Departement Verpleging
PNEUMOLOGIE K12A-07
DV/DEF/DEF/200201867K12A07PNEUMOLOGIE/lec - 4/08/2008
1
DIENST PNEUMOLOGIE K12A – 07 4. VOORSTELLING VAN DE DIENST 4.1. INLEIDING De dienst Pneumologie is gelegen op de 7de verdieping van K12 IA. De eenheid is verdeeld in 2 kanten : Kant 1 : kamer 701 tot 709 (met uitzondering van kamer 702 – 703 – 704 = eenpersoonskamers) allemaal tweepersoonskamers Kant 2 : kamer 710 tot 717 ( met uitzondering van kamer 715 – 716 = allemaal tweepersoonskamers. 4.2. GRONDPLAN Zie bijlage 1. 4.3. ORGANISATIE 4.3.1. MEDISCH TEAM -
Diensthoofd : Prof. Dr. PAUWELS
-
Leiding afdeling : Pneumoloog De dagelijkse begeleiding van de patiënten behoort tot de taak van 2 à 3 geneesheerInternisten (assistenten) bijgestaan door 2 à 3 stagiairs.
-
Wekelijks (dinsdag) is er onder leiding van Prof. Dr. PAUWELS een stafvergadering met bespreking van alle patiënten. De zaalronde, dossiers opmaken, uitvoeren van onderzoeken – het instellen van de behandeling en toezicht op het verloop – begeleiden en informeren van patiënten en familie, …behoren tot de dagelijkse taken van het medisch team.
Volgende taken zijn specifiek voor de dokter-stagiair. -
Bijhouden dossiers (uitslagen en inlichtingen).
4.3.2. VERPLEEGKUNDIG TEAM d.d. Hoofdverpleegkundige : Mevr. Snoussi Fatima De Hoofdverpleegkundige is verantwoordelijk voor : -
streven naar een dienstroosterplanning die een zo groot mogelijke continuïteit in de verpleegkundige zorg toelaat.
-
de algemene leiding van het verpleegkundig team : geheel van de verpleegkundige zorgverlening
-
bewaken en bevorderen van de kwaliteit van verpleegkundige zorg
-
het dagelijkse opmaken van de patiëntentoewijzing
DV/DEF/DEF/200201867K12A07PNEUMOLOGIE/lec - 4/08/2008
2
-
streven naar een open klimaat op de afdeling
-
regelmatige evaluatie en bespreekbaarheid van de patiëntentoewijzing
-
waakt over en neemt deel aan patiënten bespreking
-
contact met de patiënten en hun familieleden
-
coördinatie en overleg met andere disciplines
-
zorgen voor opleiding en vervolmaking van de verpleegkundigen
De verpleegkundigen zijn verantwoordelijk voor de toegewezen patiënten (bijlage 10) Dit betekent dat elke verpleegkundige per shift instaat voor : -
opnameprotocol met opnameprofiel
-
bewaken van de continuïteit van de zorgverlening, wat een zeer goede verslaggeving in het verpleegkundig dossier inhoudt.
-
assistentie van de artsen tot en met de zaalronde
-
informeren van patiënten i.v.m. onderzoeken
-
ontslagprocedure
- algemene taken : maaltijden op en afdienen, markeringskaarten invullen, spoelruimte, medisch materiaal wegbergen. 4.3.3. ADMINISTRATIEF PERSONEEL De verantwoordelijke voor het secretariaat bekommert zich om alle administratieve taken, o.a. administratie i.v.m. opname en ontslag van de patiënten -
maakt afspraken voor onderzoeken en consulten
-
alle afspraken i.v.m. voeding – herstellingen – hulpmateriaal
-
bijhouden en aanvullen formulieren en werkdocumenten
4.3.4. KEUKEN Keuken en voedingsgebonden activiteiten worden uitgevoerd door stafverpleegkundigen en studenten + logistieke hulp (indien aanwezig). -
Op en afdienen maaltijden samen met de verpleegkundigen
-
Hulp bij voeding
-
Bijhouden vochtbalans en voedingslijsten
-
Markeringskaarten invullen
-
Zorgen aan kamer bij ontslag patiënt
4.3.5. ONDERHOUDSPERSONEEL Deze mensen werken niet in opdracht van de eenheid, zij staan in voor : onderhoud kamers en lokalen.
DV/DEF/DEF/200201867K12A07PNEUMOLOGIE/lec - 4/08/2008
3
4.3.6. SOCIALE DIENST De sociale verpleegkundige, verantwoordelijk voor onze dienst, heeft haar bureel op OK12IE Zij staat in voor : -
De tegemoetkoming van sociale problemen van patiënt i.v.m. ziekenhuisverblijf (familiaal,financieel,…)
-
Regeling voor ontslag (hulp thuis, plaatsing,…)
4.3.7. KINESITHERAPIE Een kinesist(e) verantwoordelijk voor de afdeling werkt gevraagde opdrachten uit, voorgeschreven door de afdelingarts, fysiotherapeut, orthopedist,… De kinesist(e) wordt gedeeld met verschillende verdiepen. Bij dringende gevallen steeds te bereiken + in W.E. kiné van wacht. 5. INFORMATIE SPECIFIEK AAN DE DISCIPLINE 5.1. MEDISCH PATIENTENPROFIEL Meest voorkomende aandoeningen behandeld op de dienst Pneumologie 5.1.1. TUBERCULOSE Is altijd een gevolg van besmetting met tuberkelbacillen (mycobacterum tuberculosis).Het al of niet aanslaan van een besmetting, wordt bepaald door de besmettingsdosis, de aanvalskracht en de gezondheidstoestand van de patiënt. Hoewel tuberkelbacillen langs vele wegen het menselijk lichaam kunnen binnendringen wordt men meestal besmet via de lucht die men inademt. Besmette patiënten verspreiden de tuberkelbacillen door hoesten,niezen en via het sputum. 5.1.2. ACUTE BRONCHITIS Acute bronchitis duidt erop dat de grote luchtwegen de primaire plaats zijn van een ontstekingsproces in de respiratoire tractus. Dit acuut ontstekingsproces tast de trachea, grote en middelgrote bronchi aan, zeldzamer zijn kleinere bronchi en bronchioli hierbij betrokken. Acute bronchitis treedt op in aansluiting van een veralgemeende acute infectie der bovenste luchtwegen bij patiënten die overigens een normale respiratoire tractus vertonen. Daartegenover staat de acute exacerbatie van bronchitis bij COPD-patiënten die een acute verergering betekent van een chronisch bronchiaal lijden waarbij ondermeer infecties de uitlokkende factoren kunnen zijn. Acute bronchitis is in de overgrote meerderheid het gevolg van een virale infectie. Aanvankelijk komen symptomen in de bovenste luchtwegen voor, vooral nasale en faryngeale symptomen. Na enkele dagen daalt de virusinfectie in de onderste luchtwegen en de bronchiale component gaat overwegen.
