G E M 21e jaargang no 1 - feb
2013
Genealogisch Erfgoed Magazine Tijdschri� over leven en werk van onze voorouders en ontwikkelingen in de genealogie januari - februari - maart 2013
[2]
I N DIT NUMMER aflevering 1 ~ februari 2013 3 Beroepen van vroeger: Strohoedenmaker – Suikermolenaar H.M. Lups 5 Betalen kan altijd nog als ik dood ben D. Kranen 11 Buitgemaakte 18e eeuwse brieven Marijke van der Wal 17 Transcript software J. Boerema 18 Antoni van Leeuwenhoek J.J.P.Lamoré 24 Heedendaagze leven en bedryf der Schaaze ryders D. Kranen 25 Drank maakt meer kapot dan je lief is D. Kranen 27 DropboX JW Koten 29 Overzicht Genealogische publicaties H. Klunder 30 Verschenen: Bakker in familienamen 31 Uit de boekhouding van een timmerman D. Kranen 32 Archiefvondst Cees Claessen
Een andere drukker, een nieuwe ‘look’, maar onze doelstelling blijft dezelfde.
COLOFON Genealogisch Erfgoed Magazine is de voortzetting van 'Ons (Genealogisch) Erfgoed dat tot en met 2009 werd uitgegeven door Uitgeverij Alvo (H.M. Lups) te Delft. Overname van artikelen is toegestaan na overleg met uitgever en auteur. Een juiste bronvermelding is vereist. Het tijdschrift verschijnt sinds 2012 viermaal per jaar in de maanden februari, mei, september en december. In verband daarmee is de sluitingsdatum voor de kopij: de 15e van de maanden januari, april, augustus en november. Eindredacteur en uitgever D. Kranen Molenstraat 73 6712 CT Ede Tel. 0318-693803; e-mail:
[email protected] ; internet: www.erfgoed.info Prometheus Uitgave in samenwerking met de Genealogische Vereniging Prometheus te Delft. Contactpersoon Prometheus H. Klunder (e-mailadres:
[email protected]) Abonnementen Deze lopen per kalenderjaar. Een abonnement kost € 17.50 per jaar te voldoen op bankrekening 513 9587 ten name van Administratiekantoor Kranen te Ede. Betalingen uit het buitenland dienen te geschieden naar BIC INGBNL2A en IBAN NL85INGB0005139587 t.n.v. Administratie Kantoor Kranen te Ede.
Opzegging van het abonnement dient schriftelijk (ook e-mail) plaats te vinden en wel vóór 1 december.
januari – februari- maart 2013
ISSN 1879-6761 © 2010 ADK
[3]
BEROEPEN VAN VROEGER Strohoedenmaker – Suikermolenaar H.M. Lups Strohoedenmaker, strohoeden fabrikeur In de archieven van Dordrecht wordt in 1602 al een strohoedenmaker genoemd. Strohoeden werden van strobanen gevlochten of werden van zgn. stroweefsel gemaakt. Hollandse boerinnen uit de zeventiende eeuw droegen veelal strohoeden, die een ronde of spitse vorm hadden.
en bewaard voor gebruik. Een andere conserveringsmogelijkheid was het tot stroop koken van appels en peren. Het schijnt dat onze Germaanse voorouders die bewaartechniek al kenden. Vooral in Limburg is deze techniek lang in stand gebleven. Ieder dorp had wel een of meer stroomkokers. Eigenlijk zijn deze door de fabrieksmatige productie in ons land nagenoeg verdwenen. Slechts op een of twee plekken (Klimmen en Eckelrade) wordt de stroop nog op ambachtelijke wijze gemaakt, terwijl er ook nog twee fabrieken zijn/waren die deze stroop op traditionele wijze vervaardig(d)en. (Verkoop aan huis en in stalletjes langs de weg gedurende het toeristenseizoen)
Er bestond zelfs een wasmiddel voor strohoeden! Productverpakking uit de jaren 1930 (Museum Rotterdam nr.78230) Vanaf het einde van de achttiende eeuw nam de vraag naar strohoeden toe, ook naar hoeden voor mannen. Vooral in België en speciaal in de Jekervallei en de dorpen rondom werd het produceren een echte industrie. Producenten uit die streek openden o.a. winkels in bijna alle steden van ons land, maar ook hier werden strohoeden vervaardigd, zowel voor mannen als voor vrouwen. In de Jekervallei werd het stro door de mannen voorbewerkt en de vrouwen vlochten het tot ruwe vormen. Dit materiaal kwam dan naar ons land toe waar de mannen als seizoenwerker de eindproducten vervaardigden door ze tot verschillende vormen en maten te verwerken (met behulp van persen) en af te werken. Stroommeester Ambtenaar belast met het toezicht op de (water)stromen. Amsterdam bijv. kende in de achttiende eeuw een Opzigter van het Groot Haven- en Stroommeesterschap. (WNT) Stroopkoker Als in de herfst de appels en peren rijp waren, was de oogst als regel te groot om direct te consumeren. Uit mijn jonge jaren herinner ik mij dat bij mijn Groningse grootmoeder de appels onder meer geschild werden en van de klokhuizen ontdaan. Daarna werden ze aan een dun touw geregen en gedroogd. Waren ze eenmaal droog, dan werden ze in blikken trommels opgeslagen
Zelfgemaakte appelstroop van de boer is echt het allerlekkerst! Eenzelfde beeld is voor België van toepassing. Voor de tradionele appelstroop werden ook peren toegevoegd, voor de perenstroop werden appels toegevoegd. Het fruit werd/wordt eerst gekookt onder een doek op en laag pitje. Deze pulp ging in lagen, gescheiden door doeken, in een houten pers. Dat sap ging naar een tweede ketel waar het tot stroop werd ingekookt tot de juiste dikte en kleur. Van het oorspronkelijke vruchtenmengsel blijft ca. ¼ stroop over. Vroeger bewaarde men deze stroop in Keulse potten. Stroopkoken was een beroep dat van vader op zoon overging. Iedere stroopkoker had zijn eigen en geheim gehouden recept. De appelstroop die men tegenwoordig in de supermarkt koopt bestaat als regel uit 5 % appel- en 95% beetwortelsap. Stroopbrander ‘In de Amsterdamsche siroopfabriek van J.H. Lodewyks op de Elandsgragt no. 47 is te bekomen beste en welsmakende stroop, gemaakt van inlandsche producten tegen 6 stuivers het pond. Zynde dezelve aan deugd en smaak van de ordinaire suikersiroop niet te onderscheiden. En gebrande siroop, die aangenamer is dan de gewoonlijke, tegen 16 stuivers het pond. Brieven en fusten franco.’[Amst.Crt. 22-12-1810]
januari – februari- maart 2013
[4] 15 augustus 1811 was de prijs gestegen tot 7 stuivers het pond en 6 bij 100 pond, maar de smaak was “in deugd en smaak” veel verbeterd. De gebrande stroop of koffiestroop kostte op 3 september 1811 per 100 pond 15 stuivers per pond. Een andere stroopbrander, Cottlieb Lindeman in de Koningstraat no.65, heeft dit artikel op 30 juni 1808 voor 13 stuivers het pond aangeboden. Door deze bedrijven werd kennelijk koffiestroop gebrand uit melasse en suiker als vervangingsmiddel voor de zeer schaarse koffie, ogenschijnlijk de voorloper van het blikje Buisman (sedert 1867), dat voor en na de Tweede Wereldoorlog in bijna iedere keuken voorkwam. (Ook elders werd wel koffiestroop vervaardigd, o.a. in Tiel). Wel kende men reeds in de achttiende eeuw als vervangingsmiddel van koffie gebrande cichoreiwortels, maar dit product smaakte bitter. Strosplitter De strosplitter splijtte stro, o.a. ten behoeve van de strohoedenindustrie.
Zij raffineerden de geïmporteerde suikerbroden tot voor consumptie geschikte suiker. [bron: H.W.G. van Blokland-Visser, 300 jaar handel in suiker 16951905] Suikermolenaar In de vierde eeuw voor het begin van onze jaartelling kwam de eerste vorm van suikerriet voor in Europa. In de vijfde en zesde eeuw werd het raffineren in de Arabische gebieden, (Zuid Spanje) waar de suikercultuur al draaide op het gebruik van slaven. In de twaalfde eeuw namen de kruisvaders de techniek van het suiker raffineren mee naar West Europa. In 1233 zou de eerste suiker naar Nederland zijn gekomen. In de vijftiende eeuw begonnen Spanje en Portugal met het veroveren van gebieden, waar ze kolonies van maakten, die o.a. geschikt waren voor de teelt van suikerriet. Rond 1550 begon de teelt in Zuid Amerika, mogelijk gemaakt door het gebruik van slaven. Uiteraard zagen ook de Hollanders wel wat in de suikerhandel. 1621 werd de West Indische Compagnie opgericht en in 1630 werd een deel van Brazilië veroverd. Daar waren toen al 137 suikermolens op grote suikerplantages. De suiker werd in de koloniën niet volledig geraffineerd, maar tot half geraffineerde ruwe gestolde kegelvormige suikerbroden van ongeveer 16 kilo verwerkt, die werden geëxporteerd en o.a. in ons land verder verwerkt door de suikerbakkers.
Strovlechter Vervaardiger van gebruiks- en siervoorwerpen uit verschillende soorten stro. Vroeger (na de oogst) en ook nu vooral in de hobbysfeer. Stypeur Men onderscheidt de rond- en de vlakstypeur. Bij het produceren van kranten werd een zetvorm, een gezette en opgemaakte krantenpagina, niet rechtstreeks gebruikt voor het drukken. Van die zetvorm perste de stypeur met behulp van een preegpers of kalander eerst een (kartonnen) matrijs. Van deze matrijs werd in een gietapparaat vervolgens een vlakke of ronde styp gegoten, die gemakkelijk in de krantenpers kon worden ingesloten en afgedrukt. De vlakke stypes waren bestemd voor vellenpersen, de ronde voor de rotatiepersen. Na gebruik werden ze weer gesmolten en waren zo weer geschikt om de volgende matrijs te gieten. Suikerbakker, suyckerbacker, suiker raffninadeur In 1603 waren er in Amsterdam drie suikerbakkerijen, in 1661 reeds 60 en in 1771 zelfs 110. Ook elders waren er suikerbakkerijen. Rotterdam was de tweede suikerstad en Dordrecht de derde. In 1793 schreef Jan Hendrik Reisig, suikerraffinadeur uit Amsterdam en mede eigenaar van de suikerraffinaderij ‘De Drie Suykerbroden’ aan de Lauriersgracht, het eerste boek over de suikerraffinaderij: De suikerraffinadeur (1793)
Suikermolen op waterkracht Het suikerriet werd destijds met de hand gekapt, van bladeren ontdaan en dan op karren naar de suikermolen gereden. Daar werden de stukken suikerriet geplet en uitgeperst. Het suikerwinningsproces verliep globaal als volgt: Het persen gebeurde op verschillende manieren: handkracht door slaven, door een rosmolen of door windof waterkracht. Het verkregen sap werd gereinigd met behulp van ongebluste kalk. Het neergeslagen slib werd verwijderd, waarna de suikeroplossing werd ingekookt. De verkregen ruwe bruinige suiker in de vorm van de al genoemde suikerbroden werd dan o.a. vervoerd naar verschillende steden in ons land.◄
januari – februari- maart 2013
[5] Agnes van Heilsbach (geboren 1597 in Wassenberg en overleden 1640 te Roermond) werd haar geestelijk moeder en maakte haar vertrouwd met het levensritme van een geestelijke maagd.
BETALEN KAN ALTIJD NOG ALS IK DOOD BEN D. Kranen
Dergelijke gedachten zou Willem Hendrick van Randenraedt gehad kunnen hebben tijdens zijn jarenlange ‘flessentrekkerij’ in Roermond. We ontmoeten behalve Willem ook zijn beroemde zuster, die er wel een heel andere levensstijl op na hield. Grotere tegenpolen zijn haast niet denkbaar. Allereerst maken we dus kennis met Johanna Baptista, zij leidde het leven van een zogenaamde 'klop'. Daarna komt haar broer, Willem Hendrick, die enkele malen schout van Roermond is geweest, voor het voetlicht. Zoals we zullen zien heeft hij privé nog al wat problemen gehad. Ten gevolge van die persoonlijke problemen was hij wellicht niet in staat zijn rekeningen te betalen. Of leefde hij op te grote voet? In ieder geval heeft zijn betalingsgedrag ervoor gezorgd dat er een interessante apothekersrekening bewaard is gebleven. En omdat onze voorouders allemaal wel eens gebruik hebben gemaakt van de diensten van een apotheker of kruidendokter, heb ik de voor de ons zo vreemde en onbegrijpelijke aanduidingen voor de geleverde geneesmiddelen, uitleg gezocht. (Vandaar een uitzonderlijk uitvoerig notenapparaat!)
Johanna Baptista van Randenraedt (1610-1684) Zowel Johanna als Willem waren in Brussel geboren in het gezin van Cornelis van Randenraedt en Levina van der Meeren. De familie behoorde bij de meest aanzienlijke Limburgse families. Toen haar vader in 1614 werd benoemd tot raadsheer aan het Gelderse Hof, verhuisde het gezin naar Roermond, de stad waar dit rechtscollege voor het Overkwartier sinds 1580 zetelde. Daar woonde Joanna tot haar veertiende, toen ze naar de zuidelijke Nederlanden gestuurd werd om goede omgangsvormen en de Franse taal te leren. In haar jeugd had Joanna visioenen van Maria. Zij overwoog een kloosterleven, maar haar ouders gaven geen toestemming. Aan een huwelijk wilde Joanna echter niet denken: aardse liefde met haar ‘wondere praktijken ende zottigheden’ interesseerden haar niet, hoewel ze blijkens haar overgeleverde handschriften een keer bijna gezwicht was voor de charmes van een man. Joanna raakte ervan overtuigd dat het Gods wil was dat zij een religieus leven buiten het klooster zou leiden. Zij stelde zich daarom onder de hoede van de Jezuïeten en op 17 september 1630 deed zij officieel haar intrede in de kloppenstaat. De klop
.
januari – februari- maart 2013
Kloppenstaat en bemoeienis met het gezin van haar broer Na haar intrede in de kloppenstaat bleef Joanna bij haar ouders in Roermond wonen. Toen haar ouders tijdens de bezetting door de Staatse troepen (1632-1637) Roermond waren ontvlucht, woonde Joanna tijdelijk in bij haar oom Willem van Randenraedt, kanunnik van het bisdom Roermond. Later woonde zij weer in het ouderlijk huis, waar broer Willem Hendrick, schout van Roermond, na de dood van de vader in 1643 met zijn gezin was ingetrokken. Joanna probeerde in deze periode diens kinderen op te voeden omdat hun eigen ouders daartoe niet in staat bleken – de moeder was zwak (ook geestelijk) terwijl de vader (veel) dronk. Na de dood van haar schoonzus en broer nam zij nog enige tijd de zorg voor de nagelaten kinderen op zich. Failliette boedel Bij hun overlijden in de maand mei 1662 erfde zij een failliete boedel.(zie verder de nagelaten rekeningen) In 1665 ging Joanna’s huis in vlammen op bij de grote stadsbrand, waarop zij naar Mönchengladbach vertrok. Van 1669 tot circa 1673 woonde zij samen met haar nicht Maria Catharina van Randenraedt in het klooster Godsweerd te Roermond. In 1673 ging Joanna weer zelfstandig wonen in een huisje van de jezuïeten, eveneens te Roermond. Al tijdens haar leven werd Joanna van Randenraedt vereerd als een heilige.
[6] Haar profetieën en visioenen vonden in het door oorlogen en rampen geteisterde Roermond een vruchtbare voedingsbodem.
