Rijn-Meetprogramma Biologie 2006/2007 deel II-E
Kwaliteitselement vissen – monitoring van de visfauna in de Rijn (stand: 2007)
Rapport Nr. 173
Colofon Uitgegeven door de Internationale Commissie ter Bescherming van de Rijn (ICBR) Kaiserin-Augusta-Anlagen 15, 56068 Koblenz, Duitsland Postbus 20 02 53, 56002 Koblenz, Duitsland Telefoon: +49-(0)261-94252-0, fax +49-(0)261-94252-52 E-mail:
[email protected] www.iksr.org Vertaling: Fabienne van Harten, Marianne Jacobs ISBN 3-935324-98-7 © IKSR-CIPR-ICBR 2009
Rijn-Meetprogramma Biologie 2006/2007, deel II-E
Kwaliteitselement vissen – monitoring van de visfauna in de Rijn (stand: 2007) Opgesteld door:
Jörg Schneider en Egbert Korte Bürogemeinschaft für Fisch- und Gewässerökologische Studien – BFS
Coördinatie en redactie:
Tomás Brenner Ministerie van Milieu, Bosbeheer en Consumentenbescherming van Rijnland-Palts
1
Dankwoord Het onderhavige rapport is een samenvatting van visbiologische gegevens uit de lidstaten van de ICBR. Onze dank gaat uit naar alle deelnemende organisaties en diensten voor het verstrekken van de gegevens en de welwillendheid bij het beantwoorden van vragen en ook naar de ICBR voor de coördinatie van de werkzaamheden.
Jörg Schneider en Egbert Korte (opzet)
Bürogemeinschaft für Fisch- und Gewässerökologische Studien – BFS
Tomás Brenner (coördinatie en redactie) Ministerie van Milieu, Bosbeheer en Consumentenbescherming van Rijnland-Palts
2
Samenvatting ........................................................................................ 4 2.
Methoden ....................................................................................... 7 2.1 Bemonsteringslocaties ............................................................................. 7 2.2 Bemonsteringstechnieken....................................................................... 10 2.3 Verwerking en presentatie van de resultaten............................................. 10
3.
Resultaten .....................................................................................11 3.1 Alpenrijn .................................................................................................. 11 3.2 Hoogrijn................................................................................................... 14 3.2.1 Zwitserland: gecoördineerd biologisch onderzoek in de Hoogrijn; registraties van jonge vissen in 2006 en 2007 ........................................................................... 14 3.2.2 Kadaster van vissoorten in Baden-Württemberg .......................................... 17 3.2.3 Onderzoek van de vispassages in de Hoogrijn 2005/2006 ............................. 18 3.2.4 Totale lijst van de vissoorten in de Hoogrijn................................................ 20 3.3 Duits-Franse Bovenrijn ............................................................................... 21 3.3.1 Zuidelijke Bovenrijn in Baden-Württemberg ................................................ 21 3.3.2 Zuidelijke Bovenrijn in Frankrijk (V – IX).................................................... 24 3.3.3 Controlestations Iffezheim en Gambsheim .................................................. 30 3.3.4 Noordelijke Bovenrijn in Rijnland-Palts en Hessen........................................ 35 3.3.5 Grensoverschrijdende monitoring van jonge vissen in de deelstaten BadenWürttemberg, Hessen en Rijnland-Palts over 2003 - 2007..................................... 36 3.3.6 Totale lijst van de vissoorten in de Duits-Franse Bovenrijn ............................ 44 3.4 Middenrijn ................................................................................................ 45 3.5 Nederrijn.................................................................................................. 50 3.6 Rijndelta .................................................................................................. 58 3.6.1 Waal ..................................................................................................... 59 3.6.2 Neder-Rijn ............................................................................................. 62 3.6.3 IJssel .................................................................................................... 63 3.6.4 Oude Maas............................................................................................. 64 3.6.5 IJsselmeer ............................................................................................. 66 3.6.6 Overig onderzoek.................................................................................... 68 Actieve vismonitoring 2005/2006 ...................................................................... 68 Passieve vismonitoring (vangsten in fuiken in 2006) ............................................ 69 3.6.7 Totale lijst van de vissoorten in de Rijndelta ............................................... 71 3.7 Actuele lijst van de vissoorten in het Rijnsysteem........................................... 72
4.
Beoordeling ...................................................................................75 4.1 Beperkende factoren voor een herstel van de vispopulaties en voorstellen voor maatregelen................................................................................................... 75 4.2 Veranderingen in het soortenbestand sinds de onderzoeken in de hoofdstroom van de Rijn in 1990, 1995 en 2000 en veranderingen in de dominantieverhoudingen op afzonderlijke Rijntrajecten................................................................................ 76 4.3 Beoordeling van de ecologische toestand van de Rijn voor het kwaliteitselement vissen conform bijlage V KRW voor de visfauna (samenstelling, abundantie en leeftijdsopbouw) ............................................................................................. 80
5. Literatuur .........................................................................................84 BIJLAGE...............................................................................................85
3
Samenvatting De biologische kwaliteitselementen die zijn vastgelegd in de KRW zijn in de jaren 2005/2006 gecoördineerd onderzocht voor de hoofdstroom van de Rijn. Het compartiment vissen is een indicator voor uitgestrekte morfologische achteruitgang, verlies van uiterwaardwateren, ontbrekende passeerbaarheid, veranderingen in de afvoer (bijv. opstuwing, onttrekking, omleiding) en thermische belastingen. Het soortenspectrum in de Rijn is nagenoeg volledig: met inbegrip van de drie forelvariëteiten en de nieuwe soorten die naar de rivier zijn overgebracht, zijn er 67 vissoorten vastgesteld. Dat betekent dat, met uitzondering van de Atlantische steur, alle soorten die de Rijn vroeger bewoonden weer voorkomen in de rivier. Sinds het vorige onderzoek in 2000 is er een nieuwe, niet-inheemse vissoort bijgekomen, de zwartbekgrondel. Nieuw in de soortenlijst is ook de zeebaars, die af en toe vanuit de Noordzee de riviermondingen intrekt. De belugasteur, de beekridder en de zilverkarper werden sinds het laatste onderzoek in 2000 niet meer aangetroffen. Soorten die relatief weinig eisen stellen (blankvoorn, brasem, kopvoorn, rivierbaars, alver, pos) domineren de soortengemeenschap. De populaties van de roofblei, een predator, zijn duidelijk gegroeid en hebben zich verspreid over de rivier. De meeste vissoorten worden aangetroffen in de Duits-Franse Bovenrijn en in de Rijndelta inclusief het IJsselmeer, waar ook een aantal mariene soorten en brakwatersoorten voorkomen. Het armst aan soorten is de Alpenrijn, onder andere als gevolg van de natuurlijke omstandigheden. Toch kan noch in de loop van de rivier, noch wat de ontwikkeling sinds het midden van de jaren negentig van de vorige eeuw betreft een duidelijke trend worden ontdekt in het aantal soorten. In vergelijking met de vrij afstromende delen schieten de vele gestuwde gebieden in de Rijn en de meeste zijrivieren als leefgebied voor de visfauna ernstig tekort. In de Alpenrijn zijn waterbouwkundige ingrepen, het aangepaste afvoerregime (afstemming van de watertoevoer naar de waterkrachtcentrales op pieken en dalen in het elektriciteitsverbruik) en de afscheiding van de zijrivieren en de benedenloop beperkende factoren voor de visfauna. In de door stuwen gereguleerde Alpenrijn, Hoogrijn en zuidelijke Duits-Franse Bovenrijn zijn er voor stromingsminnende (rheofiele) soorten geen habitats. De abundanties en biomassa’s zijn overal relatief laag. In de Hoogrijn is de achteruitgang van de vlagzalm en de sneep symptomatisch voor de gebrekkige kwaliteit van de habitats voor rheofiele soorten. Soorten die hun eieren afzetten op grind en planten of een deel van hun levenscyclus (juveniele fase) doorbrengen in strangen en weelderig begroeide stilstaande wateren ontbreekt het nog steeds aan habitats (lateraal verbonden uiterwaard- en nevenwateren, overstroomde zones, structuren in de hoofdstroom). Het aantal exemplaren van met name fytofiele en stagnofiele soorten is dan ook gering (o.a. ruisvoorn, snoek, zeelt, kroeskarper, grote modderkruiper); hetzelfde geldt voor de bittervoorn, die is gebonden aan het voorkomen van grote schelpdieren. Op het traject Iffezheim-Gambsheim heeft het herstel van de longitudinale passeerbaarheid ertoe geleid dat verdwenen anadrome trekvissen weer voorkomen (zalm, zeeforel, zeeprik, rivierprik en sporadisch de elft). De huidige kwaliteit van het Rijnwater is geen beperkende factor voor de visfauna. Hogere watertemperaturen, de toevoer van fijn sediment en emissies kunnen daarentegen lokaal wel een belasting vormen voor de vissen. Trekvissen Bijna alle watersystemen waarvan de passeerbaarheid is hersteld, vertonen een positieve trend in het aantal uit de zee terugkerende salmoniden en in de natuurlijke voortplanting van de zalm. De belangrijkste voortplantingsgebieden liggen momenteel in het WupperDhünnsysteem, het Siegsysteem, de Ahr (waarschijnlijk), het Saynbachsysteem en de Bruche (Illsysteem). In 2007/2008 werd voor het eerst ook in de Wisper (Middenrijn) een niet te verwaarlozen reproductie vastgesteld. Voor een aantal watersystemen van de Duitse Nederrijn en de Middenrijn (Sieg, Saynbach, evt. Ahr en Wisper) moet ervan 4
worden uitgegaan dat tussen vijf en twintig procent van de terugkeerders in 2007 en 2008 afstamt van in het wild geboren exemplaren. De zeeforel plant zich vermoedelijk in dezelfde habitats voort als de zalm en profiteert van alle maatregelen die worden genomen ter verbetering van de bereikbaarheid en de kwaliteit van deze gebieden. Paaibedden van de zeeprik werden o.a. in het Illsysteem, de Wieslauter, de Murg, de Wisper, de Saynbach, de Nette, het Siegsysteem en het WupperDhünnsysteem aangetroffen. De soort plant zich naar alle waarschijnlijkheid ook voort in de hoofdstroom van de Duits-Franse Bovenrijn (tot aan de stuw Straatsburg). De elft liet geen reproductie en evenmin jonge exemplaren zien; deze soort lijkt zich als gevolg van het beperkt aantal exemplaren niet zelfstandig te vestigen. Sinds 2008 vindt er in het kader van een EU-Life-project groots opgezette elftuitzet plaats in de Duitse Bovenrijn (Hessen), de Duitse Nederrijn en de Sieg (Noordrijn-Westfalen); bovendien zal de elft, net zoals de andere trekvissoorten, profiteren van de reeds uitgevoerde en nog lopende maatregelen voor het herstel van de paseerbaarheid en voor de verbetering van de habitats in deze wateren. Dat betekent dat er op middellange termijn kan worden uitgegaan van een duurzame terugkeer van de soort in het Rijnsysteem. De aalpopulaties zijn flink gekrompen. Sinds het begin van de jaren tachtig van de twintigste eeuw is de intrek van glasaal aan de Europese kust gedaald tot een fractie van het langjarige gemiddelde. Deze forse achteruitgang heeft verschillende oorzaken: habitatverlies als gevolg van waterbouwkundige ingrepen, beperking van de optrekmogelijkheden door waterbouwwerken, verlies van uittrekkende schieraal door waterkrachtcentrales en parasieten (Anguillicola crassus), visserij op glasaal, rode aal, schieraal, enz. Ook veranderingen in het mariene milieu, vermoedelijk als gevolg van de klimaatverandering, kunnen negatief uitwerken op de populaties van de Europese aal.
5
1.
Inleiding en doelstelling
Het Rijnactieprogramma van de Internationale Commissie ter Bescherming van de Rijn (ICBR) bepaalde dat in de periode 1985 – 2000 om de vijf jaar over de volledige lengte van de Rijn vanaf het Bodenmeer tot aan de Noordzee grondig biologisch onderzoek diende plaats te vinden volgens vergelijkbare criteria. Op grond van de voorschriften in de EG-Kaderrichtlijn Water (KRW: 60/2000/EG) is ook de Alpenrijn opgenomen in de monitoring. Het lopende programma “Rijn 2020” zorgt voor de voortzetting van het biologische onderzoek en omvat kwalitatieve en kwantitatieve inventarisaties van vissen, kleine ongewervelde organismen (macrozoöbenthos) en plankton (fyto- en zoöplankton) in het water. Vanaf 2006/2007 is het onderzoek aangevuld met het biologische element fytobenthos/macrofyten. In het onderhavige rapport wordt het biologisch onderzoek naar de visfauna in de Rijn samengevat en worden de resultaten beoordeeld in vergelijking met de vorige onderzoeksperiodes. Met het visonderzoek worden de volgende doelstellingen nagestreefd: (1) Geharmoniseerde inventarisatie van de vissen in de Rijn tussen het Bodenmeer en de monding in de Noordzee alsmede in de Alpenrijn, rekening houdend met de geografische structuur van de Rijn (registratie van alle soorten – volledige soortenlijst – in overeenstemming met de beschikbare middelen) bij wijze van voortgangscontrole. (2) Indien mogelijk tevens behandeling van de bepalingen m.b.t. de visfauna uit met name bijlage V KRW (samenstelling, abundantie en leeftijdsopbouw van de visfauna). (3) Afstemming op de overeenkomstige inventarisaties van de visfauna in de mondingsgebieden van de grote zijrivieren van de Rijn. (4) Rekening houden met de resultaten van onderzoeken naar de vismigratie op bepaalde locaties in de Rijn (vispassages Iffezheim en Gambsheim) en in zijrivieren, zoals de monding van de Sieg, de Agger en de Moezel, en met vastgestelde voortplanting van trekvissen in zijrivieren. (5) Vaststelling van veranderingen in het soortenbestand sinds de onderzoeken in de hoofdstroom van de Rijn in 1990, 1995 en 2000. (6) Vaststelling van mogelijke belangrijke veranderingen in de dominantieverhoudingen op afzonderlijke Rijntrajecten. (7) Beoordeling van de ecologische toestand van de Rijn voor het kwaliteitselement vissen. (8) Bepaling van door gebruiksfuncties veroorzaakte morfologische tekorten op de afzonderlijke Rijntrajecten en formulering van voorstellen voor verbeteringsmaatregelen. Het onderzoeksprogramma voldoet aan de eisen die in bijlage V van de Kaderrichtlijn Water (60/2000/EG) worden gesteld aan biologische onderzoeken in stromende wateren.
6
2.
Methoden
2.1
Bemonsteringslocaties
Om een geharmoniseerde inventaris op te maken van de vissen in de Rijn tussen het Bodenmeer en de monding in de Noordzee alsmede in de Alpenrijn, rekening houdend met de geografische structuur van de Rijn, werden er “ICBR-bemonsteringslocaties” ingesteld, die hieronder zijn aangeduid met Romeinse cijfers (vgl. kaart van het “meetnet voor de toestand- en trendmonitoring biologie”). Door de vastlegging van deze locaties kan de bemonstering worden gestandaardiseerd en kunnen de veranderingen worden vastgesteld die zich sinds de onderzoeken in de hoofdstroom van de Rijn in 1990, 1995 en 2000 hebben voorgedaan in het soortenbestand. Bij de keuze van de bemonsteringslocaties in de Alpenrijn en in de hoofdstroom van de Rijn tussen de uitloop van het Bodenmeer en de monding in de Noordzee diende zoveel mogelijk rekening te worden gehouden met de criteria “wisselende stroomsnelheden” en “watertoevoer van grote zijrivieren”. Ook de invloed van industriecentra moest in aanmerking worden genomen (PLEN-CC_23-06[1]). Vanuit visserijbiologisch oogpunt kunnen in de Rijn de volgende trajecten worden onderscheiden: De ALPENRIJN vanaf de samenvloeiing van de Voor- en Achter-Rijn ter hoogte van Reichenau tot aan de monding in het Bodenmeer. De HOOGRIJN, een opeenvolging van stuwen in een voorheen snel stromend riviertraject. De bemonsteringslocaties Teufen (I) en Ryburg (II) liggen in de gestuwde zone van een krachtcentrale en zijn typerend voor de huidige situatie in de Hoogrijn, een aaneenschakeling van elf stuwen. Deze locaties kunnen daarom niet de visfauna van de voorheen snel stromende wateren weerspiegelen. I Teufen en II Ryburg-Schwörstadt zijn in samenspraak met de ICBR vervangen door andere bemonsteringslocaties; vgl. hfst. 3.2.1. De gestuwde en gekanaliseerde Duits-Franse BOVENRIJN met de bemonsteringslocaties Breisach (III) en Rastatt (IV) en acht meetlocaties aan Franse kant. De Duits-Franse BOVENRIJN onder de stuwen, een snel stromende rivier met talrijke strangen en de zijrivieren Neckar en Main met de bemonsteringslocaties MannheimLudwigshafen (X) en Mainz-Bingen (XI). De MIDDENRIJN na de passage door het Rijnlands leisteenplateau en de toevoer vanuit de Lahn en de Moezel, met de bemonsteringslocaties Koblenz (XII) en Bonn (XIII). De Duitse NEDERRIJN met de afgenomen stroomsnelheid van een laaglandrivier tot aan de vertakking in de Rijndelta met de bemonsteringslocatie Rees (XIV). De RIJNDELTA met de bemonsteringslocaties Waal Nieuwe Merwede / Gorinchem (XV), Nieuwe Waterweg / IJssel / Zwolle (XVI), Lek (XVII) en IJsselmeer (XVIII). Na het laatste onderzoek in 2000 moesten de vispopulaties in de campagne van 2006 minstens op de bovengenoemde locaties worden geïnventariseerd. Als het voor een uitvoerigere beoordeling noodzakelijk werd geacht nog meer locaties te bemonsteren, dan konden de resultaten hiervan worden meegenomen in de beoordeling, maar ze moesten wel apart worden aangegeven. Vooral voor de oude loop van de Rijn en het parallel lopende Elzaskanaal dienden in 2006 aanvullende bemonsteringslocaties te worden opgenomen in het onderzoeksprogramma, teneinde de visecologische verschillen op deze twee trajecten te kunnen beoordelen. Daarnaast moesten ook verdere gegevens – met name van vaste monitoringsstations (vangst- en controlestations) zoals de stations Sieg/Buisdorf, Moezel/Koblenz, Iffezheim en Gambsheim – worden meegenomen 7
in het rapport om de kennis (ook over anadrome trekvissen, die bij elektrovisserij moeilijk te registreren zijn) te vergroten en de beoordeling van het gehele Rijnsysteem te garanderen. Kaart van de indeling van het Rijnstroomgebied (ICBR)
8
Kaart: ICBR-meetnet voor de toestand- en trendmonitoring biologie
Geëvalueerd werden de gegevens van de gecoördineerde meetlocaties in de hoofdstroom van de Rijn evenals aanvullend onderzoek uit de (deel)staten.
9
2.2
Bemonsteringstechnieken
(1) In de Alpenrijn, de Hoogrijn, de Duits-Franse Bovenrijn, de Middenrijn en de Nederrijn in Noordrijn-Westfalen gebeurde het onderzoek voornamelijk via elektrovisserij volgens de CEN-standaardmethode vanaf een boot. (2) Er werd rekening gehouden met de resultaten van de onderzoeken uit de periode 2003-2007 aan het observatiestation bij de vispassage Iffezheim, aan de andere vaste controlestations voor het trekvisprogramma, zoals bijv. Moezel/Koblenz, Sieg/Buisdorf, en aan de vispassage Gambsheim, die in 2006 in gebruik is genomen. (3) Andere methodes konden bij wijze van aanvulling worden toegepast, zoals bijvoorbeeld het gebruik van trek- en sleepnetten, evenals onderzoek in de koelwaterinlaten van krachtcentrales. In het Nederlandse deel van de Nederrijn wordt er in de maanden september en oktober aan sleepnet- en elektrovisserij gedaan. (4) Om een indicator te hebben voor de leeftijdsopbouw en de rekruteringsdynamiek van de vispopulaties werden jonge vissen gemonitord. Teneinde voor de gehele Rijn vergelijkbare resultaten te verkrijgen, werd ernaar gestreefd de frequentiegegevens in de oeverstaten – zo veel mogelijk – te harmoniseren. Zoals bekend gaat onderzoek naar de kwantitatieve visstand in grote rivieren gepaard met niet te onderschatten onzekerheden. Daarom moet er in de beoordeling rekening worden gehouden met onderzoeksresultaten uit aanvullende jaren, van andere meetlocaties en op basis van kwalitatieve en kwantitatieve methodes, zodat het beeld van de visfauna in de Rijn zo volledig mogelijk is.
2.3
Verwerking en presentatie van de resultaten
Om de gegevens beter ruimtelijk te kunnen plaatsen, worden de resultaten – los van de bemonsteringstechniek – gepresenteerd over de lengte van de Rijn (in stroomrichting). Voor elk onderzoek worden de methode, de bemonsteringslocatie en –periode aangegeven. De bemonsteringslocaties van de ICBR worden aangeduid met Romeinse cijfers.
10
3.
Resultaten
3.1 Alpenrijn Visecologische inventarisatie Alpenrijn 2005 Het internationale onderzoeksgebied Alpenrijn strekt zich uit over ca. 80 km van Felsberg bij Chur tot Lustenau bij de monding van de Rijn in het Bodenmeer. In het kader van de elektrobevissingen in augustus en september 2005 werden in totaal zes riviertrajecten met een totale lengte van ca. 57 km nauwkeurig onderzocht (vgl. fig. 1). In oktober 2004 was een eerste testbevissing uitgevoerd. De onderzochte trajecten ReichenauPlessur, Oldis-Mastrils en Landquart-Ellhorn liggen compleet in Zwitserland. De trajecten Ellhorn-Buchs en Buchs-Ill liggen in het grensgebied tussen Liechtenstein en Zwitserland, het traject Diepoldsau-monding ligt in het grensgebied tussen Oostenrijk en Zwitserland.
Fig. 1: Onderzoeksgebied Alpenrijn (aangepast naar EBERSTALLER et al., 2007)
11
Bij de twee bevissingen werden in totaal 1610 individuen van twaalf soorten gevangen. De beekforel komt het vaakst voor en domineert de soortenverdeling (meer dan 44%, zie fig. 2). Daarna komt de uitheemse regenboogforel met een aandeel van bijna 30% aan de totale vangst. De sufia-voorn en rivierdonderpad zijn goed voor respectievelijk 11,1% en 6,4%. Vlagzalmen werden regelmatig gevangen en nemen een aandeel in van 3,2%. Alle andere soorten zijn duidelijk minder sterk vertegenwoordigd. Een forse 3,4% wordt ingenomen door de meerforel die bij zijn paaitrek werd vastgesteld op alle trajecten. De soort profiteert van omvangrijke maatregelen ter ondersteuning van de populatie en ter sanering van het Bodenmeer en de Alpenrijn. Relatieve frequentie van de vissoorten in de Alpenrijn in 2005 (n = 1.610) 50 45
44,5
40
30
29,1
25 20
10 5
11,1 6,4 3,4
3,2
0,9
0,6
vissoorten
ne n
co re go
ab aa l kw
be ek fo re re ge l nb oo gf or el su fia -v riv oo ie rn rd on de rp ad m ee rf or el vl ag za lm
0
0,4
0,2
0,2
0,1
el ri ts
15
aa l se rp el in g ko pv oo rn
aandeel [%]
35
Fig. 2: Relatieve frequentie van de vissoorten in de Alpenrijn in 2005 op zes bemonsteringstrajecten (vgl. tab. 1).
12
Tab. 1: Soortenlijst en frequentie van de kwalitatieve vaststellingen van de vissoorten in de Alpenrijn in 2005 op zes bemonsteringstrajecten (uitheemse soorten in het rood) LandquartEllhorn
EllhornBuchs
Buchs-Ill
Diepoldsau (dubbel trapeziumprofiel)
X
X
X
X
X
X
X
X
coregonen
X
X
elrits
X
Vissoorten
Reichenau-Plessur (Feldberg)
Oldis-Mastrils (met Mastrilser Auen)
X
X
aal beekforel
kopvoorn
X
X
kwabaal
X
X
meerforel
X
regenboogforel rivierdonderpad
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
serpeling sufia-voorn
X
vlagzalm Aantal soorten
4
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
6
7
9
11
10
Bij de bevissingen in 2005 werden in totaal elf van de negentien soorten aangetroffen die thans voorkomen in de Alpenrijn (vgl. tab. 1). Daarbij werden naast alle veel voorkomende soorten ook een groot aantal “zeldzame” soorten vastgesteld (bijv. meerforel, sufia-voorn, vlagzalm, kwabaal). Als gevolg van antropogene ingrepen in morfologie en afvoerregime is de visstand over het algemeen echter extreem laag. Ook als er rekening wordt gehouden met onnauwkeurigheden in de gebruikte methode liggen de biomassa’s nog onder de waarden voor vergelijkbare rivieren die eveneens zijn aangetast door antropogene invloeden. De resultaten laten in hun geheel duidelijk zien dat de Alpenrijn in een slechte visecologische toestand verkeert. De vastgestelde tekorten geven aan waar er grote behoefte bestaat aan water- en visecologische acties.
13
3.2 Hoogrijn 3.2.1 Zwitserland: gecoördineerd biologisch onderzoek in de Hoogrijn; registraties van jonge vissen in 2006 en 2007 Bij de twee onderzoekscampagnes werden in totaal 31 vissoorten en twee (uitheemse) soorten grote kreeften (tienpootkreeften) aangetroffen (HYDRA AG, 2008). De volgende soorten werden op alle of bijna alle bemonsteringslocaties vastgesteld: aal, kopvoorn, barbeel, elrits, rivierbaars, riviergrondel, serpeling, blankvoorn, bermpje en gestippelde alver (evenals de gevlekte rivierkreeft). De soorten vlagzalm, blauwband, pos, vetje, zonnebaars, kleine modderkruiper en snoekbaars werden daarentegen slechts op een of twee bemonsteringslocaties aangetroffen. Op de verschillende locaties werden tussen de 13 en 21 soorten vissen en rondbekken geteld, dat is een gemiddelde van 17,3. Van de volgende soorten werden, daar waar ze werden aangetroffen, ook steeds 0+ exemplaren gezien: kopvoorn, barbeel, blauwband, brasem, elrits, riviergrondel, serpeling, pos, vetje, sneep, blankvoorn, gestippelde alver, zonnebaars, driedoornige stekelbaars, sufiavoorn en meerval. Er dient van te worden uitgegaan dat deze soorten zich op het Rijntraject in kwestie ook succesvol voortplanten. Hetzelfde geldt voor de soorten beekprik, bittervoorn, rivierbaars, rivierdonderpad, bermpje en kleine modderkruiper. Bij de rivierdonderpad is evenwel ook migratie vanuit nevenwateren mogelijk. Voor de karper, zeelt, kwabaal en snoekbaars zijn waarschijnlijk ten minste de vaststellingen in Rheinau en Hemishofen toe te schrijven aan uitzet en/of migratie vanuit het Bodenmeer. De alen die thans in de Hoogrijn worden aangetroffen, komen vermoedelijk allemaal voort uit uitzet. Ook voor de beekforel en de vlagzalm dient er te worden uitgegaan van een fors uitzeteffect. Toch planten beide soorten zich met grote zekerheid ook voort in delen van de Hoogrijn. Bij de registraties van jonge vissen in 2006 werden tussen Bazel en Hemishofen (vgl. tab. 2; fig. 3) 11.406 individuen geteld, verdeeld over dertig vissoorten. De kopvoorn was goed voor 56,5% (fig. 4-6). 93,5% van de getelde vissen behoorde tot de leeftijdscategorie 0+ (tab. 3). Roofbleien werden niet aangetroffen. De frequentie van de soorten is weergegeven in fig. 7. De kopvoorn, rivierbaars en blankvoorn werden geregistreerd op alle negen bemonsteringslocaties, de vlagzalm kwam slechts op een locatie voor. Tab. 2: Onderzochte trajecten in de Hoogrijn, onderzoek van 31 oktober 2006 tot 8 november 2006 Afkorting Onderzocht gebied Methode (m) Locatie Bazel
BAS
235
Ellikon
ELL
65
Elektrovisserij 8 kW Elektrovisserij 1,2 kW
Hemishofen
HEM
120
Elektrovisserij 1,2 kW
Rheinau
RHE
120
Elektrovisserij 1,2 kW
Rietheim
RIE
130
Elektrovisserij 1,2 kW
Schweizerhalle
SHA
215
Elektrovisserij 1,2 kW
Sisseln
SIS
225
Elektrovisserij 1,2 kW
Tössegg
TÖS
70
Elektrovisserij 1,2 kW
Waldshut
WAL
115
Elektrovisserij 1,2 kW
Waldshut
WAL
20
Kruisnet
Fig. 3: Onderzochte trajecten in de Hoogrijn(*), onderzoek van 31 oktober 2006 tot 8 november 2006 (uit: HYDRA AG, 2008; intern rapport t.a.v. het BAFU)
(* Opmerking: De ICBR-bemonsteringslocaties I Teufen en II Ryburg-Schwörstadt zijn in samenspraak met de ICBR vervangen door andere bemonsteringslocaties.)
