Gebruikershandleiding Motorgedreven membraandoseerpomp Sigma/ 3 Controltype S3Ca
P_SI_0076_SW
Voor de veilige en juiste toepassing van deze doseerpompen heeft u twee bedieningsvoorschriften nodig: de gebruikers‐ handleiding voor het betreffende product en het "Algemeen bedieningsvoorschrift voor ProMinent® motorgedreven doseer‐ pompen en hydraulische toebehoren". Beide zijn uitsluitend in combinatie met elkaar van toepassing. Voor het begin van alle werkzaamheden de handleiding lezen! Nooit weggooien! De gebruiker is aansprakelijk bij schade als gevolg van installatie- en bedieningsfouten! Technische wijzigingen voorbehouden!
Artikelnr. 985652
Originele gebruikershandleiding (2006/42/EG)
BA SI 008 12/11 NL
ProMinent Belgium SA ProMinent Verder B.V. Avenue Landas 11 Utrechtseweg 4A 1480 Tubize 3451 GG Vleuten België Nederland Telefoon: +32 2391 4280 +31 30 6779280 Telefax: +32 2391 4290 +31 30 6779288 E-mail:
[email protected] [email protected] Internet: www.prominent.be www.prominent.nl 986267, 1, nl_NL
© 2011
2
Inhoudsopgave
Inhoudsopgave 1
Identcode S3Ca............................................................................... 5
2
Veiligheid......................................................................................... 8
3
Opslag, transport en uitpakken...................................................... 11
4
Overzicht van apparaat en besturingselementen.......................... 13
5
Functiebeschrijving........................................................................ 15 5.1 5.2 5.3 5.4 5.5 5.6 5.7 5.8 5.9 5.10 5.11
Aandrijfeenheid..................................................................... Doseereenheid...................................................................... Geïntegreerd overstortventiel................................................ Meerlaagsveiligheidsmembraan........................................... Bedieningsmenu's................................................................. Functies................................................................................. Opties.................................................................................... Functie- en storingsindicator................................................. LCD-scherm.......................................................................... LED-lampjes........................................................................ Hiërarchie van bedieningsmenu's, functies en storingstoe‐ standen...............................................................................
15 16 16 17 18 19 19 20 20 20 20
6
Monteren....................................................................................... 21
7
Installeren...................................................................................... 23 7.1 Installeren, hydraulisch......................................................... 7.2 Installeren, elektrisch............................................................ 7.2.1 Besturingsaansluiting......................................................... 7.2.2 Pomp, elektrische voeding................................................. 7.2.3 Andere componenten.........................................................
8
Instellen......................................................................................... 38 8.1 Beginselen voor het instellen van de pomp.......................... 8.2 Instelbare waarden controleren............................................. 8.3 Naar instelmodus overschakelen.......................................... 8.4 Bedieningsmenu (MODE-menu) selecteren......................... 8.5 Instellingen voor bedieningsmenu (SET-menu).................... 8.5.1 Instellingen voor bedieningsmenu "Manual"...................... 8.5.2 Instellingen voor bedieningsmenu "Analoog" (ANALGmenu)................................................................................. 8.5.3 Instellingen voor bedieningsmenu "Contact" (CNTCTmenu)................................................................................. 8.5.4 Instellingen voor bedieningsmenu "Batch" (BATCHmenu)................................................................................. 8.6 Instellingen voor programmeerbare functies (SET-menu).... 8.6.1 Instellingen voor de functie "Kalibreren" (CALIB-menu).... 8.6.2 Instellingen voor de functie "Hulpfrequentie" (AUX-menu) 8.6.3 Instellingen voor de functie "Flow" (FLOW-menu)............. 8.7 Code instellen (CODE-menu)............................................... 8.8 Totaal aantal slagen of aantal liters wissen (CLEAR-ven‐ ster).......................................................................................
9
23 27 28 37 37 38 39 39 40 41 41 41 44 46 46 47 48 48 48 49
Bediening....................................................................................... 50 9.1 Handmatig bedienen............................................................. 50 9.2 Afstandbediening.................................................................. 52
10
Onderhoud..................................................................................... 53
11
Reparatie....................................................................................... 56 11.1 Ventielen reinigen............................................................... 56 11.2 Doseermembraan vervangen.............................................. 58
12
Functiestoringen verhelpen........................................................... 62 12.1 Storing zonder storingsmelding........................................... 62
3
Inhoudsopgave 12.2 Storing met storingsmelding................................................ 12.2.1 Storingsmeldingen........................................................... 12.2.2 Waarschuwingsmeldingen............................................... 12.3 Alle andere storingen.......................................................... 13
Buitenbedrijfstelling....................................................................... 65
14
Technische gegevens.................................................................... 67 14.1 Capaciteitsgegevens........................................................... 14.2 Verzendgewicht................................................................... 14.3 Materialen die met medium in contact komen..................... 14.4 Omgevingscondities............................................................ 14.4.1 Omgevingsvoorwaarden.................................................. 14.4.2 Temperaturen media........................................................ 14.4.3 Luchtvochtigheid.............................................................. 14.4.4 Beschermingsklasse en veiligheidseisen......................... 14.5 Elektrische aansluiting........................................................ 14.6 Membraanbreuksensor....................................................... 14.7 Relais.................................................................................. 14.8 Tandwielolie........................................................................ 14.9 Geluidsdrukniveau..............................................................
4
63 63 64 64
67 67 68 68 68 68 69 69 69 70 70 71 71
15
Grafieken voor het instellen van de doseercapaciteit.................... 72
16
Maatschetsen................................................................................ 73
17
Motorinformatieblad standaardmotor............................................. 74
18
Explosietekeningen Sigma/ 3........................................................ 75
19
Sigma/ 3 - bestelinformatie............................................................ 81
20
EG-conformiteitsverklaring............................................................ 82
21
Veiligheidscertificaat - reparatieverklaring..................................... 83
22
Bedienings-/instellingsoverzicht.................................................... 84
23
Continuweergaven......................................................................... 86
24
Index.............................................................................................. 87
Identcode S3Ca
1
Identcode S3Ca
S3Ca Sigma 3, Controltype, versie a Serie S3C a Aandrijftype H
Hoofdaandrijving, membraan Type
Capaciteit bar
l/h***
120145
10*
174
120190
10*
228
120270
10*
324
070410
7
492
070580
7
696
040830
4
1000
Materiaal doseerkop PV
PVDF
SS
Roestvrij staal Afdichtingsmateriaal T
PTFE Verdringer S
Meerlaagsveiligheidsmembraan met optische breukweergave
A
Meerlaagsveiligheidsmembraan met breuksignalering met functie „Pomp
B
Meerlaagsveiligheidsmembraan met breuksignalering met functie „Pomp
H
Membraan voor hygiënekop (op aanvraag)
stopt“
geeft alarm“
Doseerkopuitvoering 0
Zonder ventielveren
1
Met 2 ventielveren, Hastelloy C; 0,1 bar (standaard bij DN 32)
4
Met overstortventiel, afdichting FPM, zonder ventielveren
5
Met overstortventiel, afdichting FPM met ventielveren (standaard bij DN 32)
6
Met overstortventiel, afdichting EPDM, zonder ventielveren
7
Met overstortventiel, afdichting EPDM, met ventielveren (standaard bij DN 32)
H
Hygiënekop met Tri-Clamp aansluitingen (max. 10 bar) (op aanvraag) Hydraulische aansluiting 0
Standaard-schroefdraadaansluiting (conform technische gege‐ vens)
1
Wartelmoer en inlegdeel PVC
2
Wartelmoer en inlegdeel PP
3
Wartelmoer en inlegdeel PVDF
5
Identcode S3Ca S3Ca Sigma 3, Controltype, versie a 4
Wartelmoer en inlegdeel SS
7
Wartelmoer en slangpilaar PVDF
8
Wartelmoer en slangpilaar SS
9
Wartelmoer en lasmof SS Uitvoering 0
Met ProMinent® logo
1
Zonder ProMinent® logo Elektrische voeding U
1 fase, 115-230 V, ±10 %, 50/60 Hz Kabel en stekker A
2 m Europa
B
2 m Zwitserland
C
2 m Australië
D
2 m VS Relais 0
Zonder relais
1
Storingsmeldrelais afvallend 1x wisselcontact 230 V - 2 A
3
Storingsmeldrelais opkomend 1x wisselcontact 230 V - 2 A
4
Als 1 + taktgeefrelais 2x maakcon‐ tact 24 V - 100 mA
5
Als 3 + taktgeefrelais 2x maakcon‐ tact 24 V - 100 mA
A
Uitschakel- en waarschuwingsrelais afvallend 2x maakcontact 24 V - 100 mA
C
4-20 mA uitgang = slaglengte x fre‐ quentie, 1x storingsmeldrelais maak‐ contact 24 V - 100 mA
F
Powerrelais afvallend 1x wisselcon‐ tact 230 V - 8 A Besturingsvariant 0
Handmatig + Extern met puls control
1
Handm. + Extern + Puls con‐ trol + Analoog
4
Als 0 + Process-timer
5
Als 1 + Process-timer
R**
Als 1 + PROFIBUS®DP-inter‐ face, M12
C**
Als 1 + CANopen Toegangscode 0
6
Zonder toegangscode
Identcode S3Ca S3Ca Sigma 3, Controltype, versie a 1
Met toegangscode
2
Als 0 + melding bij handmatige stop
3
Als 1 + melding bij handmatige stop Doseerbewaking 0
Ingang met impulsevaluatie Slaglengteinstelling 0
Handmatig
C
Handmatig + kalibratie
FPM = fluorrubber * Bij SST = 12 bar ** Bij de opties PROFIBUS® en CANopen kan geen relais worden gekozen.
7
Veiligheid
2
Veiligheid
Aanduiding van veiligheidsaanwijzingen
Waarschuwingstekens bij verschillende soorten gevaar
Deze gebruikershandleiding gebruikt de volgende signaalwoorden voor verschillende soorten gevaar:
Signaalwoord
Betekenis
WAARSCHUWING
Duidt op een mogelijkerwijze gevaarlijke situatie. Als de situatie zich voordoet, dan bent u in levensgevaar of kunt u zeer ernstig letsel oplopen.
LET OP
Duidt op een mogelijkerwijze gevaarlijke situatie. Als de situatie zich voordoet, kan dat licht of mid‐ delzwaar letsel of materiële schade tot gevolg hebben.
In deze gebruikershandleiding worden de volgende waarschuwingstekens gebruikt voor verschillende soorten gevaar: Waarschuwingsteken
Soort gevaar Waarschuwing voor gevaarlijke elektrische spanning. Waarschuwing voor gevaar.
Juist en passend gebruik
n n n n
n n n n n n n
8
De pomp mag uitsluitend voor het doseren van vloeibare media worden gebruikt. Voor brandbare doseermedia mogen uitsluitend pompen in de uitvoe‐ ring SST worden gebruikt. De pomp mag alleen na een correcte installatie en inbedrijfstelling conform de in de gebruikershandleiding genoemde technische gege‐ vens en specificaties worden gebruikt. De algemene beperkingen met betrekking tot viscositeitsgrens‐ waarden, bestendigheid tegen chemicaliën en de dichtheid dienen te worden nageleefd - zie ook de bestendigheidslijst van ProMinent (pro‐ ductcatalogus of op www.prominent.nl)! Alle andere toepassingen en het ombouwen van de installatie zijn ver‐ boden. De pomp is niet bestemd voor het doseren van gasvormige media of vaste stoffen. De pomp is niet voor gebruik in explosiegevaarlijke bedrijfsruimten bestemd. De pomp is niet voor onbeschermd gebruik buiten bestemd. De pomp mag alleen door daarvoor opgeleid en bevoegd personeel worden bediend - zie de onderstaande tabel "Kwalificaties". U bent verplicht om u te houden aan de gegevens in de gebruikers‐ handleiding met betrekking tot de verschillende levensduurfasen van het apparaat.
Veiligheid Veiligheidsaanwijzingen WAARSCHUWING! Waarschuwing voor gevaarlijk of onbekend doseermedium Indien er een gevaarlijk of onbekend doseermedium is gebruikt: het medium kan tijdens werkzaamheden aan de pomp bij de hydraulische onderdelen naar buiten komen. –
–
Neem vóór werkzaamheden aan de pomp passende vei‐ ligheidsmaatregelen (veiligheidsbril, veiligheidshand‐ schoenen, ...). Houdt u zich aan het veiligheidsinforma‐ tieblad van het doseermedium. Leeg en spoel vóór werkzaamheden aan de pomp de doseereenheid.
VOORZICHTIG! Waarschuwing voor rondspuitend doseermedium Door de druk in de doseereenheid en de aangrenzende installatiedelen kan er uit de hydraulische onderdelen doseermedium spuiten wanneer deze worden gemanipu‐ leerd of geopend. – –
Haal de netstekker uit het stopcontact en zorg dat de pomp niet onbedoeld weer wordt aangesloten. Maak vóór alle werkzaamheden de hydraulische onder‐ delen van de installatie drukloos.
VOORZICHTIG! Waarschuwing voor rondspuitend doseermedium Een ongeschikt medium kan de pompdelen waarmee het in aanraking komt, beschadigen. –
Houd bij het kiezen van het doseermedium rekening met de bestendigheid van de materialen die met medium in contact komen - zie ProMinent ® bestendigheidslijst in de productcatalogus of op www.prominent.nl.
VOORZICHTIG! Gevaar voor persoonlijk letsel en materiële schade Gebruik van niet originele delen kan persoonlijk letsel en materiële schade tot gevolg hebben. –
Bouw uitsluitend onderdelen in doseerpompen die door ProMinent zijn gecontroleerd en aanbevolen.
VOORZICHTIG! Gevaar door onjuist bediende of slecht onderhouden pomp Een slecht toegankelijke pomp kan gevaarlijk zijn door onjuiste bediening en slecht onderhoud. – –
Zorg dat de pomp altijd toegankelijk is. Houdt u zich aan de onderhoudsintervallen.
VOORZICHTIG! Waarschuwing voor illegaal bedrijf Houdt u zich aan de voorschriften die op de plaats van instal‐ latie van het apparaat van toepassing zijn.
9
Veiligheid Informatie voor een noodgeval
Haal bij een ongeluk veroorzaakt door elektriciteit de voedingskabel uit het stopcontact of bedien de noodstopschakelaar op de installatie! Maak bij een lekkage van doseermedium bovendien eventueel de hydrau‐ lische onderdelen van de pomp drukloos. Houdt u zich aan het veiligheids‐ informatieblad van het doseermedium.
Kwalificatie personeel
Activiteit
Kwalificatie
Opslag, transport, uitpakken
Geïnstrueerd persoon
Monteren, hydraulisch systeem installeren
Deskundig personeel, service afde‐ ling
Elektrische installatie
Elektricien
Bediening
Geïnstrueerd persoon
Onderhoud, reparatie
Deskundig personeel, service afde‐ ling
Buitenbedrijfstelling, afvoeren
Deskundig personeel, service afde‐ ling
Fouten verhelpen
Deskundig personeel, elektricien, geïnstrueerd persoon, klantenser‐ vice
Toelichting bij de tabel: Deskundig personeel Deskundig personeel is op grond van zijn vaktechnische opleiding, kennis en ervaring en op grond van kennis van de geldende bepalingen in staat om de werkzaamheden waarmee het is belast te beoordelen en mogelijke gevaren te onderkennen. Opmerking: Een aan een vaktechnische opleiding gelijkwaardige kwalificatie kan ook zijn verkregen door een functie die gedurende meerdere jaren is uitgeoe‐ fend in het desbetreffende vakgebied. Elektricien De elektricien is op grond van vaktechnische opleiding, kennis en ervaring en op grond van kennis van de geldende normen en bepalingen in staat om de werkzaamheden aan elektrische installaties uit te voeren en moge‐ lijke gevaren zelfstandig te onderkennen en te vermijden. De elektricien is speciaal voor het vakgebied waarin hij werkt, opgeleid en kent de relevante normen en bepalingen. De elektricien moet zich houden aan de bepalingen van de geldende wet‐ telijke ongevalpreventievoorschriften. Geïnstrueerd persoon Een geïnstrueerd persoon is geïnstrueerd en, indien vereist, ingewerkt voor de taken waarmee hij is belast en de gevaren die bij onjuist handelen kunnen optreden. De geïnstrueerde persoon is bovendien voorgelicht over de noodzakelijke veiligheidsvoorzieningen en veiligheidsmaatregelen. Klantenservice De service afdeling bestaat uit servicetechnici die aantoonbaar door Pro‐ Minent of ProMaqua zijn geschoold en geautoriseerd om werkzaamheden aan de installatie uit te voeren. Geluidsdrukniveau
Geluidsdrukniveau LpA < 70 dB conform EN ISO 20361:2010-10 bij maximale slaglengte, maximale slagfrequentie, maximale tegendruk (water)
10
Opslag, transport en uitpakken
3
Opslag, transport en uitpakken
Veiligheidsaanwijzingen WAARSCHUWING! Stuur de doseerpomp voor reparatie alleen in gereinigde toe‐ stand en met een schoongespoelde doseereenheid op. Zie "Buitenbedrijfstelling"! Stuur de doseerpomp uitsluitend samen met een volledig ingevuld veiligheidscertificaat op. Het veiligheidscertificaat maakt deel uit van de inspectie-/reparatieopdracht. De pomp kan alleen worden geïnspecteerd of gerepareerd als een bevoegde en gekwalificeerde werknemer van de pompex‐ ploitant het veiligheidscertificaat correct en volledig heeft ingevuld. Het formulier "Veiligheidscertificaat" vindt u in de bijlage of op www.prominent.nl.