DV/DEF/DEF/200201867K12A07PNEUMOLOGIE/lec - 4/08/2008
4
5.1.3. PNEUMONIE Acute ontsteking van de tracheobronchiaalboom en van het longparenchym kunnen samen voorkomen. Onder de term pneumonie bedoelen we een ontsteking van het longparenchym met name van en in de alveolaire ruimten, meestal veroorzaakt door micro-organismen : bacteriën, virussen, schimmels en ook parasieten. Een alveolair gelokaliseerd ontstekingsproces kan ook “niet infectieus” van natuur zijn, namelijk tengevolge van chemische oorzaken vb. maagzuuraspiratie, van fysische oorzaken vb. bestraling, of voorkomen in het kader van een auto-immuunaandoening zoals lupus erythematodes. De belangrijkste oorzaak voor het optreden van pneumonieën bij CARA-patiënten ligt in de slechte bronchiale drainage die hierbij voorkomt. De veralgemeende luchtwegvernauwing, de slijmvliesbeschadiging en bronchusdeformaties zijn aanleiding tot een verminderde klaring in de luchtwegen en het optreden van ontstekingen in het longparenchym. 5.1.4. LONGABCES De symptomatologie van het longabces is uiteraard niet veel verschillend van een pneumonie. Temperatuursverhoging en koude rillingen zijn vrijwel steeds aanwezig. Na inhalatie van geïnfecteerd materiaal treedt de koorts meestal met enige vertraging op.Het longabces is in feite een patholoog anatomisch begrip, waarmede een holte in een long wordt bedoeld, veroorzaakt door een ontsteking, die met necrose een verettering van het longparenchym gepaard gaat. Het abces treedt op in aansluiting met een ontsteking in het longparenchym en is in wezen niet te scheiden van het hoofdstuk pneumonie. Wanneer op het ogenblik van de diagnose van een pneumonie een kleine holtevorming in de verdichting wordt opgemerkt die progressief toeneemt, spreekt men van een abcederende pneumonie. Wanneer op het ogenblik van de diagnose een grote caviteit wordt gezien eventueel met niveaubeeld spreekt men van longabces. 5.1.5. BRONCHIECTASIEEN Worden gedefinieerd als irreversibele verwijdingen in de bronchusboom die ofwel in een beperkt gebied voorkomen en daardoor symptoomarm zijn, ofwel verspreid en uitgebreid in meerdere longkwabben. 5.1.6. COPD = Chronic Obstructive Pulmonary Disease COPD is een vier letterwoord dat staat voor chronische aspecifieke respiratoire aandoeningen. Het COPD syndroom wordt gedefinieerd als een ziektebeeld met paroxysmaal optredende of resisterende kortademigheid van wisselende intensiteit gepaard gaande met hoesten en/of opgeven van sputum gedurende minstens twee opeenvolgende jaren, en dit op de meeste dagen van minimaal drie maanden per jaar . COPD kan uiteraard voorkomen in samenhang
DV/DEF/DEF/200201867K12A07PNEUMOLOGIE/lec - 4/08/2008
5
met andere longziekten zoals tuberculose, sarcoïdose, pneumocociosen, bronchuscarcinoom en andere.De verschijnselen hoesten, opgeven van sputum en kortademigheid vinden wij bij verschillende ziektebeelden terug : astma, astmatische of astmatiforme bronchitis, chronische bronchitis, emfyseem. Met een algemene overkoepelende term COPD syndroom wordt onderlijnd dat er tussen de ziektebeelden astma, chronische bronchitis; astmatische bronchitis en emfyseem een fundamentele relatie bestaat. Al deze ziektebeelden worden gekenmerkt door een diffuse bronchusobstructie, hetzij partieel, hetzij volledig reversibel. In de pathofysiologie van het COPD syndroom staan twee fundamentele anomalieën op de voorgrond, met name : -
De allergie of immunologische overgevoeligheid.
-
De hyperreactiviteit of overprikkelbaarheid van de luchtwegen.
5.1.6.1. ASTHMA Asthma bronchiale wordt gekenmerkt door paroxysmale aanvallen van kortademigheid wisselend van ernst en gepaard gaande met hoesten en geringe expectoratie van wat glazig sputum, waarbij nadien symptoom vrije intervallen optreden. Een aanval doet zich dikwijls ’s nachts voor waarbij de patiënt angstig en benauwd is en een piepende ademhaling vertoont. 5.1.6.2 CHRONISCHE BRONCHITIS Patiënten hoesten sinds jaren alleen wat mukeus, niet-geïnfecteerd sputum op zonder melding van kortademigheid. Hierbij kunnen eveneens episoden optreden van reversibele bronchusvernauwing. 5.1.6.3. EMFYSEEM Chronische bronchitis met irreversibele bronchusobstructie, is te beschouwen als een eindfase in de evolutie, waarbij het ziektebeeld gecompliceerd wordt met het optreden van emfyseem. 5.1.7. LONGTUMOREN Maligne tumoren in de long vinden meestal hun oorsprong in de bronchuswand, soms het longparenchym. Benigne tumoren in de long zijn zeldzaam ten opzichte van het primaire bronchuscarcinoom. 5.1.7.1. EPIDERMOID CARCINOOM Deze tumoren zijn opgebouwd uit platte of polygonale neoplastische epitheliale cellen. Op grond van de histologie onderscheiden we : goed gedifferentieerde, matig, en slecht gedifferentieerd plaveiselcelcarcinomata. De uitbreiding gebeurt eerst naar de lymfeklieren en later op afstand. Komen het meest in segmentaire en subsegmentaire bronchi voor.
DV/DEF/DEF/200201867K12A07PNEUMOLOGIE/lec - 4/08/2008
6
5.1.7.2. ADENOCARCINOOM Vertonen klierstructuren en metastaseren vrij vroeg op afstand. Komen vooral voor perifeer in de zones distaal van segmentaire en subsegmentaire bronchi. Kleincellig anaplastisch carcinoom : o.a. oat-cell. De oorsprongcel is waarschijnlijk een endocriene cel die in de normale bronchusmucosa wordt aangetroffen. Ze groeien voornamelijk submucaal en infiltreren snel in de bloedbaan, zodat ze zeer vroeg op afstand metastaseren. 5.1.8. PNEUMOTHORAX Ziektetoestand waarbij zich lucht tussen de pleurabladen bevindt. -
Primaire spontane pneumothorax (idiopatisch) Optreden bij patiënten zonder voorafgaande ziekteverschijnselen, ontstaat door een ruptuur van een subpleurale emfysemateuse bleb, meestal gelokaliseerd in de apex van de long. Het optreden van deze subpleurale blebs wordt toegeschreven aan een constitutionele minderwaardigheid van het fibro-elastisch weefsel. Blebs of kleine emfysemateuse blaasjes met een diameter van 1 à 2 cm, komen solitair of in trosjes voor de apex van de long. Ondanks het emfyseemkarakter van deze bullae blijken de longen bij deze patiënten een normaal aspect te hebben en is de longfunctie normaal. Het barsten van bullae kan voorkomen bij een krachtige inspanning, bij hoesten, maar bij het merendeel van de patiënten wordt geen onmiddelijke aanleiding gevonden. Voornaamste symptomen : acute thoraxpijn en dyspnoe.
-
Secundaire spontane pneumothorax : Over het algemeen ernstiger dan de primaire omdat hierbij de longfunctie, reeds verminderd door het onderliggend longproces (COPD patiënten) nog meer gestoord wordt, cyanose en hypoxemie worden sneller bij deze patiënten gezien.
-
Traumatische pneumothorax : Penetrerend of niet penetrerend. Onder de technieken die tot pneumothorax kunnen leiden vernoemen we o.a. transthoracale punctie, pleurabiopsie, plexusanesthesie, plaatsen subclaviakatheter.
