ZWAVEL ALS OORZAAK VAN PROBLEMEN?
Pagina 1/26
Pagina 2/26
Verslag van onderzoek naar mogelijke relatie tussen het opbrengen van baggerslib op percelen, gehalten van elementen in gras dat groeit op die percelen en eventuele diergezondheidsproblemen.
Datum:
22 december 2010
Documentnummer:
20101103-00001385
Opsteller
dr. G.H.M. Counotte, veterinair toxicoloog.
Review
E. Groot, Projectleider Groen Blauwe diensten, Vereniging agrarisch natuur- en landschapsbeheer Water, Land & Dijken.
Advies/review
dr. J. Veling, Dierenarts herkauwergezondheidszorg, Specialist Veterinaire Diervoeding; Dip. ECBHM dr. A. Moen, Dierenarts Rundvee, specialist.
Pagina 3/26
Inhoudsopgave Zwavel als oorzaak van problemen? ........................................................................................................... 5 Samenvatting........................................................................................................................................ 5 Inleiding ................................................................................................................................................ 5 Materiaal en methoden......................................................................................................................... 7 Resultaten ............................................................................................................................................ 8 Conclusie............................................................................................................................................ 14 Aanbevelingen.................................................................................................................................... 15 Bijlage 1. Voorbeeld van rapport voederwaarde-onderzoek....................................................... 17 Bijlage 2. Vragenlijst ten behoeve van inventarisatie diergezondheidsproblemen.................... 18 Bijlage 3. Resultaten gewasonderzoek (per bedrijf) ................................................................... 22 Bijlage 4. bedrijfsgegevens / diergezondheidsproblemen .......................................................... 26
Pagina 4/26
Zwavel als oorzaak van problemen? Samenvatting Gras van veengebieden bevat van nature relatief veel zwavel en ijzer. In Noord Holland kan het gras ook veel molybdeen bevatten. Hierdoor wordt de benutting van koper (een essentieel element nodig voor een goede diergezondheid) onderdrukt. Veehouders in veengebieden moeten dus bedacht zijn op secundair kopertekort. Uit het hier beschreven onderzoek blijkt dat het opbrengen van bagger op percelen de zwavel- en ijzergehalten in gewas sterk doet toenemen waardoor het risico op kopergebrek sterk wordt verhoogd. Wanneer geen maatregelen worden genomen om dit te voorkomen, is er zeer grote kans op diergezondheidsproblemen die worden veroorzaakt door kopergebrek. De gemelde diergezondheidsproblemen kunnen worden verklaard door kopergebrek. Het hoge zwavelgehalte in het gras dat wordt gevonden na opbrengen van bagger, is na 80 tot 100 dagen gehalveerd. Dit komt mede doordat gemaaid is of omdat dieren op de weide hebben gegraasd. Het ijzer daalt veel langzamer. De drie mogelijke oplossingen om diergezondheidsproblemen te voorkomen, zijn: zorg dat er geen extra ijzer en zwavel in het gras komt (door geen bagger op te brengen op de percelen), verminder het effect van baggeren door een snede pas in te kuilen als de mineralen onder een bepaalde norm komen en/of door het toevoegen van een extra koperbron aan de kuil (met als gevolg dat er veel meer koper in het milieu terecht komt), verminder het effect van een verhoogde opname aan zwavel en ijzer (door aankoop van andere gewassen (snijmaïs) met alle logistieke problemen en/of het toevoegen van extra koper structureel op basis van risico-inschatting per bedrijf).
Inleiding Tijdens onderzoek van grasmonsters bemonsterd in september 2009 die afkomstig waren van veehouders in de omgeving van Spijkerboor (zie ook de kaart), werden erg hoge gehalten aan zwavel aangetroffen. Gras behoort volgens de Handleiding Mineralenvoorziening Rundvee, Schapen, Geiten (CVB, 2005) minder dan 4 gram per kilogram droge stof zwavel te bevatten. Bij een gehalte van 4,5 g/kg ds zwavel in gewas en 250 mg/L sulfaat in het water wordt de maximum zwavelopname overschreden. Deze norm werd in september 2009 in de meeste grasmonsters overschreden. Gelijktijdig werden door diverse veehouders problemen met diergezondheid geconstateerd die mogelijk samenhingen met het gebruik van dit gras. De reden voor het onderzoek naar zwavel was het recent opbrengen van bagger uit de sloten op het grasland in het kader van het project Wormer- en Jisperwater. Veehouders maakten zich zorgen dat er een mogelijke relatie is tussen het recent opbrengen van bagger, de verhoogde gehalten in gras en de geconstateerde diergezondheidsproblemen.
