stralingsincident” en omvat zowel moedwillige als niet- moedwillige oorzaken.
Figuur 1: Beheerproces en NPK Responsplan
• D e voornaamste karakteristieken van de diverse typen stralingsongevallen; • De rollen bij de crisisbeheersing en ongevallenbestrijding van de diverse organisaties die betrokken zijn bij een feitelijk stralingsongeval; • Het operationeel concept van de kritische responsprocessen. Dit document is bedoeld voor de coördinatie van crisisbeheersing van alle organisaties die betrokken zijn of kunnen worden bij een stralingsongeval met gevolgen in of voor Nederland. Deze organisaties zelf ontwikkelen op basis van dit plan organisatorische maatregelen en crisisplannen en –procedures voor hun eigen responsprocessen. Zo hebben de andere overheden eigen verantwoordelijkheden voor de (NPK-) rampbestrijdingsplannen. De toetsing hierop vindt plaats in lijn met de verantwoordelijkheden voor het reguliere overheidstoezicht.
Hoofdstuk 1 bevat een algemene inleiding en introductie van concepten, reikwijdte en wettelijk kader. Hoofdstuk 2 geeft aan welke ongevalscenario’s er kunnen worden onderscheiden waarvoor dit Responsplan van toepassing is. Hoofdstuk 3 beschrijft de responsorganisatie bij stralingsongevallen: de rollen en verantwoordelijkheden van de betrokken actoren, alsmede de coördinatiestructuur. Hoofdstuk 4 beschrijft de wijze van ongevalclassificatie, -melding en activering, de generieke responsfuncties bij stralingsongevallen en de specifieke aandachtspunten voor de verschillende scenario’s. Daarnaast zijn diverse Bijlagen opgenomen (A-H). Bijlage B bevat de belangrijkste begrippen en afkortingen die in dit document worden gebruikt. Deze zijn essentieel voor een goed begrip van dit plan en dienen bij de lezer bekend te zijn als onderdeel van de context van dit Responsplan. Het NPK Responsplan dient als kaderdocument in samenhang te worden gezien met een aantal andere documenten die een beschrijving geven van de: • Meetstrategie; • Organisatieplannen; • Procedures en checklists; • Onderliggende ondersteunende systemen als bijv. CALWEB, ICAWEB, etc.
1.2 Reikwijdte en afbakening Het NPK Responsplan valt binnen de scope van het nationale crisisbeheersingssysteem; een generieke structuur voor crisisbeheersing, waarvan de respons op stralingsongevallen een onderdeel vormt. Onderdeel van dit concept vormt de zogenaamde Eenheid Planning en Advies Nucleair (EPAn). De EPAn consolideert radiologische en geneeskundige beoordelingen tot een eensluidend advies ten behoeve van de diverse betrokken crisisteams. Ministeries, nationale (Kennis)instituten, provincies, waterschappen, veiligheidsregio’s en gemeenten hebben ieder een taak op basis van dit plan. Echter de specifieke interne procesbeschrijvingen, uitvoeringsplannen en procedures van deze organisaties om de crisisbeheersingsen bestrijdingstaak uit te voeren, maken geen deel uit van dit NPK Responsplan. Deze specifieke plannen en procedures worden onder eigen verantwoordelijkheid uitgewerkt door de organisaties en dienen als ondersteunende documenten voor het NPK Responsplan. In het NPK beheerplan worden deze organisatiespecifieke procedures en plannen op elkaar afgestemd en beheerd. Het NPK Responsplan beschrijft de inrichting van multidisciplinaire, interdepartementale coördinatiegroepen voor de 04 | NPK Responsplan
afstemming en coördinatie van de nationale crisisbestrijdingsactiviteiten. De procedures voor deze specifieke responsorganisaties zijn separaat ontwikkeld of moeten ontwikkeld worden op basis van de uitgangspunten van het Responsplan zoals dit in figuur 1 op de vorige pagina is weergegeven. Het NPK Responsplan baseert zich op de volgende scenario’s voor stralingsongevallen: • Binnenlandse kernenergiecentrales; • Buitenlandse kernenergiecentrales; • Nucleaire onderzoeksreactoren en overige nucleaire inrichtingen; • Nucleair aangedreven schepen; • Transportongevallen met verspreiding van radioactief materiaal van een nucleair defensiemateriaal; • Transportongevallen met stralingsbronnen en besmetting; • Het neerstorten van satellieten met nucleaire componenten; • Moedwillig veroorzaakte incidenten met radioactieve bronnen of stoffen; • De vondst van radioactieve zoekgeraakte bronnen of besmetting. Het NPK Responsplan heeft betrekking op het vreedzame gebruik van nucleair materiaal of nucleaire technologie. Het richt zich niet op een mogelijk operationeel militair gebruik van nucleair materiaal. Transportongevallen met nucleair defensiemateriaal zijn wel als scenario in dit plan opgenomen.
1.3 Relevante nationale en internationale regelingen en afspraken Een stralingsongeval is een van de (vele) veiligheidsrisico’s die Nederland kent. De respons op dit soort ongevallen vereist een specifieke gecoördineerde aanpak op alle bestuursniveaus: lokaal, regionaal, provinciaal, nationaal en internationaal. Deze coördinatie moet met andere bestaande procedures en processen die generiek zijn ontwikkeld om ongevallen of crises te beheersen, zijn afgestemd. Daarmee wordt een effectieve en gecoördineerde inzet gewaarborgd. De respons vindt plaats binnen het kader van zowel nationale als internationale- wet- en regelgeving. De belangrijkste hiervan zijn onderstaand weergegeven (niet limitatief ).
Nationale wet- en regelgeving: • De reguliere wetgeving waarin verantwoordelijkheden en bevoegdheden voor ongevalbestrijding zijn beschreven (meest relevant in dit verband zijn de Gemeentewet, de Brandweerwet 1985, de Wet Geneeskundige Hulpverlening bij ongevallen en rampen (GHOR), de Wet rampen en zware ongevallen (Wrzo) en de Politiewet); • De specifieke wetgeving, in het bijzonder de Kernenergiewet en het Besluit Stralingsbescherming. In het Besluit Stralingsbescherming worden gedetailleerdere eisen gesteld aan overheid en exploitanten op het gebied van voorkomen en bestrijden van stralingsongevallen; • Het Nationaal Plan Kernongevallenbestrijding ((R-)NPK); • Voorschriften ten aanzien van voorlichtingaan het publiek; • Schaderegelingen zoals de Wet Tegemoetkoming Schade bij rampen en zware ongevallen (WTS); • (Grensoverschrijdende) afspraken op het niveau van provincies en gemeenten. Ten tijde van het afronden van het NPK responsplan was er nog geen zicht op de uiteindelijke inhoud en implementatie van de Wet op de Veiligheidsregio’s (WVR). Formeel geldt daarmee de de Wet rampen en zware ongevallen (Wrzo) nog steeds als het vigerend bestuurlijke kader. In de operationele uitwerking is in dit plan al wel geanticipeerd op de nieuwe wet en de daarmee samenhangende rol van bijv. de veiligheidsregio. Internationale wetgeving en richtlijnen: • De IAEA “Convention on Early Notification of a Nuclear Accident” is een notificatierichtlijn voor ongevallen bij installaties of activiteiten binnen en buiten Nederland waarbij radioactief materiaal vrijkomt of dreigt vrij te komen en waarbij (mogelijk) significante grensoverschrijdende gevolgen kunnen optreden; • De IAEA “Convention for Emergency Notification and Assistance” Deze conventie vormt een internationaal kader voor de samenwerking tussen staten en de IAEA om snelle hulp en ondersteuning te faciliteren in het geval van een stralingsongeval; • De EURATOM Council “Decision 87/600” waarin voorzieningen voor een snelle uitwisseling van informatie bij een stralingsongeval aan de EU en buurlanden worden voorgeschreven. Daarnaast zijn er bilaterale afspraken met Duitsland (Nederlands-Duitse Commissie voor Nucleaire installaties in het grensgebied). Soortgelijke afspraken met België en het Verenigd Koninkrijk zijn in voorbereiding.
NPK Responsplan | 05
2. Scenario’s Dit hoofdstuk beschrijft de relevante mogelijke scenario’s van stralingsongevallen waarop dit Responsplan van toepassing is. Er wordt een opsomming gegeven van: • De soorten stralingsongevallen; • De oorzaak en mogelijke gevolgen van zulke stralingsongevallen; • De maatregelzones2 gedurende de aanvangsfase van de respons; • De interventieniveaus voor de maatregelen; • De van de eerste respons; • De vertaling naar operationele interventieniveaus voor gebruik tijdens de aanvangsfase strategische uitgangspunten voor de respons op stralingsongevallen.
2.1 Algemeen Bij een stralingsincident wordt gekeken naar het risico op en de grootte van de potentiële dosis die een willekeurige persoon kan oplopen ten gevolge van het incident. De dosis is een maat voor het biologische effect (schade) bij de door het incident blootgestelde persoon. Hoge doses kunnen leiden tot beschadiging van weefsel, stralingsziekte en in het slechtste geval uiteindelijk de dood. Een hoog dosistempo leidt logischerwijs sneller tot een hoge dosis dan een laag dosistempo. Bij lage doses zullen de effecten van straling niet direct zichtbaar of voelbaar zijn. Wel neemt de kans op een de ontwikkeling van bijv. een kwaadaardig tumor toe. Men spreekt van stochastische effecten van de straling. Blootstelling aan straling kan op drie manieren plaatsvinden: • Externe bestraling. Het lichaam wordt van buiten bestraald door (een) radioactieve bron(nen). Van belang hierbij is met name de doordringende (gamma) straling. Bij hoge dosis leidt dit tot typische effecten als beschadiging (“verbranding”) van de huid en bij nog hogere doses ook van andere organen; • Uitwendige besmetting (van de huid of andere oppervlakten). Radioactieve deeltjes komen terecht op de huid (of de kleding) waardoor deze wordt bestraald met weefsel2
06 | NPK Responsplan
Maatregelzones zijn zones waar binnen bepaalde maatregelen in vergevorderde mate moeten zijn voorbereid; bijvoorbeeld een logistiek plan voor evacuatie of voor de verspreiding van jodiumprofylaxe. In eerdere versies van het responsplan is ook wel ‘planningszone’ gebruikt als vertaling van het Angel-Saksische ‘planzone’. Na overleg is besloten deze vertaling te laten vervallen.
schade tot gevolg. Een bijkomend probleem hierbij is dat de radioactieve deeltjes in potentie verder verspreid kunnen worden door de besmette persoon waarmee ook andere personen kunnen worden besmet; • Inwendige besmetting. Hierbij gaat het om inhalatie, het opeten, opdrinken of op een andere wijze binnenkrijgen van radioactieve deeltjes die vervolgens binnen in het lichaam schade kunnen aanrichten. Een radioactieve wolk kan leiden tot zowel externe bestraling, uitwendige besmetting als inwendige besmetting. Een ingekapselde bron leidt, zolang deze intact is, doorgaans enkel tot externe bestraling. Dit kan anders worden wanneer de inkapseling (moedwillig) beschadigd raakt. Bij besmetting van voedsel of drinkwater speelt inwendige besmetting de belangrijkste rol. Na elk stralingsongeval zullen maatregelen genomen moeten worden om de veiligheid van mens en dier te beschermen en de situatie zo veel mogelijk terug te brengen in de oorspronkelijke toestand van voor het ongeval. Maatregelen dienen te worden afgestemd op deze verschillende typen incidenten en hebben betrekking op directe en indirecte blootstelling aan straling of andere gevolgen voor de mens en maatschappij. Stralingshygiënische maatregelen zijn onder te verdelen in: • Directe maatregelen Directe maatregelen zijn gericht op reductie van de directe blootstelling van de mens aan radioactieve stoffen en straling. Voorbeelden zijn schuilen, evacueren en het innemen van niet-radioactief jodium om de schildklier te beschermen tegen vrijgekomen radioactief jodium. De uitvoering van deze maatregelen is complex en de maatregelen moeten goed gecoördineerd worden. Om deze reden zijn de directe maatregelen in de lokale of regionale rampbestrijdingsplannen voorbereid. • Indirecte maatregelen Indirecte maatregelen zijn gericht op de niet directe blootstellingspaden waarop de mens als gevolg van een radioactieve lozing kan worden blootgesteld. Voorbeelden van indirecte maatregelen zijn het afschermen van besmette gebieden en landbouwmaatregelen om besmetting van de voedselketen te voorkomen. Indirecte maatregelen kunnen zowel direct na een ongevals(-dreiging) als op lange termijn afgekondigd en uitgevoerd worden.
In het NPK Responsplan wordt een tweetal typen stralingsongevallen uitgewerkt: • Ongeval met Categorie A-object: Stralingsongevallen met effecten die niet zelfstandig door de veiligheidsregio afgehandeld kunnen worden, waarbij (uitgebreide) nationale coördinatie en bijstand nodig blijkt of stralingsongevallen waarbij de nationale belangen in het geding zijn, waarbij politieke besluitvorming noodzakelijk is. Voorbeelden hiervan zijn ongevallen in kernreactoren of tijdens het transport van nucleair defensiemateriaal; de effecten van dit soort ongevallen kunnen ook buiten de inrichtingen tot op grotere afstanden gevolgen heben. Dit betreft: Een ongeval met een categorie A-object, zoals gedefinieerd in de KEW, hoofdstuk VI, afdeling 1, artikel 38c, of Een ongeval met een categorie B-object dat afgehandeld wordt als een ongeval met een categorie A-object, zoals beschreven in de KEW, hoofdstuk VI, afdeling 2, artikel 42. • Ongeval met Categorie B-object: Stralingsongevallen met lokale effecten (binnen de veiligheidsregio). Bij Dergelijke ongevallen kan sprake zijn van een beperkte ondersteuning van ministeries en instituten (bijvoorbeeld RIVM/LSO als ondersteuning aan de VROM Inspectie KernFysische Dienst (KFD)). Voorbeelden hiervan zijn nucleaire transporten, toepassingen met radioactieve bronnen, ziekenhuistoepassingen en opslag van radioactief materiaal. De effecten van dit soort ongevallen blijven beperkt tot binnen inrichtingen of een lokaal gebied. Dit betreft: Een ongeval met een categorie B-object, zoals gedefinieerd in de KEW, hoofdstuk VI, afdeling 1, artikel 38d. Vanwege aard, ernst, omvang en gevolgen, kan een ongeval met een categorie B-object zich ontwikkelen tot een ernstiger ongeval vergelijkbaar met een categorie A
object. Op verzoek van de Burgemeester of de Commissaris van de Koningin, kan de minister van VROM of BZK besluiten tot opschaling van de respons van een categorie B-object naar het niveau van een categorie A-object. De minister van VROM of de minister van BZK kan ook zelfstandig tot een dergelijke opschaling besluiten. De hierboven beschreven categorieën zijn van toepassing bij de typen ongevallen in tabel 1.
2.2 Binnenlandse kernenergiecentrales De enige operationele kernenergiecentrale in Nederland is de Kerncentrale Borssele (KCB). Voor deze kerncentrale bestaat een regionaal NPK rampbestrijdingsplan (Rampbestrijdingsplan Kernenergiecentrale Borssele, versie april 2007). Andere categorie A-objecten hebben ook een eigen lokaal rampbestrijdingsplan. Een ongeval bij de KCB kan in potentie resulteren in een emissie van radioactieve splijtingsproducten (“radioactieve wolk”). De reactor is ontworpen om in geval van een ongeluk grote drukverschillen binnen het reactorgebouw op te kunnen vangen en het radioactieve materiaal vast te houden. Toch bestaat een gering risico dat, als het reactorproces verstoord of anderszins beïnvloed wordt, radioactieve splijtingsproducten naar het milieu ontsnappen. In dat geval kan het noodzakelijk zijn om de bevolking te beschermen door het nemen van maatregelen zoals evacuatie, schuilen in gebouwen, jodium profylaxe en bescherming van de landbouw.
Tabel 1: Categorieën ongevalscenario’s Categorieën ongevalscenario’s
Object categorie
Binnenlandse kernenergiecentrales
A
Buitenlandse kernenergiecentrales
A
Nucleaire onderzoeksreactoren
A
Nucleair aangedreven schepen
A
Transportongevallen met nucleair defensiemateriaal
A
Het neerstorten van nucleaire satellieten
A
Moedwillige handelingen met radioactieve bronnen of stoffen
A
Installatie voor uraniumverrijking
B
Verzamelen, verwerken en opslag van radioactief afval
B
Overige inrichtingen met nucleair/radiologisch materiaal of stralingsapparatuur
B
Transportongevallen met stralingsbronnen of besmetting
B
Het aantreffen van radioactieve bronnen of besmetting
B
Het aantreffen van radioactieve zoekgeraakte bronnen of besmetting
B
NPK Responsplan | 07
De regionale NPK- rampbestrijdingsplannen voor stralingsongevallen beschrijven maatregelzones die gebaseerd zijn op de maatgevende ongevalscenario’s. Op basis van deze uitgangspunten zijn vooraf bepaalde maatregelzones van 2 km voor evacuatie, 10 km voor het verstrekken van jodium profylaxe en 20 km voor schuilen vastgesteld. Afhankelijk van de werkelijke ernst van een ongeval kunnen deze afstanden in de responsfase uitgebreid of verkleind worden.
2.3 Buitenlandse kernenergiecentrales Er staan verscheidene buitenlandse kernenergiecentrales rondom Nederland. Voor ongevalrespons in Nederland is het belangrijk om twee categorieën te definiëren: • Reactoren nabij de Nederlandse grenzen: de maatregelzones voor evacuatie, schuilen en verstrekken van jodium profylaxe voor deze centrales bestrijken de Nederlandse bodem of zijn dicht bij (delen van) Nederland gelegen; • Reactoren verder van de Nederlandse grenzen: reactoren die op een zodanige afstand van het Nederlands grondgebied gelegen zijn dat ondanks de mogelijke gevolgen van een ongeval buiten de reactor, de noodzaak om directe maatregelen in Nederland te nemen waarschijnlijk niet aanwezig is. Andere indirecte maatregelen zoals voorlichting, reisadviezen, controle van goederen of landbouwmaatregelen kunnen echter wel noodzakelijk zijn.
2.3.1 Kernenergiecentrales nabij de Nederlandse grens Enkele installaties zijn niet meer in werking. De kernreactoren nabij de Nederlandse grens zijn weergegeven in tabel 2.
Tabel 2: Kernreactoren nabij de Nederlandse grens Kernreactor
Afstand tot NL-grens
Vermogen
België
De reactoren in Doel staan ongeveer 5 kilometer van de grens met Nederland, aan de oevers van de Westerschelde. De reactor van Emsland staat op ongeveer 20 kilometer afstand. In het geval van een ongeluk bij deze inrichtingen kan de noodzaak ontstaan om in Nederland directe maatregelen te nemen. De betreffende veiligheidsregio’s moeten dan ook in de regionale NPK-rampbestrijdingsplannen maatregelen voorbereiden die urgent uitgevoerd kunnen worden. Een efficiënte en effectieve alarmering en notificatie vanuit deze nucleaire inrichtingen moet deel uitmaken van het rampbestrijdingsplan. De urgent uit te voeren maatregelen kunnen zowel directe maatregelen (schuilen, evacuatie, jodium profylaxe), als indirecte maatregelen (bijvoorbeeld maatregelen ter bescherming van de voedselketen, ontsmetting van personen, toegangscontrole en psychosociale hulpverlening) omvatten. Voor de nucleaire industrie rond Dessel/Mol bestaat geen (Nederlandse) maatrampscenario. Hierdoor zijn er geen zones voor Jodiumprofylaxe vastgesteld.
2.3.2 Kernenergiecentrales ver van de Nederlandse grens Ongevallen bij deze centrales vormen een gering risico voor de gezondheid van de Nederlandse bevolking. Bij een zeer ernstig ongeval, met een wind waaiend in de richting van Nederland, zouden toch geringe hoeveelheden radioactief materiaal op de bodem, in het oppervlaktewater en op agrarische gebieden kunnen neerdalen. Bescherming van voedsel, water en land kan dan nodig zijn waarbij niet kan worden uitgesloten dat maatregelen ook in Nederland voor de langere termijn moeten worden genomen.
