Gebruikershandboek II Versie 5.60 08 / 2004
1
Copyright © 2004 by EPLAN Software & Service GmbH & Co. KG EPLAN Software & Service GmbH & Co. KG assumes no liability for either technical or printing errors or for deficiencies in this technical information and cannot be held liable for damages that may directly or indirectly result from delivery, performance, and use of this material. This technical information includes information on the basis of a proprietary system that is protected by copyright laws. All rights reserved. These information or part thereof may not be copied or reproduced by any other means without the previous permission of EPLAN Software & Service. The software described in these technical information is subject to a licensing agreement. The software may only be used and copied within the scope of this agreement. EPLAN, Fluid Plan® and LOGOCAD TRIGA are registered trademarks of EPLAN Software & Service GmbH & Co. KG. MS-DOS / Windows NT / Windows 2000 / Windows XP® / Microsoft Windows are registered trademarks of the Microsoft Corporation. Microsoft® Excel® and Microsoft® Access® are registered trademarks of the Microsoft Corporation. RITTAL® is a registered trademark of the Rittal GmbH & Co. KG. CLIP PROJECT® is a registered trademark of the Phoenix Contact GmbH & Co. INTERBUS® is a registered trademark of the Phoenix Contact GmbH & Co. ÖLFLEX®, ÖLFLEX-SERVO® and ÖLFLEX CLASSIC® are registered trademarks of the U.I. LAPP GmbH. AutoCAD and Volo™View Express are registered trademarks of Autodesk, Inc. SIMATIC HW Konfig® is a registered trademark of the Siemens AG. SCAN is a registered trademark of McAfee Associates. PKZIP/PKUNZIP are registered trademarks of PKWARE, Inc. ObjectStore is a registered trademark of eXelon Corporation. D-ISAM is a registered trademark of Informix Software Inc. Hardlock E-Y-E is a registered trademark of Aladdin Knowledge Systems, Ltd Int. InstallShield is a registered trademark of InstallShield, Inc. PMS is a registered trademark of PMS Compelec GmbH. MicroStation is a registered trademark of Bentley Systems. Acrobat® is a registered trademark of Adobe Systems Inc. All other product names, trade names and company names mentioned are trademarks or registered trademarks of their respective owners. Note: The hardware requirements indicated by the operating system manufacturers must be considered. Hardware combinations that cause malfunctions according to the manufacturer’s specification may also have an effect on the operation of EPLAN / Fluid Plan / LOGOCAD TRIGA. Therefore an accurate basic installation of hardware, operating system, and hardware drivers (e.g. graphics board driver etc.) is essential for a smooth operation of EPLAN / Fluid Plan / LOGOCAD TRIGA. For this reason, the main conditions and areas of application as specified by the hardware manufacturers also apply to the operation of EPLAN / Fluid Plan / LOGOCAD TRIGA.
2
Inhoudsopgave 1 Inleiding .......................................................................................................... 9 1.1
Leesaanwijzingen .........................................................................................................9
2 Kruisverwijzingen en bijbehorende lijsten genereren ............................. 12 2.1 Kruisverwijzingen genereren....................................................................................13 2.1.1 Contactkruisverwijzingen genereren ......................................................................14 2.1.1.1 Contactkruisverwijzingstypen .......................................................................14 2.1.1.2 Contactkruisverwijzingsprocedure starten ....................................................17 2.1.2 Afbreekpuntenkruisverwijzingen genereren...........................................................18 2.1.2.1 Definities van termen bij de afbreekpuntenkruisverwijzing..........................18 2.1.2.2 Afbreekpuntenkruisverwijzing starten ..........................................................20 2.1.3 Kruisverwijzingen tussen stekers en bussen genereren ..........................................20 2.1.4 Kruisverwijzingen tussen onderdelen in enkellijnige en meerlijnige weergave genereren.................................................................................................................21 2.1.5 Kruisverwijzingen volgens IEC 1082-1 genereren.................................................22 2.2
Bedradings- en fluid-verbindingslijst genereren.....................................................24
2.3
Functietekstdatabank actualiseren en functieteksten controleren ........................25
2.4
Draadnummeringen genereren en verwijderen ......................................................25
2.5
Kruisverwijzingen in het schema automatisch corrigeren.....................................26
2.6
Lijsten met speciale onderdelen genereren..............................................................27
2.7 Kruisverwijzingsdatabanken verwijderen...............................................................27 2.7.1 Relaiscontactrangschikking in het schema verwijderen .........................................28 2.8 Kruisverwijzingsgegevens bewerken........................................................................29 2.8.1 Contactkruisverwijzingslijsten bewerken ...............................................................29 2.8.2 Afbreekpuntenkruisverwijzingslijsten bewerken ...................................................31 2.8.3 Bedradingslijsten bewerken....................................................................................33 2.9 Kruisverwijzingslijsten geformatteerd uitvoeren ...................................................34 2.9.1 Uitvoerformaat voor het afdrukken definiëren .......................................................37 2.10 Bedradingslijsten als grafische pagina's uitvoeren .................................................39 2.11 Meldingen bij het converteren van kruisverwijzingen verwerken........................43 2.12 Parameters voor de kruisverwijzingen instellen .....................................................45 2.12.1 Algemene parameters voor de kruisverwijzingen instellen....................................46 2.12.2 Parameters voor de contactkruisverwijzingen en de bedradingen instellen ...........48
3
Gebruikershandboek II EPLAN 5.60
2.13 Online actualiseren van kruisverwijzingen bij het kopiëren van schemapagina's ................................................................................................... 49 2.14 Online actualiseren van kruisverwijzingen bij het hernoemen en verwijderen van schemapagina's ........................................................................ 50
3 Klemmen- en kabelgegevens verwerken....................................................51 3.1 Klemmengegevens converteren ................................................................................ 53 3.1.1 Werkwijze bij de convertering van schemagegevens ............................................ 54 3.1.2 Klemmen- en kabelaansluitlijsten maken .............................................................. 56 3.1.3 Klemmensortering beïnvloeden ............................................................................. 57 3.1.3.1 Controle- en sorteerkenmerken instellen ...................................................... 58 3.1.3.2 Sorteercriterium bij het invoeren van de klemmencode toekennen.............. 58 3.1.4 Klemmen positioneren ........................................................................................... 59 3.1.5 Kabel- en adercodes terugschrijven / verwijderen ................................................. 62 3.1.6 Artikelnummers exporteren en importeren ............................................................ 64 3.1.7 De correctiefunctie gebruiken ................................................................................ 64 3.2 Klemmen- en kabelparameters ................................................................................ 65 3.2.1 Klemmen- en kabelparameters instellen ................................................................ 67 3.2.1.1 Tabblad "Klemmen/kabels 1" ....................................................................... 67 3.2.1.2 Tabblad "Klemmen/kabels 2" ....................................................................... 72 3.3
Meldingen bij de convertering van klemmengegevens verwerken ....................... 75
3.4 Klemmen- en kabelgegevens uitvoeren ................................................................... 76 3.4.1 Klemmen- en kabelgegevens als overzicht weergeven.......................................... 76 3.4.1.1 Klemmenstrookgegevens weergeven/bewerken ........................................... 78 3.4.1.2 Klemmengegevens weergeven/bewerken ..................................................... 85 3.4.1.3 Kabelgegevens weergeven/bewerken ........................................................... 87 3.4.1.4 Ader- en artikelgegevens van kabels weergeven/bewerken ......................... 92 3.4.2 Klemmen-/kabelaansluitlijst geformatteerd uitvoeren ........................................... 93 3.5
Klemmenaansluitlijsten, kabelaansluitlijsten en klemmenaansluitschema's als projectpagina's uitvoeren ......................................................................................... 95 3.5.1 Voor montage geschikte klemmen-, steker- en kabelaansluitlijsten uitvoeren .... 105 3.5.2 Het gebruik van symboolmacro's sturen .............................................................. 107 3.5.3 Teksten en macro's toekennen aan klemmen- of kabeltypen. .............................. 109