Pagina 5/26
Afhankelijk van de grondsoort, zuurgraad van de grond en de hoeveelheid mineralen en spoorelementen in de grond, worden mineralen en spoorelementen opgenomen in het gras. De belangrijkste spoorelementen die invloed hebben op de diergezondheid zijn koper, selenium, jodium, kobalt, zink en ijzer. Als de spoorelementen in het gras zitten wil dit nog niet zeggen dat dieren de spoorelementen ook in de pens, maag en/of darmen kunnen opnemen. Zo is bijvoorbeeld de zogenaamde biologische beschikbaarheid van koper erg laag en afhankelijk van een aantal factoren, zoals de aanwezigheid van andere spoorelementen. Het grootste risico van gewas met veel zwavel is dat zwavel via de interactie met koper in de pens en darmen van runderen en schapen de beschikbaarheid van spoorelementen vermindert. Samen met molybdeen en ammonium (dat vrijkomt uit het eiwit in het gras) kan zwavel de opname van koper verminderen of zelfs helemaal blokkeren. Ook kan een teveel aan zwavel de opname van selenium verminderen. De biologische beschikbaarheid van koper hoort boven de 3 % te liggen. Als er teveel zwavel en/of molybdeen in het gras is, wordt de biologische beschikbaarheid van koper (veel) lager. Relatief veel koper wordt dan onbenut via de mest uitgescheiden. Maar ook de gehalten aan ijzer en zink hebben invloed op de benutting van koper. Als de zink – koperverhouding groter is dan 25 wordt er teveel zink en te weinig koper opgenomen. Hetzelfde geldt voor de ijzer – koperverhouding: bij een verhouding groter dan 100 is er een verhoogd risico op diergezondheidsproblemen. Ten slotte het grootste risico: als de verhouding koper – molybdeen beneden de 3 komt wordt het gras risicovol voor melkvee. Een verhouding beneden de 2 is een groot risico: als dan geen extra koper wordt gegeven, is er grote kans dat runderen verschijnselen van kopergebrek gaan vertonen. De reservevoorraad koper in de lever wordt dan langzaam maar zeker verdrongen door andere elementen. Pagina 6/26
In het najaar van 2009 werden hoge zwavelgehalten gevonden in de grasmonsters van percelen waarop baggerslib was opgebracht. De zwavelgehalten varieerden van 5,2 tot 9,9 gram per kilogram droge stof terwijl beneden de 4 normaal is (zie ook tabel 1). Tevens werden door de veehouders meer problemen met de gezondheid van hun dieren gemeld. Dat was de reden om nader onderzoek in te stellen naar de biologische beschikbaarheid van koper en de diergezondheidsproblemen. Doel van het onderzoek was om inzicht te krijgen in de mogelijke relatie tussen het opbrengen van baggerslib en diergezondheidsproblemen.
Materiaal en methoden In het voorjaar 2010 werden bij de aan het onderzoek deelnemende acht veehouders grasmonsters genomen voor onderzoek op droge stof, ruw as en de belangrijkste mineralen en spoorelementen (bemonstering en onderzoek uitgevoerd door BLGG AgroXpertus). Zowel gewas waar gedurende een periode van minimaal 5 jaar geen baggerslib was opgebracht (gecodeerd als 2010 referentie perceel) als gewas waar in 2009 wel baggerslib (gecodeerd als gewas voorjaar 2010 met bagger) was opgebracht werd bemonsterd in het voorjaar van 2010. Naast de gemeten spoorelementen werd ook de biologische beschikbaarheid van koper berekend op basis van de formules vermeld in de Nutrient Requirements of Dairy Cattle (7th Revised Edition, 2001, uitgegeven door NATIONAL ACADEMY PRESS Washington, D.C. onder verantwoordelijkheid van Subcommittee on Dairy Cattle Nutrition, Committee on Animal Nutrition, Board on Agriculture and Natural Resources, National Research Council). Voor de beoordeling van de mineralen- en spoorelementen-behoefte onder Nederlandse omstandigheden is gebruik gemaakt van de Handleiding Mineralenvoorziening Rundvee, Schapen, Geiten (Commissie Onderzoek Minerale Voeding, Centraal Veevoederbureau, ISBN-10:9072 83943 9) uit 2005. In totaal zijn 58 gewasmonsters geanalyseerd: 16 monster genomen in voorjaar 2010 afkomstig van percelen waarop in 2009 en de voorgaande periode (minimaal vijf jaar) geen bagger was gebracht, 25 gewasmonsters genomen in voorjaar 2010 afkomstig van