2.4 Nucleaire onderzoeksreactoren en overige inrichtingen Deze categorie ongevallen richt zich op onderzoeksreactoren, radionuclidenlaboratoria en andere inrichtingen waar met radioactief materiaal wordt gewerkt.
Doel-1
5 km
392 MWe
Doel-2
5 km
392 MWe
2.4.1 Onderzoeksreactoren
Doel-3
5 km
1006 MWe
Doel-4
5 km
985 MWe
Er zijn drie actieve nucleaire onderzoeksreactoren in Nederland: • De Hoge Flux Reactor (45 MWt) op de Onderzoeklocatie Petten; • De Lage Flux Reactor (30 kWt) eveneens op de Onderzoeklocatie Petten; • Het Reactor Instituut Delft (2 MWt). Alle drie reactoren vallen onder categorie A-object. Op beide locaties wordt ook radioactief materiaal opgeslagen.
Tihange 1
40 km
962 MWe
Tihange 2
40 km
1008 MWe
Tihange 3
40 km
1015 MWe
Mol 1
14 km
4 MWth
20 km
1400 MWe (PWR)
Duitsland Emsland
3
08 | NPK Responsplan
Volgens art 15 sub b Kew, zijn onderzoeksreactoren, hoe klein ook, geclassificeerd als A-object
Voor de onderzoeksreactor in Delft wordt een ongeval maatregelzone van 300 meter voor schuilen vastgesteld. Voor de 45 MWt high flux reactor in Petten worden ongeval maatregelzones van 800 meter voor evacuatie, 3200 meter voor schuilen en 1200 meter voor jodium profylaxe vastgesteld.
2.4.2 Installatie voor uraniumverrijking De Uranium Enrichment Corporation (URENCO) Nederland, locatie Almelo, verrijkt splijtstof voor nucleaire reactoren. Het betreft hier geen splijtingsproces en daardoor zijn ongevallen met grote hoeveelheden radioactief materiaal onwaarschijnlijk. In de meest ernstige ongevalsituatie zou de locatie zelf besmet kunnen worden waarbij het stralingsgevaar beperkt blijft tot de medewerkers. In het geval van brand kan Uranium Fluoride (UF6) in het milieu vrijkomen. Dit materiaal is gevaarlijker vanuit chemisch toxisch oogpunt dan vanuit radiologisch oogpunt. Een dergelijk ongeval zal leiden tot het activeren van het Beleidsondersteunend Team milieu-incidenten (BOT-mi) door VROM om over maatregelen te adviseren.De waarschijnlijkheid dat zich een ongeval voordoet waarbij op radiologische gronden maatregelen zoals evacuatie of schuilen moeten worden genomen, is zeer klein.
2.4.3 Verzamelen, verwerken en opslag van radioactief afval De Centrale Organisatie voor Radioactief Afval (COVRA) is als enige instantie in Nederland bevoegd om radioactief afval, afkomstig van kernreactoren en gebruikers van radioactief materiaal, te conditioneren en op te slaan. De locatie van COVRA in Zeeland is 20 hectare groot en het radioactief afval wordt in speciale opslagruimtes beheerd. Het is zeer onwaarschijnlijk dat een ongeval bij het verwerken en opslaan van radioactief materiaal significante “off-site” effecten heeft en de COVRA is daarom als categorie B-object geclassificeerd. In paragraaf 2.7 worden transportongevallen (bijvoorbeeld van en naar de COVRA) besproken.
2.4.4 Overige inrichtingen Er zijn verscheidene inrichtingen in Nederland die gebruik maken van radioactieve bronnen, bijvoorbeeld voor de besturing van industriële processen of inrichtingen die radioactief materiaal opslaan. Tevens gebruiken ziekenhuizen radioactief materiaal voor de behandeling van patiënten en het stellen van diagnoses. Ook worden radioactieve bronnen gebruikt voor onderzoeksdoeleinden, zoals bij het laboratorium voor sterk radioactieve objecten op de Onderzoekslocatie Petten (Hot Cell Laboratorium). Tevens wordt de niet meer in gebruik zijnde kernenergiecentrale van Dodewaard onder de overige inrichtingen gerangschikt.
Het meest voor de hand liggende ongeluk bij een dergelijke inrichting is brand, waarbij het radioactief materiaal beschadigd raakt en kan worden verspreid door de rookpluim van de brand of door de verspreiding van besmet bluswater. In al deze gevallen wordt de noodzaak tot het nemen van directe maatregelen zoals evacuatie, schuilen of het verstrekken van jodium profylaxe aan de bevolking niet waarschijnlijk geacht. In het meest ernstige geval is het wel mogelijk dat enig radioactief materiaal vrijkomt maar de dosis zal bijzonder gering zijn, waardoor standaard beschermingsmaatregelen voor hulpverleners voldoende bescherming zullen geven. Te denken valt hierbij aan speciale kleding voor de eerste bestrijdingsactiviteiten door bijvoorbeeld de brandweer. Bij het geven van voorlichting moet men rekening houden met de beeldvorming bij de bevolking. Er kan gemakkelijk een verkeerd beeld ontstaan wanneer geconstateerd wordt dat de risico’s voor de bevolking laag zijn maar dat hulpverleners wel speciale beschermende kleding moeten dragen. Het kan noodzakelijk om landbouwmaatregelen te nemen om besmettingen in de voedselketen te voorkomen.
2.5 Nucleair aangedreven schepen Nucleair aangedreven schepen zoals militaire onderzeeërs zijn categorie A-objecten. Deze schepen kunnen in het kader van internationale afspraken af en toe de havens van Rotterdam en Den Helder bezoeken. Nucleair aangedreven schepen worden voortgestuwd met nucleaire reactoren van ongeveer 200 MWth (thermisch vermogen) voor onderzeeërs. Ter vergelijking; een 500MWe kernenergiecentrale, ongeveer de capaciteit van de kerncentrale Borssele, produceert 500MW elektriciteit maar heeft een thermisch vermogen van 1500MWth: dat is een factor 8 groter dan een nucleaire scheepsreactor. Het reactorsysteem van dergelijke schepen is zeer robuust en voorkomt bij ongevallen, naar verwachting, een emissie van radioactief materiaal. Toch kan zich een situatie voordoen waarbij een emissie mogelijk is, waardoor beschermende maatregelen voor de bevolking noodzakelijk zijn. Gebaseerd op de analyse van de potentiële effecten van dergelijke ongevallen is het niet waarschijnlijk dat urgent uit te voeren beschermende maatregelen vereist zijn buiten de maatregelenzones voor nucleair aangedreven schepen.
NPK Responsplan | 09
2.6 Transportongevallen met nucleair defensiemateriaal Er kunnen militaire transporten met nucleair defensiemateriaal op of boven Nederlands grondgebied worden uitgevoerd. Een spontane detonatie van nucleair defensiemateriaal bij een mogelijk ongeval is zo goed als onmogelijk. Het is echter mogelijk dat nucleair defensiemateriaal, bijvoorbeeld door een brand of botsing, beschadigt en dat de inhoud van deze wapens zich verspreidt in het milieu. Nucleair defensiemateriaal bevat stoffen zoals uranium, plutonium en tritium in vormen die laag-radioactief zijn. Dit vertegenwoordigteen gering uitwendig stralingsrisico dat vergelijkbaar is met chemisch toxische risico’s. Inademing van deze stoffen, vooral van plutonium, vormt echter een ernstig gezondheidsrisico. Nucleair defensiemateriaal bevat ook voortstuwingsmiddelen en hoog explosief materiaal dat als het ontploft schade aan de omgeving kan toebrengen tot een straal van 800 meter. De ongevalmaatregelzones voor transportongevallen met nucleair defensiemateriaal zijn: • Een veiligheidszone voor acute evacuatie in verband met mogelijke explosie (geen nucleaire explosie) van 800 meter; • In geval van een brand zonder een te verwachten explosie, een maatregelzone voor schuilen tot 15 kilometer benedenwinds; • In geval van een explosie (geen nucleaire explosie!), een maatregelzone voor evacueren tot 5 kilometer benedenwinds en een maatregelzone voor schuilen tot 50 kilometer benedenwinds.
2.7 Transportongevallen met stralingsbronnen of besmetting Regelmatig worden radioactieve materialen vervoerd over Nederlands grondgebied. Het betreft hier vaak wegtransport van kleine hoeveelheden radiopharmica. Sommige bronnen worden gebruikt voor industriële radiografie. Dit zijn doorgaans de grootste bronnen die vervoerd worden. Deze worden veelal gebruikt voor mobiele toepassingen. Incidenteel vindt transport plaats van bestraalde splijtstof en radioactief afval. Deze stoffen worden altijd vervoerd in speciale categorieën van beschermende verpakkingen die bestand zijn tegen grote schokken en thermische belasting. De transporten zijn vergunningplichtig (KEW).
4
10 | NPK Responsplan
In de BARK regeling die het transport van nucleair defensiemateriaal regelt ,wordt van veiligheidszones gesproken en niet van maatregelzones
Transportongevallen met radioactief materiaal en splijtstof zullen doorgaans slechts lokale consequenties hebben doordat de hoeveelheden radioactief materiaal relatief klein zijn. De radioactieve bronnen zijn daarnaast, als gevolg van wettelijke verplichtingen, dusdanig goed verpakt dat zij doorgaans niet eenvoudig beschadigd kunnen raken, en vormen daarom nauwelijks een risico voor besmetting. Personen die zich bij dergelijke ongevallen zeer dicht bij de bron bevinden, kunnen echter worden blootgesteld aan straling en daardoor een dosis oplopen. Daarnaast kunnen bronnen vermist raken of ontvreemd worden door derden. eschadiging van de verpakking of onoordeelkundig gebruik, kan resulteren in een blootstelling van mensen. De veiligheidsafstanden bij transportongevallen staan vermeld in onderstaande tabel.
Tabel 3: Veiligheidsafstanden voor transportongevallen Situatie
Veiligheidscirkel (veiligheidsafstand)
Gevarengebied: het gevarengebied betreft het gebied direct rond de plaats van het stralingsongeval. In dit gebied bevindt zich de bron van het incident en vindt de bronbestrijding plaats. In dit gebied is de veiligheid in het geding.
25 m Uitbreiding mogelijk tot een gebied met een dosistempo > 2 mSv/h
Werkgebied: binnen het werkgebied zijn procedurele maatregelen aan de orde. Er zijn geen beletsels om in dit gebied dringend noodzakelijke hulpverleningsacties uit te voeren.
100 m Uitbreiding mogelijk tot een gebied met een dosistempo > 25 microSv/h.
Aandachtsgebied: is het benedenwindse deel van de omgeving (gezien vanaf de bron) dat door de vrijgekomen gevaarlijke of radioactieve stoffen is besmet of besmet dreigt te worden.
Ca. 500 m benedenwinds. Bepaling via startmal brand.
2.8 Het aantreffen van radioactieve bronnen of besmetting Radioactief materiaal kan vermist worden door verlies of diefstal. Voorbeelden zijn hoog radioactieve bronnen die worden gebruikt bij gammaradiografie. In het verleden hebben zich ongevallen voorgedaan waarbij dergelijke bronnen, die uit de verpakkingscontainer waren gehaald of gevallen, zoek zijn geraakt, dan wel werden weggenomen door nietsvermoedende personen. Het omgaan of beschadigen van grotere radioactieve bronnen zonder bescherming, kan ernstige gezondheidsrisico’s met zich mee brengen. De stralingsgevolgen kunnen leiden tot (ernstige) verbrandingen, weefselbeschadigingen waardoor amputaties nodig kunnen zijn die in het ergste geval tot de dood leiden.
Een ingekapselde bron die intact is vormt een verwaarloosbaar risico, vooropgesteld dat personen op een veilige afstand blijven. Zelfs voor de meeste bronnen die beschadigd zijn, geldt dat het houden van een afstand van enkele meters tot de bron het risico voor een belangrijk deel wegneemt. Echter radioactief materiaal in verspreidbare vorm leidt tot potentiële besmettings-risico’s, zowel uitwendig als inwendig.
2.9 Het neerstorten van nucleaire satellieten Een satelliet met een radioactieve bron kan per ongeluk terugkeren in de atmosfeer waarbij (delen) kunnen neerstorten op de aarde. Een dergelijk ongeval gebeurde in 1978 in Canada toen een Sovjet satelliet, de COSMOS-954, neerstortte in het noordwestelijke territorium en afval verspreidde in een gebied van 124.000 km2. Een dergelijke satelliet kan ook op of dichtbij Nederlands grondgebied terechtkomen. Normaal gesproken is een dergelijk ongeval lang van te voren te voorzien. De satellieten bevatten kleine hoeveelheden radioactief materiaal in de vorm van een nucleaire energiebron voor het opwekken van elektrische stroom. Typerend hierbij is dat het volume van het radioactieve materiaal (bijvoorbeeld plutonium) zeer gering is en dat de bron uiteenspat bij de terugkeer in de atmosfeer. Bij het neerstorten kan het radioactieve materiaal zo over een groot gebied verspreid worden. Naast het gevaar van de inslag van een neerstortende satelliet op mensen en gebouwen, kandoor het radioactief materiaal mogelijk besmetting optreden met plaatselijk zeer hoge (dodelijke) dosistempi.
2.10 Kwaadwillende handelingen met radioactieve bronnen of stoffen Wanneer sprake is van een (dreigende) nationale crisis gelden de lijnen en procedures van het nationale crisisbeheersingsstelsel welke zijn vastgelegd in het Nationaal Handboek Crisisbesluitvorming (NHC). In het geval van een terroristische dreiging of crisis wordt gewerkt volgens het Handboek Nationale Crisisorganisatie van de NCTb. Op operationeel niveau is in samenwerking tussen de minister van Justitie, de minister van BZK en de 4 grootste gemeente van Nederland (G4) een Landelijk Operationeel Coördinatieplan Terreurgevolgbestrijding ontwikkeld. Hierin worden afspraken en wijzen voor handelen vastgelegd voor het optreden van de operationele diensten op regionaal niveau en landelijk afstemming.
tieve bronnen of stoffen. Deze maakt onderscheid tussen zes typen handelingen in relatie tot met radioactief materiaal beschreven: • Dreiging met een stralingsincident; • Opzettelijke blootstelling van personen aan een hoog radioactief materiaal; • Opzettelijke besmetting van een locatie; • “ Vuile bom (RDD)”; • Opzettelijke besmetting van voedsel of water; • Kwaadwillend handelen bij een nucleaire inrichting.
2.10.1 Dreiging Een dreiging met een stralingsincident op zich veroorzaakt geen onmiddellijk gezondheidsrisico. De voornaamste mogelijke gevolgen zijn paniek onder de bevolking en maatschappelijke verstoring.
2.10.2 Opzettelijke blootstelling van mensen aan radioactieve bronnen of stoffen Personen die een misdrijf willen plegen (zoals een terroristische aanslag) kunnen stralingsbronnen verbergen in publieke ruimten om een groot aantal mensen aan straling bloot te stellen. Sommige bronnen zijn sterk genoeg om mensen binnen een straal van één meter in enkele minuten een dodelijke stralingsdosis te bezorgen. Besmetting is daarbij niet aan de orde. Hierbij kan economische schade en grote maatschappelijke onrust ontstaan. Voorbeelden van mogelijke gevolgen zijn: • Blootstelling van veel mensen aan straling die later moeilijk zijn te traceren; • Paniek onder de rest van de bevolking die op zich geen gevaar loopt maar vreest blootgesteld of besmet te zijn; • Grootschalige paniek bij de bevolking en het vermijden van openbare gebieden en publieke gelegenheden uit angst dat andere radioactieve bronnen aanwezig (kunnen) zijn; • Een overbelasting van het medische zorgsysteem door mensen die zijn blootgesteld en die echte of psychosomatische symptomen hebben die overeenkomen met symptomen die gerelateerd kunnen zijn aan blootstelling.
2.10.3 Opzettelijke besmetting van een locatie Opzettelijke besmetting van een locatie kan worden veroorzaakt met de intentie de toegang tot die locatie te verhinderen of mensen daadwerkelijk te besmetten. De aard en omvang van de gevolgen hangen af van de intensiteit en de omvang van het besmettingsmateriaal dat in potentie grote delen van een gebouw of grote stedelijke gebieden kan beslaan.
Onder leiding van de IAEA is een (concept) leidraad opgesteld over kwaadwillende handelingen met radioacNPK Responsplan | 11
2.10.4 Vuile bom Een vuile bom is een conventioneel explosief samengesteld met radioactief materiaal. Het radioactief materiaal verspreidt zich door de explosie waardoor de directe omgeving besmet raakt. Daarnaast verspreidt een deel van het radioactief materiaal zich via de atmosfeer over een groter gebied benedenwinds van de explosie. Een vuile bom kan door terroristen ingezet worden met als gevolg: doden en gewonden door de explosie, besmetting van de bevolking, infrastructuur en bebouwing, enorme sociale onrust en grote economische schade. Om de effecten te maximaliseren, is het waarschijnlijk dat een vuile bom wordt toegepast in een stad. Een vuile bom kan met verschillende isotopen zijn samengesteld. Factoren die hierbij een rol spelen zijn o.a. beschikbaarheid van het isotoop in commerciële en medische toepassingen, eenvoud van bewerking en afscherming, beschikbaarheid van een hoge activiteit en een niet te korte halfwaardetijd. De maatramp voor een vuile bom scenario is een explosief van 5—10 kg TNT-eq. met een radioactieve bron van 50 TBq 137Cs. Een dergelijke bron levert een dosistempo door gamma straling. Het is onwaarschijnlijk dat een radioactieve bron door verspreiding buiten het directe explosiegebied aanleiding geeft tot acute gezondheidseffecten. Wel zijn er stochastische gevolgen te verwachten in het verspreidingsgebied. Metingen zullen in deze gebieden moeten uitwijzen in welke gebieden en in welke periode menselijke activiteiten (o.a. bewoning) nog verantwoord is. De maatschappelijke onrust onder de bevolking zal aanzienlijk zijn.
2.10.5 Opzettelijke besmetting van voedsel of water Het is onwaarschijnlijk dat bij besmetting van drinkwater en voedsel een gevaar ontstaat voor grote groepen van de samenleving. Een besmetting van drinkwater en voedsel kan echter wel leiden tot grote zorgen bij de bevolking over veiligheid van het drinkwater en het voedsel. Het voornaamste gevolg van dit type opzettelijke handelingen is voornamelijk psychosociaal en economisch van aard. Speciaal voor drinkwaterincidenten heeft VROM een aanvullende kenniseenheid opgericht. Deze kenniseenheid kan bij drinkwaterincidenten waarbij sprake is van besmetting met radioactieve stoffen een beroep doen op kennisinstituten van de EPAn.
2.10.6 Kwaadwillend handelen bij een nucleaire inrichting Westerse kernenergiecentrales hebben een sterke behuizing (“containment”) en gesloten systemen die de gevolgen van het neerstorten van een vliegtuig of het inslaan van een 12 | NPK Responsplan
projectiel aanzienlijk beperken. Interne sabotage is mogelijk maar het wordt niet waarschijnlijk geacht dat dit een emissie van radioactief materiaal tot gevolg heeft. Interne sabotage wordt geweerd door het nemen van adequate beveiligingsmaatregelen.
3. NPK Responsorganisatie Dit hoofdstuk beschrijft de responsorganisatie bij stralingsongevallen. Het beschrijft in de volgende paragrafen de rollen en verantwoordelijkheden van de betrokken actoren en de coördinatiestructuur. Op basis van de responsorganisatie worden in hoofdstuk 4 ten slotte de wijze van ongevalclassificatie, melding en activering van ongevalsorganisatie, de generieke responsfuncties bij stralingsongevallen en de specifieke aandachtspunten voor de verschillende scenario’s beschreven. Elementaire begrippen uit het jargon van crisismanagement en de rampbestrijding zijn gebruikt die in de context van de responsorganisatie voor stralingsongevallen zijn gezet. Maatregelen voor de beperking van de gevolgen van stralingsongevallen kunnen betrekking hebben op directe of indirecte gevolgen daarvan.