5.1.9. LONGEMBOLEN Beeld gekenmerkt door een acuut optredende dyspnoe, pijn in de zijde met scherp pleuraal karakter (ademhalings-gebonden), soms opgeven van rood, schuimend sputa en een prikkelhoest. Meestal veroorzaakt door flebotrombose in het been of het bekken (post-operatief, bij bedlegerigen, bij carcinoomprocessen).
DV/DEF/DEF/200201867K12A07PNEUMOLOGIE/lec - 4/08/2008
7
5.1.10. SLAAPAPNOE SYNDROOM De patiënt met “”slaapapnoe” syndroom vertoont ’s nachts verschillende periodes tijdens de welke de ademhaling stilvalt, waardoor een sterk gestoorde slaap, herhaaldelijk onderbroken door wakker worden. Kortstondige apnoefase van 10 sec. of meer komen bij normale individuen tijdens de slaap voor, en dan vooral bij ouderen. Wanneer de apnoefasen vijf of meer maal per uur voorkomen en een duur van 10-100 seconden, spreekt men van een slaapapnoe syndroom. Het klinisch beeld is gekenmerkt door luid snurken met abnormale bewegingen tijdens de slaap. Tevens treedt ochtendhoofdpijn op en overdag slaperigheid. Predisponerend is o.a. obesiteit. De diagnose vereist bevestiging door een slaapstudie waarbij het hartritme, de bloedgassen gemonitord worden samen met de ademhalingsbewegingen, de luchtstroom en het E.E.G. Behandeling −
Algemene maatregelen : -alcohol vermijden voor het slapen gaan -geen slaapmiddelen gebruiken -proberen vermageren door caloriebeperking andere slaappositie
−
Toedienen van nasale continue positieve druk (CPAP) Een positieve druk van 5 tot 15 cm is meestal voldoende om de bovenste luchtwegen open te houden.
5.1.11. PLEURAVOCHTUITSTORTING Pleuravochtuitstortingen kunnen bij vele ziekten als complicatie voorkomen. Meest frequente oorzaak van pleura-exsudaten is metastasering van maligne tumoren in de pleura. Het bronchuscarcinoom, het mamma carcinoom en de lymfomata veroorzaken ¾ van de maligne pleuravochtuitstortingen. Diagnose wordt bevestigd via cytologisch onderzoek op pleuravocht via een punctie afgenomen. 5.1.12. RESPIRATOIRE INSUFFICIENTIE (acute en chronische vorm) De meest frequente oorzaak is het falen van de oxygenatie. Normale limieten van bloedgassen : Art. po2 > 60mm Hg Art. po2 < 50mm HG Bij falen : art. po2 is gedaald
DV/DEF/DEF/200201867K12A07PNEUMOLOGIE/lec - 4/08/2008
8
art po2 is normaal tot gedaald. Alveolaire hypoventilatie leidt tot stijging van pco2. De alveolaire ventilatie kan worden hersteld door kunstmatige ventilatie. Bij patiënten met uitgesproken of terminale neuromusculaire aandoening, of bij een jarenlang bestaande thorax afwijking treedt finaal respiratoire insufficiëntie op In deze gevallen zal kunstmatige beademing chronisch moeten worden aangehouden. Soms volstaat enkel nachtelijke ventilatie. Bij neuromusculaire aandoeningen die tot een bijna volledige uitval van de respiratoire spieren leiden (vb. tetraplegie c1-c2) zal men mechanische ventilatie 24 uur per dag moeten aanhouden. Beademingstoestellen : PLV Dräger EV 800 Monnal D(is verouderd) Airox(=Home Ventilator) ............................ 5.2. TYPISCHE MEDICATIE VOOR DE DIENST PNEUMOLOGIE 5.2.1. THEOPHYLLINE is een 1,3 dimethylscanthine, deze molecule verschilt weinig van cafeïne. 2 vormen : −
IV : Theophylline ½ amp. Wordt opgelost in 100 cc glucose 5% AD(minibag) of 100 cc Fysiologisch en wordt toegediend via een zijinfuus over een ½ uur. De patiënt kan bij een te snelle toediening klagen over hartkloppingen. Theophylline wordt nog zelden gegeven.
−
Oraal : onder de vorm van tabletten of gelulen met een vertraagde afgifte. Vb. Theodur 200 mg, 300 mg, 450 mg Xanthium 200 mg, 300 mg, 400 mg Dit zijn de belangrijkste Theolair LA 250 mg, 350 mg (niet in het formularium) De dosis wordt door de arts bepaald volgens de theophyllinespiegel en wordt meestal 2 maal daags toegediend.
Theophylline ontspant de gladde spieren in de bronchuswand en de maag-darmtractus, het verwekt vasodilatatie, behalve voor de hersenbloedvaten, waar vasoconstrictie optreedt. Het centraal zenuwstelsel wordt door Theophylline gestimuleerd waarbij zowel de cerebrale cortex als het verlengde merg, met name het ademcentrum gestimuleerd worden. 5.2.2. KORTWERKENDE BETA 2 MIMETICA = bronchusdilatoren = bij acute aanval van COPD en Astma DV/DEF/DEF/200201867K12A07PNEUMOLOGIE/lec - 4/08/2008
9
−
producten : - Atrovent – Ventolin verstuiving de gewone dosis : 1 flapulle atrovent + 2 dr. Ventolin de speciale dosis : 1 flapulle atrovent + 4 dr. Ventolin
DV/DEF/DEF/200201867K12A07PNEUMOLOGIE/lec - 4/08/2008
10
-Duovent verstuiving ½ flapulle per keer tot 1 flapulle per keer (zie opdracht arts) -Duovent puffs : 4 x 2 puffs/dag -Ventolin puffs : 4 x 1 puff/dag 5.2.3. LANGWERKENDE BETA 2 MIMETICA = bronchusdilatoren = onderhoudsdosis -
producten : - Serevent 2 x 2 puffs / dag - -Oxis 2 x 2 puffs / dag
5.2.4. INHALATIECORTICOIDEN = anti-inflammatoire, anti-allergie -
producten : Flixotide 2 x 2 puffs / dag - Pulmicort 2 x 2 puffs / dag
STEEDS MOND SPOELEN NA PUFFS!-Æ CORTICOIDEN KUNNEN SCHIMMEL GEVEN. Combinatie : Seretide (serevent+ flixotide) 2 x 2 puffs / dag Synticort ( oxis + pulmicort) 2 x 2 puffs / dag Voordeel : patiënt heeft maar 1 puff i.p.v. 2. 5.2.5. CORTICOSTEROIDEN Het bronchusverwijdend effect van de corticosteroïden berust o.a. op hun antiflogistische en anti-allergisch effect. -
Parenteraal : Solu-medrol
-
Oraal : Medrol ; Methylprednisolone
Tijdens langdurige steroïdtherapie kunnen volgende nevenwerkingen optreden : oedeem, huidatrofie met subcutane bloedingen, osteoporose, spieratrofie, ulcus pepticum, diabetes mellitus,… 5.2.6. TUBERCULOSTATICA Rifampicine : Rifadine : 2 x 300 toe te dienen ’s morgens 1 uur voor ontbijt Isoniazide : Nicotibine toe te dienen ’s morgens 1 uur voor ontbijt Ethambutol : Myambutol : 3 x daags toe te dienen. Tebrazid : 500 mg 3 x daags Wekelijks worden levertesten bepaald, daar Rifadine en Nicotibine levertoxisch zijn. 5.2.7. HEPARINE Het I.V. toedienen van Heparine is de sleutel van een adequate therapie bij de meeste submassieve longembolen. De bedoeling is door de Heparine emboolrecidiven te voorkomen DV/DEF/DEF/200201867K12A07PNEUMOLOGIE/lec - 4/08/2008