percelen waarop in 2009 baggerslib was gebracht, 14 monsters genomen in zomer en najaar van 2010 waar in 2010 bagger was opgebracht. Van deze 14 monsters zijn 3 monsters waar bagger was opgebracht in 2010 maar waar het aanhangende slib is afgespoeld voordat de analyse plaats vond (dus 3 extra analyses waardoor het totaal aantal analyse in najaar 2010 uitkomt op 17). Om inzicht te krijgen in het verloop van de gehalten van de elementen na het opbrengen van bagger, zijn van enkele percelen in het najaar het gras herhaaldelijk bemonsterd. Bij twee veehouders is gemaaid voordat het gras werd bemonsterd zodat bij de interpretatie van de resultaten hiermee rekening is gehouden. Twee andere veehouders lieten deels koeien grazen op deze percelen. De inventarisatie van de diergezondheidsproblemen werd uitgevoerd conform het Veterinair Milieutoxicologisch Draaiboek (zie www.de-em.nl/PDF/Memorandum-Toxicologie.pdf) en de bijlagen daarbij. De gebruikte vragenlijst is als bijlage bij dit rapport vermeld. In het najaar is er ook gemonsterd en toen hebben van de acht veehouders vijf veehouders meegedaan. Voorwaarde voor dit vervolgonderzoek was dat er gezondheidsklachten waren, dat bagger was opgebracht in de zomer van 2010 en dat men had deelgenomen aan het onderzoek in 2009 en het onderzoek van het voorjaar 2010. Pagina 7/26
Resultaten Naast voeder nemen dieren ook water op. Het water in Noord Holland kan behoorlijke hoeveelheden sulfaat bevatten. Uit onderzoek van het Hoogheemraadschap bleek dat het slootwater minder dan 250 mg/L sulfaat bevat, zodat het water voldoet aan de kwaliteitsnorm die wordt gesteld aan drinkwater voor herkauwers. Daarom is de bijdrage van water niet verder meegenomen in dit onderzoek. De zwavelgehalten van het gras zoals gemeten in najaar van 2009 staan vermeld in tabel 1. Als streeftraject voor zwavel wordt door BLGG aangehouden 2,3 – 4,4 g/kg ds terwijl in de Handleiding Mineralenvoorziening voor melkgevend rundvee als optimaal 2 – 4 g/kg ds wordt geadviseerd. De gevonden gehalten zijn dus soms tweemaal zo hoog als de norm. Tabel 1 Zwavelgehalten in gras in september 2009 bedrijf 1 1 1 2 2 3 4 4 5 5 5
identificatie nr 5 nr 10 nr 11 nr 9 nr 4 nr 3 nr 1 nr 2 nr 3 nr 4 nr 5
Zwavel in gewas (g/kg ds) 5,5 5,5 7,6 5,4 5,5 9,9 6,6 5,7 5,2 6,8 5,8
De resultaten van het gewasonderzoek staat vermeld in bijlage 3 (per bedrijf en per onderzoek). Op basis van de gerapporteerde resultaten zijn aanvullend parameters berekend. De monsternamepunten zijn vermeld in bijlage 4. Uit deze resultaten blijkt dat de referentiepunten (waar in 2009 en gedurende een periode van minimaal vijf jaar geen bagger was opgebracht) in het algemeen in begin 2010 dezelfde gehalten laten zien als de gewasmonsters genomen van punten waar wel bagger is opgebracht. De percelen waar in 2010 bagger is opgebracht laten duidelijk hogere gehalten zien voor bijna alle elementen (vergelijk in tabel 2 het gemiddelde van de kolom zonder bagger met bagger in 2010). Wat vooral opvalt is de veel grotere spreiding in het ijzergehalte in gewas waarop bagger is opgebracht (zie figuur 1). De gemiddelde gehalten zijn vermeld in tabel 2. Per gewas is een inschatting gemaakt van het risico dat dit gewas heeft voor de gezondheid van runderen. Deze risicoclassificatie loopt van 0 (geen risico) tot 6 (sterk verhoogd risico). Gewassen met een risicoclassificatie van 3 of hoger moeten in principe niet worden gevoerd zonder aanvullende maatregelen op het gebied van spoorelementen. Uiteraard is het risico voor het dier ook afhankelijk van de hoeveelheid die wordt gevoerd en wat voor soort voer en mineralen er wordt bijgevoerd en in welke mate. Zoals uit tabel 2 blijkt, zijn gewassen van percelen waar in 2010 bagger is opgebracht gemiddeld 1,5 punt hoger in risico is dan gewassen van percelen waar geen bagger is opgebracht. In tabel 2 staan ook de volgende berekeningen:
Pagina 8/26
De Biologische beschikbaarheid koper (Koperabsorptie) is bij goed gras rond de 3 tot 4 %. Bij een daling van de beschikbaarheid moet meer koper worden gegeven om een kopertekort te voorkomen.