Voormalige abdij van Mönchengladbach Zo verzekerde zij de inwoners in 1672, toen de Franse troepen de stad naderden, dat zij niets te vrezen hadden omdat de stad beschermd werd door de Moeder Gods. In 1683 gaf zij leiding aan processies om bij Onze Lieve Vrouwe in ’t Zand de bevrijding van Wenen af te smeken, dat op dat moment werd belegerd door de Turken. Drie maal daags bad de bevolking van Roermond onder leiding van Joanna voor de bevrijding van Wenen. Haar reputatie als heilige nam toe toen zij op haar sterfbed door handoplegging de ernstig zieke dochter van de kanselier van het Gelderse hof genas. Joanna stierf op 26 juli 1684 en werd begraven voor het hoogaltaar in de jezuïetenkerk in Roermond. Ook
tegenwoordig trekken er nog bezoekers naar haar grafmonument in de Sint Christoffelkathedraal in Roermond.1 Willem Hendrick van Randenraedt (1608-1662) Willem Hendrick is gedoopt op 29 oktober 1608 in Brussel. Hij trouwde ca 1640 met Margaretha van Waes van Kessenich. Margaretha overleed krankzinnig in 1662. (in dezelfde maand als haar echtgenoot) Uit hun huwelijk werden de volgende kinderen geboren2: 1. Maria Catharina (1641 - na 1702). Zij was zwak en ziekelijk, maar toch uiteindelijk erfename van haar ‘heilige’ tante. 2. Everardus Ignatius (1642 - vóór 1662). Jong gestorven, want in 1662 is er sprake van vijf wezen. 3. Cornelis Georgius (1643 – 1687), in 1665 geprofest (kloosternaam Bruno) in de abdij van
1
2
Gegevens afkomstig uit het Digitaal Vrouwenlexicon van Nederland Gegevens afkomstig uit Publications de la Société Historique et Archéologique dans le Limbourg (PSHAL) 1930, 89-91
Mönchengladbach, werd priester en stierf net als zijn moeder) krankzinnig. 4. Wilhelmus (1644 – 1681) werd ook in 1665 onder de kloosternaam Eugenius in de abdij van Mönchengladbach geprofest en stierf als priester krankzinnig. 5. Philip Jacob (ca. 1645 - vóór 1697), de enige zoon die huwde en het geslacht voortzette. Toch was hij ook labiel, net als zijn moeder en andere broers. 6. Ignatius Carolus (1647 - 1709) ging ook het klooster in onder de naam Albericus lid van de abdij van Mönchengladbach en stierf, evenals zijn broers ‘ex maniae malo’ Willem Hendrick is diverse malen schout van Roermond geweest (1642, 1646 en 1652), maar zoals uit de informatie uit het Digitaal Vrouwenlexicon blijkt, heeft hij het tijdens zijn huwelijk niet makkelijk gehad. Een echtgenote die geestelijk en lichamelijk niet sterk was en kinderen die waarschijnlijk in hun jeugd al blijk gaven niet zelfstandig door het leven te kunnen gaan. Gelukkig was Johanna Baptista bereid om het gezin te helpen. Ze schijnt zelfs de opvoeding van de kinderen voor haar rekening genomen te hebben. Of zij verantwoordelijk was voor de intrede in de abdij van Mönchengladbach is niet bekend. In 1665 ging ze na de stadsbrand van Roermond tijdelijk naar Mönchengladbach en nam haar drie neven mee. De broers bleven er levenslang, zij vertrok na verloop van tijd weer naar Roermond. De gevolgen van de stadsbrand waren ook voor veel andere gezinnen rampzalig. Ook mijn eigen voorouders (Johannes Craen en Catharina Lockermans) hadden er mee te maken. Binnen een jaar na de brand stierven ze, en lieten een nog jong gezin achter, dat onder de hoede kwam van de ook in Roermond woonachtige opa en oma Lockermans. Wapen van de familie Randenraedt
Maar terug naar het verscheiden van beide ouders Randenraedt in mei 1662. Er werd door een notaris gekeken naar de erfenis. Deze bleek voornamelijk uit rekeningen te bestaan. Zelfs zoveel dat er een apart register met index moest worden gemaakt. Toen dat klaar was werd er op de omslag geschreven:
januari – februari- maart 2013
[7] ‘Register der Crediteuren pretenderende opt sterffhuys vande Scholtis Randenraet zaliger’ In de index staan 123 namen en de nagelaten schuld bedraagt 7.972 gulden! Een enorm bedrag. Wat ook opvalt is de ouderdom van de rekeningen. Als voorbeeld nemen we de rekening van apotheker Gerard Fabritius. Vergeleken met het totaal een bescheiden bedrag van 104 gulden, maar zijn oudste rekening gaat wel terug naar het jaar 1648. Het hoogste openstaande bedrag komt toe aan Gerard Woestinck (wijnkoopman), namelijk 750 gulden. Behalve van Woestinck stonden er nog minimaal twee rekeningen van herbergen open: Arnolt van der Eijcken en Gillis Lockermans hadden resp. 13 en 78 gulden aan langdurige (resp. sinds 1655 en 1641) vorderingen openstaan. Om het in perspectief te kunnen zien: het jaarloon van bijvoorbeeld een timmerman lag in die tijd tussen de 200 en 250 gulden. De voorgeschreven en afgegeven medicijnen Als u de hieronderstaande rekening bekijkt zult u zich onwillekeurig afvragen: Wat zijn dat toch voor vreemde middelen? En dan die namen, waar staan ze voor? De schrijver van dit artikel heeft zo veel mogelijk verklaringen gezocht. Deze zijn afkomstig uit boeken, artikelen, internet, en last but not least: de heer Hans van den Broek uit Deurne, ijverig onderzoeker van de oude volksgeneeskunde. Toch blijven er enkele onzekerheden, bijvoorbeeld de Spaanse Biscuit. En effen suiker? Als u daar een verklaring voor hebt hoor ik het graag.
Oorspronkelijk bestonden geneesmiddelen uit kruiden en/of aftreksels ervan. Daarvan zijn er in het vervolg verschillende te zien zoals orego, kaneelwater, althea siroop, extractum catholicum, etc. Maar wat te denken van veners triakel, lapis bezoar of metridaet? Moet je daar nu op vertrouwen of in geloven? Een bezoar is een meestal roodachtige, enigszins brosse steen die voorkomt in de ingewanden van een aantal plantenetende diersoorten en waaraan een zeer krachtige genezende en gifwerende werking werd toegeschreven. Men droeg het wondermiddel op het lichaam, legde het op wonden, bracht het in aanraking met vloeistof opdat het aan het drankje zijn geneeskracht zou meedelen of verkruimelde het tot poedertjes. De echte bezoar (de zgn. lapis bezoar orientalis) was afkomstig uit de galblaas of de maag van in Perzië voorkomende bezoargeiten, maar men gebruikte ook de eveneens zeldzame lapis bezoar occidentalis uit de maag van lama's en vicuña's in Peru. De kostbaarheid van bezoarstenen blijkt uit de vaak gouden monturen, vattingen of houders waarin ze werden bewaard (M.A. van Andel, 1928, p. 95-110).
Rekening van de heer Scholtis Randenraedt zaliger van hetgene door mij Gerardus Fabritius1 is geleverd aan geneesmiddelen 2(hertaald) Anno 1648 2/4
idem 20/4 2/5 21/7 1
2 3
4 5
6
7
e
Interieur 17 eeuwse apotheek van een onbekende schilder, uit de school van Gerard Terborgh. In de schappen achter de recepteertafel staan Delftse apothekerspotten afgedekt met geelkoperen deksels, stroopkannen en extractpotten. Voor de toonbank staan op consoles een bronzen vijzel en een grote mortier, belangrijke attributen bij de bereiding van grote voorraden geneesmiddelen.
8 9
We kunnen ons ook afvragen: waren het wel geneesmiddelen, deden ze iets tegen de kwaal?
Voor de vrouw van de Scholtis3 een Purgatioen4 gemaakt van siroop van rozen5 en kaneelwater Orego6 voor 1 stuyver Voor de Scholtis Veners Teriack7 Voor mevrouw Teriack en kaneelwater8 Voor de Scholtis een Julep9 gemaakt
Gerardus Fabritius, (Roermond 1620-1687), zijn vader was ook apotheker. Hoofdgerecht Roermond, inv. nr.468 In 1648 zijn de kinderen dus 7-6-4-3-..-1 jaar oud (DTB Roermond). Purgeermiddel Rozenolie: veelzijdige werking: wondgenezing, tegen puisten e.d. ,verkoelend, bevordert de stoelgang Orego (origanum): plantaardig middel tegen hoest; origanum majorana : vaak wordt de olie gebruikt, afkomstig vnl uit Zuid Europa, in gebruik bij maag- en ingewandsklachten Veners triakel, teriack: de grote – zalf/pil afkomstig van Venetië, tegen allerlei kwalen, vnl om wonden te genezen en als tegengif bij slangebeten. Bevat 64 tot 78 componenten. Klassiek zeer bekend middel dat vaak vervalst werd. Een triacleur was een andere naam voor een kwakzalver! Apothekers maakten jaarlijks onder toezicht van de stedelijke autoriteiten de nieuwe teriack aan, opdat men dan zeker wist dat de kostbare ingredienten er wel inzaten. Kaneelwater: versterkende, verwarmende werking Julep: zoete drank in diverse samenstellingen bekend, verkoelend. Julep, juleh, julapium of julepus : een drank samengesteld uit stroop en afkooksels, wordt steeds met suiker, nooit met honing gemaakt, is dikker van consis-
januari – februari- maart 2013
[8] 23/7 26/7 27/7 28/7 10/8 29/8 9/11 7/12 18/12
Metridaat1 en Anijs2 olie Kaneel en Teriack water Voor de Scholtis een Julep gemaakt en voor mevrouw Laudanum opiatum3 Voor mevrouw pilletjes van Extractum Catholicon4 Metridaat voor 2 kinderen in te geven met Moerbessen en Althea5 siroop Een Purgatioen tegen Koliek6 gemaakt Teriack water Voor de kinderen Pierkruit7 Voor het zoontje oogwater gemaakt
Anno 1649 9/1 Voor 't zoontje Lapis Bezoar8 15/1 Voor 3 kinderen Pierkruit 20/1 Teriack water 7/2 ½ lb Effen anijs suiker 22/2 ½ pot Spaanse wijn9 12/3 Pierkruit 19/3 Pierkruit 22/5 Voor mevrouw een Aposema 10 of een laxerende Meidrank gemaakt
1
2
3
4
5
6 7
8
9
tentie dan stroop. Julapium : een verzachtend, aangenaam smakend drankje van indifferente samenstelling dat m.o.m. als placebo diende. Metridaet : zie ook triakel; het is daar een variant van, namelijk de voorloper mithridaticum, door koning Mithridates gebruikt tegen vergiftiging. Mithridates VI (de Grote), koning van Pontus, leefde van 131-63 voor Christus, heeft zich met succes beschermd tegen vergiftiging door regelmatig kleine hoeveelheden gif tot zich te nemen. Anijs: winddrijvend middel, Anijssiroop druppels tegen hoest Laudanum opiatum : bevat opium, pijnstillend en slaapmiddel. Opium werkt prima tegen diarrhee, tot verstopping toe Extractum catholicon/um, ook genaamd panchymagogum d.w.z. alle sappen voortbewegend : algemeen purgeermiddel bevattend senès- (senna) en rhabarber blad, coloquint appel, zwarte nieswortel, witte lorken zwam etc. Althea siroop : getrokken van de bladeren en wortel van de Heemst of Witte Maluwe, geeft een verzachtend, oplossend borstmiddel. Koliek: buikkramp Pierkruit: boerenwormkruid : in wijn opgelost zuivert het de maag, de nieren en de blaas en de darmen. Waarschijnlijk gaat het hier om een typische kinderkwaal, namelijk kleine witte wormpjes, oxyuren genaamd. De verschijnselen zijn dat de kinderen wakker worden van de jeuk die de wormpjes in anus en schede veroorzaken, ze gaan krabben en besmetten zichzelf telkens weer. Vandaar dat het voorschrijven van dit middel regelmatig terug komt. Bezoar: versteningen afkomstig uit koeien- of geitenmaag, schraapsel ervan, als tegengif gebruikt, ook tegen koortsen Spaanse wijn: versterkend middel
22/8 23/8 26/8 8/9 20/9 24/11 13/12
Voor 't dochtertje Lapis Bezoar Voor 't dochtertje een Julep gemaakt Siroop van Pierbloemen Voor de kinderen Pierkruit Oogwater voor de zoon Voor 5 kinderen Pierkruit Pierkruit
Anno 1650 4/2 Voor de Scholtis een Julep en een Conserf11 van Rozen 5/2 Voor de Scholtis het vorige Julep en Conserf van Rozen 6/2 De vorige Julep met de Conserf van Rozen 9/2 Een pot Spaanse wijn 17/2 Pierkruit voor de kinderen en voor de Scholtis Rozen Conserf 12/4 Pierkruit voor de kinderen 19/4 ½ lb (of tt) Spaans biscuit12, ½ lb effen13 anijs suiker 10/6 Voor de kinderen Corallina14 gehaald 13/6 ½ lb Spaanse biscuit , ½ lb Effen anijs 23/6 voor de kinderen Corallina poeder 13/7 Corallina poeder 17/7 ½ lb Effen anijs, ½ lb Spaanse biscuit 27/7 Voor de Scholtis Conserf van Rode Rozen 29/7 Corallina poeder 7/8 ½ lb Effen anijs 8/8 Orego voor 1 st., 9 voor 7 st. 14/8 ½ lb effen anijs suiker 24/8 ½ lb effen anijs suiker 26/8 poeder van Corallina 29/8 ½ lb Effen anijs suiker, 1 loot15 Kaneel ende ½ lb fijne brood suiker16 30/8 ½ lb fijne brood suiker 31/8 een grote doos Marmelade17 bedingd 12/9 voor mevrouw een Suppositoer1
10
11
12
13 14
15 16 17
Apozema of decoctio (letterlijk afkooksel) : wordt gemaakt van kruidendelen, zoals wortelen, bladeren, bloemen, vruchten, zaden, bast en hout, die men laat koken in water, kruidensappen, wijn, azijn, melkwei of enige andere vloeistof Een conserva, conserf, wordt bereid met vruchten, plantenwortels of bloemen, die worden ‘ingemaakt’ worden met suiker en honing. Spaanse biscuit: WNT: Biscuyt, ofte twee-back, is niet quaet ... voor de ghene die wat vochtigh van complexie zijn. Of: 'Een craem Vrouwe moeste haer lijden met een vierendeel bisquyts des daeghs'. Of: Spaanse amandelkoekjes? Effen: glad, fijn? Corallina poeder: gemalen koraal, versterkt de maag en het hart, bloedstelpend, werkt tegen besmettelijke ziekten 10 gram Broot suiker: in de vorm van een broodje Marmelade: oospronkelijk kweemoes
januari – februari- maart 2013
[9] 21/9 een Suppositoer, 28 dito een Suppositoer 30/9 ½ lb Spaanse biscuit 12/11 ½ lb pruimen 2 de Genua, ½ lb blauwe Rozijnen3 14/11 2 lb pruimen 26/11 1 lb pruimen ende 1 lb pruimen 28/11 1 lb pruimen, 1 lb pruimen, 2 lb blauwe Rozijnen 29/11 2 lb blauwe Rozijnen 29/11 Voor de Broederschap van Onze Lieve Vrouw als de Scholtis de kosten voor zijn rekening nam, Confituren, Banketten4, Specerijen, kappers, Olijven, Ansjovis, etcetera 1/12 ¾ lb en 4 lood Pruimen 5/12 1 lb blauwe Rozijnen, 13 dito 1 lb blauwe Rozijnen Anno 1651 7/1 1 lb blauwe Rozijnen 26/1 1 ½ lb pruimen 5/3 Pierkruit 3/5 Pierkruit 11/6 Siroop van Violetten5 voor de Scholtis 12/6 Pilletjes van Extractum Catholicon 14/6 ¼ lb Effen anijs suiker, ¼ lb Karwij6 suiker en Laudanum quercetarium7 Anno 1652 9/3 Lapis Bezoar orientaal en Cardus Benediktwater8 10/3 Violen siroop 18/3 Violen- en Rozen siroop met nog pilletjes voor de ogen voor Philips Jacops 20/3 Voor de kinderen een verkoelende hartversterking 29/3 Voor de zoon pilletjes voor de ogen 9/4 De pilletjes voor de ogen sterker gemaakt, idem een kopje met Rabarber9 en Hertshoorn10 1
2 3
4 5
6
7
8
9
Suppositorium : (zetpil) : langwerpige prop ter bevestiging in de vagina ter bestrijding van kwalen van de baarmoeder en natuurlijk voor het inbrengen van geneesmiddelen via de anus Prunel: klein soort pruim, werking tegen verstopping Rozijnen: veelzijdige werking : vochttrekkend uit het hoofd, verzachten de hoest, goed voor de lever Banketten : oud Hollands voor peper en zout Stroop van viooltjes: werken verkoelend en bevochtigend, borstmiddel en hartversterkend Karwij : werkt tegen winderigheid, moederziekte en andere buikpijnen, verwarmt de maag Quercetarium : waarschijnlijk een middel op basis van de eik (Quercus) Bloedstelpend wondmiddel ? Cardus benedictus : kruid tegen de 4-daagse koorts en andere koortsen die met koude beginnen (malaria ?) Cardus benedicti, Kardendistel (Duitsland), daar ook wel Carlina genoemd, behoorde in de 15 e en 16e eeuw tot de wonderkruiden. Rabarber: purgeermiddel
29/4 9/5 21/8 22/8
Voor de zoon Extractum Catholicon Nog voor de zoon Extractum Catholicon Voor de Scholtis Veners Teriack met nog pilletjes van Extractum Catholicon11 Voor de kinderen Pierkruit
Anno 1653 27/4 Voor de dochter Rozen siroop samengesteld 1/5 Veners Teriack Anno 1654 14/3 Veners Teriack 19/3 Rozen siroop samengesteld Anno 1655 17 Voor de zoon een purgatioen van Manna12 Aprilis 6/7 Een Conditum13 om het hart te versterken 13/11 Rozenolie met een potje 17/11 Rozenolie en Manna tabletten Anno 1656 2/5 Een liviment14 voor het been van de Scholtis 29/8 ¾ lb Spaanse biscuit 2/10 Tabletten van Manna 14/10 Lapis Bezoar orientalis voor het kind 15/10 Lapis Bezoar orientaals Anno 1657 30/4 Caterren 15 ende Kaneelwaeter, voor de zoon Metridaet 1/5 Veners Teriack Anno 1658 29/2 Voor de Scholtis Aluin16 en Rozenolie 28/3 Een purgatioen van Manna voor de Scholtis 10