3.1 Rollen en verantwoordelijkheden In deze paragraaf wordt veelvuldig onderscheid gemaakt tussen strategische, tactische en operationele besluitvorming. Deze kennen de volgende definities: • Strategische beslissingen zijn gericht op het Nationaal beleid inclusief de internationale componenten, nationale economische aangelegenheden en de nationale veiligheid; • Tactische beslissingen zijn gericht op besluiten in het kader van vastgestelde uitgangspunten en vallen onder de verantwoordelijkheid van de respectievelijke (vak-) ministeries of andere bestuursorganen; • Operationele beslissingen en uitvoeringsbesluiten vinden plaats bij de (operationele) hulpverleningsdiensten, het uitvoerend niveau (diensten/instituten) van de departementen en de betreffende exploitant.
3.1.1 De Exploitanten De exploitant van een nucleaire inrichting of voor het gebruik van radioactief materiaal is verantwoordelijk voor: • Het nemen van interne maatregelen om de besmettingsen stralingseffecten buiten de inrichting te voorkomen dan wel te beperken; • Het direct melden aan de betreffende gemeente en het Meldpunt VROM van ieder ongeval of dreiging daarvan dat kan leiden tot radiologische gevolgen buiten de inrichting (zie classificatie paragraaf 4.2);
• H et direct beschikbaar stellen van informatie en advies met betrekking tot urgent te nemen maatregelen aan de betreffende gemeente; • Het nemen van maatregelen om de oorzaak van een (dreigend) ongeval weg te nemen. In geval van een transportongeval deelt de betreffende exploitant deze verantwoordelijkheid met de transporteur. Zij zijn beiden verantwoordelijk voor het treffen van maatregelen die moeten voorzien in de hierboven beschreven minimumeisen voor de respons.
3.1.2 Gemeenten De gemeenten hebben conform de Wet Rampen en Zware Ongevallen (WRZO) de primaire verantwoordelijkheid en de autoriteit om, bij een ongeval met een categorie B-object, binnen het raamwerk van het rampbestrijdingsplan, maatregelen te treffen en operationele besluiten te nemen en deze uit te voeren binnen hun verantwoordelijkheidsgebied. De burgemeester kan advies en radiologische bijstand vragen aan het Ministerie van VROM. Bij ongevallen met categorie A-objecten zijn de betreffende gemeenten, al dan niet in samenspraak met de veiligheidsregio, verantwoordelijk voor het nemen van tactische besluiten, bijvoorbeeld over evacuatie. De strategische besluitvorming over de te nemen maatregelen, berust bij de nationale overheid, waarbij de minister van VROM, verantwoordelijk voor de nationale NPK-organisatie, eindverantwoordelijk is voor de te nemen stralingsbeschermende maatregelen. De burgemeester van de gemeente waarin het ongeval plaatsvindt, behoudt te allen tijde het opperbevel van de rampenbestrijding in de eigen gemeente.. De burgemeester behoudt deze verantwoordelijkheid ook bij opschaling naar het nationale niveau (Interdepartementaal Beleidsteam (IBT), Ministerieel Beleidsteam (MBT)) die plaatsvindt voor afhandeling van een stralingsongeval, zoals bij een A-object. Ook de (laagdrempelige) opschaling naar een regionaal beleidsteam (RBT) maakt daar geen einde aan. Wel ligt de coördinatie van de operationele uitvoering op het niveau van de veiligheidsregio.
NPK Responsplan | 13
3.1.3 Veiligheidsregio’s
3.1.6 Ministeries en daaraan gelieerde instituten
De veiligheidsregio’s zijn verantwoordelijk voor de coördinatie van alle tactische en operationele maatregelen binnen hun verzorgingsgebied, voor ongevallen met zowel categorie A als categorie B objecten. In geval van een ongeval met een categorie A-object, zijn zij tevens verantwoordelijk voor het nemen van coördinerende tactische besluiten, in samenspraak met de andere veiligheidsregio’s die te maken (kunnen) krijgen met de gevolgen van deze besluiten. De strategische besluitvorming over de te nemen maatregelen berust bij de nationale overheid, waarbij de minister van VROM, verantwoordelijk voor de nationale NPK-organisatie, eindverantwoordelijk is voor de te nemen stralingsbeschermende maatregelen. De nationale overheid of de Provincie is verantwoordelijk voor de afstemming van veiligheidsregio-overstijgende maatregelen zoals ingeval van evacuatie van de ene veiligheidsregio naar de andere.
Bij ongevallen met categorie A-objecten zijn de ministeries naast het nemen van de nodige maatregelen, tevens verantwoordelijk voor de afstemming op nationaal niveau via het NCC (ACO/IBT/MBT). Bij ongevallen met categorie B-objecten zijn de ministeries verantwoordelijk voor het nemen van de nodige maatregelen op hun eigen beleidsterrein. Zowel bij ongevallen met categorie A- en B-objecten kunnen ministeries gebruik maken van kennis en expertise van de gelieerde instituten (zie verder 3.2.4.2 en 3.2.4.3 voor een beschrijving van deze instituten). Een aantal kennisinstituten is gebundeld in de hierna nog benoemde “Back-Office Radiologische Informatie” (BORI).
3.1.7 Opschaling van de NPK-organisatie 3.1.4 Steunpuntregio’s Aangezien een stralingsongeval voor de hulpdiensten geen dagelijkse routine is, bestaat er de mogelijkheid om een beroep te doen op specifieke inhoudelijke bijstand. Deze benodigde extra vaardigheden, expertise en capaciteit zijn bij de brandweer belegd bij zes steunpuntregio’s, waardoor kwaliteit en beheer op structurele wijze kunnen worden gewaarborgd. De steunpuntregio’s hebben ondermeer de beschikking over een grootschalige ontsmettingscontainer met een capaciteit van 60 tot 100 slachtoffers per uur. De kennis en opleidingsniveaus zijn op een hoger niveau gebracht dan bij de reguliere brandweerregio’s en er vinden met regelmaat chemische, biologische, radiologische en nucleaire (CBRN) oefeningen plaats. De steunpuntregio’s zijn: Amsterdam Amstelland, Groningen, Haaglanden, Noord-Oost Gelderland, Rotterdam Rijnmond en Zuid-Oost Brabant. De coördinatie van deze operationele bijstand vindt plaats via het LOCC.
3.1.5 Provincies De verantwoordelijkheden van de provincie binnen het NPK zijn direct afgeleid van de wet rampen en zware ongevallen (WRZO) en de Kernenergiewet. Hierbij zijn de provincies verantwoordelijk voor het nemen van tactische beslissingen bij ongevallen met categorie A en B-objecten. Ook de verzoeken van gemeenten voor operationele bijstand van de rijksoverheid (bijvoorbeeld inzet van Defensie ten behoeve van diensten voor Openbare Orde en Veiligheid), worden door de Commissaris van de Koningin in de betreffende provincie, gecoördineerd en doorgeleid naar het Rijksniveau. Bij het in werking treden van de Wet op de Veiligheidsregio’s (WVR) zal de rol van de Provincie veranderen en zal een bijstandsverzoek direct via de veiligheidsregio gaan lopen. 14 | NPK Responsplan
Bij ongevallen met categorie A-objecten wordt in samenhang met de nationale crisisbesluitvormingsstructuur altijd de EPAn geactiveerd waarbij de omvang van de bezetting afhankelijk is van de aard en de ernst van het ongeval. Binnen deze structuur is de verantwoordelijkheid belegd voor het nemen van strategische beslissingen, het verstrekken van beoordelingen van de situatie en advisering aan de burgemeester en de Beleidsteams van de betreffende veiligheidsregio’s. De EPAn is tevens verantwoordelijk voor het coördineren van de respons van stralingshygiënische maatregelen van alle ministeries en instituten en is de intermediair met de getroffen provincie(s) en veiligheidsregio(’s). De afstemming en strategische besluitvorming over maatregelen vindt plaats binnen de reguliere structuur voor nationale crisisbeheersing. Daarnaast vindt afstemming plaats met buurlanden en internationale organisaties op basis van internationale overeenkomsten met betrekking tot het uitwisselen van informatie en het beschikbaar stellen van assistentie.
3.2 De interdepartementale coördinatiestructuur binnen het NPK De organisatiestructuur van de nationale NPK organisatie is weergegeven in Figuur 3. De structuur is gebaseerd op het generieke model voor de crisisbeheersing in Nederland, zoals vastgelegd in het Nationale Handboek Crisisbeheersing (NHC) en zoals is beschreven in de nieuwe organisatiestructuur van het NCC waarbij de EPAn ook is gekoppeld aan het Ambtelijk Crisisoverleg (ACO). De samenstelling, de rollen, de verantwoordelijkheden en de bevoegdheden van de verschillende onderdelen zijn in de volgende paragrafen beschreven.
Figuur 2: De nieuwe (inter-)departementale responsorganisatie en het NPK
3.2.1 Ministerieel Beleidsteam (MBT) Het Ministerieel Beleidsteam (MBT) bestaat tenminste uit: • De Minister-President (eventueel); • De Minister van BZK (voorzitter); • Betrokken vakministers (zoals VROM, BZK, VWS en LNV en mogelijk andere departementen van wie beleidsterreinen bij de respons zijn betrokken); • Het hoofd van het Nationaal Crisiscentrum (NCC); • De directeur Communicatie van VROM. In de uitgebreide variant wordt het MBT gevormd door de (nagenoeg) voltallige (Rijks) ministerraad ((R)MR), onder voorzitterschap van de Minister-president.
Het MBT wordt geactiveerd bij een ongeval met een categorie A-object als strategische beslissingen vereist zijn. Het MBT wordt geactiveerd door: • De Minister van VROM of BZK, of • Door de voorzitter van de Ministerraad (in casu de Minister-president), of • Op verzoek van een andere vakminister aan het hoofd NCC, of • In geval van kwaadwillende of opzettelijke (terroristische) handelingen, door de Minister van Justitie. Het MBT is verantwoordelijk voor: • Nemen van besluiten over adviezen van het IBT; • Bezien van (internationale) politieke consequenties van genomen of te nemen maatregelen; NPK Responsplan | 15
• A dvies opstellen ten behoeve van de ministerraad of andere overheden; • Strategische kaders bepalen; • Inlichten Staten-Generaal; • Beleidskaders voor (publieks)voorlichting en woordvoering bepalen; • Het formuleren van strategische instructies voor de bij het ongeval betrokken ministeries, provincies, veiligheidsregio’s en gemeenten.
3.2.2 Interdepartementaal Beleidsteam (IBT) Het Interdepartementaal Beleidsteam (IBT) bestaat uit: • De Directeur-generaal Veiligheid (voorzitter); • De Directeur Crisisbeheersing van BZK; • De Inspecteur-generaal van VROM; • De Directeur-generaal van betrokken departementen; • Het hoofd van het NCC. Het IBT wordt geactiveerd bij een ongeval met een categorie A–object waarbij strategische beslissingen vereist zijn. Het IBT wordt geactiveerd door of namens: • De Directeur-generaal Veiligheid van BZK, of • Inspecteur Generaal VROM op advies van de voorzitter EPAn, of • Op verzoek van een andere vakminister. Het IBT is verantwoordelijk voor: • Het formuleren van strategisch advies aan het MBT; • Adviseren van (internationale) politieke consequenties van genomen of te nemen maatregelen; • Strategische kaders bepalen; • Het nemen van strategische beslissingen met betrekking tot de respons; • Beleidskaders voor (publieks)voorlichting en woordvoering bepalen; • De coördinatie tussen de ministeries die betrokken zijn bij de respons.
3.2.3 Ambtelijk Crisis Overleg (ACO) De feitelijke coördinatie van de interdepartementale crisisbesluitvorming is ondergebracht bij het Ambtelijk Crisisoverleg (ACO). Dit overleg, waarin alle betrokken departementen vertegenwoordigd zijn, bereidt het integrale advies (inclusief onderliggende informatie) voor met betrekking tot alle te nemen maatregelen. Het advies van de EPAn maakt hiervan deel uit. Het ACO is, afhankelijk van het opschalingniveau binnen het NCC5 samengesteld uit: • Het hoofd NCC (voorzitter); • De voorzitter van de EPAn;
5
16 | NPK Responsplan
Opschaling binnen het NCC wordt beschreven in de zogenaamde CON fases 1 t/m 4
• C risiscoördinatoren van alle bij het ongeval betrokken ministeries en de EPAn; • Een vertegenwoordiger van het DCC BZK; • Een vertegenwoordiger van het Landelijk Operationeel Coördinatie Centrum (LOCC); • een vertegenwoordiger van het cluster Risico- en Crisiscommunicatie (cRC); • Een secretaris en een notulist. Het ACO wordt geactiveerd op verzoek van de voorzitter EPAn of door het hoofd NCC. Het ACO is verantwoordelijk voor: • Gezamenlijke beeld- en oordeelsvorming; • Het management van de besluitvorming op nationaal niveau; • Het coördineren van de gezamenlijke integrale advisering vanuit de EPAn, het LOCC en het cluster Risico- en Crisiscommunicatie (cRC) of het Nationaal Voorlichtingscentrum (NVC); • Het voorbereiden van de briefings voor het IBT; • Bezien noodzaak activering IBT. Het NCC verzorgt vanuit de nationale crisisbeheersingsstructuur de coördinerende en faciliterende rol voor de ACO’s, IBT’s en MBT’s. Besluiten vanuit deze vergaderingen worden door het NCC verspreid naar de betrokken overheidsinstanties, zoals departementen, provincies, veiligheidsregio’s en gemeenten.
3.2.4 Eenheid Planning en Advies nucleair (EPAn) De Eenheid Planning en Advies nucleair (EPAn) is samengesteld uit een Front Office (FO) en verschillende Back Offices (BO’s). De EPAn wordt altijd geactiveerd bij een (dreigend) ongeval met een categorie A-object, of bij een ongeval met een categorie B–object op verzoek van de betreffende burgemeester of indien dit nodig wordt geacht door de voorzitter EPAn. De EPAn draagt zorg voor: • Het verzamelen van informatie met betrekking tot de stralingshygiënische situatie; • Het beoordelen van de huidige en potentiële stralings- en gezondheidsgevolgen van het ongeval; • Het beoordelen van de medische gevolgen van het ongeval; • Het beschrijven van de (technische) situatie van het ongeval en het betrokken object; • Het beoordelen en geven van aanbevelingen voor maatregelen op basis van de situatie en de informatie van de kennisinstituten binnen EPAn; • Het leveren van inhoudelijke informatie over het ongeval ten behoeve van publieksinformatie en voorlichting; • Het tijdig en periodiek communiceren van het EPAn advies ten behoeve van alle betrokken actoren binnen de NPK-organisatie, zoals het lokale Beleidsteam, het ACO (als voorportaal van het IBT/MBT) en de betreffende veiligheidsregio’s;
• H et leveren van informatie ten behoeve van internationale informatie-uitwisseling aan buurlanden, de Europese Unie en de IAEA; • De coördinatie van de afstemming van maatregelen met stakeholders, zoals industrie, landbouw, consumentenorganisaties, bevolking en buurlanden. 3.2.4.1 EPAn Front Office (FO) Het EPAn Front Office (FO) kent, afhankelijk van de aard, ernst en de fase van het ongeval, een flexibele (traploze) opschaling. Indien geheel opgeschaald, is de samenstelling als volgt: • Een voorzitter (Vz.); • Een plaatsvervangende voorzitter (plv. Vz.); • Een secretaris; • Een deskundige vertegenwoordiging vanuit de Back Offices (BORI en BOGI); • Een deskundige van de Kernfysische Dienst (KFD); • Een deskundige van VROM/directie Risicobeleid (RB); • Een adviseur van BZK met betrekking tot de operationele haalbaarheid van de voorgenomen beschermende maatregelen, die tevens als liaison verantwoordelijk is voor de afstemming met het NCC; • Een communicatie-adviseur van VROM/Directie Concern Communicatie over de implicaties van de voorgenomen beschermende acties in relatie tot de te volgen mediastrategie. Deze is tevens verantwoordelijk voor de informatievoorziening naar het NVC over de beoordelingen van de FO; • Een adviseur van het ministerie van VWS; • Een adviseur van het ministerie van LNV; • Een adviseur van het ministerie van Justitie (ingeval van mogelijke kwaadwillende, opzettelijke handelingen) die tevens, als liaison, verantwoordelijk is voor de informatievoorziening naar de NCTb en afhankelijk van de aard van het ongeval dan wel op verzoek van de voorzitter FO; • Een adviseur van het ministerie van Defensie. Naast de eerder genoemde taken van de EPAn is de FO verantwoordelijk voor: • Het onderhouden van de contacten met de lokale en regionale bestuurlijke Beleidsteams en in het bijzonder met de betreffende burgemeester(s); • Het vaststellen van de ongevalclassificatie en -prognose; • Het integreren en afstemmen van de beoordelingen van de Back-Offices; • Het verstrekken van informatie en adviezen op lokaal/ regionaal niveau en naar de overige Nationale groepen en ministeries via het NCC; • Het voorbereiden van een geconsolideerd EPAn advies aan het IBT; • Het zekerstellen dat internationale verplichtingen worden nagekomen met betrekking tot de EU (Ecurie) en IAEA conventies over de uitwisseling van informatie gedurende een stralingsongeval;
• H et opstellen van voorlichtingsinformatie ten behoeve van pers en publiek door het NVC. De FO en de KFD worden ondersteund door het Departementaal Coördinatie Centrum (DCC) van VROM. 3.2.4.2 EPAn/Back-Office Radiologische Informatie (BORI) De minister van VROM is verantwoordelijk voor het nemen van (stralingsbeschermende) maatregelen bij kernongevallen en wordt daarbij ondersteund door BORI. BORI is samengesteld uit specialisten van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM), aangevuld met specialisten vanuit diverse kennisinstituten en steuncentra. Het is de rol van het BORI om tijdens een dreiging en zo nodig na een besmetting of ongevalslozing zo snel en zo goed mogelijk inzicht te verschaffen in de (verwachte) stralingsdosis voor de bevolking. Door een vergelijking van de dosis met NPK interventieniveaus vertaalt zich dat naar beschermende maatregelen die na een beoordeling in het FO worden opgenomen in het advies van het FO. De inhoudelijke toelichting over interventieniveaus, mogelijke gezondheidseffecten en maatregelen wordt in dit responsplan niet verder toegelicht (dit zal in een separate NPK publicatie worden opgenomen (document technische uitgangspunten). De stralingsdosis wordt bepaald op basis van modelberekeningen en (na een daadwerkelijke lozing) op basis van de analyse van meetgegevens. Gaandeweg dit proces wordt het beeld van de radiologische situatie nader gedetailleerd waardoor maatregelen indien nodig kunnen worden bijgesteld. Het BORI baseert haar bevindingen op basis van de gegevens vanuit haar eigen systemen en op de gegevens van eerder genoemde NPK Steuncentra. Voorbeelden hiervan zijn: • De KFD - levert in samenspraak met de exploitant van de betreffende inrichting een schatting van de bronterm waarmee de (dreigende) omvang en de duur van de lozing wordt bepaald; • KNMI – levert alle benodigde meteorologische gegevens die van belang zijn voor de richting en mate van de mogelijke verspreiding van een lozing van radioactieve stoffen en dit instituut is tevens back-up voor het maken van verspreidingsberekeningen; • RIVM – levert meet- en modelgegevens die zich vooral richten op de directe blootstelling van mens en dier; • RIKILT en VWA – leveren meet-(na een daadwerkelijke lozing) en modelgegevens over besmetting van de voedselketen (land- en tuinbouwproducten respectievelijk consumentenproducten); • de Waterdienst levert meet- en modelgegevens over de besmetting van zee- en oppervlaktewateren (incl. sediment en slib); NPK Responsplan | 17
• K WR – vormt de schakel tussen de laboratoria die metingen ten aanzien van de besmetting van ruwwater en drinkwater6 verrichten en BORI; • Defensie – ondersteunt bij stralingsmetingen en levert indien van toepassing informatie en gegevens over defensiemateriaal. 3.2.4.3 EPAn/Back-Office geneeskundige Informatie (BOGI) De minister van VWS is verantwoordelijk voor het verstrekken van informatie over de geneeskundige aspecten van blootstellingen aan ioniserende straling bij ongevallen of calamiteiten en wordt daarbij ondersteund door BOGI die aan de FO rapporteert.