3.6
Plotcoördinaten voor klemmen- en kabelverwerkingen definiëren.................... 109
3.7
Plotcoördinaten voor klemmenaansluitschema's definiëren ............................... 115
3.8 Kabel- en stekertypebestanden bewerken............................................................. 116 3.8.1 Kabeltypen definiëren .......................................................................................... 118 3.8.2 Stekertypen definiëren.......................................................................................... 120 3.8.3 Klemmenaansluitlijst definiëren .......................................................................... 122 3.8.4 Kabeltypen maken en aderaantallen definiëren ................................................... 123 3.9
4
Schemagegevens automatisch verwerken.............................................................. 128
3.9.1 Selectiebestand......................................................................................................130 3.9.2 Opbouw van het selectiebestand...........................................................................132
4 Relaisgegevens verwerken......................................................................... 134 4.1 Relais kiezen .............................................................................................................134 4.1.1 Relaiskeuze begrijpen ...........................................................................................135 4.1.2 Parameters voor de relaiskeuze instellen ..............................................................136 4.1.3 Relais offline kiezen .............................................................................................139 4.1.4 Relais online kiezen ..............................................................................................142 4.2 Relaiskeuze corrigeren.............................................................................................143 4.2.1 Parameters voor de uitvoer van relaisgegevens instellen .....................................143 4.3
Relaiskeuze documenteren ......................................................................................145
4.4
Voorkeurbestanden definiëren ...............................................................................145
4.5 Relais definiëren .......................................................................................................146 4.5.1 Relaisdefinitiebestand bewerken ..........................................................................146 4.6 Relaisdefinitiegegevens uitwisselen.........................................................................150 4.6.1 Relaisdefinitiegegevens importeren......................................................................151 4.6.2 Relaisdefinitiegegevens exporteren ......................................................................153 4.6.3 Relaisdefinitiegegevens in ASCII-formaat bewerken ..........................................154 4.6.4 Relaisdefinitiegegevens controleren en vergelijken .............................................156 4.6.5 Relaisdefinitiegegevens vergelijken .....................................................................157
5 Artikelgegevens bewerken ........................................................................ 158 5.1 Het EPLAN-artikelbeheer gebruiken ....................................................................158 5.1.1 Structuur van de artikeldatabank ..........................................................................158 5.1.2 Vensteropbouw van het artikelbeheer...................................................................160 5.1.2.1 Algemene gegevens definiëren....................................................................162 5.1.2.2 Prijzen definiëren.........................................................................................164 5.1.2.3 Extra gegevens 1 invoeren...........................................................................167 5.1.2.4 Extra gegevens 2 invoeren...........................................................................169 5.1.2.5 Technische gegevens definiëren..................................................................170 5.1.2.6 Elementen van bouwgroepen definiëren .....................................................174 5.1.2.7 Persoonsgegevens invoeren.........................................................................175 5.1.3 Valuta- en taalkenmerkparameters instellen.........................................................176 5.1.4 Weergave van het artikelbeheer instellen .............................................................179 5.1.5 Artikelen filteren...................................................................................................182 5.1.6 Artikelgegevens bewerken....................................................................................187 5.2 Artikelspecifieke lijsten uitvoeren ..........................................................................191 5.2.1 Materiaallijstgegevens wijzigen ...........................................................................192 5.2.2 Artikelspecifieke lijsten als grafische pagina's uitvoeren of afdrukken ...............194 5.2.2.1 Lijstuitvoer beïnvloeden ..............................................................................194 5.2.2.2 Uitvoergegevens definiëren.........................................................................204
5
Gebruikershandboek II EPLAN 5.60
5.2.2.3 Artikelspecifieke lijsten in de paginahiërarchie van het project rangschikken205 5.2.2.4 Artikelspecifieke lijsten afdrukken ............................................................. 207 5.2.2.5 Artikeltoekenning controleren .................................................................... 208 5.2.3 Lijstuitvoer bewerken........................................................................................... 209 5.2.3.1 Coördinaten voor de lijstuitvoer instellen................................................... 209 5.2.3.2 Artikelspecifieke lijsten verwijderen .......................................................... 213 5.2.3.3 Lijstuitvoer actualiseren.............................................................................. 214 5.3 Stamgegevens met andere programma's uitwisselen ........................................... 215 5.3.1 Stamgegevens exporteren..................................................................................... 215 5.3.1.1 Stamgegevens uit het artikelbeheer exporteren .......................................... 216 5.3.2 Stamgegevens importeren .................................................................................... 217 5.3.2.1 Stamgegevens in het dBase-formaat importeren ........................................ 218 5.3.2.2 Toekenningslijst bewerken ......................................................................... 220 5.3.2.3 Stamgegevens in het algemene ASCII-formaat importeren ....................... 222 5.3.2.4 Opbouw van het stuurbestand voor de import van stamgegevens .............. 224 5.3.2.5 Stamgegevens importeren uit de ECAD-onderdelencatalogus "Parts-Lib" 227 5.3.2.6 Stamgegevens in het interne EPLAN - ASCII-formaat importeren ........... 229 5.4
Anderstalige stamgegevens onderhouden ............................................................. 230
5.5
Ander PPS met EPLAN gebruiken........................................................................ 232
6 Onderdelen en kabels labelen ...................................................................234 6.1 Met de standaard labeling werken......................................................................... 234 6.1.1 Onderdelen selecteren .......................................................................................... 235 6.1.2 Onderdeelgegevens selecteren ............................................................................. 236 6.1.3 Formaatelementen selecteren ............................................................................... 238 6.1.4 Uitvoer configureren ............................................................................................ 243 6.1.5 Doelbestand genereren ......................................................................................... 244 6.1.6 Doelbestand testen................................................................................................ 245 6.1.7 Labelingsgegevens gebruikergedefinieerd uitvoeren........................................... 245 6.2 Met de alternatieve labeling werken...................................................................... 249 6.2.1 Parameterrecords voor de alternatieve labeling bewerken................................... 250 6.2.2 Parameterrecords voor de alternatieve labeling testen ......................................... 255 6.2.3 Labels met een formulierbestand vormgeven ...................................................... 258 6.2.4 Onderdeelcodes uit het schema uitvoeren............................................................ 261 6.2.5 Labels met een ASCII-bestand labelen ................................................................ 263 6.2.6 Kabellabels uitvoeren........................................................................................... 264