De Verhouding koper : molybdeen moet ongeveer 3 zijn. Getallen onder de 3 geven aan dat er relatief veel molybdeen is ten opzichte van koper.
De Verhouding zink : koper is berekend omdat zink en koper antagonisten van elkaar zijn. Als de verhouding zink : koper groter is dan 25, betekent dit een verhoogd risico op problemen.
De Verhouding ijzer : koper moet kleiner zijn dan 100.
De Verhouding ijzer : zink geeft aan of de opname van zink door het vele ijzer wordt verdrongen. Een zinkgebrek komt in Nederland niet veel voor, maar kan leiden tot ernstige gezondheidsklachten. De verhouding moet kleiner zijn dan 20. Berekende verhoudingen die afwijkend zijn, worden vetgedrukt weergegeven in de tabellen.
Sterk afwijkende verhoudingen zijn zwart omkaderd en vetgedrukt. Het risico per gewas is als volgt berekend: als alle berekende verhoudingen correct zijn, wordt het risico op nul gesteld. Voor iedere afwijkende verhouding wordt één punt toegekend. Bij een sterk afwijkende verhouding worden twee punten toegekend. De zwart omkaderde en vetgedrukte afwijkingen zijn per monster te zien in bijlage 3. Tabel 2 Gemiddelde resultaten
GEM = gemiddelde waarde, SD = standaardafwijking. De gemiddelde waarden zeggen niet alles omdat de standaardafwijking soms groot is. Dit wordt veroorzaakt door grote verschillen per veehouder. Dit blijkt wanneer bijvoorbeeld de gemiddelde ijzer- en zwavelwaarden van het gras van de acht veehouders worden uitgezet in een grafiek (zie figuur 1 en 2). Het weergeven van gemiddelden kan daarom misleidend zijn als de spreiding relatief groot is. Voor een individuele veehouder zeggen deze gemiddelden dan ook niet veel.
Pagina 9/26
Figuur 1 IJzer in gewas, afhankelijk van wel of niet opgebrachte bagger, per bedrijf
In figuur 1 zijn de volgende coderingen gebruikt:
vrjr 2010 ref perc: perceel bemonsterd in voorjaar 2010 waar gedurende minimaal vijf jaar geen bagger is opgebracht,
vrjr 2010 bagger: perceel bemonsterd in voorjaar 2010 waar in 2009 bagger is opgebracht,
najr 2010: perceel bemonsterd in zomer/najaar 2010 en waar in 2010 bagger was opgebracht,
najr 2010 gewassen: perceel bemonsterd in zomer/najaar 2010 en waar in 2010 bagger was opgebracht maar gewassen met veel water vóór analyse (betreft één bedrijf).
In figuur 1 is te zien dat de ijzergehalten van gewas van percelen waar in zomer 2010 bagger was opgebracht in najaar 2010 zo hoog is dat de schaalverdeling moet worden aangepast. Uit deze figuur blijkt dus duidelijk het effect van het opbrengen van bagger op het gehalte van ijzer in gras. IJzergehalten kunnen dus tot zeer hoge waarden oplopen. In figuur 2 staan de waarden van zwavel in gras afkomstig van percelen met of zonder opgebrachte bagger. Uit deze figuur blijkt dat het zwavelgehalte in gras van percelen waar bagger is opgebracht meestal hoger is. Zeker als de bagger recent is opgebracht. De gebruikte codering in figuur 2 is gelijk aan die van figuur 1.
Pagina 10/26
Figuur 2 Zwavel in gewas, afhankelijk van wel of niet opgebrachte bagger, per bedrijf
Om het effect van aanhangend slib inzichtelijk te maken zijn van drie monsters met een tussenpoos van ongeveer één maand van één veehouder na opbrengen van baggerslib het gras vers gemeten en na afwassen van eventueel los aanhangend slib. De resultaten zijn te zien in tabel 3. Uit deze tabel blijkt dat vooral ijzer en zwavel significant is verhoogd, maar dat ook in het gewas na grondig afspoelen en langdurige regenval nog veel ijzer en zwavel zit. Of dit ijzer en zwavel daadwerkelijk in het gras zit of dat het slib zo vast zat dat het niet afgewassen kon worden, is niet duidelijk. Ook is te zien dat het tweede monster dat ongeveer een maand later is genomen, een afname laat zien van het gehalte aan ijzer, kobalt en selenium. Het derde monster (ongewassen) heeft weer zeer veel ijzer terwijl het gewassen monster genomen op 6 december 2010 weer een lager gehalte aan ijzer heeft (maar nog steeds hoger dan de norm). Dus blijkbaar zitten er ook na meer dan drie maanden nog steeds slibdeeltjes aan het gewas.