3.2.5 De Kernfysische Dienst (KFD) De VROM-Inspectie heeft onder andere als taak het houden van toezicht op de naleving van de verstrekte vergunning van een inrichting. De KFD maakt onderdeel uit van de VROM-Inspectie. In geval van een storing, incident of ongeval bij een exploitant (splijtstoffen, transporten van splijtstoffen, kernenergie inrichtingen en nucleair aangedreven vaartuigen) heeft de KFD een eerstelijns inspectiebevoegdheid waarbij deze de taak heeft de meldingen van de exploitant te beoordelen. De KFD verzamelt informatie over de toestand van de installatie en beoordeelt de ongevalsclassificatie. De KFD informeert de EPAn over de status, het mogelijke ongevalverloop en valideert daarbij de meest waarschijnlijke brontermen.
Het BOGI is samengesteld uit het Centrum voor Gezondheid en Milieu (cGM) en het Het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum (NVIC). Daarnaast functioneren onderdelen van het cGM als steuncentrum voor zowel psychosociale nazorg, advisering over gezondheidsonderzoeken als voor het uitvoeren van snelle risico-analyses van mogelijke gezondheidseffecten na blootstelling aan lichaamsvreemde verbindingen. De rol van BOGI is: • Beoordelen van de actuele en mogelijke medische gevolgen van het ongeval; • Beoordelen of er triage7 (op basis van blootstelling) van de getroffen bevolking nodig is (bij situaties waar grote aantallen mensen betrokken zijn); • Beoordelen en geven van mogelijkheden voor distributie van jodiumprofylaxe; • Beoordelen en geven van mogelijkheden voor het geven van psychosociale hulpverlening aan de bevolking en aan de hulpverleners en hun familie.
In geval van een storing, incident of ongeval bij een exploitant (radioactieve stoffen en toestellen) heeft de KFD op basis van haar landelijke eerstelijns inspectiebevoegdheid ook een landelijke adviesrol op basis van inhoudelijke expertise. De KFD kan de getroffen gemeente of veiligheidsregio bijstaan met stralingsmetingen en herstel of afscherming van het radioactieve materiaal. Zowel voor splijtstoftransporten, transporten van radioactief materiaal conform KEW 15 sub b en overige transporten met radioactief materiaal is de KFD de toezichthouder.
Het Centrum voor Gezondheidskundig Onderzoek bij Rampen (CGOR) van RIVM kan ook een rol gaan spelen in deze fase. CGOR adviseert ten aanzien van registratie van slachtoffers en betrokkenen, nut en noodzaak van gezondheidsonderzoek en over de vorm en werkwijze van het gezondheidsonderzoek. Het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum (NVIC) van het RIVM kan een snelle risicoanalyse uitvoeren van gezondheidseffecten na blootstelling aan lichaamsvreemde stoffen.
3.2.6 Het Nationaal CrisisCentrum
Adviezen van BORI en BOGI worden afgestemd in de FO.
6
In voorkomende gevallen in nauwe samenwerking met de drinkwaterbedrijven zelf
7
Triage is het beoordelen van slachtoffers bij grote(re) ongevallen en rampen in verschillende categorieën verdeeld naar de ernst van de verwondingen of ziektebeeld. Bij ongevallen of rampen wordt dit uitgevoerd door de GHOR.
18 | NPK Responsplan
De KFD beschikt over direct inzetbare specialisten op het gebied van stralingsbescherming. Zij zijn verantwoordelijk voor het, op aanvraag van getroffen veiligheidsregio’s, leveren van assistentie bij een ongeval met een categorie B–object en de bewaking van de situatie. Indien de situatie escaleert boven de reguliere responsmogelijkheden van de getroffen veiligheidsregio of als het nationale belang in het geding is, informeert de KFD direct de afdeling Crisismanagement van VROM.
Het permanent bezette Nationaal Crisiscentrum (NCC), ondergebracht bij het ministerie van BZK, vervult de functie van interdepartementaal facilitair communicatiecentrum en knooppunt voor bestuurlijke informatievoorziening. Het NCC is de ondersteunende c.q. uitvoerende staf en facilitair bedrijf ten dienste van de interdepartementale crisisbesluitvorming, zowel op ambtelijk als op politiek-bestuurlijk niveau. Het cRC is onderdeel van het NCC. Met het oog op snelle en adequate wederzijdse informatievoorziening worden bij het NCC zonodig liaison-ambtenaren ingebracht door het LOCC, de betrokken departementen, andere overheden en betrokken andere instanties. Bij een volledig opgeschaalde situatie worden binnen het NCC in nauwe samenwerking tussen de betrokken departementen (en bij een terroristische dreiging met de NCTb) de volgende taken vervuld: • Uitwisselen bestuurlijke informatie met departementen, provincies, veiligheidsregio’s en gemeenten;
• O pmaken en voortdurend bijhouden van actuele situatie, o.a. door middel van situatierapporten; • Uitwerking van bestuurlijke problemen; • Faciliteren en coördineren van ACO’s, IBT’s en MBT’s; • Informeren van bestuurlijke overheden over besluitvorming IBT’s en MBT’s; • Het zekerstellen dat de beoordelingen van EPAn direct worden gedistribueerd naar alle betrokken ministeries, provincies en veiligheidsregio’s; • Verzending bestuurlijke brieven; • Gecoördineerd (doen) uitvoeren van maatregelen waartoe door IBT/MBT is besloten.
3.2.7 Het Landelijk Operationeel Coördinatiecentrum (LOCC) Het LOCC draagt zorg voor de landelijke coördinatie van de operationele inzet tijdens rampen, calamiteiten waaronder stralingsongevallen in termen van operationele informatievoorziening en de bovenregionale inzet van mensen en middelen.
3.2.8 Het cluster Risico- en Crisiscommunicatie (cRC) van het NCC Het cluster Risico- en Crisiscommunicatie (cRC) van het NCC stuurt het NVC aan voor de coördinatie en aansturing van de communicatie op rijksniveau in tijden van (dreigende) crisis op nationaal niveau. Het cRC biedt daarbij communicatieadvies en -ondersteuning, bijvoorbeeld de coördinatie van communicatie en de inzet van een website. Bij een stralingsongeval kan het voorkomen dat het cRC direct geactiveerd wordt en dat het Nationaal Voorlichting Centrum (NVC) later alsnog geactiveerd wordt. In dat geval gaat het cRC op in het NVC. Het cRC levert samen met VROM en de meest betrokken departementen voorstellen voor een gezamenlijke communicatiestrategie en coördineert de uitvoering. Het cRC ondersteunt hierbij op het gebied van woordvoering, publieks- en verwanteninformatie en stemt de gekozen strategie af met de veiligheidsregio’s. Het NVC is samengesteld uit communicatieadviseurs en woordvoerders van de verschillende vakdepartementen. De voorzitter wordt geleverd door het cRC. Het NVC wordt geactiveerd door het IBT of MBTmet als belangrijkste taken: • Communicatieadvies aan het Interdepartementaal en Ministerieel Beleidsteam; • Afstemmen en uitvoeren van pers- en publieksvoorlichting op nationaal niveau; • Afstemmen van pers- en publieksvoorlichting met regio’s en eventueel internationaal.
NPK Responsplan | 19
4. Respons processen Dit hoofdstuk beschrijft de structuur van de processen voor de responsorganisatie voor stralingsongevallen. Deze structuur bestaat uit generieke functies in de responsfase zoals ontvangst en verwerking van de melding, classificatie van het ongeval, activering van de responsorganisatie, besluitvormingsprocessen en afschaling van de responsorganisatie maar besteedt ook aandacht aan de specifieke kenmerken en aandachtspunten bij de verschillende scenario’s van stralingsongevallen.
strategieën zoals interventiewaarden en directe maatregelen en de adviezen van de EPAn richtinggevend.
De inrichting van het systeem van nationale respons bij een stralingsongeval bundelt alle verschillende processen en actoren in een organisatie waarin naadloos kan worden samengewerkt. De nationale, provinciale, regionale en gemeentelijke onderdelen, zowel op beleidsmatig als operationeel niveau, zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor een adequate respons bij stralingsongevallen.
4.1.2 Ongevallen met categorie B-objecten
De samenhang van de operationele responsprocessen is weergegeven in Figuur 3. Hoe de processen verlopen, wie wat doet en op welke wijze dit gebeurt, is in de volgende paragrafen uitgewerkt. Elke paragraaf behandelt een proces.
4.1 Ongeval 4.1.1 Ongevallen met categorie A-objecten Bij een ongeval met een categorie A–object wordt EPAn volgens de richtlijnen voor activering (zie Tabel 7 in paragraaf 4.4) geheel of gedeeltelijk geactiveerd door de voorzitter EPAn FO. De EPAn beoordeelt de stralingsrisico’s, formuleert aanbevelingen en communiceert deze beoordelingen en adviezen naar de coördinerend burgemeesters, getroffen veiligheidsregio(’s) en betrokken ministeries via het NCC. Indien het IBT of MBT operationeel is, wordt in het ACO een nadere afstemming en integratie uitgevoerd op basis van de adviezen van EPAn, het LOCC en het NVC en ontstaat een integraal, strategisch advies aan het IBT/MBT. Het MBT richt zich met name op regio-overstijgende en strategische besluitvorming. De betrokken Veiligheidsregio neemt tactische en operationele beslissingen ten behoeve van het regionale niveau. Hierbij zijn nationale uitgangspunten, 20 | NPK Responsplan
Zolang de organisatie op nationaal niveau (EPAn, NCC, NVC, IBT, MBT) nog niet is opgeschaald, wordt regionale en lokale besluitvorming gebaseerd op het Regionale NPKrampbestrijdingsplan en de informatie vanuit de betreffende exploitant en informatie vanuit de hulpdiensten ter plaatse.
Bij een ongeval met een categorie B–object moet de exploitant VROM onmiddellijk informeren. De betrokken gemeenten zijn zelf verantwoordelijk voor hun respons. De betrokken veiligheidsregio coördineert de tactische en operationele responsacties en kan bijstand vragen bij VROM via het Meldpunt VROM.
Figuur 3: Overzicht van operationele responsprocessen bij stralingsongevallen
NPK Responsplan | 21
4.2 Ongevalclassificatie Stralingsongevallen worden geclassificeerd volgens het classificatiesysteem zoals vastgelegd in Tabel 4. Deze tabel geeft (bij benadering) ook de relatie weer tussen classificatiesystemen die door andere nationale en internationale organisaties worden gehanteerd.
Bij een kerninstallatie wordt de classificatie in eerste instantie aangegeven door de exploitant. Deze kan worden aangepast door de voorzitter EPAn.
Tabel 4: NPK classificatiesysteem Nucleaire- en stralings-classificatie
Definitie
Overeenkomstig INES8
GRIP9
Kerninstallatie Emergency standby
Een situatie in de installatie die in verband met de veiligheid verhoogde waakzaamheid en interne maatregelen noodzakelijk maakt. Er heeft echter geen nucleair ongeval plaatsgevonden.
1-3
≥2
Plant emergency
Een gebeurtenis waarbij de radiologische gevolgen beperkt blijven tot (een gedeelte van) de installatie. Er kan sprake zijn van een emissie van radioactieve stoffen van meer dan 10 keer de toegestane daglozingslimieten. Er behoeven geen beschermende maatregelen buiten de centrale genomen te worden.
2-3
≥2
Site emergency
Een gebeurtenis waarbij op grond van de (mogelijke) gevolgen eventuele directe maatregelen op het terrein van de installatie of de onmiddellijke omgeving getroffen dienen te worden. De maatregelen buiten het terrein beperken zich tot indirecte maatregelen. Voorbeelden zijn landbouwmaatregelen, zoals een graasverbod, de controle van voedsel, water en melk. Maatregelen als schuilen, evacuatie en jodiumprofylaxe zijn bij ongevallen in deze klasse echter niet nodig.
3-4
4
Off-site emergency
Een nucleair ongeval dat als de nodige veiligheids-systemen niet functioneren, kan leiden tot een grote emissie van radioactieve stoffen en waarbij zeker maatregelen buiten het terrein van de installatie dienen te worden overwogen. Maatregelen als schuilen, evacuatie en jodiumprofylaxe kunnen aan de orde zijn, evenals indirecte maatregelen.
5-7
4
Overige (niet opzettelijke) stralings-ongevallen Stralingsongeval met lokale gevolgen / transport ongeval met splijtstof of radiologisch materiaal
Stralingsongevallen met lokale gevolgen en stralingsongevallen die kunnen worden afgehandeld op lokaal niveau (regio’s/gemeenten en VI Nucleair en Straling) met assistentie van instituten (bijvoorbeeld RIVM/LSO).
2-4
1-3
Stralingsongeval met nationale gevolgen
Stralingsongeval met gevolgen die niet meer door de (veiligheids-)regio’s/gemeenten afgehandeld kunnen worden, waarbij uitgebreide nationale ondersteuning vereist zal zijn. OF Buitenlands stralingsongeval op enige afstand van de Nederlandse grens die leiden tot een grens-overschrijdende emissie in Nederland met een risico voor de veiligheid van de omgeving en de voedselketen. OF waarbij de risico’s voor de bevolking, de voedselketen en het milieu verwaarloosbaar zijn maar waarbij de politiek strategische impact aanzienlijk kan zijn.
5-6
4
Kwaadwillende handelingen Acute stralingsdreiging
Er is een acute dreiging van een mogelijke kwaadwillende daad met radioactief materiaal of radioactieve bronnen. De dreiging is voldoende ernstig dat preventieve maatregelen, risicoanalyse en ingrijpen vereist zijn.
NVT
4
Stralingsongeval
Stralingsongeval als resultaat van de voorbereiding van een criminele daad, gebruik makend van radioactiviteit.
4-7
4
8
INES-schaal: IAEA International Nuclear Event Scale, internationale opschalingniveaus, zie ook Bijlage F.
9
Gecoördineerde Regionale Incidentenbestrijdings Procedure, zie ook Bijlage G.
22 | NPK Responsplan
4.3 Melding In geval van een (dreigend) stralingsongeval bij een exploitant met een potentieel gevaar voor de omgeving moet de exploitant van de inrichting de gemeente en VROM informeren. De voorzitter EPAn wordt vervolgens direct geïnformeerd. De voorzitter EPAn beslist vervolgens of de EPAn gealarmeerd wordt. Naast de melding aan VROM moet de exploitant nog diverse andere organisaties informeren dan wel alarmeren.
Het meldingsschema is verder uitgewerkt in Tabel 6. Deze tabel geeft het meldingsverloop aan van alle typen stralingsongevallen. In de procedures van de lokale/ regionale rampbestrijding en de nationale NPK- deelnemersorganisaties zijn de meldingsstructuren in detail beschreven.
Tabel 5: Ongevalclassificatie versus melding Ongevalslocatie en classificatie
Melding van exploitant aan:
Doormelding aan
Veiligheidsregio/Gemeente
Volgens GRIP procedures
Meldpunt VROM
EPAn voorzitter
Veiligheidsregio/Gemeente
Volgens GRIP procedures Provincie
Kerninstallatie Emergency standby
Plant emergency
Meldpunt VROM EPAn voorzitter Site emergency / Off-site emergency
Veiligheidsregio/Gemeente
Volgens GRIP procedures Provincie
Meldpunt VROM EPAn voorzitter NCC Overige (niet opzettelijke) stralingsongevallen Lokaal stralingsongeval
Veiligheidsregio/Gemeente
Volgens GRIP procedures
Meldpunt VROM
VROM Inspectie /Nucleair en Straling EPAn voorzitter
Veiligheidsregio/Gemeente
Volgens GRIP procedures
Meldpunt VROM
EPAn voorzitter
Kwaadwillende handelingen
In deze situatie kan het voorkomen dat er geen exploitant is.
Als opzet ogenschijnlijk de aanleiding is van het ongeval, dan zullen Justitie en BZK via de Politie geinformeerd worden.
Directe stralingsdreiging
Politie / Min. BZK
In geval van een dreiging zal het initiatief voor doormeldingen doorgaans uitgaan vanuit het Ministerie van Justitie of BZK. De voorzitter EPAn zal geïnformeerd worden.
Nationaal stralingsongeval
NCTb / Min. Justitie Stralingsongeval
Meldpunt VROM of Veiligheidsregio/Gemeente
Bij een stralingsongeval in een publieke ruimte waarbij niet duidelijk is dat het om een opzettelijke handeling gaat of dat het een stralingsongeval betreft, gaat de eerste melding naar de gemeente. De voorzitter EPAn zal geïnformeerd worden.
NPK Responsplan | 23
4.4 Activering: Activeren van de nationale NPK organisatie (Opschaling)
Bij het activeringsniveau “Stand-by ” of “Gedeeltelijk” kan besloten worden tot afschaling door de voorzitter EPAn of het hoofd NCC.
De classificatie en ernst van het ongeval bepaalt of de Nationale NPK organisatie al dan niet geactiveerd moet worden en zo ja, in welke omvang. De voorzitter EPAn bepaalt het activeringsniveau en geeft een aanwijzing om het juiste opschalingniveau vast te stellen. De volgende activeringsniveaus zijn mogelijk bij stralingsongevallen:
Tabel 6: Activeringsniveaus Activeringniveau
Definitie
Stand-by
De voorzitter EPAn monitoort (met ondersteuning van DCC VROM), de situatie en verstrekt zo vaak als nodig maar minimaal dagelijks rapportages aan het NCC voor verspreiding richting alle ministeries en veiligheidsregio’s. Er kunnen nationale organisaties betrokken zijn in de respons maar er bestaat geen noodzaak voor een volledig gecoördineerde nationale respons.
Gedeeltelijk
EPAn FO is geactiveerd, beoordeelt regelmatig de situatie en verstrekt dagelijks rapportages aan het NCC voor verspreiding aan alle ministeries en, indien van toepassing, aan de veiligheidsregio’s. In samenspraak met het hoofd NCC stelt de voorzitter EPAn de noodzaak vast om andere nationale organisaties te activeren. Bepaalde nationale organisaties zijn betrokken bij de respons of zijn actief betrokken in de besluitvorming. Coördinatie van nationale respons is gewenst.
Volledig
De gehele nationale NPK organisatie is geactiveerd. De EPAn adviseert aan het lokale of regionale Beleidsteam en aan het ACO/IBT/MBT. Op nationaal niveau is het DCC-VROM en het NVC opgeschaald.
NB: de voorzitter EPAn en de KFD worden altijd geactiveerd bij een gevalideerde melding.
Tabel 7: Richtlijn voor activeringsniveau Criteria
Activeringsniveau Nationaal
Regionaal
Gemeentelijk
Kerninstallatie Emergency standby
GA
Sb
Sb
Plant emergency
Sb
G
G
Site emergency
G of V
V
V
V
V
V
Sb
Sb of G
G of V
G of V
V
V
G of V
Sb of G
Sb of G
V
V
V
Off-site emergency Overige (niet opzettelijke) stralingsongevallen Lokale stralingsongevallen Nationale stralingsongevallen Opzettelijke handelingen Acute stralingsdreiging Stralingsongeval Legenda GA: “Geen activering” Sb: “Standby” G: “Gedeeltelijk” V: “Volledig”
24 | NPK Responsplan
4.5 I nformatie-uitwisseling: Liaison met de plaats incident 4.5.1 Ongevallen met categorie A-objecten Exploitanten houden de veiligheidsregio voortdurend op de hoogte van de status van het ongeval en de verwachtingen ten aanzien van de ontwikkeling van het ongeval binnen de inrichting. Ook verlenen zij assistentie aan de veiligheidsregio bij het interpreteren van technische gegevens ten aanzien van de bescherming van de bevolking. De exploitant stuurt een liaison naar de veiligheidsregio (ROT of RBT). In het geval van KCB is er tevens een inspecteur via VROM (KFD) beschikbaar die de veiligheidsregio (op verzoek) kan ondersteunen over technische aspecten. Totdat EPAn is geactiveerd, geeft de exploitant rechtstreeks aan de gemeente of de veiligheidsregio aanbevelingen met betrekking tot maatregelen die op korte termijn voorbereid of uitgevoerd moeten worden. Als EPAn geactiveerd is, onderhoudt ook de voorzitter EPAn contact met de voorzitter van het Regionale Beleidsteam (de coördinerende burgemeester) om te adviseren en informatie te verzamelen.
veiligheidsregio (RBT of ROT, dit afhankelijk van afspraken die in de lokale NPK rampbestrijdingsplannen zijn vastgelegd). Daarin staat aangegeven wie de betreffende contactpersonen zijn. De EPAn stelt tijdig en regelmatige adviezen over de status en prognoses van het ongeval en over te nemen maatregelen op. Het ACO onderhoudt het bestuurlijke contact met de veiligheidsregio. Het LOCC communiceert over de operationele coördinatie van middelen en hulpkracht. Het NCC/NVC onderhoudt contact met regionale en gemeentelijke voorlichtingsteams.