14
Tab. 3: Getelde soorten in 2006 volgens leeftijdscategorie (geordend naar afnemend aandeel LC 0+) (indet.: niet determineerbaar) Vissoort sneep alver sufia-voorn brasem stekelbaars indet. vetje pos zonnebaars barbeel gestippelde alver kopvoorn blankvoorn serpeling elrits rivierbaars riviergrondel zeelt blauwband beekforel meerval rivierdonderpad bermpje kwabaal karper aal vlagzalm beekprik bittervoorn kleine modderkruiper snoekbaars ∑
LC 0+ 363 363 50 42 38 22 4 1 1 805 595 6.400 97 272 587 159 628 26 3 21 14 94 75 9 1
> LC 0+
∑ tellingen 363 363 50 42 38 22 4 1 1 810 599 6.449 98 276 612 166 692 32 4 31 31 239 217 34 4 154 4 44 17 6 3 11.406
5 4 49 1 4 25 7 64 6 1 10 17 145 142 25 3 154 4 44 17 6 3 736
10.670
Aandeel LC 0+ [%] 100 100 100 100 100 100 100 100 100 99,4 99,3 99,2 99,0 98,6 95,9 95,8 90,8 81,3 75,0 67,7 45,2 39,3 34,6 26,5 25,0 0 0 0 0 0 0 93,5
Getelde vissoorten op de trajecten in de Hoogrijn in 2006 Selectie: relatieve frequentie < 1% (n= 466)
Getelde vissoorten op de trajecten in de Hoogrijn in 2006 Selectie: relatieve frequentie ≥ 1% (n= 10.940) 100
6500
6000
90
Waldshut Waldshut
5500
Tössegg
Tössegg
80
Sisseln
Sisseln
5000
Schweizerhalle
Schweizerhalle
4500
Rietheim
70
Rietheim
Rheinau
Rheinau
Hemishofen
Hemishofen
Ellikon
60
Ellikon
4000
Bazel
Bazel 3500
n
50
n 3000 40
2500 30
2000
1500
20
1000 10
500
aa l
al ve r
rp ri el vi in er g do nd er pa d be rm pj e ri vi er ba ar s
se
sn ee p
s
al ve r
el ri t
pe ld e ge s
tip
ko pv oo rn ba rb ee l gr on de l
vissoort
bl an k su vo f ia orn -v oo be rn ek pr br ik a st e k se m el ba a kw rs ab aa l z be eel ek t fo m rel ee rv al kl ei i ne bi t nd t e et. m od r vo de or rk n ru vl ip e ag r bl zal m au w ba n ka d rp er sn v e oe tje kb aa rs zo nn po s eb aa rs
0
0
vissoort
Fig. 4: Vissoorten met aandelen ≥ 1% en < 1% naar bemonsterde trajecten
15
ko p ri voo vi e r bl r b n an aa kv r s oo rn ba aa rb l ee el l gr ri ts ge o st b nd ip er el pe m ge ld pje vl e ek a te ser lve ri pe r vi l i er ng kr ee f a t ri vi be lve er r do ekp nd rik er k pa st wa d ek b a el al b be aa ek rs fo br re as l e ka m rp sn e r ee p su f ia zee -v lt oo m r bi ee n kl tt rv ei er a ne vo l or m od n de in d rk et sn r . u oe ip kb er vl aa a rs bl gz au alm w ba nd po s zo nn vet eb je aa rs
0,2
0,1
0,11
0,11
0,11
0,22
0,22
0,33
0,33
0,33
0,33
0,33
+LC 0
0,11
0,11
0,3
0,33
0,44
0,44
0,44
0,56
0,78
0,89
0,89
Aandeel jonge vissen (LC 0+) in de totale vangst
0,22
0,4
0,33
0,5
0,44
0,6
0,56
0,7
0,89
6,07 5,25
5,37
5
0,67
0,8 1,00
rel. frequentie [%]
6
0,78
0,9 1,00
sn ee su p f ia alv -v er oo st br a rn ek s el em ba a in rs de ve t. tj zo e nn p eb o s ge a st ip ba ar s pe r b ld ee e ko a l l bl pvo ver an o kv rn se oo rp rn el in g ri vi elr er i t ba s gr ar on s d bl z el au ee w lt be b a ek nd ri fo vi er me re do er l nd va e l be rpa rm d kw p ab je a ka al rp er vl ag aa kl l z ei ne b bee alm m i tte kp od r rik de vo o sn rkr rn oe ui kb p e aa r rs 1
0
ko pv oo ba rn rb gr ee ge on l st de ip pe e l ld lri t e s al v sn er ee p ri vi se alv 3,18 er r er do pe nd l in 3,18 g e be rpa 2,42 ri r m d vi p 2,10 er je ba ar 1,90 s bl an a 1,46 su k v al f ia oo 1,35 -v rn o be or 0,86 ek n pr 0,44 st br a ik ek s e 0,39 el m ba k w ar 0,37 ab s 0,33 aa l be zee 0,30 ek lt f 0,28 m o re ee l kl rv ei 0,27 ne b al i m i tte nd 0,27 od r et de vo . 0,19 rk orn r vl uip a e 0,15 bl gz r au a0,05 l w m ba 0,04 ka nd rp0,04 sn v e r oe e0,04 kb tje aa0,04 rs zo nn p0,03 eb o s aa0,01 rs 0,01
7,10
7
0,89
1,0 1,00
aandeel [%] 8
0,22
frequentie
Relatieve frequentie van de vissoorten in de Hoogrijn in 2006 (n= 11.406)
10
9
4
3
2
vissoort
Fig. 5: Relatieve aandelen van de getelde soorten in de Hoogrijn in 2006
+LC 0>
100%
80%
60%
40%
20%
0%
vissoort
Fig. 6: Aandelen jonge vissen onder de getelde soorten in 2006 (vgl. tab. 4 voor de tellingen)
Frequentie van de vissoorten in de Hoogrijn (9 bemonsteringslocaties)
0,0
Fig. 7: Frequentie van de vissoorten in de Hoogrijn in 2006
vissoort
16
3.2.2 Kadaster van vissoorten in Baden-Württemberg In 2007 vond in Baden-Württemberg elektrobevissing plaats bij Hohentengen ten oosten van Waldshut alsmede boven- en benedenstrooms van Rheinfelden (FISCHEREIFORSCHUNGSSTELLE BADEN-WÜRTTEMBERG, 2008) (vgl. tab. 4). Daarbij werden vooral soorten aangetroffen die ook waren geregistreerd in het kader van het “Gecoördineerd biologisch onderzoek in de Hoogrijn: registraties van jonge vissen in 2006 en 2007" (zie hierboven). Aangevuld werden de tellingen met sporadische vaststellingen van de uitheemse soorten roofblei en giebel (aantal soorten: 22; tab. 5, fig. 8 - 10). De gestippelde alver en de kopvoorn kwamen het vaakst voor. De kopvoorn, serpeling, gestippelde alver, elrits, sneep, barbeel, blankvoorn en beekprik vormen reproductieve populaties met gedeeltelijk hoge aandelen jonge vissen. De vlagzalm en de roofblei werden allebei slechts op een bemonsteringslocatie geregistreerd. De frequenties van de vissoorten zijn weergegeven in fig. 11. Tab. 4: Ligging van de bemonsteringslocaties in de Hoogrijn (Baden-Württemberg) en datum van de bevissing
3457164 X / 5270020 Y
03-08-2007
3411407 X / 5272920 Y
3410574 X / 5271015 Y
02-08-2007
Rheinfelden
3407297 X / 5268828 Y
3405145 X / 5268069 Y
02-08-2007
Rel. frequentie in de Hoogrijn ten oosten van Waldshut (bemonsteringslocatie Baden-Württemberg 9511) (n= 828)
Getelde vissen in de Hoogrijn ten oosten van Waldshut (bemonsterinigslocatie Baden-Württemberg 9511) (n= 828)
25
5,07
vissoort
be e
ba r
0,12
l
ep
nd e
gr o
sn e
l aa
rit s el
ko pv oo rn se ge rp st el ip in pe g ld e al ve r
m
al ve r ee rv bi tt al er vo or n
nd el sn ee ba p r be be e ek l fo bl r an ele kv oo rn ka rp er
gr o
aa l el rit s
ko pv oo rn ge se st rp ip pe el in g ld e al ve r
0
ee 0,24 rv bi al tt er vo 0,24 or n
5
0
0,24
40
10
ve r
80
15
al
aandeel [%]
+LC 0
120 n
m
20
+LC 0>
be el kf 2,78 or el bl e an kv 0,97 oo rn ka 0,60 rp er
200 160
Datum
3,62
153,3
3459162 X / 5270631 Y
Rheinfelden
13,89
9510
Ondergrens
13,77
Boven Rheinfelden Onder Rheinfelden km 150,9-
17,39
Hohentengen
9509
Bovengrens
16,55
9511
Regio Ten oosten van Waldshut
24,52
Nr. van de bemonsteringslocatie Locatie
vissoort
Fig. 8: Getelde vissen / relatieve frequentie van de vissoorten in de Hoogrijn ten oosten van Waldshut (Baden-Württemberg) 2007 Getelde vissen in de Hoogrijn boven Rheinfelden (bemonsteringslocatie Baden-Württemberg 9509) (n= 1.018)
Rel. frequentie in de Hoogrijn boven Rheinfelden (bemonsteringslocatie Baden-Württemberg 9509) (n= 1.018)
50
500
40
400
0,10
aa
4,81
8,25
l
ba r
be el e
ve r al
l gr 2,26 on de l sn 1,38 ee p 0,39 ze el t m 0,29 ee rv al kw 0,29 ab aa l se rp 0,20 el in g
19,94 11,69 oo rn
al v e pe ld
kw
pv oo rn
er
al se rp el in g
t
al
ze el
ee rv
m
sn ee p
ab a
ge st ip
vissoort
aa l gr on de l
ko p
al ve ba r rb ee le l
0
al ve r vo or bl n an kv oo rn
10
0
pe ld e ge st ip
20
100
nk v
200
30
bl a
+LC 0
ko
300 n
aandeel [%]
+LC 0>
vissoort
Fig. 9: Getelde vissen / relatieve frequentie van de vissoorten boven Rheinfelden (BadenWürttemberg) 2007
17
Getelde vissen in de Hoogrijn onder Rheinfelden (bemonsteringslocatie Baden-Württemberg 9510) (n= 522)
Rel. frequentie in de Hoogrijn onder Rheinfelden (bemonsteringslocatie Baden-Württemberg 9510) (n= 522)
40
0
pv o bl an orn kv oo rn se rp el in g
er
ve r
ko
al v ge st ip
vissoort
pe ld e
ba aa rb l ee gr lel on de sn l ee p ro of b be lei ek pr ik gi eb be el rm pj e ba a vl a g rs za lm
al ve r al ko ve pv r bl o an or kv n o se orn rp el in g
pe ld e ge st ip
0
aa l be 3,07 el el gr on 2,87 de l sn 1,92 ee p ro of 0,96 b be lei ek 0,77 pr ik gi 0,57 eb el be rm 0,57 pj e ba 0,57 ar vl ag s za 0,38 lm 0,19
10
ba r
50
8,43
20
4,79
100
30
15,52
+LC 0
14,18
150
aandeel [%]
+LC 0>
n
45,21
50
200
al
250
vissoort
Fig. 10: Getelde vissen / relatieve frequentie van de vissoorten onder Rheinfelden (BadenWürttemberg) 2007 Frequentie van de vissoorten in de Hoogrijn (3 bemonsteringslocaties) 1,0
0,8
frequentie
0,6
0,4
0,2
ze el be t rm pj e
ba aal rb e ko ele pv l oo r gr n on se del rp el in g sn bl e ep ge an st kv ip o pe or n ld e al ve r al v m er ee rv al vl ag za lm be ek fo re be l ek pr bi tt er ik vo or n el rit riv s ie rb aa rs gi eb el ka rp kw er ab a ro al of bl ei
0,0
vissoort
Fig. 11: Frequentie van de vissoorten in de Hoogrijn in 2007
3.2.3 Onderzoek van de vispassages in de Hoogrijn 2005/2006 De stroomopwaartse vismigratievoorzieningen aan de krachtcentrales in de Hoogrijn worden om de tien jaar gecontroleerd op hun functionaliteit. Het laatste onderzoek duurde van april 2005 tot maart 2006 en omvatte vijftien vistrappen aan tien krachtcentrales. In totaal werden daarbij 55.000 vissen geregistreerd. Onder de 34 vastgestelde vissoorten kwamen de barbeel en de blankvoorn het vaakst voor; de brasem, alver, kopvoorn, kolblei en serpeling bereikten aandelen van bijna 1% tot 4,7% (GUTHRUF, 2008). De vlagzalm en sneep waren slechts goed voor respectievelijk 0,01% en 0,29%. Twee uitheemse soorten zijn in de Hoogrijn van bijzonder belang: de meerval en de roofblei. De meerval is vanuit de meren in het Juragebergte en het Bodenmeer in de Hoogrijn terechtgekomen en heeft zich daar de afgelopen jaren sterk verspreid. Tot voor kort kon de meerval niet worden vastgesteld bij de stroomopwaartse trek, maar in 2005 werd de soort in acht vismigratievoorzieningen geregistreerd. De meerval wordt ook vaak gevangen, in 2005 ging het bijvoorbeeld om 565 dieren. Over de vangst van de voorbije jaren zijn geen gegevens beschikbaar. De uitheemse roofblei heeft zich de afgelopen jaren tot in de Hoogrijn verspreid en begint daar nu aan een snelle vestiging. Sinds 1995 heeft de roofblei zijn areaal met meer dan 29 km stroomopwaarts uitgebreid. Uit controles van de visoptrek blijkt dat de soort de stuw Laufenburg al is gepasseerd (GUTHRUF, 2008). 18
0,1
0,1
0,1
0,1
0,2
0,3
0,3
0,4
0,4
0,5
0,6
0,6
0,7
0,7
3,64
2,78
0,51
0,53
0,55
0,011
0,002
0,002
0,002
0,01
0,01
0,01
0,01
0,01
0,01
0,01
0,02
0,02
0,03
0,04
0,05
0,09
0,14
0,29
0,31
rel. frequentie [%]
4,73
3,47
0,98
0,38
0
0,7
0,7
0,7
0,8
0,9
0,9
0,9
5
0,1
0,1
0,2
0,2
0,3
0,3
0,4
0,4
0,5
0,5
0,6
0,6
0,7
0,7
0,8 0,8
0,9 1,0
1,0
0,9
b bl arb an ee kv l oo br rn as em a ko lve pv r oo r ko n se lbl rp ei el in g riv ie aa rb l aa rs ge fo r st u r ip isv el pe o ld or n e al ve sn r ee re p ge nb ze oo elt gf or ka el rp e r iv r oo r ie f b rg le ro i nd e sn l o m ek ee rv a e l br lr it on s f v l or e ag l za lm kr oe po sk s s n ar oe pe zo kba r nn ar s su eba fia ar -v s oo be rn co rm re pj go e n o v en er ig e
17,65
20
aa l fo o o re gf l or el al ve r bl an ze e kv lt oo b r rn ri as vi e er m ba ge st rui ar ip sv s pe o ld orn e al ve sn r ee ko p se lbl rp e i el m ing ee rv ka al rp e sn r oe ri ro o k vi er fbl gr ei o vl nde ag l za lm e br lri on ts fo re kr ove l oe ri s g sn k a e o e rp kb er aa rs zo nn p o e su ba s fia a r -v s o be orn co rm re pje go ne n
frequentie
vissoort
ie aal rb aa rs ge f st ru o re is ip p e vo l or ld n e al ve r sn ee re p ge nb ze oo e lt gf or e ka l rp er r o riv o ie fbl rg e ro i nd el sn o m ek ee rv al e b r lr it on s fo r vl a g el za lm kr oe p sk os sn ar oe p e r k zo ba nn ar eb s su a a fia rs -v oo b e rn co rmp re j go e ne ov n er ig e
riv
ba b l rbe an e kv l oo br r n as em a ko l ve pv r oo rn ko se l bl e rp i el in g
n
re ge nb
ba ko rbe pv e l oo rn
Tellingen aan de vispassages in de Hoogrijn in de periode 4/2005 - 3/2006 (n= 54.602)
12.000
11.000
10.000
9.000
8.000
7.000
6.000
5.000
4.000
3.000
2.000
1.000
0
Relatieve frequentie van de vissoorten in de vispassages in de Hoogrijn in de periode 4/2005 - 3/2006 (n= 54.602)
30
25
15
10
vissoort
Fig. 12: Getelde vissen en relatieve frequentie bij het onderzoek van de vispassages in de Hoogrijn in 2005/2006 (forel: beek- en meerforel)
Frequentie van de vissoorten aan de tien krachtcentrales in de Hoogrijn (vijftien vispassages)
0,0
vissoort
Fig. 13: Frequentie van de vissoorten bij het onderzoek van de vispassages in de Hoogrijn in 2005/2006 (forel: beek- en meerforel)
19
3.2.4 Totale lijst van de vissoorten in de Hoogrijn Tabel 5 bevat de samengevatte actuele lijst van de vissoorten in de Hoogrijn. Tab. 5: Lijst van de vissoorten in de Hoogrijn in 2006 / 2007 (incl. zeven uitheemse soorten in het rood)
Zwitserland 9 bemonsteringslocaties Vissoort
2006 X
aal
Zwitserland stroomopwaartse vismigratievoorzieningen aan 10 krachtcentrales 2005/2006
Baden-Württemberg 3 bemonsteringslocaties
X
2007 X
alver
X
X
X
barbeel
X
X
X
beekforel/meerforel
X
X
X
beekprik
X
X
X
bermpje
X
X
X
bittervoorn
X
blankvoorn
X
blauwband
X
brasem
X
X X
X
X X
bronforel
X
Coregonus sp. driedoornige stekelbaars
X
elrits
X
X
X
gestippelde alver
X
X
X
karper
X
X
kleine modderkruiper
X
X
X
giebel
X
X
kolblei X
kopvoorn
X
X
X
kroeskarper kwabaal
X
meerval
X
X
X
pos
X
X
X
X
regenboogforel rivierbaars (baars)
X
rivierdonderpad
X
riviergrondel
X
X
X
X
X
roofblei
X
X
ruisvoorn
X
serpeling
X
X
X
sneep
X
X
X
X
snoek snoekbaars
X
X
sufia-voorn
X
X
vetje
X
vlagzalm
X
X
X
zeelt
X
X
X
zonnebaars
X
X
Aantal
30
32
22
39
20
3.3 Duits-Franse Bovenrijn
3.3.1 Zuidelijke Bovenrijn in Baden-Württemberg In Baden-Württemberg vond in 2006 elektrobevissing plaats op vier bemonsteringslocaties (FISCHEREIFORSCHUNGSSTELLE BADEN-WÜRTTEMBERG, 2008); twee van de locaties (Breisach, Iffezheim) zijn ICBR-bemonsteringslocaties (vgl. tab. 6). In totaal werden 7.237 individuen geteld in een gebied van 78.230 m2. De aandelen jonge vissen en relatieve frequenties zijn weergegeven in de figuren 14 – 17. Fig. 18 bevat de frequenties van de vissoorten. HARTMANN (RP Karlsruhe, schriftelijke mededeling) vermeldt voor de periode 2003-2007 verdere tellingen, die in de soortenlijst (hfst. 3.3.6) zijn opgenomen. Tab. 6: Bemonsteringslocaties in de Bovenrijn in Baden-Württemberg (op alle locaties is als methode elektrovisserij toegepast) Nr. van de bemonsteringslocatie (BW) Locatie 9031
Jechtingen
9056
Greffern Plittersdorf boven de monding van de Murg MannheimSandhofen
9014 9018
Regio (ICBRbemonsteringslocatie) Rijn-km 239,0Breisach (III) 236,1 319,5Iffezheim (IV) 323,0
Karlsruhe Mannheim Sandhofen
432,0435,33
Bovengrens 3394191 X / 5332095 Y 3425268 X / 5402994 Y
Ondergrens 3395935 X / 5334260 Y 3428297 X / 5403780 Y
3437145 5417832 3458302 5489909
3438796 5420491 3458349 5492960
X/ Y X/ Y
Oppervlakte (m²)
Datum
X/ Y X/ Y
06-10-06
23250
18-10-06
35000
12-09-06
9990
15-09-06
9990
III Breisach/Vogelgrün De aandelen jonge vissen en de relatieve frequenties zijn weergegeven in fig. 14. Rel. frequentie in de Bovenrijn bij Jechtingen / Breisach (Bemonsteringslocatie Baden-Württemberg. 9031) (n= 1.859)
Getelde vissen in de Bovenrijn bij Jechtingen / Breisach (Bemonsteringslocatie Baden-Württemberg 9031) (n= 1.859)
600
30
+LC 0>
gr
ko
vissoort
0,05
0,05
0,05
0,11
0,11
0,11
0,11
0,11
0,16
0,32
0,38
0,38
0,48
2,47
3,17
4,73
6,02
vo o gr rn o se n d rp el bl e an lin kv g oo br rn as em sn ee p riv al ie ve r dr rb ie a d. r ar st oo s ek fb el lei b ba aar rb s ee le sn l ge oe st ip k pe ld aa e l bi alv tt er er vo or n el rit ka s ru rp is er vo m orn ee kw rv a ab l aa l sn z oe e e kb lt aa rs
0
pv oo rn on s e de l rp el bl an ing kv oo r br n as em sn ee p a riv lve r ie rb aa dr ie ro r s d. of st e k bl e i el ba ba ars rb ee le l sn oe ge k st ip pe ld aal e a bi tt lve er r vo or n el rit s ka r r u pe r is vo o m rn ee rv k w al ab aa l s n ze oe elt kb aa rs
5
0
5,27
10
100
13,93
15
11,89
200
20 17,75
300
25
ko p
n
+LC 0
aandeel [%]
400
32,33
35
500
vissoort
Fig. 14: Getelde vissen / relatieve frequentie van de vissoorten in de Bovenrijn bij Breisach (Baden-Württemberg)
21
IV Rastatt/Iffezheim De aandelen jonge vissen en de relatieve frequenties zijn weergegeven in fig. 15. Getelde vissen in de Bovenrijn bij Greffern / Iffezheim (Bemonsteringslocatie Baden-Württemberg 9056) (n= 522)
20 10
ie rb
vo
aa r
s
bl an aa kv l o ba orn rb ee le l p m os ee ko rva pv l oo r br n as e se m rp el in g sn oe riv k ro ie rd ofb on le de i rp ad ze be elt rm pj e
riv
ie rb aa rs riv
aa l
0
0
0,19
50
0,19
100
30
bl an k
n
40
ze el be t rm 0,19 pj e
+LC 0
150
or ba n rb 9,20 ee le l 7,85 po s m ee 5,94 r ko v a pv l 4,02 oo rn br 3,26 as se e m rp el 0,38 in g sn 0,38 oe k riv ro ie of 0,38 rd bl e on de i 0,38 rp ad
200
50
54,02
+LC 0>
13,60
250
aandeel [%]
300
Rel. frequentie in de Bovenrijn bij Greffern / Iffezheim (Bemonsteringslocatie Baden-Württemberg 9056) (n= 522)
vissoort
vissoort
Fig. 15: Getelde vissen / relatieve frequentie van de vissoorten in de Bovenrijn bij Iffezheim (Baden-Württemberg)
Overige bemonsteringslocaties Karlsruhe De aandelen jonge vissen en de relatieve frequenties zijn weergegeven in fig. 16. Getelde vissen in de Bovenrijn bij Plittersdorf / Karlsruhe (Bemonsteringslocatie Baden-Württemberg 9014) (n= 1.476)
Rel. frequentie Bovenrijn bij Plittersdorf / Karlsruhe (Bemonsteringslocatie Baden-Württemberg 9014) (n= 1.476)
ru is v riv oo ie rn rb a ba ars rb ee ko le pv l oo rn
aa l po s sn se ee rp p el i m ng ee rv al al be ver rm p ro je of bl gr ei on s de riv no e l ie k rd b a on a r s d s n e rp oe ad kb aa rs
riv
ru is vo o ie rn rb aa ba r rb s e ko ele pv l oo rn
0
vissoort
0,14
10
5,76
0
po s sn 5,49 ee se p rp 3,79 el in g m ee 1,96 rv al al 1,02 v be er rm 0,81 p ro je of 0,68 bl gr ei on 0,34 s riv noe del kb 0,27 ie rd a on ar de s rp 0,20 sn oe ad kb 0,14 aa rs
100
20
6,50
200
30
aa l
+LC 0
n 300
40
9,42
+LC 0>
400
20,19
500
aandeel [%]
600
43,29
700
vissoort
Fig. 16: Getelde vissen / relatieve frequentie van de vissoorten in de Bovenrijn bij Karlsruhe (Baden-Württemberg)
Mannheim-Sandhofen De aandelen jonge vissen en de relatieve frequenties zijn weergegeven in fig. 17. Getelde vissen in de Bovenrijn bij Mannheim - Sandhofen (Bemonsteringslocatie Baden-Württemberg 9018) (n= 3.380)
vissoort
0,03
ko pv 6,18 oo rn ba rb 2,04 ee le se l rp el 1,24 in g gr on 1,04 de l ro of 1,01 bl ei m ee 0,62 rv sn al oe kb 0,56 aa rs be rm 0,44 pj e br as 0,36 sn em oe kb 0,06 aa zo rs nn eb 0,03 aa rs
se r
al ve r
rb ee le l pe lin g gr on de l ro of bl ei m ee rv sn al oe kb aa rs be rm pj e br as sn em oe kb aa zo rs nn eb aa rs
n
aa l
vo or
ko p
ba
po s al ve r
vissoort
po s
0
aa l
10
0 bl an kv oo riv rn ie rb aa rs
20 10,33
400
30
7,51
800
40
11,36
aandeel [%]
+LC 0
1200 n
50
57,19
+LC 0>
1600
Rel. frequentie Bovenrijn bij Mannheim - Sandhofen (Bemonsteringslocatie Baden-Württemberg 9018) (n= 3.380)
60
bl an kv oo riv rn ie rb aa rs
2000
Fig. 17: Getelde vissen / relatieve frequentie van de vissoorten in de Bovenrijn bij Mannheim (Baden-Württemberg)
Fig. 18 toont de frequentie van de vissoorten in de Bovenrijn in Baden-Württemberg.