11
terwijl het organisme over een endogeen lytisch systeem beschikt om trombine in de vaten op te lossen. Tijdens de eerste 24 uur : hoge dosissen (10 à 15.000 E in bolus). Verder 1.000 tot 1.500 E/uur aangewend volgens APTT = no + 30 sec. en wordt 2x3x verlengd in een constant infuus, dit gedurende 7 à 10 dagen. (flacon 5.000 E/ml). Steeds dial-o-flow (aantal cc/uur) tussen de leiding plaatsen om een nauwkeurige toediening te kunnen regelen, de Heparine wordt volgens voorschrift opgelost in ¼ à ½ L I.V.vocht en loopt over 8 uur. Indien door omstandigheden de hoeveelheid vloeistof na 8 uur niet leeggelopen is, zeker niet vlugger laten inlopen (kans op bloeding) en ook niet langer dan 8 uur laten lopen, gezien Heparine-oplossing na 8 uur geen correcte werking meer heeft (daarom ook maar oplossen voor gebruik). SC anticoagulantia (fraxiparine, clexane) preventief + behandeling longembool + DVT. 5.2.8. MAREVAN Orale anticoagulantia. Wordt meestal gestart 48 uur na het begin Heparinekuur (dosis volgens T.T. voor start Heparinekuur). De dosis wordt dagelijks aangepast tot stabilisatie van trombotest. (wordt tussen 10 & 17 % gehouden, no 100 %). De dagelijkse dosis wordt in het verpleegdossier op een anti-coagulatieblad door de arts ingevuld. Tijdens de therapie met anticoagulantia (parenteraal en oraal) mag de patiënt geen salicylaten of andere niet-steroïdale – anti-inflammatoire middelen innemen (verhoogt de kans op bloedingen). Gezien de patiënten meestal de orale therapie nog gedurende minstens 3 maanden thuis verder zetten, moet dit zeer goed en met nadruk aan de patiënt uitgelegd worden vóór ontslag. 5.2.9. MORFINE Wordt voornamelijk bij terminale CA-patiënten op voorschrift van de arts toegediend wanneer blijkt dat andere pijnmedicatie ontoereikend werkt. a) Morfinesiroop = orale oplossing Samenstelling : morfinechloorhydraat 2 mg/ml oranjeschilextract Dit wordt om de 4 uur toegediend met 5 tot 10 cc volgens voorschrift. b) MS contin Morfinesulfaattablet met verlengd vrijkomen (1 tablet/12 uur). De tablet mag niet gebroken worden : de werking gaat verloren. Tabletten van 10 mg – 30 mg – 60 mg – 100 mg. c) Morfinechloorhydraat : ampullen van 10 mg/ml -
SC : om de 4 uur
-
IV : in continue infuus
Samenstelling : Morfinehydrochloride 600 mg. Aqua ad 300 ml, suikersiroop 75 ml, alcohol 50 % 75 ml = 2 mg/1ml
DV/DEF/DEF/200201867K12A07PNEUMOLOGIE/lec - 4/08/2008
12
d) Durogesic : pleisters, 25 mg, 50 mg, 100 mg, opname via de huid. Vervangen om de 3 dagen. 5.3. ONDERZOEKEN (worden genoteerd op programmablad BG) 5.3.1. ECHOGRAFIE VAN DE THORAX (of ultrasonografie = geluidsgolven buiten bereik menselijk oor). Gebeurt meestal ter lokalisatie van pleuravocht indien moeilijk aan te prikken aan de hand van de thoraxfoto, wordt hierbij de aanduiding van de punctieplaats gevraagd. 5.3.2. RX - SINUSSEN Bij een exacerbatie van COPD lijden zonder duidelijke infectie, kan een sinusitis de oorzaak zijn. 5.3.3. THORAXRONTGENOPNAME 5.3.4. BRONCHOSCOPIE 5.3.5. ENDOSCOPIE De endoscopie van de tracheobronchiaalboom is één van de belangrijkste technische onderzoeken, waarbij voor het visualiseren van de diepere luchtwegen gebruik kan worden gemaakt van de rigiede (zeldzaam ) of flexibele bronchoscoop. De flexibele fiberbronchoscoop met een diameter van 5 à 8 mm is zeer flexibel en kan aan het uiteinde nog extra bewogen worden over 160°. Wordt via neus of mond ingevoerd, na keelanesthesie, liefst in zittende houding. Voorbereiding : patiënt moet nuchter zijn, wordt steeds vervoerd met bed, en indien tandprothese, moet deze worden verwijderd voor vertrek. Dossier en foto’s meegeven. Patiënt zuurstof meegeven. Nazorg : - De patiënt nog nuchter houden gedurende 2 uur (keelanesthesie) - Controle temperatuur : kan stijgen door het meeslepen van materiaal uit de bovenste luchtwegen. - Controle hemoptoe : na het nemen van biopten. Doel : - Opsporen bronchuscarcinomen - Hemoptoe. - Infiltratieve longafwijkingen. - Therapeutisch : verwijderen vreemde lichamen. - Afzuigen overvloedige secreten.
DV/DEF/DEF/200201867K12A07PNEUMOLOGIE/lec - 4/08/2008
13
5.3.6. PLEURABIOPSIE Gebeurt op de poli Pneumologie. Met de naald van Abrams : 4 mm diameter en een termo-laterale opening, worden biopten voor histologie van de pleura genomen (centrale opening van de naald wordt tegen de pariëtale pleurakant geplaatst en met negatieve druk via een aspiratiepomp wordt pleuraweefsel in de naald gezogen). Doel : Wanneer er geen diagnose kan gesteld worden na pleurapunctie. Voorbereiding : Patiënt gaat met bed en enkel een RX thorax foto meegeven. Nazorg : Controle ademhaling (pneumothorax) Op de plaats van de punctie is een haakje geplaatst, dit mag verwijderd worden na 7 dagen. 5.3.7. LONGFUNCTIE De voornaamste stoornis in de fysiologie van de long bij COPD patiënten is de luchtwegobstructie. Deze obstructie kan kwalitatief bepaald worden door middel van longfunctieproeven, waarbij het objectiveren belangrijk is voor een accurate diagnostiek, omdat de graad van luchtwegobstructie niet altijd weerspiegeld wordt in het klachtenpatroon of de klinische symptomatologie. Hierbij is de spirometer ongetwijfeld de meest gebruikte longfunctietest. Met de spirometer worden de gasvolumes van de ademhalingsorganen gemeten. Voorbereiding : De ochtend van het onderzoek geen bronchusverwijdende middelen geven via U.S. 5.3.8. HUIDTESTEN Huidtesten hebben tot doel de aanwijzingen voor allergie die uit de anamnese naar voor komen, nader te bevestigen. Gebeuren meestal op de rug via de priktest : een druppel allergeenoplossing (antigeen) wordt op de huid aangebracht en door de druppel heen wordt de huid met een fijn naaldje aangeprikt. Een erytheem en oedeempapel van meer dan 2 mm is onbetwistbaar positief. Voornaamste stoffen waarmee huidtesten worden verricht zijn : stuifmeel (gras, boom, kruidachtigen,) huisstofmijt, huidschilfers van katten, honden, paarden. Voorbereiding : 48 uur voordien antihistaminica stoppen.