4.5.2 Ongevallen met categorie B-objecten De exploitant onderhoudt contacten met de veiligheidsregio en de betreffende gemeente. VROM onderhoudt contacten met het betreffende ROT via de Crisiscoördinator CM of de KFD. Als de EPAn geheel of gedeeltelijk is geactiveerd, onderhoudt zij direct contact met de gemeente op beleids/ bestuurlijk niveau (afhankelijk van opschaling (GRIP) is dit het BT of RBT). De contactpunten worden bilateraal vastgesteld.
In alle gevallen waarbij de EPAn geheel of gedeeltelijk geactiveerd is, komen alle aanbevelingen voor te nemen stralingshygiënische maatregelen van de EPAn. De exploitant houdt contact met de veiligheidsregio maar geeft uitsluitend aanbevelingen met betrekking tot maatregelen aan de EPAn. De EPAn onderhoudt het contact met de
Tabel 8: Informatie-uitwisseling tussen betrokken partijen Regionaal of gemeentelijk beleidsteam (RBT) MBT/IBT
Strategische coördinatie/ landelijke maatregelen
EPAn FO
Beoordeling en adviezen1
Regionaal operationeel team (ROT)
Regionaal voorlichtingsteam
Beoordeling en adviezen 1
Technische informatie, via KFD
Operationele coördinatie via LOCC
ACO
Coördinatie van media- en publieksvoorlichting; indien nodig ondersteuning aan de veiligheidsregio
NCC/cRC / NVC
Uitwisseling technische informatie
KFD Exploitant
Exploitant
Informatie over de situatie binnen de inrichting, ontwikkelingen, en technische ondersteuning. Doel: het geven inzicht over de radiologische situatie van de inrichting. 1
Informatie over de situatie binnen de inrichting, ontwikkelingen en technische ondersteuning. Doel: het geven van inzicht over de radiologische situatie van de inrichting. 1
Noot 1: Het contactpunt vanuit de EPAn FO is afhankelijk van de situatie en de afspraken met de veiligheidsregio.
NPK Responsplan | 25
4.6 Beoordeling en besluitvorming 4.6.1 Algemeen beoordeling- en besluitvorming proces In figuur 4 is het beoordeling- en besluitvormingsproces weergegeven, waarbij onderscheid is gemaakt tussen informatie-uitwisseling en besluitvorming. Besluitvorming is daarnaast te onderscheiden in strategische, tactische en operationele besluitvorming. • Strategische beslissingen zijn gericht op het Nationaal beleid inclusief de internationale componenten, nationale economische aangelegenheden en de nationale veiligheid; • Tactische beslissingen zijn gericht op besluiten in het kader van vastgestelde uitgangspunten en vallen onder de verantwoordelijkheid van de respectievelijke (vak-) ministeries of andere bestuursorganen; • Operationele beslissingen en uitvoeringsbesluiten vinden plaats bij de (operationele) hulpverleningsdiensten, het uitvoerend niveau (diensten/instituten) van de departementen en de betreffende exploitant
4.6.2 Aanwijzingen aan exploitanten De KFD kan (als onderdeel van de EPAn) specifieke maatregelen aan een exploitant adviseren die zich richten op minimalisering van de radiologische belasting van de omgeving en personeel. Een hieruit eventueel voortkomende formele “aanwijzing” voor de te nemen maatregelen door de exploitant moet door of namens de Minister van VROM worden versterkt. Dit soort aanwijzingen kan resulteren in schadeclaims van de exploitant aan de overheid. Een voorbeeld hiervan is het verplaatsen van een gepland tijdstip voor het nemen van een bewuste actie of handeling, zoals het van druk ontlasten van een containment (beschermend omhulsel van een nucleaire installatie) via een afblaasfilter, waardoor een (tijdelijke) radiologische lozing plaatsvindt op een ander tijdstip waarop de voorspelling van de weersomstandigheden ten aanzien van de verspreiding gunstiger of optimaal zijn.
Figuur 4: Besluitvormingsproces bij stralingsongevallen
26 | NPK Responsplan
4.6.3 Ongevallen met categorie A-objecten Voordat de nationale bestrijdingsorganisatie is opgeschaald en paraat is om besluiten over nationale uitgangspunten of aangelegenheden te kunnen nemen zijn de coördinerende gemeente en de veiligheidsregio volledig verantwoordelijk voor het nemen van tactische en operationele beslissingen in de responsfase. Deze besluiten zijn gebaseerd op het lokale NPK-rampbestrijdingsplan van de betreffende gemeente met de daarin vastgestelde maatregelzones, de informatie van de inrichting, inclusief de aanbevelingen voor urgent uit te voeren maatregelen. Daarbij kan de inschatting van de situatie door de EPAn, zodra deze beschikbaar is, worden betrokken. De urgent uit te voeren maatregelen kunnen zowel directe, als indirecte maatregelen omvatten. Nadat in het MBT besluitvorming op nationaal niveau heeft plaatsgevonden en/of strategische kaders voor maatregelen zijn vastgesteld, zijn de betreffende gemeenten en veiligheidsregio verantwoordelijk voor het nemen van tactische en operationele besluiten binnen deze kaders en het tot uitvoering brengen van de operationele acties. De interne EPAn procedures borgen het proces voor regelmatige actualisatie en zo nodig bijstelling van medische (BOGI) en radiologische (BORI) beoordelingen. In het FO van de EPAn worden de rapportages beoordeeld waarna het uiteindelijke EPAn advies wordt vastgesteld. Deze adviezen worden vervolgens afgestemd in het ACO dat als voorportaal van het IBT en MBT fungeert. Zodra op het nationaal niveau (IBT/MBT) besluitvorming heeft plaatsgevonden, worden de uitkomsten door het NCC aan de regionale en lokale Beleidsteams en andere tactische besluitvormingsorganisaties ter beschikking gesteld. Uitzondering hierop vormen ongevallen als gevolg van kwaadwillende handelingen (zie paragraaf 4.19.8). Beoordelingen van de EPAn vragen geen goedkeuring van het IBT of MBT voordat deze gecommuniceerd worden met tactische besluitvormingsorganen zoals regionale of lokale Beleidsteams. De uitkomsten van de beoordeling door EPAn dienen afgestemd te zijn op de behoeften van de beleidsteams (zoals IBT/MBT en RBT) en zo geformuleerd te worden dat geen bijzondere specialistische kennis vereist is voor de interpretatie ervan. Het EPAn advies moet helder en gemakkelijk begrijpbaar zijn.
Tactische besluitvormers nemen, binnen hun verantwoordelijkheidsgebied, beslissingen die in lijn zijn met de door de nationale overheid vastgestelde nationale kaders. De EPAn, het ACO en het NVC consolideren hun beoordeling en stellen een integraal strategisch advies op voor het IBT. Deze adviezen dienen tijdig beschikbaar te zijn en te passen binnen de vastgestelde procescyclus voor de nationale besluitvorming. Indien er geen consensus ten aanzien van strategische besluiten tussen de veiligheidsregio (regionale of lokale Beleidsteams) en het MBT wordt bereikt, dient de veiligheidsregio de meest conservatieve (“veiligste”) strategie met betrekking tot de urgent te nemen maatregelen binnen de vastgestelde maatregelzone uit het lokale NPKrampbestrijdingsplan uit te voeren. De urgent te nemen maatregelen kunnen zowel directe, als indirecte maatregelen omvatten. Tevens dienen zij het MBT te raadplegen ten aanzien van de te volgen maatregelenstrategie buiten de vastgestelde maatregelzones uit het rampbestrijdingsplan. Indien binnen een redelijke tijd geen overeenstemming wordt bereikt, naar het oordeel van de voorzitter MBT, dient de strategische besluitvorming van het MBT te worden geïmplementeerd. De voorzitter MBT beschikt daartoe over de bestuurlijke doorzettingsmacht op grond van de KEW en de WRZO. Het NCC zorgt ervoor dat over de beslissingen van het IBT/MBT en over andere belangrijke informatie (bijvoorbeeld relevante Sitrap’s) alle ministeries en het regionale of lokale Beleidsteam geïnformeerd worden.
4.6.4 Ongevallen met categorie B-objecten De betreffende gemeente en veiligheidsregio zijn verantwoordelijk voor de beoordeling en besluitvorming van het ongeval. De beoordeling is gebaseerd op de informatie die wordt verkregen van de exploitant van de inrichting, lading of bron, metingen ter plekke en beoordeling van stralingsdeskundigen van de brandweer en zo nodig van het RIVM/ LSO namens het ministerie van VROM. Afhankelijk van de aard en ernst van het ongeval, kan de EPAn worden opgeschaald waarbij ook sprake kan zijn van nationale coördinatie.
Beleidsteams en/of tactische besluitvormingsorganen zijn: • Alle ministeries betrokken bij de respons; • De betrokken veiligheidsregio’s, en provincies; • De betrokken gemeenten.
NPK Responsplan | 27
4.7 Meten, bemonsteren en modeleren De brandweer (WVD) adviseert met betrekking tot het te hanteren scenario en verricht stralingsmetingen in het bron- en effectgebied. De brandweer kan op ieder willekeurig moment de assistentie van meetteams van RIVM/LSO (via VROM) of Defensie inroepen. In geval van een ongeval met een categorie A-object wordt de stralingsongevallenorganisatie van het RIVM automatisch geactiveerd. Hierbij zal het RIVM in overleg met het ROT de meetteams coördineren om te zorgen voor een consistente en efficiënte meetstrategie en om het delen van meetgegevens zeker te stellen. Bij een ongeval met een categorie A-object worden de meetresultaten van het Nationale Meetnet Radioactiviteit (NMR), inclusief de vaste stations voor het monitoren van voedsel en water en andere meetnetten, gecoördineerd verwerkt in het BORI. Het BORI is verantwoordelijk voor het actualiseren en verwerken van de gegevens zodat een volledig beeld ontstaat over de radiologische situatie en zij zorgt voor een regelmatige verspreiding van gegevens binnen EPAn en naar de brandweer. Bij ongevallen met categorie B-objecten zijn RIKILT, VWA (LNV) en RIVM binnen hun reguliere verantwoordelijkheidsgebieden verantwoordelijk voor het uitvoeren van metingen. Als in een dergelijke situatie is opgeschaald en het BORI is geactiveerd, vindt de coördinatie en gegevensverwerking plaats zoals bij een ongeval met een categorie A object.
4.8 A larmering / Informeren bevolking Over het algemeen worden de instructies voor de bedreigde of getroffen bevolking over urgent uit te voeren maatregelen door de veiligheidsregio’s gecommuniceerd. De urgent uit te voeren maatregelen kunnen zowel directe, als indirecte maatregelen omvatten. In het geval van een ongeval met categorie A–objecten en bij ongevallen in het buitenland met regi-overstijgende gevolgen verzorgt het NVC (waar communicatie VROM en cRC dan in opgaan) de afstemming van pers- en publiekscommunicatie op nationaal niveau tussen nationaal en regionaal niveau.
4.9 Maatregelen: Evacuatie Als de evacuatie op een gecoördineerde wijze uitgevoerd en voltooid kan worden vóór dat een mogelijke lozing van 28 | NPK Responsplan
radioactieve stoffen plaatsvindt, is evacuatie de meest effectieve beschermende maatregel. Als de lozing van korte duur zal zijn of als het evacuatieproces niet tijdig kan worden afgerond waardoor de bevolking (onbeschermd) blootgesteld kan worden aan radioactieve straling, kan de maatregel schuilen effectiever zijn. De beslissing om te schuilen of te evacueren is afhankelijk van de situatie, de verwachte duur van de lozing en het tijdsverloop van de evacuatie. Hierbij dient rekening gehouden te worden met het feit dat de tijdsduur van een mogelijke lozing moeilijk te voorspellen is. De betrokken operationele diensten (over het algemeen de veiligheidregio) zijn primair verantwoordelijk voor het managen en uitvoeren van de tactische en operationele aspecten van een evacuatie. Het ministerie van BZK werkt samen met de veiligheidsregio om de nationale componenten van een evacuatie te coördineren. De voorbereiding van deze maatregel is vastgelegd in het regionale rampenbestrijdingsplan. Inhoudelijke processen in het plan zijn ondermeer: • Verkeerscirculatie, vaststellen van evacuatieroutes, inrichten van verkeerscontrolepunten; • Niet-zelfredzamen en bijzondere aandachtsgroepen, het treffen van regelingen voor speciale inrichtingen zoals scholen, ziekenhuizen, gevangenissen, bejaardenhuizen etc.; • Inrichten van opvangcentra en besmettingscontrolepunten, speciale faciliteiten zoals voor huisdieren; • Communicatie en instructies voor (beroeps)bevolking; • Coördinatie met naburige veiligheidsregio’s ten aanzien van de verkeersroutes en het inrichten van opvang/ ontsmettingscentra. Naar aanleiding van een stralingsongeval of –dreiging kan spontane evacuatie ontstaan. Dit kan de gecoördineerde activiteiten voor de uitvoering van een evacuatie (verkeerscontrole toe- en afvoer routes) en de controle op de algehele situatie belemmeren. Het kan tevens tot een ongewenste blootstelling van het publiek aan radioactieve straling leiden. Hier dient rekening mee gehouden te worden.
4.10 Maatregelen: Schuilen Schuilen is een effectieve maatregel tegen inhalatie van en blootstelling aan radioactieve stoffen na een lozing. Afhankelijk van het type gebouw beperkt schuilen de dosis met 50% (dit is een gemiddelde waarde) en de effectiviteit neemt af met het verloop van de tijd. Na een aantal uren is de blootstelling in huis door het binnendringen van de (besmette) buitenlucht niet veel minder dan buitenshuis. Enige tijd nadat een radioactieve wolk is gepasseerd, kan de
blootstelling binnenshuis zelfs groter zijn dan buiten. Daarom moet na afloop van de lozing altijd worden nagegaan of evacuatie alsnog kan leiden tot een lagere stralingsdosis.
delijk voor het feitelijk vaststellen van de omvang van het getroffen gebied waar speciale voorzorgsmaatregelen door de hulpverleners genomen moeten worden om hen te beschermen tegen straling.
De betrokken operationele diensten (over het algemeen de veiligheidsregio) zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van deze maatregel.
Hierbij dient wel rekening gehouden te worden met het feit dat onnodige beschermende kleding voor de hulpverleners, zoals adembescherming, onnodige bezorgdheid kan veroorzaken bij de bevolking die (nog) in het getroffen gebied aanwezig is.Dosislimieten voor hulpverleners die beleidsmatig zijn vastgesteld, staan in Bijlage D.
4.11 Maatregelen: Jodiumprofylaxe Als bij een kernongeval een radioactieve lozing kan plaatsvinden, zal deze voor een belangrijk deel uit radioactief jodium bestaan. Dit radioactieve jodium kan bij de mens in de schildklier worden opgeslagen, waardoor een verhoogd risico op stralingsziekte kan ontstaan. Om dit risico te verminderen dient voorafgaand aan de blootstelling aan de radioactieve lozing, een tablet met niet-radioactief jodium ingenomen te worden. De schildklier zal zich daarmee verzadigen zodat deze geen radioactief jodium meer kan opnemen. Ook tot enige uren na de lozing heeft het innemen van een tablet met niet-radioactief jodium nog een reducerend effect. Deze maatregel wordt ook wel jodiumprofylaxe genoemd. De uitleg over de toepassing, de dosering en de doelgroepen die voor deze maatregel in aanmerking komen, wordt nader toegelicht in de documentatie over interventiewaarden aan maatregelen van VROM. Deze maatregel is nader uitgewerkt in de lokale NPK rampbestrijdingsplannen. Jodiumprofylaxe door middel van jodiumtabletten beschermt uitsluitend tegen de opname van radioactief jodium door het lichaam. Daardoor is het alleen toepasbaar bij incidenten waarbij deze stoffen vrijkomen (doorgaans bij kernreactoren). Deze maatregel voor de lokale bevolking wordt over het algemeen gecombineerd met de maatregel schuilen. Bij de distributie van jodiumtabletten binnen het getroffen gebied ten tijde van een stralingsongeval, dient men rekening te houden met de beperkingen door overige maatregelen (zoals wegblokkades en schuilen). Hulpverleners of de bevolking moeten niet aan een lozing worden blootsgesteld om in het bezit van de jodiumtabletten te komen!
4.12 Bescherming van hulpverleners Iedere organisatie die medewerkers naar het getroffen gebied stuurt is zelf verantwoordelijk voor hun bescherming. Tot de omvang van het getroffen gebied nader is vastgesteld, wordt de grootte van de maatregelzone voor “schuilen” genomen. Zodra EPAn is geactiveerd, stelt BORI een beoordeling van de situatie op. EPAn FO is verantwoor-
De veiligheidsregio is verantwoordelijk voor het inrichten van een toegangscontrole ofwel ‘opstelplaats/uitgangsgebied’ van waar uit het getroffen gebied wordt betreden. De operationele diensten (over het algemeen de veiligheidsregio) zijn verantwoordelijk voor het gecontroleerd binnentreden en verlaten van het besmette gebied. In deze opstelplaats (uitgangsgebied), zijn mensen en middelen beschikbaar voor: • Het geven van instructies aan hulpverleners; • Het geven van instructie over de afgesproken werkwijze en maatregelen; • Het controleren van het besmettingsniveau van uitgaande hulpverleners; • Het ontsmetten van mensen, voertuigen en materiaal.
4.13 Bescherming volksgezondheid Bij zowel ongevallen met categorie A-objecten als categorie B –objecten is de exploitant van de inrichting verantwoordelijk voor het voorzien in onmiddellijke behandeling van blootgestelde en/of besmette slachtoffers binnen de inrichting zelf. Als een ongeval plaatsvindt buiten de vaste inrichting is de veiligheidsregio verantwoordelijk voor de coördinatie van de medische verzorging van slachtoffers en besmette personen die aanwezig zijn op de locatie van het stralingsongeval. Bij een ongeval met een categorie A-object waarbij potentieel een groot aantal besmette personen te verwachten valt, zal dit uitstijgen boven de (hulpverlenings) mogelijkheden van de veiligheidsregio. BOGI heeft in dat geval als taak te adviseren over: • Het opzetten van een gezondheids- en besmettingsbewakingscentrum voor mensen die direct zijn getroffen door het ongeval; • Het opzetten van een bevolking advies en bijstandsprogramma. Het gaat hierbij om de psychosomatische impact van het ongeval op de getroffen bevolking, de hulpverleners en hun families; • Het opzetten van screeningscentra (triage) om gevallen bij de bevolking te kunnen identificeren die bovenmatig zijn blootgesteld aan straling vooral in het geval dat een NPK Responsplan | 29
groot aantal personen potentieel zijn blootgesteld aan een grote dosis (boven de acute grens); • Het initiëren van het uitvoeren van epidemiologisch onderzoek om de langere termijn effecten en gezondheidsgevolgen op de bevolking te meten.
4.14 Publieks- en media voorlichting De officiële woordvoerder voor onderwerpen op regionaal niveau is de voorzitter van het RBT. De officiële nationale woordvoerder voor ongevallen met categorie A-objecten is de minister van VROM. Bij kwaadwillende ongevallen neemt de minister van Justitie doorgaans het initiatief voor de publieksvoorlichting, terwijl de minister van VROM de woordvoerder blijft op het gebied van gezondheidsrisico’s. Het MBT kan te allen tijde besluiten een andere woordvoerder aan te stellen.