VOORZICHTIG! Gevaar van materiële schade Het apparaat kan worden beschadigd door onjuiste opslag of transport! – – – –
Inhoud van levering
Vergelijk de leveringsbon met de inhoud van de levering: n n n n n
Opslag
Het apparaat alleen goed verpakt opslaan of transpor‐ teren - bij voorkeur in de originele verpakking. Transporteer het apparaat alleen als de rode overbren‐ gingontluchtingsstop erin is gedrukt. Ook het verpakte apparaat alleen conform de opslag‐ voorwaarden opslaan of transporten. Bescherm het verpakte apparaat tevens tegen vocht en inwerking van chemicaliën.
Doseerpomp met voedingskabel Eventueel aansluitset voor slang/pijp-aansluiting Productspecifieke gebruikershandleiding met EG-conformiteitsverkla‐ ring Algemene gebruikershandleiding voor ProMinent motorgedreven doseerpompen en hydraulische toebehoren Eventueel documenten voor opties en toebehoren
Personeel.
n
Fachpersonal
1.
Steek de afdekkappen op de ventielen.
2.
Controleer of de rode overbrengingontluchtingsstop erin is gedrukt.
3.
Plaats de pomp verticaal op een pallet en beveilig de pomp tegen omvallen.
4.
Dek de pomp af met een zeil. Zorg wel dat ventilatie mogelijk is.
Sla de pomp op in een droge, gesloten hal waar de volgende omgevings‐ condities heersen:
11
Opslag, transport en uitpakken Omgevingscondities
Informatie Opslag- en transporttemperatuur, min.
-10 °C
Opslag- en transporttemperatuur, max.
+50 °C
Luchtvochtigheid, max.*
*niet condenserend
12
Waarde Eenheid
95 % rel. vochtig‐ heid
Overzicht van apparaat en besturingselementen
4
Overzicht van apparaat en besturingselementen
Overzicht van apparaat
1
5 2 3
4 6 P_SI_0071_SW
Afb. 1: Overzicht van apparaat S3Ca 1 2 3 4
Aandrijfmotor Aandrijfeenheid Besturingseenheid Doseereenheid
Besturingselementen
1
2
P_SI_0088_SW
Afb. 2: Besturingselementen Sigma 1 2
Overstortventiel Membraanbreuksensor
13
Overzicht van apparaat en besturingselementen 1
2 43 5 10 9 8 7 6
P_SI_0079_SW
Afb. 3: Besturingselementen Sigma control 1 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
Slagverstelknop LCD-scherm Storingsmeldingindicator (rood) Waarschuwingsmeldingindicator (geel) Bedrijfsmeldingindicator (groen) Toets [ i ] Toets [START/STOP] Toets [P] Toets [OMLAAG] Toets [OMHOOG]
1
2
3
4
5
6
7 P_SI_0078_SW
Afb. 4: Besturingselementen Sigma control 2 1 2 3 4 5 6 7
14
Netschakelaar Bus "Membraanbreuk" Netsnoer Bus "Externe aansturing" Bus "Doseerbewaking" Bus "Niveauschakelaar" Relaiskabel
Functiebeschrijving
5
Functiebeschrijving
5.1 Aandrijfeenheid De doseerpomp is een oscillerende verdringerpomp met instelbare slag‐ lengte. De doseerpomp wordt aangedreven door een elektromotor (1). Een wormwieloverbrenging (2) vertraagt het aantal toeren. Vervolgens zet de excentrische rol (3) samen met het vorkstuk (8) de rotatiebeweging om in een oscillerende beweging van de drijfstang (4). Een terugtrekveer (5) drukt het vorkstuk samen met de drijfstang krachtgesloten tegen de excentrische rol en zorgt daarmee voor de terugslag. De slaglengte kan met behulp van de slagverstelknop (6) en de as (7) worden ingesteld. De verschillende slaglengten worden daadwerkelijk door de begrenzing van de terugslag gerealiseerd (zie Ä „Weergave van de slagbeweging“ op pagina 15 ). De drijfstang draagt de slagbeweging over op de doseer‐ membranen. 1
5 4
10 3 8 7 6
P_SI_0073_SW
Afb. 5: Doorsnede aandrijfeenheid Sigma 3
Weergave van de slagbeweging
1 2 3 4 5 6 7 8
Elektromotor Wormwieloverbrenging (niet zichtbaar) Excentrische rol Drijfstang Terugtrekveer Slagverstelknop As Vorkstuk
a)
b)
s
s
ω
0
180
360
ω
0
180
360 P_PL_0009_SW
Afb. 6: Verloop van slag bij a) max. slaglengte b) gereduceerde slaglengte s ⍵ + -
Plunjersnelheid Verdraaiingshoek excentrische rol Persslag Zuigslag
15
Functiebeschrijving
5.2 Doseereenheid Het membraan (2) sluit het pompvolume van de doseerkop (4) naar buiten hermetisch af. Zodra het membraan (2) in de doseerkop (4) wordt bewogen, sluit het zuigventiel (1) en stroomt het doseermedium via het persventiel (3) uit de doseerkop. Zodra het membraan (2) in de tegenge‐ stelde richting wordt bewogen, sluit het persventiel (3) door de onderdruk in de doseerkop en stroomt er via het zuigventiel (1) vers doseermedium in de doseerkop. Eén werkcyclus is voltooid. 3
4
5
13
2
1
Afb. 7: Doorsnede doseereenheid 1 2 3 4 5 13
Zuigventiel Membraan Persventiel Doseerkop Kopschijf Veiligheidsmembraan
5.3 Geïntegreerd overstortventiel Het geïntegreerde overstortventiel werkt normaal gesproken als een een‐ voudig, direct aangestuurd veiligheidsventiel. Zodra de druk de druk‐ waarde overschrijdt die via de grote veer (1) is ingesteld, tilt deze de kogel (2) op. Het doseermedium stroomt dan weg via de slangaansluiting (5), bijvoorbeeld in een reservoir. Alleen de motor en de overbrenging worden door het geïntegreerde over‐ stortventiel beschermd, en dat uitsluitend tegen een ontoelaatbare over‐ druk die door de doseerpomp zelf wordt veroorzaakt. De installatie wordt door het veiligheidsventiel niet beschermd tegen overdruk. Het geïntegreerde overstortventiel werkt als een ontluchtingsventielals de draaiknop (3) linksom tot aan de aanslag "open" wordt gedraaid: hierdoor kan de grote veer (1) geen grote kracht meer op de kogel (2) uitoefenen. De kogel wordt nu door de kleine kracht van de kleine veer (4) gestuurd. Het geïntegreerde overstortventiel fungeert op deze manier tijdens de inbedrijfstelling van de pomp als ondersteuning bij het aanzuigen tegen druk.
16
Functiebeschrijving 1
2
3 4 5
P_SI_0019
Afb. 8: Geïntegreerd overstortventiel 1 2 3 4 5
Veer, groot Kogel Draaiknop Veer, klein Slangaansluiting
5.4 Meerlaagsveiligheidsmembraan Het meerlaagsveiligheidsmembraan heeft dezelfde functie als een con‐ ventioneel dubbel membraansysteem met werk- en veiligheidsmembraan. Het voordeel van het meerlaagsmembraan is echter dat beide membranen tot een eenheid zijn samengevoegd. Als de werklaag (1) stuk gaat, dringt het doseermedium tussen de werk‐ laag en de veiligheidslaag (2) en verspreidt zich daar. De veiligheidslaag zorgt ervoor dat er geen doseermedium wegstroomt. Zodra het doseermedium de lip (3) aan de rand van het meerlaagsveilig‐ heidsmembraan bereikt, laat het deze opzwellen. De lip drukt een plunjer (4) in de membraanbreuksensor (5) waardoor deze in werking treedt. Bij de optische membraanbreuksensoren springt de verzonken rode cilinder (6) onder het doorzichtige deksel (7) naar voren, zodat deze dan duidelijk zichtbaar wordt Afb. 9. Bij de elektrische membraanbreuksensoren schakelt er een schakelaar. Een aangesloten signaleerinrichting moet de membraanbreuk signaleren.
Afb. 9: Optische membraanbreuksensor, niet geactiveerd en geactiveerd De elektrische membraanbreuksensor is aangesloten op de "bus voor de membraanbreukmelder". Bij een membraanbreuk brandt op de pomp het rode LED-lampje „Fout“ . Bovendien knipperen de indicatoren „Error“ en „DIAPH“ op het LCD-scherm. Afhankelijk van de geselecteerde identco‐ devariant onder "Verdringer" doseert de pomp verder ( „Pomp geeft alarm“ ) of stopt hij ( „Pomp stopt“ ).
17
Functiebeschrijving 1
7
6
5
4
2
3
P_SI_0020_SW
Afb. 10: Doorsnede van de membraanbreuksignalering Sigma (uitvoering "Optische breukweergave") 1 2 3 4 5 6 7
Werklaag (≙ werkmembraan) Veiligheidslaag (≙ veiligheidsmembraan) Lip Plunjer Membraanbreuksensor Cilinder, rood Deksel, doorzichtig
5.5 Bedieningsmenu's U kunt de bedieningsmenu's selecteren via het „MODE“ -menu (afhanke‐ lijk van de identcode kunnen er bedieningsmenu's ontbreken). Bedieningsmenu „Analog“ : (identcode, besturingsvariant: analoog). De slagfrequentie wordt bestuurd door een analoog stroomsignaal via de bus "Externe aansturing". U kunt de verwerking van het stroomsignaal via de besturingseenheid voorselecteren. Bedieningsmenu „Handmatig“ : De slagfrequentie dient handmatig via de besturingseenheid te worden ingesteld. 100% komt overeen met 180 slagen/minuut. Bedieningsmenu „Contact“ : In dit bedieningsmenu heeft u de mogelijkheid om met kleine (reductie)overbrengingsfactoren fijne instellingen uit te voeren. De dosering kan worden geactiveerd door een puls via de bus "Externe aansturing", via een contact of via een halfgeleider-schakelele‐ ment. Met de optie "puls control" kunt u via de besturingseenheid een doseerhoeveelheid (batch) of een aantal slagen (reductie-overbrengings‐ factor resp. overbrengingsfactor 0,01 t/m 99,99) voorselecteren. Bedieningsmenu „Batch“ : In dit bedieningsmenu heeft u de mogelijkheid om met grote overbrengingsfactoren (tot 65535) te werken. De dosering kan worden geactiveerd door op de toets [P] te drukken of door een puls via de bus "Externe aansturing", via een contact of via een halfgeleiderschakelelement. U kunt de doseerhoeveelheid (batch) of het aantal slagen via de besturingseenheid voorselecteren.
18
Functiebeschrijving Bedieningsmenu „BUS“ : (identcode, besturingsvariant: CANopen of PRO‐ FIBUS®). In dit bedieningsmenu heeft u de mogelijkheid om de pomp via BUS te besturen - zie de "Aanvullende handleiding voor ProMinent gamma/L en ProMinent Sigma uitvoeringen met PROFIBUS®".
5.6 Functies U kunt de volgende functies via het SET-menu selecteren: Functie "Kalibreren" (identcode, slaglengte-instelling: handmatig+ kali‐ bratie): De pomp kan in alle bedieningsmenu's ook in de gekalibreerde toestand worden bedreven. De desbetreffende Continuweergaven kunnen dan direct de doseerhoeveelheid of de doseercapaciteit weergeven. De kalibratie blijft binnen het slagfrequentiebereik tussen 0-180 slagen/minuut gehandhaafd. De kalibratie blijft eveneens gehandhaafd bij een verande‐ ring van de ingestelde slaglengte met maximaal ±10% schaaldelen. Functie "Hulpfrequentie": Hiermee kunt u een in het „SET“ -menu vast instelbare slagfrequentie inschakelen die via de bus "Externe aansturing" kan worden geschakeld. Deze hulpfrequentie heeft voorrang op de slag‐ frequentie-instellingen van de bedieningsmenu's. Functie "Flow": Stopt de pomp bij een te laag debiet wanneer er een doseerbewaking is aangesloten. U kunt het aantal foute slagen, vanaf waar de pomp uitgeschakeld moet worden, instellen in het „SET“ -menu. De volgende functies zijn standaard beschikbaar: Functie "Niveauschakelaar": Informatie over de vulstand in de doseertank wordt aan de pompbesturing gemeld. Daarvoor moet een tweetraps niveauschakelaar zijn geïnstalleerd; deze wordt op de bus "Niveauschake‐ laar" aangesloten. Functie "Pauze": De pomp kan via de bus "Externe aansturing" op afstand worden gestopt. De functie "Pauze" werkt alleen via de bus "Externe aan‐ sturing". De volgende functies kunnen met een druk op een toets worden geacti‐ veerd: Functie "Stop": De pomp kan worden gestopt door op de toets [STOP/START] te drukken zonder dat de netstekker daarvoor uit het stop‐ contact gehaald hoeft te worden. Functie "Aanzuigen": Aanzuigen (het korte tijd transporteren met maximale frequentie) kunt u instellen door gelijktijdig op de beide pijltoetsen te drukken in de Continuweergave "Slagfrequentie".
5.7 Opties Optie relais
De pomp beschikt over aansluitmogelijkheden voor twee opties (niet bij PROFIBUS® of timer):
19
Functiebeschrijving Optie "Storingsmeldrelais" of "Vermogensrelais": Via het relais kan bij fout‐ meldingen, waarschuwingsmeldingen of een geactiveerde niveauschake‐ laar een stroomcircuit worden gesloten (voor alarmzoemer etc.). Het relais kan achteraf worden geïnstalleerd via een opening in de aandrijfeenheid. Optie "Storingsmeld- en taktgeefrelais": Behalve via het storingsmeldrelais kan via het taktgeefrelais met elke slag een contact worden afgegeven. Het relais kan achteraf worden geïnstalleerd via een opening in de aandrij‐ feenheid.
5.8 Functie- en storingsindicator De bedrijfs- en storingstoestanden worden door de drie LED-lampjes en de indicatoren „Error“ op het LCD-scherm aangeduid - zie ook hoofdstuk "Functiestoringen verhelpen":
5.9 LCD-scherm Bij een storing verschijnt de indicator „Error“ en een foutmelding.
5.10
LED-lampjes Bedrijfsindicator (groen): De bedrijfsindicator brandt als er tijdens bedrijf van de pomp geen storings- of waarschuwingsmeldingen binnenkomen. Bij elke slag dooft ze voor korte tijd. Waarschuwingsindicator (geel): De waarschuwingsindicator brandt als de elektronica van de pomp een toestand vaststelt die tot een storing kan leiden, bijv. "Vloeistofpeil laag fase 1 ". Storingsindicator (rood): De storingsindicator brandt als er een storing optreedt, bijv. "Vloeistofpeil laag fase 2 ".
5.11
Hiërarchie van bedieningsmenu's, functies en storingstoestanden Of de pomp reageert en hoe hij reageert hangt af van de instellingen van de verschillende bedieningsmenu's, functies en storingstoestanden. Het volgende overzicht geeft de volgorde weer: 1. - Aanzuigen 2. - Storing, stop, pauze 3. - Hulpfrequentie (externe frequentieomschakeling) 4. - Handmatig, extern contact Commentaar: bij 1 - "Aanzuigen" is in elke toestand mogelijk (mits de pomp functio‐ neert). bij 2 - "Storing", "Stop" en "Pauze" stoppen alles behalve "Aanzuigen". bij 3 - De slagfrequentie van "Hulpfrequentie" heeft altijd voorrang op de slagfrequentie die door een onder 4. genoemd bedieningsmenu wordt weergegeven.
20
Monteren
6
Monteren VOORZICHTIG! Gevaar van materiële schade Het apparaat kan worden beschadigd door onjuiste opslag of transport! – – – –
Het apparaat alleen goed verpakt opslaan of transpor‐ teren - bij voorkeur in de originele verpakking. Transporteer het apparaat alleen als de rode overbren‐ gingontluchtingsstop erin is gedrukt. Ook het verpakte apparaat alleen conform de opslag‐ voorwaarden opslaan of transporten. Bescherm het verpakte apparaat tevens tegen vocht en inwerking van chemicaliën.
VOORZICHTIG! Gevaar voor persoonlijk letsel en materiële schade Als het apparaat wordt gebruikt onder condities die afwijken van de toegestane omgevingscondities, bestaat er gevaar van lichamelijk letsel en materiële schade. –
Houdt u zich aan de toegestane omgevingscondities zie hoofdstuk "Technische gegevens".
Fundament WAARSCHUWING! Gevaar van elektrische schok Wanneer water of andere elektrisch geleidende vloeistoffen in de behuizing van de aandrijving dringen, kan dat een elek‐ trische schok veroorzaken. –
h
Plaats de pomp zo dat er geen vloeistoffen in de behui‐ zing van de aandrijving kunnen binnendringen.
P_MOZ_0016_SW
Afb. 11 WAARSCHUWING! Pomp kan door het fundament zakken of eraf glijden. – Het fundament moet horizontaal en effen zijn en sterk genoeg om de pomp te kunnen dragen.
Doseercapaciteit te klein Door trillingen kunnen er storingen optreden in de ventielen van de doseereenheid. –
Het fundament mag niet trillen.