22
p be o s rm pj e sn al riv oe ve r ie k rd ba on ar de s rp ad sn ee p dr z ie bit t ee d. lt e st rvo ek or el n ba ar s el rit s ka rp kw er ab ge s t ru a a ip is l pe vo or ld e n zo al nn ve eb r aa rs
ba aa l rb e ko ele l p riv voo rn ie rb se aar rp s el in g sn oe ro k bl ofb an le kv i oo m rn ee rv br al as e gr m on de l
0,3 0,25
0,25
0,25
0,25
0,25
0,25
0,25
0,5 0,50
0,50
0,50
0,6 0,75
0,75
0,75
0,75
0,75
0,75
0,8 1,0
1,0
1,0
1,0
1,0
1,0
1,0
1,0
1,0
1
0,25
frequentie
Frequentie van de vissoorten in de Bovenrijn in Baden-Württemberg (4 bemonsteringslocaties)
0,9
0,7
0,4
0,2
0,1
0
vissoort
Fig. 18: Frequentie van de vissoorten in de Duits-Franse Bovenrijn in 2006 (Baden-Württemberg)
23
3.3.2 Zuidelijke Bovenrijn in Frankrijk (V – IX) Tabel 8 bevat de bemonsteringslocaties, gebieden en onderzochte periodes in 2003-2007 voor het Franse deel van de Duits-Franse Bovenrijn. In het hele gebied werden 35 vissoorten aangetroffen. In de oude loop van de Rijn was het aantal soorten iets lager: bij Sundhouse werden 28, bij Hombourg 26 soorten geregistreerd. De resultaten van de bevissing zijn weergegeven in de figuren 19-29 (relatieve frequentie en dichtheid). Fig. 31 bevat de frequentie van de vissoorten. Tab. 8: Bemonsteringslocaties, gebieden en onderzochte periodes in het Franse deel van de DuitsFranse Bovenrijn Nr. van het station
Gemeente
Naam van het station
Datum
Oppervlakte (m²)
02670004
Rijn
Gambsheim
Le Rhin à Gambsheim
1012345
2426530
16-09-2003
1990
02670004
Rijn
Gambsheim
Le Rhin à Gambsheim
1012345
2426530
25-08-2004
1990
02670004
Rijn
Gambsheim
Le Rhin à Gambsheim
1012345
2426530
06-09-2005
1990
02670004
Rijn
Gambsheim
Le Rhin à Gambsheim
1012345
2426530
29-08-2006
1990
02670004
Rijn
Gambsheim
Le Rhin à Gambsheim
1012345
2426530
13-09-2007
1250
02670015
Rijn
Rhinau
Le Rhin à Rhinau
998525
2381880
12-09-2003
1750
02670015
Rijn
Rhinau
Le Rhin à Rhinau
998525
2381880
30-08-2004
1831
02670015
Rijn
Rhinau
Le Rhin à Rhinau
998525
2381880
07-09-2005
1831
02670015
Rijn
Rhinau
Le Rhin à Rhinau
998525
2381880
11-10-2006
1831
02670015
Rijn
Rhinau
Le Rhin à Rhinau
998525
2381880
18-09-2007
1250
02680072
Rijn
Biesheim
Le Rhin à Biesheim
989875
2350512
08-09-2003
1186
02680072
Rijn
Biesheim
Le Rhin à Biesheim
989875
2350512
16-08-2004
1186
02680072
Rijn
Biesheim
Le Rhin à Biesheim
989875
2350512
05-10-2005
1186
02680072
Rijn
Biesheim
Le Rhin à Biesheim
989875
2350512
11-10-2006
1186
02670018
Schaftheu
Schoenau
Le Schaftheu à Schoenau
996282
2374753
17-09-2003
610
02670018
Schaftheu
Schoenau
Le Schaftheu à Schoenau
996282
2374753
26-08-2004
610
02670018
Schaftheu
Schoenau
Le Schaftheu à Schoenau
996282
2374753
08-09-2005
610
02670018
Schaftheu
Schoenau
Le Schaftheu à Schoenau
996282
2374753
05-09-2006
610
02670018
Schaftheu Oude loop van de Rijn Oude loop van de Rijn Oude loop van de Rijn Oude loop van de Rijn Oude loop van de Rijn Oude loop van de Rijn Oude loop van de Rijn Oude loop van de Rijn Oude loop van de Rijn Oude loop van de Rijn
Schoenau
Le Schaftheu à Schoenau
996282
2374753
17-09-2007
1250
Hombourg
Le Vieux Rhin à Hombourg
989225
2320312
08-09-2003
1780
Hombourg
Le Vieux Rhin à Hombourg
989225
2320312
16-08-2004
1780
Hombourg
Le Vieux Rhin à Hombourg
989225
2320312
05-10-2005
1780
Hombourg
Le Vieux Rhin à Hombourg
989225
2320312
13-10-2006
1780
Hombourg
Le Vieux Rhin à Hombourg
989225
2320312
11-10-2007
1250
Sundhouse
Le Vieux Rhin à Sundhouse
996507
2375200
17-09-2003
1360
Sundhouse
Le Vieux Rhin à Sundhouse
996507
2375200
26-08-2004
1360
Sundhouse
Le Vieux Rhin à Sundhouse
996507
2375200
08-09-2005
1280
Sundhouse
Le Vieux Rhin à Sundhouse
996507
2375200
05-09-2006
1360
Sundhouse
Le Vieux Rhin à Sundhouse
996507
2375200
12-10-2007
1250
02680064 02680064 02680064 02680064 02680064 02670017 02670017 02670017 02670017 02670017
Rivier
Xcoördinaat
Ycoördinaat
In de Rijn bij Gambsheim werden 24 soorten geregistreerd. De vijf meest voorkomende soorten zijn typische ubiquisten. Onder de rheofiele soorten neemt de barbeel een relatief groot aandeel in; de sneep komt daarentegen zelden voor. De uitheemse soorten snoekbaars, zonnebaars, marmergrondel en roofblei maken samen 1,8% van het totale aantal vissen uit. Het lage percentage van de roofblei (0,15%) is in strijd met de tellingen aan de vispassage Gambsheim (6,02%; zie hieronder).
24
Relatieve frequentie van de vissoorten in Le Rhin à Gambsheim 2 (n= 2.004; oppervlak 9.210 m ) 25
24,95
aandeel [%]
20
15
14,8714,77
10,13 8,93
10
7,93
5
7,14
4,04 2,79 0,85 0,55 0,50 0,40 0,30 0,30 0,30 0,25 0,25 0,20 0,20 0,15 0,10 0,05 0,05 po ba s rb bl an e e kv l oo rn m ee r se va l rp el sn oe ing m kb ar m aa er gr rs on de ge l st ip pe sne ld ep e al ve r br ri a vi er sem gr on de ri l vi er do ze nd elt er pa zo nn d eb aa rs sn o be ek rm pj e ro of bl ei A tl. za dr lm ie d. st kol ek bl el ei ba ar s
ri a vi er al ba ar s
a ko lve pv r oo rn
0
vissoort
Fig. 19: Relatieve frequentie van de vissoorten in de Rijn bij Gambsheim Tellingen/ha van de vissoorten in Le Rhin à Gam bsheim 2 (n= 2.004; oppervlak 9.210 m ) 600 542,9
tellingen [ha]
500
400 323,6 321,4 300 220,4 194,4 172,6 155,3
200
87,9
100
60,8 18,5 11,9 10,9 8,7
6,5 6,5 6,5
5,4 5,4 4,3
4,3 3,3 2,2
1,1 1,1
po ba s rb bl an ee kv l oo rn m ee r se va l rp el sn oe ing m k ar m ba ar er s gr on de ge l st ip s pe ne ld ep e al ve r br ri as vi e er gr m on de ri l vi er do ze nd elt er zo pa nn d eb aa rs sn o be ek rm pj e ro of bl ei A tl. za dr lm ie d. st kol ek bl el ei ba ar s
ri a vi er al ba ar s
a ko lve pv r oo rn
0
vissoort
Fig. 20: Dichtheden van de vissoorten in de Rijn bij Gambsheim
In de Rijn bij Rhinau werden 21 soorten geregistreerd. Hier neemt de rheofiele barbeel een relatief groot aandeel in; de sneep komt daarentegen zelden voor. De vijf meest voorkomende soorten vanaf rang twee zijn typische ubiquisten. De roofblei ontbreekt. Opmerkelijk zijn de sporadische vaststellingen van de zeldzame kwabaal. Relatieve frequentie van de vissoorten in Le Rhin à Rhinau (n= 1.826; oppervlak 8.493 m2 ) 45
42,22
40 35
aandeel [%]
30 25 20
17,09
15
12,16 10,57
10 5,37 4,87
5
ze zo el nn t eb aa rs
el rit s sn ee p
sn oe k ka rp dr er ie kw d. ab st aa ek l el ba a sn rs oe kb aa rs
aa ko l pv oo rn
po s
ba rb ee ri vi l er ba ar s
al ve r m ee rv bl al an kv oo rn be rm ri vi pj er e gr on de l se rp el in g br as em
2,19 1,48 1,15 0,71 0,49 0,44 0,38 0,22 0,22 0,11 0,11 0,05 0,05 0,05 0,05
0
vissoort
Fig. 21: Relatieve frequentie van de vissoorten in de Rijn bij Rhinau
25
Tellingen/ha van de vissoorten in Le Rhin à Rhinau (n= 1.826; oppervlak 8.493 m2) 1000 907,8
tellingen [ha]
800
600
367,4
400
261,4 227,2 200 115,4104,8 4,7
2,4
2,4
1,2
1,2
1,2
1,2
ze zo el nn t eb aa rs
bl a
4,7
sn oe k ka rp dr er ie kw d. ab st aa ek l el ba ar sn s oe kb aa rs
va l nk vo or n be rm ri vi pj er e gr on de se l rp el in g br as em
al ve r
ee r
m
s
ko aal pv oo rn
po
ba rb ri ee vi l er ba ar s
8,2
el rit s sn ee p
47,1 31,8 24,7 15,3 10,6 9,4 0
vissoort
Fig. 22: Dichtheden van de vissoorten in de Rijn bij Rhinau Relatieve frequentie van de vissoorten in Le Rhin à Biesheim (n= 2.242; oppervlak 4.744 m2) 30 26,58 25
aandeel [%]
20 16,01 15 12,36 11,46 9,46 8,16
10
4,37
5
ge st
dr ie d. ko st pv ek oo el rn ba ar ba s rb ee l ri vi alv er e ba r ar s bl a ri nk aal vi vo er o gr rn on se de l rp e be ling rm pj e
0
m po ee s rv a ip pe sn l ld ee e al p ve r el rit ka s r kw per a be ba ek al fo re l ze A tl. elt za br lm as em sn s oe no kb ek a be ars bi ek tt pr er ik ri bl voo vi au rn er do wb nd an er d pa d r zo oo nn fb eb lei aa rs
2,72 1,92 1,291,07 0,710,580,540,490,360,360,310,310,27 0,180,130,090,040,040,040,040,040,04
vissoort
Fig. 23: Relatieve frequentie van de vissoorten in de Rijn bij Biesheim Tellingen/ha van de vissoorten in Le Rhin à Biesheim (n= 2.242; oppervlak 4.744 m2) 1400 1256,3 1200
tellingen [ha]
1000
800
600
400
200
583,9 541,7 446,9 385,8
206,6 128,6 90,6 61,150,6 33,727,425,323,216,916,914,814,812,68,4 6,3 4,2 2,1 2,1 2,1 2,1 2,1 2,1
dr ie d.
ko st pv e k oo e l rn ba a ba rs rb ee l ri vi alv er e ba r ar s bl a ri nk aal vi vo er gr orn o se nde rp l e be ling rm pj e m po ee s ge rv st a ip pe sn l ld ee e p al ve r el r ka it s r k w pe r a be ba ek al fo re l z A ee tl. lt za br lm as em sn sn oe oe kb k a be ar s bi e k p tt er rik v b ri vi lau oor er n do wb nd a n er d pa d zo roo nn fb eb lei aa rs
0
756,7
vissoort
Fig. 24: Dichtheden van de vissoorten in de Rijn bij Biesheim
26
In de Rijn bij Biesheim werden 29 soorten geregistreerd. Hier neemt de rheofiele barbeel een relatief groot aandeel in (12,4%); de sneep bereikt daarentegen slechts 0,6%. De meeste veel voorkomende soorten zijn typische ubiquisten. De roofblei is zeer zeldzaam in dit deel van de Rijn. Opmerkelijk zijn de sporadische vaststellingen van de kwabaal, de beekprik, de gestippelde alver en de bittervoorn. Relatieve frequentie van de vissoorten in Le Schaftheu à Schoenau (n= 2.118; oppervlak 3.690 m2) 35 31,49 30
aandeel [%]
25 21,20 20
15
10 6,89 6,75
s
1,13 0,99 0,80 0,66 0,33 0,28 0,19 0,14 0,09 0,05
aa l sn oe ge k st ip s p e ne dr ep ld ie d. e a st ek lve r el ba ar s br as em
n oo r
rb e
ba
ko pv
bl an e kv l oo rn el rit s ri ze vi er el t gr on d be el rm s e pje rp el in g al ri v vi e r er z o ba a nn rs eb aa rs
0
va ru l is vo or n ro s n o fb le oe kb i aa be rs ek pr ik
2,36 2,31 1,98
po
3,07 3,02 2,79
ee r
4,30 3,92
m
5,24 5
vissoort
Fig. 25: Relatieve frequentie van de vissoorten in Le Schaftheu bij Schoenau Tellingen/ha van de vissoorten in Le Schaftheu à Schoenau (n= 2.118; oppervlak 3.690 m2) 1800 1600 1400 1216,8
tellingen [ha]
1200 1000 800 600 395,7387,5 300,8 246,6224,9 176,2173,4159,9 135,5132,8113,8 65,0 56,9 46,1 37,9 19,0
200
s
16,3 10,8 8,1
5,4 2,7
va l
po
ru
ee r
m
aa l sn oe ge k st s i dr ppe ne ep ie ld d. e a st ek lve r el ba ar s br as em
bl an e kv l oo rn el rit s ri ze vi er el gr t on d be el rm se pje rp el in g a ri l v vi er er ba zo nn ars eb aa rs
oo r
ba
ko pv
rb e
n
0
is vo or ro n sn ofb oe le kb i aa be rs ek pr ik
400
vissoort
Fig. 26: Dichtheden van de vissoorten in Le Schaftheu bij Schoenau
Op de bemonsteringslocatie Le Schaftheu bij Schoenau (zijtak) werden 23 soorten geregistreerd. Hier neemt de rheofiele barbeel een relatief groot aandeel in (21,2%); de sneep bereikt daarentegen slechts 1,1%. De kopvoorn is goed voor 31,5%. De elrits komt met een relatief aandeel van 6,8% vaak voor. De roofblei is zeer zeldzaam in dit deel van de Rijn. Opmerkelijk zijn de sporadische vaststellingen van de ruisvoorn, de beekprik en de gestippelde alver.
27
In de oude loop van de Rijn bij Hombourg werden 26 soorten geregistreerd. Hier is de elrits sterk vertegenwoordigd (57,4%). De barbeel neemt een aandeel in van 6%, de sneep bereikt een percentage van 0,34%, de gestippelde alver bijna 1%. De roofblei ontbreekt. De vlagzalm is eigenlijk de dominerende soort in de oude loop van de Rijn, maar werd buitengewoon zelden aangetroffen (0,02 %). Opmerkelijk zijn de vaststellingen van prikken. Relatieve frequentie van de vissoorten in Le Vieux Rhin à Hom bourg (n= 6.243; oppervlak 8.370 m2 ) 60 57,36
50
30
19,48
6,02
4,55
e ko lrit pv s oo be rn rm pj e b r dr ivi arb er ie e gr el d. st on ek d ge el el st ba ip pe ar s ld e al ve r
0,340,32 0,29 0,270,21 0,18 0,140,130,060,06 0,05 0,030,03 0,03 0,030,02 0,02 0,020,02
sn ee p
1,39 0,96 0
ze el t
7,99
sn o m ek ee rv vl al ag za bl au lm w ba nd br as em
10
A po s tl. za lm pr ik be sp. ek pr ik al ve ri vi er ka r do rp nd er er pa se d rp el in g
20
ri vi a er al ba bl an ars kv oo rn be ek fo re l
aandeel [%]
40
vissoort
Fig. 27: Relatieve frequentie van de vissoorten in de oude loop van de Rijn bij Hombourg Tellingen/ha van de vissoorten in Le Vieux Rhin à Hom bourg 2 (n= 6.243; oppervlak 8.370 m ) 4278,4 4000
tellingen [ha]
3200
2400
1600
800
596,2 449,2 339,3 103,971,7 25,123,921,520,315,513,110,8 9,6
4,8 4,8 3,6 2,4 2,4 2,4 2,4 1,2 1,2 1,2 1,2
e k o lrit pv s oo be r n rm p ba j e dr riv r ie ier be d. e gr on l ge ste ke de st l l ip pe baa rs ld e al ve r sn ee p ri vi er a al bl ba an ar kv s o be o r ek n fo re l A po s tl. za p r lm ik be s p ek . pr ik al ri ve vi r er k do arp nd er er p se a d rp el in g sn oe m ee k v l rva ag l bl z a au lm w ba b r nd as em ze el t
0
1452,8
vissoort
Fig. 28: Dichtheden van de vissoorten in de oude loop van de Rijn bij Hombourg
In de oude loop van de Rijn bij Sundhouse werden 28 soorten geregistreerd. De vissoortengemeenschap wordt hier gedomineerd door ubiquisten. De barbeel neemt slechts 1,75% van het totaal aantal vissen in, de sneep bereikt een aandeel van 0,36%, de gestippelde alver 1,42%. De vlagzalm is eigenlijk de dominerende soort in de oude loop van de Rijn, maar werd niet aangetroffen. Opmerkelijk zijn de vaststellingen van prikken. 28
Relatieve frequentie van de vissoorten in Le Vieux Rhin à Sundhouse 2 (n= 3.369; oppervlak 6.610 m ) 25 24,13
20
aandeel [%]
15,61 14,22
15
9,50
10
5,67 5
3,683,323,21 2,792,642,46 2,23 1,751,571,541,421,34 1,19
0,360,360,270,240,240,090,060,060,030,03
k ri opv vi er oo gr rn on se de rp l el be ing dr rm ie pj d. e st bra e k se el m ba ar s bl an alv kv e r ri vi oor e n zo rba nn ar eb s aa rs el rit s ze ba elt rb ee l ge st aa ip l pe ld po e s al ve r sn oe ko k be lble ek i pr ik sn m eep e bl e r au va w l ba nd ro of bl ka ei rp pr er i ru k s is p. bi vo o tt e rn sn rvo oe o kb rn aa rs
0
vissoort
Fig. 29: Relatieve frequentie van de vissoorten in de oude loop van de Rijn bij Sundhouse Tellingen/ha van de vissoorten in Le Vieux Rhin à Sundhouse (n= 3.369; oppervlak 6.610 m2) 1400 1230,0 1200
tellingen [ha]
1000
800
795,8 724,7
600 484,1 400 289,0
ge st aa ip l pe ld p e os al ve r sn oe ko k l be ble ek i pr ik sn e m ep e bl er au va l w ba nd ro of bl ka ei rp pr er i ru k s is p. bi voo tt e rn sn rvo oe or kb n aa rs
k ri opv vi er oo gr rn on se de l rp el be ing dr rm ie pj d. e st bra ek s el em ba ar s bl a an lv e k r ri voo vi rn e zo rba nn ar eb s aa rs
0
187,6 169,4 163,4 142,2 134,6 125,6 113,5 89,380,278,772,668,1 60,5 18,218,213,612,112,1 4,5 3,0 3,0 1,5 1,5
el rit s ze e ba lt rb ee l
200
vissoort
Fig. 30: Dichtheden van de vissoorten in de oude loop van de Rijn bij Sundhouse
29
Frequentie van de vissoorten in de Franse Bovenrijn (6 bemonsteringslocaties)
1,0 0,9 0,8
frequentie
0,7 0,6 0,5 0,4 0,3 0,2 0,1
ba aa rb l br ee dr as l ie k d. o e st pvo m ek o el rn ri ba v a ri ier rs vi b er aa gr rs o se nd rp el el in sn g oe k po bl sn s an e kv ep oo rn ze be e rm lt pj e a m lv e ge ee r st rv ip pe e al ld lri zo e ts nn alv sn eb er oe aa kb rs a be ar ek s pr ka ik rp r e ri bl oof r vi a er uw ble do b i nd an er d pa d be za l bi ek m tt fo er re vo l or ko n kw lble i ru ab is aa vo l m o ar vla rn m g er za gr lm on de l
0,0
vissoort
Fig. 31: Frequentie van de vissoorten in de Franse Bovenrijn in 2003-2007
De meeste vissen in de vislevensgemeenschap behoren tot soorten die weinig eisen stellen. Er komen evenwel ook rheofiele soorten (barbeel, sneep, gestippelde alver) en stagnofiele soorten (snoek, zeelt, ruisvoorn) voor, waarbij dient te worden gezegd dat ten minste bij de eerste twee soorten waarschijnlijk ook aan uitzet wordt gedaan. Veeleisende soorten, zoals de zalm (waarschijnlijk uit uitzet), de bittervoorn, de ruisvoorn en de kwabaal, zijn veel minder wijd verspreid. 16 van de 33 vissoorten werden op alle zes bemonsteringslocaties vastgesteld. De vlagzalm en de uitheemse marmergrondel werden slechts op een enkele locatie gevangen (fig. 31). Kwalitatieve verschillen t.a.v. het aantal soorten, de soortensamenstelling en de dichtheid werden tussen de oude loop van de Rijn en de overige bemonsteringslocaties niet vastgesteld. Uitzonderingen hierop zijn het grote aantal elritsen en de enkele vlagzalm die werden waargenomen in de oude loop van de Rijn bij Hombourg. De vele elritsen zijn ook verantwoordelijk voor de relatief hoge individuendichtheid op deze bemonsteringslocatie (figuren 27 en 28).
3.3.3 Controlestations Iffezheim en Gambsheim De vispassages in Iffezheim en Gambsheim liggen allebei aan de kant van de krachtcentrale en in de controlestations worden alleen optrekkende dieren geregistreerd. Voor kleine vissen, veel juveniele stadia en stagnofiele soorten werken de bekkenpassages misschien selectief. In de vispassages wordt d.m.v. continue videobewaking gemonitord. Met deze videomonitoring kunnen brasemachtigen kleiner dan ongeveer 30 cm en zalmachtigen kleiner dan 25 cm niet duidelijk van elkaar worden onderscheiden. De video’s in Iffezheim registreren bovendien niet alle optrekkende alen, rivierprikken en alvers. Uit directe observaties is gebleken dat het reële aantal optrekkende alen veel groter is en waarschijnlijk bijna het niveau van Gambsheim bereikt.
30
Tabel 8 toont de getelde vissen en de relatieve aandelen van de vissoorten in Iffezheim in de periode 2003-2007; tabel 9 geeft deze gegevens voor het controlestation Gambsheim in de periode 2006-2007 (Gambsheim is pas op 12 april 2006 in gebruik genomen). Tab. 8: Getelde vissen en relatieve aandelen van de vissoorten in het controlestation Iffezheim in de periode 2003-2007 Iffezheim
2003
2004
2005
2006
2007
∑
Percentage [%]
barbeel
9.727
7.480
7.231
7.341
4.633
36.412
33,52
brasem
5.867
12.144
4.122
4.889
6.212
33.234
30,59
roofblei
2.634
2.807
1.871
2.548
5.639
15.499
14,27
sneep
2.081
2.685
1.461
1.220
4.964
12.411
11,43
aal
433
238
1.431
276
1.418
3.796
3,49
blankvoorn
997
586
333
254
262
2.432
2,24
kopvoorn
156
220
198
162
281
1.017
0,94
zeeprik
80
137
103
192
208
720
0,66
kleine brasemachtige
44
240
145
176
78
683
0,63
donaubrasem
126
302
142
59
41
670
0,62
alver
68
117
16
178
37
416
0,38
zeeforel
88
92
59
53
115
407
0,37
zalm
90
72
49
47
62
320
0,29
meerval
7
32
27
22
24
112
0,10
beekforel
28
9
24
18
20
99
0,09
serpeling
48
47
3
98
0,09
kolblei
29
32
13
2
76
0,07
baars
6
4
17
6
6
39
0,04
karper
3
15
3
7
10
38
0,03
2
24
0,02
kleine zalmachtige
22
elft
3
9
7
2
2
23
0,02
zeelt
1
4
3
7
5
20
0,02
regenboogforel
5
2
3
2
4
16
0,01
graskarper
3
2
3
5
13
0,01
ruisvoorn
6
2
5
13
0,01
12
0,01
riviergrondel
1
snoekbaars
4
kroeskarper
2
blauwneus
2
vlagzalm
1
rivierprik bronforel
1
3
6
3
5
12
0,01
1
4
0,004
2
4
0,004
2
3
0,003
1
1
0,001
1
rivierdonderpad
1
snoek Totaal
2
1 22.562
27.284
17.270
17.480
24.031
1
0,001
1
0,001
1
0,001
108.627 Percentage
31
De soorten die het vaakst voorkomen in de vispassage Iffezheim zijn de barbeel, de brasem, de roofblei en de sneep. De roofblei bereikt een hoog relatief aandeel van 14,3%. In de vispassage Gambsheim is de aal (die in Iffezheim als gevolg van de toegepaste methode zwaar ondervertegenwoordigd is) de meest voorkomende vissoort (35,2%). Veel voorkomend zijn ook weer de brasem, barbeel, sneep en roofblei. In de figuren 3235 worden de getelde vissen en de relatieve frequenties grafisch weergegeven. Het aantal roofbleien en snepen is in 2007 op beide locaties fors gestegen; de zeeprik kwam vooral in Gambsheim meer voor. De barbeel- en aalpopulaties lijken achteruit te gaan. Opmerkelijk is het relatief kleine aandeel van de blankvoorn (resp. 2,2 en 0,7%), deze soort wordt in andere onderzoeken (o.a. in de Franse Bovenrijn) nl. duidelijk vaker aangetroffen. Het getelde aantal exemplaren van de anadrome trekvissen zalm, zeeforel, zeeprik en elft is weergegeven in fig. 36. De relatieve aandelen liggen voor alle soorten en op beide locaties steeds onder de 1%. Het grotere aantal elften in Gambsheim in 2006 en 2007 (vgl. fig. 36) kan naar alle waarschijnlijkheid worden verklaard door het feit dat enkele exemplaren in Iffezheim de sluizen hebben gebruikt. Dit doet de volgende algemene vragen rijzen: of, in welke omvang en bij welke afvoeromstandigheden onttrekken individuen zich door optrek via de scheepvaartsluizen aan registratie en hoe hoog is de bijdrage van de sluizen aan de stroomopwaartse vismigratie? Tab. 9: Getelde vissen en relatieve aandelen van de vissoorten in het controlestation Gambsheim in de periode 2006-2007 Gambsheim
Percentage [%]
2006
2007
∑
aal
27.930
14.135
42.065
35,21
brasem
20.075
14.367
34.442
28,83
barbeel
8.606
6.839
15.445
12,93
sneep
2.501
9.210
11.711
9,80
roofblei
1.908
5.283
7.191
6,02
alver
2.134
3.786
5.920
4,96
blankvoorn
428
431
859
0,72
kleine brasemachtige
527
211
738
0,62
kopvoorn
188
208
396
0,33
zeeprik
31
110
141
0,12
zeeforel
31
89
120
0,10
baars
29
68
97
0,08
meerval
54
32
86
0,07
beekforel
23
39
62
0,05
zeelt
28
34
62
0,05
zalm
18
27
45
0,04
karper
22
16
38
0,03
graskarper
7
6
13
0,01
elft
6
6
12
0,01
kleine zalmachtige
8
8
0,01
snoek
2
2
0,002
2
2
0,002
54.909
119.455
kroeskarper Totaal
64.546
32
ba r br bee as l ro em of b sn l ei ee bl p an kl k aa ei ko vo l ne pv or n br a s z oo r do em ee p n na ac ri k ub hti ra ge se m ze al v e f er or el m za l m be eer e va se kfo l rp re el l i ko ng kl lb ei ne ba l ei za k ar l m ar s ac pe ht r ig re e ge el nb f oo zee t gr g lt as fo r k e r a l riv uis r pe ie vo r sn rgr or o o n kr ekb nde oe a l a bl ska rs au rp w er n vl eu ag s riv za riv i lm b ie r erp rd on ri on fo k de re rp l sn ad oe k
aandeel [%]
ba rb br ee as l ro e m of b sn lei ee bl p an kl k aa ei ko voo l ne pv r n br as z oo em ee rn do a p na ch rik ub tig ra e se m a ze lve ef r or el m zal ee m be r v e a se kfo l r p re el l i ko ng kl lb ei l ne ba e i za k ar lm ar s ac pe ht r ig e re ge el nb ft z o e gr og elt as for ka el r ri ui rpe vi sv r er o sn gro orn o n k r e k de oe ba l s a bl kar rs a u pe w r vl ne ag u r i za s v i lm ri vi b erp e r ro r do n ik nd for er el pa sn d oe k
Tellingen in de vispassage Iffezheim in de periode 2003-2007 (n= 108.627)
40.000
35.000
35
15
5
0
2007
30.000
2006
2005
25.000
2004
2003
n 20.000
15.000
10.000
5.000
0
vissoort
Fig. 32: Getelde vissen in het controlestation Iffezheim in de periode 2003-2007
Relatieve frequentie van de getelde vissen in de vispassage Iffezheim in de periode 2003-2007 (n= 108.627)
33,52
30 30,59
25
20
14,27
10 11,43
3,49
2,24 0,94
0,66 0,63 0,62 0,38 0,37 0,29 0,10
< 0,1
vissoort
Fig. 33: Relatieve frequentie van de vissoorten in het controlestation Iffezheim
33
Tellingen in de vispassage Gambsheim in de periode 2006-2007 (n= 119.455) 45.000 40.000
2007
35.000
2006
30.000 25.000 n
20.000 15.000 10.000 5.000
a br al as em ba rb ee l sn ee ro p of bl kl ei ei ne al bl a br nk ver as v e m oo ac rn ht ig ko e pv oo r ze n ep rik ze ef or el ba a m rs ee be rva ek l fo re l ze el t za lm k gr arp e as ka r kl rp ei ne er za lm e ac lft ht ig e k r sn oe o sk ek ar pe r
0
vissoort
Fig. 34: Getelde vissen in het controlestation Gambsheim in de periode 2006-2007
Relatieve frequentie van de getelde vissen in de vispassage Gambsheim in de periode 2006-2007 (n= 119.455) 40 35,21
35 28,83
aandeel [%]
30 25 20 12,93
15
9,80
10
6,02 4,96
5
0,33
0,72 0,62
< 0,1
m rb ee l sn ee ro p of bl ei kl ei al ne bl ve a br n r as kv e m oo rn ac ht k o ige pv oo r ze n ep rik ze ef or el ba ar m s ee be rva ek l fo re l ze el t za lm k gr arp e as ka r kl rp ei er ne za lm el ac ft ht ig e sn kr oe oe k sk ar pe r ba
br
as e
aa l
0
0,10 0,12
vissoort
Fig. 35: Relatieve frequentie van de vissoorten in het controlestation Gambsheim
34
Getelde zalmen in Iffezheim & Gambsheim
Getelde zeeforellen in Iffezheim & Gambsheim 400
120
350
100
300 80 n
250 n
60
200 150
40
100 20 0 zalm If zalm Ga
50 2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
75
61
103
90
72
49
47
62
18
0 ZF If ZF Ga
27
2000
2001
2002
2003
2004
2005
383
226
309
88
92
59
250
10
200
8
115 89
6
150
n
n 100
4
50
2
0
2007
53 31
Getelde elften in Iffezheim & Gambsheim
Getelde zeeprikken in Iffezheim & Gambsheim
ZP If
2006
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
205
57
80
137
103
192 31
208 110
ZP Ga
0 elft If
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2
4
3
3
9
7
2 6
2 6
elft Ga
Fig. 36: Getelde anadrome vissoorten in de controlestations Iffezheim en Gambsheim
3.3.4 Noordelijke Bovenrijn in Rijnland-Palts en Hessen Voor Hessen zijn er uitsluitend gegevens uit de grensoverschrijdende monitoring van jonge vissen in Baden-Württemberg, Rijnland-Palts en Hessen (STERN, mondelinge mededeling) (vgl. hfst. 3.3.5). X Mannheim-Ludwigshafen De elektrovisserij vond op 10 september 2007 plaats over een traject van 1000 m ter hoogte van Rijn-km 394. Er werden 248 individuen van dertien soorten gevangen. De aandelen jonge vissen en relatieve frequenties voor de ICBR-bemonsteringslocatie Mannheim-Ludwigshafen zijn afgebeeld in fig. 37. De meest voorkomende soorten waren de rivierbaars (hoog aandeel jonge vissen), de blankvoorn (uitsluitend jonge vissen), de aal, de barbeel en de pos. Relatieve frequentie van de vissoorten op bemonsteringslocatiee X Mannheim-Ludwigshafen (n= 248)
Getelde vissen op bemonsteringslocatie X MannheimLudwigshafen (n= 248) 120
40
5 0
vissoort
ie r riv
p m os ee rv ro al of ko ble pv i oo rn ko lb le se rp i e sn oe ling kb aa rs br as em sn ee p
a ba al rb ee l
0
p m os ee 6,05 rv r o al of 4,44 ko ble pv i oo 3,63 rn ko lb 2,82 le se rp i el 2,02 sn oe ing kb aa 2,02 rs br as 1,61 em sn 0,81 ee p 0,81
15 10
20
riv ie r bl baa an r kv s oo rn
20
8,47
40
25
6,05
60
30
bl baa an r kv s oo rn
n
+LC 0
35
a ba al rb ee l
80
18,95
+LC > 0
aandeel [%]
100
42,34
45
vissoort
Fig. 37: Getelde vissen / relatieve frequentie van de vissoorten op bemonsteringslocatie X Mannheim-Ludwigshafen in 2007
35
XI Mainz - Bingen De bemonsteringslocatie werd op 12 september 2007 ter hoogte van Rijn-km 527 elektrisch bevist over een afstand van 1000 m. Daarbij werden 295 vissen van vijftien soorten geteld. De aandelen jonge vissen en relatieve frequenties zijn weergegeven in fig. 38. De meest voorkomende soorten waren de rivierbaars en de blankvoorn (hoge aandelen jonge vissen), de aal, de alver, de barbeel en de sneep. Van de zeldzame kwabaal werden drie subadulte exemplaren aangetroffen.