7 Symboolbestanden en formulieren onderhouden ...................................265 7.1 Met symboolbestanden werken .............................................................................. 265 7.1.1 Symboolbewerking voorbereiden ........................................................................ 268 7.1.2 Symbolen voor bewerking selecteren .................................................................. 271 7.1.3 Nieuwe symbolen maken ..................................................................................... 271 7.1.4 Symbolen nabewerken ......................................................................................... 273 7.1.5 Hoekvarianten maken........................................................................................... 274
6
7.1.6 Symbolen exporteren en importeren.....................................................................275 7.2 Met de symbooleditor werken.................................................................................277 7.2.1 Symboolgegevens bewerken.................................................................................277 7.2.2 Tekstblokken positioneren....................................................................................279 7.2.3 Het relatieve invoegpunt verplaatsen....................................................................281 7.2.4 Aansluitpunten bewerken .....................................................................................281 7.2.5 Grafisch symbool tekenen en via de macro-importfunctie overnemen ................284 7.3
Grafische formulieren ontwerpen ..........................................................................285
8 Interfaces gebruiken .................................................................................. 290 8.1 HPGL-plotbestanden inlezen ..................................................................................290 8.1.1 Parameters voor HPGL instellen ..........................................................................292 8.2 DXF-/DWG-bestanden inlezen ...............................................................................293 8.2.1 Het DXF-formaat van AutoCAD 14.....................................................................294 8.2.1.1 Bijzonderheden van het DXF-formaat ........................................................295 8.2.1.2 Beperkingen bij de DXF-conversie .............................................................295 8.2.2 DXF-/DWG-overnameparameters instellen .........................................................296 8.2.2.1 Algemene DXF-/DWG-overnameparameters instellen...............................296 8.2.2.2 DXF-/DWG-overnameparameters voor layers instellen .............................299 8.2.2.3 DXF-/DWG-overnameparameters voor lijntypen instellen ........................300 8.2.2.4 DXF-/DWG-overnameparameters voor lijndikten instellen .......................301 8.2.3 DXF-/DWG-uitvoerparameters instellen..............................................................301 8.2.3.1 Algemene DXF-/DWG-uitvoerparameters instellen ...................................302 8.2.3.2 DXF-/DWG-uitvoerparameters voor symbolen instellen............................304 8.2.3.3 DXF-/DWG-uitvoerparameters voor layers instellen..................................305 8.2.3.4 DXF-/DWG-uitvoerparameters voor lijntypen instellen.............................305 8.2.4 DXF-/DWG-gegevens importeren........................................................................305 8.3 EXF-gegevens bewerken..........................................................................................308 8.3.1 EXF-gegevens genereren......................................................................................309 8.3.2 EXF-gegevens inlezen ..........................................................................................309 8.3.3 Plotkaders door middel van een stuurbestand converteren...................................311 8.3.4 EXF-gegevens controleren ...................................................................................311
9 Automatische vertalingen vervaardigen.................................................. 313 9.1 Woordentabellen bewerken ....................................................................................313 9.1.1 Nieuwe woordentabellen maken...........................................................................313 9.1.1.1 Projectspecifieke parameters voor vertalingen definiëren...........................315 9.1.1.2 Persoonlijke parameters voor vertalingen definiëren ..................................320 9.1.1.3 Woordentabellen onderhouden....................................................................321 9.1.1.4 Tijdelijke aanduidingen in woordentabellen gebruiken ..............................325 9.1.2 Woordentabellen importeren ................................................................................326 9.1.2.1 Bestandsformaten van de woordentabellen begrijpen .................................326 9.1.3 Woordentabellen exporteren.................................................................................329 9.1.4 Woordentabellen reorganiseren ............................................................................329
7
Gebruikershandboek II EPLAN 5.60
9.1.5 Speciale teksten en tekensettabel bewerken......................................................... 330 9.2 Projectteksten vertalen............................................................................................ 332 9.2.1 Werkwijze bij het vertalen ................................................................................... 332 9.2.2 Vertaling starten ................................................................................................... 333 9.2.3 Teksten online vertalen ........................................................................................ 335 9.2.4 Testvertaling uitvoeren......................................................................................... 339 9.2.5 Ontbrekende-woorden-bestanden bewerken ........................................................ 340 9.2.6 Woordentabellen en ontbrekende-woorden-bestanden uitvoeren ........................ 341
10 Index ............................................................................................................342
8
1
Inleiding Geachte gebruikster, geachte gebruiker, De medewerkers van EPLAN Software & Service zijn verheugd u als klant te mogen begroeten. In het eerste deel van het gebruikershandboek heeft u reeds kennis kunnen maken met de basisbeginselen van EPLAN. Daar werden onder andere de algemene bediening van EPLAN, het project- en parameterbeheer, de grafische bewerking en de schemavervaardiging besproken. Bovendien zijn de montageplaatindeling en het werken met de schemagenerator behandeld. In het tweede deel van het gebruikershandboek worden verdergaande onderwerpen behandeld. Hier kunt u lezen hoe u:
• de projectgegevens kunt aanvullen. • alle automatische verwerkingsprocedures (voor kruisverwijzingen, klemmen, kabels, relais e.d.) kunt uitvoeren; • de koppeling tot stand kunt brengen met het interne EPLANprogramma voor het artikelbeheer. Daartoe behoren het "Artikelstambeheer" en de "Materiaallijstbewerking". • onderdelen kunt coderen en symboolbestanden kunt onderhouden. • speciale interfaces, zoals EXF en DXF, verschillende converteringsprocedures en hulpprogramma's kunt gebruiken.
1.1
Leesaanwijzingen We herhalen hier nog een keer de volgende belangrijke aanwijzingen: Teksten die voorafgegaan worden door dit symbool zijn waarschuwingen. Lees voordat u verder gaat deze waarschuwingen altijd goed door. Teksten die voorafgegaan worden door dit symbool zijn aanvullende opmerkingen, bijvoorbeeld over bepaalde relaties met andere functies of bedieningsinstructies. Voorbeelden worden voorafgegaan door dit symbool.
• Om bepaalde programmaopties snel te kunnen vinden, worden de betreffende menupaden voorafgegaan door het in het volgende voor9
Gebruikershandboek II EPLAN 5.60
beeld aangegeven symbool. Na dit symbool volgen de menu's en de menuopties die u moet kiezen om vanuit het hoofdmenu bij de desbetreffende optie te komen. Via het volgende menupad gaat u bijvoorbeeld naar het parameterbeheer van EPLAN. Hulpprogramma’s > Parameters
• Vet gedrukte teksten bevatten belangrijke informatie die u altijd moet doorlezen. Menu's, menuopties en menupaden in de tekst worden eveneens vet weergegeven. • Codevoorbeelden, directorynamen, directe invoer etc. zijn afgedrukt in niet-proportioneel lettertype. • In stamgegevensvoorbeelden wordt <X> als taalkenmerk gebruikt. Zo kan <X> in DIC_WUP<X> bijvoorbeeld voor D = Duits (DIC_WUPD) of H = Nederlands (DIC_WUPH) staan. • Toetsen (bijvoorbeeld ) en knoppen als [OK] hebben in het handboek dezelfde naam als die op het toetsenbord en in het programma. • De weergave van twee opeenvolgende toetsen, bijv. betekent dat beide toetsen gelijktijdig moeten worden ingedrukt.
,
• In de beschrijvingen worden de volgende afkortingen voor de omgevingsvariabelen gebruikt: Afkorting klk
Betekenis Klantspecifiek kenmerk (KUNDEN_KENNUNG)
usr
Gebruikerspecifiek kenmerk (KENMERK)
sn
Computerspecifiek kenmerk (STATIONS_NUMMER)
Deze drie kenmerken moet bij de installatie van EPLAN worden ingevoerd. Ze worden door het besturingssysteem als omgevingsvariabelen opgeslagen en mogen niet worden gewijzigd. Meer informatie hierover vindt u in de installatie-aanwijzingen voor EPLAN. Omdat de kenmerken van gebruiker tot gebruiker kunnen verschillen, worden de hierboven genoemde afkortingen als zogeheten plaatsbepalers voor bijvoorbeeld directory's gebruikt. Bij de standaard installatie slaat EPLAN de meegeleverde symboolbestanden (extensie .SYM) op in de stamgegevensdirectory \EPLAN4\N\
.