11
12
13
14
15 16
Hertshoorn: opwekkend middel, een sympathetisch middel, het geeft de mens levenskracht en levensduur. Albertus Magnus schreef het in 1280 voor aan kinderloze vrouwen om moeder te worden. Afkomstig van het gewei van een hert. Zo houdt de apotheker werk : opium stopt de darm, terwijl extractum catholicon de tegenovergestelde werking heeft ! Manna: zoete zacht purgerend middel dat wordt gewonnen uit de pluim-es Een conditum is het confijten van kruiden met zowel honing, suiker of siropen. Livement : reumatieksmeersel ook wel linimentum genoemd. Verkoudheid of andere slijmvlies ontsteking Aluin : een kleurloos, sterk samentrekkend mineraal dubbelzout, wordt van oudsher gebruikt voor spoelingen van de schede. Het is samentrekkend en desinfecterend. De schede wordt er allengs hard van. Het werd gebruikt tegen witte vloed maar hielp eigenlijk niet. Werd ook veel gebruikt om te gorgelen ( Het Gulden Vrouwenboek door A.Fischer Dückelmann en A.Gorter, 1915, blz. 265)
januari – februari- maart 2013
[10] 31/3 3/4 18/4 19/5 20/5 21/5 22/5 30/5 2/6 4/6 10/6
Catarrh 1 water en een klisteer 2 gemaakt en toegepast Rozenolie en Aluin en Manna tabletten Manna in Schabios3 water opgelost en siroop van Patschevael4 Siroop van Violetten Opgeloste Manna Tabletten van Tragandt5 met nog een Conditum om t’hart te versterken Siroop van Patschevael6 en Violetten Rozenwater Tragant tabletten Tragant tabletten Tragant tabletten
Het rekening bedrag van Gerard Fabritius bedraagt per saldo 104 gulden. De alfabetisch gesorteerde inventaris van de Nalatenschap Randenraedt bevat ca. 150 rekeningen, die bij zijn overlijden nog geheel of gedeeltelijk openstonden. Volgnr 132 Den procureur Craen heeft verdient in verscheyde Crimineele saecken ende andersints vande heere Scholtis Randenraet zaliger de somme van sevenendertich gulden dertien stuyvers brabants, Oyrconde etc. Joh. Craen 37-13-0 Opmerkelijk is het grote aantal vooraanstaande Roermondse burgers op de lijst, waaronder zich zelfs schepenen en (ex) burgemeesters bevinden. Ook mijn voorvader, Johannes Craen, notaris en procureur bij het Hoofdgerecht van Roermond, had nog wat te vorderen van de erfgenamen: Er bevindt zich nog een apothekersrekening bij deze stukken en wel die van Johan Reijpkens. Deze begint op 21 mei 1658, de zelfde dag heeft hij nog tabletten van Fabritius gekregen, en loopt door tot 20 maart 1 2
3 4
5
6
Catarrh : ontsteking van slijmvlies, meestal verkoudheid. Klisteer: ook wel lavement genoemd : spoeling van de darmen met als doel de stoelgang op te wekken of een schoonmaakmethode van de schede. Als regel zet de apotheker het klisteer bij de man en de vroedvrouw bij de vrouw. Klisteren voor de darm zijn plantenaftreksels gemengd met olie en honing. Klisteren werd, in elk geval vanaf de 19e eeuw ook veelvuldig vaginaal toegepast tegen witte vloed of om conceptie te verhinderen, ook tegen verzakkingen. Waarschijnlijk ook eerder. Scabios water: schurftwater In de rekening van Apoteker Johan Reijpkens is sprake van pectoraal , d.i. de borststreek betreffend Tragant, dragant, tragacant : kruid, waaruit een slijmachtige gom wordt gewonnen, heeft verzachtende werking (familie van de boksdoorn) Of is bedoeld syrupus papaveris albi ? (Witte papaperstroop) Vermoedelijk is in dat geval de werking: hoestdempend of diarrhee stoppend
1662, zijn sterfdatum, en geeft een totaal bedrag van 160 gulden aan, waarvan echter 40 gl wordt afgetrokken7. Van Randenraedt was om de een of andere reden kennelijk niet meer zo tevreden over Fabritius. Hij heeft van 21 mei tot 10 juni 1658 in beide Apotheken gekocht, maar na 10 juni is hij geheel overgegaan naar Reijpkens. Deze Reijpkens was volgens de ingediende rekening Raadsverwant, wellicht dat daarom Randenraedt naar hem overging? Overigens zonder zijn betalingsgedrag te veranderen. Bij zijn overlijden waarschijnlijk op 20 maart 1662 8 liet hij dus alleen al aan deze twee apothekers een schuld na van 224 gulden, zoals we al zagen het equivalent van het jaarloon van een ambachtsman. Johan Reijpkens, Raadsverwant en apotheker, schrijft in de ‘bijlage’ van zijn ingediende rekening (als klager): [..] ‘dat den Cleger aenden voorsz. heere Scholtis Randeraedt saliger, in sijne sieckten en signantelijck oyck inde leste daervan hij is gestorven, gelevert heeft de medicamenten inde neffens gaende rekeninge gestelt, beloepende ter somme van 119 gulden en 18 stuyver 5/8. Ende alsoo den Cleger inder minnen vande voorsz. schult geene betalinge heeft connen becommen, onafgesien d’interpellatien daeromme gedaen.’ De laatste leveringen in maart 1662 betreffen tabletten pectorale, manna als purgeermiddel en op zijn sterfdag kaneelwater. Hoest en verstopping waren zijn laatste klachten.◄
De apotheker, geschilderd door Gabriel Metsu (1661)
7
8
Er staat in de tekst nl: 'Anno 1658 hebbe ick sijn vasten prijs ingehalden belopt 40 gl' (!) Een kortingsregeling ? Er werd voor hem ‘geluid’ op 20 maart 1662
januari – februari- maart 2013
[11]
BUITGEMAAKTE ACHTTIENDE-EEUWSE BRIEVEN: EEN VENSTER OP HET (TAAL) VERLEDEN1 Marijke van der Wal (Universiteit Leiden) Aan de Leidse universiteit onderzoekt het Brieven als Buit-team onder leiding van Marijke van der Wal een Nederlandse brievenschat uit het verleden. Het zijn in oorlogstijden gekaapte brieven uit de zeventiende, achttiende en begin negentiende eeuw, die zich nu in de Britse National Archives bevinden. Ze geven zicht op de taal van mannen en vrouwen uit verschillende lagen van de samenleving. De twee voor dit artikel geselecteerde laat-achttiende-eeuwse brieven geven daarnaast een indruk van een scheepsreis naar de Oost en van een aan de wal functionerend vrouwennetwerk. Communicatie met het schip de Batavia Het VOC-schip de Batavia vertrok op 23 oktober 1779 met Gerrit Harmeijer als ervaren kapitein en een bemanning van ruim 200 koppen naar de Oost, althans dat was de bedoeling. De familieleden van de opvarenden kregen echter al spoedig het bericht dat het schip in zware stormen terecht was gekomen en uiteindelijk moest terugkeren op de rede van Hellevoetsluis waarvan het eerder was vertrokken. Eind december deed het schip een hernieuwde poging, maar pas op 7 januari 1780 was de Batavia echt op weg. In de maanden dat het schip op de rede van Hellevoetsluis werd voorbereid voor de reis, hielden de bemanningsleden onder meer via brieven contact met hun familie. Een treffend voorbeeld daarvan zijn de brieven van stuurmansvrouw Hendrikje ten Broek, die haar man, Christiaan de Cerff in zijn scheepskist moet hebben opgeborgen. 2 Ze zijn op wonderbaarlijke wijze bewaard gebleven juist doordat het schip waarop De Cerff zich op zijn terugreis bevond door Engelse oorlogsschepen werd aangevallen en in beslag genomen. Alle papieren aan boord werden geconfisqueerd en kwamen uiteindelijk in het archief van de High Court of Admiralty (HCA) terecht samen met de grote hoeveelheid zakelijke documenten en persoonlijke papieren die tijdens oorlogen met Engeland door oorlogs-
1
2
Dit artikel is een bewerkte en bekorte versie van de lezing Schatgraven in gekaapte brieven: een venster op het (taal)verleden op 29 november 2012 gegeven voor de historische vereniging Delfia Batavorum te Delft. Zie hiervoor Marijke van der Wal, De voortvarende zeemansvrouw. Openhartige brieven aan geliefden op zee. Zutphen: Walburg Pers 2010.
schepen en kapers werden buit gemaakt.3 In dit archief is ook een uitvoerige brief aan een ander bemanningslid, opperchirurgijn Michiel Ruijs aangetroffen. Die brief van 11 november 1779, geschreven door zijn vrouw Johanna Petronella Ruijs, en de lange brief die Michiel zelf ruim een jaar later vanuit China naar zijn ouders in Delft stuurde, staan centraal in dit artikel. Het bijzondere van de brieven Historisch taalkundigen van het Brieven als buitprogramma aan de Leidse universiteit onderzoeken privébrieven uit twee periodes namelijk die van de tweede en derde Engelse oorlog (1664/65-1674) en die van de vierde Engelse oorlog en de Amerikaanse onafhankelijkheidsstrijd (1776-1784). 4 Die dwarsdoorsnedes in het brievenmateriaal zijn bewust gekozen om te kunnen zien hoe de taal zich in honderd jaar heeft ontwikkeld.5 De buitgemaakte brieven zijn zo interessant voor ons als taalonderzoekers, omdat de afzenders tot alle lagen van de samenleving behoorden. We vinden brieven van mannen, vrouwen en zelfs kinderen uit lagere en middenklassen. Dat is bijzonder, omdat deze mensen verder vrijwel geen schriftelijke sporen hebben achtergelaten. In principe zouden we de taal van de ‘gewone man en vrouw’ uit midden- en lagere klassen kunnen vinden in persoonlijke brieven gericht aan naaste familie en vrienden. Uit onderzoek is namelijk gebleken dat schrijvers in zulke brieven hun gewone, informele taalgebruik het dichtst benaderen. Het probleem is echter dat dergelijke brieven over het algemeen verloren zijn gegaan, wanneer ze niet in familiearchieven werden bewaard. Dat laatste gebeurde alleen in hogere kringen. Tot voor kort hadden we dus geen beschikking over grote hoeveelheden persoonlijke brieven die een toegang zouden kunnen geven tot het gevarieerde taalgebruik van voorbije eeuwen of, met andere woorden, tot de diversiteit die er moet zijn geweest zowel in het gesproken als in het geschreven taalgebruik. De herontdekking van de zo geheten sailing letters heeft daar verandering in gebracht. 6 Het blijkt een fantastische bron met zo’n 15.000 privé3
4
5
6
Die papieren fungeerden als bewijsmateriaal om vast te stellen of de inbeslagname van een schip rechtmatig was geweest. Voor meer informatie over de kaapvaart en de procesgang zie Van Gelder 2008: 15-21 en Van Vliet 2007: 53-55. Dat onderzoeksprogramma onder leiding van Marijke van der Wal wordt sinds 2008 gefinancierd door de Nederlandse Organisatie van Wetenschappelijk Onderzoek (NWO). De zeventiende-eeuwse doorsnede is het onderwerp van Judith Nobels’ proefschrift, de achttiende-eeuwse van Tanja Simons’ dissertatie. In een diachrone, overkoepelende monografie van Gijsbert Rutten en Marijke van der Wal komen beide periodes aan bod. Voor het belang van de brieven zie verder Van der Wal 2006.
januari – februari- maart 2013
[12] brieven geschreven aan echtgenoten, ouders, andere familieleden en vrienden. In die brieven kunnen we op zoek gaan naar taalverschillen en naar de alledaagse taal uit het verleden. Hoe klonk de taal van de briefschrijvers en hoe was het gesteld met hun schrijfvaardigheid? Daar zullen we iets van laten zien aan de hand van de twee uitgekozen brieven nadat we eerst de rol van de genealogie voor ons onderzoek hebben toegelicht.
Archiefdoos met brieven (National Archives, Kew, Verenigd Koninkrijk) De rol van genealogie Bij eerste lezing van de zeventiende- en achttiendeeeuwse brieven zijn de afzenders en geadresseerden niet meer dan namen. Doop-, trouw- en begraafregisters in verschillende gemeentelijke archieven kunnen die namen meer achtergrond geven. Laten we het concrete voorbeeld van Michiel Ruijs en zijn vrouw Johanna Petronella nemen. Er moet wel een connectie met Delft zijn, want Michiel schrijft naar zijn ‘Veel Geagte En lieve Vaader En Moeder’ in Delft. De adressering vermeldt de naam van G. Verhaast, meester juwelier op het Oude Delft. Onderzoek in de gemeentearchieven van Delft en Rotterdam/ Delfshaven levert nadere informatie op. Gijsbert Verhaast blijkt op 15 juni 1760 in de Nieuwe Kerk in het huwelijk te zijn getreden met Jacomina Lucas, weduwe van Cornelis Ruijs. Zij was oorspronkelijk ook afkomstig uit Delft, maar kwam nu uit Zevenhuizen, de woonplaats van haar eerste man met wie zij in 1737 was getrouwd. Duidelijk wordt dus dat Michiel Ruijs naar zijn moeder en stiefvader schrijft. Zelf blijkt hij op 22 juli 1764 eveneens in de Nieuwe Kerk met de achtentwintigjarige Delftse Johanna Maria van der Ploeg te zijn gehuwd.1 Volgens de gegevens in de database VOC-opvarenden was hij in datzelfde jaar teruggekomen van zijn reis als tweede chirurgijn op het schip de Erfprins. 2 Vrijwel een jaar later, op 7 juli 1
2
Johanna Maria was op 14 maart 1736 gedoopt als dochter van Frans van der Ploeg en Elizabeth Mentink. Zie http://vocopvarenden.nationaalarchief.nl.
1765 wordt hun dochtertje Jacomina gedoopt met stiefvader Gijsbert Verhaast en moeder Jacomina Lukas als getuigen. Kennelijk verhuisde Michiel vervolgens naar Delfshaven, want op 19 juli 1773 staat hij als weduwnaar, wonend in Delfshaven, te boek bij zijn tweede huwelijk met Johanna Petronella Maassen, afkomstig uit ’s Gravenhage. De doopboeken van Delfshaven vermelden de doop van zoontje Gijsbert op 8 september 1774 en die van Johannes op 26 mei 1776. In de begraafboeken staan echter diverse overleden kinderen van Michiel Ruijs vermeld zonder verdere naamsaanduiding: 26 juni 1776, 2 en 3 oktober en 31 december 1776. Mogelijk dat de zoontjes Gijsbert en Johannes zijn overleden. Voor informatie over Michiel Ruijs’ carrière en zeereizen is de website VOC-opvarenden belangrijk. Daar is soms ook aanvullende informatie over kinderen en echtgenotes uit te halen, wanneer die namelijk werden vermeld als begunstigden van de zogeheten maandbrieven. Daarmee kon een voorschot op de gage van de opvarenden worden opgenomen. Wanneer Michiel Ruijs op 27 januari 1778 als opperchirurgijn op de Vrouwe Everhardina naar Batavia vertrekt, is er een maandbrief met zoon Cornelis Gijsbertus Ruijs als begunstigde. In een veel latere maandbrief van 14 september 1784 wordt deze Cornelis Gijsbertus nogmaals als begunstigde genoemd samen met dochter Elisabeth Francina Ruijs en echtgenote Johanna Petronella Maassen. Hoewel aanvankelijk onduidelijk is of deze kinderen uit zijn eerste of tweede huwelijk stammen, brengt een testament van 6 januari 1784 in het Delftse notariële archief de oplossing. Sara de Raat, geboren Van der Ploeg, zuster van Michiels eerste vrouw, noemt daarin namelijk haar nicht Elisabeth Francina en neef Cornelis. We hebben zo enigszins een beeld gekregen van de personen die achter de namen schuilgaan. Michiel Ruijs, die is opgeklommen tot opperchirurgijn, en die ongeveer veertig jaar kan zijn en zijn waarschijnlijk wat jongere vrouw Johanna Petronella met wie hij ten tijde van de brieven ruim zes jaar getrouwd is. Beiden zijn afkomstig uit en woonachtig in de regio ZuidHolland. Zelf geschreven of niet? Voordat we de brieven nader onder de loep nemen, moeten we nog de vraag beantwoorden die bij elke brief moet worden gesteld. Is de brief door de afzender zelf geschreven of niet? We moeten immers voor de zeventiende en achttiende eeuw rekening houden met de nodige analfabeten en ook semi-alfabeten die alleen maar konden lezen en niet schrijven. In het elementair onderwijs leerden kinderen namelijk eerst lezen en pas daarna schrijven. Aan het schrijven, waarvoor ook extra betaald moest worden, kwamen lang niet alle leerlingen toe. Degenen die wel leerden schrijven, oefenden die vaardigheid bovendien niet altijd zo fre-
januari – februari- maart 2013
[13] quent en intensief dat ze in staat waren een brief te produceren.