Relatieve frequentie van de vissoorten op bemonsteringslocatie XI Mainz-Bingen (n= 295)
Getelde vissen op bemonsteringslocatie XI Mainz-Bingen (n= 295) 140
10
20
0 aa l ve ba r rb ee sn l ee p m pos ee rv a sn kol l oe ble kb i aa br rs as kw em a ko b a pv al o se or rp n el i ro ng of bl ei al
riv ie bl rba an ar kv s oo rn
0
vissoort
p 4,41 m os ee rv 2,71 al sn kol oe ble 2,71 kb i aa 1,69 br rs as 1,36 kw e m a ko ba 1,02 pv al o se or 1,02 rp n el 0,68 i ro ng of bl 0,68 ei 0,68
20
aa l al 6,44 ve ba r rb ee 6,44 sn l ee 4,41 p
40
30 21,02
60
aandeel [%]
+LC 0
80
riv ie r bl ba an ar kv s oo rn
n
40
+LC > 0
100
44,75
50
120
vissoort
Fig. 38: Getelde vissen / relatieve frequentie van de vissoorten op bemonsteringslocatie XI MainzBingen in 2007
3.3.5 Grensoverschrijdende monitoring van jonge vissen in de deelstaten Baden-Württemberg, Hessen en Rijnland-Palts over 2003 - 2007 De monitoring van jonge vissen gebeurde in de periode 2003-2007 op 57-97 locaties tussen Iffezheim en Bingen (Rijnkilometer 331 – 540) (KORTE, in voorbereiding). De bemonsteringslocaties (2003: 93; 2004: 93; 2005: 97; 2006: 90; 2007: 57) lagen verdeeld over zeven verschillende watertypen (habitattypen): a. b. c. d. e. f. g.
strang, dynamische stroomsnelheden, goed aangetakt strang, lage stroomsnelheden, slecht aangetakt oude wateren in de uiterwaard, grotendeels afgescheiden van de hoofdstroom grindgat hoofdstroom, lage bedekkingsgraad hoofdstroom, hoge bedekkingsgraad mondingsgebieden van zijrivieren
Omdat naast de jonge vissen van de LC 0+ ook de overige leeftijdscategorieën werden geregistreerd, kunnen de gegevenssets voor jonge vissen LC 0+ worden afgezet tegen de totale tellingen. De resultaten zijn samengevat in de figuren 39-51 en in tabel 11. Fig. 39 toont de relatieve frequenties van de jonge vissen (dominantie) in relatie tot de totale vangst tussen Iffezheim en Bingen; in fig. 40 wordt de totale vangst voorgesteld. Zowel bij de jonge vissen als in de totale vangst is de blankvoorn dominant met een aandeel van respectievelijk 40,5% en 35,5%. Andere veel voorkomende soorten zijn de rivierbaars, roofblei, brasem en alver; bij de jonge vissen is ook het vetje talrijk vertegenwoordigd. Zeldzame soorten (die sporadisch werden aangetroffen) zijn o.a. de kroeskarper, rivierdonderpad, kwabaal, vlagzalm, grote modderkruiper en de onlangs via
36
de Donau binnengetrokken uitheemse Kesslers grondel. Salmoniden (forel, zalm) werden niet vastgesteld. Fig. 41 toont de gegevensset voor het traject Mainz-Bingen over de jaren 2003-2007. Hier kwam de blankvoorn het vaakst voor, met een aandeel van bijna 30% aan de totale vangst. De rivierbaars bereikte ongeveer 12%. De visetende roofblei nam een aandeel in van 10%, wat zeer veel is voor een roofvis. De salmoniden forel en zalm werden niet gevangen. Op de figuren 42-46 wordt voor de afzonderlijke onderzoeksjaren de dominantieverhouding van jonge vissen t.o.v. de totale vangst voorgesteld. Ook hier belandt de blankvoorn elk jaar op de eerste plaats. Op de figuren 47-51 wordt de frequentie van jonge vissen afgebeeld (aandelen bemonsteringslocaties met getelde exemplaren per soort). De blankvoorn, roofblei, rivierbaars en alver zijn de soorten die het vaakst werden geteld. De kwabaal, vlagzalm, bittervoorn en grote modderkruiper werden slechts op een paar locaties geregistreerd.
45,00
40,529
Rel. frequentie van jonge vissen op het Rijntraject Iffezheim-Bingen (n = 38.497)
40,00
30,00 25,00 20,00
0,003
0,003
0,010
0,007
0,063
0,031
0,105
0,077
0,133
bl an kv riv oo ie rn rb aa ro rs of b br lei as em ve tje a ko lve pv r oo rn ko lb le kl i ei ne p m ser os od pe de lin rk g zo ruip m nn er ar eb m er aar gr s on de ka l rp er w in de riv ie zee rg l ro t n ru de isv l oo dr ie d. ba rn r st ek bee el ba l ar s sn sne oe ep kb aa rs sn o m ek ee rv a g l bi ieb tte el rv w itv oo in gr rn bl ond au e w l ba be nd rm pj riv e ie rd on pri de k rp kw ad gr ab ot a e m vla al od gz de alm rk ru ip er
0,00
0,126
0,471
0,251
0,499
0,478
0,631
0,537
0,910
0,809
1,266
1,231
1,326
1,277
1,580
1,329
2,316
2,048
2,728
2,662
5,00
4,158
10,00
3,513
7,249
15,00
6,802
14,840
Rel. frequentie [%]
35,00
Fig. 39: Relatieve frequentie van de LC 0+ in de totale vangst (Iffezheim – Bingen) in de periode 2003-2007
35,514
40,000
Rel. frequentie van de vissen op het Rijntraject tussen Iffezheim en Bingen (n = 38.497)
35,000
25,000
20,000
0,003
0,003
0,005
0,008
0,013
0,023
0,018
0,158
0,068
0,174
0,158
0,405
0,286
0,408
0,449
0,426
0,779
0,670
0,972
0,868
1,052
1,036
1,494
1,278
1,933
1,517
2,465
2,234
3,089
3,366
3,296
5,393
bl an
kv riv oor n ie rb aa ro rs of bl br ei kl as ei ne em m od a de lve r rk ru ip er ve se tje rp e ko ling pv oo rn po s ko zo l nn ble eb i aa rs m ar m ze er e gr lt on de sn l ee p w in de k riv ar p ie rg er ro nd el ru aa l is vo dr or ie d. ba n rb st ek ee w elb l itv aa in g rs sn ron oe de kb l aa rs sn o m ek ee rv a g l bi ieb tte el rv bl oo au rn w ba be nd rm pj Ke e ss le r s pr i gr k k r on riv oes del k ie rd arp on e de r gr rp ot a e m kw d od ab de aa rk l ru i vl per ag za lm
0,000
3,917
5,000
7,954
10,000
5,785
15,000
12,783
rel. frequentie [%]
30,000
Fig. 40: Relatieve frequentie van de soorten in de totale vangst (Iffezheim – Bingen) in de periode 2003-2007
37
0,81
0,70
0,59
0,58
zeelt
snoekbaars
zonnebaars
sneep
0,01
0,00
grote modderkruiper
vlagzalm
0,00
0,01
prik
0,00
0,01
rivierdonderpad
giebel
0,01
bittervoorn
kwabaal
0,08
0,06
winde
0,10
witvingrondel
blauwband
0,17
0,11
snoek
bermpje
0,55
0,86
barbeel
0,29
0,90
ruisvoorn
meerval
1,09
serpeling
3,38
0,04 0,02 0,00 0,00 0,00
kwabaal vlagzalm bittervoorn grote modderkruiper
0,04
bermpje rivierdonderpad
0,18 0,08
prik
0,20
0,28
0,30
0,36
0,40
0,52
0,58
0,91
1,11
1,25
1,25
1,43
1,85
2,30
2,34
dried. stekelbaars
snoek
blauwband
witvingrondel
giebel
meerval
sneep
snoekbaars
kolblei
kleine modderkruiper
ruisvoorn
barbeel
riviergrondel
marmergrondel
winde
karper
3,32
kopvoorn zeelt
pos
9,10
p bi tte rik rv bl o o au rn w ba nd gi eb el
aa l po ba s rb ko ee l p sn voo oe rn w kba itv in ars g riv ron d ie r g el ro nd e ko l lb le i ze el t s n z Ke onn oek eb ss dr lers aa r i kl ed. gro s ei ne ste nd m kel el od ba de ar rk s ru ip be er rm ru pje is vo or n 0,56
0,49
0,49
0,26
0,02
0,05
0,07
0,09
0,09
0,12
0,12
0,16
0,16
0,23
4,96
4,49
2,91
2,07
6,05 5,63
4,65
2,96
2,19
0,74
0,26
0,00
marmergrondel
1,56
1,15
pos
riviergrondel
2,24
1,99
kleine modderkruiper
3,54 3,40
serpeling
4,31 3,97
brasem
0 zonnebaars
5,90
25,09
5,00
dried. stekelbaars
2,79
2,38
karper
kopvoorn
4,15
3,61
roofblei
vetje alver
13,11
8,12
10,00
brasem
alver
0
4,91
6,85
10
5,47
9,44
10
roofblei
rivierbaars
blankvoorn
30
vetje
33,95
an kv riv oor n ie rb aa r ro s of bl e sn i ee p w in m ser de ar pe m er ling gr on d br el as em al ve r
bl
rel. frequentie [%]
10,50
12,31
15,00
kolblei
22,01
rel. frequentie [%]
29,25
30,00
rivierbaars
blankvoorn
rel. frequentie [%] 35,00
Rel. frequentie van de vissen op het Rijntraject Mainz-Bingen (monitoring van jonge vissen in 2003-2007, n = 4.297)
25,00
20,00
Fig. 41: Relatieve frequentie van de soorten in de totale vangst op het deeltraject Mainz-Bingen in de periode 2003-2007 2003 Dominantie van de jonge vissen van de LC 0+ (n = 4.967)
60
50
40
20
Fig. 42: Relatieve frequentie van de LC 0+ in de totale vangst (Iffezheim – Bingen) in 2003
2004 Dominantie van de jonge vissen van de LC 0+ (n = 8.250)
60
50
40
30
20
Fig. 43: Relatieve frequentie van de LC 0+ in de totale vangst (Iffezheim – Bingen) in 2004
38
0
0,47
0,37
0,37
0,37
0,34
0,34
ruisvoorn
snoek
sneep
snoekbaars
dried. stekelbaars
zonnebaars
0,16
0,12
0,12
0,06
0,06
0,06
0,00
0,00
0,00
0,00
0,00
0,00
0,00
meerval
barbeel
karper
blauwband
witvingrondel
prik
vlagzalm
bermpje
giebel
rivierdonderpad
vetje
kwabaal
grote modderkruiper
0,31
0,90
zeelt
0,22
0,93
kolblei
bittervoorn
1,55
pos
4,70
9,55
kopvoorn kolblei
0,08 0,06 0,04
dried. stekelbaars meerval bittervoorn giebel
grote modderkruiper
kwabaal
rivierdonderpad
blauwband
bermpje
vlagzalm
witvingrondel
0,00
0,00
0,00
0,00
0,00
0,00
0,02
0,04
0,15
karper
prik
0,21 0,17
riviergrondel
0,27 0,23
sneep barbeel
0,48 0,29
ruisvoorn
0,96
1,15
1,17
1,23
1,23
1,29
1,30
snoekbaars
zeelt
vetje
snoek
kleine modderkruiper
marmergrondel
serpeling
winde
1,67
2,07 2,01
pos
zonnebaars
3,36 2,80
alver
roofblei
brasem
53,81
3,27
1,87
1,04
0,00 0,00 0,00
prik grote modderkruiper
0,00
0,01
0,01
0,06
0,10
0,10
0,26
0,26
0,27
0,29
0,31
0,33
0,44
0,46
0,54
0,60
0,61
0,61
0,73
0,80
0,81
1,01
rivierdonderpad
vlagzalm
kwabaal
blauwband
witvingrondel
karper
bermpje
giebel
kolblei
meerval
zonnebaars
bittervoorn
snoekbaars
dried. stekelbaars
barbeel
snoek
zeelt
sneep
riviergrondel
alver
ruisvoorn
winde
kopvoorn
marmergrondel
1,31
serpeling kleine modderkruiper
1,93
pos
vetje
9,98 9,93
brasem
12,71
rivierbaars
roofblei
blankvoorn
0
riviergrondel
1,77
2,57
alver
kleine modderkruiper
3,63
3,29
winde
marmergrondel
3,82
5,43
serpeling
roofblei
7,41
10
6,73
20
brasem
0 9,67
10
rivierbaars
blankvoorn
10
kopvoorn
40,51
40
18,08
rel. frequentie [%]
rel. frequentie [%]
49,35
50
rivierbaars
blankvoorn
rel. frequentie [%]
2005 Dominantie van de jonge vissen van de LC 0+ (n = 7.011)
60
40
30
20
Fig. 44: Relatieve frequentie van de LC 0+ in de totale vangst (Iffezheim – Bingen) in 2005 2006 Dominantie van de jonge vissen van de LC 0+ (n = 5.213)
60
50
40
30
20
Fig. 45: Relatieve frequentie van de LC 0+ in de totale vangst (Iffezheim – Bingen) in 2006
2007 Dominantie van de jonge vissen van de LC 0+ (n = 3.224)
60
50
30
Fig. 46: Relatieve frequentie van de LC 0+ in de totale vangst (Iffezheim – Bingen) in 2007
39
0
0,09
sneep
0,04
0,03
0,03
0,02
0,02
0,02
0,01
0,01
0,01
0,00
0,00
0,00
0,00
zonnebaars
bittervoorn
witvingrondel
giebel
karper
ruisvoorn
blauwband
vetje
kwabaal
vlagzalm
rivierdonderpad
prik
grote modderkruiper
0,05
bermpje
0,07
0,09
kolblei
kwabaal
giebel
vlagzalm
grote modderkruiper
prik
rivierdonderpad
bittervoorn
0,00
0,00
0,00
0,01
0,01
0,01
0,01
0,02
0,03
witvingrondel blauwband
0,03
vetje
ruisvoorn 0,04
zonnebaars
0,03
0,08 0,06
zeelt
winde
0,08
sneep
bermpje
0,09
0,12 0,11
0,22
0,19
0,20
0,20
0,18 0,14
snoek
0 marmergrondel
meerval
karper
barbeel
snoekbaars
0,1
zeelt
0,11
barbeel
0,10
0,13
0,12
marmergrondel
meerval
0,13
riviergrondel
riviergrondel dried. stekelbaars
0,27 0,25
0,37
0,09
0,05
0,05
0,00 0,00 0,00
bittervoorn grote modderkruiper
0,01
0,01
0,02
0,02
0,03
0,03
0,04
0,04
0,04
0,18
0,15
0,14
0,10
0,20 0,19
0,17
0,14
0,10
0,09
0,04
vlagzalm
kwabaal
snoek
rivierdonderpad
bermpje
prik
dried. stekelbaars
witvingrondel
sneep
giebel
blauwband
ruisvoorn
vetje
meerval
zeelt
kolblei
barbeel
zonnebaars
marmergrondel
riviergrondel
kleine modderkruiper
karper
winde
snoekbaars
brasem
serpeling
0,1
dried. stekelbaars
0,13
0,15
0,2
kopvoorn
0,15
alver
alver serpeling
0,3 0,28
pos kopvoorn
0
snoekbaars
kolblei kleine modderkruiper
0,42 0,40
alver
roofblei
rivierbaars
blankvoorn
0,2
0,16
pos kopvoorn
0,47 0,44
0,91
0,27
0,3
kleine modderkruiper
0,21
0,1
winde
0,2
0,22
0,5
0,45
roofblei brasem
0,4
snoek
0,3
0,29
0,8
pos
0,72
0,85
0,32
0,33
0,37
0,39
0,4
serpeling
0,7
0,63
0,5
roofblei
rivierbaars
0,9
blankvoorn
frequentie
0,58
0,6
brasem
0,89
0,9
0,79
frequentie
0,72
0,78
0,8
rivierbaars
blankvoorn
frequentie
2003 Frequentie van de jonge vissen van de LC 0+ (93 bemonsteringslocaties)
1
0,9
0,7
0,5
Fig. 47: Frequentie van de LC 0+ in de totale vangst (Iffezheim – Bingen) in 2003 2004 Frequentie van de jonge vissen van de LC 0+ (93 bemonsteringslocaties)
1
0,8
0,7
0,6
Fig. 48: Frequentie van de LC 0+ in de totale vangst (Iffezheim – Bingen) in 2004
2005 Frequentie van de jonge vissen van de LC 0+ (97 bemonsteringslocaties)
1
0,6
0,4
Fig. 49: Frequentie van de LC 0+ in de totale vangst (Iffezheim – Bingen) in 2005
40
2006 Frequentie van de jonge vissen van de LC 0+ (90 bemonsteringslocaties)
0,9
0,89
1
0,72
0,8
0,00
0,00
0,00 grote modderkruiper
kwabaal
0,00
rivierdonderpad
bermpje
vlagzalm
0,00
witvingrondel
zeelt
snoekbaars
alver
zonnebaars
kolblei
kleine modderkruiper
serpeling
marmergrondel
pos
winde
snoek
kopvoorn
roofblei
brasem
rivierbaars
blankvoorn
0
blauwband
0,01
prik
0,00
0,02
0,01
vetje
0,03
0,02 giebel
0,03 karper
meerval
0,03 bittervoorn
0,07
0,04
0,07 sneep
ruisvoorn
dried. stekelbaars
0,09
0,08 barbeel
0,1
riviergrondel
0,13
0,12
0,18
0,16
0,19
0,2
0,18
0,21
0,22
0,3
0,20
0,33
0,4
0,29
0,5
0,30
frequentie
0,6
0,52
0,57
0,7
Fig. 50: Frequentie van de LC 0+ in de totale vangst (Iffezheim – Bingen) in 2006 2007 Frequentie van de jonge vissen van de LC 0+ (57 bemonsteringslocaties)
0,82
0,90
0,86
1,00
0,80
0,56
0,70
0,51
0,50
0,00
0,00
0,00
0,00
0,00
0,00
0,00
vlagzalm
bermpje
giebel
rivierdonderpad
vetje
kwabaal
grote modderkruiper
0,02
0,04 prik
0,04
blauwband
0,04
0,05 zonnebaars
karper
0,05
witvingrondel
0,05 barbeel
bittervoorn
0,07 meerval
0,09 zeelt
0,07
0,09
riviergrondel
0,09 sneep
0,14
alver
kleine modderkruiper
marmergrondel
roofblei
brasem
kopvoorn
rivierbaars
blankvoorn
0,00
winde
0,10
ruisvoorn
0,14 kolblei
0,16
dried. stekelbaars
0,16 snoek
0,20
snoekbaars
0,21
0,30
0,26
0,33
0,35
0,28
0,35
pos
0,40
serpeling
0,44
frequentie
0,60
Fig. 51: Frequentie van de LC 0+ in de totale vangst (Iffezheim – Bingen) in 2007
In fig. 50 wordt de relatieve frequentie van de LC 0+ in de verschillende habitattypen (watertypen) weergegeven. De stagnofiele soorten vetje, ruisvoorn en zeelt werden uitsluitend, de soorten karper en zonnebaars overwegend in oude wateren vastgesteld. Traag stromende strangen konden worden aangewezen als favoriete habitat van jonge serpelingen, snepen, kopvoornen, kleine modderkruipers, riviergrondels, driedoornige stekelbaarzen, marmergrondels en windes. Dynamische strangen werden bijzonder vaak bevolkt door grondels, possen, meervallen, serpelingen en kopvoornen. In de hoofdstroom kwamen vooral de soorten blankvoorn, rivierbaars, roofblei, barbeel, snoekbaars, meerval en winde voor, maar wel minder vaak dan in andere habitats (met uitzondering van de barbeel). Grindgaten zijn vooral voor de alver een geliefde habitat, maar ook voor de kleine modderkruiper, brasem en pos.
41
Soortspecifieke frequentie van de jonge vissen van de LC 0+ in de watertypen dynamische strang
traag stromende strang
oude wateren
grindgat
hoofdstroom, lage bedekking
hoofdstroom, hoge bedekking
monding
100%
rel. frequentie [%]
80%
60%
40%
20%
20 4)
21 3)
ko pv o
n r(
od de rk ru ip e
or n
(n
=
=
22 4) = (n
= sn ee p
se
rp el in g
ka rp er (n
(n
n i( ro of bl e
23 0)
25 1) =
39 4) =
40 8) = (n m
br as e
ko lb le
ve tje
(n
i( n
=
=
45 1)
60 1)
93 1) = (n
al ve r
kl
ei n
e
m
riv
bl an k
ie rb aa rs
vo or n
(n
(N
=
=
31 36 )
18 71 )
0%
Soortspecifieke frequentie van de jonge vissen van de LC 0+ in de watertypen dynamische strang
traag stromende strang
oude wateren
grindgat
hoofdstroom, lage bedekking
hoofdstroom, hoge bedekking
monding
100%
rel. frequentie [%]
80%
60%
40%
20%
13 )
) 15
)
(n oe k sn
w
in d
e
(n
(n
=
=
24 =
42 = on
gr m er m ar
m ee rv al
(n de l
rs eb aa zo nn
ar s kb a
)
49 ) (n
= (n
n lt ( sn oe
ze e
=
63 )
67 ) =
74 ) (n rn
is vo o
ba st ek el d.
dr ie
ru
ar s
l( ee rb ba
=
97 ) (n
= n
= (n el
riv ie rg ro nd
=
10 1
16 5)
3) 19 = (n s po
)
0%
Fig. 52: Relatieve frequentie van de LC 0+ in de verschillende habitattypen (watertypen) op het Rijntraject Iffezheim-Bingen
Tab. 10 toont de soortenlijst en de ruimtelijke verdeling van de soorten (alleen LC 0+) over het onderzoeksgebied. Uit de tabel kan worden afgeleid dat er benedenstrooms van Iffezheim zeven vissoorten werden aangetroffen (winde, vetje, grote modderkruiper, kleine modderkruiper en de uitheemse soorten giebel, Kesslers grondel en witvingrondel) die in de zuidelijke Duits-Franse Bovenrijn niet werden geregistreerd (vgl. volledige soortenlijst van de Duits-Franse Bovenrijn, tab. 11).
42
Tab. 10: Aantallen jonge vissen van de LC 0+ in de Duits-Franse Bovenrijn tussen Iffezheim en Bingen (onderverdeeld in trajecten van 30 km). Rijntraject
331-360
361-390
2003
200 4
200 5
200 6
2003
blankvoorn
411
238
513
312
491
rivierbaars
146
258
70
40
alver
117
81
18
84
roofblei
107
21
320
16
Vissoort/jaar
vetje serpeling
144
1
kolblei
19
75
brasem
28
16
kopvoorn
65
pos
47
karper
10
1
kl. modderkruiper
17
13
sneep
21
1
zonnebaars
36
3
riviergrondel
40
24
zeelt
28
barbeel
7
200 5
200 6
2003
112 4 514
862
572
210
120
92
82
33
3
96
52
167
186
51
2004
200 6
2003
173
649
737
957
181
363
199
108
4
32
17
7
23
145
89
134
20
17
witvingrondel
304
600
174
90
177
141
97
1
78
220
9
25
37
58
97
24
33
30
185
36
33
28
2
29
5
257
1
2
4
91
2
4
4
114
9
111
105
69
208
243
48
39
58
15
71
3
63
23
84
10
43
83
22
19
21
49
15
26
10
8
20
21
77
25
49
92
14
15
47
32
31
12
3
10
23
35
7
26
8
6
18
93
60
7
6
1
2
107
16
18
3
18
36
9
18
34
4
28
8
2
1
1
3
1
2
1
1
5
30
18
3
1
3
5
1
3 1
snoek
126
18
ruisvoorn
meerval
2003
48
winde
1
2004
200 6
18 11
20
1 62
14
52
17
1
154
48
203
383
1
13
1
13
9
25
99
70
20
3
176
25
24
2
1
6
5
5
77
1
3
49
1
8
5
4
4
16
3
6
9
8
2
6
12
9
2
15
4
7
19 14
271
527
99
316
111
2
351
91
141
2
57
30
6
59
470
22
10
70
50
27
2
207
62
150
229
1
33
198
90
93
93
169
18
52
15
66
14
17
133
41
3
39
4
37
12
1
5
4
24
138
87
4
12
105
62
8
12
16
13
21
15
20
3
5
24
16
14
14
22
13
7
12
3
9 5
1 11
197
126
5
1
12
1
1
9
1
1
4
36
31
7
5
15
5 1
7
9
4
1
47
23
67
7
13
33
46
10
7
3
5
21
9
9
18
73
1
23
30
21
3
29
25
44
54
1 3
1
2
5
7
8
5
2
7
1 2
3
5
1
17
9
2 2
2
1
1
6
6
4
1
6
1
5
18
18 4
5
1
1
7
2 2
54
13
2
2
2
2
3
5
2 4
1
13
17
7
9 26
53
3
3
7 7
28
1
10
10
14
93
3
1
5 18
1
5 1
2
1
2
1
kwabaal
1
grote modderkruiper
123
154
1
1 8
756
1
1
3
5
200 6
4
2 3
200 5
1 1
4
8
1
2003
200 4
9
11
1
104
5
5
12
2004
200 6
2
3
11
511-540
200 5
1
rivierdonderpad
bittervoorn
56
27
2
2
1
3
19
10
blauwband
bermpje
83
41
33
1
16
2
5
3
17
8
giebel
zeeprik
13
8
20
49
9
38
4
2
2
29
6 3
321
48
71
1
26
393
266
3
3
25
201
36
16
15
28
118
27
1
2
2003
19
4
1 10
2004
200 6
140
20
481-510
200 5
59
1
dried. stekelbaars
451-480
200 5
9
marmergrondel
snoekbaars
421-450
200 5
33
2
6
391-420
200 4
3 1
1 1
1
2
20
1
1
43
3.3.6 Totale lijst van de vissoorten in de Duits-Franse Bovenrijn De vissen die werden vastgesteld in de Duits-Franse Bovenrijn worden in tabel 11 samengevat in een actuele soortenlijst.