21
Monteren Vereiste ruimte VOORZICHTIG! Gevaar door onjuist bediende of slecht onderhouden pomp Een slecht toegankelijke pomp kan gevaarlijk zijn door onjuiste bediening en slecht onderhoud.
A
– –
Zorg dat de pomp altijd toegankelijk is. Houdt u zich aan de onderhoudsintervallen.
A
Plaats de pomp zo dat besturingselementen zoals de slagverstelknop, de schaalaanduidingsschijf A en de oliekijkglazen goed toegankelijk zijn. Zorg tevens dat er voor een olieverversing voldoende ruimte is (ontluch‐ tingsschroeven, olieaftapschroeven, oliebak...).
P_MOZ_0018_SW
Afb. 12
1 2 3
1
f
2
Zorg bij de doseerkop en het zuig- en persventiel voor voldoende vrije ruimte (f) zodat er probleemloos onderhouds- en reparatiewerkzaamheden aan deze onderdelen kunnen worden uitgevoerd.
f
f
Persventiel Doseerkop Zuigventiel
3 P_MOZ_0017_SW
Afb. 13 Positionering doseereenheid
Doseercapaciteit te klein Als de ventielen van de doseereenheid niet rechtop staan, sluiten ze niet goed. –
Het persventiel moet rechtop naar boven staan.
Bevestigen
Doseercapaciteit te klein Door trillingen kunnen er storingen optreden in de ventielen van de doseereenheid. –
m
DN
m P_MOZ_0015_SW
Afb. 14
22
Bevestig de doseerpomp zodanig dat er geen trillingen kunnen optreden.
Zie voor de afmetingen (m) van de montageboringen de desbetreffende maat- of gegevensbladen. Bevestig de pompvoet met de passende schroeven op het fundament.
Installeren
7
Installeren VOORZICHTIG! Gevaar voor persoonlijk letsel en materiële schade Indien tijdens de installatie de technische gegevens niet worden nageleefd, kan dat lichamelijk letsel en materiële schade tot gevolg hebben. –
Houdt u zich aan de technische gegevens - zie hoofd‐ stuk "Technische gegevens" en eventueel de gebrui‐ kershandleidingen van de toebehoren.
7.1 Installeren, hydraulisch WAARSCHUWING! Waarschuwing voor reacties van doseermedium met water Doseermedia die niet met water in contact mogen komen, kunnen in de doseereenheid met waterresten reageren die afkomstig zijn van de testen in de fabriek. – –
Blaas de doseereenheid via de zuigaansluiting met pers‐ lucht door. Spoel de doseereenheid vervolgens via de zuigaanslui‐ ting met een geschikt medium.
WAARSCHUWING! Voor het werken met extreem agressieve of gevaarlijke doseermedia adviseren wij de volgende maatregelen: – –
Installeer een ontluchting met retourleiding in de tank. Installeer aan pers- of zuigzijde een extra afsluitventiel.
VOORZICHTIG! Gevaar voor persoonlijk letsel en materiële schade Houdt u zich ook aan de "Algemene gebruikershandleiding voor ProMinent ® motorgedreven doseerpompen en hydrauli‐ sche toebehoren".
VOORZICHTIG! Aanzuigproblemen mogelijk Wanneer het doseermedium deeltjes groter dan 0,3 mm bevat, kunnen ventielen niet meer volledig sluiten. –
Installeer een passend filter in de zuigleiding.
23
Installeren
VOORZICHTIG! Waarschuwing voor knappen van de persleiding Als de persleiding is gesloten (bijv. door verstopt raken van een persleiding of door het sluiten van een ventiel), dan kan de druk die de doseerpomp genereert een veelvoud bereiken van de toegestane druk van de installatie resp. de doseer‐ pomp. Daardoor kunnen leidingen knappen met gevaarlijke gevolgen wanneer er agressieve of giftige doseermedia werden toegepast. –
Installeer een overstortventiel dat de druk van de pomp begrenst op de maximaal toegestane bedrijfsdruk van de installatie.
VOORZICHTIG! Waarschuwing voor knappen van de zuig- en de persleiding Slangen met een te lage druksterkte kunnen knappen. –
Gebruik uitsluitend slangen met de vereiste druksterkte.
VOORZICHTIG! Waarschuwing voor losrakende leidingen Door ondeskundige installatie kunnen zuig-, pers- en over‐ stroomleiding losraken van de pompaansluiting. – – –
Gebruik uitsluitend originele slangen met een maat en een wanddikte die voldoen aan de voorschriften. Gebruik uitsluitend klemringen en slangpilaren die qua diameter passen op de desbetreffende slang. Zorg dat u leidingen altijd mechanisch spanningsvrij aan‐ sluit.
VOORZICHTIG! Waarschuwing voor lekken Afhankelijk van het gebruikte inlegdeel op de pompaanslui‐ ting kunnen daar lekkages ontstaan. – P_SI_0021
Afb. 15: Vormpakking bij geribbeld inleg‐ deel
–
De PTFE-vormpakking met flens die bij de pomp worden geleverd voor de pompaansluitingen, dichten verbin‐ dingen tussen geribbelde pompventielen en geribbelde inlegdelen van ProMinent af - zie Afb. 15. Indien er echter een ongeribbeld inlegdeel wordt gebruikt (bijv. ander merk), dan moet er een elastomeer‐ pakking worden gebruikt - zie Afb. 16.
In het "Algemeen bedieningsvoorschrift voor ProMinent® doseerpompen en hydraulische toebehoren" vindt u talrijke installatieaanwijzingen met tekeningen.
P_SI_0022
Afb. 16: Elastomeerpakking bij ongerib‐ beld inlegdeel
24
– –
Een nauwkeurige dosering is alleen bij een gelijkblij‐ vende tegendruk boven 1 bar mogelijk. Als er bij een vrije uitloop wordt gedoseerd, dan moet er een drukhoudventiel gemonteerd worden zodat er een tegendruk van 1,5 bar ontstaat.
Installeren
VOORZICHTIG! Waarschuwing voor terugstroming Een drukhoudventiel, een veerbelast doseerventiel, een overstortventiel, een voetventiel of een doseereenheid sluit niet 100% af. –
Gebruik daarvoor een afsluitventiel, een magneetventiel of een terugslagventiel.
VOORZICHTIG! Waarschuwing voor illegaal bedrijf Houdt u zich aan de voorschriften die op de plaats van instal‐ latie van het apparaat van toepassing zijn.
VOORZICHTIG! Voor het controleren van de druk in het leidingsysteem advi‐ seren wij om in de buurt van de zuig- en persaansluiting aan‐ sluitmogelijkheden te creëren voor drukmeters.
1
2 3
1 2 3 4 5
Drukmeterkoppeling Persleiding (pijp) Persventiel Zuigventiel Zuigleiding (pijp)
4 1
VOORZICHTIG! Sluit de leidingen zodanig op de pomp aan dat er geen krachten op de pomp worden uitgeoefend, bijvoorbeeld door verkeerde uitlijning, gewicht of uitzetting van de leiding.
5
P_MOZ_0020_SW
Afb. 17: Aansluitmogelijkheden voor druk‐ meter
1 2
Sluit stalen / roestvrijstalen pijpleidingen alleen via een fle‐ xibel leidingstuk aan op een kunststoffen doseereenheid. 1 2 3
Stalen leiding Flexibel leidingstuk Kunststoffen doseereenheid
3
P_MOZ_0021_SW
Afb. 18: Stalen pijpleiding aan doseereen‐ heid Geïntegreerd overstortventiel VOORZICHTIG! Gevaar door onjuiste toepassing van geïntegreerd overstort‐ ventiel Alleen de motor en de overbrenging worden door het geïnte‐ greerde overstortventiel beschermd, en dat uitsluitend tegen een ontoelaatbare overdruk die door de doseerpomp zelf wordt veroorzaakt. De installatie wordt door het veiligheids‐ ventiel niet beschermd tegen overdruk. – –
Bescherm de motor en de overbrenging met behulp van andere mechanismen tegen een ontoelaatbare overdruk van de installatie. Bescherm de installatie met behulp van andere mecha‐ nismen tegen een ontoelaatbare overdruk.
25
Installeren
VOORZICHTIG! Waarschuwing voor rondspuitend doseermedium Als er geen overloopleiding op het geïntegreerde overstort‐ ventiel wordt aangesloten, zal het doseermedium uit de slan‐ gaansluiting spuiten zodra het overstortventiel wordt geo‐ pend. –
Er moet altijd een overloopleiding op het geïntegreerde overstortventiel zijn aangesloten. Deze overloopleiding dient het doseermedium terug in de voorraadtank of, indien dat volgens de voorschriften verplicht is, naar een apart reservoir te leiden.
VOORZICHTIG! Gevaar van scheurvorming In de PVT-doseereenheid kunnen scheuren ontstaan, wan‐ neer op het overstortventiel een metalen overloopleiding wordt aangesloten. –
Sluit geen metalen overloopleiding op het overstortven‐ tiel aan.
VOORZICHTIG! Gevaar door defect in geïntegreerd overstortventiel Het geïntegreerde overstortventiel functioneert niet meer betrouwbaar bij doseermedia met een viscositeit hoger dan 200 mPa s. –
Gebruik het geïntegreerde overstortventiel alleen bij doseermedia met een viscositeit tot 200 mPa s.
VOORZICHTIG! Waarschuwing voor lekken Doseermedium dat in de overloopleiding in contact staat met het overstortventiel kan dit ventiel aantasten of lekken daarin veroorzaken. –
Monteer de overloopleiding altijd overal aflopend en positioneer de slangpilaar altijd naar onderen gericht zie Afb. 19.
Als de overloopleiding in de zuigleiding wordt geleid, is de ontluchtingsfunctie geblokkeerd. P_SI_0023
Afb. 19: Toegestane positionering van overstortventiel
Leid de overloopleiding daarom terug in de voorraadtank.
Wanneer het geïntegreerde overstortventiel wordt bedreven met een druk die gelijk of bijna gelijk is aan de openingsdruk, kunnen er minimale overstromingen in de overloopleidingen ontstaan.
26
Installeren Membraanbreuksensor VOORZICHTIG! Gevaar van onopgemerkte membraanbreuk Als u een pomp met elektrische membraanbreuksensor heeft besteld, dan moet deze nog worden geïnstalleerd. –
Schroef de meegeleverde membraanbreuksensor in de doseereenheid (geen afdichting nodig).
VOORZICHTIG! Waarschuwing voor onopgemerkte membraanbreuk Pas vanaf een tegendruk van de installatie van ca. 2 bar wordt er bij een membraanbreuk een signaal afgegeven. –
Vertrouw daarom pas op de membraanbreuksensor wanneer de tegendruk hoger is dan 2 bar.
7.2 Installeren, elektrisch Veiligheidsaanwijzingen algemeen WAARSCHUWING! Gevaar van elektrische schok Door ondeskundige installatie kan er een elektrische schok optreden. – –
Druk op alle op lengte gemaakte kabeladers adereind‐ hulzen. De elektrische installatie van het apparaat mag uitslui‐ tend door deskundige elektriciens worden uitgevoerd.
VOORZICHTIG! Gevaar voor persoonlijk letsel en materiële schade Houdt u zich ook aan de "Algemene gebruikershandleiding voor ProMinent ® motorgedreven doseerpompen en hydrauli‐ sche toebehoren".
Wat moet er elektrisch worden geïnstal‐ leerd?
Wat moet er elektrisch worden geïnstalleerd?: n n n n n n n n n
Niveauschakelaar Membraanbreuksensor (optie) Doseerbewaking (optie) Relais (optie) Externe aansturing mA-uitgang (optie) Busaansluiting (optie) Timer (optie) Pomp, elektrische voeding
27
Installeren
7.2.1 Besturingsaansluiting VOORZICHTIG! Ingaande signalen kunnen zonder effect blijven. Als de universele besturingskabel, de externe/contactkabel of de niveaubewakingskabel korter wordt gemaakt dan 1,20 m, dan kan de pomp niet herkennen of die kabel is aange‐ sloten. Daardoor kan de pomp bijvoorbeeld een waarschu‐ wingsmelding achterhouden. –
Niveauschakelaar, membraanbreuksensor (optie) en doseerbewaking (optie)
Maak deze kabels niet korter dan 1,20 m.
Steek de stekker van niveauschakelaar, membraanbreuksensor en doseerbewaking in de desbetreffende bussen aan de kopzijde van de besturing. Zie bij onduidelijkheden hoofdstuk "Overzicht van apparaat en besturingselementen". VOORZICHTIG! Gevaar van onopgemerkte membraanbreuk Als u een pomp met elektrische membraanbreuksensor heeft besteld, dan moet deze ook nog elektrisch worden geïnstal‐ leerd. –
Sluit de meegeleverde membraanbreuksensor elektrisch aan.
Zie voor technische gegevens het hoofdstuk "Technische gegevens".
Taktgeefrelais (optie) 1.
Installeer de kabel die van het taktgeefrelais afkomstig is - zie afbeelding in hoofdstuk "Overzicht van apparaat en besturingsele‐ menten": Kabel A, links.
De polariteit van de kabel is willekeurig.
2.
Installeer de kabel die de printplaat taktgeefrelais van spanning moet voorzien - zie afbeelding in hoofdstuk "Overzicht van apparaat en besturingselementen": Kabel B, rechts. VOORZICHTIG! Waarschuwing voor overbelasting Als de stroomsterkte in het relais te hoog wordt, kunnen het relais en de pomp door oververhitting stuk gaan. –
Technische gegevens relais
28
Installeer een contactverbreker.
De contacten zijn potentiaalvrij.
Installeren Bij storingsmeldrelais als verbreker trekt het relais bij het inschakelen van de voeding onmiddellijk aan. In het geval van een storing valt het dan af. Bij storingsmeldrelais als maakcontact trekt het relais aan in het geval van een storing. Voor het schakelen van inductieve lasten moeten passende herstelmaat‐ regelen (bijv. RC-schakelingen) worden genomen. Storingsmeldrelais 2
Informatie
Waarde Eenheid
Spanning, max. 3 1 4 P_SI_0010_SW
Afb. 20: Toewijzing op de pomp
250 VDC (50/60 Hz)
Stroomsterkte, max.
2 A (ohms)
Verblijftijd
-
Levensduur*
> 200 000 Cycli
* bij nominale belasting Gedrag: zie identcode De contacten zijn potentiaalvrij.
Storingsmeldrelais Pintoewijzing
P_SI_0043
Afb. 21: Toewijzing op de kabel
Naar pin
VDE-kabel
Contact
CSA-kabel
1
Wit
NO (normally open)
Wit
2
Groen
NC (normally closed)
Rood
4
Bruin
C (common)
Zwart
– –
Storingsmeld- en taktgeefrelais
Bij "Storingsmeldrelais afvallend" trekt het relais bij het inschakelen van de voeding onmiddellijk aan. In het geval van een storing valt het dan af. Bij "Storingsmeldrelais aantrekkend" trekt het aan in het geval van een storing.
Storingsmeldrelais Informatie Spanning, max.
Waarde Eenheid 24 VAC (50/60 Hz)
Stroomsterkte, max.
100 mA
Verblijftijd
100 ms
Levensduur*
> 200 000 Cycli
* bij nominale belasting Gedrag: zie identcode De contacten zijn potentiaalvrij. Taktgeefrelais
29
Installeren Informatie
Waarde Eenheid
Spanning, max.
24 VDC
Stroomsterkte, max.
100 mA
Verblijftijd
100 ms
Levensduur*
50 x
(10 V, Cycli 10 mA)
106
* bij nominale belasting Gedrag: zie identcode De contacten zijn potentiaalvrij. Storingsmeld- en taktgeefrelais Pintoewijzing
P_SI_0044
Afb. 22: Toewijzing op de kabel
Naar pin
VDE-kabel
Contact
Relais
1
Geel
NO (normally open)
Storingsmel‐ drelais
4
Groen
C (common)
Storingsmel‐ drelais
3
Wit
NO (normally open)
Taktgeefre‐ lais
2
Bruin
C (common)
Taktgeefre‐ lais
– –
Vermogensrelais
Bij Storingsmeldrelais afvallend" trekt het bij het inscha‐ kelen van de voeding onmiddellijk aan. In het geval van een storing valt het dan af. Bij "Storingsmeldrelais aantrekkend" trekt het aan in het geval van een storing.
Informatie Spanning, max. Stroomsterkte, max. Verblijftijd Levensduur* * bij nominale belasting Gedrag: zie identcode De contacten zijn potentiaalvrij.
Vermogensrelais Pintoewijzing
P_SI_0043
30
Waarde Eenheid 250 VDC (50/60 Hz) 16 A (ohms) > 30 000 Cycli
Installeren Afb. 23: Toewijzing op de kabel
Naar pin
VDE-kabel
Contact
CSA-kabel
1
Wit
NO (normally open)
Wit
2
Groen
NC (normally closed)
Rood
4
Bruin
C (common)
Zwart
Naar pin
VDE-kabel
Contact
Relais
1
Geel
NO (normally open)
Storingsmel‐ drelais
4
Groen
C (common)
Storingsmel‐ drelais
3
Wit
NO (normally open)
Taktgeefre‐ lais
2
Bruin
C (common)
Taktgeefre‐ lais
Storingsmeld- en taktgeefrelais Pintoewijzing
P_SI_0044
Afb. 24: Toewijzing op de kabel
31
Installeren Externe aansturing
Bedradingsschema Vooraanzicht van de kabelstekker
Kabel niveauschakelaar 3
2
Universele besturingskabel (5-aderig) voor 2 1
voor
3
5
1
blauw + zwart: open -> alarmmelding
Pauzefunctie:
bruin + zwart: open -> pomp stopt
Kabel doseerbewaking 2
4
voor
Extern/contact:
3
4 zwart / aarde
3 blauw
2 wit / cod.
wit + zwart: sluiten -> startcontact voor pomp (pauzefunctie niet actief?: bruin + zwart: gesloten)
Analoog:
1 bruin / 5 V
5 grijs / AUX
bruin + zwart: gesloten -> pomp doseert
bruin + zwart: open -> alarmmelding + pomp stopt
1
4 zwart / aarde
3 blauw / analoog +
2 wit / contact
1 bruin / stop
3 bruin / stop
1 zwart / aarde
2 blauw / alarm
4
blauw, zwart -> analoge ingang 0/4-20 mA (pauzefunctie niet actief?: bruin + zwart: gesloten)
Hulpfrequentie:
grijs + zwart: gesloten -> pomp doseert met vooraf ingestelde slagfrequentie
Zie voor aansluitingsvoorbeelden twee pagina's verder.