• U kunt de inhoud van het gebruikershandboek II ook raadplegen in het online Help-systeem. In tegenstelling tot de gedrukte versie bestaat de online Help niet uit twee delen.
10
2
Kruisverwijzingen en bijbehorende lijsten genereren Generering > Kruisverwijzingen / bedradingslijst
In dit hoofdstuk kunt u lezen hoe u met behulp van verschillende kruisverwijzingsprocedures de kruisverwijzingsgegevens kunt actualiseren en diverse andere functies kunt uitvoeren. U bereikt de desbetreffende module door vanuit het hoofdmenu het menupad Generering > Kruisverwijzingen/bedradingslijst te kiezen. Met de menuoptie Genereren > Genereren komt u in een selectiedialoogvenster. In dit venster kunt u bepalen of de aangegeven kruisverwijzingsprocedures (zie volgende afbeelding) afzonderlijk of samen moeten worden gestart.
Als er reeds eerder een genereringsprocedure is uitgevoerd, wordt dit aangegeven door een vinkje in de grijze velden rechts in het dialoogvenster. Via de genereringsprocedures in de kruisverwijzingsmodule actualiseert en maakt u ook tegelijkertijd de fluid-kruisverwijzingsgegevens en de fluid-verbindingslijst. Houd er rekening mee dat voor het bewerken en uitvoeren van de fluid-verbindingslijst , evenals voor de fluidkruisverwijzingslijst een aanvullende licentie nodig hebt. Pas nadat u een licentie voor Fluid Plan hebt aangeschaft, kunt u de desbetreffende functies gebruiken. In de volgende paragrafen vindt u informatie over de onderwerpen:
• Kruisverwijzingen genereren • Bedradingslijsten genereren • Functietekstdatabank actualiseren en functieteksten controleren 11
Gebruikershandboek II EPLAN 5.60
• Draadnummeringen genereren en verwijderen • Kruisverwijzingen in het schema automatisch corrigeren • Lijsten met speciale onderdelen genereren • Kruisverwijzingsdatabanken verwijderen • Kruisverwijzingsgegevens bewerken • Kruisverwijzingen geformatteerd uitvoeren • Relaiscontactrangschikking in het schema verwijderen • Bedradingslijsten als grafische pagina's uitvoeren • Meldingen bij de kruisverwijzingsgenerering verwerken • Parameters voor de kruisverwijzingen instellen • Online-kruisverwijzingen bij het kopiëren van schemapagina's • Online actualiseren van kruisverwijzingen bij het hernoemen en verwijderen van schemapagina's.
2.1
Kruisverwijzingen genereren EPLAN produceert twee soorten kruisverwijzingen in het schema:
• Contactkruisverwijzingen • Afbreekpuntenkruisverwijzingen. Het programma voegt beide kruisverwijzingen automatisch (online) tijdens de bewerking van een project in het schema in. Toch is het verstandig om de contact- en afbreekpuntenkruisverwijzingen door een genereringsprocedure te actualiseren. Dit is met name belangrijk wanneer:
• Er bij het inlezen van macro's kruisverwijzingen zijn gewijzigd en de afzonderlijke symbolen/afbreekpunten in de grafische bewerking niet met zijn bevestigd • U nummers of posities van pagina's en/of paden via het nummeringsprogramma hebt gewijzigd • Projecten door andere programma's zijn gegenereerd of gewijzigd. Verder maakt EPLAN bij het genereren van kruisverwijzingen een foutenlijst. Foutloze kruisverwijzingen zijn een voorwaarde voor de verwerking van de:
• Bedradingslijst • Relaiskeuze • Klemmen- en kabelaansluitlijst 12
• Onderdelenlijst. Enkele van de meest voorkomende kruisverwijzingsfouten kunt u via de "correctiefunctie" automatisch verhelpen. In de volgende paragrafen vindt u informatie over de onderwerpen:
• Contactkruisverwijzingen genereren • Afbreekpuntenkruisverwijzingen genereren • Steker- / buskruisverwijzingen genereren • Kruisverwijzingen tussen onderdelen in enkellijnige en meerlijnige weergave genereren • Kruisverwijzingen volgens IEC 1082-1 genereren.
2.1.1
Contactkruisverwijzingen genereren In deze paragraaf wordt het genereren van contactkruisverwijzingen behandeld. Eerst maakt u kennis met de verschillende contactkruisverwijzingstypen. Vervolgens kunt u lezen hoe u een contactkruisverwijzingsprocedure start.
2.1.1.1
Contactkruisverwijzingstypen Vaak moet hetzelfde onderdeel meerdere keren worden weergegeven. Dat de corresponderende symbolen bij dit onderdeel horen, herkent het programma aan het feit dat alle symbolen voorzien zijn van dezelfde onderdeelcode en door het bijbehorende symbooltype worden aangeduid. De contactkruisverwijzing geeft aan waar het corresponderende deel van het onderdeel in het schema kan worden gevonden. Er zijn de volgende contactkruisverwijzingstypen:
• Relaiskruisverwijzingen (kruisverwijzingen tussen relaisspoelen en contacten) • Symboolkruisverwijzingen (kruisverwijzingen tussen algemene symbolen) • Paarkruisverwijzingen (kruisverwijzingen tussen contacten) • Contactspiegels (spiegelbeeld van alle contacten die met een relaisspoel zijn kruisverwezen).
13
Gebruikershandboek II EPLAN 5.60
De kruisverwijzingen worden op verschillende manieren gegenereerd:
Relaiskruisverwijzingen Spoelen en contacten worden reeds bij het ontwerpen van de symbolen in de symbooleditor als zodanig gekenmerkt. Hier wordt het symbooltype vastgelegd, waardoor een symbool als spoel- of als contactsymbool wordt gedefinieerd. Een kruisverwijzing bij een spoelsymbool wordt als contactspiegel getekend, waarvan het uiterlijk is vastgelegd in de grafische parameters. Spoelen en contacten zijn daardoor 'van nature' kruisverwijsbaar, terwijl alle andere kruisverwijzingen worden gegenereerd uit elementen die eerst 'kruisverwijsbaar' moeten worden gemaakt.
Symboolkruisverwijzingen Algemene symbolen kunnen tijdens het bewerken van het schema worden voorzien van een kruisverwijzing (en worden daardoor kruisverwijsbaar gemaakt). Alleen in een dergelijk geval mogen twee symbolen (grafische symbolen) dezelfde onderdeelcode hebben! De aansluitingen van symbolen die de aansluitingen van onderdelen voorstellen, moeten verschillende aansluitcodes hebben. Bij de symboolkruisverwijzing worden de afzonderlijke symbolen als een hoofd- en één of meer nevenelementen gekenmerkt. De hiervoor benodigde instellingen brengt u aan in het invoervenster "Symbooltype" van de vervolgkeuzelijst "Symbooleigenschappen". Afhankelijk van het symbooltype kan deze lijst verschillende elementen bevatten.
14
De volgende tabel toont de mogelijke kenmerken voor het symbooltype van het hoofd- en nevenelement: Symbooltype Standaardsymbool (niet-kruisverwijsbaar)
Kenmerk 255
Symbool als hoofdelement kruisverwijsbaar
150
Symbool als nevenelement kruisverwijsbaar
153
U kunt alleen bij een hoofdelement artikelspecifieke (onderdeelspecifieke) gegevens invoeren, zoals het artikelnummer. Als nevenelement kunt u n+1 onderdelen voorzien van dezelfde ODC.