Tab. 11: Lijst van de vissoorten in de Duits-Franse Bovenrijn in 2003-2007 (incl. elf uitheemse soorten in het rood; (*) de status van de roofblei is onduidelijk; prik sp. is niet als soort beoordeeld) Vissoort (prik sp.) aal alver barbeel beekforel beekprik bermpje bittervoorn blankvoorn blauwband blauwneus brasem bronforel donaubrasem dried. stekelbaars elft elrits gestippelde alver giebel graskarper grote modderkruiper karper Kesslers grondel kleine modderkruiper kolblei kopvoorn kroeskarper kwabaal marmergrondel meerval pos regenboogforel rivierbaars rivierdonderpad riviergrondel rivierprik roofblei (*) ruisvoorn serpeling sneep snoek snoekbaars vetje vlagzalm winde witvingrondel zalm zeeforel zeelt zeeprik zonnebaars Aantal soorten
BW & RLP
Frankrijk
X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X
X X X X X X X X X
X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X 49
Vispassage Iffezheim X X X X
X X X X X
X
X
Monitoring van jong vissen in BW / He / RLP (X) X X X
X X X X X
X X
X X X X X
X
X X
X X X
X X X X
X
X X X X X X
X X X X X X X X X X X
X
X
X
X X X X
X X X
X X 33
32
X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X
X X 36
50
44
3.4 Middenrijn XII Koblenz Op 17 september 2007 werd de linkeroever van de Middenrijn (rond de bemonsteringslocatie ter hoogte van Rijn-km 590; boven de monding van de Moezel) over een afstand van 500 m elektrisch bevist; er konden tachtig individuen (van negen soorten) worden vastgesteld. De dominerende soort was de rivierbaars; andere veel voorkomende soorten waren de blankvoorn, de aal, de pos en de barbeel. Roofbleien werden niet aangetroffen. De enige uitheemse soort die werd geregistreerd, was de zonnebaars (één keer). Het resultaat is weergegeven in fig. 53. Tellingen op bemonsteringslocatie XII Koblenz (Rijn-km 590) (n= 80)
70 60
aandeel [%]
50
1,25
1,25
po s ba rb ee be l rm pj e br as em w in zo de nn eb aa rs
vissoort
aa l
ri vi er ba bl an ar s kv oo rn
ba rb ee l be rm pj e br as em w in zo de nn eb aa rs
l
po s
aa
ri vi er ba bl ar an s kv oo rn
0
1,25
10
5,00
20
6,25
30
10,00
40 11,25
+LC 0
12,50
+LC 0>
51,25
45 40 35 30 n 25 20 15 10 5 0
Relatieve frequentie op bemonsteringslocatie XII Koblenz (Rijn-km 590) (n= 80)
vissoort
Fig. 53: Getelde vissen / relatieve frequentie van de vissoorten op bemonsteringslocatie XII in Koblenz
Overige gegevens uit de zijrivieren Wisper (Hessen) In de Wisper in Hessen zijn tussen het begin van de eerste uitzetmaatregelen in 1998/1999 en december 2007 in totaal dertien volwassen zalmen waargenomen. Bij controles van de natuurlijke voortplanting zijn in de jaren 2003, 2004 en 2007 zalmen uit natuurlijke reproductie vastgesteld. Zeeforellen werden geregistreerd in 2005 (één individu) en in 2007 (twee individuen). In 2005 (in juni en in oktober) werden voor het eerst vlagzalmen aangetroffen in de Wisper (drie individuen); in 2007 werden opnieuw twee exemplaren gevangen in de benedenloop. Omdat de vlagzalm de acht onderzoeksjaren daarvoor nooit was aangetroffen en evenmin wordt uitgezet in het Wispersysteem moeten deze vaststellingen naar alle waarschijnlijkheid worden verklaard door migratie vanuit de Rijn. In 2007 werden in de benedenloop van de Wisper voor het eerst ook snepen gezien. In 2006 waren in de benedenloop al meerdere marmergrondels geregistreerd. De roofblei, die vaak voorkomt in de Rijn, werd niet aangetroffen. Lahn (Rijnland-Palts) Getelde teruggekeerde zalmen in de Lahn (n= 61) 20 18 16 14 12
15 12
aantal 10
8
8
8 5
6 4
5
4 3
2
0
1
0
0
0 1994 1995
1996 1997 1998
1999 2000
2001 2002
2003 2004 2005
2006 2007
jaar
Fig. 54: Getelde zalmen in de Lahn (mondingsgebied onder de stuw bij Lahnstein)
45
In de Lahn worden elk jaar zeeforellen geregistreerd die het mondingsgebied onder de stuw bij Lahnstein intrekken. Tussen 2003 en 2007 konden bovendien in totaal 40 volwassen zalmen worden geteld; voortplanting is nog niet mogelijk, omdat de passeerbaarheid niet is hersteld (figuur 54). Controlestation Moezel/Koblenz (Rijnland-Palts) Aan het vangststation Moezel/Koblenz werden in de periode 2003-2007 in een fuik aan de vispassage in totaal 1151 vissen geregistreerd, waaronder 15 zalmen, 137 zeeforellen en één zeeprik (figuren 55 en 56). De soorten die het vaakst voorkwamen, waren de blankvoorn, kopvoorn, brasem, zeeforel (!) en barbeel. De registratie van kleine en van slanke dieren is als gevolg van de toegepaste methode (maaswijdte van de fuiken) zeer beperkt, waardoor kleine vissoorten, alen en prikken ontbreken of zwaar ondervertegenwoordigd zijn. In het mondingsgebied van de Moezel onder de stuw van Koblenz liggen geschikte paaigronden voor de elft (geen vaststellingen). Relatieve frequentie van de vissoorten in het vangstcontrolestation Moezel/Koblenz 2003-2007 (n= 1.151) 35 30,41
30 25 aandeel [%]
21,11
20,68
20 15 11,90 10,08
10 5
0,09
0,09
0,09
0,09
ka rp er
0,09
sa lv el in us
al ee rv m
w in de
sn ee p
ro of bl ei
za lm
ko lb le i
ba rb ee l
ze ef or el
br as em
or n pv o
oo rn
ko
bl an kv
vissoort
0,17
ep ri k
0,26
ze
0,43
ka rp er
0,78
fo re l
0,87
be ek
1,30
ze el t
1,56
0
Fig. 55: Relatieve frequentie van de soorten in de vispassage Moezel/Koblenz. De registratie van kleine en van slanke individuen is als gevolg van de toegepaste methode (maaswijdte van de fuiken) zeer beperkt. Getelde grote salmoniden in de fuiken in Koblenz in de periode 1992-2007 (n= 676) (n_zalm = 60; n_ZF = 616) 100 90 80
Zalm
70
Zeeforel
60 aantal 50 40 30 20 10 0 Zalm Zeeforel
1992
1993
1994
1 18
18
18
1995
1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
1
1
3
4
7
14
4
10
3
5
1
4
2007 2
55
82
18
19
43
84
35
89
38
27
17
24
31
Fig. 56: Getelde grote salmoniden in de vispassage Moezel/Koblenz in de periode 1992-2007
46
Saynbach (Rijnland-Palts) De Saynbach kan worden beschouwd als een representatieve, kleinere zijrivier van de Middenrijn; de Rijn drukt duidelijk zijn stempel op de soortensamenstelling van de visfauna in de benedenloop. De vislevensgemeenschap en de situatie waarin de populaties zich bevinden (frequentiecategorieën) in de benedenloop van de Saynbach (9 km vanaf de monding) is weergegeven in tabel 12. Tussen 2003 en 2007 werden 99 volwassen zalmen (fig. 57) en 38 zeeforellen geregistreerd. De zalm plant zich sinds 1999/2000 regelmatig en in groten getale voort in de rivier. In de Saynbach werden in totaal ook drie zeeprikken geteld en elk jaar worden er paaikuilen aangetroffen. In de herfst van 2006 werd in de Brexbach, een zijrivier van de Saynbach, een roofblei gezien. Getelde teruggekeerde zalmen in het Saynbachsysteem (n= 200)
40
37 35
35 30
26
25
21
20
aantal 20
17
15
12 8
10 5
13
4
6 1
0 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007
jaar
Fig. 57: Getelde zalmen in de Saynbach
47
Tab. 12: Lijst van de vissoorten in de benedenloop van het Saynbachsysteem volgens de tellingen in 2003-2007 Soort (*incl. 2 forelvarianten)
Frequentiecategorie
rivierdonderpad (Cottus gobio)
dominant
bermpje (Barbatulus barbatulus)
dominant
beekforel (Salmo trutta)*
dominant (ondersteund door uitzet)
zalm (Salmo salar)
dominant (ondersteund door uitzet)
vlagzalm (Thymallus thymallus)
subdominant (ondersteund door uitzet)
riviergrondel (Gobio gobio)
subdominant
kopvoorn (Leuciscus cephalus)
subdominant
gestippelde alver (Alburnoides bipunctatus)
recessief
blankvoorn (Rutilus rutilus)
recessief
serpeling (Leuciscus leuciscus)
recessief
aal (Anguilla anguilla)
recessief
zeeforel (Salmo trutta)*
recessief (ondersteund door uitzet)
regenboogforel (Oncorhynchus mykiss)
sporadisch
rivierbaars (Perca fluviatilis)
sporadisch
barbeel (Barbus barbus)
sporadisch
snoek (Esox lucius)
sporadisch
beekprik (Lampetra planeri)
sporadisch
rivierprik (Lampetra fluviatilis)
sporadisch
zeeprik (Petromyzon marinus)
sporadisch
elrits (Phoxinus phoxinus)
sporadisch (ondersteund door uitzet)
sneep (Nasus nasus)
sporadisch
brasem (Abramis brama)
sporadisch
snoekbaars (Sander lucioperca)
sporadisch
roofblei (Aspius aspius)
sporadisch
karper (Cyprinus carpio)
sporadisch
25 soorten (*)
Nette (Rijnland-Palts) In de Nette worden elk jaar optrekkende zeeforellen geregistreerd. Tussen 2003 en 2007 werden bovendien in totaal zes volwassen zalmen én succesvolle voortplanting (20032006) vastgesteld (geïmmigreerde strayers; geen uitzet!). Ahr (Rijnland-Palts) In de Ahr worden elk jaar optrekkende zeeforellen geregistreerd. Tussen 2003 en 2007 werden bovendien in totaal negentien volwassen zalmen én succesvolle voortplanting (2003 en 2004) vastgesteld (fig. 58). Het mondingsgebied wordt gebruikt door zee- en rivierprikken om te paaien. De Ahr bevat geschikte paaigronden voor de elft (geen vaststellingen).
48
Getelde teruggekeerde zalmen in de Ahr (n= 51) 20 16 12
12
11
10
aantal
8
8 5
4
2 0
0
1997
1998
2 0
0 1995
1996
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
1
2007
jaar
Fig. 58: Getelde zalmen in de Ahr
Tabel 13 bevat de soortenlijst voor de periode 2003-2007. In totaal werden er 29 soorten (incl. forelvarianten) geteld. Frequentie: alleen de barbeel, brasem en blankvoorn werden aangetroffen in de Rijn, de Moezel én de mondingsgebieden van kleinere zijrivieren. Tab. 13: Lijst van de vissoorten in de Middenrijn (tellingen van 2003 tot 2007) (uitheemse soorten in het rood; (*) status onduidelijk). **Zijrivieren: vaststellingen in mondingsgebieden van kleinere zijrivieren; er werd alleen rekening gehouden met soorten riviervissen die zeer waarschijnlijk vanuit de Rijn in de mondingsgebieden zijn getrokken.
Vissoort aal
Fuik Bemonsteringslocatie vangstcontrolestation XII Koblenz Moezel/Koblenz X
X
alver barbeel
Zijrivieren Middenrijn** X
X
beekforel
X
X
X
X
bermpje
X
blankvoorn
X
X
X X
brasem
X
X
X
karper
X
X
kolblei
X
kopvoorn
X
marmergrondel
X
meerval pos
X X
regenboogforel rivierbaars
X
X X
X
rivierprik
X
roofblei (*)
X
salvelinus
X
serpeling
X X
sneep
X
X
snoek
X
snoekbaars
X
vlagzalm winde
X X
X
zalm
X
X
zeeforel
X
X
zeelt
X
zeeprik zonnebaars
X
X
X
49
3.5 Nederrijn De bemonsteringslocaties en gegevens uit 2004 en 2006 worden voor de Duitse Nederrijn (Noordrijn-Westfalen) opgesomd in tabel 14. Tab. 14: Ligging van de 32 bemonsteringslocaties (vgl. fig. 59) en data van de bevissing in de Duitse Nederrijn (Noordrijn-Westfalen) Nr. bemonsteringslocatie NRW EF-53090000 EF-52080001 EF-52080002 EF-52080003 EF-51070020 EF-51080003 EF-51080009 EF-50070000 EF-50070001 EF-49070001 EF-49070002 EF-49070003 EF-48070005 EF-48070006 EF-48060000 EF-48060001 EF-47060000 EF-47060001 EF-46060002 EF-46060003 EF-45060001 EF-45060002 EF-44060000 EF-44050001 EF-43050001 EF-43050002 EF-42040000 EF-42040001 EF-42040002 EF-42030000 EF-41030000 EF-41020003
X-coördinaat 2
Y-coördinaat 2
X-coördinaat 3
Y-coördinaat 3
Gemeente
2584801
5614932
3372726
5615792
Königswinter
2580228 2576710 2573030 2570080 2572330 2570546 2568568 2568168 2566927 2565884 2560350 2561579 2559174 2555927 2551419 2551697 2549547 2551200 2548720 2550449 2550068 2547069 2541673 2541666 2535715 2530042 2528854 2523627 2521903 2514867 2506362
5621223 5625884 5628731 5635227 5637399 5640678 5646818 5650936 5656422 5657223 5660430 5664860 5670234 5671355 5672669 5677239 5681398 5685739 5693225 5702973 5707258 5712264 5715740 5722357 5725551 5730743 5735390 5736284 5740300 5744048 5746144
3368411 3365085 3361523 3358838 3361175 3359525 3357798 3357566 3356549 3355539 3350139 3351548 3349364 3346164 3341713 3342177 3340198 3342027 3339855 3341982 3341777 3338985 3333734 3333999 3328182 3322725 3321729 3316541 3314983 3308104 3299689
5622264 5627065 5630059 5636670 5638750 5642099 5648316 5652447 5657980 5658823 5662254 5666631 5672100 5673352 5674850 5679406 5683650 5687921 5695505 5705176 5709475 5714601 5718296 5724910 5728347 5733769 5738463 5739572 5743657 5747693 5750139
Bonn Bonn Niederkassel Keulen Keulen Keulen Keulen Keulen Leverkusen Leverkusen Monheim Monheim Düsseldorf Düsseldorf Düsseldorf Düsseldorf Düsseldorf Düsseldorf Duisburg Duisburg Duisburg Duisburg Voerde Voerde Wesel Rees Rees Rees Rees Emmerik Kleef
Beschrijving Rijn-km 643,5 rechteroever Rijn-km 651,7 rechteroever Rijn-km 658,0 rechteroever Rijn-km 663,0 rechteroever Rijn-km 672,6 rechteroever Rijn-km 675,5 rechteroever Rijn-km 682,2 rechteroever Rijn-km 689,8 rechteroever Rijn-km 695,5 rechteroever Rijn-km 702,0 rechteroever Rijn-km 703,2 rechteroever Rijn-km 709,8 rechteroever Rijn-km 715,4 rechteroever Rijn-km 722,2 rechteroever Rijn-km 730,0 rechteroever Rijn-km 735,2 rechteroever Rijn-km 742,0 rechteroever Rijn-km 750,3 rechteroever Rijn-km 755,8 rechteroever Rijn-km 768,7 rechteroever Rijn-km 781,0 rechteroever Rijn-km 788,5 rechteroever Rijn-km 795,0 rechteroever Rijn-km 805,0 rechteroever Rijn-km 812,4 rechteroever Rijn-km 820,8 rechteroever Rijn-km 829,0 rechteroever Rijn-km 835,5 rechteroever Rijn-km 841,0 rechteroever Rijn-km 845,5 rechteroever Rijn-km 853,5 rechteroever Rijn-km 863,0 linkeroever
Datum 2004
Datum 2006
- km 644,0; 03-05-2004
15-05-2006
03-05-2004
15-05-2006
03-05-2004
15-05-2006
03-05-2004
15-05-2006
03-05-2004
15-05-2006
03-05-2004
15-05-2006
03-05-2004
15-05-2006
04-05-2004
16-05-2006
04-05-2004
16-05-2006
04-05-2004
16-05-2006
04-05-2004
16-05-2006
04-05-2004
16-05-2006
04-05-2004
16-05-2006
04-05-2004
16-05-2006
04-05-2004
16-05-2006
04-05-2004
16-05-2006
04-05-2004
16-05-2006
04-05-2004
16-05-2006
05-05-2004
17-05-2006
05-05-2004
17-05-2006
05-05-2004
17-05-2006
05-05-2004
17-05-2006
05-05-2004
17-05-2006
05-05-2004
17-05-2006
05-05-2004
17-05-2006
05-05-2004
17-05-2006
06-05-2004
18-05-2006
06-05-2004
18-05-2006
06-05-2004
18-05-2006
-
18-05-2006
07-05-2004
18-05-2006
-
19-05-2006
- km 652,2; - km 658,5; - km 663,5; - km 673,1; - km 676,0; - km 682,7; - km 690,3; - km 696,0; - km 702,5; - km 703,7; - km 710,3; - km 715,9; - km 722,7; - km 730,5; - km 735,7; - km 742,5; - km 750,8; - km 756,3; - km 769,2; - km 781,5; - km 789,0; - km 795,5; - km 805,5; - km 812,9; - km 821,3; - km 829,5; - km 836,0; - km 841,5; - km 846,0; - km 854,0; - km 862,5;
50
Fig. 59: Ligging van de bemonsteringslocaties in de Duitse Nederrijn (Noordrijn-Westfalen) (bron: LANUV/SCHÜTZ, 2007) (vgl. tab. 14)
In de Duitse Nederrijn werden in 2004 2.079 en in 2006 1.294 individuen geteld. De totale vangst bedraagt dus 3.373 individuen, verdeeld over 26 soorten (incl. de ecotypen beek- en zeeforel). De resultaten van de elektrobevissing van het LANUV NoordrijnWestfalen worden weergegeven in de figuren 60-72 (SCHÜTZ, 2007). De gegevens die, gepoold naar jaren en bijeengevoegde bemonsteringslocaties (gemeenten, vgl. tab. F14), werden geëvalueerd, worden gepresenteerd in de stroomrichting.
51
Königswinter Tellingen op de bemonsteringslocatie Königswinter in 2004 & 2006 telkens over 500 m (n= 53)
Relatieve frequentie van de vissoorten op de bemonsteringslocatie Königswinter in 2004 & 2006 telkens over 500 m (n= 53)
25 50
n
15
+LC 0>
10
+LC 0
5
aandeel [%]
20
41,51
40 30 18,87
20
11,32 7,55 5,66
10
0
3,77 1,89 1,89 1,89 1,89
0,00 1,89
ba
al
ba rb ri e vi er el ba ar s sn ee se ri p vi e r r pe do li nd ng er pa be ek d fo re l ko lb l e be i rm pj e br as e ro m o f bl an ble kv i oo rn
ve r
al ve r rb ri e vi er el ba ar s sn ee ri se p vi e r r pe do li nd ng er pa be d ek fo re ko l lb b e le i rm pj br e as em ro b l o fb an le kv i oo rn
0
vissoort
vissoort
Fig. 60: Getelde vissen / relatieve frequentie van de vissoorten op de bemonsteringslocatie Königswinter
XIII Bonn Tellingen op de bemonsteringslocaties in Bonn . in 2004 & 2006 telkens over 1.000 m (n= 141)
80
Relatieve frequentie van de vissoorten op de bemonsteringslocaties in Bonn in 2004 & 2006 telkens over 1.000 m (n= 141) 60
70 60 50
n
51,77
+LC 0>
50
+LC 0
40
40
30
30
20
13,48
20
9,93
9,22
10
10
4,96
4,26
3,55
1,42
0,71
0,71
0
0
v i sso or t
vi sso o r t
Fig. 61: Getelde vissen / relatieve frequentie van de vissoorten op de bemonsteringslocaties in Bonn
Niederkassel Relatieve frequentie van de vissoorten op de bemonsteringslocatie Niederkassel in 2004 & 2006 telkens over 500 m (n= 67)
Tellingen op de bemonsteringslocatie in Niederkassel in 2004 & 2006 telkens over 500 m (n= 67) 40
80 70
+LC 0 n
20
10
60
aandeel [%]
+LC 0>
30
50,75 50 40 30
16,42
20
13,43 7,46
10
5,97
4,48
1,49
0
0
vissoort
vissoort
Fig. 62: Getelde vissen / relatieve frequentie van de vissoorten op de bemonsteringslocatie Niederkassel
Keulen
200
Relatieve frequentie van de vissoorten op de bemonsteringslocaties in Keulen in 2004 & 2006 telkens over 2.500 m (n= 608)
Tellingen op de bemonsteringslocaties in Keulen in 2004 & 2006 telkens over 2.500 m (n= 608) 35
30,59 30 150
n
+LC 0
100
50
25
aandeel [%]
+LC 0>
20
15
19,41
12,50 9,54
10
5
9,21 7,57 4,44 2,47
1,15
0,82
0,00
0,66
0,33
0,16
0,16
0,16
0
0
vissoort
vi sso o r t
Fig. 63: Getelde vissen / relatieve frequentie van de vissoorten op de bemonsteringslocaties in Keulen
52
Leverkusen Relatieve frequentie van de vissoorten op de bemonsteringslocaties in Leverkusen in 2004 & 2006 telkens over 1.000 m (n= 161)
Tellingen op de bemonsteringslocaties in Leverkusen in 2004 & 2006 telkens over 1.000 m (n= 161) 50
40
40
29,81
+LC 0>
30
n
+LC 0
20
aandeel [%]
30
20 15,53 11,18
9,94
10
6,83
10
6,83
6,21
4,97 2,48
1,86 0,00
0,62
0,62
0,62
0,62
0
0
vissoort
vissoort
Fig. 64: Getelde vissen / relatieve frequentie van de vissoorten op de bemonsteringslocaties in Leverkusen
Monheim
40
Tellingen op de bemonsteringslocaties in Monheim in 2004 & 2006 telkens over 1.000 m (n= 160)
Relatieve frequentie van de vissoorten op de bemonsteringslocaties in Monheim in 2004 & 2006 telkens over 1.000 m (n= 160)
50
46,25
74 40
+LC 0> 20
n
+LC 0
10
aandeel [%]
30
30 20,63 20 14,38 10 3,75
0
2,50
2,50
1,88
1,88
1,88
1,25
0,00
1,25
0,63
0
vissoort
vissoort
Fig. 65: Getelde vissen / relatieve frequentie van de vissoorten op de bemonsteringslocaties in Monheim
Düsseldorf
160
Tellinen op de bemonsteringslocaties in Düsseldorf in 2004 & 2006 telkens over 3.000 m (n= 645)
40 36,90
238
35
120
n
Relatieve frequentie van de vissoorten op de bemonsteringslocaties in Düsseldorf in 2004 & 2006 telkens over 3.000 m (n= 645)
+LC 0> +LC 0
80
30 25
24,03
20 15 10
40
5
7,75
6,82
5,89
4,81 4,50
3,26
2,02
1,09
0,00 0,78 0,31 0,31 0,16 0,16 0,16 0,16 0,16
0
0
v i sso o r t
v i sso o r t
Fig. 66: Getelde vissen / relatieve frequentie van de vissoorten op de bemonsteringslocaties in Düsseldorf
53
Duisburg
120
Tellingen op de bemonsteringslocaties in Duisburg in 2004 & 2006 telkens over 2.000 m (n= 489)
Relatieve frequentie van de vissoorten op de bemonsteringslocaties in Duisburg in 2004 & 2006 telkens over 2.000 m (n= 489) 25 22,49
100 20
n
17,59
+LC 0 >
80
+LC 0
60
16,77
16,36
15 12,07 10
40 4,50
5
20
3,07
2,86 1,43
0,82
0,00
0,61
0,41
0,20
0,20
0
0
vissoort
visso o r t
Fig. 67: Getelde vissen / relatieve frequentie van de vissoorten op de bemonsteringslocaties in Duisburg
Voerde Relatieve frequentie van de vissoorten op de bemonsteringslocaties in Voerde in 2004 & 2006 telkens over 1.000 m (n= 317)
Tellingen op de bemonsteringslocaties in Voerde in 2004 & 2006 telkens over 1.000 m (n= 317)
40
120
36,28 35
100
+LC 0 n
60
40
20
30
aandeel [%]
+LC 0> 80
25 19,24
20
14,51 15
11,67
9,78
10 5
1,89
3,15
1,58
0,63
0,63
0,00
0,32
0
0
vissoort
vissoort
Fig. 68: Getelde vissen / relatieve frequentie van de vissoorten op de bemonsteringslocaties in Voerde
Wesel Relatieve frequentie van de vissoorten op de bemonsteringslocatie in Wesel in 2004 & 2006 telkens over 500 m (n= 98)
Tellingen op de bemonsteringslocatie in Wesel in 2004 & 2006 telkens over 500 m (n= 98) 40
60 35 30 25
n
20
+LC 0>
50
+LC 0
40
41,84
30
15
19,39
19,39
20 10
12,24
5
10
0
0
1,02
vissoort
2,04
1,02
1,02
1,02
1,02
vissoort
Fig. 69: Getelde vissen / relatieve frequentie van de vissoorten op de bemonsteringslocatie Wesel
54
XIV Rees Tellingen op de bemonsteringslocaties in Rees in 2004 over 2.000 m, in 2006 over 2.500 m (n= 408)
Relatieve frequentie van de vissoorten op de bemonsteringslocaties in Rees in 2004 over 2.000 m, in 2006 over 2.500 m (n= 408)
100 90
90
80
80
+LC 0> +LC 0
60
n
50 40 30 20
73,04
70 60
aandeel [%]
70
50 40 30 17,89
20
10
10
0
0
3,92
1,47
vissoort
0,98
0,98
0,49
0,49
0,25
0,25
0,00
vissoort
Fig. 70: Getelde vissen / relatieve frequentie van de vissoorten op de bemonsteringslocaties in Rees Emmerik Tellingen op de bemonsteringslocatie in Emmerik in 2004 & 2006 telkens over 500 m (n= 152)
60
Relatieve frequentie van de vissoorten op de bemonsteringslocatie Emmerik in 2004 & 2006 telkens over 500 m (n= 152) 40
50
+LC 0
30
20
28,29
30
aandeel [%]
+LC 0>
40
n
33,55
35
25 20
17,76
15
11,18
10
10
3,95
5
0
1,97
1,32
0,66
0,66
0,66
0
vissoort
vissoort
Fig. 71: Getelde vissen / relatieve frequentie van de vissoorten op de bemonsteringslocatie Emmerik
Kleef Tellingen op de bemonsteringslocatie in Kleef in 2006 over 500 m (n= 74)
Relatieve frequentie van de vissoorten op de bemonsteringslocatie in Kleef in 2006 over 500 m (n= 74)
35 60
30
n
25
+LC 0>
50
20
+LC 0
40
15
45,95
30 22,97
10
20
5
9,46 10
8,11
6,76 2,70
0
1,35
1,35
1,35
0
vissoort
vissoort
Fig. 72: Getelde vissen / relatieve frequentie van de vissoorten op de bemonsteringslocatie Kleef
Frequenties Fig. 73 toont de frequenties voor de jaren 2004 en 2006. Volgens deze grafieken behoren de winde, barbeel, brasem, aal en alver tot de meest voorkomende soorten. In de Duitse Nederrijn duikt, in vergelijking met de verder bovenstrooms gelegen riviertrajecten, voor het eerst de katadrome bot op in de vangsten. 55
0,03
0,03
0,03
0,03
0,03
0,03
0,07
0,1
0,03
0,13
0,17
0,2
0,13
0,3
0,20
0,23
0,4
0,37
0,50
0,5
0,40
0,50
0,70
0,6
0,57
0,57
frequentie
0,7
0,67
0,77
0,8
0,70
0,9
0,77
Vissoorten in de Nederrijn in Noordrijn-Westfalen: frequentie in 2004 (30 bemonsteringslocaties)
ie aa rb l aa rs al ve bl wi r an nd kv e oo r sn n e ro ep o ko fbl e s n p vo i oe or s n kb a n oe ar kb s aa rs be po ek s fo r ko e l lb le i se zal rp m el in g ri vi riv bo er t i do erp nd ri er k pa d sn oe ka k r ze per ef be ore rm l pj e
ri v
ba rb br eel as em
0,0
vissoort
0,03
0,03
0,03
0,03
0,03
0,03
0,06
0,1
0,09
0,2
0,09
0,13
0,25
0,34
0,3
0,28
0,4
0,41
0,5
0,44
0,6
0,50
0,56
frequentie
0,7
0,66
0,75
0,8
0,72
0,9
0,78
Vissoorten in de Nederrijn in Noordrijn-Westfalen: frequentie in 2006 (32 bemonsteringslocaties)
sn
vissoort
bo t po s sn oe ka k rp m er ar m za er l gr m on d ru is e l s n vo oe or n kb aa rs
sn oe eep kb riv aa r ie rb s a ko ar s p bl voo an rn kv oo ro rn of se ble i rp e be ling ek fo re l
er
aa l
al v
w
in d ba e rb e br el as em
0,0
Fig. 73: Frequenties in 2004 (bovenaan) & 2006 (onderaan) voor resp. 30 en 32 bemonsteringslocaties in de Duitse Nederrijn (Noordrijn-Westfalen)
Siegsysteem incl. controlestations Sieg/Buisdorf en Agger Aan het controlestation Sieg/Buisdorf werden tussen 2003 en 2007 in totaal 931 volwassen zalmen en 144 zeeforellen gevangen. In het vangststation van de Agger, een zijrivier van de Sieg, werden in dezelfde periode 138 zalmen en 17 zeeforellen geregistreerd. In fig. 74 worden alle vaststellingen van grote salmoniden in het Siegsysteem weergegeven (in Noordrijn-Westfalen en Rijnland-Palts het resultaat van vangsten in fuiken, elektrovisserij, doodvondsten en hengelvangsten; voor Rijnland-Palts nog aangevuld met visuele waarnemingen). In het Siegsysteem planten ook rivier- en zeeprikken zich voort. In de benedenloop van de Sieg liggen bovendien geschikte paaigronden voor de elft (geen vaststellingen).