DV/DEF/DEF/200201867K12A07PNEUMOLOGIE/lec - 4/08/2008
14
5.3.9. VENTILATIE -PERFUSIESCAN Wordt toegepast voor detectie van longembolen, binnen de 24 uur na het optreden van klachten. Perfusiescan : macro-aggregaten van albumines gelabeld met Technecium, zullen na I.V. inspuiten bij de eerste passage in de longcirculatie geretineerd worden. Ventilatiescan : is een gesloten circuit, men laat de patiënt Xenon inhaleren. Bij patiënten met een longembool wordt een geïsoleerde perfusie-uitval genoteerd, terwijl de ventilatiescan normaal uitvalt. 5.3.10. DUPLEX ONDERSTE LEDEMATEN. In 50 % van de gevallen van een longembool is diepe veneuze trombose, van waaruit de trombus is vertrokken, de oorzaak. Dit kan door een doppler-ultrasound bevestigd worden. 5.3.11. COMPUTERIZED AXIALE TOMOGRAFIE (CAT) of TOMODENSITOMETRIE (TDM) De CAT of kortweg CT (computer tomografie) is een weinig invasieve röntgentechniek. Het principe berust op de reconstructie van de verschillende structuren in een horizontale axiale of transversale coupe, steunend op de absorptiecoëfficiënt van ieder weefsel. De informatie over de densiteitsverschillen wordt door de computer in beeld omgezet. De precieze lokalisatie, de grootte en uitgebreidheid evenals karakteristieke kenmerken van mediastinale processen worden met CAT weergegeven + eventueel de laatst CT-Thorax. Voorbereiding : nuchter + thoraxfoto meegeven. 5.3.12. BOTSCAN (totaal skeletscan) Botmetastasen worden best aangetoond door een botscan. Er is een verhoogde isotoopopname. Een botscan kan positief zijn zonder klinische of radiologische evidentie van beendermetastasen. Geen voorbereiding. 5.3.13. CT ONDERZOEK VAN DE SCHEDEL Ongeveer 10 % van de patiënten met een kleincellig carcinoom vertonen reeds aantasting van het centraal zenuwstelsel op het ogenblik van de diagnose (hersenmetastasen). Geen voorbereiding.
DV/DEF/DEF/200201867K12A07PNEUMOLOGIE/lec - 4/08/2008
15
5.3.14. N.M.R. ( nucleaire magnetische resonantie) ¾ TREFWOORDEN NMR, beeldvormende technieken. ¾ DEFINITIE Bij nucleaire resonantie gebruik gemaakt van een zeer sterk magnetisch veld, wisselende magneetvelden of gradiënten, en radiogolven. De patiënt wordt in het sterke magnetische veld geplaatst, waardoor de protonen van water en vet in het lichaam zelf licht magnetisch worden. Met behulp van gepulste radiogolven en het gebruik van geschakelde magnetische gradiënten kan dan dit magnetisme van het lichaam in kaart gebracht worden. Aldus krijgen we hoge resolutiebeelden van willekeurige doorsneden van het lichaam. NMR of MR is dus een tomografische techniek. Meer en meer wordt de benaming NMR (nucleaire magnetische resonantie) vervangen door MRI of MR ( magnetische resonantie beeldvorming), omdat de term “nucleair” de mensen afschrikt en iets negatief oproept. In feite bestudeert men met MR een laag-energetische eigenschap van atoomkernen in ons lichaam en er treedt geen ionisatie op zoals dat het geval is bij X-stralen of gamma – stralen. Voordelen : ♦ Het is een niet invasieve onderzoeksmethode. ♦ Er bestaat een sterk beeldcontrast tussen de verschillende weefsels (vb. onderscheid tussen witte en grijze stof in de hersenen). ♦ Er wordt geen gebruik gemaakt van ioniserende stralen. ♦ Men kan chemische en fysische veranderingen meten voor er anatomische structurele veranderingen optreden. ♦ De tomografische sneden zijn in alle richtingen mogelijk. ♦ Een toediening van contraststof is niet nodig. ♦ Zelden allergische reacties op contraststof. ♦ Een lichte maaltijd voor het onderzoek kan geen kwaad. Voor abdominale onderzoeken wordt wel gevraagd dat de patiënt 4 u. op voorhand geen maaltijd gebruikt. Nadelen : ♦ Het onderzoek kan lang duren (tussen 15 en 45 minuten). ♦ Er zijn vaak lange wachttijden vooraleer je aan de beurt bent wegens het tussenschuiven van zeer urgente onderzoeken. ♦ De patiënt moet perfect kunnen stilliggen en moet kunnen meewerken aan het onderzoek. ♦ Geluidshinder tijdens het onderzoek.
DV/DEF/DEF/200201867K12A07PNEUMOLOGIE/lec - 4/08/2008
16
♦ Geen metalen voorwerpen in het magnetisch veld (vaatclips, pacemaker, neurostimulatoren). ♦ Er kunnen problemen zijn met patiënten met claustrofobie. ♦ Niet in het eerste trimester van de zwangerschap behalve wanneer absoluut noodzakelijk. ¾ INDICATIES ♦ Het opsporen van tumoren, bloedingen, infecties, infarcten, mechanische problemen. ♦ Onderzoek van het centraal zenuwstelsel : de hersenen, het ruggemerg en de wervelzuil. ♦ Onderzoek van de gewrichten en de spieren. ♦ Onderzoek van de buikorganen (van lever tot klein bekken). ♦ Onderzoek van het hart. ♦ Opsporen van borsttumoren en/of meta’s. ¾ TEGENINDICATIES Absolute tegenindicaties ♦ Patiënten met een pacemaker, cochleair implant, defibrilatro of andere ingeplante elektronica=> de magneet verstoort de werking van deze elektronica. ♦ Schrapnel (metaalsplinters) : vraag naar beroep (metaalbewerking,…) en oorlogsverleden of ongevallen. Relatieve tegenindicaties ♦ Zwangerschap van minder dan 3 maanden. ♦ Patiënten met een oudere soort hartkleppen ♦ Sommige soorten orthopedisch materiaal => vraag na aan de arts. ♦ Patiënten met claustrofobie. Eventueel medicatie toedienen op voorschrift van de arts. ¾ INFORMATIE BESTEMD VOOR DE SECRETARESSE Afspraak : tel. 40.82. / 40.83. Afdeling : -1K12 IB Mee te geven : ♦ Onderzoeksaanvraag in vervoeromslag ♦ Steeds etiket of adrema op aanvraag. ♦ Vorig MR onderzoek of RX-dossier (zeker bij controles!). Vervoerbriefje aan bed bevestigen. Duur van het onderzoek : (afhankelijk van soort MR) varieert tussen de 20 min. en 1u30. Vervoer heen : ongeveer 15 min. De patiënt zal ongeveer 1 u tot 2 u (afhankelijk van de soort MR) afwezig zijn van de
DV/DEF/DEF/200201867K12A07PNEUMOLOGIE/lec - 4/08/2008
17
afdeling.. Aandachtspunten Bij het maken van de afspraak, vermelden van : ♦ Naam van de patiënt ♦ Naam behandelende arts + zoemnummer of dectnummer ♦ Adremanummer. ♦ Verpleegafdeling. ♦ Soort MR (terug te vinden op de onderzoeksaanvraag). ♦ Indicatie : klinische inlichtingen. Lange wachttijden, ook al is het onderzoek lange tijd vooraf gepland. Informeer de patiënt over de mogelijke lange wachttijden op de MR-afdeling zelf. INFORMATIE BESTEMD VOOR DE VERPLEEGKUNDIGE ACTIVITEITEN OP DE VERPLEEGAFDELING Voorbereiding De patiënt inlichten over het onderzoek. Nagaan of er geen tegenindicaties zijn voor de MR (zie tegenindicaties en nadelen). Nagaan of de patiënt alle metalen voorwerpen verwijderd heeft. Voorwerpen zoals uurwerk, kettingen, haarspelden, BH met beugels, oorringen, ringen, bankkaarten,...worden best achtergelaten op, de afdeling. De patiënt vragen om geen make-up (kan metalen bevatten) te gebruiken aangezien dit storingen kan geven. Indien de trouwring niet verwijderd kan worden, kan dit geen of weinig kwaad (= een edel metaal). Patiënt moet ongeveer 30 min. kunnen stilliggen en meewerken. Potentiële zwangerschap (minder dan 3 maanden) nagaan. Nazorg Vragen aan de patiënt hoe het onderzoek verlopen is. VERLOOP VAN HET ONDERZOEK OP DE MTD De verpleegkundige begeleidt de patiënt vanuit de wachtzaal naar de kleedkamer. De patiënt kleedt zich uit, behalve een T-shirt en onderbroek. De dames dragen geen BH tenzij een BH zondermetaal. Bedlegerige patiënten worden door de verpleegkundige geholpen. De verpleegkundige installeert de patiënt op de beweegbare onderzoekstafel. Men plaats een versterkende antenne (een radiofrequente spoel) rondom het te onderzoeken lichaamsdeel. De beelden zijn hierdoor veel scherper.