Schrijfschriftje van Jacob Smit, opvarende op de Batavia (National Archives, HCA 30/750) Die niet-schrijfvaardigen moesten op anderen een beroep doen. Zo werden brieven verstuurd die niet door de afzenders zelf geschreven waren, maar door iemand in hun naaste omgeving die de schrijfkunst wel voldoende beheerste of eventueel door een beroepsschrijver die daarvoor een vergoeding ontving. Matroos Jacob Smit oefende het schrijven tijdens de reis van de Batavia zoals we kunnen zien in zijn bewaard gebleven schrijfschrift. Hij was zeker nog niet in staat om een brief te schrijven. Zelfs vrouwen van vergelijkbare status zoals Hendrikje de Cerff-ten Broek en Meymerigje Buyk-Kleynhens, allebei echtgenotes van stuurlieden, blijken in de late achttiende eeuw te verschillen in schrijfvaardigheid: de eerste heeft haar brieven niet zelf geschreven, de tweede wel.1 Willen we de diversiteit van het taalgebruik van mannen en vrouwen en van schrijvers uit diverse sociale klassen en verschillende leeftijdsgroepen in kaart brengen, dan is het cruciaal om vast te stellen of een brief een autograaf is of niet. In het geval van een niet-autograaf kunnen we de taalkenmerken immers niet relateren aan de afzender van de brief. Soms bevat de inhoud van de brief een opmerking over het wel of niet zelf schrijven, maar in verreweg de meeste gevallen moet op grond van andere gegevens vastgesteld worden of een brief een autograaf is of niet. Daarvoor hebben we binnen ons onderzoek een procedure ontwikkeld (zie voor details Nobels & Van der Wal 2012). In het geval van Michiel Ruijs is evident dat hij als chirurgijn aan boord moest kunnen schrijven. Zijn brief is dan ook zonder twijfel een autograaf, maar bij zijn vrouw zou dat anders kunnen liggen. Vrouwen waren immers over het algemeen minder geschoold dan mannen en hadden ook het schrijven voor hun beroep vaak niet nodig. Johanna Petronella Ruijs maakt het ons echter gemakkelijk door aan het eind van haar brief expliciet te vermelden dat ze eigenhandig de groeten doet: ‘de hertelyke groetenis van myn aan u lieve man en aan men heer de 1
Zie Van der Wal 2010: 45-49 en 93-94.
kaptyn, aan de Serf en aan Blom en syn soon door myn hant gedaan’. 2 Zij doet dus de groeten aan kapitein Gerrit Harmeijer, aan derde stuurman Christiaan de Cerff, aan tweede stuurman Jan Blom en zijn zoon Jan Jansen Blom, die hooploper (=helper van matrozen) was. Het waren kennelijk allemaal bekenden aan boord. Dat de achtergebleven vrouwen ook een netwerk vormden wordt duidelijk uit Johanna Petronella’s twee vol geschreven briefvellen.3 Vrouwennetwerken aan de wal De brief die Johanna Petronella Ruijs op 11 november 1779 aan haar ‘eerwaarde en lieve man’ schrijft begint met het noemen van haar en zijn gezondheid zoals dat veelal aan het begin van onze brieven gebeurt. Zij wordt echter concreet met een verwijzing naar de mislukte eerste poging tot vertrek en de zorgen die alle achterblijvers zich hierover gemaakt hebben: ‘og, lieve kint, dat u eens wist hou meenig maale ik by Huygsloot en by Purs in die tyt u alle beklaagt hebbe, dat wy meenig maale zyde tegens malkandere: og, waare zy nog op Hellevoet, want God weet wat wy nog hoore zulle’. De namen Huygsloot en Purs in deze passage verwijzen naar families in haar woonplaats Delfshaven. Derde stuurman Michiel Huycksloot was eveneens een opvarende van de Batavia. Zo wordt al iets zichtbaar van de relaties aan de wal en dat wordt nog duidelijker in het vervolg van de brief waarin Johanna Petronella uitvoerig haar belevenissen met de vrouw van tweede stuurman Blom beschrijft, die een ‘kwalijke kraam’ (miskraam) heeft gehad. Zij is midden in de nacht opgetrommeld om bij vrouw Blom te waken en heeft dat een paar nachten en paar dagen gedaan, maar kreeg er knap genoeg van. Ze is namelijk in een huishouden vol ongedierte terecht gekomen, wat haar man maar niet tegen zijn collega Blom moet zeggen! Johanna Petronella is vertrokken nadat vrouw Huycksloot had gezegd dat ze er zelf wel ziek van kon worden. Overigens hebben de twee vrouwen dan wel een oplossing voor de verzorging van vrouw Blom bedacht. In narigheid staan de vrouwen elkaar dus bij, maar ze maken ook samen plezier. Dat blijkt uit Johanna Petronella’s verslag van haar uitje met de vrouw van de kapitein, Anna Harmeijer-Floors en met de vrouw van eerste stuurman Cornelis Lorijn, die beiden in Delft woonden. Samen zijn ze thee gaan drinken bij Harmeijers dochter Johanna in Maassluis en tenslotte zijn ze voordelig met het rijtuig naar Delft teruggegaan samen met twee mannen die ze hebben laten betalen. Daar heeft Johanna Petronella bij haar schoonouders gelogeerd en ze is op zondagochtend weer met de schuit 2
3
Voor het begrip zijn in dit citaat en de nog volgende citaten interpunctie en hoofdletters toegevoegd die in het origineel ontbreken. Voor de positie van zeemansvrouwen zie De Wit 2010.
januari – februari- maart 2013
[14] van 10 uur naar huis (Delfshaven dus) teruggekeerd. Het uitje is haar uitstekend bevallen!
Johanna Petronella blijkt geen probleem te hebben met het schrijven van de vormen myn (voor mij), mos (voor moest), koppi (voor kopje), schuytie (voor schuitje), vormvarianten die we gewoonlijk niet in gedrukte teksten uit de late achttiende eeuw aantreffen. Ook de spreektalige constructie de kaptyn syn dogter treffen we aan. Verder worden sommige woorden gespeld zoals ze worden uitgesproken. Zo wordt de slot-n, die in een groot gedeelte van het Nederlandse taalgebied tot op de dag van vandaag niet wordt uitgesproken, door haar ook niet gespeld in betuyge, vrinde, wy hebbe, gedronke, tiene en worden ook sundagsoggens en et fonetisch gespeld. Een aanvankelijk lastig te interpreteren passage die dient als afsluiting van het verhaal over het waken bij vrouw Blom, kan bij nader inzien opgelost worden. (4) Ik heb geen noot dat ik een goeje of een kwaaje sal kryge, want ik die nagt, toen ik met die linstoel heen dwaalde, de man agter de kerk scheen, jongelif.
Brief van Johanna Petronella Ruijs (National Archives, HCA 30/735) Dat de kapiteinsvrouw contact hield met de echtgenotes van bemanningsleden weten we ook uit de brieven van Hendrikje de Cerff-ten Broek die herhaaldelijk melding maakt van haar aangename bezoekjes aan de kapiteinsvrouw Anna Harmeijer-Floors in Delft (zie Van der Wal 2010: 86-89). We zien hieruit dus hoe het netwerk van bemanningsleden aan boord een parallel heeft aan de wal: de vrouwen houden contact, vangen elkaar op en gaan met elkaar op stap. Die aardige informatie over het dagelijks leven wordt in opmerkelijk levendig taalgebruik gepresenteerd. Gesproken taal en liefkozende woorden Laten we enkele passages onder de loep nemen waaraan voor het begrip interpunctie is toegevoegd die in het origineel ontbreekt:1 (1) Ik moet u betuyge dat sy vergaat van vuyligheyt. Vrou Huygsloot zy tegens myn dat ik daar niet langer mos blyven want dat ik ook siek zou worden. Ik heb t ten respekte van haar man gedaan om dat u goeje vrinde zyt. (2) Wy hebbe by de kaptyn syn dogter een koppi te gedronke. (3) Sundagsoggens met et schuytie van tiene na huys ben gegaan.
1
Net als de meeste zeventiende- en achttiende-eeuwse gekaapte brieven vertonen de besproken brieven geen of nauwelijks interpunctie en lijkt het hoofdlettergebruik vrij willekeurig te zijn.
Een ‘goeje of een kwaaje’ in (4) moet geïnterpreteerd worden tegen de achtergrond van de eerder genoemde ‘kwaaje kraam’ van vrouw Blom. Johanna Petronella loopt niet de kans op een slechte of goede kraam, want toen ze die nacht in de leunstoel (‘met die linstoel’) wegsoesde (‘heen dwaalde’) scheen de maan (‘man’) achter de kerk d.w.z. werd zij ongesteld. Volgens het Woordenboek der Nederlandsche Taal (WNT) zou dwalen in deze betekenis Zuidnederlands zijn en bij de uitdrukking de maan schijnt achter de kerk plaatst het WNT een vraagteken. De brief van mevrouw Ruijs levert dus een mooi bewijs voor de betreffende uitdrukking en voor een uitgebreider gebruik van dwalen in de betekenis van ‘soezen’. De taal van Johanna Petronella is levendig en verrassend tot aan het eind. Zij heeft haar man al geregeld aangesproken met lieve kint en jongelief, maar ze eindigt met een prachtig voorbeeld van liefkozende taal die zeker niet in elke brief wordt aangetroffen: ‘dag lekkere man, dag lieve bouttie van myn, dag lieve dikke schurke’ zijn haar afsluitende woorden. Reisverslag en de bezorging van brieven Michiel doet verslag van zijn reis wanneer hij zich in China bevindt. Dat betekent dat hij schrijft over de tocht naar Kaap de Goede Hoop, vervolgens naar Batavia en de onverwacht snelle overstap op een schip naar China. Michiel geeft in zijn verslag van die reis allerlei tijdsaanduidingen en noemt ook het aantal doden aan boord. De teller stond op negentien doden en vijf vermisten toen zij na zeven maanden en twaalf dagen op 13 augustus 1780 in Batavia waren gearriveerd. Nog maar net daar gekomen moest de bemanning al twee dagen later op het schip de Hoogkarspel overstappen om naar China te gaan. Michiel had er niet
januari – februari- maart 2013
[15] veel zin in om zo hals over kop weer uit te varen, maar kapitein Harmeijer wilde hem beslist op het schip hebben: ‘My Seggende wel Te weete Wien hij hadt maar Niet wien hij kreijge Zouw Der halfe hij mijn Niet misse Wouw’.
Taalgebruik en de aanspreekvorm UE Michiel, die als chirurgijn de nodige opleiding heeft gehad (weliswaar niet universitair), laat zien dat hij niet van de straat is. Hij gebruikt Latijnse woorden, al zijn ze wat verbasterd, zoals Tottes Tutes (totus tuus: geheel de jouwe/uwe), Valee (vale: vaarwel) en Datum Uyt Supra (datum zoals boven). Ook treffen we in zijn brief diverse leenwoorden aan zoals communiseeren, except, recikeeren, sinpaticeeren, gedestineert, contend en tegenwoordig deelwoorden zoals op Batavia koomende, my seggende, zeynde een portiguse sterkte, volmaakte welstand genietende.
De route naar de Oost: naar de Kaap, het verversingsstation en vervolgens naar Batavia Hij gaat dus mee naar de omgeving van Kanton en Macao waar thee en porselein worden ingeladen. De voorspoedige reis duurde slechts een maand en twee dagen en er vielen maar twee doden te betreuren. In vergelijking met andere schepen met acht tot twaalf doden is de bemanning onder de hoede van chirurgijn Michiel Ruijs dus niet slecht af. Wanneer Michiel op 6 december vanuit China schrijft, geeft hij ook de route van de terugreis aan. Hopelijk zal hij half mei bij de Kaap zijn en ‘Zoo t Onsen Lieven heer belieft’ eind augustus 1781 weer in Europa.
Envelop van de brief van Michiel Ruijs (National Archives, HCA 30/722) Hoe had deze brief Delft moeten bereiken? Op de envelop staat: ‘Per Een Deens Schip En Vrient die god geleyd in salvo (=in veiligheid)’. De brief wordt dus meegegeven met een Deens schip en een bevriend persoon. Aan het slot van de brief wordt dat bevestigd met de uitleg: ‘Bekomt deese met Een Deens Schip van China Na Deenmarken Gedistineert. Op Deese Wijse heb ik aan vrouw geschreeve. Dus Zoo Er maar Een Te regt komt Ben ik Contend’. Ook verzoekt hij zijn stiefvader om een ingesloten brief van derde chirurgijn Jan de Kooker bij diens familie in Maassluis te laten bezorgen. Het is een opmerkelijk kort briefje vol vaste formules dat bestaat uit niet meer dan informatie over gezondheid, een mededeling over vertrek, de frase dat er verder niets meer te schrijven valt en de groeten.
Brief van Michiel Ruijs (National Archives, HCA 30/722) Hij laat blijken dat hij kan schrijven, al zijn er ook in de haast gemaakte fouten zoals dubbele woorden. Ook gebruikt hij, net als zijn vrouw, af en toe de vorm mijn (voor mij) en spelt hij ook herhaaldelijk de slot-n niet (quaame; bij leeve en gesontheijt; 12 daage; gedult moete offene). Als aanspreekvorm hanteert Michiel consequent UE; hij gebruikt steeds de afkorting, geen volledige vorm U Edele of Uwe Edelheid. Dat ligt anders in de brief van zijn echtgenote die een keer de volledige vorm uedele gebruikt (ik heb u eedele brief wel ontfangen) en verder afwisselt in de aanspreekvormen u (onderwerp & indirect object), gij en een keer jou in ‘hout het maar voor jou’. In de zeventiende
januari – februari- maart 2013
[16] eeuw was de aanspreekvorm UE opgekomen die, naar verondersteld wordt, vanuit kanselarijtaal bij hogere sociale lagen in gebruik was gekomen en zich daarna verder heeft verspreid. Die verdere verspreiding van UE zou dus een verandering van bovenaf zijn geweest. Kunnen we dat ook bewijzen? Ja, dat kunnen we met ons brievenmateriaal. Onderzoek van ons brievenmateriaal laat zien dat UE in de late zeventiende eeuw slechts 9% van alle aanspreekvormen uitmaakt, terwijl dat honderd jaar later maar liefst 71% is (zie Nobels & Simons te verschijnen). In de zeventiende eeuw zijn de dan nog marginale UE-vormen niet in alle klassen in gelijke mate aanwezig. Ze komen in de lage klasse helemaal niet voor, slechts sporadisch (2%) in de lage middenklasse en in de hoge middenklasse en hoge klasse elk 20%. In de achttiende eeuw vindt de opmerkelijke toename van UE plaats in alle klassen, maar er blijven sociale verschillen: de hoge klasse 86%, de hoge middenklasse 69%, de lage middenklasse 54% en de lage klasse 30%. Bovendien is er nog een interessante ontdekking wanneer we heel precies gaan kijken naar de brieven uit de verschillende klassen.
VOC-schepen aangevallen in de Saldanhabaai, schilderij van Thomas Luney Briefschrijvers uit de lage klassen blijken UE vooral te gebruiken in vaste formules. Kennelijk hebben de briefschrijvers uit de lage klasse die aanspreekvorm via vaste briefformules geleerd. Briefschrijvers in de hoogste klassen gebruiken UE door de hele brief heen, zowel in formules als in niet-formulair taalgebruik zoals we dat ook zien bij Michiel Ruijs. De sociale diversiteit in zowel de zeventiende als de achttiende eeuw wijst dus inderdaad op een taalverandering van boven af. Dat Johanna Petronella er een ander gebruik van aanspreekvormen op na houdt dan haar man, komt overeen met genderverschillen die wij voor verschillende taalverschijnselen hebben kunnen vaststellen, maar waar we in het bestek van dit artikel niet verder op kunnen ingaan. Afloop Wat gebeurde er verder? Michiel Ruijs arriveerde met de Hoogkarspel al op 31 maart 1781 aan de Kaap, maar kwam hij ook snel thuis? De Hoogkarspel be-
hoorde tot de vijf rijk beladen retourschepen die uit veiligheidsoverwegingen ten noorden van de Kaap in de Saldanhabaai kwamen te liggen. Daar werden ze op 21 juli 1781 verrast door een Engels eskader. Vier van de vijf schepen, waaronder de Hoogkarspel, vielen in vijandelijke handen; het vijfde werd tijdig door de bemanning in brand gestoken. De bemanningen kwamen in augustus lopend in Kaapstad aan. Na verhoren door de Kaapse autoriteiten moesten kapiteins en andere bemanningsleden zoals Michiel Ruijs op toestemming wachten om naar huis te vertrekken.1 Michiel kwam uiteindelijk pas op 16 juni 1784 terug met het Zeepaard. Johanna Petronella heeft dus lang moeten wachten op haar lieve dikke schurke. Tenslotte De twee hier besproken achttiende-eeuwse brieven illustreren, tegen de achtergrond van het algehele Brieven als buitonderzoek, welk zicht op het (taal) verleden kan worden verkregen. Het waren in dit geval brieven gericht aan en afkomstig van een bemanningslid aan boord van een VOC-schip. Een postzak aan boord Wie nader wil kennismaken met achttiende-eeuwse brieven gestuurd door vrouwen aan hun zeevarende echtgenoten kan terecht bij De voortvarende zeemansvrouw. Openhartige brieven aan geliefden op zee (onder redactie van Marijke van der Wal; uitgeverij Walburg Pers Zutphen) of bij Kikkertje lief. Brieven van Aagje Luijtsen, geschreven tussen 1776 en 1780 aan Harmanus Kikkert, stuurman in dienst van de VOC (ed. Perry Moree 2003). Nu moet niet de indruk ontstaan dat alleen zeevarenden afzenders of geadresseerden van de brieven waren. Dat is zeker niet het geval. De in beslag genomen schepen hadden postzakken aan boord met brieven van en aan allerlei personen in het Caraïbisch gebied, Azië en Afrika.