Paarkruisverwijzingen bij contacten: Kruisverwijzingen tussen contacten worden gebruikt om de onderlinge afhankelijkheid tussen contacten weer te geven in die gevallen waar het niet om een relais gaat. Dit geldt bijvoorbeeld voor de hulpcontacten van een motorbeveiligingsschakelaar. In dit geval worden twee contacten met dezelfde aansluitcodes in het schema gebruikt. Dat houdt in dat dezelfde ODC of hetzelfde contact tweemaal wordt vermeld. De paarkruisverwijzing wordt op dezelfde manier ingevoerd als de symboolkruisverwijzing: Symbooltype Contact als relaiscontact
Kenmerk 0-15
Contact met kruisverwijzing onder het symbool (hoofdelement)
151
Contact met kruisverwijzing naast het symbool
152
Contact met kruisverwijzing onder het symbool, maar 90° gedraaid
154
Opmerkingen:
• Let erop dat alleen bij contacten die als paar kruisverwijsbaar zijn gemaakt, twee symbolen mogen voorkomen die zowel dezelfde onderdeelcodes als dezelfde aansluitcodes hebben. Bovendien is bij dezelfde onderdeelcodes slechts de helft van het aantal paren mogelijk dat in de kruisverwijzingsparameters onder "Maximum aantal relaiscontacten" werd ingevoerd. • Houdt u er verder rekening mee dat bij een onderdeelcode symboolen paarkruisverwijzingen niet tegelijkertijd mogen worden gebruikt.
15
Gebruikershandboek II EPLAN 5.60
Contactspiegel Onder een relaisspoel in het schema wordt een contactspiegel getekend, waarin alle kruisverwijzingen naar deze spoel worden weergegeven. De weergave van de contactspiegel wordt via parameters gestuurd. De contacten worden op aansluitcode in oplopende alfanumerieke volgorde weergegeven. Een uitzondering hierop vormen de wisselcontacten. Gedeelte van een schemapagina met contactspiegel
2.1.1.2
Contactkruisverwijzingsprocedure starten Generering > Kruisverwijzingen/bedradingslijst > Genereren > Genereren
Om de genereringsprocedure te starten, gaat u als volgt te werk. Kies in de module "Kruisverwijzingen" de menuoptie Genereren > Genereren. Activeer in het vervolgdialoogvenster "Genereren" het selectievakje "Contact- en fluid-kruisverwijzing/Online-ODC". Als er in het grijze veld "Generering uitgevoerd" een vinkje staat, is er reeds eerder een contactkruisverwijzingsprocedure gestart. Wanneer u op [OK] klikt, wordt de contactkruisverwijzingsprocedure gestart. Mochten er ten aanzien van de contactkruisverwijzingen fouten in het project voorkomen, dan wordt dit tijdens de verwerking gemeld. Houd er rekening meer dat u via deze genereringsprocedure ook de databank voor de fluid-kruisverwijzingen kunt genereren. Voor het bewerken en uitvoeren van de fluid-kruisverwijzingslijst hebt u echter een aanvullende licentie nodig. Pas nadat u een licentie voor Fluid Plan hebt aangeschaft, kunt u de desbetreffende functies gebruiken.
16
2.1.2
Afbreekpuntenkruisverwijzingen genereren In deze paragraaf wordt het genereren van afbreekpuntenkruisverwijzingen behandeld. Allereerst worden in de volgende paragraaf de definities van termen bij de afbreekpuntenkruisverwijzing besproken. Daarna kunt u lezen hoe u een afbreekpuntenkruisverwijzingsprocedure start.
2.1.2.1
Definities van termen bij de afbreekpuntenkruisverwijzing Afbreekpuntenkruisverwijzingen worden gebruikt om verbindingen over meerdere pagina's weer te geven. De kruisverwijzingen geven de referentie naar de pagina in het schema weer. Tegelijkertijd wordt er een doelvervolging uitgevoerd. Daarbij wordt bij elk afbreekpunt een doel gezocht dat vanuit dit afbreekpunt naar het volgende onderdeel leidt. Hieronder worden de begrippen toegelicht die worden gehanteerd bij het genereren van afbreekpuntenkruisverwijzingen: Doel Een doel is een symbool dat een onderdeel weergeeft. Andere grafische symbolen zoals hoeken en T-stukken kunnen geen doelen zijn. Ze zijn echter wel van invloed op de doelvervolging. Doelvervolging EPLAN zoekt bij elk afbreekpunt een doel. Daarbij worden de gegenereerde verbindingen afgezocht totdat er een doel is gevonden. Tegendoel Bij twee bij elkaar horende afbreekpunten op verschillende pagina's heeft de doel-ODC altijd een bijbehorend tegendoel. Splitaftakking Bij de doelvervolging speelt het ingevoerde doel van de bedrading een grote rol. Dit geldt in het bijzonder bij het gebruik van T-stukken. Ook wanneer T-stukken in de tekening als puntaftakking zijn getekend, moet er een zinvolle definitie voor de doelvervolging worden opgenomen, zodat de bedrading het gewenste resultaat oplevert. Onjuiste / juiste splitaftakking
17
Gebruikershandboek II EPLAN 5.60
Doelvervolging langs de afbreekpunten De doelvervolging langs de afbreekpunten is van belang voor de volgende functies:
• Weergave van het tegendoel: U kunt via parameters de informatie bij het afbreekpunt wijzigen. Het is onder andere mogelijk om het tegendoel aan te geven.
• Vaststellen van het bedradingsdoel: Als een verbinding via afbreekpunten naar een andere schemapagina loopt, moet voor het genereren van de bedradingslijst worden vastgesteld welke doelen bij elkaar horen. • Vaststellen van klemmendoelen: Als een afbreekpunt verbonden is met een klem, voert u als doel bij de klemmendefinitie het tegendoel van het afbreekpunt in.
Kenmerk van de afbreekpuntencontrole Via de parameter "Kenmerk van de afbreekpuntencontrole" kunt u aangeven welk type afbreekpuntencontrole EPLAN bij de kruisverwijzingsprocedure moet uitvoeren. Deze opties worden uitgebreid beschreven in 18
het hoofdstuk "Algemene parameters voor de kruisverwijzingen instellen".
2.1.2.2
Afbreekpuntenkruisverwijzing starten Generering > Kruisverwijzingen/bedradingslijst > Genereren > Genereren
Bij het genereren van afbreekpuntenkruisverwijzingen gaat u op dezelfde manier te werk als bij de contactkruisverwijzingen. Kies in de kruisverwijzingsmodule de menuoptie Genereren > Genereren en activeer in het gelijknamige vervolgdialoogvenster het selectievakje "Afbreekpuntenkruisverwijzing". Ook hier wordt met een vinkje in het veld "Generering voltooid" aangegeven dat u in het project reeds eerder afbreekpuntenkruisverwijzingen hebt gegenereerd. Wanneer u op de knop [OK] klikt, wordt de afbreekpuntenkruisverwijzing gestart. Mochten er ten aanzien van de afbreekpunten fouten in het project voorkomen, dan wordt dit tijdens de verwerking gemeld.