56
Getelde zalmen in het Siegsysteem in 2000-2007 (n= 1904) *RLP: mogelijk dubbeltellingen
n
*Sieg RLP Sieg NRW
Getelde zeeforellen in het Siegsystesm in 2000-2007 (n= 501) *RLP: mogelijk dubbeltellingen
500
125
400
100
300 n
200
Sieg NRW
75 50
100 0
*Sieg RLP
25
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
Sieg RLP*
8
0
9
8
5
10
11
24
Sieg NRW
335
84
212
160
93
195
287
463
0
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
122
52
9 120
26
3 15
5 27
2 33
3 84
Sieg RLP* Sieg NRW
Fig. 74: Vaststellingen van teruggekeerde zalmen en zeeforellen in het Siegsysteem
Overige gegevens: Bij elekrobevissingen in het kader van onderzoek naar de aalstand heeft de Rheinfischereigenossenschaft in oktober 2006 bij Königswinter voor het eerst de uitheemse Kesslers grondel (Neogobius kessleri) waargenomen in de Rijn in NoordrijnWestfalen (www.rheinfischerei-nrw.de/aktuelles). Tabel 15 bevat de lijst van de vissoorten in de Duitse Nederrijn (Noordrijn-Westfalen) voor de periode 2004-2006 (28 soorten incl. forelvarianten). Tab. 15: Lijst van de vissoorten in de Duitse Nederrijn (Noordrijn-Westfalen) (uitheemse soorten in het rood; (*) status onduidelijk). Vissoort
NRW
aal
X
alver
X
barbeel
X
beekforel
X
bermpje
X
blankvoorn
X
bot
X
brasem
X
karper
X
Kesslers grondel
X
kolblei
X
kopvoorn
X
marmergrondel
X
meerval (**)
X
pos
X
rivierbaars
X
rivierdonderpad
X
rivierprik
X
roofblei (*)
X
ruisvoorn
X
serpeling
X
sneep
X
snoek
X
snoekbaars
X
winde
X
zalm
X
zeeforel
X
zeeprik
X
57
3.6 Rijndelta In de Rijndelta (Nederland) werden in de periode 2004-2006 de ICBRbemonsteringslocaties XV, XVI en XVII alsmede diverse andere locaties onderzocht. Geëvalueerd werden alleen de ICBR-bemonsteringslocaties (tabellen 16 & 17). De relatieve frequenties zijn weergegeven in de figuren 75-78. De blankvoorn, brasem, pos en rivierbaars kwamen het vaakst voor. In 2005 werd voor het eerst de uitheemse zwartbekgrondel aangetroffen. Zeldzaam zijn de tiendoornige stekelbaars (2004) en de houting (2005). Tab. 16: Beviste gebieden, locaties en lengtes van de bekeken trajecten aan de ICBRbemonsteringslocaties XV, XVI en XVII in de IJssel, de Nieuwe Merwede en de Oude Maas in de periode 2004-2006 Onderzocht gebied Hoofd(m) Methode → Datum ↓ 09-03-2004 10-03-2004 12-10-2004 13-10-2004 14-10-2004 08-03-2005 09-03-2005 25-10-2005 26-10-2005 27-10-2005 08-03-2006 11-04-2006 24-10-2006 25-10-2006 26-10-2006 Totaal
Onderzocht gebied (m)
IJssel XVI (Zwolle) km 990-1000
Nieuwe Merwede XV km 966-976 Traject
stroom
Oever hoofdstroom
Hoofdstroom Oever hoofdstroom
Kor
Elektro 4050
Elektro Kor Kor 430 960 5720 345 522
Elektro
3110 5460 1020 4100
1110 1280
990 4350
105 620
4575
4545 1510
6440
15605
Oude Maas XVII km 982-992 Oever Hoofdstroom hoofdstroom
5080 1500 2730 4670 13980
4160 6750
360 2660
3950 5930
1075 520 3140 6020
13745
745 1975
Elektro Kor 2375 10080 320 3150 1195 4690 1354 9450 2737 5244 0
2020
3887
25560
241 1535 7516
Totaal
Kor
1330 2960 4870
Methode → Kor Datum ↓ 11-10-2004 12-10-2004 24-10-2005 25-10-2005 23-10-2006 24-10-2006 Totaal
Kor 1315 1225
Zijwater
980 8090
2705 11862 745 9245 12210 3225 11680 360 9570 10800 10195 2030 241 5655 14110
29860 104633
Traject totaal
2375 15160 4970 8615 1354 14120 46594
58
3.6.1 Waal De visstand in de Waal vertoonde in de periode 2004-2007 geen opvallende veranderingen. Brasem en blankvoorn voeren de boventoon in dit waterlichaam. De windestand is stabiel, terwijl de kolblei sterke fluctuaties vertoont. Deze fluctuaties kunnen worden veroorzaakt door verstoring van de voor de paai benodigde oeverzones, maar de soort wordt ook vaak verward met brasem welke vooral in de jongere levensjaren moeilijk van de kolblei te onderscheiden is. De laatste jaren is ook de marmergrondel in de Waal gesignaleerd. In 2005 werd er een sterke afname van de snoekbaars gezien, maar de populatie is in 2007 weer licht toegenomen. De aal vertoont de laatste jaren een sterke daling. Ook de alver, die in 2006 aanzienlijk meer werd gesignaleerd, vertoonde in 2007 een grote afname.
50
46,98
Relatieve frequentie van de vissoorten in de Bovenwaal 2004 (n = 1.456)
26,65
30
0,07
0,07
0,14
0,14
0,21
0,21 yb rid e
Sn ee p
Ze Cy elt pr in id e R ivi er pr ik Bi tte rv oo rn Se rp el in g
0,27
0,41
Bo t
Ba rb ee l K op vo or n R oo fb le i
A al
Ba ar s
Po ivi s er gr on de l
H
R
Br as em Bl an kv oo rn K ol bl ei W in Sn de oe kb aa rs
0
0,48
0,89
1,79
2,20
2,68
3,16
3,64
10
4,74
20 5,29
aandeel (%)
40
soort
Fig. 75: Relatieve frequentie van de vissoorten in de Bovenwaal 2004
0,08
0,08
0,08
0,08
M ee rv al R iv ie rp rik S no ek
0,08
B ot
0,16
0,24
0,32
0,65
0,65
0,73
A lve r H B yb a rid rb ee e C yp l rin id e R o of D bl on ei au br as em B itt er vo or n
2,11
Ba ar ivi s er gr on de l R
P os
B ra se m B la nk vo or n K ol bl ei W i n S de no ek ba ar s
0
A al
2,11
2,27
10
3,81
20
4,05
30
20,00
aandeel (%)
40
21,78
50
40,73
Relatieve frequentie van de vissoorten in de Bovenwaal 2005 (n = 1.235)
soort
Fig. 76: Relatieve frequentie van de vissoorten in de Bovenwaal 2005
59
70 60
59,49
Relatieve frequentie van de vissoorten in de Bovenwaal 2006 (n = 1.343)
40
0,07
0,07
A al
B itt er vo or n K op vo or n
0,07
0,15
0,15
0,15
0,15
D B on ot au br as em R oo fb le i S no ek
B aa rs
B ar be el
0,30
0,67
1,04
A lv er W M i ar nd m e er gr on de S no l ek ba ar s
K ol bl R ei iv ie rg ro nd el
P os
B ra se m B la nk vo or n
0
1,04
2,16
4,17
10
6,18
10,57
20
3,80
30 9,75
aandeel (%)
50
soort
Fig. 77: Relatieve frequentie van de vissoorten in de Bovenwaal 2006
50
46,01
Relatieve frequentie van de vissoorten in de Bovenwaal 2007 (n = 1.828)
0,05
0,05
0,05
0,11
B Cy ot pr in id e R ivi er pr ik
yb rid
e
0,11
0,11
0,11
0,11
H
R
M ar
Ko
rb ee l pv oo m rn er gr on S e de l rp el in g Sn oe k
0,11
Ba
Aa
l
0,27
0,33
0,44
1,59
ar s rg ro nd el Ba ar s Al ve Bi r tte rv oo rn R oo fb le i ivi e
ba
s Po
oe k Sn
Br as e Bl an m kv oo rn Ko lb le i W in de
0
1,86
2,02
3,45
10
4,49
20
11,87
30
26,86
aandeel (%)
40
soort
Fig. 78: Relatieve frequentie van de vissoorten in de Bovenwaal 2007 XV Nieuwe Merwede / Gorinchem De soorten die het vaakst voorkwamen aan de ICBR-bemonsteringslocatie Nieuwe Merwede / Gorinchem in de Waal waren de blankvoorn, rivierbaars en brasem. De bot bereikt een relatief aandeel tussen 3,5 en 9,0 %. De marmergrondel werd regelmatig aangetroffen en neemt tussen de 0,2 en 0,7 % in. De rheofiele soorten barbeel en sneep en de fytofiele soorten ruisvoorn en zeelt werden zelden geregistreerd (figuren 79-81).
60
ie r bl ba an ar kv s oo rn riv bra s ie r g em ro nd el al ve w r in de sn o e bo kb t aa ro rs of bl ei po m s ar m er aa gr l on de sn l oe ko k lb ba l e i rb ko ee pv l dr oo ie rn d. st ze ek el t el ba r u ar s is vo or sn n e riv ep ie rp rik
riv
5
0
2,02
0,67
0,06
0,06
0,11
0,11
0,17
0,17
0,17
ar m
aa l 0,83
1,29
3,16
0,05
0,05
0,10
0,16
0,21
0,21
0,26
0,31
0,31
0,62
0,67
0
1,46
m
po s ko er lble gr i on de l a ru lv e is r vo ko or ri vi n er pv do oo nd rn er dr pa ie d d. st sno ek ek hy el br ba id a e ka ba rs rp rb e r ee ac l ht ig e ze el t
vissoort
2,75
3,31
3,48
3,78
3,88
4,14
4,19
vissoort
aa ko l lb le sn w i oe in d kb e aa rs riv ie rg pos ro ko nd pv el oo m ar ro rn m of er bl gr ei on de sn l riv oe ie ba k rd r on be de e l rp ad ze el t a hy ru l ve br i s id vo r e or ka n rp sn e r ee ac p dr ht ie ig d. e k st ek arp e l er ba ar s
b br ot as em
1,49
1,59
1,65
2,41
0,35
0,01
0,01
0,01
0,01
0,06
0,07
0,09
0,10
0,10
0,13
0,20
0,20
0,28
aandeel [%]
9,05 3,66
0,40
0
0,17
10
4,71
15
7,63
20
18,62
10
11,55
25
20,76
33,7
bl an k riv voo ie r n rb aa rs 10
20,13
30 21,33
40
21,93
aandeel [%]
23,85
30
0,73
aandeel [%]
vi e bl rba an a r kv s oo br rn as em ri vi win er d gr e on de l bo ro t sn of o e bl e kb i aa rs
ri
Relatieve frequentie van de vissoorten in de Nieuwe Merwede/Waal (NL) in 2004 (n= 7048)
50
40
20
Fig. 79: Relatieve frequentie van de vissoorten op ICBR-bemonsteringslocatie XV Nieuwe Merwede in 2004 Relatieve frequentie van de vissoorten in de Nieuwe Merwede/Waal (NL) in 2005 (n= 1932)
20
Fig. 80: Relatieve frequentie van de vissoorten op ICBR-bemonsteringslocatie XV Nieuwe Merwede in 2005
Relatieve frequentie van de vissoorten in de Nieuwe Merwede/Waal (NL) in 2006 (n= 1783)
30
vissoort
Fig. 81: Relatieve frequentie van de vissoorten op ICBR-bemonsteringslocatie XV Nieuwe Merwede in 2006
61
3.6.2 Neder-Rijn In de Neder-Rijn vond tussen 2004 en 2006 elk jaar onderzoek plaats tussen Rijn-km 879 en Rijn-km 891. In tabel 17 worden de onderzochte gebieden en locaties, de lengte van de bekeken trajecten en de datum van de bemonstering in de periode 2004-2006 aangegeven. Wegens het grote aantal individuele bemonsteringen werden de gegevens gepoold naar jaren geëvalueerd. Tab. 17: Beviste gebieden en locaties, lengtes van de bekeken trajecten en datum van de bemonstering in de periode 2004-2006 in de Neder-Rijn Onderzocht gebied (m)
NL km 879-891
Neder-Rijn
Methode → Datum ↓
Traject
Hoofdstroom Oeverzone hoofdstroom
Aangetakt zijwater
Kor
Elektro
Elektro
Kor
(m)
Kor
15-03-2004
2290
515
16-03-2004
4220
435
7820
360
29-03-2004
1210
525
1200
665
30-03-2004
2990
355
5550
340
14-03-2005
1080
970
1030
320
15-03-2005
4090
470
7185
315
29-03-2005
2990
1359
5490
323
30-03-2005
1860
2800
1790
6450
13-03-2006
1500
2260
700
4460
14-03-2006
1540
980
5580
15-03-2006
840
27-03-2006
960
1095
440
185
28-03-2006
2980
670
4810
275
1560
10295
28550
7064
42255
3878
11140
92887
Totaal
695
670
1990
3500 2200
15035
2420
11655
1490
13550
3600 3400 10162
400
1680
2520 2680
Relatieve frequentie van de vissoorten in de Neder-Rijn (NL) in 2004 (n= 7142)
0,01
0,01
0,03
0,03
0,03
0,03
0,06
0,10
0,17
0,22
0,42
0,45
0,45
0,18
aa l ka ze rp el er ac t ht ig e sn ee p sn oe riv k ie rp ri se rp k el tie in g nd gi . st eb ek el el ba ar s
s po
hy
vissoort
br id
e
bl an
kv oo r br n as em riv ie rb aa rs w in de
0
al ve r ko riv lb le ie i rg r sn ond oe e kb l aa r ko s pv oo r ba n rb ee l ro of bl ei
1,06
10
0,98
8,39
11,44
20
14,30
30
22,29
aandeel [%]
40
39,36
50
Fig. 82: Relatieve frequentie van de vissoorten in de Neder-Rijn in 2004
62
Relatieve frequentie van de vissoorten in de Neder-Rijn (NL) in 2005 (n= 4115) 55,58
70 60
aandeel [%]
50 40
0,02
0,02
0,02
0,02
0,02
0,02
0,02
0,02
0,07
0,07
0,10
0,15
0,10
0,34
0,17
0,61
0,41
1,17
0,05
aa sn l ee p sn o se ek r bi pel tt er ing vo or n ze zw el ar t h tb ou ek tin gr g on de l
bl a
nk v
oo br rn as ri vi em er ba ar s po s k ri vi olb er l gr ei o sn oe nd kb el aa rs w in de m ar a m er lve gr r on d hy ro el br o id ko fble e i ka pv rp oo r er ac n ht ig ri vi e er do bo nd t er dr pa ie r d d. i vi st erp ek r el ik ba ar s
0
0,63
10
8,80
8,92
20
3,01
19,64
30
vissoort
Fig. 83: Relatieve frequentie van de vissoorten in de Neder-Rijn in 2005
60
ka r
0,05
0,05
0,09
e
bi aa tt l er vo or n
0,09
0,09
0,14
le i
ba rb ee pe l ra ch tig se e rp el in g
0,23 of b
hy br id
vissoort
ro
sn oe
k
0,23
0,45
0,54
0,59
1,00
1,31
m
riv
al sn ve oe r k ba ar m ar er s g riv ron de ie rg l ro n dr de ie l d. ko lb st le ek i el ba ar s riv riv ie ie rp rd rik on de rp ad
as em ie rb aa rs w in de
s po
br
bl an kv oo rn
0
1,40
2,04
10
3,98
20
5,88
30
12,21
40 19,49
aandeel [%]
50
50,16
Relatieve frequentie van de vissoorten in de Neder-Rijn (NL) in 2006 (n= 2211)
Fig. 84: Relatieve frequentie van de vissoorten in de Neder-Rijn in 2006
3.6.3 IJssel XVI IJssel / Zwolle De meest voorkomende soorten waren de pos, blankvoorn en brasem. De pos kwam in 2004 en 2005 massaal voor. In 2006 domineerde de spiering de vislevensgemeenschap (met een aandeel van bijna 35%), de andere jaren ontbrak deze soort. De zeldzame soorten die weinig werden aangetroffen waren o.a. de bittervoorn, kleine modderkruiper, zeelt, tiendoornige stekelbaars, zeeforel, grote marene, houting, bot, barbeel en sneep (figuren 85-87).
63
Relatieve frequentie van de vissoorten in de IJssel/Zwolle (NL) in 2004 (n= 16.543) 50
30
0,01
0,01
0,01
0,01
0,01
0,01
0,01
0,01
0,01
0,02
0,04
0,04
0,04
0,13
aa riv ka l ie rpe rg r ro nd sp el ie ru ri n g is vo or n ko lb l e ba i rb ee l sn dr ee ie p d. sn st e hy ke oek br lb aa id e rs ka rp gie er be ac l ht ig e bi b tt er ot vo or n ze el t
0,05
0,59
po s br bl ase an m kv oo rn sn wi oe n d kb e riv aa ie rs rb aa ro rs of bl ei
0
0,13
1,17
10
0,62
6,43
20 4,67
aandeel [%]
40
vissoort
Fig. 85: Relatieve frequentie van de vissoorten op ICBR-bemonsteringslocatie XVI IJssel / Zwolle in 2004 Relatieve frequentie van de vissoorten in de IJssel/Zwolle (NL) in 2005 (n= 22.912) 50
30 20
vissoort
0,004
0,004
0,004
0,004
0,01
0,01
0,01
0,02
0,02
0,02
0,03
aa ka l dr rp ie er d. st sno ek e k ri el b vi er aar gr g s ot ro n e m de ar l en e tie bo nd t . st gi e ek b el el ba a ho rs ut in g
0,04
0,05
0,08
0,10
0,14
bl an po kv s oo br rn as em w in sp de ie ri ng ri alv vi er er ba ar s k sn ol oe b le kb i aa ro rs of bl e sn i ee p
0
0,20
2,58
10
0,49
12,02
aandeel [%]
40
Fig. 86: Relatieve frequentie van de vissoorten op ICBR-bemonsteringslocatie XVI IJssel / Zwolle in 2005 Relatieve frequentie van de vissoorten in de IJssel/Zwolle (NL) in 2006 (n= 1027)
0,10
0,10
ze
ef o
re l
0,10
bo t
0,10
0,10
0,10
0,19
0,19
0,19
0,19
0,49
aa kb l aa rs ko lb l hy riv r o ei ie of br rd bl id on e e de i ka r r pa dr pe ie d ra d. ch st ek tige el kl ba ei ar ne s m al od v de er rk ru ip er sn oe se k rp el in g
sn oe
se nk m vo riv or n ie rb aa rs w in de bl a
br a
in g sp ie r
po s
0
0,88
1,66
1,95
10,22
10
6,62
20
20,16
30
21,91
aandeel [%]
40
34,76
50
vissoort
Fig. 87: Relatieve frequentie van de vissoorten op ICBR-bemonsteringslocatie XVI IJssel / Zwolle in 2006
3.6.4 Oude Maas In de Oude Maas (ICBR-bemonsteringslocatie XVII) werden over de jaren gezien bijzonder grote verschillen in de relatieve frequenties vastgesteld. Bot, alver en aal kwamen beurtelings het vaakst voor. De winde, brasem, kolblei en snoekbaars waren steeds relatief talrijk. De rivierprik, snoek, riviergrondel, rivierdonderpad, driedoornige
64
stekelbaars, ruisvoorn en barbeel behoren tot de zeldzame soorten. In 2004 en 2005 werden sporadisch zeebaarzen gevangen. Relatieve frequentie van de vissoorten in de Oude Maas (NL) in 2004 (n= 658)
29,94
40
rs
br id e
ka r
riv
ze eb aa
ie rg r
on de l
0,15
0,15
0,30
0,30
is vo or n
ru
riv
pe ra
ch ti g e
po s
ie rb a
riv
sn o
ar s
w in de
ek ba ar s
bl ei ko l
as em br
aa l
bo t bl an kv oo rn
0
ie rp rik
0,30
1,06
2,43
4,71
10
7,29
7,29
13,53
20
14,89
17,63
aandeel [%]
30
hy
vissoort
Fig. 88: Relatieve frequentie van de vissoorten op ICBR-bemonsteringslocatie XVII Oude Maas in 2004
50
riv
0,15
ar s
ze eb a
ie rp rik
0,15
e
s po
pe ra
rid
e
ka r
riv
riv
ch tig
ie rg ro nd ie el rd on de rp ad
rs
ie rb aa
le i
riv
sn oe
ro
of b
bo t
kb a
ar s
aa l
bl ei ko l
br as em
w in d
e bl an kv oo rn
al ve r
0
0,30
0,46
1,06
1,21
2,43
4,25
4,55
5,31
5,46
10
8,35
10,62
20
0,15
30 15,63
aandeel [%]
40
39,91
Relatieve frequentie van de vissoorten in de Oude Maas (NL) in 2005 (n= 659)
hy b
vissoort
Fig. 89: Relatieve frequentie van de vissoorten op ICBR-bemonsteringslocatie XVII Oude Maas in 2005 Relatieve frequentie van de vissoorten in de Oude Maas (NL) in 2006 (n= 345)
ba
rb e
el
k sn oe
le i of b ro
bl ei
po .s s te ke lb aa rs dr ie d
vissoort
ko l
bl an kv oo rn
al ve r
ar s
ek ba
sn o
ie rg r
on de l
t bo riv
ar s
riv ie rb a
e
as em br
w in d
aa l
0
0,29
0,58
0,58
0,87
0,87
4,35
4,64
4,64
6,09
7,83
6,09
10,43
10
8,41
20
13,91
aandeel [%]
30
30,43
40
Fig. 90: Relatieve frequentie van de vissoorten op ICBR-bemonsteringslocatie XVII Oude Maas in 2006
65
3.6.5 IJsselmeer XVIII Vrouwezand De pos domineert de visstand in het IJsselmeer. De hoeveelheden baars en snoekbaars bleven de laatste jaren (2005-2007) op een vergelijkbaar niveau. De aanwas van blankvoorn was in 2006/2007 daarentegen matig ten opzichte van voorgaande jaren; in 2007 was de stand uitermate laag. Vóór 2003 was de spieringpopulatie in het IJsselmeer relatief stabiel, maar in 2003 was ze uitzonderlijk klein en in 2004 bleek ze voor zeer weinig nageslacht te zorgen. In 2006 was bot vrijwel afwezig in de najaarsbemonstering in het IJsselmeer, ondanks een lichte stijging van de rekrutering in de Waddenzee. In 2007 is het botbestand in het IJsselmeer licht toegenomen, mede dankzij een sterke nulgroep. In verschillende monitoringsreeksen wordt een duidelijke toename van het aantal houtingen waargenomen, afkomstig van uitzetprogramma’s in Duitsland. De glasaalintrek in het IJsselmeer was in 2006/2007 zeer laag en ook de aalstand vertoonde wederom een daling. De zoutwater- / brakwatersoorten sprot, diklipharder en dikkopje werden in het Rijnstroomgebied alleen aangetroffen in het IJsselmeer. Relatieve frequentie van de vissoorten in het IJsselmeer in 2004
60
39,33
50
Elektrokor
40
28,39
aandeel [%]
Grote kuil
56,81
70
66,26
80
30
0,00 0,00
0,00 0,00
0,00 0,00
0,00 0,00
0,02 0,01
0,02 0,02
0,00 0,44
0,01 0,12
dr
aa l ie d. w in st d ek el e ba ar s k riv olb l ie rg ei ro nd el sp ro t al ve r
0,05 0,30
0,28 0,06
do b nd ot er pa d
ri v ie r
ri v
po s ie rb aa bl rs an kv oo r sp n i sn e r i n g oe kb aa rs br as em
0
0,49 0,82
3,02 1,36
10
1,43 0,58
20
vissoort
Fig. 91: Relatieve frequentie van de vissoorten op ICBR-bemonsteringslocatie XVII Vrouwezand / IJsselmeer in 2004. De waarde 0,00 in de grafiek betekent dat er per hectare te weinig vissen zijn gevangen om ze als aandeel aan de totale vangst weer te geven (dit geldt voor de figuren 91 – 94).