DV/DEF/DEF/200201867K12A07PNEUMOLOGIE/lec - 4/08/2008
18
De patiënt krijgt een alarmbel en oordopjes en/of een hoofdtelefoon tegen het lawaai (een ratelend geluid dat lijkt op een machinegeweer) van het toestel. De patiënt wordt in het toestel geschoven. De patiënt wordt verzocht zeer goed stil te liggen voor de duur van het onderzoek. De patiënt wordt met het orgaan dat onderzocht wordt naar het centrum van de magneet geschoven. De verpleegkundige neemt de tomografische sneden. Na de opname mag de patiënt van de onderzoekstafel komen en mag hij zich terug aankleden. Soms is contraststof noodzakelijk om de beelden nog meer te verduidelijken (bijvoorbeeld bij opsporen van tumoren en meta's). De contraststof dient men toe IV, rechtstreeks in de ader. De contraststof wordt ingespoten terwijl de patiënt op de onderzoekstafel ligt en/of in het toestel ligt. De contraststof heeft bijna geen nevenwerkingen. 5.3.15. HRCT 5.3.16. PET-scan 5.4. VERPLEEGKUNDIG DOSSIER Via dit schriftelijk communicatie-instrument dat per patiënt wordt bijgehouden creëert men een humane zorg afgestemd op de individuele behoeften van de patiënt . Zie inleiding 3.5. Verpleegkundig Dossier. 5.5. AANDACHTSPUNTEN BIJ BASISZORGEN EN OBSERVATIES Terug te vinden in zorgenplan : 5.5.1. ADEMHALING - Bij zuurstoftoediening steeds hoeveelheid, toedieningswijze (meestal via neusbril) en continuïteit nakijken. Aandacht of er voldoende vocht (steriel water) in de aquapack is en/of het toedieningsmateriaal niet moet vernieuwd worden (wordt om de 3 dagen vernieuwd). Indien de patiënt continu zuurstof nodig heeft, er steeds voor zorgen dat dit mogelijk is, ook als patiënt opzit of op toilet is (verlengdraad gebruiken). De toe te dienen zuurstof is steeds vermeld aan bed van de patiënt op een daartoe bestemd formulier, waarop ook de toe te dienen aërosols staan vermeld en het aantal puffs per dag. Indien aspiratie nodig is, frequentie en toegangsweg nakijken. De
DV/DEF/DEF/200201867K12A07PNEUMOLOGIE/lec - 4/08/2008
19
zuurstofmeting kan bij de patiënt continue gebeuren via de zuurstofsaturatiemeter. Door een vingerprobe of oorprobe bij de patiënt te fixeren krijgen we zuurstof en hartritme-waarden op het scherm. Het is tevens mogelijk deze waarden continue te laten uitprinten. 5.5.2. VOEDING - Nakijken of de patiënt hulp nodig heeft. - Steeds bedlegerige patiënten installeren in een zittende comfortabele houding. - Aandacht voor de vochtinname : stimuleren of beperking (noteren op vochtbalansformulier op kamer). 5.5.3. HYGIENISCHE ZORGEN EN MOBILITEIT Sommige patiënten zij zeer hulpbehoevend, kunnen weinig of geen inspanning aan door kortademigheid, pijn. Daarom dagelijks volgens de toestand van de patiënt de graad van hulp die wij geven aanpassen op zorgenplan. Soms hebben patiënten verplichte bedrust, door hun fysische toestand (vb. pneumothorax, longembool, evenwichtsstoornissen; aanzienlijke pijnstilling). Aandacht hebben voor de detailzorgen zoals mondtoilet, haartooi en baardzorg bij mannen. Bij alle patiënten die bedlegerig zijn gebeurt een klein toilet of meer tijdens de namiddagverzorging. 5.6. AANDACHTSPUNTEN BIJ SPECIFIEKE ZORGEN 5.6.1. MAAGKATHETER Fixatie controleren, voor toediening medicatie of voeding steeds de lokalisatie controleren. Bij continue drip om de 4 uur controle van de lokalisatie. Bij twijfel over de lokalisatie steeds verpleegkundige verwittigen! Wordt wekelijks vernieuwd (cfr. zorgenplan). 5.6.2. BLAASKATHETER Fixatie en continue afloop controleren, (nooit sleek gebruiken). Behalve siliconesonden worden alle blaassonden wekelijks vernieuwd (cfr. zorgenplan). 5.6.3. INFUUSKATHETER 5.6.3.1. Perifeer Controle verband, nooit sleek gebruiken direct op de huid, om de katheter te fixeren; wel primapore en de leiding eventueel fixeren met een zwachtel. Toezicht op lokale ontstekingen en zwelling, doorgankelijkheid en snelheid indruppeling (afhankelijk van de hoeveelheid vocht toe te dienen per 24 uur). Perifere katheters worden om de 72 uur vervangen. Dit wordt op de dagfiche aangeduid en afgetekend. (naargelang staand order). 5.6.3.2. Centraal
DV/DEF/DEF/200201867K12A07PNEUMOLOGIE/lec - 4/08/2008
20