2.1.3
Kruisverwijzingen tussen stekers en bussen genereren EPLAN genereert kruisverwijzingen bij stekers en bussen wanneer u in het schema het stekerpensymbool met het nummer 329 gebruikt en als tegenpool het stekerbussymbool met het nummer 330. (Beide symbolen maken deel uit van het symboolbestand DIC_WUPD.SYM, waarover u na de installatie van EPLAN 5 kunt beschikken.) U kunt de stekerpen en de stekerbus op verschillend pagina's plaatsen. Om de kruisverwijzingen te kunnen weergeven, dienen de symbooltypen correct ingesteld te zijn. Standaard is aan de stekerpen het symbooltype 133 toegekend en aan de stekerbus het symbooltype 134. Wanneer u wilt dat de kruisverwijzingen bij stekers en bussen worden weergegeven, dient u de symbooltypen niet te wijzigen! Verder kunt u in EPLAN stekerverbindingen in de vorm van steker- en busoverzichten op schemapagina's weergeven. Wanneer u het juiste symbooltype selecteert bij steker- en bus-definitiekasten die voor de weergave zijn bestemd (hoofdelement en nevenelement) bevatten beide overzichten onderlinge kruisverwijzingen die in het schema wordt weergeven. Om stekerpennen en -bussen in de overzichten weer te geven, kunt u eveneens de symboolnummers 329 en 330 van het symboolbestand DIC_WUPD.SYM gebruiken. Via de symbooltypen 133 en 134 die bij de symbolen zijn vooringesteld, kunt u verdere kruisverwijzingsgegevens genereren. Zo verwijzen de stekerpennen en bussen in de betreffende overzichten naar de corresponderende stekerpennen en bussen in het schema. 19
Gebruikershandboek II EPLAN 5.60
Meer informatie over het gebruik van definitiekasten voor de weergave van steker- en busoverzichten vindt u in de paragraaf "Steker- / busdefinitiekasten invoegen" (gebruikershandboek I). Wanneer u stekerpennen en -bussen, maar ook steker- of busoverzichten vanuit andere projecten invoegt in het project dat u momenteel bewerkt, is het verstandig om de kruisverwijzingen opnieuw te genereren. Omdat de steker- en busdefinities zijn toegekend aan de klemmengegevens, wordt de generering uitgevoerd via de klemmenmodule. Kies daarom vanuit het hoofdmenu het menupad Generering > Klemmen/kabels > Bewerken > Genereren.
2.1.4
Kruisverwijzingen tussen onderdelen in enkellijnige en meerlijnige weergave genereren Wanneer u schema's zowel in enkellijnige als in meerlijnige weergave wilt ontwerpen, worden er automatisch kruisverwijzingen gegenereerd bij onderdelen op pagina's in beide weergavetypen. Houd er rekening mee dat er slechts één kruisverwijzing per onderdeel van de enkellijnige naar de meerlijnige weergave wordt weergegeven.
Kruisverwijzingsweergave beïnvloeden U kunt de weergave van de kruisverwijzing bij onderdelen op pagina's in enkellijnige en meerlijnige weergave via een parameter beïnvloeden. Kies daartoe (vanuit het hoofdmenu) het menupad Hulpprogramma's > Parameters > Project > Algemeen > Grafisch en ga naar het tabblad Algemeen 2. In het groepsveld Kruisverwijzingen bevindt zich de vervolgkeuzelijst Tussen pagina's van de enkellijnige weergave weergeven, waarin u kunt kiezen uit vier weergaveopties. Meer informatie over de instelmogelijkheden vindt u in de paragraaf "De parameters van het tabblad "Algemeen 2" (gebruikershandboek I). Wanneer er naast een kruisverwijzing tussen de enkellijnige en meerlijnige weergave nog andere kruisverwijzingen bij het onderdeel worden weergegeven, bijvoorbeeld contactkruisverwijzingen, worden kruisverwijzingen die betrekking hebben op de weergave steeds onderaan weergegeven. U voegt een relais "K1" met drie maakcontacten-vermogenscontacten in op een pagina van het type "Meerlijnige weergave" (bijv. paginatype "A"). Op een pagina van het type "Enkellijnig weergave" (paginatype "W") voegt u eveneens een relais "K1" in en het bijbehorende enkellijnige symbool voor maakcontacten-vermogenscontacten. Er worden nu automatisch contactkruisverwijzingen gegenereerd en bovendien een kruisverwijzing tussen de enkellijnige en meerlijnige weergave. De kruisverwijzingen worden bij de betreffende contacten in twee kolommen 20
weergegeven, waarbij de bovenste de contactkruisverwijzing is, en de onderste de kruisverwijzing tussen enkellijnige en meerlijnige weergave.
2.1.5
Kruisverwijzingen volgens IEC 1082-1 genereren Tot nu toe werd een kruisverwijzing gewoonlijk weergegeven door een pagina- en een padaanduiding, die door een bepaald teken van elkaar werden gescheiden. Bij de zogeheten padaanduiding gaat het om de onderverdeling van een schemapagina in verschillende kolommen, die met een nummer of een letter worden aangeduid. Vaak is een aanvullende onderverdeling in regelbereiken vereist. Hieraan ligt de norm IEC 1082-1 ten grondslag, die overeenkomt met de norm EN 61082-1 en die EPLAN vanaf versie 5.50 ondersteunt. EPLAN voegt aan de kruisverwijzing een letter toe, die vóór de padaanduiding wordt geplaatst. De letter geeft het regelbereik van het tegenelement aan.
Voor de bepaling van het regelbereik wordt de actuele pagina in gelijke delen onderverdeeld. Deze regel-delen worden aangeduid door een letter (oplopend: A-F). Er wordt van boven naar onder geteld.
21
Gebruikershandboek II EPLAN 5.60
Om de schemapagina in regelbereiken te kunnen verdelen, hebt u een speciaal plotkader nodig. Voor de kruisverwijzingsweergave volgens ICE 1082-1 wordt daartoe het plotkader ESSG004D.SKG meegeleverd. U brengt de regelverdeling aan in het invoerveld "Regelhoogte" van de projectspecifieke grafische parameters. Meer informatie over deze instelmogelijkheid vindt u in de paragraaf "De parameters van het tabblad "Algemeen 1" (gebruikershandboek I). Opmerkingen:
• De pad- en regelaanduidingen in de kruisverwijzing bevatten geen scheidingsteken. • Het ingestelde kruisverwijzingsformaat geldt zowel voor het schema als voor alle kruisverwijzingsaanduidingen in databanken of op gegenereerde pagina's. • Er is geen offset voor de gewenste onderverdeling. De onderverdeling begint bij het bovenste nulpunt en loopt door tot onder aan de pagina. Het begin van de pagina (bovenste nulpunt) is de bovenste rand van het plotkader. De onderste rand van het plotkader geeft de onderkant van de pagina aan. 22
2.2
Bedradings- en fluid-verbindingslijst genereren Generering > Kruisverwijzingen/bedradingslijst > Genereren > Genereren
Ook hier is de werkwijze gelijk aan die van de contact- en afbreekpuntenkruisverwijzing. Kies in de kruisverwijzingsmodule de menuoptie Genereren > Genereren en activeer in het gelijknamige vervolgdialoogvenster het selectievakje Bedradingslijst en fluid-verbindingslijst. Als u in het project reeds eerder een bedradingslijst of een fluidverbindingslijst hebt gegenereerd, staat er een vinkje in het veld "Generering uitgevoerd". Wanneer u op [OK] klikt, wordt de generering van de bedradingslijst/fluid-verbindingslijst gestart. Elke verbinding tussen symbolen die niet als kabel is gedefinieerd, wordt daarbij verwerkt. Mochten er ten aanzien van de bedradingen fouten in het project voorkomen, dan wordt dit tijdens de verwerking gemeld. Voorbeeld van een bedradingslijst (bewerkingsmodus)
Houd er rekening mee dat de bedradingslijst/fluid-verbindingslijst is gebaseerd op de via de afbreekpuntenkruisverwijzing gedefinieerde doelvervolging. Daarom moet er een actuele afbreekpuntenkruisverwijzing bestaan voordat u de bedradingslijst kunt genereren. 23
Gebruikershandboek II EPLAN 5.60
2.3
Functietekstdatabank actualiseren en functieteksten controleren Generering > Kruisverwijzingen/bedradingslijst > Genereren > Genereren
Via het menupad Genereren > Genereren van de kruisverwijzingsmodule kunt u twee extra functies uitvoeren. U kunt de EPLANfunctietekstdatabank actualiseren en de functieteksten van kruisverwijsbare onderdelen op gelijkheid controleren. Activeer deze functies in het dialoogvenster "Genereren" door op het selectievakje te klikken en klik vervolgens op [OK]. Als de functieteksten van kruisverwijsbare onderdelen verschillen, bijvoorbeeld bij een relaispoel en een daarmee kruisverwezen maakcontact, verschijnt er een melding. Voer een functietekstcontrole alleen uit met een geactualiseerde functietekstdatabank! Alleen dan kan de controle correct worden uitgevoerd.