1
Zie Bruijn 2010: 27-29, Van der Wiel 2001 en Moree 2003: 26-30 voor de gebeurtenissen in de Saldanhabaai.
januari – februari- maart 2013
[17] In de rubriek Brieven van de maand op de website www.brievenalsbuit.nl kan de geïnteresseerde lezer een verdere indruk krijgen van deze rijke en gevarieerde buit aan brieven. Prof. dr. Marijke van der Wal is bijzonder hoogleraar Geschiedenis van het Nederlands aan de faculteit Geesteswetenschappen van de Universiteit Leiden. ◄
Bibliografie -Bruijn, Jaap. R. 2010. ‘Twee stuurlieden in een strak gestructureerd bedrijf’. In: Van der Wal 2010: 17-30. -Gelder, Roelof van. 2008. Zeepost. Nooit bezorgde brieven uit de 17de en 18de eeuw. Amsterdam/Antwerpen: Atlas. -Wal, Marijke van der (red). 2010. De voortvarende zeemansvrouw. Openhartige brieven aan geliefden op zee. Sailing Letters Journaal III. Zutphen: Walburg Pers. -Wiel, Kees van der. 2001. ‘Gerrit Harmeyer, schipper op China in de jaren 1763-1784’. In: Delfia Batavorum. Tiende Jaarboek 2000, Delft: Historische Vereniging Delfia Batavorum, 99-116. -Wit, Annette de. 2010. ‘Zeemansvrouwen aan het roer’. In: Van der Wal 2010: 31-37. -Vliet, Adri van. 2007. ‘Een vriendelijcke groetenisse.’ Brieven van het thuisfront aan de vloot van De Ruyter (1664-1665). Franeker: Van Wijnen. -Moree, Perry (ed., m.m.v. Ingrid Dillo, Vibeke Roeper en Theo Timmer). 2003. Kikkertje Lief. Brieven van Aagje Luijtsen, geschreven tussen 1776 en 1780 aan Harmanus Kikkert, stuurman in dienst van de VOC. Den Burg Texel: Het Open Boek. -Nobels, Judith & Marijke van der Wal. 2012. ‘Linking Words to Writers: Building a Reliable Corpus for Historical Sociolinguistic Research’. In: Nils Langer, Steffan Davies & Wim Vandenbussche (eds.). Language and History, Linguistics and Historiography. Interdisciplinary Approaches. Bern etc.: Peter Lang, 343-361. -Nobels, Judith & Tanja Simons (te verschijnen). ‘From ul to U.E.: A socio-historical study of Dutch forms of address in seventeenth- and eighteenth- century private letters’. In: Marijke van der Wal & Gijsbert Rutten (eds). Touching the Past. Studies in historical sociolinguistics. Amsterdam & Philadephia: John Benjamins. -Wal, Marijke van der. 2006. Onvoltooid verleden tijd. Witte vlekken in de taalgeschiedenis. Amsterdam: Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen
TRANSCRIPT J. Boerema Het software programma Transcript ontstond uit ontevredenheid over het het steeds maar heen en weer schakelen bij het transcriberen van digitale afbeeldingen tussen de tekstverwerker en het foto programma om de foto weer een stukje te kunnen verschuiven. Ik dacht dat dit makkelijker moest kunnen door al het werk door één programma te laten doen. Zoeken op internet leverde helaas geen programma op dat hieraan voldeed. Vandaar dat ik besloot dan maar zelf zo'n programma te maken. De basis gedachte is daarbij eenvoudig. Verdeel het scherm in twee gedeelten. De bovenste helft toont de afbeelding en in de onderste helft kan de tekst worden ingevoerd. Vanaf versie 2.4 (alleen de geregistreerde versie) is het ook mogelijk om de afbeelding en tekst naast elkaar in plaats van onder elkaar te tonen. De grootte van elk van deze twee vensters kan gewijzigd worden naar eigen voorkeur. Vanuit de tekstverwerker kan het zichtbare gedeelte van de foto op diverse manieren verplaatst worden met behulp van sneltoetsen. Ook kan een vorige of volgende foto uit dezelfde map vertoond worden. Daarnaast kan men vanzelfsprekend veel van de meest gebruikte tekst handelingen uitvoeren. Aangezien Transcript geen OCR programma is wordt de tekst niet automatisch geconverteerd. Het transcriberen moet u zelf doen. Het programma is daarnaast aangevuld met vele opties en mogelijkheden die het werken kunnen vergemakkelijken. Zo wordt standaard onthouden op welke plek men bezig is (zowel in het tekstbestand als op de foto) zodat bij het een volgende keer opstarten meteen naar dat punt wordt teruggegaan. Het programma bevat een uitgebreid help bestand dat u vanuit het programma kunt oproepen met F1. Helaas is het help bestand na versie 2.3 niet bijgewerkt wegens gebrek aan tijd. Zie het leesmij.txt bestand in de folder waarin Transcript is geïnstalleerd voor de nieuwe functies in versie 2.4. Het is aan te raden deze help goed door te nemen zodat u alle mogelijkheden van het programma beter leert kennen. ◄ Zie verder: www.jacobboerema.nl/Transcript/Freeware.htm
januari – februari- maart 2013
[18]
ANTONI VAN LEEUWENHOEK J.J.P.Lamoré
ouderlijk huis. In 1641 ging hij naar een (kost)school in Warmond. Zoals u in het hieronder geciteerde verslag uit 1641 kunt lezen was, stond Cornelis Loveringh bekend als ‘Latijns schoolmeester’, maar of Antoni veel Latijn bij hem heeft geleerd is nog maar de vraag. Uit het verslag van Sebastiaan Francken, ordinarisraad van ’t Hof (van Holland) van zijne exploiten tegen de Roomschen in Rijnland en omliggende plaatsen:1 ‘[..] Seggen mede aldaer hem te onthouden ende 't sedert een jaer herwaerts nedergeset te hebben seecker latijnsche schoolmeester; die tien ofte elf kinderen by hem mede in de kost heeft, waervan datter 2 ofte 3 van de Gereformeerde Religie sijn, die dagelix de kercke frequenteeren; dat mede sijn huisvrouwe ende huysvrouw's suster van de Gereformeerde Religie syn,
Johannes Vermeer, Gezicht op Delft (ca.1660) e gaan terug naar het Holland van de 17e eeuw. Te midden van weidegronden en moerasgebieden ligt de stad Delft. De stad is omringd door stevige muren en er zijn meerdere poorten. Zodoende was Delft goed beveiligd tegen zijn vijanden, de geschiedenis heeft dat wel geleerd. Er was een open verbinding naar zee zodat de rijk beladen schepen van de VOC en beurtschippers de binnenstad van Delft konden bereiken. De Spaanse overheersing liep ten einde en Delft ging zijn Gouden Eeuw beleven. Er was veel bedrijvigheid, nijverheid en handel in de stad. Er was een goed stadsbestuur met aandacht voor veiligheid, volksgezondheid en toezicht op schoon water in de grachten. De Reformatie had zijn sporen achter gelaten in Delft en de protestanten waren in de meerderheid. In het land waren heftige conflicten tussen theologen aan de ene kant en filosofen aan de andere kant. Deze conflicten werden nog versterkt door het opkomen van de natuurwetenschappen. Willem van Oranje had zich destijds al ingespannen om een klimaat van verdraagzaamheid te verwezenlijken. In dat klimaat konden dan ook de pioniers in de wetenschap gedijen.
W
Jeugd Antoni van Leeuwenhoek werd op 24 oktober 1632 te Delft geboren Zijn vader was mandenmaker. Begin januari 1638 overleed zijn vader (Fillip Thonissz.) Moeder hertrouwde in december 1640 met Jacob de Molijn. Er wordt wel gedacht dat het niet boterde tussen stiefvader en stiefzoon, in ieder geval verliet hij het
Gehoort Cornelis Lovering, schoolmeester tot Warmondt, out omtrent 28 jaren, geboortich van Leyden, Gevraecht: off hij professij van de gereformeerde Religie dede, seijt: sijn ouders Paepsgesint geweest te sijn ende over eenigen tijdt overleden, ende dat hij mede van de eijge gesintheyt is, doch sijne huisvrouwe van de Gereformeerde Religie. Gevraecht: waer sich vóór desen onthouden heeft, seijt: vóór desen conrector geweest te sijn onder Jacobum Verhaegen, latijnschen Rector te Noortwijck, ende 't sedert twee jaren is comen te trouwen met een dochter van Meijburch, schout van Sassen, ende met deselve hem tot Warmondt in de huijshoudinge nedergeset heeft, ende sich aldaer generende met instrueren van de jonge jeught in de latijnsche tale ende tot bevorderinge van dien is gebruijckende soodanige boucken, die men in de latijnsche scholen gewoon is te leeren in dese Landen. Gevraecht: hoeveel commensalen hadde, seyde: tegenwoordich 8 commensalen te hebben; mitsgaders 2 extraneos, die van buijten comen. Gevraecht: hoe veel onder deselve Paepsgesindt sijn, seijt: onder de acht, drie te wesen die met sijn
1
Uit:Bijdragen voor de geschiedenis van het Bisdom van Haarlem, deel VII, Bouwstoffen voor de kerkelijke geschiedenis van verschillende Parochien thans behoorende tot het Bisdom van Haarlem, samengesteld door Dr J.D.FRENAY, (1879) Ao 1643, pag. 378-380
januari – februari- maart 2013
[19] vrouw mede van de Gereformeerde Religie sijnde, de kercke frequenteren, die hij daerinne ook haere volcomen vryheijt laet. Ende was ondertekent Cornelis Loveringh’. Na zijn schooltijd zorgde zijn moeder er voor dat hij een baantje kreeg bij zijn oom in Benthuizen. Deze was daar baljuw en schout, zodoende kreeg hij scholing in bestuurlijke zaken. Op de leeftijd van 16 jaar vertrok hij naar Amsterdam waar hij een opleiding in de lakenhandel kreeg. In korte tijd kreeg hij een administratieve functie en werd ook zaakwaarnemer toen de Schotse lakenhandelaar, Sir William David-son 1 naar Engeland terug ging. Maar er gebeurde meer. Hij kwam in aanraking met de apotheker Swammerdam die toen al befaamd was vanwege zijn ‘Rariteitenkabinet’, een verzameling van uiteenlopende naturalia en exotische voorwerpen. In die tijd had menig welgesteld persoon een dergelijke verzamelwoede. Zijn zoon, Jan Swammerdam (16371680), zou later grote naam maken als natuuronderzoeker. Ook hij hield zich bezig met de voortplanting en microscopisch onderzoek van met name insecten. Grote naam verwierf hij met zijn boek ‘Bybel der Natuure’. (pas in 1737 uitgegeven, voorzien van een voorwoord van Boerhaave) Antoni was dus in goed gezelschap. Hij had een brede belangstelling, met name heeft hij in die periode zijn kennis verrijkt met het bestuderen van boeken over wiskunde. Ook is zeker dat hij in die periode in aanraking kwam met de denkbeelden van René Descartes (1596-1650), uit al zijn brieven komt dit naar voren. Opmerkelijk is dat hij zich in die periode geheel en al op eigen kracht deze kennis verwierf. In de lakenhandel gebruikte hij een zogenaamde dradenteller om de kwaliteit van het weefsel te beoordelen. Op deze manier werd zijn belangstelling voor het microscoop aangewakkerd. Terug in Delft In 1653 keert Antoni terug naar Delft. Hij koopt een huis in de Hippolytusbuurt genaamd ‘Het Gouden Hooft’ en begint een zaak in linnen, garen en band. Ondertussen is hij ook getrouwd met Barbara de Mey. Van de vijf kinderen die werden geboren overleden er vier, alleen zijn dochter Maria heeft hem overleefd. Ook zijn vrouw overleed op jonge leeftijd.
1
Er is weinig bekend over de jeugd en voorouders van Davidson, wel dat hij zich na 1640 in Holland vestigde om handel te drijven met de Baltische regio. In 1645 trouwde hij Geertruid Schuring en gaf bij die gelegenheid aan dat hij 29 jaar oud was. In 1648 kwam Antoni van Leeuwenhoek in zijn dienst als assistent. Van Leeuwenhoek bleef zes jaar in zijn dienst. Davidson woonde en werkte in de Warmoesstraat, dichtbij de Oude Kerk.
Maatschappelijk ging het hem voor de wind en had hij meerdere functies in het bestuurlijk apparaat van Delft, hij genoot daar een vertrouwenspositie. Met succes voltooide hij een opleiding tot landmeter en werd later ook benoemd tot wijnroeier, een functie waarbij met een ‘roede’ alle vaten op de juiste inhoud werden gecontroleerd. Zijn kennis van de wiskunde kwam hem daarbij wederom goed van pas. In 1671 hertrouwt hij met Cornelia Swalmius, dochter van een predikant. Op deze wijze kwam Antoni in aanraking met de hogere kringen in Delft, met name ontmoet hij de befaamde medicus en anatoom Reinier de Graaf. Deze ontmoeting zal van cruciaal belang blijken te zijn voor de naamsbekendheid van Antoni van Leeuwenhoek over de hele wereld. Ook het kind uit dit tweede huwelijk kwam vroeg te overlijden. Tenslotte overleed ook deze vrouw op jonge leeftijd. Zijn dochter Maria uit het eerste huwelijk bleef bij hem wonen, zorgde voor de winkel en ontving in een latere fase de vele hoog geplaatste gasten. Antoni van Leeuwenhoek volgens Jan Verkolje Wetenschap Tot zijn 41e jaar was Antoni een onbekende in de wereld van de wetenschap. Al die tijd was hij aan het werk geweest met het vervolmaken van zijn microscopen. Sinds de ontdekking van de breking van het licht door Snellius2 in Leiden en gelijktijdig door Christiaan Huygens in Parijs was er overal in Europa belangstelling voor het vervaardigen van microscopen. Zo ontdekte Marcello Malpighi (1628-1694) in Italië de rode bloedcellen en Robert Hooke (1635-1703) in Engeland de plantencel. Maar Antoni ging geheel en al zijn eigen weg. Hij keek de kunst af van glasblazers, zilversmeden en ging in de leer bij een diamantslijper. Aldus bouwde hij zijn vernuftige kleine microscopen met steeds grotere vergroting. De beste resultaten verkreeg hij met slijpen en polijsten van kristalhelder glas. Hij maakte zelf zijn instrumenten voor dit fijnzinnige werk. Hij liet niemand toe tot de geheimen van zijn unieke technieken. Dat was ook wel verstandig in die wereld vol afgunst en vijandigheid. (octrooien en patenten bestonden nog niet). Al doende ging hij steeds verder in het onderzoeken van alles wat maar te vinden was in de natuur. Langs 2
Willebrord Snellius, doopnaam Willebrord Snel van Royen (1580 – 1626)
januari – februari- maart 2013
[20] deze weg bouwde hij ook aan zijn wereldbeeld vol met cartesiaanse gedachten, altijd op zoek naar het wezen van de materie. Descartes was van mening dat alle materie betstaat uit kleine bolvormige deeltjes (‘globulen’) en dat alle natuurkundig verschijnselen te verklaren zijn uit beweging, druk en botsing van de deeltjes onderling. Helaas had Antoni geen wetenschappelijk opleiding genoten en kende ook geen Latijn. Mogelijk heeft dit in zijn voordeel gewerkt door de dingen onbevangen waar te nemen.
Op deze wijze ontdekte hij de wereld van de protozoa. Hij veronderstelde dat deze als kiemen of cysten overal aanwezig waren en onder bepaalde omstandigheden konden ontkiemen. Ook ontdekte hij nog kleinere partikels en meende dat deze als voedsel dienden voor de protozoa.
Microscoop van Van Leeuwenhoek (replica)
Reinier de Graaf (1641-1673) was zo zeer onder de indruk van zijn bevindingen dat hij dit in 1673 gemeld heeft aan de Royal Society in Londen, een vermaard gezelschap van uitmuntende geleerden waaronder een Isaäc Newton (1643-1727) en een Robert Boyle (1627-1691). Dit bericht ging vergezeld van een eerste brief van Antoni van Leeuwenhoek met tal van microscopische waarnemingen. Het gezelschap reageerde positief en drong aan op verdere waarnemingen. Een stroom van brieven zou gaan volgen. Meestal werden de brieven in Engeland vertaald in het Latijn, later gebeurde dit ook door vrienden in Delft. Vrij snel nadat Reinier de Graaf zijn aanbevelingsbrief had geschreven stierf hij. In zijn korte leven heeft hij een grote hoeveelheid wetenschappelijk werk verricht op het gebied van anatomie en fysiologie. Met name heeft hij de vrouwelijke geslachtsorganen onderzocht, zijn naam is voor altijd verbonden aan de Graafse follikel. Zijn betekenis voor de ontwikkeling van de medische wetenschap is heel groot geweest, nog groter is zijn cruciale rol geweest in de ontdekking van het werk van Antoni van Leeuwenhoek. Als geen ander doorzag hij de betekenis van de ontdekkingen van Antoni en redde hem uit de klauwen van zijn criticasters. De druppel Antoni ging steeds verder, op zoek naar de kleinste onderdelen van de materie en de kleinste wezens. Eigenlijk was hij op zoek naar de eerder vermelde ‘globulen’ waaruit volgens Descartes alle materie zou bestaan. Zo onderzocht hij water uit de Berkelse plassen en vond ontelbare kleine diertjes, duizend maal kleiner dan een watervlo. Hij ging steeds verder en onderzocht ook prutjes uit de dakgoot, ook maakte hij afgietsels van planten en specerijen. Steeds verder zoekende ontdekte hij de zogenaamde afgietseldiertjes: raderdiertjes, pantoffeldiertjes en vele anderen.