Meestal jugularis- of subclaviakatheter. Steeds opsite op de insteekplaats, zodat een continue controle op bloeding en ontsteking mogelijk is. Datum wanneer de trousses vernieuwd worden staan vermeld op dagfichen (vernieuwen verband, volgens voorschrift in het ziekenhuis gehanteerd). Steeds voor toedienen I.V. medicatie of per 4 uur lokalisatie-katheter controleren. Trousse + 3 wegkraan + verband vernieuwen om de 3 dagen. 5.6.4. URINECOLLECTIE EN FAECESKONTROLE De urineverzameling gedurende 24 uur staat vermeld in het verpleegdossier bij de uitscheiding en op een briefje op de toiletdeur van de patiëntkamer. De urine wordt verzameld in een bokaal met deksel en staat in de toiletruimte van de patiënt. Zowel op de urinaal of bedpan en op de bokaal wordt het bednummer van de patiënt vermeld. De urine 24 uur wordt gestart en/of afgesloten om 8 uur s' morgens en de hoeveelheid wordt vermeld in het verpleegdossier. Bij het afsluiten steeds urinaal, bedpan en bokaal reinigen. Bij urinecollecties waarbij een urinestaal noodzakelijk is steeds de totale hoeveelheid urine vermelden op het identificatievignet van het staal en op het aanvraagformulier. Faeces hematest : staat genoteerd op het deksel van de bedpan en op een briefje aan de toiletdeur, de patiënt verwittigen om te bellen na defaecatie zodat een staal kan genomen worden dat samen met een aanvraagformulier wordt opgestuurd naar labo voor onderzoek. 5.6.5. BEHANDELING Op het zorgenplan staat een speciale rubriek voor o.a. zorgen aan chirurgische en traumatische wonde, Thoraxdrain, specifieke opdrachten en eventuele aandachtspunten. 5.6.6. ZORGEN AAN THORAXDRAIN bijlage 9 Bij drainage van pleuravocht wordt de Thoraxdrain III aangesloten op de pleuradrain (zie documentatie). Voordeel ten opzichte van de pleur-evac die gebruikt wordt bij een pneumothorax, is dat de collector dagelijks kan geledigd worden. Steeds hoeveelheid nakijken en noteren in V.P.K. dossier. Men moet er steeds voor zorgen dat de leiding niet is afgeknikt en er geen tractie op is, daartoe kan men best de leiding met een lus in bed aan het steeklaken fixeren. Er wordt veronderstelt dat ieder student tijdens of na de verzorging aan de verantwoordelijke verpleegkundige verslag uitbrengt betreffende het verloop van de zorgen. Verband wordt gewisseld bij bevuiling, onvoldoende fixatie of op voorschrift : maar ZEKER om de 2 dagen. 5.6.7. PSYCHISCHE BEGELEIDING Naast de optimale verzorging van de patiënt op fysisch vlak moet eveneens de nodige aandacht worden besteed aan de psyche van de patiënt. Er wordt verwacht van de studenten
DV/DEF/DEF/200201867K12A07PNEUMOLOGIE/lec - 4/08/2008
21
dat zij tijdens de uitvoering van hun opdrachten contact hebben met de patiënt en een praatje met hem/haar slaan en eventuele opmerkingen of problemen melden aan de verantwoordelijke verpleegkundige.
DV/DEF/DEF/200201867K12A07PNEUMOLOGIE/lec - 4/08/2008
22
5.7. VERPLEEGKUNDIGE TECHNIEKEN 5.7.1. PLEURAPUNKTIE - diagnostisch : inlichtingen i.v.m. formulieren en recipiënten voor staalafname, zie programmaboek verpleeglabo.
- evacuerend : afhankelijk van de werkwijze van de geneesheer wordt ofwel de set gebruikt ofwel via een angiocath en een trousse in een recipiënt verzameld. - pleuraspoeling : met de standaardset, er wordt met minimun een 1/2 à 1 liter fysiologisch water op lichaamstemperatuur gebracht, gespoeld. Het fysiologisch water wordt in een steriele verbandkom gegoten en het spoelvocht wordt opgevangen in een bokaal. 5.7.2. PLEURODESE of talkage Wordt uitgevoerd bij : - maligne pleuritis met blijvende vochtsecretie. - bij pneumothorax. Voorbereiding en nazorg. a. De patiënt : 30 minuten voor starten van de pleurodese krijgt de patiënt 1/2 amp. Morfine SC en 2,5mg. Temesta p.o. b. Materiaal - xylocaïne 2 % zonder adrenaline 12,5 cc + 38,5 cc fysiologisch optrekken in een spuit van 60 cc. - deze oplossing wordt IP ingespoten via de drain en nagespoeld met 10 cc fysiologisch. - de thoraxdrain wordt afgeklemd met een beklede kocher. - de patiënt wordt afwisselend in trendelenburg, anti-trendelenburg, li- en re-zijlig gebracht (ongeveer 10 minuten in dezelfde houding). - de arts bepaald de hoeveelheid toe te dienen steriele talk volgens gewicht van de patiënt. De toe te dienen medicatie (1) wordt opgelost in 50 cc. Fysiologisch. Een spuit van 50 cc. Fysiologisch wordt klaargelegd om na te spoelen (2). - beide spuiten (1)+(2) worden door de arts IP toegediend. - de drain wordt opnieuw afgeklemd met een beklede kocher. - de patiënt wordt gedurende 2 uur gepositioneerd (afwisselend 30 minuten in dezelfde houding). - nadien wordt de klem op verzoek van de arts gelost. Meestal wordt gevraagd de drain te laten aanzijgen aan 20cm. H2O. - de drain wordt liefst aangesloten op een thoraxdrain III daar deze dagelijks moet geledigd worden. De hoeveelheid pleuravocht wordt dagelijks op het behandelingsblad genoteerd.