Pagina 11/26
Tabel 3 Gras na opbrengen slib en na wassen van gras
In figuur 3 staan de gemiddelde waarden per element waarbij het gewas afkomstig van percelen zonder bagger in 2009 en minimaal vijf jaren daarvoor als referentie is genomen. De waarden van het gras van deze percelen zonder bagger in 2009 is op 1 gesteld en het gewas afkomstig van percelen met bagger in 2009 en het gewas afkomstig van percelen met bagger in 2010 zijn relatief ten opzichte van het eerste getal in de grafiek te zien. Een waarde van 2 betekent dus dat het betreffende element tweemaal zo hoog is ten opzichte van gewas van percelen zonder bagger. Uit deze figuur blijkt dat de macro-elementen (zoals calcium en natrium) niet significant anders zijn. Veel elementen zijn ondanks de kleine aantallen en de relatief grote spreiding toch statistisch significant verhoogd in gewas afkomstig van percelen met recent opgebracht bagger: zwavel, seleen, ijzer, koper, kobalt, kalium, fosfor. In het najaar van 2010 is het effect van tijd na opbrengen van bagger op gehalten in het gras gemeten. Dit is gedaan door na het opbrengen van bagger op enkele percelen herhaaldelijk de elementen in het gras te meten. In figuur 4 (a t/m d) is het verloop te zien van enkele elementen na het opbrengen van bagger. Uit deze figuur blijkt dat het gehalte van ijzer zeer sterk varieert. Maar gemiddeld gesproken is na 100 dagen het zwavel met de helft gedaald. De daling van ijzer gaat veel langzamer: alleen bij percelen waar is gemaaid kan een significante daling worden gezien. De daling kan door een aantal factoren worden verklaard: afspoeling (regen), maar ook maaien en grazen van koeien. Zo is te zien dat wanneer er niet is gemaaid, de gehalten beduidend hoger blijven dan wanneer tussentijds wel is gemaaid.
Pagina 12/26
Figuur 3 Relatieve gehalten (ten opzichte van gewas zonder bagger)
Figuur 4 Verloop van gehalten in gras na opbrengen van bagger
Pagina 13/26
Het berekende risico op de gezondheid van rundvee op een schaal van 0 tot 6 van gewas afkomstig van percelen met bagger opgebracht in 2010 (3,21) is ook significant hoger (dus gevaarlijker) dan gewas afkomstig van percelen zonder bagger (1,50). De diergezondheidsproblemen zijn via vragenlijsten geïnventariseerd. De antwoorden zijn samengevat vermeld in bijlage 5. De klachten wijzen op problemen met de vruchtbaarheid van zowel jongvee als oudere dieren. Alle veehouders geven aan dat de diergezondheidsproblemen zijn ontstaan na het voeren van gewassen van percelen waar bagger was opgebracht. Tevens wordt gemeld dat de problemen minder werden door het gebruik van aanvullende mineralenmengsels of bolussen met spoorelementen. De aangegeven problemen en klachten zijn in overeenstemming met de verschijnselen van (secundair) kopertekort.