Oerleven in een waterdruppel: links Klokdiertjes, rechtsonder Trompetdiertjes, boven Pantoffeldiertjes en in het midden het Zonnediertje Eigenlijk heeft hij toen al de bacteriën waargenomen. Een en ander werd uitvoerig beschreven in zijn befaamde brief aan de Royal Society van 9 oktober 1676, waarvan hieronder een fragment in transcriptie te zien is:
d'Heer HENRIJ OLDENBURGH Delft in Holland den 9e October 1676 Mijn Heer Mijn laesten aen UEd is geweest, den 28e Julij met een ingeslootene aen de heer BOIJLE. en daer te vooren had ik UEd met mijn missive vanden 29e Meij, geantwoort op UEd missive vanden 4 e Meij. die ik niet wil twijffelen, of UEd sal die gecommunieeert hebben aen d'Heer Doctor Grew, welke Heer UEd van mijnen't wegen seer gedienstelijk gelieft te groeten. En alhoewel ik wel eerst antwoort op mijn missive vanden 29e Meij hadde verwagt, aleer ik dese mijne observatien hadde gesonden, maer deselve tot nog toe niet vernomen hebbende, doet mij gedenken, dat die UEd niet en is ter hant gecomen, ik wil hoopen dat dese mijne veelvoudige observaties, UEd niet en sal verve1en, en daerbeneffens, dat deselve door UEd aen de Liefhebberen sal mede gedeelt werden. Inden Jare 1675 ontrent half September, besig sijnde met het observeren vande Lugt, wanneer ik die door het water seer geparst hadde, ontdecten ik levende schepselen in regenwater, dat maer eenige weijnige dagen in een nieuwe ton, die van binnen blauw geverft was had gestaen, dit heeft mij aengemoedigt, om dit water naukeurig te ondersoeken, te meer, om dat dese diertgens in mijn oog, meer dan tien duijsent mael cleijnder waren, dan het diertge dat Swammerdam heeft afgebeelt, en met den naem van watervloo, of waterluijs noemt, dat men met het bloote oogh in het water kan sien leven, en bewegen.[..]
januari – februari- maart 2013
[21] Oldenburgh was secretaris van de Royal Society. Als zodanig was hij de spin in een netwerk van brieven. Wetenschappers als Boyle en Newton, maar ook geïnteresseerde leken uit heel Engeland stuurden hem verslagen van hun nieuwe ontdekkingen en ideeën. Ook had hij uitgebreide contacten met andere Europese landen, waarbij hij de mogelijkheid had van de Britse diplomatieke kanalen gebruik te maken. Ook zijn talenkennis was van belang: Antoni van Leeuwenhoek schreef bijvoorbeeld zijn bevindingen in het Nederlands, en die werden dan door Oldenburg in het Engels en Frans vertaald. Zo kon Leeuwenhoek deel uitmaken van de groeiende wetenschappelijke gemeenschap. Voorheen zou dat onmogelijk zijn geweest omdat hij geen Latijn kende. Nehemiah Grew (1641-1712), plantkundige, in 1671 in Leiden afgestudeerd . Op grond van deze waarnemingen ontstond een ware opschudding in de Society en men twijfelde aan zijn waarnemingen. Antoni stuurde meteen een brief met attesten van getuigen van deze waarnemingen. Het heeft nog twee jaar geduurd voordat zijn bevindingen ook in Engeland werden bevestigd. De voortplanting In die tijd was de ‘generatio spontanea’ nog een gangbare theorie. Hierbij werd uitgegaan van de gedachte dat leven spontaan vanuit de materie kan ontstaan, door Antoni voortdurend en krachtig bestreden. De eerder genoemde Jan Swammerdam was van mening dat levende wezens gepreformeerd aanwezig waren in de eicel en dat slechts een ‘aura seminalis’, een uitstraling van het zaad, nodig was om het leven te (ver)wekken. Ook op dit gebied deed Antoni tal van belangwekkende ontdekkingen die de meeste oude veronderstellingen omverwierpen en voor veel opschudding zorgden.
Spermatozoën (van verschillende dieren); als je goed kijkt herken je de ‘globulen’ van Descartes
In 1677 ontdekte Antoni de zaadcellen en veronderstelde dat de kiem van het echte leven in de zaadcel was gesitueerd. Op deze wijze ontwikkelde zich een heftige strijd tussen ovulisten en animalculisten. De ovulisten waren er van overtuigd dat het organisme reeds in de eicel gepreformeerd aanwezig was, de animalculisten leerden dat het leven in de zaadcel als animalcula (klein diertje) aanwezig was en dat de eicel slechts tot voeding diende. Het zou nog twee eeuwen duren alvorens het proces van de bevruchting werd waargenomen. Ook deze bevindingen werden gemeld aan de Royal Society en zorgden opnieuw voor veel opschudding. Antoni was op zijn hoede, deze keer werd de brief al in Delft in het Latijn vertaald en pas daarna verstuurd. Meestal werden zijn brieven in Engeland door geestelijken vertaald en hij voorzag dat een en ander dan wel eens teloor zou kunnen gaan. Bacteriën Antoni deed ook uitgebreid onderzoek naar de structuur van tanden. Voor het eerst ontstond er twijfel aan de leer van Descartes. In plaats van ‘globulen’ vond hij ‘pijpjes’ in de structuur van het bot: de osteonen. Ook onderzocht hij tandaanslag en vond ‘bolletjes en staafjes’. Dat had hij al eerder gezien en wekte wederom zijn belangstelling. De veronderstelling was dat er sprake was van ‘levende wezens’ die zorgden voor het opruimen van afval en het voorkomen van bederf. Dat had hij goed gezien, toch was hij zich niet bewust van het feit dat hij ziekteverwekkers op het spoor was. Helaas was de geneeskunde van die tijd nog volledig beheerst door het gedachtegoed van Galenus. Deze medicus uit de 2e eeuw verkondigde de leer van de humoraalpathologie waarbij alle ziekteverschijnselen zijn terug te voeren tot een verstoring in het evenwicht tussen de vier lichaamsvloeistoffen te weten bloed, gele gal, zwarte gal en slijm. Het zou nog twee eeuwen duren voor de ziekteverwekkende betekenis van de bacteriën werd ontdekt (Lister, Pasteur en Koch). Maar toch, er was een vermoeden bij hem, alleen paste dat nog niet in zijn wereldbeeld. Op een dag kreeg zijn vrouw heftige kiespijn, de doktoren wisten er geen raad mee. Antoni wel en aldus was hij de eerste die een wortelkanaalbehandeling met succes uitvoerde. Hij was bedreven in het maken van minuscule glazen buisjes, deze bracht hij in de holte van de zieke kies en injecteerde een kleine hoeveelheid vitriool (zwavelzuur) op het diepste punt. De zenuw werd op die manier uitgeschakeld en de pijn was verdwenen. De bloedsomloop Meerdere onderzoekers hielden zich bezig met de bloedsomloop. Marcello Malpighi (1628-1694) in Italië ontdekte de rode bloedcellen en William Harvey (1578-1657) in Engeland ontwikkelde zijn theorie omtrent de bloedsomloop. In 1683 ontdekte Antoni de haarvaten en de rode bloedcellen. De werkelijke bete-
januari – februari- maart 2013
[22] kenis ontging hem nog, hij noemde het ‘rondachtige deelkens’ en werd eindelijk bevestigd in de gedachten van Descartes dat de materie uit ‘globulen’ bestaat. In 1688 ontwikkelde hij de befaamde aalkijker, een levende aal in een glazen buis en gemonteerd op die buis een microscoop. Op deze wijze vond hij de capillairen en zag hoe de rode bloedcellen zich door de bloedvaatjes bewogen. Deze uitvinding werd beroemd in heel Europa en menig vorst of hoogwaardigheidbekleder kwam bij hem op bezoek om dit te zien. In 1698 kreeg hij hoog bezoek van tsaar Peter de Grote uit Rusland, deze was diep onder de indruk van zijn ontdekkingen. Meettechnieken Uit al zijn brieven blijkt dat hij grondig was onderlegd in wiskunde. De uitspraak van Galilei: ‘meten wat meetbaar is en het onmeetbare meetbaar maken’ was hem op het hart geschreven. Hij bedacht tal van ingenieuze methodes om grote aantallen en kleine afmetingen te bepalen. Hij nam een koperen meetlat en verdeelde de duim ( 2,615 cm ) in 30 fijne streepjes en mat vervolgens hoeveel haren van een pruik in één streepje pasten. Aldus wist hij de dikte van een haar te berekenen en gebruikte hij deze maat als uitgangspunt om de omvang van zijn object vast te stellen. Zo werkte hij ook met kleine zandkorrels en kleine gerstekorrels. Om grote aantallen ‘dierkens’ te tellen in een druppel water ontwikkelde hij zelfs een telkamer. Hij maakte een dun buisje van glas, vulde deze met één druppel water en kalibreerde het buisje met 30 streepjes. Uitgaande van het aantal ‘dierkens’ per streepje berekende hij vervolgens het aantal per druppel. Hoge onderscheiding In 1680 kreeg hij een hoge onderscheiding en werd benoemd tot lid van de Royal Society van Londen. De onderscheiding met oorkonde en zegel werd hem persoonlijk overhandigd door één van de leden van de Society.
Later in zijn leven ontving hij ook bezoek van de beroemde medicus Herman Boerhaave (1668-1738) uit Leiden, in gezelschap van de bekende anatoom Frederik Ruysch (1638-1731) uit Amsterdam. De universiteit van Leuven vereerde hem eveneens met een onderscheiding, te vergelijken met een eredoctoraat. In Delft was hij een vooraanstaand persoon en was ook lid van het medische gezelschap te Delft dat wekelijks bijeenkwam in het Delftse theatrum anatomicum. Als zodanig is hij ook afgebeeld op een van de Delftse anatomische lessen, te weten het schilderij van Cornelis de Man uit 1681. Het betreft een anatomische les van Dr Cornelis Isaäcsz. ’s-Gravesande (16311691).
In het midden Cornelis ’s Gravesande, rechts van hem Van Leeuwenhoek Verder onderzoek Tal van planten en ook de structuur van hout werden onderzocht. Hij ontdekte de jaarringen in de schubben van vissen. Insecten werden uitgebreid onderzocht met name luizen, vlooien en mijten. Hij prepareerde de hersenen van een mug met zelf gemaakt fijn instrumentarium. Hij was enorm geboeid door de bouw van de facetogen van de libel. Ook is hij bekend geworden door zijn studie van schimmels en gisten. Als eerste ontdekte hij de dwarse strepen in spierweefsel, ook onderzocht hij de hartspier. Het is teveel om allemaal op te noemen. Alles werd uitvoerig beschreven en verwoord in de 280 nagelaten brieven aan de Royal Society. Levenseinde Antoni overleed op 26 augustus 1723 op de leeftijd van 91 jaar. Hij werd begraven in de Oude Kerk te Delft. Zijn dochter Maria heeft in 1739 te zijner nagedachtenis een grafmonument op laten richten. Onder aan het monument staat een Latijnse inscriptie, welke vertaald luidt: ‘Voor haar zeer beminde vader heeft de treurende dochter Maria dit gedenkteken opgericht’. In de tekst er boven wordt verwezen naar zijn lidmaat-
januari – februari- maart 2013
[23] schap van de Royal Society en zijn grote betekenis voor de hele wereld.
HIER RUST ANTHONY VAN LEEWENHOEK OUTSTE LIT VANDE KOONINCKLIJKE SOSYTEYT IN LONDE GEBOOREN BINNEN DE STADT DELFT OP DEN 24 OCTOBER 1632 EN OVERLEEDEN OP DEN 26 AUGUSTY 1723 OUT SYNDE 90JAAR 10MAANDE EN 2DAGEN. TOT DEN LEESER HEEFT ELK O WANDELAAR AL OM ONTZAGH VOOR HOOGEN OUDERDOM EN WONDERBARE GAVEN SOO SET EERBIEDIGH HIER UW STAP HIER LEGT DE GRYSE WEETENSCHAP IN LEEWENHOEK BEGRAVEN. De grafsteen in de Oude Kerk in Delft (Foto auteur) Het gedicht is van Hubert K Poot Nalatenschap De 280 brieven naar de Royal Society zijn allen bewaard gebleven en uitgegeven in zowel de Engelse taal als ook in het Nederlands. Het aantal door Antoni vervaardigde microscopen wordt geschat op 520. De meest werden van koper gemaakt, een groot aantal ook van zilver en zelfs goud. Een aantal schonk hij aan tsaar Peter de Grote en 25 exemplaren heeft bij zijn dood geschonken aan de Royal Society. Helaas zijn er slechts 9 getraceerd. Twee zijn er in het Boerhavemuseum en ook Utrecht heeft een exemplaar in bezit. De grootste gevonden vergroting bedraagt 270 maal met een scheidend vermogen van 1,4 μ. Men veronderstelt dat hij vergrotingen heeft bereikt van 575 tot zelfs 1000 maal. Antoni heeft dit altijd zorgvuldig geheim gehouden, niemand kreeg werkelijk te zien wat hij allemaal in zijn kast had. Hij was beducht voor zijn tegenstanders, zelfs na zijn dood werd hij nog verguisd.
enige helderheid werd verkregen over bouw en functie van de levende cel. Pas in 1930 zorgt Frits Zernike ( 1888-1967) in Groningen voor een doorbraak met de techniek van de fasecontrastmicroscopie. In 1933 ontwikkelt zich de electronenmicroscopie. Al deze ontwikkelingen brachten steeds meer duidelijkheid in de levensverrichtingen van de levende cel. Door de ontwikkeling van de biochemie werd steeds meer duidelijkheid verkregen over de moleculaire biologie van de cel. Uiteindelijk werd ook de structuur van de kern ontrafeld en de samenstelling van het genoom vastgesteld. In onze dagen betreden we (weer) een nieuwe wereld en hoort men steeds vaker spreken over de spectaculaire ‘nanobiologie’. [..] ‘wij en konnen den Heer en maker van het geheel Al, niet meer verheerlyken, als dat wy in alle zaken, hoe klein die ook in onse bloote oogen zyn, als ze maar leven en wasdom hebben ontfangen, zyn al-wysheit en volmaaktheit, met de uiterste verwondering sien uit steken.’ (uit brief van 8 maart 1696 aan de Royal Society) Geraadpleegde literatuur A.Schierbeek, Antoni van Leeuwenhoek. Zijn leven en zijn werken, 2 delen, Lochem, (1950-1951). Dr H.L. Houtzager en Drs L.C.Palm, ‘Van Leeuwenhoek herdacht’, Serie-uitgave van Delfia Batavorum, nummer 8, (1982). De Van Leeuwenhoek-brief van 9 oktober 1976, de geboorte van de microbiologie, met een inleiding van Dr A. Schierbeek, uitgave van de de Koninklijke Gist- en Spiritusfabriek NV te Delft (1960) Eric Jorink, ‘Het Boeck der Natuere’ , Primavera Pers, Leiden (2007). ‘De snijkunst verbeeld’ Delftse anatomische lessen nader belicht, uitgave van de Reinier de Graaf Groep te Delft onder redactie van Hans Houtzager en Michiel Jonker, Waanders Uitgevers te Zwolle. Uitgave ter gelegenheid van het 750-jarig bestaan van het Oude en Nieuwe Gasthuis te Delft, (2002). Dr Richard Teunissen, ‘Uit het leven van Antony van Leeuwenhoek’ Uitgeverij Het Spectrum, (1944). H. Smits e.a., Microcanon: Wat je beslist moet weten over microbiologie, (2011). C.D.Goudappel, Delft in de zeventiende en achttiende eeuw, Delft (1968) Jonathan I. Israël : De Republiek, 1477-1806, Franeker (1995). Wikipedia◄
Nawoord In de ‘Microcanon van de microbiologie’, een uitgave van Natuurwetenschap en Techniek, wordt in het voorwoord terecht gewezen op de grote betekenis van Antoni van Leeuwenhoek (deel 109 van de Wetenschappelijke Bibliotheek). Hij was de eerste die het oerleven aan het licht wist te brengen. Hij stond aan de basis van een lange weg waarbij pas na twee eeuwen januari – februari- maart 2013
[24]
HET
HEEDENDAAGZE LEVEN EN BEDRYF DER SCHAAZE RYDERS.1 Stem: Eenzaam bos aanhoord myn klagten. (Pluimgedierte kweel niet meer)
Wat ziet men menig verblyde, Al in ons lieve Hollands dal, men roept schrik van schaetze ryden: Den een maekt den ander mal; Menig een staet 'er na te kyken, Zoo wel van armen als van ryke: Na het wonderlick geval. Men ziet nu veele Amstelaren, Moedig ryden om de prys: By zomer liefhebbers al van het varen, En by de winter op het ys, Veel marketenters hoort men schreeuwe: Leg 'er reis aen gelyk de leeuwe, Brengt jenever, brandewyn of annys. Veel aarresleetjes ziet men draven, De belle klinkt door de stad, Veel paerdjes maekt men nu tot slave, menig verteert nu weer zyn schat, men moet mee door de vreugt heendringe: Al zou't horlogie weer na Jan Oom2 springe en als men dan geen schyve3 had. Veel meisjes zoeken wel wat te kluyve4: met een sleetje al op 't ys: Die haer zoo graeg laten schuyve, Somtyds voor een civiele5 prys, maer nu de witte bepe vliege, komt menig man zyn wyf bedriege, En maekt haer veel pampoene6 wys. En brengt haer veel nieuws te voore, Wanneer de schyve zyn verteerd my: kind ik heb een pand verloore! Jan Oom slaet munt maer 't is voor de weer myn kind ik wou wel een ander hope maer wild eens na de roeper lope, Het is voor myn nog de moeyte weert. Daer zyne nu geen beter zaken! Als by den hospis7 al by het vier8, 1 2
3 4 5 6 7 8
Daer men een kan laet warm maken: Of hebben een meisje van pleysier, Want als wy na de zomer lopen, Siet men veel gedroogd houte kope; Dan is gerookt vlees niet te dier. De noorder wint ziet men vergaren, Maer hy draeid zomtyds wel oost, Die by zomer wat kan sparen, Die heeft by de winter een goede troost, Die kan nog maer in glorie zinge: En hoeft naer Jan Oom niet te springe Het is voor hem een goede troost.