DV/DEF/DEF/200201867K12A07PNEUMOLOGIE/lec - 4/08/2008
23
5.7.4. MANTOUXTEST Gebeurt met een tuberculinespuit waarin 0,1 ml van een gezuiverde tuberculine-oplossing intracutaan op de binnenzijde van de voorarm ingespoten wordt (huid is er dikker), dit veroorzaakt een witte intracutane papel. Bij het aflezen van de reactie, na 72 uur (dag inspuiting meegerekend) wordt zorgvuldig de induratiemeter genoteerd. Een induratie waarbij de grootste diameter 10 mm of meer is, mag als positief aanzien worden. De tuberculinespuit wordt door de arts voorgeschreven en geleverd door de dienst apotheek. 5.8. STAALAFNAMES : worden genoteerd op keerzijde van het programmablad B6 5.8.1. SPUTUMKWEEK EN CYTOLOGIE Gebeurt steeds 's morgens daar de secreten zich 's nachts opstapelen. Patiënten aansporen secreten uit de diepere luchtwegen op te hoesten, bij moeilijk ophoesten, kiné vragen voor tapottage, bronchusverwijdende farmaca vernevelen en nadien de patiënt laten ophoesten. Bij patiënten met canule via aspiratie in een mucusextractor. Bij vermoeden van T.B.C. wordt eventueel een maagtubage uitgevoerd indien er geen sputum kan opgehoest worden. 5.8.2. PLEURAVOCHT Bij pleurapunctie of uit de collector bij een thoraxdrainage. 5.9. BLOEDAFNAMES Complet : bij iedere opgenomen patiënt Theophyllinespiegel : gestold bloed, waarbij vnl. de dalspiegel wordt bepaald, m.a.w. juist voor de inname of toediening van een theophyllinepreparaat. Immunologische batterij : 2 buizen gestold bloed. - IgE totaal (RIST = paper radio immuno sorbent test) - Allergeen-specifiek IgE (RAST = radio-allergo sorbent test) hierbij worden de IgE-AL specifiek voor een bepaald allergeen gemeten. -Immuuncomplexen : (antigeen-antilichaamcomplex) - Precipitines : aantoonbaar door agargeldiffusie, bepaald AL-reaktie. - Spiegels : Digoxine - APTT : stolling : Æ marevan,…
DV/DEF/DEF/200201867K12A07PNEUMOLOGIE/lec - 4/08/2008
24
5.10. TOESTELLEN 5.10.1. DOSISAEROSOL Per puff wordt een constante hoeveelheid product in fijne partikels verstoven, samen met het drijfgas. Zeer frequent wordt de dosis-aërosol op ,een incorrecte wijze gebruikt. Daarom is het van groot belang een goede instructie aan de patiënt mee te geven voor een adequaat gebruik. Aanwijzingen : voldoende schudden, het mondstuk tussen de gesloten lippen plaatsen, geleidelijk alle lucht uit de longen blazen, afdrukken bij het begin van een langzame diepe inademing, de adem ophouden gedurende een 10-tal seconden in volledige inspiratiestand. 5.10.2. MASKERS VOOR VERNEVELING MET ZUURSTOFDRUK Dergelijke medicamenteuze nevel heeft een optimaal penetratievermogen en dringt door tot in de tracheo-broncholen. 5.10.3. VOLUMATIC (bijlage) : vergemakkelijkt het gebruik van doseeraërosols. Verpleegkundige taken. - de patiënt uitleggen wat doel en werking is van het toestel en de duur van de behandeling mededelen. - patiënt erop attent maken dat hij gedurende de behandeling dient in te ademen langs de mond en uit te ademen langs de neus. - de lippen moeten goed gesloten worden rond het mondstuk. - de volumatic moet regelmatig huishoudelijk proper gemaakt worden. Patiënt ook wijzen op hygiëne thuis. 5.10.3.PEAK FLOWMETER bijlage 7 Voor het meten van de expiratie piekstroom. Dit apparaat meet op een eenvoudige wijze de maximale uitademingssnelheid (uitgedrukt in liters per minuut). De patiënt voert een geforceerde uitademing uit door het mondstuk van het apparaat, dit gebeurt 3x na elkaar, waarbij de hoogste waarde als representatief wordt aanzien. De resultaten van dit onderzoek zijn in hoge mate afhankelijk van de medewerking van de patiënt. Gebeurt meestal telkens voor er medicamenteuze verstuiving wordt toegediend en bij acuut dyspnoe-aanval. De waarden worden op een speciaal formulier genoteerd op de kamer. Bijlage 7 bis.
DV/DEF/DEF/200201867K12A07PNEUMOLOGIE/lec - 4/08/2008
25
5.11. ALGEMENE RICHTLIJNEN VOOR DE STUDENT-VERPLEEGKUNDE OP DE DIENST PNEUMOLOGIE _ Eerste dag : zich voorstellen aan de hoofdverpleegkundige : * er wordt gevraagd om het leerlingenboek in te vullen (naam – voornaam - studiejaar en uren -school) en ligt in het staflokaal. * wijzigingen in werkrooster steeds tijdig doorgeven en aanpassen in het leerlingenboek. * doelstellingen, zoals vermeld op het evaluatieformulier, worden samen met de student doorgenomen. * kennismaking met de dienst : architectonisch - organisatorisch Dagelijks wordt de student, volgens het patiëntentoewijzingsformulier (bijlage 10) toegewezen aan één bepaalde verpleegkundige voor een bepaald aantal patiënten. Derdejaarsstudenten kunnen onder leiding van de verantwoordelijke verpleegkundige, de totaalzorg van een aantal patiënten toegewezen krijgen. Verloop stage : * je moet je iedere morgen aanmelden bij de verpleegkundige met wie je zal samenwerken en het evaluatieblad doornemen van de toegewezen patiënten volgens de toewijzingslijst. * het zorgenplan doornemen samen met de verantwoordelijke verpleegkundige om eventuele wijzigingen, naargelang de opmerkingen genoteerd op de evaluatiebladen, onmiddellijk aan te passen. * bij het betreden van de kamer het nodige materiaal verzamelen. * samen met de verantwoordelijke verpleegkundige de zorgenplannen invullen en de schriftelijke communicatie aanvullen. * gebruik je de lavabo, eerst reinigen met detergent oplossing (pat. braken, fluimen soms in de lavabo of gieten er drankresten in). Eveneens reinigen na gebruik. * strikte opvolging van voorgeschreven isolatiemaatregelen * voor het beëindigen van de stage, uw evaluatieformulier voorleggen aan de verantwoordelijke verpleegkundige (liggen in de receptie). Materiaal: -1 geïntegreerde zorgwagen - 1 linnenkar met plastiekzakken voor de vuile was - 1 vuilzak (blauw) - nooit gebruikt verzorgingsmateriaal (pampers, onderleggers, of verbandstof) in het vuilnisbakje op de kamer deponeren. - nooit proper linnen of materiaal leggen op de linnenkar voor vuil linnen. Persoonlijke hygiëne : - steeds in uniform : propere schort, verzorgd kapsel, aangepast schoeisel, naamplaatje
DV/DEF/DEF/200201867K12A07PNEUMOLOGIE/lec - 4/08/2008
26
- steeds handen wassen voor en na verzorging van iedere patiënt en/of ontsmettingsmiddel voor handen gebruiken. Nazorg patiënten en kamers - bed voorzien van peroquet en optrekbeugel - kledingstukken in de daarvoor voorziene kastjes opbergen - geen linnen, proper of vuil achterlaten op de kamer - zowel bij binnen- of buitengaan hoort de urinaal LEEG op het nachtkastje te staan - mannen aansporen om te bellen TELKENS er urine in de urinaal is - iedere patiënt heeft een nierbekken, om wat vuile zakdoekjes of andere kleine afval in te doen of om te gebruiken indien hij moet braken, verversen telkens als nodig - handy-bags hangen bij de patiënten die weinig mobiel zijn, en dit op een gemakkelijk te bereiken plaats (nachtkastje, leuning zetel). Verversen indien nodig en zeker dagelijks - in de kamer waar isolatiemateriaal is, dagelijks na de patiëntenzorg alles verversen (afvalzakken, linnenzakken, plastiekschortjes,….) - bel, nierbekken, papieren zakdoeken en drinken steeds in bereik van de patiënt zetten of fixeren, waar hij zich bevindt - de deuren van de kamers zoveel mogelijk dichthouden - alles moet na gebruik terug op zijn oorspronkelijke plaats gelegd worden Bij eventuele opmerkingen, problemen of suggesties steeds raad vragen aan de verantwoordelijke verpleegkundige of de hoofdverpleegkundige. Indien meer informatie nodig i.v.m. pathologie, onderzoeken,…is het ganse team bereid voor hulp . Het verplegend team van de afdeling Pneumologie wensen jullie een leerrijke en aangename stage toe.
DV/DEF/DEF/200201867K12A07PNEUMOLOGIE/lec - 4/08/2008
27