Conclusie De gezondheidsklachten bij de dieren zoals die zijn gemeld door de veehouders kunnen grotendeels worden verklaard door secundair kopergebrek. Het betreffende gebied in Noord Holland is bekend om zijn relatief hoge molybdeengehalten. Ook zijn de zwavel- en ijzergehalten in gras zonder opgebracht baggerslib al aan de hoge kant. Dit betekent dat het een risicogebied is voor verhoogde opname van zwavel, molybdeen en ijzer. Dit komt veel voor in veengebieden. Veehouders in veengebieden moeten dus bedacht zijn op secundair kopertekort. Met andere woorden: het kost deze veehouders moeite om een goede balans te bewaren. Als deze balans wordt verstoord (bijvoorbeeld door het opbrengen van extra veel mineralen door bagger), kost het extra veel moeite om een goed evenwicht te herstellen. Het opbrengen van bagger op percelen met gras verhoogt het niveau van zwavel en ijzer. Het niveau van zwavel, ijzer en molybdeen is zo hoog dat effecten op de gezondheid en vruchtbaarheid mogen worden verwacht. De snelheid waarmee het ijzer en zwavel verdwijnt uit het gewas is in te schatten (tussen de 80 en 100 dagen verdwijnt ruwweg de helft), maar heeft een aantal onzekerheden (regen, uitspoeling, groeisnelheid). Ook wel of niet maaien is van grote invloed op de hoeveelheid ijzer en zwavel die nog achter blijven. Pagina 14/26
In principe is het mogelijk om via extra koper dit evenwicht te herstellen. Daar moet echter een kritische opmerking bij worden gemaakt. Het koper dat wordt toegediend wordt maar maximaal voor 6% opgenomen. De overige 94 % verdwijnt via de mest in het milieu. Vanuit de overheid wordt getracht de koperbelasting van Nederland terug te dringen omdat het koperniveau in Nederland aan de hoge kant is. Ook in de gewassen zoals die in dit onderzoek zijn bemonsterd en geanalyseerd blijkt dat er in principe ruim voldoende koper aanwezig is. Het extra toevoegen van koper om de negatieve effecten van de bagger op te vangen gaat dus tegen dit beleid in. Molybdeen en zwavel versterken elkaar onderling bij het onderdrukken van de biologische beschikbaarheid van het koper. Door de aanwezige veengronden is het ijzer relatief hoog. Als dan in het gras ook nog eens extra veel ijzer aanwezig is door het opbrengen van bagger, wordt de biologische beschikbaarheid van koper verder onderdrukt. In grasmonsters afkomstig van grond waar baggerslib is opgebracht wordt gemiddeld tweemaal zoveel ijzer aangetroffen. Ook wordt er meer zwavel (en enkele spoorelementen die op dit niveau geen invloed hebben op de diergezondheid) aangetoond. Op basis van de berekende verhoudingen en de berekende biologische beschikbaarheid van koper in de grassen is het aannemelijk dat er beduidend grotere kans is op diergezondheidsproblemen bij het voeren van alleen gras waarop baggerslib is gebracht ten opzichte van het voeren van gras zonder baggerslib. Door de grote spreiding in de gemeten spoorelementen heeft een conclusie op basis van een gemiddelde echter een beperkte waarde.
Aanbevelingen De aanbevelingen die worden gedaan zijn op te splitsen in maatregelen die het effect van bagger op zwavel en ijzer in/op gewas kunnen verlagen en maatregelen die het effect van verhoogde opname van zwavel, ijzer en molybdeen bij runderen kunnen verminderen. De volgende aanbevelingen worden gedaan: 1. Wanneer baggerslib is opgebracht op percelen, laat de dieren dan niet van het gras eten zolang het niet flink heeft geregend zodat aanhangend slib zoveel mogelijk is afgespoeld. Dus jongvee langer binnen houden en kuil voeren met een extra koperbron. Opmerking: Dit kan echter zeer lang duren (enkele maanden tot zelfs een jaar). 2. Laat dieren niet te lang (langer dan één week) van gras met aanhangend baggerslib eten. Opmerking: Dit betekent echter dat het betreffende perceel gedurende langere tijd niet bruikbaar is voor runderen. 3. Laat de gewasmonsters onderzoeken op elementen voordat het gewas aan runderen wordt gevoerd. Opmerking: Dit betekent extra kosten voor de veehouder omdat dit niet gebruikelijk is. Bovendien moet voldoende kennis aanwezig zijn om de vertaling te maken van gehalten naar biologisch beschikbaarheid en extra benodigde mineralen en spoorelementen. 4. Geef extra voldoende spoorelementen op basis van de gemeten gehalten en de berekende biologische beschikbaarheid. Dit kan in de vorm van een bolus voor jongvee bij weidegang of via mineralenmengsels over de kuil. Pagina 15/26
Opmerking: Echter, een overmaat aan spoorelementen is ook schadelijk. Een schadelijke overmaat is per element verschillend en betekent dus extra risico’s voor de diergezondheid. Bovendien gaat het extra voeren van spoorelementen ten koste van het milieu omdat ruim 95 % van de extra spoorelementen via de mest in het milieu terecht komen. 5. Geef voer afkomstig van diverse percelen zodat geen extreme gehalten in grassen worden gevoederd; voer andere producten bij zoals snijmaïskuil. Opmerking: Dit betekent extra logistieke problemen voor de veehouder. Het bijvoeren van snijmaïskuil is niet eenvoudig in het betreffende gebied en vergt extra maatregelen.
Pagina 16/26
Bijlage 1.
Voorbeeld van rapport voederwaarde-onderzoek.
Pagina 17/26
Bijlage 2.