Kabel membraanbreuksensor voor
Extern/contactkabel (2-aderig) voor 2
1
Contact open -> alarmmelding + Bij besturingstype 0: Pomp stopt
4 wit
2 bruin
4
1 zwart / aarde
2 blauw / alarm
2
Contact sluiten -> doseerslag P_SI_0090_SW
32
Installeren Technische gegevens "Externe aanstu‐ ring"
2
1
Als ingangsschakelelementen kunnen halfgeleiderschakelelementen met een restspanning van –0,7 V (bijv. transistor in open-collectorschakeling) of contacten (relais) worden gebruikt.
3 4
5 P_BE_0014_SW
Besturingstype 0 (zie identcode) Pin 1 = pauze-ingang (bekrachtigings‐ functie)
2 = contactingang
Spanning bij open contacten:
ca. 5 V
Ingangsweerstand:
10 kΩ
Aansturing:
n n
Spanning bij open contacten:
ca. 5 V
Ingangsweerstand:
10 kΩ
Aansturing:
n n
Min. verblijftijd:
20 ms
Max. pulsfrequentie:
25 imp/s
Spanning bij open contacten:
ca. 5 V
Ingangsweerstand:
10 kΩ
Aansturing:
n n
potentiaalvrij contact (ca. 0,5 mA) halfgeleiderschakelaar (restspan‐ ning < 0,7 V)
potentiaalvrij contact (ca. 0,5 mA) halfgeleiderschakelaar (restspan‐ ning < 0,7 V)
3 = niet bezet 4 = aarde 5 = AUX-ingang
potentiaalvrij contact (ca. 0,5 mA) halfgeleiderschakelaar (restspan‐ ning < 0,7 V)
33
Installeren Besturingstype 1 (zie identcode) Pin 1 = pauze-ingang (bekrachtigings‐ functie)
2 = contactingang
3 = analoge ingang*
Spanning bij open contacten:
ca. 5 V
Ingangsweerstand:
10 kΩ
Aansturing:
n n
Spanning bij open contacten:
ca. 5 V
Ingangsweerstand:
10 kΩ
Aansturing:
n n
Min. verblijftijd:
20 ms
Max. pulsfrequentie:
25 imp/s
Ingangsweerstand:
ca. 120 Ω
Spanning bij open contacten:
ca. 5 V
Ingangsweerstand:
10 kΩ
Aansturing:
n n
potentiaalvrij contact (ca. 0,5 mA) halfgeleiderschakelaar (restspan‐ ning < 0,7 V)
potentiaalvrij contact (ca. 0,5 mA) halfgeleiderschakelaar (restspan‐ ning < 0,7 V)
4 = aarde 5 = AUX-ingang
potentiaalvrij contact (ca. 0,5 mA) halfgeleiderschakelaar (restspan‐ ning < 0,7 V)
* Bij ca. 0,4 mA (4,4 mA) voert de doseerpomp zijn eerste doseerslag uit en bij ca. 19,2 mA gaat de pomp over in continubedrijf.
34
Installeren Blokschema Sigma Control Ingangen
Uitgangen Pomp, binnenzijde
Leegmelding
3 bruin / pauze
Waarschuwing
2 blauw / alarm 1 zwart / aarde
Niveaubewaking VDE-kabel: 2 groen / NC
1 bruin / 5 V
Doseerbe waking Flow Controle
2 wit / cod. 3 blauw
Storingsmeldrelais
Doseerbewaking
4 zwart / aarde
Membraanbreuksensor
2 blauw / alarm 1 zwart / aarde
Membraanbreukbewaking
Storingsmelden taktgeefrelais
1 wit / NO 4 bruin / C
VDE-kabel: 1 geel / NO (storingsm.) 4 groen / C (storingsm.) 3 wit / NO (taktg.) 2 bruin / C (taktg.)
3 blauw / analoog ingsvoorbeelden: volgende pagina
2 wit / contact 1 bruin / pauze 4 zwart / aarde
Externe inschakeling
5 grijs / AUX
Aarde
Aanslui t P_SI_0089_SW
Afb. 25: Blokschema Sigma control
35
Installeren Aansluitingsvoorbeelden universele besturingskabel Op locatie Functie "Extern contact" (ProMinent extern/contactkabel) 2-aderig
Kabel
2 wit / contact 4 bruin / aarde
Pomp, binnenzijde
Externe inschakeling
Aarde Impulsfrequentie, bijv. contactwatermeter, SPS etc.
Functie "Extern contact" (ProMinent universele besturingskabel) 5-aderig
3 blauw / analoog 2 wit / contact 1 bruin / pauze 4 zwart / aarde 5 grijs / AUX
ExternInschakeling
Aarde Impulsfrequentie, bijv. contactwatermeter, SPS etc.
Functie "Pauze" 3 blauw / analoog 2 wit / contact 1 bruin / pauze 4 zwart / aarde 5 grijs / AUX
ExternInschakeling
Aarde
Permanent contact (potentiaalvrij) bijv. extern aan/uit van bedieningspaneel
Functie "Hulpfrequentie" 3 blauw / analoog 2 wit / contact 1 bruin / pauze 4 zwart / aarde 5 grijs / AUX
Externe inschakeling
Aarde Permanent contact (potentiaalvrij) bijv. van bedieningspaneel
Functie "Extern analoog" +
0/4-20 mA -
3 blauw / analoog 2 wit / contact 1 bruin / pauze 4 zwart / aarde 5 grijs / AUX
ExternInschakeling
Aarde Analoog signaal, bijv. van magnetisch inductieve debietmeter
36
P_SI_0091_SW
Installeren
7.2.2 Pomp, elektrische voeding 1.
Installeer een noodstopschakelaar of sluit de pomp aan op het noodstopcircuit van de installatie.
2.
Installeer de kabel van de pomp.
–
Belangrijke elektrische gegevens staan op het type‐ plaatje.
7.2.3 Andere componenten Andere componenten Installeer de andere componenten volgens de instructies in de mee‐ geleverde documentatie.
37
Instellen
8
Instellen Lees als aanvulling in het hoofdstuk "Overzicht van apparaat en besturingselementen" de "Besturingselementen en toets‐ functies" en in de bijlage het "Bedienings-/instellingsover‐ zicht".
De pompbesturing keert in een Continuweergave terug wan‐ neer u 1 minuut lang niet op een toets heeft gedrukt.
8.1 Beginselen voor het instellen van de pomp Instelmogelijkheid knippert
Continuweergave
B0082
Afb. 26 Invoer bevestigen Druk kort op de toets [P]. ð Tegelijkertijd gaat u naar het volgende menupunt of een Conti‐ nuweergave. Menupunt verlaten zonder bevestiging Druk 3 sec. lang op de toets [P]. ð De invoer wordt afgebroken en u keert terug naar een Continu‐ weergave.
B0083
Afb. 27: a) Wisselen tussen wijzigen van afzonderlijke cijfers en het wij‐ zigen van een getal; b) De positie in het getal wijzigen; c) Terugspringen in het getal. Toelichting in de onderstaande tekst Incrementele verandering van een waarde Druk 1 keer op de toets [ i ]. U kunt wisselen tussen het per cijfer veranderen van een waarde ("Wijzi‐ ging van afzonderlijke cijfers" = standaard) en de incrementele verande‐ ring van een waarde ("Wijziging van een getal").
38
Instellen Instelbare waarden wijzigen Druk op de pijltoetsen [OMHOOG] of [OMLAAG]. ð Het knipperende afzonderlijke cijfer of getal wordt daarbij ver‐ hoogd of verlaagd. Instelbare waarden bevestigen Bij "Wijziging van afzonderlijke cijfers": Bevestig de afzonderlijke cij‐ fers telkens met de toets [P]. ð Door het laatste afzonderlijke cijfer te bevestigen gaat u tegelij‐ kertijd naar het volgende menupunt of een Continuweergave. Bij "Wijziging van een getal": Druk 1 keer op de toets [P]. ð Tegelijkertijd gaat u naar het volgende menupunt of een Conti‐ nuweergave. Juist ingesteld cijfer corrigeren Druk 2 keer op de toets [ i ]. ð U springt terug naar het eerste cijfer.
8.2 Instelbare waarden controleren Voordat u de pompbesturing instelt, kunt u de actuele instellingen van de instelbare waarden controleren. Druk op de toets [ i ] ("i" van "informatie") als het LCD-scherm een Continuweergave toont - in de weergave ontbreekt het symbool voor de toets [P]. ð Na elke druk op de toets [ i ] verschijnt er een andere Continu‐ weergave. Het aantal Continuweergaven hangt af van de identcode, het geselec‐ teerde bedieningsmenu en de aangesloten toegevoegde inrichtingen - zie overzicht "Continuweergaven" in de bijlage.
8.3 Naar instelmodus overschakelen 1.
Houd in een Continuweergave de toets [P] 2 sec. lang ingedrukt. ð De pompbesturing schakelt over naar de instelmodus.
2.
Als „CODE 1“ is ingesteld moet u nadat u op de toets [P] heeft gedrukt, eerst de code invoeren.
In de instelmodus kunt u in eerste instantie de volgende menu's selecteren - zie ook "Bedienings-/instellingsoverzicht" in de bijlage: n n n n
„MODE“ -menu „CODE“ -menu (optie) „SET“ -menu „CLEAR“ -venster
39
Instellen
Om de pomp aan uw proceseisen aan te passen moet u de volgende procedure opvolgen:
1.
Selecteer in het „MODE“ -menu het bedieningsmenu.
2.
Voer in het „SET“ -menu eventueel de instellingen bij dit bedienings‐ menu in.
1. MODEmenu
CODEmenu Continuweergave
2s
P
2. SETmenu
CLEARvenster
B0084
Afb. 28 Uitzonderingen: Timer en PROFIBUS®.
Onthoud het schema.
8.4 Bedieningsmenu (MODE-menu) selecteren In het „MODE“ -menu zijn de volgende bedieningsmenu's selecteerbaar (afhankelijk van de identcode kunnen er bedieningsmenu's ontbreken): n n n n
40
„Manual“ : voor de handmatige bediening (identcode-besturingsva‐ riant: "Manual", standaard beschikbaar) „Analoog“ : voor stroombesturing (identcode-besturingsvariant: "Ana‐ loge stroom") „Contact“ : voor contactbedrijf (identcode-besturingsvariant: "Extern 1:1" / "Extern met puls controle") „Batch“ : voor batchbedrijf (identcode-besturingsvariant: "Extern met puls control")
Instellen
Analoog
- ANALOG
Manual
Analoog Manual Contact Batch
- MANUAL
P
P Contact
- CONTACT
Batch
Continuweergave
- BATCH
B0085
Afb. 29
8.5 Instellingen voor bedieningsmenu (SET-menu) Selecteer in het „MODE“ -menu eerst het bedieningsmenu. Uitzonderingen: Timer en PROFIBUS®.
In het „SET“ -menu kunt u afhankelijk van het geselecteerde bedienings‐ menu verschillende instellingen uitvoeren. In alle bedieningsmenu's zijn instellingsmenu's voor de volgende program‐ meerbare functies beschikbaar: n n n
Kalibreren ( „CALIB“ -menu) Hulpfrequentie ( „AUX“ -menu) Stroming ( „FLOW“ -menu; alleen beschikbaar als de doseerbewaking is aangesloten) - zie hiervoor hoofdstuk "Instellingen voor program‐ meerbare functies (SET-menu)".
Of er nog een instellingsmenu beschikbaar is, hangt af van het geselec‐ teerde bedieningsmenu.
8.5.1 Instellingen voor bedieningsmenu "Manual" Behalve de in het hoofdstuk "Instellingen voor programmeerbare functies (SET-menu)" nader beschreven instellingsmenu's is er in het bedienings‐ menu „Manual“ in het „SET“ -menu geen ander instellingsmenu beschik‐ baar.
8.5.2 Instellingen voor bedieningsmenu "Analoog" (ANALG-menu) Overzicht
Behalve de in het hoofdstuk "Instellingen voor programmeerbare functies (SET-menu)" nader beschreven instellingsmenu's is bovendien in het bedieningsmenu „Analoog“ in het „SET“ -menu het „ANALG“ -menu beschikbaar. De slagfrequentie wordt bestuurd door een analoog stroomsignaal via de bus "Externe aansturing".
41
Instellen
Continuweergave
B0086
Afb. 30 U kunt kiezen uit drie 3 typen verwerking van het stroomsignaal: n
„0 - 20 mA“ : Bij 0 mA staat de pomp stil. Bij 20 mA werkt de pomp met de maximale slagfrequentie. Daar tussenin is de slagfrequentie proportioneel met het stroom‐ signaal. „4 - 20 mA“ : – Bij 4 mA staat de pomp stil. – Bij 20 mA werkt de pomp met de maximale slagfrequentie. – Daar tussenin is de slagfrequentie proportioneel met het stroom‐ signaal. – Bij stroomsignalen lager dan 3,8 mA verschijnt er een foutmel‐ ding. De pomp stopt dan. Deze situatie kan bijv. bij een kabel‐ breuk optreden. „Curve“ : In het verwerkingstype „Curve“ kunt u het gedrag van de pomp vrij programmeren. Es zijn drie mogelijkheden: – Rechte – Onderste zijband – Bovenste zijband – – –
n
n
Continuweergave
B0087
Afb. 31 Rechte
42
. U kunt een willekeurig slagfre‐ Op het display verschijnt het symbool quentie-gedrag van de pomp proportioneel ten opzichte van het stroom‐ signaal invoeren. Daarvoor dient u twee willekeurige punten P1 (I1, F1) en P2 (I2, F2) in te voeren (F1 is de slagfrequentie waarmee de pomp bij stroom I1 moet werken); zo legt u een rechte vast en daarmee bepaalt u het gedrag:
Instellen
Fmax
P2
F2 P1
F1
0
I2
I1
20
I [mA] B0088
Afb. 32 F1 Slagfrequentie waarmee de pomp bij stroom I1 moet werken F2 Slagfrequentie waarmee de pomp bij stroom I2 moet werken
Teken een grafiek zoals hierboven staat met de waarden voor (I1, F1) en (I2, F2) om de pompbesturing in te stellen volgens uw wensen.
Onderste/bovenste zijband
Met behulp deze verwerkingstypen kunt u een doseerpomp via het stroomsignaal aansturen zoals dat in de onderstaande grafieken wordt getoond. Onderste zijband: . Onder de I1 werkt de Op het LCD-scherm verschijnt het symbool pomp met F1 – boven de I2 stopt de pomp. Tussen I1 en I2 is de slagfre‐ quentie tussen F1 en F2 proportioneel aan de signaalstroom. a)
b) Fmax
Fmax P1
F1
P2
F2 P2
F2
P1
F1
0
I1
I2
20
I [mA]
0
I1
I2
20
I [mA]
B0089
Afb. 33: Onderste zijband, bijv. loogpomp Bovenste zijband: . Onder de I1 stopt de Op het LCD-scherm verschijnt het symbool pomp – boven de I2 werkt de pomp met F2. Tussen I1 en I2 is de slagfre‐ quentie tussen F1 en F2 proportioneel aan de signaalstroom. Het kleinst verwerkbare verschil tussen I1 en I2 is 4 mA.
43
Instellen
Fmax P2
F2
P1
F1
0
I1
I2
20
I [mA] B0090
Afb. 34: Bovenste zijband, bijv. zuurpomp Foutenverwerking
In menupunt „ER“ (Error) kunt u voor het verwerkingstype „Curve“ een foutenverwerking activeren. Bij stroomsignalen lager dan 3,8 mA ver‐ schijnt de foutmelding. De pomp stopt dan.
8.5.3 Instellingen voor bedieningsmenu "Contact" (CNTCT-menu) Behalve de in het hoofdstuk "Instellingen voor programmeerbare functies (SET-menu)" nader beschreven instellingsmenu's is bovendien in het bedieningsmenu „Contact“ in het „SET“ -menu het „CNTCT“ -menu beschikbaar. Met het bedieningsmenu „Contact“ kunt u enkele slagen of een serie slagen activeren. U kunt de slagen door een puls via de bus "Externe aan‐ sturing" activeren. Dit bedieningsmenu is bedoeld om de ontvangen pulsen met een pulsdeling (breuken) of een kleine pulsvermenigvuldiging in slagen om te zetten. VOORZICHTIG! Als u omschakelt naar een ander bedieningsmenu wordt de factor teruggezet op "1". Bij de identcode-uitvoering "Contact - identcode: Extern met puls control" kunt u het aantal pulsen invoeren waarna er een slag moet volgen. "Con‐ tact - identcode: Extern met puls control" is bedoeld voor kleine doseer‐ hoeveelheden.