2.4
Draadnummeringen genereren en verwijderen Generering > Kruisverwijzingen/bedradingslijst > Genereren > Draadnummering
Via Genereren > Draadnummering opent u een vervolgmenu waarin u een van volgende opties kunt kiezen: Invoegen: Bij deze optie genereert EPLAN op autoconnecting-lijnen teksten van het teksttype "draadcode". Het formaat daarvoor wordt ingesteld in de module "Draadnummering". Deze module bereikt u vanuit de hoofdmodule via de menuopties Project > Nummering > Bedrading. Niet-gebruikte verwijderen: Via deze functie worden niet-gebruikte draadnummeringen verwijderd. Alle verwijderen: Alle draadnummeringen worden verwijderd. Tekengrootte aanpassen: Via deze optie worden alle draadcodes in het schema aangepast aan de tekengrootte die in de parameters is ingesteld. De betreffende parameter vindt u in de module "Draadnummering" via Parameters > Lay-out.
24
2.5
Kruisverwijzingen in het schema automatisch corrigeren Sommige fouten die tijdens de kruisverwijzingsprocedure in het schema zijn opgetreden, kunt u automatisch in het schema corrigeren. Activeer daartoe de Correctiefunctie in het menu Genereren. De volgende fouten kunnen worden gecorrigeerd:
• Onderdelen zonder ODC: zet deze op symbooltype 254 (F4001) • Te veel subelementen: wijzig onderdelen met aansluitcode PE in symbooltype 254 (F4400) • Te veel subelementen: wijzig onderdelen met specifieke ODC in symbooltype 254 (F4003) • Spoel bestaat reeds: hernummer ODC (F4004) • Aansluitcode dubbel: wijzig xx:xx in xx en xx' (F4005) • Tegen-KVW-hoofdelement dubbel: hernummer ODC (F4006) • Hernummer niet-genummerde ODC's (W4014) • Onvolledige weergave wisselcontact: wijzig symbooltype 2/15 (verbreekcontact) in 14/15 (wisselcontact) (F4022) • Pijlpunten onjuist: draai pijlpunten (F4225) • Onvolledige paren: afbreekpunt wijzigen in apparaataansluiting (F4226). Nadat de fout is gecorrigeerd, wordt tevens de desbetreffende invoer in de foutendatabank verwijderd. Het is echter raadzaam om hierna een nieuwe automatische procedure te starten en zodoende eveneens de vervolgfouten te verwijderen. Backup maken: Als u het selectievakje "Backup maken" activeert, wordt vóór het uitvoeren van de automatische correctiefunctie een reservekopie van het project gemaakt. U kunt hiermee onverwachte gebeurtenissen ongedaan maken. Gebruik daartoe het "Backup-beheer". U bereikt deze functie via het menupad Extra > Backup-beheer in de kruisverwijzingsmodule. [Alle uitvoerbare selecteren]: Als u in de correctiefunctie op deze knop klikt, markeert EPLAN alleen de selectievakjes waarvoor daadwerkelijk fouten bestaan. Bovendien wordt in dat geval ook de instelling "Backup maken" geactiveerd.
25
Gebruikershandboek II EPLAN 5.60
2.6
Lijsten met speciale onderdelen genereren Generering > Kruisverwijzingen/bedradingslijst > Genereren > Speciale onderdelen
Kies de optie Speciale onderdelen in het menu Genereren om een lijst te genereren met alle speciale onderdelen van het symbooltype 254. Dit zijn symbolen zonder logische betekenis en waarmee geen rekening wordt gehouden bij de normale verwerkingsprocedures. De lijst wordt opgeslagen in de directory voor persoonlijke en stationsgegevens onder de naam B254.ASC en bevat informatie over de ODC, aansluitcodes, pagina en pad en eventueel het artikel- en typenummer. Deze informatie wordt echter niet verwerkt. Bestand B254.ASC voor het project DEMO510.P: C:\EPLAN4\P\FUE\DEMO510.P K4 K5
2.7
6.6 6.7
Kruisverwijzingsdatabanken verwijderen Met de optie Verwijderen van het menu Genereren kunt u de volgende databanken en lijsten verwijderen:
• Contactkruisverwijzings- en/of fluid-kruisverwijzingsdatabank • Afbreekpuntenkruisverwijzingsdatabank • Bedradings- en fluid-verbindingslijst. Verder kunt u met deze optie de Relaiscontactrangschikking in het schema verwijderen. Meer informatie over deze verwijderfunctie vindt u in de volgende paragraaf.
26
Nadat u de bovengenoemde optie hebt gekozen, wordt het dialoogvenster "Verwijderen" geopend. Via de selectievakjes geeft u aan welke verwijderacties moeten worden uitgevoerd. U kunt meerdere verwijderacties in een keer uitvoeren. Met [OK] wordt de verwijderactie uitgevoerd. Let op: er wordt hier zonder controlevraag verwijderd! Contact- en afbreekpuntenkruisverwijzingen moet u alleen in uitzonderlijke gevallen verwijderen, bijvoorbeeld als u het project met een oudere EPLAN-versie bewerkt!
2.7.1
Relaiscontactrangschikking in het schema verwijderen Een nieuwe genereringsprocedure neemt de contactrangschikking van het schema over. Wanneer u bijvoorbeeld een relais met gedefinieerde contactrangschikking via de relaiskeuze in het schema invoegt en deze contacten met de relaisspoel kruisverwijst, krijgt het relais de status "geselecteerd". Bij het weergeven van de contactkruisverwijzingslijsten wordt dit aangegeven door een groen relaissymbool (menupad Generering > Kruisverwijzing/bedradingslijst > Bewerken > Contactkruisverwijzing). Wanneer u vervolgens in het schema extra contacten toekent aan het relais en deze met de relaisspoel kruisverwijst, wordt het relais in de kruisverwijzingslijst rood weergegeven. In het schema worden de extra contacten ingevoegd in de relaiscontactrangschikking. Met de optie Verwijderen van het menu Genereren kunt u deze extra contacten uit de relaiscontactrangschikking in het schema verwijderen. Activeer daartoe in het vervolgdialoogvenster het selectievakje "Relaiscontactrangschikkling in het schema" en bevestig met [OK].