EYNDE◄
Kon.Bibliotheek, signatuur 11 B 6:68d Tegenwoordig zouden we zeggen Ome Jan, of te wel de lommerd Geldstukken Kluiven: kletsen, Schappelijke Flauwe verhalen, verzinsels Hospes, hospis: waard, herbergier, kroegbaas. Vuur januari – februari- maart 2013
[25]
DRANK MAAKT MEER KAPOT DAN JE LIEF IS….. Ook als het een 'couleurtje' heeft! Dick Kranen Het beeld dat er gedurende de jaren 1795-1813 geen noemenswaardig verzet is geweest tegen de Franse bezetting behoeft op zijn minst enige nuancering. Binnenkort verschijnt er een boek dat gewijd is aan dat verzet.1 Volgens de aankondiging van de uitgever ‘verhieven tal van burgers hun stem tegen het Franse gezag en sprongen in de bres voor het vaderland. Zelfs tijdens de Inlijving (1810), toen er een strenge censuur gold, lieten zij zich de mond niet snoeren. Gevloekte rover! En Oranje boven! klonk het alom.’ Uit het onderstaande blijkt dat ook Pieter Stolk uit Papekop, het Oranje boven! voor in de mond had liggen. Aan den Hove van Justitie van het voormalig Gewest Utrecht. Geeft aller ootmoedigst te kennen Pieter Stolk dat de suppliant uit hoofde van deszelvs aller on voorzigtigste en schuldige gedragingen uit kragte van de Proclamatie van het Uitvoerend Bewind in dato den 23e augustus 1799 voor den tijd van ses maanden in het Tugthuys alhier is geconfineerd, en alwaar de Suppliant gedurende meer dan drie maanden reeds gedetineerd geweest is. Dat de Suppliant de vrijheid neemt uit deze zijne gevangenis deezer Hove eerbiedig te adviseren en voor te dragen de ongelukkige omstandigheden in welke des Suppliants oude en meer dan vier jaaren zieke huisvrouw 2 zich bevind, van des Suppliants zoo noodwendige hulp ook met betrekking tot haar bestaan verstoken. Dat de Suppliant u.l. aan eene der grootste weldaaden met de gevoeligste dank erkentenis zoude aanmerken indien het dezen Hove mogt behagen de Suppliant te doen relaxeeren3. Dat de Suppliant ofschoon wel weetende dat zulx op hem van geene applicatie kan zijn, egter met den flaauwe hoop min of meer ten voordeele van zijn ver1 2
3
Lotte Jensen, Verzet tegen Napoleon, Nijmegen (2013) Pieter Stolk, getrouwd met Lena Ouweneel, wonend te Papekop, zo blijkt uit een verkoopacte d.d. 3-5-1797 (Protocollen Zwammerdam). Lena komt in Genlias voor als Helena Oudenes t.t.v. Het huwelijk van hun zoon in 1814. Relaxeren: vrijlaten
zoek zich vlijd te kunnen arripieeren4, dat de bovengemelde Proclamatie van het Uitvoerend Bewind dezer Republicq in dato den 24e january 1800 is ingetrokken. Dat de Suppliant dus zijne toevlugt neemt tot de bekende menschlievendheid van dezen Hove, en allerootmoedigst verzoekt dat het aan het zelve moge behagen den Suppliant uit zijne gevangenis te doen ontslaan. Dit doende, etc. w.g. H. Van Dam Dit merk ^ is gesteld bij Pieter Stolk Utrecht, den 7 van Sprokkelmaand 1800, het 6e jaar der Bataafse Vrijheid De Procureur Generaal van het voormalig Gewest Utrecht, Aan den Hove van Justitie over het voormalig gewest Utrecht. Burgers en raden! Het heeft u. l. goed gedagt bij appoinctement van den 6e dezer in handen van den ondergetekenden om berigt, consideratien en advis te stellen een verzoek door den Geconfineerden Pieter Stolk aan dezen Hove om ontslag van confinement ingediend. Ter voldoening van welk appoinctement de ondergetekende den Hove zal voordragen:
Rechts het pand Donkere Gaard 9 te Oudewater waar zich in de 18e eeuw de herherg 'De Toelast' bevond Dat de Geconfineerde op de 11e september van het voorleden jaar zig bevond in een herberg bij Oudewater. Dat zig daar ook bevonden drie burgers uit Oudewater bij den Geconfineerden bekend voor Patriotten. Dat de Geconfineerde reeds vrij beschonken zijnde nog gevraagt heeft een glas jenever, erbij voegende, 'Er moet een couleurtje aan zijn', en een weinig daarna voor de deur van de herberg staande geroepen heeft 'Oranje boven! en al zaten er duivels in huis zo houde ik mijzelven daarbij'. 4
Arripieren: aangrijpen, te nutte maken.
januari – februari- maart 2013
[26] Dat de Geconfineerde zo als hij ook erkend, zig schuldig heeft gemaakt en vergrepen tegen de Proclamatie van den 23e augustus 1799.
Hoezeer der halve de Ondergetekende wel mag lijden en aan den Hove kan adviseeren om den Geconfineerden uit zijn confinement te doen ontslaan, egter onder verbetering voor draagt den Geconfineerden alvorens voor de vergadering u.l. te doen verschijnen, omme aldaar alsnog voor het vervolg nadrukkelijk te worden gewaarschouwd zig voor het misbruik van den drank te wagten en daardoor verdere omheilen voor te komen. Heil en broederschap! w.g. H. van de Burgh Het Hof hier op gehadt het gerequesteerde berigt van den Procureur Generaal, ontslaat de Suppliant uit zijn confinement in 't werkhuys binnen deze stad, en verstaat dat den ontslagenen ten Hove zal werden geaducieert, Actum Utrecht, den 11 februari 1800
In dit pand in de Wijdstraat, hoek Romeijnstraat in Oudewater bevond zich 'De Bonte Koe' Dat het waar is hetgeen de Requestrant in zijn request zegt van de ziekte van zijne vrouw, waarbij dan nog ten voordele van den Requestrant komt de voordelige getuigenis door het Gemeente bestuur van Papecop en Diemerbroek1 op aanvrage van den Ondergetekenden ten aanzien van den Geconfineerden gegeven, en bij de stukken overgelegt waartoe ik mij kortheidshalve refereere.
Bron: Het Utrechts Archief, Hof van Utrecht, toegang 239-1, inv. nr. 150
Noordoosthoek van het Tuchthuis te Utrecht. De linker gevel staat aan de Nicolaasdwarsstraat en de rechter gevel aan de Nicolaasstraat. Getekend door L.P. Serrurier (ca. 1730) Dat verder den Ondergetekende gebleken is dat de Geconfineerde zijn ongeluk alleen te wijten heeft aan het overmatig gebruik van sterken drank, een gebrek waar aan de Geconfineerde wel eens meerder onderhevig is. 1
De voormalige ambachtsheerlijkheid, later de gemeente, Papekop lag in het uiterste westen van de provincie Utrecht. Ze bestond uit de buurten Papekop en het ten oosten ervan gelegen Diemerbroek. De heerlijkheid is tot 1801 in het bezit van de familie Van Vlooswijck geweest en nog daarvoor van de familie De Mérode. januari – februari- maart 2013
[27] Dropbox is een gemakkelijke manier om grote bestanden met anderen te delen vooral fotorapportages, grote genealogische databestanden e.d. Het gebruik van Dropbox heeft dan soms voordelen boven het sturen van grote bestanden via een aanhangsel aan een E-mail document. Een tweede voordeel van Dropbox is dat je met vrienden en vereerders bepaalde bestanden kunt delen, zodat je tegelijk in een Cloud aan een bepaald databestand gezamenlijk kunt werken. Je moet dan natuurlijk elkaars naam en wachtwoorden delen.
DROPBOX JW Koten
Niet iedere computer-genealoog is bekend met de service van Dropbox. Dropbox is een service waar je je genealogische data blijvend en/of tijdelijk kunt stallen. Het is bijzonder nuttig voor juist grotere bestanden. Op de webserver van de dropbox.inc worden dan je gegevens afgegrendeld met naam en paspoort veilig opgeslagen. Wanneer je elders bent kun je van Momenteel zijn er al onDit artikel is eigenlijk een vervolg iedere willekeurige computer deze geveer 100 miljoen gegegevens opvragen maar ook op het artikel ‘Cloud-Computing en bruikers van Dropbox. geldt dit bij gebruik van iPhone, Mocht je bevreesd zijn Genealogie’ dat verscheen in dit iPad, Android, etc. Het voordeel e om privacygegevens op blad in de 2 aflevering van 2011 is bovendien, mocht je computer dropbox te zetten dan is crashen, je altijd een kopie van je het mogelijk om je gegebelangrijke gegevens op dropbox kunt terughalen. vens te versleutelen. Er zijn diverse encryptie programma’s. Veel gebruikt is daarbij AES 256-bit versleuteling. Dit programma wordt geleverd door Viivo. Dropbox en Viivo zijn kosteloos beschikbaar. In totaal kun je in Dropbox ca. 2 gigabyte gratis opslaan, daarna moet je voor de opslag betalen Het installeren van de dropbox software is niet te complex. Voor meer informatatie ga naar dropbox.com of naar dropbox.nl Er is ook een goede handleiding op internet beschikbaar. (computertotaal.nl/software/21288-workshopdropbox.html) Gebruik je meerdere computers, dan kan voor het uitwisselen van de gegevens tussen beide computers, Dropbox heel makkelijk zijn. Men kan immers de data dan volledig bij beide computers synchroniseren. Zodoende heb je de laatste bewerking van je gegevens op beide computers tegelijk. Je kunt bijvoorbeeld je hele databestand van Gensdatapro in de Dropbox plaatsen en vanaf je laptop, of van iedere willekeurige computer adresseren. Wordt een bestand lokaal gewijzigd of verwijderd dan wordt dit tegelijkertijd in de online opslag ook gewijzigd (en vice versa). De online opgeslagen bestanden lopen daarom altijd synchroon met de lokale bestanden! Op de website vindt men hoe het wijzigen van de opslaglocatie van persoonlijke bestanden te werk gaat. Zodra de opslaglocaties zijn gewijzigd, worden de gegevens continu tussen de verschillende computers gesynchroniseerd. En dankzij de geavanceerde synchronisatietechniek gaat dit ook bij grote bestanden. Het aardige van Dropbox is bovendien dat de oudere bestanden worden bewaard, zodat je altijd je oude gegevens kunt terugvinden mocht je bij een recente invoer fouten hebt gemaakt. Je kunt dus de oude gegevens altijd terughalen.
Gezien op www.dropbox.nl: Dropbox is een gratis online opslagdienst (clouddienst) voor bestanden, afbeeldingen en video’s. Met de software van Dropbox kan je eenvoudig bestanden synchroniseren tussen verschillende computers maar ook de mobiele telefoon of tablet. Bij Dropbox krijg je gratis 2GB aan opslagcapaciteit tot je beschikking, voor meer capaciteit dient er een pakket aangekocht te worden. Dropbox is te gebruiken op Windows, Mac en Linux. Gratis Dropbox Account: Gratis 2 GB ruimte; Werkt op Windows, Mac, Linux; Apps voor iPhone, iPad, Android en Blackberry; Geschikt voor het werken in Teams; Foto’s en video’s makkelijk uploaden; Upgrade naar betaalde pakketten: tot 50 GB – $9,99 per maand of $99,- per jaar; 100 GB – $19,99 per maand of $199, per jaar◄
januari – februari- maart 2013
[28]
WACHTWOORDEN Gijsbert Bouw Wachtwoorden en mensen vormen een moeilijke combinatie. We vinden het blijkbaar moeilijk om een goed paswoord te bedenken. Toch is het van groot belang dat wachtwoorden sterk en weinig voorspelbaar zijn. Onlangs was er de tiendaagse campagne Alert Online, bedoeld om overheden, bedrijfsleven en consumenten bewust te maken van hun digitale kwetsbaarheid op internet. Zo’n campagne is nodig. Een meerderheid van de Nederlanders geeft aan geen idee te hebben hoe er via internet misbruik gemaakt kan worden van iemands computer. Digitale veiligheid gaat niet alleen over hacken, virussen en ‘phishing’, maar ook over wachtwoorden. Eind oktober 2012 bleek uit een jaarlijks onderzoek van de Amerikaanse app-bouwer Splashdata dat ‘password’ en ‘123456’ de meest gebruikte paswoorden zijn. De rest van de top vijf bestaat uit ‘12345678’, ‘abc123’ en ‘qwerty’. Andere opmerkelijke varianten zijn: ‘monkey’, ‘111111’ en ‘trustno1’ (vertrouw niemand). Bij de start van Alert Online bleek dat ongeveer 20 procent van de Nederlanders nooit van wachtwoord wisselt. Een op de vijf mensen (19 procent) schrijft de wachtwoorden voor de computer zelfs op een briefje en verstopt dat. Ook komt het voor dat mensen wachtwoorden aan zichzelf e-mailen of de computer de codes laat onthouden. Mijn methode –en ik denk dat anderen die ook gebruiken– is dat ik één wachtwoord heb, dat ik op heel veel plekken gebruik. Niet slim allemaal. Maar hoe bedenk je dan wel een goed wachtwoord en hoe onthoud je dat?