Continuweergave
Afb. 35 Het aantal slagen per puls is afhankelijk van de factor die u invoert. Zo kunt u de ingaande pulsen met een factor van 1,01 t/m 99,99 verhogen resp. met een factor van 0,01 t/m 0,99 verkleinen: Aantal uitgevoerde slagen = factor x aantal ontvangen pulsen
44
B0091
Instellen Voorbeeld
Voorbeeldtabel
Pulsvermenig‐ vuldiging
Pulsdeling
Factor
Pulsen (volg‐ orde)
Aantal slagen (volgorde)
1
1
1
2
1
2
25
1
25
99,99
1
99,99
1,50
1
1,50 (1 / 2)
1,25
1
1,25 (1 / 1 / 1 / 2)
1
1
1
0,50
2
1
0,50
10
1
0,50
100
1
0,50
4
1
0,50
2,5 (3 / 2)
(1 / 1)
0,50
1,33 (2 / 1 / 1)
(1 / 1 / 1)
Verklaring bij pulsvermenigvuldiging Factor
Pulsen en slagen
Bij een factor 1 ...
Wordt bij 1 puls 1 slag uitgevoerd
Bij een factor 2 ...
Wordt bij 1 puls 2 slagen uitge‐ voerd
Bij een factor 25 ...
Wordt bij 1 puls 25 slagen uitge‐ voerd
Verklaring bij pulsdeling Factor
Pulsen en slagen
Bij een factor 1 ...
Wordt na 1 puls 1 slag uitgevoerd
Bij een factor 0,5 ...
Wordt na 2 pulsen 1 slag uitge‐ voerd
Bij een factor 0,1 ...
Wordt na 10 pulsen 1 slag uitge‐ voerd
Bij een factor 0,75 ...
Wordt één keer na 2 pulsen 1 slag uitgevoerd, dan twee keer na 1 puls 1 slag en weer na 2 pulsen 1 slag etc.
Indien bij het delen door de factor een restwaarde ontstaat, telt de pompsoftware deze restwaarden bij elkaar op. Zodra deze bij elkaar opgeteld "1" of meer zijn voert de pomp een extra slag uit. Daarmee is het gemiddelde tijdens doseerbe‐ drijf exact het aantal slagen volgens de factor.
45
Instellen Functieuitbreiding "Memory"
U kunt bovendien de functieuitbreiding "Memory" activeren (indicator „Mem“ verschijnt op het LCD-scherm; „Mem“ = Memory = geheugen). Als "Memory" is geactiveerd, telt de pompsoftware de restslagen die niet kunnen worden voltooid, bij elkaar op tot de maximumcapaciteit van het geheugen van 65535 slagen. Als deze maximumcapaciteit wordt over‐ schreden, schakelt de pomp over op storing. U kunt de pomp bijv. in combinatie met contactwatermeters optimaal aan het desbetreffende proces aanpassen.
8.5.4 Instellingen voor bedieningsmenu "Batch" (BATCH-menu) Behalve de in het hoofdstuk "Instellingen voor programmeerbare functies (SET-menu)" nader beschreven instellingsmenu's is bovendien in het bedieningsmenu „Batch“ in het „SET“ -menu het „BATCH“ -menu beschik‐ baar.
Continuweergave
B0092
Afb. 36 Het bedieningsmenu „Batch“ is een variant van het bedieningsmenu „Contact“ - zie eerst het hoofdstuk "Instellingen voor bedieningsmenu „Contact“ . U kunt ook hier een aantal slagen voorselecteren (geen breuken, alleen hele getallen van 1 t/m 65535) en tevens een doseerhoe‐ veelheid (batch). Druk, om tussen de invoer "Aantal slagen" en "Doseer‐ hoeveelheid" te wisselen, in het desbetreffende menupunt 1 x op de toets [ i ] (zie "Bedienings-/instellingsoverzicht" in de bijlage). Het bedieningsmenu „Batch“ is bedoeld voor grote doseerhoeveelheden. De dosering kan worden geactiveerd door op de toets [P] te drukken of door een puls via de bus "Externe aansturing". Het aantal ontvangen pulsen dat nog niet kon worden voltooid, slaat de pompbesturing op in het geheugen voor het aantal slagen. Het geheugen voor het aantal slagen is wanneer "Memory" niet is geactiveerd, begrensd tot de batchgrootte - met "Memory" op 65535 slagen. U kunt het geheugen wissen door over te schakelen naar een ander bedieningsmenu. Functieuitbreiding "Memory"
U kunt bovendien de functieuitbreiding "Memory" activeren (indicator „Mem“ verschijnt op het LCD-scherm; „Mem“ = Memory = geheugen). Als "Memory" is geactiveerd, telt de pompsoftware de restslagen die niet kunnen worden voltooid, bij elkaar op tot de maximumcapaciteit van het geheugen van 65535 slagen. Als deze maximumcapaciteit wordt over‐ schreden, schakelt de pomp over op storing. U kunt de pomp bijv. in combinatie met contactwatermeters optimaal aan het desbetreffende proces aanpassen.
8.6 Instellingen voor programmeerbare functies (SET-menu) In het SET-menu zijn in alle bedieningsmenu's instellingsmenu's voor de volgende programmeerbare functies beschikbaar: n n n
46
Kalibreren ( „CALIB“ -menu) Hulpfrequentie ( „AUX“ -menu) Stroom ( „FLOW“ -menu; alleen beschikbaar als de doseerbewaking is aangesloten.)
Instellen
8.6.1 Instellingen voor de functie "Kalibreren" (CALIB-menu)
Continuweergave
B0093
Afb. 37 De pomp kan ook in gekalibreerde toestand worden bedreven. De desbe‐ treffende Continuweergaven geven dan direct de doseerhoeveelheid of de doseercapaciteit weer. De kalibratie blijft gehandhaafd bij een wijziging van de ingestelde slaglengte met max. ±10 schaaldelen (bij een ingestelde slaglengte van 40% is dat een bereik van 30% ... 50%). Als de slaglengte met meer dan ±10 schaaldelen wordt gewijzigd, gaat het gele waarschu‐ wingslampje branden, begint de Continuweergave te knipperen en ver‐ schijnt de knipperende indicator „Calib“ . – –
Stel de slaglengte niet kleiner in dan 20%! De kalibratie wordt anders onnauwkeurig. De kalibratie wordt nauwkeuriger naarmate de pomp meer slagen tijdens het kalibreren uitvoert. Advies: mini‐ maal 200 slagen.
Kalibreren VOORZICHTIG! Gevaar bij gevaarlijke doseermedia Bij het opvolgen van de volgende handelingsaanwijzingen is contact met het doseermedium mogelijk. – –
Neem veiligheidsmaatregelen voor het uitvoeren van de volgende handelingsaanwijzingen wanneer het doseer‐ medium gevaarlijk is. Houdt u zich aan de veiligheidsinformatiebladen van het doseermedium.
1.
Steek de zuigslang in een kalibratiebuis met het doseermedium. De persslang moet op een definitieve wijze zijn geïnstalleerd (bedrijfs‐ druk,...!).
2.
Zuig het doseermedium aan (gelijktijdig op beide pijltoetsen drukken) als de zuigslang leeg is.
3.
Noteer de vulhoogte in de kalibratiebuis en de slaglengte.
4.
Selecteer het „CALIB“ -menu en ga naar het eerste menupunt door op de toets [P] te drukken.
5.
Selecteer met een pijltoets „ON“ en ga naar het volgende menu‐ punt door op de toets [P] te drukken.
6.
Druk op de toets [P] om het kalibreren te starten: De pomp begint te pompen en geeft het aantal slagen weer - telkens na een bepaalde tijd verschijnt „STOP“ . De pomp werkt met de slagfrequentie die onder „MANUAL“ is ingesteld.
7.
Stop de pomp met de toets [P] na een passend aantal slagen.
8.
Bepaal de gedoseerde doseerhoeveelheid (verschil beginhoeveel‐ heid - resthoeveelheid).
9.
Voer deze hoeveelheid in het volgende menupunt in en ga afslui‐ tend door op de toets [P] te drukken naar het volgende menupunt.
47
Instellen 10.
Selecteer in menupunt „UNIT“ de eenheid ( „L“ of „gal“ ) met een pijltoets en druk op de toets [P]. ð De pomp is gekalibreerd.
Gevolg: De desbetreffende Continuweergaven geven de gekalibreerde waarden weer. Het totale aantal slagen en het totale aantal liters worden door het kalibreren op "0" ingesteld. De pomp bevindt zich in de STOP-toestand.
n n n
8.6.2 Instellingen voor de functie "Hulpfrequentie" (AUX-menu)
Continuweergave
B0094
Afb. 38 Met de programmeerbare functie "Hulpfrequentie" kunt u een extra slag‐ frequentie inschakelen die in het „AUX“ -menu kan worden ingesteld. Zij kan via de bus "Externe aansturing" worden geactiveerd. Als de hulpfre‐ quentie is geactiveerd, dan verschijnt de indicator „Aux“ op het LCDscherm. Deze hulpfrequentie heeft voorrang op de slagfrequentie die door het actueel geselecteerde bedieningsmenu wordt weergegeven.
8.6.3 Instellingen voor de functie "Flow" (FLOW-menu)
Continuweergave
B0095
Afb. 39 Het „FLOW“ -menu verschijnt alleen dan als er een doseerbewaking op de bus "Doseerbewaking" is aangesloten. De doseerbewaking registreert de afzonderlijke doseerslagen van de pomp bij de persaansluiting en meldt deze terug aan de pompbesturing. Als deze terugmelding zo vaak opeen‐ volgend als in het „FLOW“ -menu is ingesteld, achterwege blijft (door uitval of een te lage dosering), dan wordt de pomp gestopt.
8.7 Code instellen (CODE-menu) In het „CODE“ -menu kunt u invoeren of u delen van de instelmogelijk‐ heden wilt blokkeren.
48
Instellen
Continuweergave
B0096
Afb. 40 U kunt in het eerste menupunt CODE 1 of CODE 2 instellen (beide maken gebruik van hetzelfde getal). n n
n
Selecteer „CODE 1“ om de instelmodus te blokkeren (① in "Bedie‐ nings-/instellingsoverzicht in de bijlage). Voer in het volgende menu‐ punt het getal in dat u als code wilt gebruiken. Selecteer „CODE 2“ om de instellingsmogelijkheid voor de direct ver‐ anderbare waarden in de Continuweergaven te blokkeren (② in "Bedienings-/instellingsoverzicht in de bijlage). Voer in het volgende menupunt het getal in dat u als code wilt gebruiken. Selecteer „NONE“ om een ingestelde blokkering op te heffen.
8.8 Totaal aantal slagen of aantal liters wissen (CLEAR-venster)
Continuweergave
B0097
Afb. 41 In het „CLEAR“ -venster kunt u het opgeslagen totaal aantal slagen en gelijktijdig het totaal aantal liters wissen (= op "0" instellen). Verlaat daar‐ voor het venster door kort op de toets [P] te drukken. De waarden zijn vanaf de inbedrijfstelling van de pomp of de laatste keer wissen opgeteld.
49
Bediening
9
Bediening In dit hoofdstuk worden alle bedieningsmogelijkheden beschreven die u heeft, als de pompbesturing zich in een Continuweergave bevindt - in de weergaven ontbreekt het symbool voor de toets [P]. –
–
Zie voor aanvullende informatie de overzichten "Bestu‐ ringselementen en toetsfuncties" en "Bedienings-/instel‐ lingsoverzicht" aan het einde van de gebruikershandlei‐ ding. Zie tevens het overzicht "Continuweergaven". Het geeft weer welke Continuweergaven in welk bedieningsmenu beschikbaar zijn en welke waarden direct in de desbe‐ treffende Continuweergave kunnen worden gewijzigd.
9.1 Handmatig bedienen Slaglengte instellen
U kunt de slaglengte met de slagverstelknop continu van 0 ... 100% instellen. Het aanbevolen slaglengtebereik waarin de ingestelde doseer‐ hoeveelheid technisch effectief kan worden gereproduceerd, bedraagt 30 ... 100%.
Bij lage slagfrequenties schakelt de pompbesturing over op Stop-and-go-bedrijf! Dit vindt plaats bij slagfrequenties die lager zijn dan 1/3 van de maximale slagfrequentie. Daardoor is gegarandeerd dat de motor bij lage slagfrequen‐ ties toch voldoende wordt gekoeld.
Met de toetsen beschikt u over de volgende bedieningsmogelijkheden zie de afbeelding op de volgende pagina: Pomp stoppen/starten
De pomp stoppen: Druk op de toets [START/STOP]. De pomp starten: Druk nogmaals op de toets [START/STOP].
Batch starten
In het bedieningsmenu „Batch“ : Druk kort op de toets [P].
Fabrieksinstellingen laden
Druk alleen 15 sec. lang op de toets [P] als u de fabrieksin‐ stellingen voor de kalibratie weer wilt laden! De actuele instellingen worden daarbij gewist.
Naar instelmodus overschakelen
Als u in een Continuweergave 2 sec. lang op de toets [P] drukt, schakelt de pompbesturing over op de instelmodus - zie hoofdstuk "Instellen". Als „CODE 1“ is ingesteld moet u nadat u op de toets [P] heeft gedrukt, eerst de code invoeren.
Instelbare waarden controleren
50
Na elke druk op de toets [i] verschijnt er een andere Continuweergave. Het aantal Continuweergaven hangt af van de identcode, het geselec‐ teerde bedieningsmenu en de aangesloten toegevoegde inrichtingen.
Bediening Instelbare waarden direct wijzigen
Druk net zo lang op één van de [pijltoetsen] totdat de indicator [Set] ver‐ schijnt om een waarde (zie onder) direct in de desbetreffende Continu‐ weergave te wijzigen. (De vertraging is geprogrammeerd zodat de waarden niet per ongeluk kunnen worden gewijzigd.) Als „CODE 2“ is ingesteld moet u nadat u op een [pijltoets] heeft gedrukt, eerst de code invoeren. De direct veranderbare waarden zijn:
Slagfrequentie
In de bedieningsmenu's „Manual“ , „Contact“ en „Batch“ : U kunt de slagfrequentie aanpassen in de Continuweergave „Slagfrequentie“ .
Doseercapaciteit
In het bedieningsmenu „Manual“ : U kunt de doseercapaciteit aanpassen in de Continuweergave "Doseerca‐ paciteit".
Factor
De factor is het aantal slagen dat door een externe puls of een druk op de toets [P] (alleen in bedieningsmenu „Batch“ ) wordt geactiveerd. In het bedieningsmenu „Batch“ : U kunt de factor in de Continuweergave "Restslagen" wijzigen. Enkele seconden nadat u de factor heeft ingesteld, gaat de pompbesturing terug naar de aanvankelijke Continuweergave.
Programmaversies weergeven
Druk 10 sec. lang op de toets [P] om de programmaversies weer te geven:
„V1052“ + „X1010“ Laat bij „LOAD3“ onmiddellijk de toets [P] los!
Batchgrootte
In het bedieningsmenu „Batch“ : U kunt de batchgrootte in de Continuweergave "Batchgrootte/restliters" wijzigen. Enkele seconden nadat u de batchgrootte heeft ingesteld, gaat de pompbesturing terug naar de aanvankelijke Continuweergave.
Aanzuigen
Als u gelijktijdig op de beide [pijltoetsen] drukt, wordt de functie "Aan‐ zuigen" geactiveerd.
Fouten bevestigen
Fouten worden door kort op de toets [P] te drukken, bevestigd.
51
Bediening Continuweergave
STOP
Pomp stoppen/starten
START
2
Instelbare waarden direct wijzigen
Aanzuigen
P P
i P
Charge starten (alleen in bedieningsmenu "Batch") Fouten bevestigen Instelbare waarden controleren
2s
1
1 = blokkering (CODE 1) 2 = blokkering (CODE 2)
Instelmodus
B0098
9.2 Afstandbediening De pomp kan via een besturingskabel, PROFIBUS® of de CAN-bus op afstand worden bestuurd - zie het hoofdstuk "Instellen - bedieningsmenu selecteren (MODE-menu)" en het hoofdstuk "Bedienen", de "Aanvullende gebruikershandleiding voor ProMinent® gamma/ L en ProMinent® Sigma uitvoeringen met PROFIBUS®" en de bijbehorende installatiedocumen‐ tatie.
52
Onderhoud
10
Onderhoud
Veiligheidsaanwijzingen WAARSCHUWING! Lees voor het verzenden van de pomp altijd de veiligheids‐ aanwijzingen en gegevens in het hoofdstuk "Opslag, trans‐ port en uitpakken" en houdt u zich daaraan!
VOORZICHTIG! Waarschuwing voor rondspuitend doseermedium Door de druk in de doseereenheid en de aangrenzende installatiedelen kan er uit de hydraulische onderdelen doseermedium spuiten wanneer deze worden gemanipu‐ leerd of geopend. – –
Haal de netstekker uit het stopcontact en zorg dat de pomp niet onbedoeld weer wordt aangesloten. Maak vóór alle werkzaamheden de hydraulische onder‐ delen van de installatie drukloos.