Vragenlijst ten behoeve van inventarisatie diergezondheidsproblemen
Bedrijfsgegevens rundvee Datum UBN Naam Straat Woonplaats Telefoon Mobiel Fax Email Dierenartspraktijk (DAP) DAP-nr. Naam DAP Begeleidende dierenarts Anamnese Wat is de aard van de belangrijkste diergezondheidsproblemen? Wanneer zijn die problemen begonnen? Bij welke diergroepen komen ze voor? (opgesplitst naar geslacht, leeftijd en lac. stadium) Wat is het verloop? (toename, afname of afwisselende problemen) van de individuele patiënt en/of koppel Wat is de aanpak geweest tot nu toe? (diagnostiek, behandelingen, afvoer, veranderingen in de bedrijfsvoering van de individuele patiënt en/of koppel) Wat is het effect hiervan geweest?
Soort veestapel (melkvee, zoogkoeien, etc) Aantal kalveren pinken volwassen vee (≥ 2 jaar)
Huisvesting
Soort veestapel neventak (soort rundvee, kleine herkauwers, varkens, paarden, etc.) Aantal Huisvesting opfok dieren productie dieren Indeling land Grasland (ha)
Afgelopen jaar Pagina 18/26
Bouwland (ha) Bollenland (ha) Snijmais (ha) Gewassen op bouwland en bollenland: Aangekochte runderen laatste 12 maanden (meer dieren in bijlage vermelden) Volgnr. Levensnummer Aanvoerdatum Geboortedatum UBN-oud 1 2 3 Uitscharen/Inscharen laatste 12 maanden Volgnr. Datum aankomst Datum vertrek 1 2
Aantal dieren
Leeftijdscategorie
UBN- ander bedrijf
Aanvoer mest of andere meststoffen in laatste 12 maanden Volgnr. Datum Hoeveelheid Afkomstig van diersoort 1 2 3
Checklist Diermanagement Bedrijfsbezoeken
Datum
1. 1.1.
Gegevens
1.2.
1.3.
1.4.
1.5.
1.6.
Gezondheid Aantal dieren met verstoring algemene gezondheidstoestand Kalveren Pinken volwassen runderen Aantal wrakke dieren (diergezondheidsproblemen zonder reële herstelkans) kalveren pinken volwassen runderen Aantal gestorven kalveren (< 1 jaar) < 10% 10 - 15% > 15% Aantal gestorven ouder jongvee ( 1- 2 jaar) < 1% 1 - 3% > 3% Aantal gestorven/geëuthanaseerde vaarzen/melkkoeien (>2 jaar) < 1% 1 - 3% > 3% Aantal dieren kreupel < 5% 5 - 20%
Pagina 19/26
1.7.
1.8.
1.9.
2. 2.1.
2.2.
2.3.
2.4.
2.5.
2.6.
3. 3.1.
> 20% Huid (bezoedeling, verwondingen / verdikkingen) niet of nauwelijks aanwezig meerdere dieren met vieze vacht (meer dan 5%) meerdere dieren met verwondingen / verdikkingen (meer dan 5%) Korting melkgeld geen/incidenteel korting elk jaar tenminste één keer regelmatig tot kans op melkweigering Relatie dierenartspraktijk maandelijks tenminste 4 keer per jaar bedrijfsinspectie/advisering dierenarts alleen bij noodgevallen geen contact Voeding en drinkwatervoorziening Watervoorziening functioneren automatische drinkwatervoorziening, oppervlaktewater (continu beschikbaar) handmatige voorziening op moment van bezoek geen drinkwater beschikbaar Kwaliteit drinkwater drinkbakken en water zijn schoon drinkbakken en water zijn niet schoon bronwater is in laatste 2 jaar onderzocht oppervlaktewater onderzocht in laatste jaar Voeding voedersysteem volwassen vee (onbeperkt, beperkt of over voorraadvoedering) volwassen vee beschikt over goede kwaliteit ruwvoer voedersysteem pinken (onbeperkt, beperkt of over voorraadvoedering) pinken beschikken over goede kwaliteit ruwvoer voersysteem kalveren (onbeperkt, beperkt of over voorraadvoedering) kalveren beschikken over goede kwaliteit ruwvoer Lichaamsconditie volwassen vee < 20% met score 1 en 5 20 - 40% met score 1 en 5 > 40% met score 1 en 5 Aantal dieren met onvoldoende pensvulling kalveren pinken volwassen vee Mestconsistentie (specificeren zoals te dun, onverteerde mestdelen, te vast, enz) kalveren pinken volwassen vee Huisvesting Beweiding (24 uur, 8-12 uur, beperkte uitloop, geen) kalveren pinken Pagina 20/26
3.2.
3.3.
3.4.