4.15 Psychosociale hulpverlening Er dient voor psychosociale hulpverlening gezorgd te worden voor de hulpverleners en getroffen bevolking. BOGI is verantwoordelijk voor het adviseren over een programma voor psychosociale hulpverlening. BOGI doet dit in samenwerking met de ministeries en de regionale autoriteiten. Voor de hulpverleners, inclusief hun familieleden, wordt dit zo snel mogelijk na de acute fase opgezet. Het programma bestaat uit screening, groepsadviezen en -bijstand en indien nodig individuele hulpverlening. Iedere organisatie is verantwoordelijk voor de coördinatie met BOGI om afspraken en bijeenkomsten te organiseren. Voor de bevolking wordt het programma uitgevoerd door een combinatie van media-informatie, in overleg met het cRC/ NVC en groepssessies voor diegenen die direct zijn getroffen door het ongeval.
4.16 Internationale coördinatie en informatie-uitwisseling In geval van een stralingsongeval met grensoverschrijdende gevolgen, worden de volgende acties ondernomen: • VROM/CM onderhoudt contact met de IAEA en de EU (EU/ ECURIE); • RIVM deelt de resultaten van stralingsmetingen (uisluitend NMR) met de EU via EURDEP en bij een ongeval in een buurland op bilateraal niveau direct met de betrokken instantie in dit land; • De betrokken Nederlandse veiligheidsregio’s of provincies hebben direct contact met de naburige buitenlandse veiligheidsregio’s, kantons, of provincies, in overeenstemming met de geldende bilaterale verdragen; 30 | NPK Responsplan
• B UZA onderhoudt contact met buitenlandse ambassades in Nederland en met de Nederlandse ambassades in het buitenland; • BZK/NCC onderhoudt contact binnen de EU over grensoverschrijdende aangelegenheden (bijv. ten aanzien van openbare orde en veiligheid (bilateraal en via het EU/ MIC)). De vakinhoudelijke afstemming op bilateraal niveau (buurlanden) wordt gecoördineerd door VROM en verloopt primair via de betrokken vakministeries. Coördinatie in het kader van de nationale besluitvorming voor crisisbeheersing vindt plaats vanuit het NCC, mogelijk in afstemming met BUZA. In geval van kwaadwillend handelen, worden de contacten met andere landen onderhouden door het ministerie van Justitie.
4.17 Afschaling en overgang naar nazorg en herstel De responsfase van een ongeval wordt als beëindigd verklaard of afgeschaald door de hoogste, geactiveerde autoriteit als aan de volgende criteria wordt voldaan: • De bron van het gevaar is onder controle; • De besmetting is ingesloten en veroorzaakt geen verdere onmiddellijke risico’s voor de bevolking; • Er behoeven geen additionele maatregelen behalve die reeds van kracht zijn, uitgevoerd te worden. Op dat moment moeten de veiligheidsregio’s, VROM, het ACO en het NCC/cRC (BZK) een gecoördineerde aanpak ontwikkelen voor herstel en terugkeer naar de normale situatie.
4.18 Internationale bijstand Indien internationale bijstand nodig is, wordt het verzoek en de coördinatie hiervan uitgevoerd volgens de “International Convention on Assistance in Case of a Nuclear Accident or a Radiological Emergency”. Het NCC is verantwoordelijk voor het verzoeken om en coördineren van internationale bijstand. Vakdepartementen worden hierbij betrokken. Mogelijk kunnen ook andere mechanismen voor internationale bijstand een rol spelen (EU/Bilateraal, etc.). De wijze van aanvraag en coördinatie is afhankelijk van de keuze voor het kader waarin bijstand kan worden verzocht.
4.19 Responsconcepten specifiek voor verschillende typen scenario’s De volgende subparagrafen beschrijven de specifieke responsconcepten voor elk van de basisscenario’s zoals die beschreven zijn in hoofdstuk 2.
4.19.1 Binnenlandse kernenergiecentrales Als schade in de reactorkern (kernsmelt) geconstateerd is of verwacht wordt (onafhankelijk van het reactorgebouw), wordt een off-site emergency uitgevaardigd en onmiddellijk de directe en indirecte maatregelen uit het lokale rampbestrijdingsplan uitgevoerd. Dit is een voorzorgsmaatregel die dient om het risico dicht bij de locatie te verminderen en meer tijd te geven om een beoordeling te maken en over andere maatregelen te beslissen.
4.19.2 Buitenlandse kernenergiecentrales 4.19.2.1 Ongevallen bij kernenergiecentrales nabij de Nederlandse grens De aangrenzende veiligheidsregio’s of provincies worden direct geïnformeerd door de exploitant of de veiligheidsregio waarin deze is gelegen, op basis van regionale bilaterale overeenkomsten. VROM moet onmiddellijk worden gewaarschuwd en dient haar responsorganisatie te activeren op basis van de classificatie van het ongeval volgens het bronland waar het ongeval gebeurd is. Hierbij dient opgemerkt te worden dat het classificatiesysteem van het ongevalsland verschilt van het Nederlandse systeem en dat de verschillende responsorganisaties tot een niveau geactiveerd moeten worden in overeenstemming met de beschrijving in paragraaf 4.4. VROM dient ook direct geïnformeerd te worden door het ongevalsland of door het EU crisiscentrum via ECURIE. De voorzitter EPAn stelt de classificatie voor het ongeval vast volgens het Nederlandse systeem (zie paragraaf 4.2). Het vervolg van de respons is vanaf hier hetzelfde zoals in de voorgaande paragrafen is beschreven voor een ongeval met een categorie A-object. Bilaterale overeenkomsten inzake de alarmering en informatie-uitwisseling bij stralingsongevallen met het buurland Duitsland zijn reeds afgesloten. Een dergelijke overeenkomst met België wordt momenteel voorbereid. 4.19.2.2 Ongevallen bij kernenergiecentrales ver van de Nederlandse grens VROM wordt geïnformeerd door de EU, via het ECURIEsysteem en door de IAEA, via ENAC-systeem over ieder ongeval bij een kernenergiecentrale buiten Nederland dat van invloed kan zijn op Nederland. De voorzitter EPAn stelt de classificatie vast en activeert de NPK organisatie volgens de richtlijn van Tabel 7. De minimale acties die overwogen kunnen worden zijn:
• H et analyseren van de ongevalsituatie op basis van de beschikbare informatie; • Het bewaken van de radioactiviteit in het milieu en, indien van toepassing, in de voedselketen; • Het bewaken van import/export van mogelijk besmette producten of goederen vanuit het ongevalsland; • Het bewaken van transportmiddelen (verkeer/spoor/ scheepvaart/luchtvaart); • Het geven van publieksvoorlichting.
4.19.3 Nucleaire onderzoeksreactoren en overige inrichtingen Ongevallen bij de nucleaire onderzoeksreactoren van Petten en Delft worden afgehandeld als ongevallen met een categorie A-object waarbij de in de voorgaande paragrafen beschreven concepten van toepassing zijn. Als schade in de reactorkern geconstateerd is of verwacht wordt (onafhankelijk van het reactorgebouw) dan wordt een off-site emergency uitgevaardigd en worden automatisch vooraf gedefinieerde maatregelenzones voor schuilen (en jodiumprofylaxe) en evacueren gekozen zoals beschreven in paragraaf 2.4.1. Dit is een voorzorgsmaatregel die dient om het risico dicht bij de locatie te verminderen en meer tijd te geven om een beoordeling te maken en over andere maatregelen te beslissen.
4.19.4 Nucleair aangedreven schepen De gezagvoerder van het nucleair aangedreven schip informeert de veiligheidsregio over een ongeval aan boord. De veiligheidsregio informeert onmiddellijk VROM en de voorzitter EPAn wordt ingelicht. Het ongeval wordt geclassificeerd volgens Tabel 5 als “nationaal stralingsongeval”. Informatie over status van het ongeval en de mogelijke emissies worden door de bemanning verstrekt aan de veiligheidsregio die op haar beurt contact onderhoudt met het FO van EPAn over de status aan boord. De resterende acties van deze respons zijn in overeenstemming met het concept, zoals dat in de voorgaande paragrafen is beschreven, bij een ongeval met een categorie A-object. Het lokale rampbestrijdingsplan voor dit ongevaltype vult maatregelen verder in. De volgende maatregelzones zijn van toepassing10: • Evacuatie < 100 meter; • Jodium profylaxe 400 meter; • Schuilen 700 meter.
10
Bron: “Invulling van de LMR en LOP voor kernongevallen”, versie 1.3 25 maart, definitief. Voor een lijst met overige referenties, zie bijlage H
NPK Responsplan | 31
4.19.5 Transportongevallen met nucleair defensiemateriaal
4.19.7 Het aantreffen van radioactieve bronnen of besmetting
De respons op een transportongeval waarbij nucleair defensiemateriaal is betrokken is vergelijkbaar met de respons op een ongeluk waarbij de omgeving aan een gevaarlijk materiaal wordt blootgesteld. Defensie informeert het NCC, VROM en V&W over een transportongeval met een nucleair defensiemateriaal binnen Nederland of door middel van bilaterale contacten over ongelukken binnen een afstand van 10 kilometer van Nederland.
VROM dient ogenblikkelijk te worden geïnformeerd als onbeheerde en/of onbeschermde radioactieve bronnen of radioactieve besmetting worden ontdekt (meldingen zullen in de meeste gevallen door tussenkomst van operationele diensten worden gedaan). De voorzitter EPAn moet meteen worden geïnformeerd die vervolgens de classificatie vaststelt op basis van de aangegeven criteria in 4.2.
De ongeval responszones voor nucleair defensiemateriaal zijn: • Als het materiaal beschadigd is of betrokken is bij een brand die niet onder controle is, moet binnen een gebied met een radius van 800 meter onmiddellijk worden geëvacueerd; • In geval van een brand zonder te verwachten explosie, schuilen 2 tot 15 kilometer benedenwinds, afhankelijk van de wind en de toepasbaarheid van schuilen; • In geval van een explosie, of een brand met kans op explosie, evacueren tot 5 kilometer benedenwinds, afhankelijk van de toepasbaarheid van een evacuatie. Schuilen 10 tot 50 kilometer benedenwinds, afhankelijk van de wind en de toepasbaarheid. De beslissing om te schuilen of te evacueren is situatieafhankelijk. Het verloop en de duur zijn echter vaak lastig te voorspellen. Daarom kan het bij dit type ongeval beter zijn om eerst te schuilen. Metingen met speciale alfa detectoren en lage energie gamma detectoren (die in staat zijn de aanwezigheid van americium te detecteren) moeten worden uitgevoerd om de noodzaak tot het nemen van eventuele verdere acties vast te kunnen stellen. Reddingswerk wordt uitgevoerd conform de standaard procedures voor ongelukken met gevaarlijk materiaal. Men dient echter alert te zijn op het risico van explosies en de mogelijke aanwezigheid van radioactief afval.
4.19.6 Transportongevallen met stralingsbronnen of radioactief materiaal Transportongevallen met stralingsbronnen of besmetting worden behandeld als een ongeval met een categorie B-object, behalve als het een transport betreft met hoogradioactief afval van een kernenergiecentrale (dan als categorie A-object). De operationele respons op het plaats incident voor transportongevallen met straling is identiek aan transportongevallen met chemische incidenten.
32 | NPK Responsplan
In de volgende gevallen volgt afhandeling als een ongeluk met een categorie A-object: • Er bestaat een verdenking van een opzettelijke, kwaadwillende oorzaak; • Een groot aantal personen kan worden blootgesteld of besmet en zij zijn niet meer op het getroffen gebied, of • Overige bronnen of besmetting zijn mogelijk op meer locaties aanwezig en er bestaat geen zekerheid over de locatie. Indien de locatie van alle bronnen en besmetting is ingesloten en er geen verdenking is van crimineel gedrag wordt deze afgehandeld als een ongeval met een categorie B-object.
4.19.8 Opzettelijke handelingen met radioactieve bronnen of stoffen Informatie over een opzettelijke daad met radioactieve bronnen kan vanuit verschillende bronnen komen. In alle gevallen, met uitzondering van een concrete dreiging (zie hieronder), moet VROM worden geïnformeerd en dient de status “opzettelijke stralingsongeval” te worden verklaard. EPAn werkt vervolgens binnen de nationale structuur voor opzettelijke handelingen zoals die is uitgevaardigd door de NCTb maar rapporteert direct aan het IBT. De volgende subparagrafen beschrijven de belangrijkste responsconcepten voor elk type opzettelijke daad.
4.20 Nazorg Nazorg (terug naar operationeel en terug naar normaal) is een wezenlijk onderdeel van de bestrijding van een stralingsongeval. Tijdens een ongeval dient een gedetailleerd nazorgplan opgesteld te worden, gebaseerd op de specifieke situatie en in lijn met het nationale nazorg- en herstel- of saneringsbeleid. In bepaalde gevallen kan het noodzakelijk zijn een interdepartementale groep samen te stellen voor de coördinatie van de lange termijn acties rekening houdende met het feit dat dit weken, maanden en zelfs jaren kan duren.
4.21 Dreiging Ten behoeve van terroristische dreigingen is ook voor de nucleaire sector het Alerteringssysteem Terrorismebestrijding (ATb) ingesteld. Het ATb is een systeem dat waarschuwt voor een mogelijk dreigende terroristische aanslag zodat snel maatregelen kunnen worden genomen door de sector en het lokaal bevoegd gezag. Die maatregelen zijn ingedeeld in drie opschalingniveaus (laag, midden en hoog). Bij een hogere dreiging horen verdergaande maatregelen. De dreigingsinformatie wordt via de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding (NCTb) (selectief ) verspreid. Indien een dreiging speelt, wordt de voorzitter EPAn geïnformeerd. De voorzitter EPAn kan besluiten een gedeelte van de EPAn organisatie te activeren. Het kan zijn dat dit in alle vertrouwelijkheid moet gebeuren om onnodige paniek bij de bevolking en de media te voorkomen. De prioriteiten hierbij zijn: • Bepaal hoe ernstig de dreiging is; • Beoordeel het risico van de dreiging; • Stel passende acties vast om het risico te minimaliseren, bijvoorbeeld aanvullende bescherming van faciliteiten; • Stel de strategie voor publieksvoorlichting vast, er rekening mee houdend dat informatie paniek kan veroorzaken, maar dat het lekken van informatie wantrouwen kan veroorzaken, en • Stel de noodzaak vast voor het nemen van voorzorgsmaatregel om de gevolgen van de dreiging te beperken, mocht het gebeuren.
4.22 Opzettelijke blootstelling van mensen aan radioactieve bronnen of stoffen De voornaamste responsprioriteiten zijn: • Het vaststellen van de locatie van het radioactieve materiaal; • Ondersteuning door specialisten aan de eerste hulpverleners in het gebied waar de bronnen zijn gevonden bij het veilig stellen van de bron; • Het informeren van de bevolking over alle mogelijk besmette gebieden; • Het vaststellen hoeveel mensen zijn blootgesteld aan straling of zijn besmet en hun huidige locatie; • Het verzamelen van alle mogelijke informatie die kan leiden tot de identificatie van de dader(s); • Het inrichten van een screeningssysteem dat de capaciteit heeft een groot aantal personen te onderzoeken die blootgesteld zijn of denken blootgesteld te zijn (triage op basis van blootstelling), en • Assistentie aan de politie bij het zoeken naar mogelijke vermiste bronnen.
De in beslagname van het radioactieve materiaal moet zodanig gebeuren dat de keten van bewijs gehandhaafd blijft (op een gegeven moment kan het nodig zijn om in een rechtszaak aan te tonen dat het materiaal, in bezit van het Openbaar Ministerie, hetzelfde is als het materiaal op de plaats van het delict).
4.23 Opzettelijke besmetting van een locatie Twee type situaties dienen hier te worden onderkend: • Vroege ontdekking. Als het doel is het gebruik van een faciliteit te verhinderen, is het waarschijnlijk dat de kwaadwillenden de autoriteiten zullen inlichten over hun voorgenomen acties, wetende dat een dergelijk bericht zal leiden tot een onmiddellijke ontruiming van de locatie. • Late ontdekking. Het is ook mogelijk dat pas veel later informatie beschikbaar komt van de boosdoeners. In dat geval kan een eerste indicatie van de aanval worden verkregen via de medische beoordeling van de slachtoffers. De belangrijkste responsprioriteiten zullen per geval verschillen. Bij een vroege ontdekking is de voornaamste responsprioriteit om het besmette gebied en de besmette personen in dat gebied te behandelen zoals bij een besmettingsongeluk (zie paragraaf 4.19.6), met aanvullende veiligheidsvoorzieningen voor de bescherming van de hulpverleners tegen mogelijke nieuwe dreigingen en voor het zeker stellen van bewijsmateriaal. Bij een late ontdekking zijn de responsprioriteiten hetzelfde als degene in paragraaf 4.22 beschreven en aangevuld met de mogelijkheid voor een verdere verspreiding van besmetting.
4.24 Vuile bom Indien geen gegevens over de vuile bom bekend zijn wordt uitgegaan van een radioactieve bron van 50 TBq 137Cs, omgeven door een explosief. In de directe omgeving van het explosief veroorzaken brokstukken met radioactieve bestanddelen, de zgn. “hot spots”, gebieden met lokaal zeer hoge dosistempi. Door verspreiding van de radioactieve bestanddelen via de atmosfeer worden ook grotere gebieden besmet. De eerste hulpverlening dient snel na de explosie een gebied af te zetten om verdere blootstelling van de bevolking te beperken. Zonering ten behoeve van deze eerste hulpverlening is vastgesteld, zie hiervoor bijlage D.
NPK Responsplan | 33
Tabel 9. Gebiedsindeling en OIL’s bij een aanslag met een vuile bom Beschrijving
Straal van gebied
Bijbehorende OIL
gevarengebied
100 meter rond de bron
10 mSv/h – zone wordt niet verkleind
werkgebied
400 meter rond de bron
100 _Sv/h – zone wordt aangepast overeenkomstig OIL.
Aandachtsgebied
2 kilometer benedenwinds
n.v.t
Een aanslag met een vuile bom heeft niet de verstrekkende gevolgen van een ongeval met een nucleaire reactor maar overtreft in vele gevallen in omvang en impact een incident met een B-object. Om deze reden zijn de zones van een B-ongeval vergroot met een factor 4. De zonering is hiermee in overeenstemming met de huidige IAEA richtlijnen. De zonering is schematisch aangegeven in Figuur 5.
Het gevarengebied, met een straal van 100 meter, is de zone waarin de explosie een directe impact heeft. Er bestaat gevaar van een tweede aanslag. Als gevolg van de explosie zijn in dit gebied doden en gewonden te verwachten en zijn er radioactieve brokstukken van de bron te vinden. Mensen op straat moeten geëvacueerd en ontsmet worden en mensen die zich binnen bevinden moeten daar blijven. In deze zone kan een dosistempo van 10 mSv/h overschreden worden. Deze zone wordt, vanwege de mogelijke aanwezigheid van hot spots, in de eerste fase niet verkleind, maar mogelijk wel vergroot op basis van de OIL van 10 mSv/h.
Figuur511: Zonering voor eerste hulpverleners na een explosie van een vuile bom.