WAARSCHUWING! Waarschuwing voor gevaarlijk of onbekend doseermedium Indien er een gevaarlijk of onbekend doseermedium is gebruikt: het medium kan tijdens werkzaamheden aan de pomp bij de hydraulische onderdelen naar buiten komen. –
–
Neem vóór werkzaamheden aan de pomp passende vei‐ ligheidsmaatregelen (veiligheidsbril, veiligheidshand‐ schoenen, ...). Houdt u zich aan het veiligheidsinforma‐ tieblad van het doseermedium. Leeg en spoel vóór werkzaamheden aan de pomp de doseereenheid.
WAARSCHUWING! Gevaar van elektrische schok Bij werkzaamheden aan de motor of toegevoegde elektri‐ sche inrichtingen kunt u een stroomschok krijgen. – –
Volg voorafgaand aan werkzaamheden aan de motor de veiligheidsaanwijzingen in de desbetreffende gebruikers‐ handleiding op! Schakel eventueel aanwezige externe ventilatoren, stel‐ motoren of andere toegevoegde inrichtingen eveneens uit en controleer of ze spanningsloos zijn.
Bestel een reserveonderdelenset voor onderhoudswerk‐ zaamheden. U vindt de bestelnummers in de bijlage onder "Bestelinformatie", "Reserveonderdelensets".
Reserveonderdelen voor pompen van andere leveranciers kunnen bij pompen problemen veroorzaken. – –
Gebruik uitsluitend originele reserveonderdelen. Gebruik de juiste sets reserveonderdelen. Raadpleeg bij twijfel altijd de explosietekeningen en de bestelinformatie in de bijlage.
53
Onderhoud Standaarddoseereenheden: Interval
Onderhoudswerkzaamheid
Elk kwartaal
Controleer het oliepeil.
Elk kwartaal*
n n n n n n
Personeel
Controleren of de doseerleidingen goed vast zitten op de dosee‐ Fachpersonal reenheid. Controleer of het pers- en zuigventiel goed vast zitten. Controleer of de doseerkopschroeven goed vast zitten. Controleer de toestand van het doseermembraan - zie Ä „Toe‐ stand van doseermembraan controleren“ op pagina 54. Controleer of het transport goed verloopt: laat de pomp kort aan‐ zuigen. Controleer of de elektrische aansluitingen onbeschadigd zijn.
Na ca. 5000 bedrijfsuren Ververs de tandwielolie - zie "Tandwielolie verversen" in dit hoofd‐ stuk.
Unterwiesene Person
* Bij normale belasting (ca. 30% van continubedrijf). Bij zware belasting (bijv. continubedrijf): kortere intervallen. Toestand van doseermembraan contro‐ leren
Het doseermembraan is een slijtageonderdeel waarvan de levensduur afhankelijk is van de volgende parameters: n n n
Tegendruk van installatie Bedrijfstemperatuur Eigenschappen van doseermedia
Bij abrassieve doseermedia hebben de membranen een beperkte levens‐ duur. Het is onder dergelijke omstandigheden raadzaam om de mem‐ branen vaker te controleren. Aanhaalmomenten
Informatie
Waarde Eenheid
Aanhaalmomenten voor doseerkop‐ schroeven:
Doseereenheden met geïntegreerd over‐ stortventiel
WAARSCHUWING! Waarschuwing voor oogletsel Wanneer u het overstortventiel opent, kan er een veer met veel kracht uit springen. –
Tandwielolie verversen
Draag een veiligheidsbril.
Tandwielolie aftappen 1.
Draai de ontluchtingsschroef (1) eruit.
2.
Plaats een oliebak onder de olieaftapschroef (2).
3.
Schroef de olieaftapschroef (2) uit de aandrijvingsbehuizing.
4.
Laat de tandwielolie uit de aandrijving lopen.
5.
Schroef de olieaftapschroef (2) er met een nieuwe afdichting weer in.
Tandwielolie bijvullen
54
4,5 ... 5,0 Nm
Onderhoud Voorwaarde: Tandwielolie volgens hoofdstuk "Bestelaanwijzingen" beschikbaar. 1.
Start de pomp.
2.
Vul via de opening voor de ontluchtingsschroef (1) langzaam tand‐ wielolie bij totdat het oliekijkglas (3) voor de helft bedekt is.
3.
Laat de pomp nog één à twee minuten draaien.
4.
Schroef de ontluchtingsschroef (1) er weer in.
55
Reparatie
11
Reparatie
Veiligheidsaanwijzingen WAARSCHUWING! Lees voor het verzenden van de pomp altijd de veiligheids‐ aanwijzingen en gegevens in het hoofdstuk "Opslag, trans‐ port en uitpakken" en houdt u zich daaraan!
VOORZICHTIG! Waarschuwing voor rondspuitend doseermedium Door de druk in de doseereenheid en de aangrenzende installatiedelen kan er uit de hydraulische onderdelen doseermedium spuiten wanneer deze worden gemanipu‐ leerd of geopend. – –
Haal de netstekker uit het stopcontact en zorg dat de pomp niet onbedoeld weer wordt aangesloten. Maak vóór alle werkzaamheden de hydraulische onder‐ delen van de installatie drukloos.
WAARSCHUWING! Waarschuwing voor gevaarlijk of onbekend doseermedium Indien er een gevaarlijk of onbekend doseermedium is gebruikt: het medium kan tijdens werkzaamheden aan de pomp bij de hydraulische onderdelen naar buiten komen. –
–
11.1
Neem vóór werkzaamheden aan de pomp passende vei‐ ligheidsmaatregelen (veiligheidsbril, veiligheidshand‐ schoenen, ...). Houdt u zich aan het veiligheidsinforma‐ tieblad van het doseermedium. Leeg en spoel vóór werkzaamheden aan de pomp de doseereenheid.
Ventielen reinigen Reserveonderdelen die niet passen, kunnen bij pompen pro‐ blemen veroorzaken. – –
Personeel.
Gebruik alleen nieuwe onderdelen die bij uw specifieke ventiel passen (wat betreft vorm en chemicaliënbesten‐ digheid). Gebruik de juiste sets reserveonderdelen. Raadpleeg bij twijfel altijd de explosietekeningen en de bestelinformatie in de bijlage. n
Fachpersonal
Kogelventielen repareren VOORZICHTIG! Gevaar voor persoonlijk letsel en materiële schade Als de reparatie niet deskundig wordt uitgevoerd, kan er bij‐ voorbeeld doseermedium uit de doseereenheid lekken. – –
56
Gebruik alleen nieuwe onderdelen die bij uw ventiel passen - wat betreft vorm en chemicaliënbestendigheid! Let bij het monteren van het ventiel op de doorstroom‐ richting van de pers- en zuigaansluitingen.
Reparatie 1.
Schroef het ventiel uit de doseereenheid.
2.
Schroef de opsluitring (5) aan de zuigzijde open - zie afbeelding.
3.
Haal de onderdelen voorzichtig uit het ventiel (2).
4.
Vervang de versleten onderdelen.
5.
Reinig de overige onderdelen.
6.
Controleer alle onderdelen.
7.
Monteer de ventielkogel (3) en de ventielzitting (4).
8.
Schroef de opsluitring (5) erin.
1
2 3 4 5 P_SI_0013_SW
Afb. 42: Kogelventiel, enkelvoudig, doorsnede 1 2 3 4 5
Pakking Ventiel Ventielkogel Ventielzitting Opsluitring
57
Reparatie
11.2
Doseermembraan vervangen Reserveonderdelen voor pompen van andere leveranciers kunnen bij pompen problemen veroorzaken. – –
Gebruik uitsluitend originele reserveonderdelen. Gebruik de juiste sets reserveonderdelen. Raadpleeg bij twijfel altijd de explosietekeningen en de bestelinformatie in de bijlage.
Personeel.
n
Fachpersonal
Voorwaarden: n n n
Neem indien nodig veiligheidsmaatregelen. Houdt u zich aan het veiligheidsinformatieblad van het doseermedium. Maak de installatie drukloos.
1.
Leeg de doseereenheid: Zet de doseereenheid op zijn kop en laat het doseermedium eruit lopen. Spoel met een geschikt medium na. Spoel bij gevaarlijke doseermedia de doseereenheid zeer grondig!
2.
Zet terwijl de pomp draait de slagverstelknop tot aan de aanslag bij 0% slaglengte. ð De aandrijfas kan nu moeilijk worden verdraaid.
3.
Schakel de pomp uit.
4.
Schroef de hydraulische aansluitingen aan de pers- en zuigzijde eraf.
5.
Schroef de membraanbreuksensor uit de doseerkop.
6.
Verwijder de 6 schroeven in de doseerkop.
7.
Haal de doseerkop eraf.
8.
Controleer de toestand van de membraanbreuksensor - zie Ä „ Toestand van membraanbreuksensor controleren“ op pagina 60.
9.
Maak het membraan los van de aandrijfas door deze met een lichte ruk linksom te draaien.
10.
Schroef het membraan volledig van de aandrijfas.
11.
Schroef bij wijze van proef het nieuwe membraan rechtsom tegen de aanslag op de aandrijfas. ð Het membraan ligt nu tegen de aanslag van de schroefdraad en de lip van het membraan bevindt zich binnen het tolerantiebe‐ reik.
1 2
3 A
P_SI_0029
Afb. 43: Tolerantiebereik van de lip op de kopschijf 1 2 3
58
Membraan Kopschijf Lip
Reparatie A 12.
Tolerantiebereik Als dat niet lukt, verwijder dan vuil of spanen uit de schroefdraad en schroef vervolgens het membraan juist op de aandrijfas. ð Neem als het nog steeds niet lukt contact op met de ProMinent ProMaqua service afdeling.
13.
Steek de doseerkop met de schroeven op het membraan - de zui‐ gaansluiting moet in de definitieve montagepositie van de pomp naar beneden zijn gericht.
14.
Draai de schroeven eerst licht aan.
15.
Schroef de membraanbreuksensor in de doseerkop.
16.
Start de pomp en stel de slaglengte in op 100%.
17.
Stop de pomp en draai de schroeven nu kruiswijze vast. Aanhaal‐ momenten - zie Ä „Aanhaalmomenten“ op pagina 54.
18.
Start de pomp en controleer bij maximale druk of er geen lekkages zijn.
VOORZICHTIG! Waarschuwing voor uitstromend doseermedium Als het aanhaalmoment van de schroeven niet wordt gecon‐ troleerd, kunnen er in de doseereenheid lekkages ontstaan. – –
Controleer het aanhaalmoment van de schroeven na 24 uur bedrijf! Controleer bij PP-, PC- en TT-doseerkoppen de aan‐ haalmomenten bovendien om de drie maanden!
59
Reparatie Toestand van membraanbreuksensor con‐ troleren 1.
Als de membraanbreuksensor van binnen vochtig is geworden of als er vuil is binnengedrongen: membraanbreuksensor vervangen. 1
7
6
5
4
2
3
P_SI_0020_SW
Afb. 44: Doorsnede van de membraanbreuksignalering Sigma (uitvoering "Optische breukweergave") 1 2 3 4 5 6 7
Werklaag (≙ werkmembraan) Veiligheidslaag (≙ veiligheidsmembraan) Lip Plunjer Membraanbreuksensor Cilinder, rood Deksel, doorzichtig
2.
Als de plunjer van de membraanbreuksensor - zie Afb. 44, pos. 4 vochtig of vuil is geworden, reinig dan de sensor en de boring waarin de sensor loopt.
3.
Controleer of de sensor gemakkelijk in de boring kan worden bewogen.
4.
Monteer de schone membraanbreuksensor met de schone plunjer weer.
5.
Membraanbreuksensor testen:
Optische membraanbreuksensor 1.
Schroef het doorzichtige deksel van de membraanbreuksensor af.
2.
Druk de rode cilinder in de membraanbreuksensor totdat hij vast‐ klikt.
3.
Druk de plunjer aan de andere zijde van de membraanbreuksensor met een stomp, glad voorwerp in de doseerkop (ca. 4 mm) totdat deze in werking treedt. VOORZICHTIG! Doseermedium kan lekken Als de opzwelbare lip van het membraan wordt beschadigd, kan er bij een membraanbreuk doseer‐ medium lekken. Op de plunjer mogen geen krassen komen. Deze moet overal helemaal glad blijven zodat hij tijdens bedrijf niet de opzwelbare lip van het membraan beschadigt.
4.
60
Druk de rode cilinder nogmaals in de membraanbreuksensor en herhaal de test.
Reparatie 5.
Als deze niet beide keren in werking treedt, vervang dan de mem‐ braanbreuksensor.
6.
Schroef het doorzichtige deksel op de membraanbreuksensor als de test met succes is uitgevoerd en ga verder met het monteren van de membranen.
Elektrische membraanbreuksensor 1.
Druk de plunjer van de membraanbreuksensor met een stomp, glad voorwerp in de doseerkop (ca. 4 mm) totdat het analyseapparaat een alarm activeert. VOORZICHTIG! Doseermedium kan lekken Als de opzwelbare lip van het membraan wordt beschadigd, kan er bij een membraanbreuk doseer‐ medium lekken. Op de plunjer mogen geen krassen komen. Deze moet overal helemaal glad blijven zodat hij tijdens bedrijf niet de opzwelbare lip van het membraan beschadigt.
2.
Herhaal de test.
3.
Als het analyseapparaat niet beide keren een alarm activeert, ver‐ vang dan de membraanbreuksensor.
4.
Ga na een succesvolle test boven verder bij het monteren van de membranen.
5
3
13
4
2
1 P_SI_0038
Afb. 45: Doorsnede doseereenheid 1 2 3 4 5 13
Zuigventiel Doseermembraan Persventiel Doseerkop Kopschijf Veiligheidsmembraan
61
Functiestoringen verhelpen
12
Functiestoringen verhelpen
Veiligheidsaanwijzingen WAARSCHUWING! Waarschuwing voor gevaarlijk of onbekend doseermedium Indien er een gevaarlijk of onbekend doseermedium is gebruikt: het medium kan tijdens werkzaamheden aan de pomp bij de hydraulische onderdelen naar buiten komen. –
–
Neem vóór werkzaamheden aan de pomp passende vei‐ ligheidsmaatregelen (veiligheidsbril, veiligheidshand‐ schoenen, ...). Houdt u zich aan het veiligheidsinforma‐ tieblad van het doseermedium. Leeg en spoel vóór werkzaamheden aan de pomp de doseereenheid.
VOORZICHTIG! Waarschuwing voor rondspuitend doseermedium Door de druk in de doseereenheid en de aangrenzende installatiedelen kan er uit de hydraulische onderdelen doseermedium spuiten wanneer deze worden gemanipu‐ leerd of geopend. – –
12.1
Haal de netstekker uit het stopcontact en zorg dat de pomp niet onbedoeld weer wordt aangesloten. Maak vóór alle werkzaamheden de hydraulische onder‐ delen van de installatie drukloos.
Storing zonder storingsmelding
Storing zonder storingsmelding Foutbeschrijving
Oorzaak
Verhelpen
Personeel
Groen LED-lampje (bedrijfsindicator) brandt niet.
Er staat geen netspanning of de verkeerde spanning op.
Pas de voorgeschreven netspanning toe volgens de spanningsaanduiding op het typeplaatje.
Elektrofach‐ kraft
Foutbeschrijving
Oorzaak
Verhelpen
Personeel
De optische membraanbreuksensor is geactiveerd.
Het werkmembraan van het doseer‐ membraan is gescheurd.
Vervang het doseer‐ membraan.
Fachpersonal
WAARSCHUWING! Waarschuwing voor uitstromend doseermedium Bij het doseren van kritieke of brandbare doseermedia of bij het doseren in een explosiegevaarlijk bedrijfsruimte mag in geen geval het tweede membraan ook scheuren. –
62
Stop de pomp onmiddellijk als de membraanbreuk‐ sensor aanspreekt en gebruik de pomp alleen opnieuw met een nieuw meerlaagsveiligheidsmembraan.
Functiestoringen verhelpen
12.2 12.2.1
Storing met storingsmelding Storingsmeldingen
Foutbeschrijving
Oorzaak
Verhelpen
Rode LED-lampje brandt en in de weergave ver‐ schijnen de indicatoren „Error“ en „MINIM“ . Daarbij knippert de laatstgenoemde indicator.
Vloeistofpeil in de voorraadtank heeft "Vloeistofpeil laag fase 2" bereikt.
Vul de voorraadtank bij.
Rode LED-lampje brandt en in de weergave ver‐ schijnen de indicatoren „Error“ en „ANALG“ . Daarbij knippert de laatstgenoemde indicator.
Pompbesturing bevindt zich in bedieningsmenu „Analoog“ , er is in het „ANALG“ -menu een onjuist gedrag geprogrammeerd en de besturingsstroom is gezakt onder de 3,8 mA.
Los het probleem met de geringe besturingsstroom op.
Rode LED-lampje brandt en in de weergave ver‐ schijnen de indicatoren „Error“ en „CNTCT“ . Daarbij knippert de laatstgenoemde indicator.
Pompbesturing bevindt zich in het bedieningsmenu „Contact“ of „Batch“ en de functieuitbrei‐ ding "Memory" is ingesteld. Bovendien is er een zeer hoge factor ingesteld, zijn er te veel contacten ontvangen of is er te vaak op de toets [P] gedrukt: Daardoor is er een overflow in het geheugen voor het aantal slagen opgetreden!
Druk op de toets [P]. De geheu‐ geninhoud wordt gewist.
Rode LED-lampje brandt en in de weergave ver‐ schijnen de indicatoren „Error“ en „FLOW“ . Daarbij knippert de laatstgenoemde indicator.