66
10
0
vissoort 0,00 0,00
50
0,00 0,00
60
0,00 0,00
70
0,00 0,01
0,01 0,00
0,00 0,02
0,01 0,01
0,00 0,01
0,02 0,10
0,07 0,03
0,00 0,65
20
0,37 0,15
0 0,00 0,00
0,00 0,00
0,00 0,00
0,00 0,00
0,00 0,00
0,00 0,03
0,00 0,00
0,00 0,43
0,04 0,15
0,85 0,34
0,43 0,10
1,81 0,56
10
0,63 0,20
30 13,99
20 13,37 23,53
30
0,78 0,27
80 35,44
40
5,45 4,35
90 48,04
60,80
60
13,15 15,18
p sp os riv ieri ie ng r bl baa an r kv s o b or sn ras n oe em kb aa rs bo t riv aa dr ierd w l ie on ind d. s de e di tek rpa kl e ip lb d ha a a gr r d rs ot er e s m h od o p. de uti n riv rkru g ie ip rg e ro r nd el
50
79,48 78,65
aandeel [%]
70
bo gi t eb e dr riv sp l i e ier ro gr d. g t o t st ro e e k nd m od el b el d e aa rk rs ru i di p er kk op ka j e rp ho er ut in g
riv p ie o s r bl b aa an rs kv o br orn sn a s oe em kb a sp ars ie ri n g aa w l in de
aandeel [%]
Relatieve frequentie van de vissoorten in het IJsselmeer in 2005
Grote kuil
Elektrokor
vissoort
Fig. 92: Relatieve frequentie van de vissoorten op ICBR-bemonsteringslocatie XVII Vrouwezand / IJsselmeer in 2005
Relatieve frequentie van de vissoorten in het IJsselmeer in 2006
Grote kuil
Elektrokor
40
Fig. 93: Relatieve frequentie van de vissoorten op ICBR-bemonsteringslocatie XVII Vrouwezand / IJsselmeer in 2006
67
90 80
82,76 73,48
100
Relatieve frequentie van de vissoorten in het IJsselmeer in 2007
Grote kuil Elektrokor
60 50 40
0,00 0,00
el
0,00 0,01
ie r
gr
on d
0,00 0,00
aa l ri v
0,00 0,03
oe kb aa rs te ke lb aa rs ri v w ie i nd rd e on de rp di ad kl ip ha rd er dr
ie d
.s
sn vissoort
0,01 0,00
0,01 0,00
0,10 0,03
0,01 0,12
0,14 0,04
bo t
m
n oo r kv
bl an
sp
ie r
in g
s ba ar
ri v
ie r
po s
0
as e
10
3,94 1,77
11,35
20
br
30
1,67 1,44
23,03
aandeel [%]
70
Fig. 94: Relatieve frequentie van de vissoorten op ICBR-bemonsteringslocatie XVII Vrouwezand / IJsselmeer in 2007
3.6.6 Overig onderzoek Actieve vismonitoring 2005/2006 In het winterhalfjaar van 2005/2006 werden in het kader van de actieve vismonitoring 36 soorten geregistreerd, waaronder drie exoten (WIEGERINCK et al., 2006). De blankvoorn kwam het vaakst voor, gevolgd door de brasem, pos, rivierbaars en snoekbaars. De blankvoorn en de brasem bereikten ook de grootste biomassa. In alle gebieden overheersten eurytope soorten. Limnofiele en rheofiele soorten werden zelden aangetroffen. De verhouding tussen de gilden vertoonde amper veranderingen t.o.v. 2000. Slechts een klein deel van de visfauna bestond uit uitheemse soorten, waarbij de roofblei de grootste dichtheid en verspreiding vertoonde. Sinds 2004/2005 worden geregeld kleine aantallen donaubrasems geregistreerd. De marmergrondel heeft zich gevestigd en regelmatig worden ook van deze soort enkele exemplaren gezien. Het onderzoek vond plaats op de volgende trajecten (vgl. fig. 95): Actieve vismonitoring Beneden Rivieren: Getijden Lek Getijden Maas: Beneden IJssel: Gelderse Poort Grensmaas;
Hollands Diep (12), Oude Maas (13), Nieuwe Merwede (11) Getijden Lek (10) Getijden Maas (9) Benedenloop Gelderse IJssel (3) Rijn (5) en bovenlopen van de Waal (6), de Neder-Rijn (7) Gelderse IJssel (4) Grensmaas (8)
68
Noordzee
1
3
10
Gelderse Poort
3
4
7
10 5
13
x
11 6
11
5
9
34
12
19
32 28
Benedenrivieren
29
6 14
2
4
x
x
Vecht
7
9 8
15 17
23 27
21 18
22
26
31
25
16
20 Rijn
30 24
8
33 Schelde Maas
Fig. 95: Bemonsterde gebieden voor de “Actieve vismonitoring Nederland” in 2005/2006 (links) en de “Passieve vismonitoring Nederland” in 2006 (rechts)
Passieve vismonitoring (vangsten in fuiken in 2006) In 2006 werden 86.667 zoetwatervissen geregistreerd in fuiken (18.223 bemonsteringen; locaties: vgl. fig. 95, rechts). Het algehele resultaat wordt samengevat in fig. 96. De meest voorkomende soorten waren de aal, bot, spiering, alver en driedoornige stekelbaars. Van de anadrome trekvissen werden geregistreerd de rivierprik, zeeprik, houting, fint, zeeforel en zalm (in afnemende volgorde van voorkomen). Tot de uitheemse soorten behoren de roofblei, giebel, marmergrondel (n > 100) en de minder vaak voorkomende zonnebaars, donaubrasem, blauwneus, graskarper en steurachtigen (n = > 10 - < 100). De regenboogforel, goudvis, bronforel, bruine Amerikaanse dwergmeerval, Amerikaanse hondsvis, marmerkarper, blauwband en zwarte Amerikaanse dwergmeerval werden sporadisch gevangen en waargenomen.
69
Aal Bot Spiering Alver Driedoornige stekelbaars Winde Kolblei Roofblei Snoek Riviergrondel Meerval Rivierprik Karper Zeeprik Ruisvoorn Houting Zeelt Barbeel Giebel Marmergrondel Rivierdonderpad Fint Zeeforel Zalm Kroeskarper Zonnebaars Donaubrasem Kopvoorn Blauwneus Kleine modderkruiper Graskarper Grote modderkruiper Steurachtigen Vetje Bermpje Sneep Tiendoornige stekelbaars Kwabaal Regenboogforel Beekprik Serpeling Goudvis Bronforel Bruine dwergmeerval Bittervoorn Amerikaanse hondsvis Grootkopkarper Blauwband Gestippelde alver Beekforel Zwarte dwergmeerval 0.1
1
10
100
1000
10000
100000 Inheems Exoot
Fig. 96: Totale aantallen geregistreerde zoetwatersoorten binnen het fuikenprogramma uitgevoerd in 2006
70
3.6.7 Totale lijst van de vissoorten in de Rijndelta De vissoortenlijst bevat naast de bovengenoemde soorten ook de soorten die zijn vastgesteld bij andere monitoringsmaatregelen waar hier niet nader op wordt ingegaan (incl. actieve vismonitoring). Tab. 18: Lijst van de vissoorten in de Rijndelta in de periode 2004-2006 (uitheemse soorten in het rood; in Nederland worden de roofblei (*) en de meerval (**) beschouwd als uitheemse soorten (Bern\T-PVS 2001\tpvs06e_2001)) Vissoort aal
kroeskarper
alver
kwabaal
Amerikaanse hondsvis
marmergrondel
barbeel
marmerkarper
beekforel
meerval (**)
beekprik
pos
bermpje
regenboogforel
bittervoorn
rivierbaars
blankvoorn
rivierdonderpad
blauwband
riviergrondel
blauwneus
rivierprik
bot
roofblei (*)
brasem
ruisvoorn
bronforel
serpeling
bruine Amerikaanse dwergmeerval
sneep
dikkopje
snoek
diklipharder
snoekbaars
donaubrasem
spiering
driedoornige stekelbaars
sprot
elft
steurachtige
fint
tiendoornige stekelbaars
gestippelde alver
vetje
giebel
winde
goudvis
zalm
graskarper
zeebaars
grote marene
zeeforel
grote modderkruiper
zeelt
houting
zeeprik
karper
zonnebaars
kleine modderkruiper
zwartbekgrondel
kolblei
zwarte Amerikaanse dwergmeerval
kopvoorn
71
3.7 Actuele lijst van de vissoorten in het Rijnsysteem Tab. 19: Vissoortenlijst voor het gehele Rijnsysteem voor de periode 2003-2006 (vgl. fig. 97) (Aantal soorten: 67, incl. drie forelvarianten, steurachtigen en Coregonus sp.) (uitheemse soorten in het rood; (*) status onduidelijk; (**) in Nederland worden de meerval en de roofblei beschouwd als uitheemse soorten)
VISSOORT aal
Alpenrijn
Hoogrijn
DuitsFranse Bovenrijn
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
alver
Middenrijn
Duitse Nederrijn
Rijndelta
Amerikaanse hondsvis
X
barbeel
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
beekprik
X
X
bermpje
X
X
bittervoorn
X
X
blankvoorn
X
X
blauwband
X
X
X
X
X
beekforel
X
blauwneus
X X
X
bot brasem
X
X
X
bronforel bruine Amerikaanse dwergmeerval
X
X
X
Coregonus sp.
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X X X
X
X
dikkopje
X
diklipharder
X
donaubrasem driedoornige stekelbaars
X
elft elrits
X
X
X
X
X
X
X
X
X
fint
X
gestippelde alver
X
X
giebel
X
X
X X
goudvis
X
graskarper
X
X
grote marene
X
grote modderkruiper
X
X
houting karper
X
Kesslers grondel
kolblei X
kroeskarper kwabaal
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
marmergrondel
X
marmerkarper meerforel
X X
kleine modderkruiper
kopvoorn
X
X
X X X
X
X X
X
X
72
meerval (**)
X
X
X
X
X
pos
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
regenboogforel
X
rivierbaars rivierdonderpad
X
riviergrondel rivierprik
X X
X
X
X X
X
X
X
X
roofblei (*) (**)
X
X
X
X
X
ruisvoorn
X
X
X
X
serpeling
X
X
X
X
X
sneep
X
X
X
X
X
X
snoek
X
X
X
X
X
snoekbaars
X
X
X
X
X
spiering
X
sprot
X
steurachtige sufia-voorn
X X
X
tiendoornige stekelbaars
X
vetje
X
X
X
X
X
X
winde
X
X
X
X
witvingrondel
X
zalm
X
X
X
X
vlagzalm
X
X
zeebaars
X
zeeforel zeelt
X
zeeprik zonnebaars zwartbekgrondel zwarte Amerikaanse dwergmeerval
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X X
X X
Fig. 97 geeft een overzicht van de soortenaantallen en de frequentie van de vissoorten op de zes Rijntrajecten (vgl. tab. 19). In totaal werden er 67 vissoorten vastgesteld (zonder het IJsselmeer).
73
be ko ek aa p fo l se vo rel rp or n ba e lin rb g ko ee ri vi ri br lbl l er vi as e do er e i nd ba m er ars p sn ad ka oe rp k e re p r sn os ge nb ro e e o b l o o fb p an gf le kv ore i oo l be ze rn rm elt pj sn m alv e oe ee er kb rv aa al vl win rs a br gz de bi o a tt nf lm er o r ri voo el vi r er n m p gi rik ar e m er z be gr a l l o ze n m e de ze for l kw ep e l r r zo uis ab ik nn vo aa eb or l dr ie b be aa n d . la e r st uw k p s e k b rik el an ba d ri vi a kr erg elr rs oe ro it kl g s ei es s n ka d ne t i e m ppe rpe l o v l d C dd e e t r or e a je e g rk lv on ru er us ipe K es g sp r s l ra er sk b . gr s a ot gr rp ot e on er m de zw od l h ar de ou elf t b rk ti t r ek u ng i g p m r e su e ond r f e e A t d b ia- rfo l m ie o la vo re e r nd n u o l ik . au wn rn aa s t b e ns ek ras us e elb em ho a zw nd ar ar sv s te gr i A m ot go fi s m a e u nt . rm m d v dw a i s e r erk ren gm ar e br p st s ee er ui ne w eu pie rva Am itv rac rin l in h g . dw z gro tige er e e nd gmba el eears rv al
frequentie
Aantal vissoorten op de zes Rijntrajecten (in totaal: 67 soorten)
Rijndelta
D Nederrijn
Middenrijn
D-F Bovenrijn
Hoogrijn
Alpenrijn 0
Fischartenzahl 10 20 30 40 50 60 70
Alpenrijn Hoogrijn D-F Bovenrijn Middenrijn D Nederrijn Rijndelta
12 40 50 29 34 60
Frequentie van de vissoorten op de zes Rijntrajecten
1,0
0,9
0,8
0,7
0,6
0,5
0,4
0,3
0,2
0,1
0,0
Fig. 97: Aantal soorten (bovenaan) en frequentie van de vissoorten (onderaan) op de zes Rijntrajecten (vgl. tab. 19, zonder het IJsselmeer) vissoort
74
4.
Beoordeling
4.1 Beperkende factoren voor een herstel van de vispopulaties en voorstellen voor maatregelen De huidige waterkwaliteit van de Rijn is vanuit het oogpunt van de saprobie waarschijnlijk geen beperkende factor voor de visfauna, omdat deze zo goed als volledig beantwoordt aan de typespecifieke omstandigheden. Toch vertoont de visstand ernstige tekorten die gedeeltelijk kunnen worden verklaard door specifieke regionale veranderingen in en gebruiksfuncties van het water. Opvallend in alle geëvalueerde onderzoeken aan de Duits-Franse Bovenrijn, Nederrijn en Rijndelta is het blijvende rekruteringstekort voor stagnofiele soorten en soorten die een deel van hun levenscyclus doorbrengen in nevenwateren. Hier doen de morfologische tekorten van de hoofdstroom (oeververdediging) en vooral het gebrek aan uiterwaardwateren en de sterk beperkte overstromingsdynamiek zich blijkbaar gevoelen. Voor een voldoende “visproductie” wat soorten en aantal individuen betreft, ontbreekt het in de Nederrijn aan de nodige paaigronden en opgroeihabitats (SCHÜTZ, 2007). Dit vormt evenwel niet alleen in de Nederrijn, maar vooral ook in de Duits-Franse Bovenrijn een probleem (KORTE, 1999). Nagenoeg alle soorten die behoren tot de “fytofiele” voortplantingsgilde (bijv. ruisvoorn, snoek, kleine modderkruiper, kolblei; vgl. karakterisering van de vissoorten in stromende wateren in de BIJLAGE) en soorten die hun juveniele fase voornamelijk doorbrengen in nevenwateren (bijv. brasem) ondervinden hiervan invloed. In de door stuwen gereguleerde zuidelijke Duits-Franse Bovenrijn, Hoogrijn en Alpenrijn worden blijvende rekruteringstekorten vastgesteld bij stromingsminnende (rheofiele) en veeleisende grindpaaiers (de “lithofiele” voortplantingsgilde). Het ontbreken van anadrome trekvissen in de zuidelijke Duits-Franse Bovenrijn en de Hoogrijn is voornamelijk te wijten aan het feit dat de longitudinale passeerbaarheid niet is hersteld (zie hieronder). In de Alpenrijn zijn de belangrijkste beperkende factoren de waterbouwkundige ingrepen en het gewijzigde afvoerregime, teneinde met waterkracht elektriciteit op te wekken (de watertoevoer naar de krachtcentrales wordt geregeld naar het elektriciteitsverbruik, wat zorgt voor pieken en dalen in de afvoer) (o.a. EBERSTALLER et al., 2007). Ook de afscheiding van de zijrivieren en de benedenloop leidt tot problemen. Waterbouwkundige ingrepen en de stuwing van het water aan waterkrachtcentrales zijn eveneens in de Hoogrijn de voornaamste oorzaken voor de tekorten in de soortensamenstelling en de biomassa van de visfauna. De huidige problemen met de visstand, de beperkte rekrutering van jonge vissen en de ruimtelijke verspreiding van de vlagzalm (dominerende soort) zijn voorbeelden van dergelijke tekorten. Ook de achteruitgang van de sneep komt voort uit de harde waterbouwkundige ingrepen en het gebruik van de waterkracht van de Rijn voor elektriciteitsopwekking (vgl. MAIER, 2006). De ontwikkeling van de populaties van anadrome trekvissen is direct afhankelijk van de bereikbaarheid en passeerbaarheid van de paaiwateren (vgl. 4.4 - tab. 20 voor de zalm). De vooruitgang die de afgelopen tien jaar op dit gebied is geboekt, komt tot uitdrukking in een groeiend aantal terugkerende vissen, vooral zalmen en zeeprikken, en in een forse toename van de voortplanting in de bereikbare wateren (hfst. 4.4). Een van de essentiële factoren in de achteruitgang van de aal is de hoge sterfte aan waterkrachtcentrales bij de stroomafwaartse trek. 75
Maatregelen die in aanmerking komen voor de verbetering van de visfauna zijn naast het zoeken naar en vervolgens reduceren van de bronnen van verontreiniging vooral acties die de rivier weer verbinden met de uiterwaarden. Mogelijke voorbeelden hiervan zijn het aantakken van dichtbegroeide nevenwateren, de aanleg van terrasvormig afgegraven wateren en gestuwde uiterwaardwateren met verbinding naar de vismigratieroutes, de creatie van doorstroomde zones in de uiterwaarden gecombineerd met een netwerk van stilstaande wateren, het aantakken van doorstroomde nevengeulen (als alternatief hiervoor evt. langsdammen) (SCHÜTZ, 2007). Andere geschikte maatregelen om opgroeihabitats te herstellen, zijn het gedeeltelijk verwijderen van de oeververharding in gebieden met zacht glooiende oevers en/of de aanleg van golfbrekende strekdammen. Een tweede accent ligt op het herstel van de longitudinale passeerbaarheid van de Rijn (Haringvliet, stuwen in de zuidelijke Duits-Franse Bovenrijn) en zijn zijrivieren. Dit aspect is van essentieel belang, vooral voor de vestiging en het behoud van de populaties anadrome trekvissen die zich momenteel aan het opbouwen of herstellen zijn (SCHNEIDER, 2008; in voorbereiding). Een belangrijk uitgangspunt voor de planning van maatregelen is het rapport over het biotoopnetwerk aan de Rijn dat de ICBR in 2006 heeft gepubliceerd.
4.2 Veranderingen in het soortenbestand sinds de onderzoeken in de hoofdstroom van de Rijn in 1990, 1995 en 2000 en veranderingen in de dominantieverhoudingen op afzonderlijke Rijntrajecten Bij de soortenaantallen kan noch in de loop van de rivier, noch in de ontwikkeling sinds het midden van de jaren negentig van de vorige eeuw een duidelijke trend worden ontdekt. Een (positieve) uitzondering hierop wordt gevormd door het traject Iffezheim – Gambsheim. Hier heeft – zoals blijkt uit de monitoringsresultaten van beide vispassages – het herstel van de longitudinale passeerbaarheid ertoe geleid dat anadrome soorten die waren verdwenen uit de rivier (de zalm, de zeeforel, de zeeprik, de elft en met grote waarschijnlijkheid ook de rivierprik) weer voorkomen boven de stuw van Gambsheim (tot aan de stuw van Straatsburg). Een andere positieve trend, die evenwel beperkt blijft tot de watersystemen waarvan de longitudinale passeerbaarheid is hersteld, wordt zichtbaar in de natuurlijke voortplanting van de zalm (vgl. tab. 20 in hfst. 4.4). Negatief is daarentegen de aanwezigheid van nieuwe uitheemse soorten. Onder andere door deze nieuwkomers is het aantal soorten licht gestegen van 63 (vaststellingen in 1996 – 2000) naar 67.
76
De nieuwe uitheemse vissoorten die zich sinds het vorige onderzoek in 2000 bij de vislevensgemeenschap hebben gevoegd, zijn de zwartbekgrondel en de Kesslers grondel. Het oorspronkelijke areaal van de zwartbekgrondel ligt in de Zwarte Zee en de Zee van Azov, van waaruit de soort de zijrivieren intrekt; vermoedelijk is de zwartbekgrondel via de Donau of met het ballastwater van schepen naar het Rijnsysteem gemigreerd. De Kesslers grondel is oorspronkelijk afkomstig uit de kustwateren en riviermondingen van de Zwarte Zee en de Kaspische Zee. De soort dook in 1994 voor het eerst op in de Oostenrijkse Donau, waar ze waarschijnlijk met het ballastwater van vrachtschepen onbedoeld was terechtgekomen. De spoedige vestiging van grote populaties in de Main en de bovenloop van de Donau en de snelle verbreiding hebben aangetoond dat hier sprake is van invasieve soorten met een uitgesproken neiging tot verspreiden waarvoor de levensomstandigheden in bouwkundig aangepaste rivieren met steenbestorting blijkbaar optimaal zijn. De Amerikaanse hondsvis en de zwarte Amerikaanse dwergmeerval (sporadische vaststellingen) zijn waarschijnlijk uitgezet. Nieuw in de soortenlijst is ook de zeebaars, die af en toe vanuit de Noordzee de riviermondingen intrekt. Omdat er in het monitoringsprogramma voor het eerst rekening werd gehouden met de Alpenrijn is er nog een andere nieuwkomer in de soortenlijst: de meerforel, een ecotype van dit specifieke Rijntraject. De belugasteur (in tegenstelling tot “steurachtigen”) en de zilverkarper (uitheems) werden sinds het laatste onderzoek in 2000 niet meer aangetroffen. De enige inheemse vissoort die nog steeds niet voorkomt, is de in heel Europa acuut met uitsterven bedreigde Atlantisch steur. De sufia-voorn, een soort die in 2000 niet was geregistreerd, werd vastgesteld in de Alpenrijn en de Hoogrijn. De beoordeling van de dominantieverhoudingen moet afrekenen met veel onzekerheden, omdat de vangstcijfers in grote mate afhankelijk zijn van de toegepaste methode en het tijdstip van het onderzoek en omdat alle methodes (fuiken, elektrovisserij, netten) selectief werken voor bepaalde soorten; bovendien kennen de populaties van jaar tot jaar grote natuurlijke schommelingen (vgl. figuren 98 en 99). Met inachtneming van een zekere voorzichtigheid kunnen de volgende trends worden gepostuleerd:
¾ De vislevensgemeenschap wordt verder gedomineerd door soorten die relatief weinig eisen stellen (blankvoorn, brasem, kopvoorn, rivierbaars, alver). In de Middenrijn zijn de rheofiele soorten barbeel en sneep nog steeds talrijk vertegenwoordigd.
¾ De blankvoorn blijft sinds de inventarisatie in 2000 de meest voorkomende soort in de Rijn en bereikt ook de hoogste frequentie.
¾
De roofblei is er sterk op vooruit gegaan, zowel wat het aantal (een zeer duidelijke lokale toename in de Hoogrijn en in Iffezheim in 2007) als de ruimtelijke verspreiding betreft (in de Hoogrijn heeft de soort zich stroomopwaarts verbreid; BAFU, 2008; GUTHRUF, 2008). Bovendien worden er steeds meer grote exemplaren geregistreerd, die ook als predator geen onbelangrijke rol zouden kunnen spelen.
¾
De populaties van de fytofiele en stagnofiele soorten (o.a. de ruisvoorn, zeelt, kroeskarper) zijn niet gegroeid, wat strookt met de nog steeds gebrekkige habitatsituatie (tekort aan uiterwaardwateren; zie hierboven).
De visdichtheden en de visbiomassa zijn sinds de jaren tachtig van de vorige eeuw overduidelijk gedaald (vgl. LELEK, & KÖHLER, 1989). Bijzonder veelzeggend zijn in dit verband gegevens uit Noordrijn-Westfalen (SCHÜTZ, 2007) (fig. 99) en resultaten van tellingen in de fuiken in de Moezel bij Koblenz (SCHNEIDER, 2007) (fig. 98).
77
De visdichtheden in de Nederrijn in Noordrijn-Westfalen zijn sinds de eerste monitoring in 1984 (fig. 99) flink kleiner geworden. De hoge dichtheden van 1984 konden overwegend worden verklaard door de dominantie van de blankvoorn. Tussen 1984 en 1993 gingen de visdichtheden er het meest op achteruit. Het ongeval in de Sandozfabriek in november 1986 zou mede verantwoordelijk kunnen zijn voor de ernstige teruggang. Sinds 1993 is de visdichtheid min of meer stabiel op laag niveau. Volgens experts in Noordrijn-Westfalen kan deze ontwikkeling worden geïnterpreteerd als een reactie op de verbetering van de waterkwaliteit in de Rijn en zijn zijrivieren met de bijbehorende afname van de organische belasting in de periode 1984 – 1993 (SCHÜTZ, 2007). Opvallend zijn ook de sterke schommelingen over de Rijn zelf in de loop van een jaar. Vanaf ongeveer 1995 laat de visdichtheid, per jaar gemiddeld over alle bemonsterde trajecten in Noordrijn-Westfalen, geen significante verschillen tussen de jaren meer zien. Dat wil zeggen dat de visdichtheid de afgelopen tien jaar nog wel variatie vertoonde, maar dat er in de Nederrijn in Noordrijn-Westfalen geen stijgende of dalende trend in de populatiedichtheid kon worden vastgesteld. Deze interpretatie wordt in hoofdlijnen bevestigd door de tellingen aan verschillende controlestations (vgl. resultaten van de monitoring in Iffezheim en Gambsheim in de BIJLAGE). Getelde vissen in de fuik in Koblenz in 1993-2007 (n= 5997) 1100 1000 meerval alver zeelt schubkarper salvelinus blankvoorn regenboogforel roofblei sneep zeeprik zeeforel zalm karper snoek kolblei giebel kopvoorn brasem baars barbeel beekforel winde
900 800 700 600 n 500 400 300 200 100 0 1993
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
jaar
Relatieve aandelen van de vissoorten in de fuik in Koblenz in de jaren 1993-2007 (n= 5997) 100% 90% 80%
aandeel [%]
70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0% 1993
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
meerval alver zeelt schubkarper salvelinus blankvoorn regenboogforel roofblei sneep zeeprik zeeforel zalm karper snoek kolblei giebel kopvoorn brasem baars barbeel beekforel winde
jaar
Fig. 98: Het voorbeeld van de absolute en relatieve vangsten in de vispassage van Koblenz (Moezel) wijst op sterk variërende dominantieverhoudingen, vooral bij zeer veel voorkomende vissoorten, zoals de blankvoorn, brasem, barbeel en kopvoorn. Schommelingen in de populaties zijn hiervan de oorzaak, maar in het geval van de fuiken in Koblenz ligt de variatie ook aan het gemak of integendeel de moeite waarmee vissoorten tijdens hun migratieperiode de vispassage kunnen vinden, wat dan weer afhangt van de afvoer in de Moezel. Toch lijkt zich in de dichtheden een dalende trend af te tekenen.
78
Fig. 99: Voorbeeld uit de Duitse Nederrijn: visdichtheden in ind./ha uit de langlopende monitoring van 1984 tot 2006 op 31 trajecten in de Rijn in Noordrijn-Westfalen
In de Hoogrijn is de daling van het aantal vissen zeer frappant. Bij de aal kan in de Hoogrijn zowel tussen 1985 en 2005 als tussen 1995 en 2005 een bijzonder zware teruggang worden vastgesteld. Vissers vangen nog slechts half zo veel alen als tien of twintig jaar geleden, maar bij de stroomopwaartse trek is de achteruitgang helemaal opvallend: het aantal alen dat in 2005 optrok bedroeg nog slechts 8% van het aantal in 1995 en 3% van dat in 1985. Deze vaststellingen zijn een duidelijke aanwijzing voor het feit dat de aaldichtheid in de Hoogrijn de afgelopen twintig jaar fors is gedaald. De achteruitgang van de sneep is al net zo duidelijk: in 2005 trokken nog maar amper half zo veel snepen stroomopwaarts als in 1995 en ten opzichte van 1985 was het nog slechts een vijfde. Een soortgelijke trend kan ook worden vastgesteld bij de barbeel (tussen 1995 en 2005 een daling tot ongeveer 40%) en de blankvoorn (t.o.v. 1985 een daling tot 28% in 1995 en tot 11% in 2005). Als belangrijkste oorzaak voor de neergang van rheofiele soorten (vooral ook de sneep en de vlagzalm) is het verlies van leefgebied door de opstuwing van de Rijn aangewezen. Ook de snoek en de snoekbaars komen zowel in vangsten als bij de visoptrek nog slechts half zo vaak voor als in 1985. Over het algemeen kan worden gesteld dat over de langere periode 1985-2005 meer soorten in aantal zijn afgenomen dan over de kortere periode 1995-2005. De uitheemse roofblei heeft zijn populatie zien groeien en heeft zich de afgelopen jaren tot in de Hoogrijn verspreid (hij heeft zijn areaal t.o.v. 1995 met ongeveer 29 km stroomopwaarts uitgebreid). Ook in de Alpenrijn zijn de dichtheden thans laag. Zoals blijkt uit het onderzoek naar de effecten van de pieken in de afvoer en de daarmee gepaard gaande vertroebeling van de Alpenrijn (EBERSTALLER, et al., 2000) komt de Alpenrijn zelf voor veel vissoorten, vooral salmoniden, praktisch niet in aanmerking als paaigebied. Dit wordt ook bevestigd door het kleine aantal jonge vissen dat wordt gevangen in de Alpenrijn. De visstand is doorgaans extreem laag. Ook als er rekening wordt gehouden met onnauwkeurigheden in de gebruikte methode liggen de biomassa’s nog onder de waarden voor vergelijkbare rivieren die eveneens zijn aangetast door antropogene invloeden. Gemiddeld zijn de berekende biomassa’s op de trajecten boven de Buchser Schwelle iets lager dan onder de Schwelle (3-8 kg/ha t.o.v. 10-12 kg/ha). De enigszins hogere waarden in de sterker antropogeen beïnvloede benedenloop zijn het resultaat van de verder benedenstrooms fors groeiende meerforelpopulatie.
79
4.3 Beoordeling van de ecologische toestand van de Rijn voor het kwaliteitselement vissen conform bijlage V KRW voor de visfauna (samenstelling, abundantie en leeftijdsopbouw) Uitgaande van de huidige stand van de kennis kunnen de Rijn of afzonderlijke Rijntrajecten nog niet of slechts onder groot voorbehoud worden beoordeeld, omdat er voor een rivier met de afmetingen van de Rijn of voor grote stromen in het algemeen nog geen vastgestelde methode bestaat. Bij de beoordeling van de Rijn voor het kwaliteitselement vissen conform bijlage V KRW voor de visfauna moet er rekening worden gehouden met de volgende methodische problemen en algemene voorwaarden (vgl. ook SCHÜTZ, 2007; LUWG, 2008):
¾ De visstand (dominantieverhoudingen, dichtheden) varieert sterk tussen
afzonderlijke jaren en binnen een jaar. Ten grondslag daaraan liggen complexe predator-prooi-mechanismen en hydrologische factoren die een grote invloed hebben op de rekrutering van jonge vissen en de mortaliteit in de leeftijdscategorieën > 0+. Het verband met morfologische tekorten of verontreiniging van de wateren kan slechts in zeer beperkte mate worden gelegd en dient nauwkeurig te worden onderzocht (met een dicht bemonsteringsnet en snel opeenvolgende monsternames).