11
34 | NPK Responsplan
Bron: Radiologish handboek hulpverleningsdiensten
Het werkgebied, waarbuiten zich bovenwinds de opstellijn voor hulpverleningsdiensten bevindt, heeft initieel een straal van 400 meter. Dit gebied wordt afgezet en er gelden toegangsbeperkingen. Het lijkt operationeel gezien haast ondoenlijk om dit gebied volledig te evacueren – vooral als dit betekent dat iedereen op besmetting gecontroleerd moet worden die dit gebied verlaat. Het is daarom voor te stellen dat mensen op vrijwillige basis zich later laten onderzoeken en het gebied als schuilzone te definiëren. Op basis van een OIL van 100 _Sv/h kan na metingen het gebied verkleind (of vergroot) worden. Er is een aandachtsgebied benedenwinds van 2 km waar de wolk radioactief materiaal is gepasseerd. Hierbij moet wel opgemerkt worden dat de windrichting in een stad moeilijk is vast te stellen vanwege lokale variaties en dat luchtverspreiding in een stedelijke omgeving aanzienlijk verschilt van luchtverspreiding in een landelijke omgeving.
inrichting schade in de reactorkern geconstateerd is of verwacht wordt (onafhankelijk van het reactorgebouw), zal een off-site emergency worden uitgevaardigd en worden onmiddelijk de directe en indirecte maatregelen uit het lokake rampbestrijdingsplan uitgevoerd. Dit is een voorzorgsmaatregel die dient om het risico dicht bij de locatie te verminderen en meer tijd te geven om een beoordeling te maken en over andere maatregelen te beslissen. Alle andere respons activiteiten zullen afhankelijk zijn van de eliminatie van de secundaire dreigingen, en de aanvullende veiligheidsvoorzieningen voor de bescherming van de hulpverleners zoals de brandweer. Echter voordat door opzettelijk handelen een dergelijke situatie kan ontstaan moet een hele reeks van beveiligingsbarriëres doorbroken worden, waarbij vanaf de eerste detectie van het opzettelijk kwaadwillig handelen de prioriteit zal zijn deze primaire dreigingen te elimineren en de noodzakelijke veiligheidssystemen in stand te houden.
4.25 Opzettelijke besmetting van voedsel en water Voor dit type ongelukken zijn de voornaamste responsprioriteiten: • Het vaststellen van de potentiële niveaus van besmetting vast bij de punten van consumptie; • Het overwegen in samenspraak met de industrie van het vernietigen of terugroepen van de besmette producten of de daaraan geassocieerde producten. Houd rekening met het feit dat de industrie zelf al overgegaan kan zijn tot het terugroepen van producten om hun reputatie te beschermen, zelfs zonder aanwijzingen van de autoriteiten; • Het vaststellen welke ketens betrokken zijn en in hoeverre de besmetting is doorgedrongen in die ketens; • Het onderzoeken van de mogelijke gezondheidsgevolgen; • Het communiceren over de mogelijke gezondheidsgevolgen op een voor de bevolking begrijpelijke manier; • Het uitvoeren van medisch onderzoek naar de invloed van de besmetting uit bij een representatief segment van de besmette personen; • Het communiceren richting de bevolking over gezondheidgerelateerde zaken.
4.26 Opzettelijk kwaadwillig handelen bij een nucleaire inrichting De responsprioriteiten voor dit type ongeluk zijn in het algemeen hetzelfde als voor een ongeval bij een kernenergiecentrale zoals is beschreven in paragraaf 4.19.1 en paragraaf 2.2 of nucleaire inrichting zoals is beschreven in paragraaf 4.19.3 en paragraaf 2.4.1. Indien er na kwaadwillend handelen bij een kernenergiecentrale of nucleaire NPK Responsplan | 35
5. Bijlage A Internationale overeenkomsten Overeenkomst
Beschrijving
Verantwoordelijk ministerie/Instituut
IAEA conventie voor het notificeren in geval van een nucleair ongeval of een stralingsongeval.
Prompte uitwisseling van informatie met betrekking tot het ongeval en de genomen maatregelen.
VROM
IAEA conventie voor de assistentie in geval van een nucleaire of radiologische crisis.
Voorzieningen om assistentie te geven of te vragen.
VROM
ECURIE
European Community Direct Radiological Information Exchange system voor het delen van informatie over de stralingsongevallen in Europa.
VROM
EURDEP
Europees stralingsbewaking netwerk en gegevens uitwisseling.
RIVM
WMO RSMC
Een overeenkomst met betrekking tot de uitwisseling van meteorologische gegevens.
KNMI
Voedselnormen EU
Een overeenkomst over de uitwisseling van agrarische informatie.
RIKILT
36 | NPK Responsplan
6. Bijlage B Begrippen en afkortingen Begrip of afkorting
Betekenis of omschrijving
ACO ATb Automatische maatregel
Ambtelijk Crisis Overleg; onderdeel van de nationale crisisbeheersingsstructuur van BZK Alerteringssysteem Terrorismebestrijding Een maatregel die automatisch uitgevoerd wordt op het moment dat een interventieniveau overschreden wordt. De meest voor de hand liggende automatische maatregelen bij een stralingsongeval zijn schuilen, evacueren, jodiumprofylaxe en landbouwmaatregelen het Bureau Autorisatie en Registratie Kernenergiewet (BARK), is namens de minister van Defensie gemachtigd zelf interne vergunningen of autorisaties te verlenen voor het gebruik en vervoer van radioactieve stoffen binnen Defensie. Het plan in het kader van NPK dat de beschrijving bevat van de organisatiestructuur, de processen en de taken die noodzakelijk zijn voor het inrichten en in stand houden van het vermogen van de Nederlandse overheid om efficiënt en effectief te reageren op ieder stralingsongeval. Back office: tweede lijns ondersteuning Back office geneeskundige informatie Back office radiologische informatie Beleidsondersteunend Team milieu-incidenten Becquerel: een maat voor de hoeveelheid radioactiviteit Het gebied waar alles zich bevindt wat gerelateerd is aan de directe ongevalbestrijding. In het bijzonder bevinden zich daar het betrokken object en het “werkveld” van de hulpverleningsdiensten. De gemeente binnen welke grenzen zich het brongebied van een (stralings)ongeval bevindt. De staat binnen welks grenzen zich het brongebied bevindt. Het geheel van factoren die de samenstelling, hoeveelheid en wijze van vrijkomen beschrijven (bij ernstige reactorongevallen) van radioactieve stoffen in het milieu. Ministerie van Buitenlandse Zaken Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties Informatiesysteem voor de bestrijding van stralingsongevallen onder beheer van het RIVM Chemisch, biologisch, radiologisch en/of nucleair materiaal cGM - centrum Gezondheid en Milieu is een onderdeel van het RIVM Centrum voor Gezondheids- onderzoek bij Rampen; bundeling van expertise onder leiding van het RIVM dat gezondheidsonderzoek uitvoert bij een ramp of zwaar ongeval Centrale Organisatie Voor Radioactief Afval Het Cluster Risico- en Crisiscommunicatie maakt onderdeel uit van BZK/NCC en adviseert over de communicatiestrategie bij dreigende of daadwerkelijke crises, geeft eventueel leiding aan de uitvoering hiervan en ondersteunt op het gebied van woordvoering, publieks- en verwanteninformatie en nieuwe media Situatie die ontstaat na een ongeval en die leidt tot een gecoördineerde respons door meerdere individuen en/of organisaties. Het geheel van samenhangende maatregelen en voorzieningen die de (Rijks) overheid treft in samenwerking met andere organisaties ter voorbereiding op, ten tijde van en na afloop van een crisis ter waarborging van de (nationale) veiligheid Departementaal Coördinatiecentrum. Ministerie van Defensie Maatregelen die ingrijpen op blootstellingspaden waarbij de mens als gevolg van de ongevalslozing op directe wijze wordt blootgesteld aan radioactiviteit of straling (bijvoorbeeld via externe straling of het inademen van radioactief materiaal). Directe maatregelen dienen in de regel op zeer korte termijn afgekondigd en uitgevoerd te worden.
BARK
Beheerplan NPK
BO BOGI BORI BOT-mi Bq Brongebied Brongemeente Bronland Bronterm BUZA BZK CALWEB CBRN cGM CGOR COVRA cRC
Crisis Crisisbeheersing
DCC Defensie Directe maatregelen
NPK Responsplan | 37
Begrip of afkorting
Betekenis of omschrijving
ECN
Energy Research Center of the Netherlands
ECURIE
European Community Direct Radiological Information Exchange, een systeem voor het delen van informatie met betrekking tot een stralingsongeval in Europa.
Effectgebied
Dit is het gebied waarbinnen de gevaarlijke stoffen vrijkomen, zich verspreiden en mogelijke (gezondheids) schade aanrichten. In dit gebied kan het nodig zijn maatregelen ten aanzien van de bevolking en/of het milieu te nemen.
Effectieve dosis
Een (te berekenen) maat voor de stralingsbelasting
Emissie
Het uitstoten dan wel vrijkomen van radioactieve vloeistoffen of gassen naar lucht, water of bodem. In dit begrip valt ook lozing van vloeistoffen.
ENAC
Emergency Notification and Assistance Convention.
EPA-d
Eenheid Planning en Advies drinkwater
EPAn
Eenheid Planning en Advies nucleair
EPAn BO
Eenheid Planning en Advies nucleair Back office
EPAn FO
Eenheid Planning en Advies nucleair Front office
EPAn organisatie
EPAn FO, BO’s en Steuncentra
EU-MIC
European Union-Monitoring and Information Center.
EURATOM
Europese Atoomenergie Gemeenschap
EURDEP
European Union Radiological Data Exchange Platform. Europees stralingsbewaking netwerk en gegevensuitwisseling.
Exploitant
De inrichting of persoon die bij vergunning is toegestaan radioactieve stoffen te bereiden of toe te passen, radioactieve stoffen of splijtstoffen of ertsen te vervoeren of voorhanden te hebben.
EZ
Ministerie van Economische Zaken
FO
Front office: eerste lijns ondersteuning
GHOR-RGF
GHOR-Regionaal Geneeskundig Functionaris
GRIP
Gecoördineerde Regionale IncidentenbestrijdingsProcedures
IAEA
International Atomic Energy Agency. Publiceert richtlijnen voor preparatie en respons op stralingsongevallen en coördineert de implementatie van de “International Convention on Early Notification in Case of a Nuclear Accident or Radiological Emergency”.
IBT
Interdepartementaal Beleidsteam; onderdeel van de nationale crisisbeheersingsstructuur van BZK
ICAWEB
Informatiesysteem voor de registratie van meldingen en incidentafhandeling door VROM van alle onder haar beleidsterrein vallende incidenten waaronder stralingsongevallen
Indirecte maatregelen
Indirecte maatregelen zijn interventies die ingrijpen op blootstellingspaden waarbij de mens als gevolg van de ongevalslozing op indirecte wijze kan worden blootgesteld aan radioactiviteit of straling, alsmede maatregelen die ingrijpen op de psychosociale gevolgen van het ongeval. Voorbeelden van indirecte maatregelen zijn toegangscontrole, landbouwmaatregelen, medische zorg en psychosociale hulpverlening. Indirecte maatregelen kunnen zowel op de korte termijn als op de (middel)lange termijn afgekondigd en uitgevoerd worden.
INES
International Nuclear Event Scale
INEX
International Nuclear Emergency Exercises
Ingekapselde bron
Een ingekapselde bron is een bron van ioniserende straling, die wordt gevormd door radioactieve stoffen welke: a. zijn ingebed in of gehecht aan vast, niet-radioactief dragermateriaal, of b. zijn omgeven door een omhulling van niet-radioactief materiaal, een en ander met dien verstande dat zowel het onder a. bedoelde dragermateriaal als de onder b. bedoelde omhulling voldoende weerstand biedt om onder normale gebruiksomstandigheden elke verspreiding van radioactieve stoffen uit de bron te voorkomen.
Interventieniveau (IN)
Een interventieniveau is een blootstellingsniveau waarboven – als de situatie dat toelaat – specifieke maatregelen genomen moeten worden, zoals evacuatie of schuilen.
Intervention level
Interventieniveau
Isotoop
Een isotoop is een verschijningsvorm van een(radioactief) element. Verschillende isotopen van één element (zoals uranium) hebben een gelijk aantal protonen in de kern en verschillen alleen in het aantal neutronen in de kern, waardoor de massa’s van de kernen verschillen.
Jodium profylaxe
Maatregelen om besmetting van de schildklier door het inademen van radioactieve jodium (een van de splijtstoffen) te voorkomen door de schildklier te verzadigen middels jodium(pillen)
38 | NPK Responsplan
Begrip of afkorting
Betekenis of omschrijving
Justitie
Ministerie van Justitie
KCB
KernCentrale Borssele
Kernongeval
Een ongeval waarbij splijtstof en/of splijtstof materiaal is betrokken
KEW
KernEnergieWet
KFD
Kernfysische Dienst - VROM onderdeel dat toezicht houdt op het gebied van nucleaire veiligheid.
KNMI
Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut
KWR
Koninklijk Watercycle Research Institute (voormalig KIWA)
LNV
Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
LOCC
Landelijk Operationeel Coördinatie Centrum
Maatregel
Actie die wordt genomen om de fysieke en psychologische gezondheid van mensen en het milieu te beschermen tegen de gevaarlijke effecten van blootstelling aan straling. Er wordt onderscheid gemaakt tussen met twee typen: directe en indirecte maatregelen. Bijlage D geeft een overzicht van maatregelen voor stralingongevallen.
Maatregelzone
Zie ‘ongeval maatregelzone’
MBT
Ministerieel Beleidsteam; onderdeel van de nationale crisisbeheersingsstructuur van BZK
Melding
Onmiddellijk bericht naar een officieel contactpunt over een situatie die tot een crisis kan leiden.
MW (of MWe (elektrisch))
Mega Watt. De eenheid voor het elektrische uitgangsvermogen van energiecentrales
MWt (thermaal)
De eenheid het totale (warmte) vermogen van kernreactoren. Dit is ongeveer een factor 3 hoger dan het elektrische uitgangsvermogen.
Nationale NPK Organisatie
De totale structuur die bestaat uit de EPAn en de generieke crisisbeheersingsonderdelen MBT, IBT, het ACO, het cRC/NVC en het LOCC
NCC
Nationaal Crisiscentrum; onderdeel van de nationale crisisbeheersingsstructuur van BZK
NCTb
Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding
NEA
Nuclear Energy Agency
NMR
Nationaal Meetnet Radio-Activiteit
Normadressant
Aanspreekbare verantwoordelijke (veelal eigenaar of exploitant) van vergunningplichtige inrichting of materiaal.
NPK
Nationaal Plan Kernongevallenbestrijding
NRG
Nuclear Research & Consultancy Group
NVC
Nationaal Voorlichtings Centrum; onderdeel van de nationale crisisbeheersingsstructuur van BZK
NVIC
Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum (NVIC)
Off-site
Buiten de begrenzing vallend van het gebied van de exploitant.
OIL
Operational Intervention Level
Ongeval
Gebeurtenis als gevolg waarvan straling vrijkomt of dreigt vrij te komen die tot een verhoogd risico leidt of kan leiden voor mens en/of milieu, OF Gebeurtenis die ter voorkoming of vermindering van een verhoogd stralingsrisico voor mens en/of milieu een gecoördineerde inzet van diensten en organisaties van verschillende disciplines vergt.
Ongeval maatregelzone
Zone waar binnen, gebaseerd op geanalyseerde scenario’s, het treffen van specifieke maatregelen gerechtvaardigd is. Het betreft hier de ‘koude situatie’.
Ongeval responszone
Zone waar binnen, gebaseerd op actuele gegevens, het treffen van specifieke maatregelen gerechtvaardigd is. Het betreft hier de ‘warme situatie’.
Operationeel concept
Beschrijving op hoog niveau van de algemene benadering om kritische responstaken uit te voeren. Het operationeel concept vormt de basis voor de ontwikkeling van responsprocedures.
Operationele beslissing
In de context van dit document wordt onder operationele beslissing de directe bevel- en controlestructuur met betrekking tot hulpverleners verstaan.
Radiologisch ongeval
Een ongeval met radioactieve stoffen zijnde niet splijtstof en/of splijtstof materiaal.
Rampbestrijdingsplan
Het rampbestrijdingsplan is een gebruiksklaar plan dat kan worden opgesteld voor elke ramp of zwaar ongeval waarvan de plaats, aard en gevolgen voorzienbaar zijn. Volgens de wet Rampen en Zware Ongevallen dienen voor de zogenoemde BRZO-bedrijven in het kader van het Besluit Rampen en Zware Ongevallen rampbestrijdingsplannen worden opgesteld
RBT
Regionaal Beleidsteam
NPK Responsplan | 39
Begrip of afkorting
Betekenis of omschrijving
Respons
Acties die worden uitgevoerd door een individu en/of organisaties om een ongeval situatie te beheersen.
RIKILT
Instituut voor Voedselveiligheid verbonden aan Wageningen Universiteit en Researchcentrum
RIVM
Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, onderdeel van VWS
RIVM/CGOR
RIVM-Centrum voor Gezondheidsonderzoek bij Rampen
RIVM/LSO
Laboratorium voor Stralingsonderzoek
RIVM/NVIC
RIVM-Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum
RNPK
Gerevitaliseerd Nationaal Plan Kernongevallen
ROT
Regionale Operationeel Team
Sievert (Sv)
Eenheid voor de equivalente dosis ioniserende straling waaraan een mens in een bepaalde periode is blootgesteld,
Slachtoffer
Persoon die medische gevolgen (fysiek of mentaal) ondervindt van een ongeval.
Splijtstof
Stoffen, welke tenminste een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen percentage uranium, plutonium, thorium of andere daarbij aangewezen elementen bevatten.
Steunpuntregio
Zes veiligheidsregio’s die toegerust zijn om bij ongevallen CBRN-deskundigheid en faciliteiten te kunnen leveren aan omliggende veiligheidsregio’s.
Stralingsongeval
Radiologisch ongeval of kernongeval, synoniem voor stralingsincident
Strategische beslissing
In de context van dit document wordt onder een strategische beslissing verstaan een beslissing die van invloed is op nationale en internationale programma’s, middelen en activiteiten. In de praktijk betekent dit: Iedere grootschalige maatregel (direct of indirect) verder strekkend dan het onmiddellijke gebied van het ongeval. De beslissing omvat onder meer wanneer en voor hoe lang welke specifieke maatregelen moeten worden getroffen op het gebied van: • Nationaal beleid; • Internationale aangelegenheden; • Nationale economische aangelegenheden, en • Nationale veiligheidsaangelegenheden.
Tactische beslissing
In de context van dit document is een tactische beslissing een beslissing van het ministerie, de provincie, de veiligheidsregio of de gemeente over hoe de nationale strategie wordt geïmplementeerd.
URENCO
Uranim Enrichment Corporation. Inrichting die uranium verrijkt tot splijtstof voor kerncentrales.
V&W
Ministerie van Verkeer en Waterstaat
Veiligheidsregio
Een gebied waarin wordt samengewerkt door verscheidene besturen en diensten ten aanzien van taken op het terrein van brandweerzorg, rampenbeheersing, crisisbeheersing, Geneeskundige Hulpverlening bij Ongevallen en Rampen (GHOR) en handhaving van de openbare orde en veiligheid.
Veiligheidszone
Zie maatregelzone, term gebruikt binnen de BARK regeling
VI
VROM Inspectie
VROM
Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer
VROM/ (RB)
VROM directie Risicobeleid; verantwordelijk voor het beleid rond straling(ongvallen)
VROM/CM
Afdeling Crisis Management, onderdeel van VROM
VWA
Voedsel en Waren Autoriteit
VWS
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Waterdienst
Landelijke Dienst van Rijkswaterstaat ziet toe op de toestand en het gebruik van het NL hoofdwatersysteem via waterbeheer
Waterschap
of hoogheemraadschap is een overheidsinstantie die in een bepaalde regio in Nederland tot taak heeft de waterhuishouding te regelen.
WMO-RSMC
World Meteorological Organisation - Regional Specialised Meteorological Center. Overeenkomst met deze organisaties met betrekking tot de uitwisseling van meteorologische gegevens.