De doseerbewaking is niet juist aangesloten.
Sluit de doseerbewaking juist aan.
Rode LED-lampje brandt en in de weergave ver‐ schijnen de indicatoren „Error“ en „MOTOR“ . Daarbij knippert de laatstgenoemde indicator.
Schakel de programmering van het onjuiste gedrag „UIT“ - zie hoofdstuk "Instellen - instellingen van bedieningsmenu (SETmenu)".
Stel de pomp nieuw in.
Druk op de toets [P]. Doseerbewaking meldt meer foute slagen dan in het „FLOW“ -menu is ingesteld.
Druk op de toets [P].
Motor kan vanwege te hoge tegendruk niet nauwkeurig genoeg werken.
Verminder de tegendruk.
Motor is oververhit.
Bepaal de oorzaak en verhelp het probleem. Druk op de toets [P] (reset‐ functie). Controleer de omgevingstempe‐ ratuur (max. 40°C). Laat de motor afkoelen. Druk op de toets [P] (reset‐ functie).
Overige motorstoring.
Overleg met ProMinent. Druk op de toets [P] (reset‐ functie).
Rode LED-lampje brandt en in de weergave ver‐ schijnen de indicatoren „Error“ en „TEMPERATUR“ . Daarbij knippert de laatstge‐ noemde indicator.
Rode LED-lampje brandt en in de weergave ver‐ schijnen de indicatoren „Error“ en „DIAPH“ . Daarbij knippert de laatstgenoemde indicator.
Temperatuur in het pomphuis te hoog vanwege te hoge buiten‐ temperatuur.
Zorg voor een lagere buitentem‐ peratuur. Laat de pomp afkoelen. Druk op de toets [P] (reset‐ functie).
Temperatuur in het pomphuis te hoog vanwege een te hoog opgenomen vermogen van de pomp.
Controleer de installatie, wijzig deze eventueel.
Doseermembraan is gescheurd.
Vervang het doseermembraan volgens hoofdstuk "Repareren".
Laat de pomp afkoelen. Druk op de toets [P] (reset‐ functie).
63
Functiestoringen verhelpen Foutbeschrijving
Oorzaak
Verhelpen
Rode LED-lampje brandt en in de weergave ver‐ schijnen de indicatoren „Error“ en „FAN“ . Daarbij knippert de laatstgenoemde indicator.
Er is een storing in samenhang met de ventilator in het pomp‐ huis.
Controleer de ventilator, vervang deze eventueel.
Rode LED-lampje brandt en in de weergave ver‐ schijnen de indicatoren „Error“ en „SYSTEM“ . Daarbij knippert de laatstgenoemde indicator.
Storing in de besturing.
Druk op de toets [P] (reset‐ functie). Haal de netstekker van de pomp uit het stopcontact en steek hem er weer in. Als de foutmelding nog steeds verschijnt, stuur de pomp dan op naar ProMinent.
Rode LED-lampje brandt en in de weergave ver‐ schijnen de indicatoren „Error“ en „MEM“ . Daarbij knippert de laatstgenoemde indicator.
12.2.2
Er is een overflow opgetreden in Zoek de oorzaken en los het het geheugen voor het aantal probleem op. slagen. Druk op de toets [P] - houdt u rekening met de gevolgen voor uw proces.
Waarschuwingsmeldingen
Foutbeschrijving
Oorzaak
Verhelpen
Geel LED-lampje brandt.
Vloeistofpeil in de voorraadtank heeft "Vloeistofpeil laag fase 1" bereikt.
Vul de voorraadtank bij.
Geel LED-lampje brandt en de indicator „Calib“ knip‐ pert.
De pomp is gekalibreerd en de slaglengte wijkt meer dan ±10 schaaldelen af van de waarde bij de kalibratie.
Reset de slaglengte of kalibreer de pomp opnieuw bij de gewenste slaglengte.
12.3
Alle andere storingen Neem contact op met de voor u verantwoordelijke ProMinent vestiging of vertegenwoordiging!
64
Buitenbedrijfstelling
13
Buitenbedrijfstelling
Buitenbedrijfstelling WAARSCHUWING! Gevaar van elektrische schok Bij werkzaamheden aan de motor of toegevoegde elektri‐ sche inrichtingen kunt u een stroomschok krijgen. – –
Volg voorafgaand aan werkzaamheden aan de motor de veiligheidsaanwijzingen in de desbetreffende gebruikers‐ handleiding op! Schakel eventueel aanwezige externe ventilatoren, stel‐ motoren of andere toegevoegde inrichtingen eveneens uit en controleer of ze spanningsloos zijn.
WAARSCHUWING! Gevaar door chemicaliënresten Normaal gesproken bevinden zich na gebruik chemicaliën‐ resten in de doseereenheid en op het huis. Deze chemica‐ liënresten kunnen voor personen gevaarlijk zijn. – –
Houdt u zich bij verzenden of transporteren te allen tijde aan de veiligheidsaanwijzingen in het hoofdstuk "Opslag, transport en uitpakken". Reinig altijd de doseereenheid en de behuizing en ver‐ wijder daarbij chemicaliën en vuil. Houdt u zich aan het veiligheidsinformatieblad van het doseermedium.
WAARSCHUWING! Waarschuwing voor gevaarlijk of onbekend doseermedium Indien er een gevaarlijk of onbekend doseermedium is gebruikt: het medium kan tijdens werkzaamheden aan de pomp bij de hydraulische onderdelen naar buiten komen. –
–
Neem vóór werkzaamheden aan de pomp passende vei‐ ligheidsmaatregelen (veiligheidsbril, veiligheidshand‐ schoenen, ...). Houdt u zich aan het veiligheidsinforma‐ tieblad van het doseermedium. Leeg en spoel vóór werkzaamheden aan de pomp de doseereenheid.
VOORZICHTIG! Waarschuwing voor rondspuitend doseermedium Door de druk in de doseereenheid en de aangrenzende installatiedelen kan er uit de hydraulische onderdelen doseermedium spuiten wanneer deze worden gemanipu‐ leerd of geopend. – –
Haal de netstekker uit het stopcontact en zorg dat de pomp niet onbedoeld weer wordt aangesloten. Maak vóór alle werkzaamheden de hydraulische onder‐ delen van de installatie drukloos.
WAARSCHUWING! Waarschuwing voor oogletsel Wanneer u het overstortventiel opent, kan er een veer met veel kracht uit springen. –
Draag een veiligheidsbril.
65
Buitenbedrijfstelling
VOORZICHTIG! Gevaar van beschadiging van apparaat Het apparaat kan worden beschadigd door onjuiste opslag en/of transport. –
(Voorlopige) buitenbedrijfstelling
Personeel.
Houdt u zich bij een voorlopige buitenbedrijfstelling aan de instructies in het hoofdstuk "Opslag, transport en uit‐ pakken". n
Fachpersonal
1.
Haal de voedingskabel van de pomp uit het stopcontact.
2.
Maak het hydraulische systeem van de pomp drukloos en zorg voor ventilatie.
3.
Leeg de doseereenheid door de pomp op de kop te zetten en het doseermedium eruit te laten lopen.
4.
Spoel de doseereenheid met een geschikt medium - houdt u zich aan het veiligheidsinformatieblad! Spoel de doseerkop grondig uit indien er gevaarlijke doseermedia werden toegepast!
5.
Eventuele aanvullende werkzaamheden - zie hoofdstuk "Opslag, transport en uitpakken".
Definitieve buitenbedrijfstelling Personeel.
n
Fachpersonal
Tap bovendien de tandwielolie af - zie hoofdstuk "Onderhoud". Afvoeren Personeel.
n
Fachpersonal
VOORZICHTIG! Gevaar voor milieu door onjuist afvoeren – Houdt u zich aan de actueel geldende voorschriften in uw land, met name met betrekking tot elektronisch afval!
VOORZICHTIG! Gevaar voor milieu door tandwielolie In de pomp bevindt zich tandwielolie die schadelijk is voor het milieu. – –
66
Tap de tandwielolie uit de pomp af. Houdt u zich aan de actueel geldende voorschriften in uw land!
Technische gegevens
14 14.1
Technische gegevens Capaciteitsgegevens
S3Ca Type
Minimale pompcapaciteit bij maximale tegendruk
Maxi‐ male slagfre‐ quentie
Zuig‐ hoogte
Toegest. voordruk zuigzijde
Aanslui‐ ting
bar
psi
l/h
gph
slagen/ minuut
ml/slag
mWK
bar
R"-DN
120145 PVT
10
145
160
42
90
31,5
5
2
1 1/2" DN25
120145 SST
12
174
160
42
90
31,5
5
2
1 1/2" DN25
120190 PVT
10
145
220
58
120
31,5
5
2
1 1/2" DN25
120190 SST
12
174
220
58
120
31,5
5
2
1 1/2" DN25
120270 PVT
10
145
330
87
180
31,5
5
2
1 1/2" DN25
120270 SST
12
174
330
87
180
31,5
5
2
1 1/2" DN25
070410 PVT
7
100
500
132
90
95,1
4
1
2" - DN25
070410 SST
7
100
500
132
90
95,1
4
1
2" - DN25
070580 PVT
7
100
670
177
120
95,1
4
1
2" - DN25
070580 SST
7
100
670
177
120
95,1
4
1
2" - DN25
040830 PVT
4
58
1040
275
180
95,1
3
1
2" - DN25
040830 SST
4
58
1040
275
180
95,1
3
1
2" - DN25
Alle gegevens gelden voor water van 20°C. De zuighoogte geldt voor een gevulde zuigleiding en een gevulde dosee‐ reenheid - bij juiste installatie. Nauwkeurigheid
Informatie
Waarde Eenheid
Reproduceerbaarheid
±2 % *
* - Bij juiste installatie, gelijkblijvende omstandigheden, minstens 30% slaglengte en water van 20°C
14.2
Verzendgewicht Typen
Materiaaluitvoe‐ ring
Verzendgewicht kg
120145 ... 120270
070410 ... 040830
PVT
22
SST
26
PVT
24
SST
29
67
Technische gegevens
14.3
Materialen die met medium in contact komen
DN 25 kogelventielen Materiaaluit‐ voering
Doseereen‐ heid
Zuig-/persaanslui‐ ting
Afdichtingen*
Ventielkogels
Ventielzittingen
Geïntegreerd overstortven‐ tiel
PVT
PVDF
PVDF
PTFE
Glas
PTFE
PVDF/FPM of EPDM
SST
Roestvrij staal 1.4404
Roestvrij staal 1.4581
PTFE
Roestvrij staal PTFE 1.4404
Roestvrij staal/FPM of EPDM
DN 32 plaatkleppen Materiaaluit‐ voering
Doseereen‐ heid
Zuig-/persaanslui‐ ting
Afdichtingen*
Ventiel‐ platen / ven‐ tielveren
Ventielzittingen
Geïntegreerd overstortven‐ tiel
PVT
PVDF
PVDF
PTFE
Keramiek / Hast. C + CTFE**
PTFE
PVDF/FPM of EPDM
SST
Roestvrij staal 1.4404
Roestvrij staal 1.4581
PTFE
Roestvrij staal PTFE 1.4404 / Hast. C
Roestvrij staal/FPM of EPDM
* Doseermembraan is PTFE-bekleed ** De ventielveer is bekleed met CTFE (bestendigheid vergelijkbaar met PTFE)
14.4 14.4.1
Omgevingscondities Omgevingsvoorwaarden
Pomp, compl.
14.4.2
Waarde Eenheid
Opslag- en transporttemperatuur:
-10 ... +50 °C
Omgevingstemperatuur tijdens bedrijf (aandrijving + motor):
-10 ... +40 °C
Temperaturen media
Doseereenheid PVT
Doseereenheid SST
68
Informatie
Informatie
Waarde Eenheid
Temp. max., langdurig bij max. bedrijfs‐ druk
65 °C
Temp. max., voor 15 min bij max. 2 bar
100 °C
Temperatuur min.
-10 °C
Informatie
Waarde Eenheid
Temp. max., langdurig bij max. bedrijfs‐ druk
90 °C
Temp. max., voor 15 min bij max. 2 bar
120 °C
Temperatuur min.
-10 °C
Technische gegevens
14.4.3
Luchtvochtigheid
Luchtvochtigheid
Informatie
Waarde Eenheid
Luchtvochtigheid, max.*:
95 % rel. vochtig‐ heid
*niet condenserend
14.4.4
Beschermingsklasse en veiligheidseisen
Beschermingsklasse
Contact- en vochtigheidsbescherming: IP 55 conform IEC 529, EN 60529, DIN VDE 0470 deel 1
Veiligheidseisen
Beschermingsniveau: 1 - lichtnetaansluiting met aardleiding
14.5
Elektrische aansluiting De elektrische gegevens hebben geen betrekking op de motor, maar op de pomp die als één geheel wordt aange‐ sloten. Zie voor de elektrische gegevens van de motor de motorin‐ formatiebladen 1018455, 1018432, 1018433 van de meege‐ leverde extra CD met ProMinent gebruikershandleidingen voor pompen.
Elektrische gegevens S3Ca-pomp
Identcode-kenmerk "Elektrische voeding" - "U": 115 - 230 V ± 10%, 50/60 Hz Elektrische gegevens bij 115 V Informatie
Waarde Eenheid
Nominaal vermogen
420 W
Nominale stroom
6,0 A
Piekstroom tijdens bedrijf*
20 A
Inschakelpiekstroom (voor ca. 100 ms)
12 A
Elektrische gegevens bij 230 V Informatie
Waarde Eenheid
Nominaal vermogen
420 W
Nominale stroom
3,4 A
Piekstroom tijdens bedrijf*
13 A
Inschakelpiekstroom (voor ca. 100 ms)
24 A
* Interne omschakeling
69
Technische gegevens Zekeringen Zekering
Waarde
Bestelnr.
Zekering intern
6,3 AT (1,5 kV)
732379
Gebruik alleen originele zekeringen van ProMinent! Het is niet voldoende om één zekering met de bovenstaande waarde te installeren.
14.6
Membraanbreuksensor
a) Reedcontact (identcode-kenmerk "Slag‐ sensor": 2)
Pin
Toewijzing
1 (wit
4,5 V ... 24 V, max. 10 mA
2 (bruin)
OUT, open collector, 24 V, 20 mA
3 (groen)
Aarde
Informatie
Waarde Eenheid
Pulslengte (Low)*
≥4 ms
* Afhankelijk van overbrenging en netfrequentie
De polariteit is willekeurig.
b) Namur-sensor (identcode-kenmerk "slagsensor": 3)
5-25 V DC, conform Namur resp. DIN 60947-5-6, potentiaalvrij aangelegd. Informatie
Waarde Eenheid
Nominale spanning *
8 VDC
Stroomopname - actief oppervlak vrij
> 3 mA
Stroomopname - actief oppervlak bedekt
< 1 mA
Nominale schakelafstand
1,5 mm
* Ri ~ 1 kΩ
14.7
Kabelkleur
Polariteit
Blauw
-
Bruin
+
Relais Zie voor de technische gegevens voor het relais hoofdstuk "Installeren, elektrisch".
70
Technische gegevens
14.8
Tandwielolie Fabrikant Naam
Mobil
Viscosi‐ teits‐ klasse (ISO 3442)
Bestelnr.
Hoeveel‐ heid
Hoeveel‐ heid, nodig
Mobil VG 460 Gear 634 *
1004542
1,0 l
0,9 l
* Of vergelijkbare tandwielolie
14.9
Geluidsdrukniveau
Geluidsdrukniveau
Geluidsdrukniveau LpA < 70 dB conform EN ISO 20361:2010-10 bij maximale slaglengte, maximale slagfrequentie, maximale tegendruk (water)
71
Grafieken voor het instellen van de doseercapaciteit
15 A 500
Grafieken voor het instellen van de doseercapaciteit A
S3Ca
C [l/h]
1400 1300 1200
120330 120270 120190 120145
400
200
100
0 0 500
10
041030 040830 070580 070410
1100 1000 900 800
300
B
S3Ca
C [l/h]
20
30
40
50
S [%]
60
70
80
90
100
700 600 500 400 300 200 100 0 0
B
C [l/h]
1400
10
20
30
40
50
60
S [%]
70
80
90
100
C [l/h]
1300 1200 400
1100 1000 900 800
300
700 600 500 400
200 120330 120270 120190 120145
100
0 0
1
2
041030 040830 070580 070410
300 200 100 0 3
4
5
6
p [bar]
7
8
9
10
11
12
0
0.5
1
1.5
2
2.5
3
3.5
p [bar]
4
4.5
5
5.5
6
6.5
7
Afb. 46: A) Doseercapaciteit C bij minimale tegendruk afhankelijk van de slaglengte s. B) Doseercapaciteit C afhankelijk van de tegendruk p.