Ik ken iemand die toegang tot haar mailbox krijgt door een complete liefdesverklaring gericht aan haar echt genoot in te tikken. Wil je toch al je wachtwoorden ergens opschrijven, dan is de boswachter-, dakpan- of keukenkastmethode misschien een goede. Tik een van deze woorden maar eens in bij Google.(zie hieronder) [artikel eerder verscheen in het Reformatorisch Dagblad van 17 november] Keukenkastmethode Bij deze methode bestaat het wachtwoord uit een vast en een flexibel deel. Het vaste deel dat je onthoudt is in dit geval keukenkast en op een briefje schrijf je ‘bank zx’. Je wachtwoord voor internetbankieren is dan keukenzxkast. Redelijk veilig, simpel en makkelijk mee te nemen. Het risico is dat iemand achter je vaste woord komt. Boswachtermethode De ‘boswachtermethode’ lijkt op de keukenkastmethode, maar hierbij vervang je het woord door cijfers. Als bos voor de cijfers 1,2 en 3 staat en je wachtwoord is 12 wordt het bijvoorbeeld bankbo. Redelijk ingewikkeld, maar wel veilig. Wat ook kan is de vertaalslag van cijfers naar letters via je mobiele telefoon maken. De letters daar hebben allemaal een cijfer, maar dat trucje kent iedereen. Dakpanmethode Ten slotte noemt de Consumentenbond de dakpanmethode als mogelijkheid. Een woord- en cijfercombinatie. ‘Dakpan’ staat bijvoorbeeld voor 239786. Je schrijft vervolgens letters op als sterretjes en cijfers als plusjes. Wanneer je als wachtwoord dak239 neemt, schrijf je op +++. Eenvoudig en flexibel volgens de jury, maar alleen veilig als je meer dan tien tekens gebruikt. Kortom, alle wachtwoorden hebben hun voor- en nadelen. Wie het weet, mag het zeggen. [Digibron]
Overheidsprogramma Digibewust geeft een aantal tips. De belangrijkste: gebruik nooit voor de hand liggende woorden, zoals de naam van familieleden, of makkelijke reeksen cijfers of letters. Ik zal niet zeggen hoe mijn vrouw heet, maar lange tijd was haar naam in combinatie met een makkelijke cijferreeks het wachtwoord voor mijn laptop. (Dat wás zo, voeg ik er nog maar even aan toe.) Andere handige tips: maak wachtwoorden die langer zijn dan acht tekens of gebruik een wachtzin in plaats van een -woord. januari – februari- maart 2013
[29]
Overzicht Genealogische Publicaties [98] H. Klunder
Mw. I. Brethouwer: De naam van Arragon in Varsseveld (vervolg). [1765-1931] Oostgelders Tijdschr. v. Geneal. en Boerderijonderz., 4e kwart. '12. B. Blokhuis: Blokhuis, één familie, twee wapens. [Met eenvoudig schema, 1590-19e eeuw] Heraldisch Tijdschrift, okt./nov./dec. '12. M. Boers: From rags to riches, of een Amsterdams sprookje (familie Boers). [Met stamreeks 17622000] Gens Nostra, nov. '12. H. Salman, A.J. van der Zeeuw: Genealogie van twee nog bestaande rooms-katholieke geslachten Bronsgeest en van enkele uitgestorven geslachten met die naam. [Correctie artikel uit 2002] Gens Nostra, dec. '12. J.F. van der Wal: Drie families Buitenweerd/Buitenwaard. [resp. 1675-1914, 16251902, 1737-1911] Veluwse Geslachten, nov. '12. Mw. A. Schippers: Parenteel van Willem Cobussen Carmiggelt (vervolg). [18091932] Oostgelders Tijdschr. v. Geneal. en Boerderijonderz., 4e kwart. '12. P. Donche: De de familie Casetta te Brugge (16 tot 18de eeuw). Vlaamse Stam nov.-dec. '12. G. Mulder: Genealogie Coerts-Hulzebos van Dwingeloo. [1585-1870] Drents Geneal. Jaarboek 2012. P. Nan: De r.k. familie (van) Dam uit Damme bij Osnabrück (Duitsland). [1695-1897] Westfriese Fam., dec. '12. V.W. Breurkes: Zijn Dautzenberg en Hamers, beiden uit 'de Hotskoel', verwant? [Div. schema's, 15e-17e eeuw] Limb. Tijdschr. v. Geneal., okt. '12. J. Renema: Genealogie Willem Eggink, kerkmeester te Hengelo vervolg). [1720-1810] Oostgelders Tijdschr. v. Geneal. en Boerderijonderz., 4e kwart. '12. A.J. Stasse: Bij de kwartierstaat van Rijk de Gooyer (1925-2011). [Van Essen, Ceelen, Lemckert] Gens Nostra, nov. '12. C. de Graaf: Het zware leven van Immigje de Graaf. [Met: 'Genealogie', 1829-1995] Drents Geneal. Jaarboek 2012.
H. Snel: Rozen van vlees. Aanvulling op de kwartierstaat van Jan Wolkers. [Van Gulden, Plas, 1769-1985] Gens Nostra, dec. '12. D. Swarts: Van 't Haantje naar Amerika: de polderwerker Berend Ernst van der Heiden en zijn vrouw. [Met 'Bijlage: Genealogie Van der Heiden - De Bruijn', i.h.a. buiten Drenthe, 1690-1996] Drents Geneal. Jaarboek 2012. H.M. Kuypers: Holster (verrassende aanvullingen) en de families Snoeck en Bo(e)yen te Veen in het land van Heusden. [Ook Van Veen, met schema's, 1500-16e eeuw] Ons Voorgeslacht, dec. '12. Mw. J. Bouwmeester: Kwartierstaat van Hendrika Hukker. [Leuvenink, Abbink, Hakken] Oostgelders Tijdschr. v. Geneal. en Boerderijonderz., 4e kwart. '12. G.H. Klopman: Van de Kamp te Elspeet en Uddel. [1510-2010] Veluwse Geslachten, nov. '12. B. Oldekamp: Correcties en aanvullingen: Genealogie van Claas Gerrit(sen) Keijser. [1697-2003] Veluwse Geslachten, nov. '12. G.H. Klopman: Kwartierstaat van Johannes van der Kraats - Geboren te Apeldoorn op 23 april 1856. [Landaal, Mulder, Steunenberg] Veluwse Geslachten, nov. '12. T.E. de Vroom: Van Maton tot Mouton en Moeton Een Genealogie. [1625-1874] Ons Voorgeslacht, nov. '12. W.A.B. Donners: Peter Mevissen, timmerman te Nieuwstadt. [Met 'Fragmentgenealogie Meuwissen' 1670-1937] Limb. Tijdschr. v. Geneal., okt. '12. W. Devoldere: De Torhoutse landmeter Roeland Meyaert (1661-1727) en zijn familie. [Ook andere namen, 1636-1841] Vlaamse Stam nov.-dec. '12. H. Homan Free: Genealogie Meijering te Eext (deel 1). [1500-1782] Drents Geneal. Jaarboek 2012. C. de Graaf, H. Homan Free: De schulten van Drenthe (8). [Kwartierstaten van: Jan Oldenhuis (17581762), Hendrik Offen (1670-1705), Hendrik Jan Verschuir (1772-1745), Lucas Willinge (17721795) en Lambert Tiessing (1795-1802)] Drents Geneal. Jaarboek 2012. H. Snel: Beroep kantoorbediende! De loopbaan en de collega's van Peter Peters (1803-1872). [Met stamreeks 1774-1961] Gens Nostra, nov. '12. F.J. Voorhorst: Rumpius naar Amsterdam. [I.h.a. Rompius (1622-1743), ook Brandenborg (16401761)] Oostgelders Tijdschr. v. Geneal. en Boerderijonderz., 4e kwart. '12.
januari – februari- maart 2013
[30] C.A. van Burik: […] Een proeve van een fragmentgenealogie Sam (Tiel/Culemborg-Beusichem/ Dordrecht). [Vóór 1500-1635] Ons Voorgeslacht, dec. '12. A. Veldhuis: ‘Drie poosen geluyd’, Jean Baptiste Somers, begraven te Venlo in 1764. [Met fragmentgenealogie 16901834] Limb. Tijdschr. v. Geneal., okt. '12.
VERSCHENEN Bakker in familienamen door Jan Spendel
De achternaam Bakker staat in ons land op de eerste plaats van de beroeps namen en op de zesde plaats van de familie namen.
Wapen van de stad Steenvoorde (Nord, Frankrijk) H. Salman: De oudste generaties van het geslacht Van Steenvoorde(n) in de Bollenstreek. [1428-1772] Ons Voorgeslacht, nov. '12. H.J. Tiessink: De kwartierstaat Robert Tiessink (vervolg). Oostgelders Tijdschr. v. Geneal. en Boerderijonderz., 4e kwart. '12. Mw. J.A. Bakker-ten Have: Aanvulling en verbetering Kwartierstaat Jan Willem Tjoonk. Oostgelders Tijdschr. v. Geneal. en Boerderijonderz., 4e kwart. '12. H.M. Morien, H.K. Nagtegaal: De Trompmythe ontmaskerd. [Met 'Stamreeks Tromp', 1530-1691] Geneal. Erfgoed Magazine, nov. '12. H. de Weerd: Kwartierstaat van Antonie Marius de Weerd, geb. Apeldoorn 1895. [Leunck, Swaters, Tichelman] Veluwse Geslachten, nov. '12. G.H. Klopman: Aanvulling op genealogie Meernink: nakomelingen van Jan Gerritsen Winterswijk. [1769-1971] Veluwse Geslachten, nov. '12. R.A. van der Spiegel: Naamdragers Van der Zonne in Den Haag (15e eeuw). [Vóór 1430-1512] Ons Voorgeslacht, nov. '12.◄
Het beroep bakker stond (en staat) in hoog aanzien. Wij denken vooral aan broodbakkers maar als men zich in dit beroep verdiept blijkt dat bakkers niet alleen diverse soorten brood, koek en suikerwaar vervaardigden. Er zijn bijv. ook bakkers die uit klei bakken/bakten, bijv. potten-, steen-, plateel, porselein-, pijpen- en tegelbakkers. Jan Spendel vond en verklaart maar liefst meer dan 700 bakkersnamen van aardewerk tot zuurdeeg. Hij geeft de herkomst van de term bakker aan evenals de spellingsvariant uit Brabant en Limburg, Becker. Bij 90 familienamen geeft hij ook een kijkje in de ontstaansgeschiedenis van de diverse oude bakkersberoepen. Als toegift krijgt de lezer spreekwoorden, uitdrukkingen, volksverhalen en curiosa te lezen. Niet alleen voor degenen die Bakker heten of bakkers of aanverwante beroepen onder de voorouders hebben is dit boek interessant, maar ook voor ieder die in oude beroepen is geïnteresseerd. Het boek bevat uitgebreide overzichten van gebruikte literatuur en internetadressen. De auteur heeft al enige sporen verdiend op het gebied van onderzoek naar (familie) namen. In 2011 kwam bijvoorbeeld zijn vorige boek Onwelvoeglijke, bespottelijke en bijzondere familienamen uit, dat ook besproken is in dit blad.Het boek kost € 17,50 en kan worden besteld bij Uitgeverij Gopher, Keizersgracht 75-II, 1015 CE Amsterdam, via internet of bij uw boekhandelaar.◄
januari – februari- maart 2013
[31]
UIT
DE BOEKHOUDING VAN EEN TIMMERMAN.
Het verschil tussen zomer- en winterlonen wordt veroorzaakt door het aantal werkuren: in de zomertijd werd er enkele uren langer gewerkt.
Dick Kranen
Een andere bron geeft wat meer algemene informatie, die niet beperkt is tot Amsterdam en omgeving:
In een journaal, door hen zelf genoemd het Houtboek, dat toebehoorde aan Alardt van Voorthuysen en Jacob Alberts, aangevangen in het jaar 1635 en lopend tot 1646, zijn een aantal uitgevoerde klussen en leveranties van hout beschreven. Best aardig om te zien wat er voor hout en arbeid in die tijd in rekening werd gebracht. Maar het aardigste in dit stuk is toch wel een weddenschap tussen de klant, Hendrik de Quaij en de timmerman, Jacob Alberts.1 De hoogte van de lonen Lezend in het journaal wordt duidelijk dat het arbeidsloon voor een timmerman voor een hele dag werken in Grave in de jaren 1635/1646 16 à 18 stuivers bedraagt. Per jaar van ca 300 werkdagen à 16 of 18 stuivers betekent dat een inkomen van respectievelijk 240 en 270 gulden. Ter oriëntatie : f. 100 in 1640 heeft thans een koopkrachtwaarde van ca. € 1.000.Knecht Matthijs heeft twee dagen gewerkt aan de luifel in het Korte Rogstraatje. Dat kost 16 stuivers per dag. ‘Onze Geurt’, een andere knecht, heeft anderhalve dag gewerkt à 18 stuivers per dag. Mogelijk is Geurt wat meer ervaren. Was dit nu een normale beloning of liep Grave uit de pas met de rest van de Republiek? In de literatuur2 over de kosten van het levensonderhoud in de 17e eeuw, is dit staatje van een aantal daglonen (in stuivers) gemaakt: jaar plaats beroep 1621 Amsterdam timmerman 1624 1628 1631 1633 1640 1641
idem idem idem idem idem idem
1641 elders 1641 Zaanstreek
1 2
metselaar droogscheerder idem lakenbereider pottenbakker scheepstimmerman idem idem
dagloon 16/20 (winter/zomer) 12/18 id. 16 18 18 17-18 30-40 20-24 26 (zomer)
Oud Rechterlijk Archief Grave, inv.nr. 122-I A.Th.van Deursen, Mensen van klein vermogen, 1996, 15
‘Het bestaansminimum voor een huishouden in de Hollandse steden wordt voor 1650 op inkomsten ter hoogte van 200 gulden geschat. Het jaarinkomen van een ongeschoold arbeider bedroeg er toen zeker niet meer dan 240 gulden, eerder minder, waarbij dan nog wat moeilijk te becijferen extra inkomsten van andere gezinsleden kunnen komen. Ter overbrugging van momenten zonder werk of inkomen, maar ook om zich te vestigen, zijn huis in te richten, bij ziekte en grote uitgaven voor kleding of huwelijk moest men zich in de schulden steken en bleef van het magere salaris nog minder over.’3 De conclusie mag dus zijn dat de arbeidslonen in Grave niet uit de toon vallen bij met name Amsterdam en de Republiek als geheel. Kosten van geleverde houtwaren Een rib eikenhout van 9 voet lang kost 18 stuivers. Ribben zijn dunne balken die minstens 7½ bij 7½ cm meten. Een trapje in de kelder kost Hendrik 1 gulden en 3 stuivers aan arbeid en materiaal. Een bril voor het secreet (toilet) kost 8 stuivers. In december 1638 betaalt Hendrik met een varken van 114 pond. Tenminste hij denkt te betalen want even verder lezen we dat dit varken is verrekend met spullen die privé (een mantel) en op de uitroep (boeldag) van de moeder van Alardt of Jacob zijn geleverd. In 1640 kosten eiken planken een stoter, 2½ stuiver, de voet. In oktober 1641 werd er een hoeveelheid rijshout geleverd. De hoeveelheid werd aangeduid in vimmen. Een vim bestond uit 100 bossen rijshout, waarschijnlijk gebruikt om de oven te stoken. De prijs ?: 2 gulden en 10 stuivers de vim. Er werd door De Quaij brood gebakken, hij leverde zelfs naar Vlaanderen, want op 26 juni 1645 staat er in het journaal : ‘van mij ontfangen 6 mud rogge om brood van te bakken om naar Vlaanderen te sturen’. Een mud rogge kostte in die periode 6 gulden en 5 stuivers. Om het brandhout aan te steken werden er wagens met talhout (aanmaakhout) geleverd. Zo’n vrachtje kostte 5 gulden en 2 stuivers.◄
3
Prof.dr. Willem Frijhoff, en prof.dr. Marijke Spies, 1650: Bevochten eendracht, (1999)
januari – februari- maart 2013
[32]
BIJZONDERE VONDSTEN Cees Claessen
Op deze pagina vind u het een en ander over de vondst van een Memorieboek. Een dergelijk boek werd gebruikt voor het maken van aantekeningen op allerlei gebied. Zowel zakelijk, door bijvoorbeeld een koopman, of privé voor het optekenen van familiegegevens, zoals hieronder het geval is. Je zou het de voorloper van onze zakagenda kunnen noemen. In 2007 kwam ons1 boek over George Hollard uit. De
Kanton Vaud (Zw.) ging met de Reformatie mee en werd dominee in Bex. - Jean Rodolph Hollard, ~ 1551, + 1586 studeerde voor dominee maar werd jurist met een erg slecht handschrift. - David Hollard, ~ 1576, + 1639 studeerde rechten en werd notaris in zijn geboorteplaats Orbe en beschrijft hoe zijn 4-jarige zoontje uiteindelijk van een grote niersteen afkomt. - Johan Hollard, ~ 1605, + 1675 volgde zijn vader op als notaris en heeft een flink archief van zijn praktijk nagelaten waardoor duidelijk werd waarvoor hij zoal ingeschakeld is. - Moyse Hollard, ~ 1638, + 1725 studeerde voor dominee en maakte zich na 1685 in Bern verdienstelijk bij de opvang van verjaagde Franse Hugenoten.
volledige titel ervan luidt: George Hollard, 1752-1823: beroepsmilitair, belastingambtenaar en stadsbestuurder. Tijdens de voorbereidingen viel mijn oog, in het toen nog zo geheten Rijksarchief Limburg (RAL) te Maastricht, op de map met de toegang op de dossiers Huizen, Families en Personen onder nummer 16.0702 op de vermelding van het ‘Memorieboek der familie Hollard 1491-1730’. Ik kon nauwelijks geloven dat dit boek iets met mijn Hollard-tak van doen had, maar natuurlijk heb ik dat memorieboek toch maar opgevraagd. En dan zie ik al bladerend een ingeplakte overlijdensadvertentie uit 1890 van Wilhelmina Hollard, ondertekend door J. Claessen, mijn overgrootvader of diens broer! Opeens realiseer ik me dat ik hier op een wel zeer bijzondere manier het voorgeslacht van George Hollard, mijn oud-vader, met meer dan 200 jaar kan uitbreiden. De eerste tekstpagina uit het memorieboek Na het fotograferen van alle pagina’s en het pogen de Latijnse, Franse en Duitse teksten te vertalen en te transcriberen - in een later stadium daarbij geholpen door een archiefmedewerker in Lausanne - wordt duidelijk wie van de Zwitserse familie Hollard wat genoteerd heeft. En dat zijn gegevens die elders niet te vinden zijn, bijv. omdat er in die tijd nog geen DTB boeken zijn bijgehouden of de notarisarchieven niet bewaard zijn gebleven. Enkele voorbeelden van in het boek en nadien ook in Zwitserse archieven gevonden informatie: - Antonio Houlardi, ~ circa 1465, + 1517 was kunstenaar, musicus en juridisch schrijver, die in 1495 zeer waarschijnlijk de Christusrol bij de Passiespelen in Orbe (Zwitserland) gespeeld heeft. - Johan Houlard, ~ 1491, + 1569 was zanger, soldaat, werd priester en klom op tot decaan in Fribourg, 1
Wie volgt? Het eerste ‘schaap’ is over de dam! Stuur uw vondst bijtijds in voor de volgende aflevering. De deadline is 10 april a.s.
Redactie: Cees & Frank Claessen en Ben Hollard januari – februari- maart 2013