WRZO
Wet rampen en zware ongevallen
WVD
Waarschuwings- en verkenningsdienst van de Brandweer
WVR
Wet(sontwerp) op de Veiligheidsregio’s
40 | NPK Responsplan
7. Bijlage C Voorbeelden en maatregelen Voorbeelden van maatregelen
Urgent uit te voeren
(middel)lange Termijn
Directe maatregelen Schuilen
X
Evacuatie
X
Innemen van jodiumpillen ter bescherming van het inademen van radioactief jodium
X
X
Indirecte maatregelen Monitoring en ontsmetting van individuen
X
Monitoring en ontsmetting van gebouwen, voertuigen en apparatuur
X
Afsluiten van het besmette gebied (toegangscontrole)
X
X
Verkeersomlegging (luchtvaart, scheepvaart, wegverkeer)
X
X
Onmiddellijke verbanning van voedsel
X
Voedselbeperkingen voor de langere termijn
X
Bescherming van oogsten
X
X
Schuilen van vee
X
X
Controle over im- en export
X
Advies en bijstand voor hulpverleners
X
Advies en bijstand voor de getroffen bevolking
X
Medische follow-up van grote, getroffen groepen van de bevolking
X
Lange termijn verhuizing van mensen in zwaar besmette gebieden
X
Sanering en herstel van grotere gebieden
X
Financiële compensatie
X
NPK Responsplan | 41
8. Bijlage D Algemene Interventieniveaus en actieniveaus NPK interventieniveaus directe maatregelen Maatregel
Tijd a)
E (mSv)
Hth (mSv) b)
Hrbm (mSv) c) 1000
Preventieve evacuatie f, g)
24 h
1000
5000
Evacuatie na pluimpassage g)
48 h 24 h
200 h)
1500
Jodiumprofylaxe kinderen i, j)
48 h
Jodiumprofylaxe volwassenen j, k)
48 h
Schuilen
48 h 24 h
Huidontsmetting
24 h
4000
3000
2000
1000 h) 10 h)
50 – 500 50 l)
24 h
Niet urgente evacuatie m)
1 jaar
50 – 250 m, n)
50 jaar o)
50 – 250
500 l)
a) Tijd is periode direct na aanvang lozing waarover een potentiële dosis wordt berekend. b) Schildklierdosis c) Rode beenmergdosis d) Longdosis e) Huiddosis f ) Onmiddellijke evacuatie bij dreigende overschrijding van het interventieniveau. Bij voorkeur preventief, maar altijd evacueren. g) Dosisberekeningen zijn onder aanname van schuilen en jodium profylaxe h) Gewijzigde waarde volgens nieuwe uitgangspunten ongevalbestrijding. Brief SAS/2008014274 i) < 18 jaar. j) Dosisberekening onder aanname van schuilen. Alleen inhalatie en met voedsel-beperkingen. k) < 45 jaar. Geen inname voor 45 jaar en ouder. l) Ontsmetting boven 50 mSv huiddosis. Boven 500 mSv huiddosis ook medische controles na ontsmetting. m) Binnen ca. 2 weken. n) Dosis in een jaar; is inclusief dosis t.g.v. passage wolk. o) Periode is 50 jaar na terugkeer.
42 | NPK Responsplan
Hhu (mSv) e)
100 h)
Huidontsmetting met medische controle
Terugkeer
Hlo (mSv) d)
Interventieniveaus voor voedselbeperking (Bq/kg of Bq/l) Radionuklidengroep
Strontium-isotopen m.n. Sr-89 en Sr-90
Babyvoeding a)
Verse melk prod. b) c)
Andere minder belangrijke levensm. d)
Vloeibare levensm. e)
Diervoeders
75
125
750
125
-
150
500
2000
500
-
1
20
80
20
-
400
1000
1250
1000
Jodium-isotopen m.n. I-131 Alfastraling emitterende isotopen m.n. Pu-239 en Am-241 Alle andere nucliden met T-1/2 meer dan 10 dagen m.n. Cs-134 en Cs-137 f)
125-5000 g)
a) Als babyvoeding wordt aangemerkt de levensmiddelen die speciaal bestemd zijn voor voeding van zuigelingen in de eerste vier tot zes maanden van hun leven, die op zichzelf voldoen aan de voedingsbehoeften van deze categorie personen en in de detailhandel verkrijgbaar zijn in verpakkingen waarop duidelijk vermeld staat dat zij babyvoeding bevatten. Zie verordening 2218/89 b) Als verse melkproducten worden aangemerkt de producten die beschreven staan onder de posten 04.01 en 04.02 van het gemeenschappelijk douanetarief en vanaf 1 januari 1988 de overeenkomstige posten van de gecombineerde nomenclatuur; De Verordening spreekt hier van ”Zuivelproducten“, het betreft echter uitsluitend melk en room met en zonder toevoegingen; c) Het niveau voor geconcentreerde of gedroogde producten moet worden berekend op basis van het gereconstitueerde product; d) Minder belangrijke levensmiddelen en de daarop toe te passen overeenkomstige niveaus worden bepaald overeenkomstig artikel 7 van de verordening e) Vloeibare levensmiddelen als beschreven in de hoofdstukken 20 en 22 van het gemeenschappelijke douanetarief en vanaf 1 januari 1988 de overeenkomstige hoofdstukken van de gecombineerde nomenclatuur. De waarden worden berekend met inachtneming van het verbruik van kraanwater en dezelfde warden zouden naar goeddunken van de bevoegde autoriteiten in de Lidstaten moeten worden toegepast voor de drinkwatervoorziening. Zie verordening 2218/89 f ) Koolstof- 14 en tritium worden niet hiertoe gerekend. g) Afhankelijk van de diersoort. Zie verordening 770/90.
NPK Responsplan | 43
Interventieniveaus voor drinkwater Drinkwater (Bq/l ) Strontium-isotopen m.n. Sr-89 en Sr-90
125
Jodium-isotopen m.n. I-131
500
Alfa stralers m.n. Pu-239 en Am-241
20
Radionucliden met T-1/2 > 10 dagen m.n. Cs-134 en Cs-137
1000
Afgeleid interventieniveau voor een graasverbod. Nuclide
Bodembesmetting (Bq/m2)
I-131
5000
Afgeleide interventieniveaus voor het sluiten van kassen Luchtbesmetting Bq/m3 Strontium-isotopen m.n. Sr -89 en -90
375
Jodium-isotopen m.n. I-131
1000
Alfastralers, m.n. Pu-239 en Am-241
40
Radionucliden met T-1/2 > 10 dagen m.n. Cs-134 en Cs-137
625
Afgeleide interventieniveaus voor beregening van onbegroeid en begroeid land/weiland Onbegroeid land (Bq/l) a) Strontium-isotopen m.n. Sr-89 en -90 Jodium-isotopen m.n. I-131
Begroeid land/weiland (Bq/l)
50
15
-
40
Alfastralers, m.n. Pu-239 en Am-241
2 b)
2
Radionucliden met T-1/2 > 10 dagen m.n. Cs-134 en Cs-137
800
25
(a) Bepaald voor het meest kwetsbare gewas: peulvruchten (b) Indien ervan wordt uitgegaan dat de eerstkomende jaren geen peulvruchten zullen worden verbouwd kan een 100 tot 1000 maal hogere waarde worden aangehouden.
Afgeleide interventieniveaus voor het gebruik van zuiveringsslib Besmetting Bq/kg droge stof Strontium-isotopen m.n. Sr-89 en -90 Jodium-isotopen m.n. I-131
50.000 -
Alfastralers m.n. Pu-239 en Am-241
2.000 a)
Radionucliden met T-1/2 > 10 dagen m.n. Cs-134 en Cs-137
800.000
(a) Deze waarde geldt voor het meest kwetsbare product namelijk peulvruchten. Voor overige producten kan deze waarde 1.600.000 Bq/kg droge stof zijn.
44 | NPK Responsplan
Bijlage E Richtlijnen bescherming werknemers en hulpverleners Dosisbeperkingen voor werknemers en hulpverleners bij interventies Effectieve dosis (mSv) Levensreddend werk
750
Redden van belangrijke materiële belangen
250
Ondersteuning of uitvoering van metingen, evacuatie, jodiumprofylaxe, openbare orde en veiligheid
100
Onderstaande is de wetstekst met de richtlijnen dosisbeperkingen voor werknemers en hulpverleners bij interventies: Artikel 118, Besluit Stralingsbescherming • De artikelen 48, 49, 76 en 77 zijn in geval van interventie in een radiologische noodsituatie niet van toepassing. • In geval van interventie in een radiologische noodsituatie gelden voor werknemers en hulpverleners als dosisbeperking voor de effectieve dosis voor: - levensreddend werk: 750 mSv - redden van belangrijke materiële belangen: 250 mSv - ondersteuning of uitvoering van metingen, evacuatie, jodiumprofylaxe, openbare orde en veiligheid: 100 mSv • De in het tweede lid aangegeven waarden voor levensreddend werk worden slechts overschreden, indien dat noodzakelijk is om mensenlevens te redden of belangrijke materiële belangen veilig te stellen, de betrokken werknemer of hulpverlener door de ondernemer is geïnformeerd over de risico’s van de interventie en de interventie vrijwillig wordt uitgevoerd. • Het bepaalde in artikel 113, tweede lid en artikel 114, is van overeenkomstige toepassing voor werknemers en hulpverleners die bij een interventie belast zijn met de in het tweede lid genoemde taken.
NPK Responsplan | 45
Bijlage F Toelichting op de INES-schaal
INES The inTernaTional nuclear and radiological evenT scale
T
he INES Scale is a worldwide tool for communicating to the public in a consistent way the safety significance of nuclear and radiological events.
Just like information on earthquakes or temperature would be difficult to understand without the Richter or Celsius scales, the INES Scale explains the significance of events from a range of activities, including industrial and medical use of radiation sources, operations at nuclear facilities and transport of radioactive material. Events are classified on the scale at seven levels: Levels 1–3 are called "incidents" and Levels 4–7 "accidents". The scale is designed so that the severity of an event is about ten times greater for each increase in level on the scale. Events without safety significance are called “deviations” and are classified Below Scale / Level 0.
ACCIDENT
6 SERIOUS ACCIDENT 5 ACCIDENT WITH
WIDER CONSEQUENCES
4
ACCIDENT WITH LOCAL CONSEQUENCES
I N C I D E N T
3
SERIOUS INCIDENT
2
INCIDENT
1 ANOMALY
OECD
A C C I D E N T
7 MAJOR
Below Scale / Level 0 NO SAFETY SIGNIFICANCE
Nuclear Energy Agency
For more information: www-news.iaea.org
46 | NPK Responsplan
Major Accident Level 7 Serious Accident Level 6 Accident with Wider Consequences Level 5 Accident with Local Consequences Level 4 Serious Incident Level 3 Incident Level 2 Anomaly Level 1 NO SAFETy SIgNIFICANCE (Below scale/ level 0)
INES classifies nuclear and radiological accidents and incidents by considering three areas of impact: People and the Environment considers the radiation doses to people close to the location of the event and the widespread, unplanned release of radioactive material from an installation. Radiological Barriers and Control covers events without any direct impact on people or the environment and only applies inside major facilities. It covers unplanned high radiation levels and spread of significant quantities of radioactive materials confined within the installation. Defence-in-Depth also covers events without any direct impact on people or the environment, but for which the range of measures put in place to prevent accidents did not function as intended.
Communicating Events Nuclear and radiological events are promptly communicated by the INES Member States, otherwise a confused understanding of the
event may occur from media or from public speculation. In some situations, where not all the details of the event are known early on, a provisional rating may be issued. Later, a final rating is determined and any differences explained. To facilitate international communications for events attracting wider interest, the IAEA maintains a web-based communications network that allows details of the event to immediately be made publicly available. The two tables that follow show selected examples of historic events rated using the INES scale, ranging from a Level 1 anomaly to a Level 7 major accident; a much wider range of examples showing the rating methodology is provided in the INES Manual.
Scope of the Scale INES applies to any event associated with the transport, storage and use of radioactive material and radiation sources, whether or not the event occurs at a facility. It covers a wide spectrum of practices, including industrial use
ExamplES of EvENtS at NuclEar facIlItIES
People and Environment
Radiological Barriers and Control
Defence-in-Depth
7
chernobyl, 1986 — Widespread health and environmental effects. External release of a significant fraction of reactor core inventory.
6
Kyshtym, russia, 1957 — Significant release of radioactive material to the environment from explosion of a high activity waste tank.
5
Windscale Pile, uK, 1957 — Release of radioactive material to the environment following a fire in a reactor core.
Three Mile island, usa, 1979 — Severe damage to the reactor core.
4
Tokaimura, Japan, 1999 — Fatal overexposures of workers following a criticality event at a nuclear facility.
saint laurent des eaux, France, 1980 — Melting of one channel of fuel in the reactor with no release outside the site.
3
no example available
sellafield, uK, 2005 — Release of large quantity of radioactive material, contained within the installation.
vandellos, spain, 1989 — Near accident caused by fire resulting in loss of safety systems at the nuclear power station.
2
atucha, argentina, 2005 — Overexposure of a worker at a power reactor exceeding the annual limit.
cadarache, France, 1993 — Spread of contamination to an area not expected by design.
Forsmark, sweden, 2006 — Degraded safety functions for common cause failure in the emergency power supply system at nuclear power plant.
1
Breach of operating limits at a nuclear facility.
NPK Responsplan | 47
ExamplES of EvENtS INvolvINg radIatIoN SourcES aNd traNSport
People and Environment
Defence-in-Depth
INES
7 6 goiânia, Brazil, 1987 — Four people died and six received doses of a few gy from an abandoned and ruptured highly radioactive Cs-137 source.
4
Fleurus, Belgium, 2006 — Severe health effects for a worker at a commercial irradiation facility as a result of high doses of radiation.
3
Yanango, Peru, 1999 — Incident with radiography source resulting in severe radiation burns.
ikitelli, Turkey, 1999 — Loss of a highly radioactive Co-60 source.
2
usa, 2005 — Overexposure of a radiographer exceeding the annual limit for radiation workers.
France, 1995 — Failure of access control systems at accelerator facility.
1
such as radiography, use of radiation sources in hospitals, activity at nuclear facilities, and transport of radioactive material.
ES
Defence-in-Depth
It also includes the loss or theft of radioactive sources or packages and the discovery of orphan sources, such as sources inadvertently transferred into the scrap metal trade. When a device is used for medical purposes (e.g., radiodiagnosis or radiotherapy), INES is used for the rating of events resulting in actual exposure of workers and the public, or involving degradation of the device or deficiencies in the safety provisions. Currently, the scale does not cover the actual or potential consequences for patients exposed as part of a medical procedure.
pain, 1989 — Near accident caused by in loss of safety systems at the nuclear n.
weden, 2006 — Degraded safety functions cause failure in the emergency power supply clear power plant.
perating limits at a nuclear facility.
48 | NPK Responsplan
The scale is only intended for use in civil (non-military) applications and only relates to the safety aspects of an event. INES is not intended for use in rating security-related events or malicious acts to deliberately expose people to radiation.
What the Scale is Not For It is not appropriate to use INES to compare safety performance between facilities,
Theft of a moisture-density gauge.
organizations or countries. The statistically small numbers of events at Level 2 and above and the differences between countries for reporting more minor events to the public make it inappropriate to draw international comparisons.
History Since 1990 the scale has been applied to classify events at nuclear power plants, then extended to enable it to be applied to all installations associated with the civil nuclear industry. By 2006, it had been adapted to meet the growing need for communication of the significance of all events associated with the transport, storage and use of radioactive material and radiation sources. The IAEA has coordinated its development in cooperation with the OECD/NEA and with the support of more than 60 Member States through their officially designated INES National Officers. The current version of the INES manual was adopted 1 July 2008. With this new edition, it is anticipated that INES will be widely used by the Member States and become the worldwide scale for putting into the proper perspective the safety significance of nuclear and radiation events.
The inTernaTional nuclear and radiological evenT scale
5
INES
The inTernaTional nuclear and radiological evenT scale g E N E r a l d E Scr I p tI o N o f I N E S lE v E l S INES Level
People and Environment
Major Accident Level 7
• Major release of radio active material with widespread health and environmental effects requiring implementation of planned and extended countermeasures.
Serious Accident Level 6
Radiological Barriers and Control
Defence-in-Depth
• Significant release of radioactive material likely to require implementation of planned countermeasures.
Accident with Wider Consequences Level 5
• Limited release of radioactive material likely to require implementation of some planned countermeasures. • Several deaths from radiation.
• Severe damage to reactor core. • Release of large quantities of radioactive material within an installation with a high probability of significant public exposure. This could arise from a major criticality accident or fire.
Accident with Local Consequences Level 4
• Minor release of radioactive material unlikely to result in implementation of planned countermeasures other than local food controls. • At least one death from radiation.
• Fuel melt or damage to fuel resulting in more than 0.1% release of core inventory. • Release of significant quantities of radioactive material within an installation with a high probability of significant public exposure.
• Exposure in excess of ten times the statutory annual limit for workers. • Non-lethal deterministic health effect (e.g., burns) from radiation.
• Exposure rates of more than 1 Sv/h in an operating area. • Severe contamination in an area not expected by design, with a low probability of significant public exposure.
• Near accident at a nuclear power plant with no safety provisions remaining. • Lost or stolen highly radioactive sealed source. • Misdelivered highly radioactive sealed source without adequate procedures in place to handle it.
• Exposure of a member of the public in excess of 10 mSv. • Exposure of a worker in excess of the statutory annual limits.
• Radiation levels in an operating area of more than 50 mSv/h. • Significant contamination within the facility into an area not expected by design.
• Significant failures in safety provisions but with no actual consequences. • Found highly radioactive sealed orphan source, device or transport package with safety provisions intact. • Inadequate packaging of a highly radioactive sealed source.
Serious Incident Level 3
Incident Level 2
Anomaly Level 1
• Overexposure of a member of the public in excess of statutory annual limits. • Minor problems with safety components with significant defence-in-depth remaining. • Low activity lost or stolen radioactive source, device or transport package.
NO SAFETy SIgNIFICANCE (Below scale/level 0) Photo credits: chilean nuclear energy commission, genkai nuclear Power Plant, genkai, Japan/Kyushu electric Power co., J. Mairs/iaea
International Atomic Energy Agency Information Series / Division of Public Information 08-26941 / E
NPK Responsplan | 49
9. Bijlage G Toelichting GRIP Een Gecoördineerde Regionale Incidentbestrijdings Procedure (GRIP) is in Nederland een landelijke afspraak over de opschaling van incident- en rampenbestrijding voor professionele hulpverleners als de brandweer, politie en Geneeskundige Hulpverlening bij Ongevallen en Rampen (waaronder ambulancediensten). De procedures regelen opschaling op operationeel niveau op de plaats van het incident en daarnaast op bestuurlijk niveau van gemeente tot waar nodig zelfs landelijk. De feitelijke opschaling is een bestuurlijke verantwoordelijkheid en wordt vooral bepaald door de aard en omvang van het incident. De GRIP-procedure kent opschaling langs vier niveaus: • GRIP 1: zwaartepunt bij de routinematige coördinatie ter plaatse; • GRIP 2: bestuurlijke coördinatie op gemeentelijk niveau; • GRIP 3: bestuurlijke coördinatie op regionaal (veiligheidsregio) niveau; • GRIP 4: opschaling naar provinciaal en landelijk niveau.
50 | NPK Responsplan
10. Bijlage H Referenties Lijst van gebruikte technische referenties • R adiologisch handboek hulpverleningsdiensten • Leidraad kernongevallenbestrijding • Maatgevende scenario’s voor ongevallen met categorie B-objecten • Nationaal Plan voor de Kernongevallenbestrijding, Vergaderjaar 1988-89 • Preparedness and Response for a Nuclear or Radiological Emergency, GS-R-2, IAEA Safety Standards Series, Vienna, 2002 • Manual for First Responders to a Radiological Emergency, EPR-First Responders 2006, IAEA, Vienna, 2006 • Method for Developing Arrangements for Response to a Nuclear or Radiological Emergency, EPR-Method, IAEA, Vienna, 2003 • Generic Procedures for Assessment and Response during a Radiological Emergency, IAEA-TECDOC-1162, IAEA, Vienna, 2000 • Generic Assessment Procedures for Determining Protective Actions During a Reactor Accident, IAEATECDOC-955, IAEA, Vienna, 1997 • Invulling van de LMR en LOP voor kernongevallen, versie 1.3 (25 maart 2004, definitief )
Lijst van gebruikte referenties voor nucleair aangedreven vaartuigen • I nvulling van de LMR en LOP voor kernongevallen, versie 1.3 (25 maart 2004, definitief )
NPK Responsplan | 51
52 | NPK Responsplan