3.5.
3.6.
4.
volwassen vee Stalbezetting (m.b.t. aantal ligplaatsen) geen overbezetting <10% overbezetting > 10% overbezetting Aantal ligplaatsen (evt. opsplitsen per leeftijdscategorie) Maatvoering ligboxen conform de norm Ligbedden is droog en schoon Vaste boxbedekking (rubbermat, koematras, waterbed, geen, anders nl.) Ligbedden ingestrooid Soort zaagsel Damslapers Geen 2 of meer damslapers Soort vloer (roostertype, dichte vloer, anders n.l.) Oppervlak is vlak en vertoond geen oneffenheden Oppervlak is glad, waardoor dieren kunnen uitglijden Breedte looppaden voldoende Klimaat goede luchtverversing, geen tocht voldoende licht
Gegevens uit diergezondheidsadministratie (MPR bij melkvee) Aantal keer tankcelgetal > 250.000 laatste jaar Koeien/vaarzen met resp. > 250.000/150.000 celgetal Behandelingen klinische mastitis Aantal kreupele koeien Melkziektes Aantal verwerpers (koeien/vaarzen) Aan de nageboorte staan Aantal afgevoerde runderen Aantal gedwongen afgevoerde runderen Aantal ALVA's >= 27 maanden Aantal fris doodgeboren kalveren (vaarzen/koeien)
Aantal
Referentie 0% <15% <15% <15% <10% < 4% < 8% <30% <15% <20% <6%
Dieren met verstoring algemene gezondheidstoestand, wrakke dieren en gestorven dieren. Volgnr. Levensnummer Geboortedatum Aard van de aandoening/ Datum Toelichting oorzaak sterfte (diagnose) 1 2 3 4 5 6
Pagina 21/26
Bijlage 3.
Resultaten gewasonderzoek (per bedrijf)
Pagina 22/26
Pagina 23/26
Pagina 24/26
Pagina 25/26
Bijlage 4. Bedrijf
bedrijfsgegevens / diergezondheidsproblemen
3 4 5
Anamnese Wat is de aard van de belangrijkste diergezondheidsproblemen? Hoge kalversterfte / geboorteafwijkingen Vruchtbaarheidsproblemen, doffe vacht/huid, pinken snel uit de groei met alleen gras als rantsoen Vruchtbaarheidsproblemen, celgetal in melk te hoog. Verwerpers, koeien geven minder melk en glanzen minder Drachtigheidsproblemen (4 – 6 maanden verwerpen)
1 2 3 4 5
Wanneer zijn die problemen begonnen? Ongeveer oktober 2009 Na baggeren in 2005 2005 Augustus 2009 Dieren die lopen op gebaggerde percelen en percelen die niet worden bemest.
1 2 3 4 5
Bij welke diergroepen komen ze voor? (opgesplitst naar geslacht, leeftijd en lac. stadium) Kalveren m/v 0 – 4 weken, melkkoeien slechte productie Alle runderen die gras eten Vruchtbaarheid bij alle dieren, celgetal ook bij vaarzen Droge koeien, aankomende vaarzen Pinken 16 – 20 mnd, koeien worden niet drachtig
1 2 3 4 5
Wat is het verloop? (toename, afname of afwisselende problemen) van de individuele patiënt en/of koppel Melkkoeien kalven af, komt slecht op productie, kalveren worden na 8 dagen zwak en sterven Geen verloop, wordt zo goed mogelijk bijgestuurd Nagenoeg geen resultaat bij bestrijding mastitis wisselend Verwerpen blijft probleem
1 2
3 4 5
Wat is de aanpak geweest tot nu toe? (diagnostiek, behandelingen, afvoer, veranderingen in de bedrijfsvoering van de individuele patiënt en/of koppel) Dierenarts behandeling tegen diarree / ontstekingen en spuiten van biodyl Mineralen bijvoeren volgens advies (tweemaal meer dan normale hoeveelheid), aanvoer ruwvoer van buiten gebied Gestopt met melken, gestopt met voorplanten (jongvee wordt nu aangekocht) Mineralen aan vee geven, voer aankopen wat niet van gebaggerd land komt, voer mengen Mineralen gegeven na analyse van gewas, mineraalbolus bij uitscharen en opstallen
1 2 3 4 5
Wat is het effect hiervan geweest? 95 % van de zieke dieren stierf Verbetering, maar kan nog beter Probleem opgelost Verbetering bij sommige dieren, maar ook geen verbetering bij andere dieren Jongvee wordt beter drachtig, 2e kalfsdieren geven nog wel problemen met drachtig worden.
1 2
Pagina 26/26