72
Maatschetsen
16
Maatschetsen
Maatschets Sigma/ 3, S3Ca
P_SI_0055_SW 61_01-101_00_15-73
Afb. 47: Maatschets Sigma/ 3, S3Ca - maten in mm
+ ++ connection
+ slangtule ++ inlegdeel
⌀M*
⌀M**
M
DN10-PVA / PVE
16
21.4
G 3/4 A
DN10-SSA / SSE
16
-
G 3/4
DN20-PVA / PVE
25
35.5
G 1 1/4 A
DN20-SSA / SSE
25
-
G1
* Slangpilaar en wartelmoer ** Inlegdeel en wartelmoer
73
Motorinformatieblad standaardmotor
17
Motorinformatieblad standaardmotor Motor Datenblatt / Motor data sheet / Fiche technique pour moteur Bestell Nr. order no. / no. de commade
1006918
Motor- Typ
AF71/4B-7
Hersteller producer / producteur
ATB Mat.Nr. 365873
Leistungsfaktor
0,62
motor type
power factor
0,69
type du moteur
facteur de puissance
Maschinenart
3 Ph. Motor
Wirkungsgrad
type of machine
efficiency
désignation
rendement
Schutzart
IP55
Bemessungsfrequenz
degree of protection
rated frequency
degré de protection
fréquence nominale
Bauform
50 / 60 Hz
Bemessungsdrehzahl
1440
mounting
rated speed
1750
construction
vitesse nominale
Bemessungsleistung
IMV1
75%
0,370kW
temperature class
puissance nominale
class d'isolement
rpm t/mn
Wärmeklasse
rated output
U/min
F
/Δ
Anzugsstrom
rated voltage
380-420/220-240V
starting current
fold
tension nominale
380-480/220-280V
courant de démarrage
fois
Bemessungsspannung
5,3
fach
Bemessungsstrom
1,20/2,10A
Anzugsmoment
rated current
1,00/1,75A
starting torque
fold
couple de démarrage
fois
courant nominale Geprüft nach
EN60034
Kippmoment
3,35
fach
3,2
fach
tested in acc. with
pull-out torque
fold
contrôlé selon
couple de décrochage
fois
ATEX Nr.
Umgebungstemperatur
40°C
ambient temperature température ambiante Ex-Schutzklasse
Schaltung
ex-protective system
connection
/Δ
branchement Drehzahlregelbereich speed ajustment range
Anmerkung
* auf Anfrage beim Hersteller
comments
* upon request at manufacturer
observation
* sur demande auprès du producteur
ProMinent Pumpentyp
S3CaH _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ U _ _ _
Die Daten entsprechen den Angaben der Motorenhersteller. Kenndaten funktionsgleicher Motoren anderer Hersteller ändern sich nur unwesentlich. Angaben ohne Gewähr. The data correspond to the details given by the motor manufacturers. Ratings of motors with the same functions made by other producers show insignificant changes only. This information is supplied without liability. Les données techniques correspondent au descriptif du fabricant des moteurs. Les données techniques des moteurs similaires chez d’ autres fabricants varient très peu. Données sont d’ ordre général.
ProMinent Dosiertechnik GmbH . 69123 Heidelberg . Germany
74
Nr./No. MD-1006918
Datum/Date Jan 2010
Explosietekeningen Sigma/ 3
18
Explosietekeningen Sigma/ 3
Doseereenheid Sigma/ 3 330 PVT
1 2 3
5
6
4
5
61_05_103_00_67_03 P_SI_0082_SW
Afb. 48: Doseereenheid Sigma/ 3 330 PVT
Pos.
Beschrijving
Type 120145, 120190, 120270, 120330
1
Veer
**
2
Kogel
*
3
Kogelzitting
*
4
Membraanbreuksensor, optisch
1033323
5
Ventiel
740615*
6
Meerlaagsmembraan
1029604*
* De genoemde posities vormen de bestanddelen van de reserveonder‐ delenset. ** Speciale toebehoren (niet in de reserveonderdelenlijst). Technische wijzigingen voorbehouden.
75
Explosietekeningen Sigma/ 3 Doseereenheid Sigma/ 3 1000 PVT
1 2 3
5 6
4
5
61_05_104_01_26_03 P_SI_0083_SW
Afb. 49: Doseereenheid Sigma/ 3 1000 PVT
Pos.
Beschrijving
Type 070410, 070580, 040830, 041030
1
Veer
*
2
Kogel
*
3
Kogelzitting
*
4
Membraanbreuksensor, optisch
1033323
5
Ventiel
1002806*
6
Meerlaagsmembraan
1029603*
* De genoemde posities vormen de bestanddelen van de reserveonder‐ delenset. Technische wijzigingen voorbehouden.
76
Explosietekeningen Sigma/ 3 Sigma/ 3 PVT OV-A
10
* * * * *
*
P_SI_0086_SW
Afb. 50: Sigma/ 3 PVT OV-A
Pos.
Beschrijving
Type 120145, Type 070410, 120190, 070580 120270, 120330
10
Overstortventiel compl. 10 bar PVA
1005626
10
Overstortventiel compl. 7 bar PVA
10
Overstortventiel compl. 4 bar PVA
Type 040830, 041030
1004801 1004778
* De genoemde posities vormen de bestanddelen van de reserveonderdelenset. Veren in Hastelloy C, O-ringen in FPM-A en EPDM. Technische wijzigingen voorbehouden.
77
Explosietekeningen Sigma/ 3 Doseereenheid Sigma/ 3 330 SST
1 2 3
5 6
4
5
61_05_103_00_67_03 P_SI_0084_SW
Afb. 51: Doseereenheid Sigma/ 3 330 SST
Pos.
Beschrijving
Type 120145, 120190, 120270, 120330
1
Veer
**
2
Kogel
*
3
Kogelzitting
*
4
Membraanbreuksensor, optisch
1033323
5
Ventiel
803708
6
Meerlaagsmembraan
1029604*
* De genoemde posities vormen de bestanddelen van de reserveonder‐ delenset. ** Speciale toebehoren (niet in de reserveonderdelenlijst). Technische wijzigingen voorbehouden.
78
Explosietekeningen Sigma/ 3 Doseereenheid Sigma/ 3 1000 SST
1 2 3
5 6
4 5
61_05_104_01_32_03 P_SI_0085_SW
Afb. 52: Doseereenheid Sigma/ 3 1000 SST
Pos.
Beschrijving
Type 070410, 070580, 040830, 041030
1
Veer
*
2
Kogel
*
3
Kogelzitting
*
4
Membraanbreuksensor, optisch
1033323
5
Ventiel
1002811
6
Meerlaagsmembraan
1029603*
* De genoemde posities vormen de bestanddelen van de reserveonder‐ delenset. Technische wijzigingen voorbehouden.
79
Explosietekeningen Sigma/ 3 Sigma/ 3 SST OV-A
10
* * * * *
*
P_SI_0086_SW
Afb. 53: Sigma/ 3 SST OV-A
Pos.
Beschrijving
Type 120145, 120190, 120270, 120330
10
Overstortventiel compl. 12 bar SSA
1005625
10
Overstortventiel compl. 7 bar SSA
10
Overstortventiel compl. 4 bar SSA
Type 070410, 070580
Type 040830, 041030
1005042 1005038
* De genoemde posities vormen de bestanddelen van de reserveonderdelenset. Veren in Hastelloy C, O-ringen in FPM-A en EPDM. Technische wijzigingen voorbehouden.
80
Sigma/ 3 - bestelinformatie
19
Sigma/ 3 - bestelinformatie Reserveonderdelensets bevatten normaal gesproken de slijtageonder‐ delen voor een doseereenheid.
Overige plaatsen waar bestelinformatie wordt vermeld: Explosietekeningen, algemene gebruikershandleiding voor ProMinent® motorgedreven doseerpompen en hydraulische toebehoren, ProMinent® productcatalogus, www.prominent.nl.
Reserveonderdelensets PVT (doseereen‐ heden)
Reserveonderdelenset
Typen 120145, 120190, 120270, 120330
FM 330
1034678
FM 1000
Typen 070410, 070580, 040830, 041030
1034681
Inhoud van de levering: zie explosietekeningen. Reserveonderdelensets SST (doseereen‐ heden)
Reserveonderdelenset
Typen 120145, 120190, 120270, 120330
FM 330
1034679
FM 330 met 2 ventielen compl.
1034680
Typen 070410, 070580, 040830, 041030
FM 1000
1034682
FM 1000 met 2 ventielen compl.
1034683
Inhoud van de levering: zie explosietekeningen. Reserveonderdelensets voor geïntegreerd overstortventiel
Reserveonder‐ delenset
Voor materiaa‐ luitvoering
Afdichtingen
Bestelnr.
ETS OV 4 bar
PVT/SST
PTFE
1031204
ETS OV 7 bar
PVT/SST
PTFE
1031205
ETS OV 10 bar
PVT
PTFE
1031201
Inhoud van de levering: zie explosietekeningen.
81
EG-conformiteitsverklaring
20
EG-conformiteitsverklaring
Voor pompen zonder explosiebescher‐ ming:
EG-conformiteitsverklaring Hiermee verklaren wij,
ProMinent Dosiertechnik GmbH Im Schuhmachergewann 5 - 11 D - 69123 Heidelberg
dat het hieronder genoemde product op grond van het ontwerp, de constructie en de door ons op de markt gebrachte uitvoering voldoet aan de desbetreffende fundamentele veiligheids- en gezondheidseisen in de EG-richtlijn. Deze verklaring verliest haar geldigheid wanneer er aanpassingen aan het product worden uitgevoerd die niet met ons zijn afgestemd.
Benaming van het product:
Doseerpomp, serie Sigma
Producttype:
S3Ba... / S3Ca...
Serienummer:
zie typeplaatje op het apparaat
Toepasselijke EG-richtlijnen:
EG-Machinerichtlijn (98/37/EG) EG-Laagspanningsrichtlijn (2006/95/EG) EG-Richtlijn inzake elektromagnetische compatibiliteit (2004/108/EG)
Toegepaste geharmoniseerde normen in het bijzonder:
EN ISO 12100-1, EN ISO 12100-2, EN 809, EN 60034-1/7/18, EN 60335-1, EN 60335-2-41, EN 55014-1/2, EN 61000-3-2/3, EN 61000-6-2
Technische documentatie is samengesteld door:
Norbert Berger Im Schuhmachergewann 5-11 D-69123 Heidelberg
Datum / fabrikant - handtekening:
4-1-2010
Informatie m.b.t. ondertekenaar:
Joachim
Schall,
ontwikkelingsafdeling
82
hoofd
Veiligheidscertificaat - reparatieverklaring
21
Veiligheidscertificaat - reparatieverklaring
83
Bedienings-/instellingsoverzicht
22
Bedienings-/instellingsoverzicht Continuweergave
Pomp stoppen/starten = blokkering (CODE 1) = blokkering (CODE 2)
Instelbare waarden direct wijzigen
Aanzuigen Charge starten (alleen in bedieningsmenu "Batch") Fouten bevestigen Instelbare waarden controleren
P_SI_0040_SW
84
Bedienings-/instellingsoverzicht
Calib Set
Set
Set
P Set
Set
Calib Set
Set
Set
P_SI_0039_SW
85
Continuweergaven
23
Continuweergaven
Continuweergaven
Continuweergave
Bedieningsmenu "Analog" 0...20 mA
Bedieningsmenu "Manual"
Bedieningsmenu "Contact" met Memory en overbren‐ gingsfactor 5
Bedieningsmenu "Batch" met Memory
Slagfrequentie
Doseercapaciteit
Totaal aantal slagen
Totaal aantal liters (doseerhoeveelheid)
Weergave "Extern"
Signaalstroom
Restslagen
Chargegrootte / restliters
Factor
Slaglengte B0100
= met de pijltoetsen OMHOOG resp. OMLAAG direct veranderbare waarden
86
B0101
B0102
B0103
Indicator "Mem" alleen als functieuitbreiding "Memory" is geactiveerd
Index
24
Index
1, 2, 3 ...
F
4 - 20 mA....................................................................... 41
Factor............................................................................ 44
A
Flow............................................................................... 19
Aandrijfeenheid....................................................... 13, 15
FLOW-menu.................................................................. 48
Aandrijfmotor................................................................. 13
Fout............................................................................... 20
Aanduiding van veiligheidsaanwijzingen......................... 8
Foutenverwerking.......................................................... 44
Aansluiting..................................................................... 67
Functie.................................................................... 47, 48
Aanzuigen............................................................... 19, 20
Functiebeschrijving....................................................... 15
Afvoeren........................................................................ 66
Functie-indicator............................................................ 20
Analoog................................................................... 18, 41
Functies............................................................. 19, 20, 46
AUX-menu..................................................................... 48
G
B
Geheugen..................................................................... 46
Batch....................................................................... 18, 46
Geïntegreerd overstortventiel........................................ 25
Bedieningsmenu............................................... 41, 44, 46
Geluidsdrukniveau.................................................. 10, 71
Bedieningsmenu's................................................... 18, 20
Gewicht......................................................................... 67
Bedieningsmenu selecteren.......................................... 40
Grafieken....................................................................... 72
Bedrijfsindicator............................................................. 20
H
Beginselen voor het instellen van de pomp.................. 38
Handmatig............................................................... 18, 20
Beschermen.................................................................. 48
Hiërarchie bedieningsmenu's........................................ 20
Beschermingsklasse..................................................... 69
Hulpfrequentie............................................. 19, 20, 33, 48
Beschermingsniveau..................................................... 69
I
Bestelinformatie............................................................ 81
Incrementele verandering van een waarde................... 38
Besturingselementen.................................................... 13
Informatie voor een noodgeval...................................... 10
Blokkeren...................................................................... 48
Inhoud van levering....................................................... 11
Bovenste zijband..................................................... 42, 43
Installeren...................................................................... 23
Buitenbedrijfstelling....................................................... 65
Instelbare waarden controleren..................................... 39
BUS............................................................................... 19
Instellen......................................................................... 38
Bus "Externe aansturing".............................................. 33
Instellingen voor bedieningsmenu................................. 41
C
Instellingen voor bedieningsmenu "Analoog"................ 41
CALIB-menu.................................................................. 47
Instellingen voor bedieningsmenu "Batch".................... 46
CLEAR-venster............................................................. 49
Instellingen voor bedieningsmenu "Contact"................. 44
Code instellen............................................................... 48
Instellingen voor bedieningsmenu "Manual"................. 41
Contact.................................................................... 18, 44
Instellingen voor de functie "Flow"................................ 48
Contact- en vochtigheidsbescherming.......................... 69
Instellingen voor de functie "Hulpfrequentie"................ 48
Controleren................................................................... 39
Instellingen voor de functie "Kalibreren"....................... 47
Corrigeren..................................................................... 39
Instellingen voor programmeerbare functies................. 46
Curve............................................................................. 41
Instelmodus................................................................... 39
D
Invoer bevestigen.......................................................... 38
Doseerbewaking........................................................... 48
IP................................................................................... 69
Doseercapaciteit..................................................... 67, 72
J
Doseereenheid........................................................ 13, 16
Juist en passend gebruik................................................ 8
Doseereenheid legen.................................................... 66
Juist ingesteld cijfer....................................................... 39
Doseerkop..................................................................... 16
K
Doseermembraan vervangen........................................ 58
Kalibreren................................................................ 19, 47
E
Klimaat.......................................................................... 69
Elektrische gegevens.................................................... 69
Kwalificatie personeel................................................... 10
Elektrische voeding....................................................... 37
L
extern contact.......................................................... 20, 33
Lekkageboring............................................................... 54
Externe frequentieomschakeling................................... 20
Luchtvochtigheid........................................................... 69
87
Index M
Reedcontact.................................................................. 70
Maatschetsen................................................................ 73
Reparatie....................................................................... 56
Manual.......................................................................... 41
Reproduceerbaarheid................................................... 67
Materialen..................................................................... 68
Reserveonderdelensets................................................ 81
Materialen die met medium in contact komen............... 68
S
Membraan..................................................................... 16
SET-menu............................................................... 41, 46
Membraanbreuksensor........................................... 13, 70
Slagverstelknop............................................................. 13
Membraan vervangen................................................... 58
Stop......................................................................... 19, 20
Memory......................................................................... 46
Storingsindicator........................................................... 20
Menupunt verlaten zonder bevestiging......................... 38
Storingsmeldrelais................................................... 20, 29
MODE-menu........................................................... 19, 40
Storingstoestanden....................................................... 20
Monteren....................................................................... 21
T
N
Taktgeefrelais.......................................................... 20, 29
Naar instelmodus overschakelen.................................. 39
Tandwielolie.................................................................. 71
Namur-sensor............................................................... 70
Temperaturen................................................................ 68
Nauwkeurigheid............................................................ 67
Totaal aantal liters......................................................... 49
Niveauschakelaar.......................................................... 19
Totaal aantal slagen of aantal liters wissen.................. 49
Noodgeval..................................................................... 10
Transporteren................................................................ 11
O
U
Omgevingscondities...................................................... 68
Uitpakken...................................................................... 11
Onderhoud.................................................................... 53
V
Onderste zijband .................................................... 42, 43
Veiligheid......................................................................... 8
Opslag........................................................................... 11
Veiligheidscertificaat..................................................... 11
Opslag- en transporttemperatuur.................................. 68
Veiligheidseisen............................................................ 69
Opties............................................................................ 19
Ventielen reinigen......................................................... 56
Overstortventiel....................................................... 13, 25
Vermogensrelais..................................................... 20, 30
Overzicht van apparaat................................................. 13
Verzendgewicht............................................................. 67
P
W
Pauze................................................................ 19, 20, 33
Waarschuwingsindicator............................................... 20
Persventiel.................................................................... 16
Waarschuwingsteken...................................................... 8
Pompcapaciteit.............................................................. 67
Wijziging van afzonderlijke cijfers................................. 38
Pulsdeling...................................................................... 45
Wijziging van een getal................................................. 38
Pulsvermenigvuldiging.................................................. 45
Wissen.................................................................... 46, 49
R
Z
Radioactief.................................................................... 11
Zuighoogte.................................................................... 67
Rechte........................................................................... 42
Zuigventiel..................................................................... 16
88