¾ Met elektrovisserij kan in grote rivieren alleen de dicht bij de oever levende
visfauna worden geregistreerd. Bovendien laten niet alle soorten zich even goed vangen, waardoor de resultaten van elektrovisserij bij de oever niet representatief genoeg zijn voor de gehele rivier. De aal, die tussen de stenen aan de oever leeft, is bijvoorbeeld sterk oververtegenwoordigd, terwijl de pelagische soorten alver en roofblei en anadrome soorten zwaar ondervertegenwoordig zijn.
¾ Soorten en leeftijdscategorieën die zich bij voorkeur aan de bedding of ver van de
oever ophouden, kunnen met elektrovisserij zo goed als niet worden geregistreerd. Voor bepaalde grote soorten kan wel informatie worden vergaard via controlestations, maar dergelijke systemen bestaan alleen in de Duits-Franse Bovenrijn en een aantal zijrivieren.
¾ Controlestations aan vispassages van grote rivieren registreren slechts een miniem
deel van de kleine en slanke soorten en werken selectief voor kleine en jonge vissen en voor stagnofiele soorten. Zelfs bij grote anadrome soorten (met name de elft, mogelijk ook de steur) moet er worden uitgegaan van een selectieve werking.
¾
Leeftijdscategorieën die tijdelijk in uiterwaardwateren verblijven, moeten deels in krappe tijdvensters worden geregistreerd.
¾
Soorten en leeftijdscategorieën die zich in zeer ondiepe oeverzones (buiten het bereik van de boot) ophouden, worden bij bevissing vanaf een boot amper geregistreerd.
¾
Vaak volstaat het aantal individuen dat bij één bevissing is geteld niet voor een interpretatie of beoordeling (met name niet voor een FIBS*-evaluatie).
80
* Fischbasiertes Bewertungssystem (FIBS) (Op vis gebaseerd beoordelingssysteem, beschrijving uit SCHÜTZ, 2007). De FIBS-index is in 2004 ontwikkeld in het kader van een samenwerkingsproject van het BMBF onder begeleiding van de LAWA (titel van het project: “Noodzakelijke bemonsteringen en ontwikkeling van een beoordelingsschema voor de ecologische classificatie van stromende wateren aan de hand van de visfauna conform de EG-KRW”). De nieuwe, herziene software van het beoordelingssysteem (Fibs 8.0.4) werd in april 2007 ter beschikking gesteld. De index is een aangepaste IBI (Index of Biotic Integrity) die is samengesteld op basis van expert judgement en getest met verschillende gegevenssets. In het systeem wordt rekening gehouden met in totaal vijftien metrics die worden samengevoegd tot zes kwaliteitskenmerken. Om de FIBS te kunnen berekenen, moet de gebruiker voor de bemonsteringslocatie in kwestie een referentievisfauna definiëren op basis van soorten en relatieve frequenties en deze invoeren in de software. De afzonderlijke metrics worden dan, vergeleken met de referentiefauna, beoordeeld en voor de totale indexwaarde op verschillende niveaus gemiddeld en samengevat. Voor een EG-KRW-beoordeling van de Rijn of afzonderlijke Rijntrajecten moet de basis voor de methode meestal dus nog worden gelegd of verder ontwikkeld. Idealiter wordt alle informatie over de visfauna op een rij gezet en met elkaar gecombineerd. Voor de Nederrijn in Noordrijn-Westfalen is een eerste aanzet gemaakt (SCHÜTZ, 2007). De beoordeling van de Rijn gebeurt als gevolg van de verschillende gegevens en informatie in vijf stappen: • Overzicht van de ontwikkeling van visdichtheden en soortenrijkdom sinds 1984 • Evaluatie van de gegevens van de langlopende monitoring met FIBS (uitgaande van de referentietoestand) • Evaluatie van de gegevens van de langlopende monitoring met ecologische gilden (uitgaande van het hoogste ecologische potentieel) • Evaluatie van de gegevens van de langlopende monitoring t.a.v. de leeftijdsopbouw van afzonderlijke soorten • Evaluatie van verdere gegevens en monitoring van trekvissen Na de beoordeling van de beschikbare informatie bleek er voor het bovenste van de vier trajecten van de Nederrijn in Noordrijn-Westfalen (oppervlaktewaterlichamen) geen behoefte te zijn aan maatregelen, voor de verder benedenstrooms gelegen trajecten nam de behoefte aan maatregelen geleidelijk toe (de nadruk ligt op de koppeling van de rivier en de uiterwaardwateren of op vervangende habitats; vgl. 4.1). In Rijnland-Palts werden gegevens uit bevissingen over 500 m in de Duitse Bovenrijn en de Middenrijn geëvalueerd. In de Duitse Bovenrijn werden voor de beoordeling, naast de gegevens van elektrovisserij, ook resultaten van netvisserij gebruikt. De berekende FIBS-beoordeling (versie 8.0.4) ligt hier tussen “matig” en “ontoereikend”. Echter, volgens experts verkeren alle drie de waterlichamen in de Duitse Bovenrijn in een “matige” toestand (LUWG 2008). De aangetakte uiterwaardwateren oefenen hier een positieve invloed uit. De Middenrijn werd in het FIBS-systeem als “slecht” en volgens de experts als “matig” beoordeeld. De FIBS-beoordeling werd niet representatief geacht, omdat ze was gebaseerd op slechts één bevissing en de toegepaste methode onzekerheden vertoonde. Informatie uit aanvullende en beroepshalve uitgevoerde bevissingen bevestigt de afwijkende beoordeling van de experts. 4.4 Vismigratie in de Rijn en vastgestelde voortplanting van anadrome trekvissen in de zijrivieren Zalm: Zowel de kwalitatieve als de kwantitatieve (dichtheid van jonge vissen) waarnemingen zijn de afgelopen jaren in alle bereikbare watersystemen fors in aantal toegenomen. De actuele resultaten worden op een rij gezet in tabel 20. Het overzicht verduidelijkt het directe verband tussen natuurlijke voortplanting en verbeteringen van de passeerbaarheid van de wateren. De belangrijkste voortplantingsgebieden liggen 81
momenteel in het Wupper-Dhünnsysteem, in het Siegsysteem, in de Ahr (waarschijnlijk), in het Saynbachsysteem en in de Bruche (Illsysteem). In 2007/2008 werd voor het eerst ook in de Wisper (Middenrijn) een niet te verwaarlozen reproductie vastgesteld. Voor een aantal watersystemen van de Duitse Neder- en Middenrijn (Sieg, Saynbach, evt. Ahr en Wisper) moet ervan worden uitgegaan dat tussen 5 en 20% van de terugkeerders in 2007 en 2008 afstamt van in het wild geboren exemplaren en dus minstens bij de eerste generatie “wilde zalmen” dient te worden geklasseerd. Zeeforel: Over het voortplantingssucces van de zeeforel is niet veel bekend, omdat de jonge vissen niet te onderscheiden zijn van potamodrome “beekforellen” en de twee vormen over het algemeen samen voorkomen. Omdat de zeeforel nagenoeg dezelfde eisen stelt aan zijn paaigebied als de zalm hebben beide soorten met vrijwel identieke beperkingen te kampen (gebrekkige passeerbaarheid en habitatkwaliteit). Er kan van worden uitgegaan dat het voortplantingssucces van de zeeforel groot is in de wateren waar ook de zalm zich succesvol voortplant. Zeeprik: Bij de zeeprik is er voortplanting waargenomen in het hele bereikbare Rijngebied (met uitzondering van het Nederlandse traject). Paaibedden werden o.a. aangetroffen in het Illsysteem, de Wieslauter, de Murg en aan de Middenrijn in de Wisper, de Saynbach, de Nette en de Ahr. Ook het Sieg- en het Wupper-Dhünnsysteem worden thans gebruikt als voortplantingsgebied. De soort plant zich naar alle waarschijnlijkheid ook voort in de hoofdstroom van de Duits-Franse Bovenrijn (tot aan de stuw Straatsburg). De actuele populatie is dus reproductief succesvol en lijkt licht te blijven groeien. Rivierprik: De informatie voor de zeeprik is grotendeels ook van toepassing op de rivierprik. Omdat de paaibedden van de rivierprik kleiner en onopvallender zijn, worden de kuilen en de voortplanting zelf blijkbaar minder vaak waargenomen. Elft: Hoewel de herkolonisatie van het Rijnsysteem is begonnen in de late jaren ’70 van de 20e eeuw lijkt de populatie zich niet te vestigen. Jonge elften worden nergens gezien (ook niet bij onderzoek van roostergoed; WEIBEL, KORTE, NEMITZ, telkens mondelinge mededeling) en er moet van worden uitgegaan dat de soort zich nog niet of slechts sporadisch voortplant in de Rijn. De oorzaak hiervan ligt waarschijnlijk in de zeer kleine omvang van de populatie. In 2008 heeft in de Duits-Franse Bovenrijn (Hessen) en in de Duitse Nederrijn (Noordrijn-Westfalen) voor het eerst uitzet plaatsgevonden (EU-Lifeproject). Fint: Volgens WIEGERINCK et al. (2007) werden in het kader van de passieve vismonitoring in 2006 in totaal 78 individuen geregistreerd; in 2005 en 2004 werden respectievelijk 376 en 332 exemplaren geteld. De soort lijkt in het deltagebied een kleine, reproductieve populatie te vormen. Houting: De houting is er dankzij uitzet (Noordrijn-Westfalen) flink op vooruit gegaan (vgl. WIEGERINCK et al., 2007) en lijkt zich in de benedenloop van de Rijn succesvol voort te planten.
82
Tab. 20: Natuurlijke voortplanting van de zalm in het Rijnsysteem Jaren waarin broedsel is vastgesteld (voortplanting de herfst/winter daarvoor)
Zalmuitzet in het WupperDhünnsysteem sinds 1993
D
WupperDhünn
D
Sieg
Wupper
/
/
/
/
/
/
/
/
0
/
/
/
/
/
(X)
Dhünn
/
/
/
/
/
/
/
/
0
/
/
X
X
/
/
Eifgenbach
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
0
/
/
Siegsys. a/d Rijn in NRW
X
/
/
/
/
/
/
X
0
XX
/
/
/
/
/
X
/
/
/
/
/
/
0
0
XXX
XXX
XXX
XX
Agger (onderste 30 km) Naafbach Pleisbach Hanfbach Bröl Homburger Bröl Waldbröl Derenbach Steinchesbach Krabach Gierzhagener Bach Irsenbach Sülz Schlingenbach
Zalmuitzet in het Siegsysteem aan de Rijn sinds 1988, sinds 1998 niet alleen in het klassieke vlagzalmgebied en de bovenste regio van het barbelengebied, maar ook in geselecteerde kleine en middelgrote beken
(Deel) staat Systeem
Projectwateren Habitatselectie van de gebied in belangrijkste zijrivieren (* Eerste zalmgeen uitzet) uitzet 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 ha
Ahr
Ahr
D
Nette
Nette *
D
Saynbach
Saynbach
D
Nahe
Nahe
Wisper
Wisper
D
Main Alb Murg
F/D Rijn
/
/
XX
0
/
XXX
XXX
/
/
0
/
/
0
/
XXX XXXX XXXX /
X
/
/
/
/
/
/
/
/
0
/
0
X
/
/
/
X
/
/
X
/
/
/
0
0
XX
XX
0
XX
XXX
/
/
/
/
/
/
/
/
0
0
/
XX
XXX
XX
X
/
/
/
/
/
/
/
/
0
0
/
0
0
XXX
XXX
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
0
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
0
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
X
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
0
/
/
/
/
X
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
0
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
0
0
/
/
/
XX
/
/
/
/
/
/
/
/
0
/
/
/
/
X
XXXX
/
/
/
/
X
0
0
0
X
X
X
XXXX
Nistersysteem
1991
/
/
/
/
/
XX
0
X
X
X
X
X
XXX
XX
XXXX
Wisserbach
1991
/
/
/
/
/
/
XXX
XX
XX
0
X
XX
XXX
XX
XXXX
Elbbach
1995
/
/
/
/
/
/
/
/
0
X
0
/
/
XX
XX
Heller-Daade
1998
/
/
/
/
/
/
/
/
0
0
/
/
/
X
X
Asdorf
1997
/
/
/
/
/
/
/
/
0
0
/
/
/
/
/
1995
/
/
/
/
/
/
X
0
0
X
X
0
0
0
?
80
-
/
/
/
/
/
/
/
X
0
XX
X
X
X
0
X
10
1994
/
/
/
/
/
/
XX
XX
XX
1994
/
/
/
/
/
/
XXXX
XX
X
X
0
0
0
0
XXX
Elzbach
2005
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
0
0
0
0
Kyll
1996
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
Prümsysteem
1996
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
1992
/
/
/
/
/
/
/
/
/
0
/
/
/
/
/
XXX XXXX XXXX
XX
XXXX XXXX
10 170
Our
1992
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
Mühlbach
1994
/
/
/
/
/
/
(X)
0
/
/
/
/
/
/
/
Weil
1995
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
Dill
1995
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
2004 (eenmalig)
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
?
1999
/
/
/
/
/
/
/
/
0
XX
XX
0
0
XX
XXXX
2 12
Schwarzbach * Alb
D/F (Wies)Laute (Wies)Lauter D
/ /
/
Kinzigsysteem (Hessen) D
/ /
/
Lahn
D
/ /
/
Sauer
D
/ /
/
Moezel
Lux/D
/ /
/
Brexbach D
190
XXXX XXXX
1994
Middenloop Sieg in RLP
D
25
Murg Rijn onder Iffezheim *
-
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
0
0
2001
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
0
/
/
19
2001
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
1991
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
?
10 ?
2001
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
X
X
X
/
36 50 (?)
-
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
X
/
/
/
/
2001
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
11
1991
/
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
72**
Bovenloop Illsysteem
1991
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
Kinzig (BW)
2001
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
X
/
/
/
/
68
2005
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
59
2008
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
D
Rench
F
Ill
D
Kinzig
D
Elz-Dreisam Elz
Rench Bruche
Dreisam F/D Rijn
Oude loop van de Rijn
1991
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
88
CH
Wiese
Wiese
1984
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
24
CH
Birs
Birs
1995
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
17
CH
Ergolz
Ergolz
1995
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
3
1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008
LEGENDE Kwal. vaststellingen/afz. vaststellingen/bemonstering van afz. locaties
X
Kwal. vaststellingen/terugkeerders boven migratiebarrières teruggezet
(X)
Laag voortplantingssucces (1 tot ≤ 5 parrs/100 m2)
XX
Hoog voortplantingssucces (> 5 - 50 parrs/100 m2)
XXX
Zeer hoog voortplantingssucces (> 50 parrs/100 m2) Onderzoek uitgevoerd, geen vaststellingen
Paaigronden (grotendeels) bereikbaar Paaigronden gedeeltelijk/beperkt bereikbaar Paaigronden niet/bij wijze van uitzondering bereikbaar ** Illsysteem zonder Thur en Lauch
XXXX 0
Niet onderzocht
/
Onderzoek voor 2009 gepland
?
83
5. Literatuur EBERSTALLER, J., REY & P., EBERSTALLER-FLEISCHANDERL (2007): Fischökologische Bestandsaufnahme Alpenrhein 2005. - Auftraggeber: Amt für Jagd und Fischerei Graubünden, Marcel Michel; Amt für Jagd und Fischerei St. Gallen, Guido Ackermann; Amt für Umwelt Liechtenstein, Helmut Kindle; Amt der Vorarlberger Landesregierung, Benno Wagner. Bearbeitung: ezb- Eberstaller- Zauner Büros, Jürgen Eberstaller, Doris Eberstaller-Fleischanderl; Institut für Hydrobiologie und Gewässermanagement, BOKU Wien: Christian Wiesner, Günther Unfer; Eawag aquatic research, Kastanienbaum, Armin Peter, Eva Schager; Bayerisches Landesamt für Umwelt; Referat 57, Gewässerökologie, Erik Bohl; 99 p. EBERSTALLER, J., REY, P., EBERSTALLER-FLEISCHANDERL, D. & A. BECKER (2007): Monitoringkonzept Alpenrhein, Konzept zur Koordination und Durchführung gewässerökologischer Untersuchungen. - I. A. Internationale Regierungskommission Alpenrhein, Projektgruppe Gewässer- und Fischökologie. GUTHRUF, J. (2008): Fischaufstieg am Hochrhein. Koordinierte Zählung 2005/06. - Umwelt-Wissen Nr. 8010. Bundesamt für Umwelt, Bern; 161 p. HYDRA AG (2008): Koordinierte Biologische Untersuchungen im Hochrhein Herbst 2006 / Frühjahr 2007 Aktionsprogramm Rhein, Kurzbericht zu den Jungfischerhebungen. - Interner Bericht zu Händen des BAFU. ICBR (1997): Bestandsaufnahme der Rheinfischfauna 1995 im Rahmen des Programms “Lachs 2000”. Koblenz, 27 p. (beschikbaar in het Duits en het Frans) ICBR (2001): Rheinfischfauna 2000 – was lebt zwischen Bodensee und Nordsee. – 2. Internationale Fischbestandsaufnahme im Rahmen des Programms „Lachs 2000“. Studie van BFS in opdracht van de Internationale Commissie ter Bescherming van de Rijn. Koblenz, 50 p. (beschikbaar in het Duits en het Frans) KORTE, E. (1999): Bestandsentwicklung der Fischarten der hessischen Rheinaue 1994-1997 Reproduktionsstrategien, Jungfischaufkommen, Gefährdung, Entwicklungstendenzen. - Hessische Landesanstalt für Umwelt, Wiesbaden; Heft 268, 186 pp. LELEK, A. & KÖHLER, C. (1989): Zustandsanalyse der Fischgemeinschaften im Rhein (1987-1988). Fischökologie 1(1): 47-64. LUWG (2008): Ergebnisse des biologischen Monitorings an Bundeswasserstraßen in Rheinland-Pfalz – Erläuterungsbericht für die AG Bundeswasserstraßen, Stand September 2008. – Landesamt für Umwelt, Wasserwirtschaft und Gewerbeaufsicht, Mainz; 27 p. SCHNEIDER, J. (2007): Erfolgskontrolle von Besatzmaßnahmen mit Atlantischen Lachsen (Salmo salar L.) in den Gewässersystemen Kyll, Prüm und Elzbach sowie Monitoring der spontanen Wiederbesiedlung der Nette Lachs 2020 in Rheinland-Pfalz. - Studie im Auftrag der Struktur- und Genehmigungsdirektion Nord, Obere Fischereibehörde. Frankfurt a. M., 34 pp. SCHNEIDER, J. (2008): Totaalanalyse incl. beoordeling van de effectiviteit van de lopende en geplande maatregelen in het Rijngebied met het oog op de herintroductie van trekvissen. Studie van BFS in opdracht van de Internationale Commissie ter Bescherming van de Rijn. Koblenz (in voorbereiding). SCHÜTZ, C. (2007) Umsetzung der EG-WRRL in NRW: Bewertung des nordrheinwestfälischen Rheinabschnitts anhand der Fischfauna. - BR Arnsberg, Fischerei und Gewässerökologie in NRW, Albaum (jetzt LANUV); 35 p. WIEGERINCK, J.A.M., DE BOOIS, I.J., VAN KEEKEN, O. A. & WESTERINK, H.J. (2006): Jaarrapportage Actieve Vismonitoring Zoete Rijkswateren - Samenstelling van de visstand in de grote rivieren gedurende het winterhalfjaar 2005/2006. – Rapport Nummer: C062/06; RIZA-nummer: BM06.12; IMARES, Wageningen. WIEGERINCK, J.A.M., DE BOOIS, I.J., VAN KEEKEN, O. A. & WESTERINK, H.J. (2007): Jaarrapportage Passieve Vismonitoring Zoete Rijkswateren: fuik- en zalmsteekregistraties in 2006. – Rapport Nummer: C035/07; RIZA nummer: BM07.01; IMARES, Wageningen.
84
BIJLAGE
85
Resultaat van de vistelling in de vispassage Iffezheim in de jaren 2000 - 2008 2000
2001
13-06 - 31-12 01-01 - 31-12 LANGEAFSTANDSTREKVISSEN zalm 75 61 zeeforel 383 226 elft 2 4 aal ** 230 339 rivierprik zeeprik 205 KORTE EN MIDDELLANGEAFSTANDSTREKVISSEN vlagzalm 3 beekforel 12 41 bronforel 4 barbeel 3.586 6.593 baars 13 2 brasem 1.123 2.341 kleine brasemachtige * kopvoorn 36 245 graskarper rivierdonderpad 6 riviergrondel 5 kolblei 2 81 serpeling 29 7 snoek kroeskarper 1 karper 4 pos 1 sneep 558 2.592 kwabaal roofblei 386 1.228 regenboogforel 4 9 blankvoorn 169 246 ruisvoorn kleine zalmachtige * 30 zeelt 3 alver ** 152 59 meerval 1 blauwneus 1 1 snoekbaars 10 1 donaubrasem 34 41 Totaal 6.806 14.379
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
04-03 - 31-12
01-01 - 31-12
01-01 - 31-12
01-01 - 31-12
01-01 - 31-12
01-01 - 31-12
01-01 - 06-10
103 309 3 255
90 88 3 433
57
80
1 28
1 28 1 9.727 6 5.867 44 156 3
4.088 2.778 39 187 1 2 1 23 4 1 3 2 2.135 1 2.646 199 21 6 38 7 5 201 13.144
49 59 7 1.431
47 53 2 276
62 115 2 1.418
78 76 2 12.877
103
192
208
145
2 9
24
18
20
12
7.480 4 12.144 240 220 2
7.231 17 4.122 145 198 3
7.341 6 4.889 176 162 5
4.633 6 6.212 78 281
1.982 3 2.940 30 145 1
3 13
6
2 3
1 32 47 1 1 15
1 3
2.081
2.685
2.634 5 997 6 22 1 68 7 2 4 126 22.562
29 48
72 92 9 238 1 137
Totaal
1 2 2 3
3
7
10
2 4
1.461
1.220
4.964
696
2.807 2 586 2
1.871 3 333
2.548 2 254 5
5.639 4 262
2.117 2 54 2
4 117 32
3 16 27 2 3 142 17.270
7 178 22
2 5 37 24
9 719 16
5 59 17.480
41 24.031
2 123 22.040
302 27.284
637 1.401 34 17.497 1 1.127 7 192 5 52.661 57 42.416 752 1.630 15 9 18 182 141 2 7 49 3 18.392 1 21.876 31 3.100 15 75 38 1.384 136 6 30 1.069 164.996
* : Met deze videomonitoring kunnen brasemachtigen kleiner dan ongeveer 30 cm en zalmachtigen kleiner dan 25 cm niet duidelijk van elkaar worden onderscheiden. **: De video’s in Iffezheim registreren niet alle optrekkende alen en alvers. Uit directe observaties is gebleken dat het reële aantal optrekkende alen veel groter is.
86
Resultaat van de vistelling in de vispassage Gambsheim in de jaren 2006 - 2008 2000
2001
LANGEAFSTANDSTREKVISSEN zalm zeeforel elft aal rivierprik zeeprik KORTE EN MIDDELLANGEAFSTANDSTREKVISSEN vlagzalm beekforel bronforel barbeel baars brasem kleine brasemachtige * kopvoorn graskarper rivierdonderpad riviergrondel kolblei serpeling snoek kroeskarper karper pos sneep kwabaal roofblei regenboogforel blankvoorn ruisvoorn kleine zalmachtige * zeelt alver meerval blauwneus snoekbaars donaubrasem Totaal
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
12-04 - 31-12
01-01 - 31-12
01-01 - 06-10
18 31 6 27.930
27 89 6 14.135
62 55 22.891
31
110
47
23
39
36
8.606 29 20.075 527 188 7
6.839 68 14.367 211 208 6
3.264 34 6.436 571 75 2 13 1
22
2 2 16
1 5 20
2.501
9.210
1.824
1.908
5.283
1.737
428
431
190
28 2.134 54
8 34 3.786 32
11 366 20
64.546
54.909
37.661
Totaal 107 175 12 64.956 0 188 0 98 0 18.709 131 40.878 1.309 471 15 0 13 1 0 3 7 58 0 13.535 0 8.928 0 1.049 0 8 73 6.286 106 0 0 0 157.116
* : Met deze videomonitoring kunnen brasemachtigen kleiner dan ongeveer 30 cm en zalmachtigen kleiner dan 25 cm niet duidelijk van elkaar worden onderscheiden.
87
88
Ecologische indeling van de zoetwatervissen in Nederland (naar Noble & Cowx, 2002) Nederlandse naam Aal Alver Amerikaanse hondsvis Baars Barbeel Beekforel Beekprik Bermpje Bittervoorn Blankvoorn Blauwband Blauwneus Bot Brasem Bronforel Bruine dwergmeerval Donaubrasem Driedoornige stekelbaars Elft Elrits Fint Gemarmerde grondel Gestippelde alver Giebel Goudvis Grootkopkarper Grote marene Grote modderkruiper Houting Karper Kleine marene Kleine modderkruiper Kolblei Kopvoorn Kroeskarper Kwabaal Meerval Pos Rivierdonderpad Riviergrondel Rivierprik Roofblei Ruisvoorn Serpeling Sneep Snoek Snoekbaars Spiering Steur Tiendoornige stekelbaars Vetje Vlagzalm Winde Zalm Zeeforel Zeelt Zeeprik Zilverkarper Zonnebaars Zwarte dwergmeerval
Trofische gilden: - BENT = bentivoor - PISC = piscivoor - PLAN = planktivoor - HERB = herbivoor - INSV = insectivoor - OMNI = omnivoor Stromingsgilden: - LI = limnofiel - RH = rheofiel - EURY = eurytoop
Wetenschappelijke naam Anguilla anguilla Alburnus alburnus Umbra pygmaea Perca fluviatilis Barbus barbus Salmo trutta fario Lampetra planeri Barbatula barbatula Rhodeus sericeus Rutilus rutilus Pseudorasbora parva Vimba vimba Platichthys flesus Abramis brama Salvelinus fontinalis Ictalurus nebulosus Abramis sapa Gasterosteus aculeatus Alosa alosa Phoxinus phoxinus Alosa fallax Proterorhinus marmoratus Alburnoides bipunctatus Carassius gibelio Carassius auratus Hypophthalmichthys nobilis Coregonus lavaretus Misgurnus fossilis Coregonus oxyrinchus Cyprinus carpio Coregonus albula Cobitis taenia Blicca bjoerkna Leuciscus cephalus Carassius carassius Lota lota Silurus glanis Gymnocephalus cernuus Cottus gobio Gobio gobio Lampetra fluviatilis Aspius aspius Scardinius erythrophthalmus Leuciscus leuciscus Chondrostoma nasus Esox lucius Sander lucioperca Osmerus eperlanus Acipenser sturio Pungitius pungitius Leucaspius delineatus Thymallus thymallus Leuciscus idus Salmo salar Salmo trutta trutta Tinca tinca Petromyzon marinus Hypophthalmichthys molitrix Lepomis gibbosus Ictalurus melas
Trofisch BENT/PISC OMNI INSV BENT/PISC BENT INSV/PISC No feeding BENT HERB OMNI OMNI . BENT OMNI INSV BENT . OMNI PLAN BENT PLAN INSV OMNI OMNI PLAN BENT INSV OMNI PLAN BENT OMNI OMNI OMNI PISC PISC BENT INSV BENT PISC/PARA PISC OMNI OMNI HERB PISC PISC PISC OMNI OMNI OMNI INSV OMNI INSV/PISC INSV/PISC OMNI PARA/PISC . INSV BENT
Stroomminnendheid Migratie EURY LMC EURY SM LI . EURY SM RH IM RH SM RH IM RH SM LI SM EURY SM LI . RH EURY IMC EURY IM RH . EURY SM RH . EURY SM RH LMA RH SM RH IMA LI RH SM EURY SM LI . LI . EURY IM LI SM RH LMA EURY SM EURY SM EURY SM EURY SM RH IM LI SM EURY IM EURY SM EURY SM RH SM RH SM RH LMA EURY IM LI SM RH SM RH IM EURY SM EURY SM EURY SM RH LMA LI SM LI SM RH IM RH IM RH LMA RH LMA LI SM RH LMA LI . LI . EURY SM
Habitatdegradatie INTE TOLE TOLE TOLE INTOL INTOL INTOL INTE INTOL TOLE TOLE . INTE TOLE INTOL INTE . TOLE INTOL INTE INTE INTOL TOLE TOLE TOLE INTOL INTOL INTE INTE . INTE TOLE INTE TOLE INTE INTE TOLE INTOL INTE INTOL INTE INTE INTE INTOL INTOL INTE INTE INTOL INTE INTE INTOL INTE INTOL INTOL INTOL INTOL TOLE TOLE INTE
Migratiegilden: - SM = korteafstandstrekvissen - IM = middellangeafstandstrekvissen (intermediair) - LM = langeafstandstrekvissen Tolerantie t.o.v. habitatdegradatie: - TOLE = tolerant - INTE = intermediair - INTOL = intolerant
89