2.8
Kruisverwijzingsgegevens bewerken In deze paragraaf worden de verschillende mogelijkheden beschreven voor het bewerken van kruisverwijzingsgegevens. Met het menu Bewerken kunt u de volgende kruisverwijzingslijsten op het beeldscherm weergeven:
• Contactkruisverwijzingslijsten • Afbreekpuntenkruisverwijzingslijsten • Bedradingslijsten.
27
Gebruikershandboek II EPLAN 5.60
2.8.1
Contactkruisverwijzingslijsten bewerken Generering > Kruisverwijzingen/bedradingslijst > Bewerken > Contactkruisverwijzing
De contactkruisverwijzingslijst is verdeeld in twee deelvensters. In het linker venster vindt u een overzicht van alle gebruikte onderdelen, die gesorteerd zijn op onderdeelcode en bij de bewerking van een NENproject bovendien nog op groeps- en plaatscode. Als het onderdeel een relais is, wordt dit aangegeven door een gekleurd symbool. Een groen symbool betekent dat alle contacten van het relais in het schema kunnen worden gerangschikt. Als dit niet het geval is, wordt het relais met een rood symbool weergegeven. In het rechter venster vindt u de bijbehorende contactkruisverwijzingsinformatie bij de desbetreffende onderdelen in de vorm van een tabel. De regels bevatten de volgende informatie:
• Symbooltype van onderdelen en bijbehorende contacten • Groeps- en plaatscode (alleen bij NEN-projecten), pagina, pad en coördinaten van het onderdeel en van de bijbehorende contacten • Aansluitcode van onderdelen en bijbehorende contacten, gescheiden door een ",".
In het dialoogvenster zijn de volgende knoppen beschikbaar: [Verplaatsen]: Met deze knop kunt u binnen een kenletter onderdelen oplopend of aflopend hernummeren (vanaf het gemarkeerde onderdeel). Activeer het selectievakje "Backup maken" om vóór het verplaatsen een reservekopie van het project te maken. U kunt hiermee onverwachte gebeurtenissen ongedaan maken. Gebruik daartoe het "Backup-beheer". U kunt deze functie bereiken door in het dialoogvenster voor de contactkruisverwijzingen op de knop [Ongedaan maken] te klikken. U kunt het "Backup-beheer" in de kruisverwijzingsmodule ook oproepen via het menupad Extra > Backup-beheer.
28
[Nummeren]: Met deze knop kunt u onderdelen opnieuw nummeren. U kunt kiezen uit onderdelen van een geselecteerde kenletter of alle bestaande onderdelen. Voor klemmen geldt: De stapgrootte is afhankelijk van de instelling in het invoerveld "Opbouw klemmencode" op het tabblad "Klemmen/kabels 1" van het parameterprogramma. Deze is daardoor ook afhankelijk van het aantal te nummeren klemmen. Het klemmennummer mag niet groter zijn dan 10.000.000. Anders volgt er een foutmelding. [Ongedaan maken]: Deze knop is actief na het verplaatsen of nummeren als u in de desbetreffende dialoogvensters het selectievakje "Backup maken" hebt ingeschakeld. Wanneer u op deze knop klikt, wordt het venster "Backup terugschrijven" geopend, waarin de laatste reservekopieën van het gehele project ter selectie worden aangeboden. [Sluiten]: Via deze knop verlaat u de weergavemodus.
Symbooltype voor contacten wijzigen Zodra u in het linkerdeel van het dialoogvenster een contact hebt geselecteerd, kunt u hieraan met de optie "Symbooltype wijzigen" van het snelmenu (rechtermuisknop) in het rechterdeel een ander symbooltype toekennen.
29
Gebruikershandboek II EPLAN 5.60
Aansluitcode voor contacten wijzigen Via de optie "Aansluitcode wijzigen" van het snelmenu kunt u de aansluitcode van het geselecteerde contact hernoemen. Het is raadzaam om vervolgens een nieuwe kruisverwijzingsprocedure uit te voeren, zodat de nieuwe aansluitcodes in het schema worden verwerkt.
Contacten invoegen in de zoekdatabank Via de optie Invoegen in de zoekdatabank van het snelmenu kunt u de gemarkeerde ODC opslaan in de databank van de zoekfunctie. Op deze manier kunt u een onderdeel in de grafische bewerking gericht selecteren.
2.8.2
Afbreekpuntenkruisverwijzingslijsten bewerken Generering > Kruisverwijzingen/bedradingslijst > Bewerken > Afbreekpuntenkruisverwijzing
De afbreekpuntenkruisverwijzingslijst toont een overzicht van alle afbreekpunten. Wanneer u gedetailleerde informatie over een bepaald afbreekpunt wenst, dubbelklikt u daarop of klikt u met de muis eenmaal op het -teken.
30
Markeer vervolgens het afbreekpunt waarover u meer informatie wenst. Deze informatie wordt weergegeven in het rechterdeel van het dialoogvenster.
De volgende informatie wordt hier weergegeven:
• • • • •
Pijlrichting Groepscode Pagina en pad (Tegen-)doel Symboolnummer en kleur.
De afzonderlijke invoeren zijn alfanumeriek op afbreekpuntencode gesorteerd. In het dialoogvenster zijn de volgende knoppen beschikbaar: [Actualiseren]: Gebruik deze knop om de afbreekpunten opnieuw te sorteren nadat de groepscodes zijn gewijzigd. [Zoekgegevens]: Via deze knop kunt u afbreekpunten opslaan in de databank van de zoekfunctie. Op deze manier kunt u een afbreekpunt in de grafische bewerking gericht selecteren. [Draaien]: Een gemarkeerd afbreekpunt kunt u met deze knop zowel in de lijst als in het schema 180° draaien. Dit is zinvol als bij het genereren van de af31
Gebruikershandboek II EPLAN 5.60
breekpuntenkruisverwijzingen foutmelding "Potentiaalpijlpunten onjuist" verschijnt. Door de pijl 180° te draaien, kan de fout worden gecorrigeerd waarna de afbreekpuntenkruisverwijzingsprocedure zonder fouten kan worden uitgevoerd. [Alle op 1]: U kunt deze knop gebruiken om alle groepscodes van een afbreekpunt weer op de waarde "1" terug te zetten. [Sluiten]: Via deze knop verlaat u de weergavemodus.
NEN-code van afbreekpunten bewerken U kunt in EPLAN bij de bewerking van NEN-projecten ook de groepsen/of plaatscode van afbreekpunten in de afbreekpuntenkruisverwijzingslijst wijzigen. Markeer daartoe in het linkerdeel van het dialoogvenster "Afbreekpunten" het te hernoemen afbreekpunt en klik vervolgens nogmaals op dit gemarkeerde afbreekpunt. In het omkaderde invoerveld kunt u nu de nieuwe code invoeren en drukt u vervolgens op .
2.8.3
Bedradingslijsten bewerken Generering > Kruisverwijzingen/bedradingslijst > Bewerken > Bedradingslijst
U kunt de bedradingslijst in de vorm van een overzicht op het beeldscherm weergeven. Daarbij kunt u via een selectievakje aangeven of de lijst al dan niet op inbouwplaats moet worden gesorteerd. Activeer dit vakje als de uitvoer in dezelfde volgorde moet plaatsvinden als die waarin de inbouwplaatsen in de databank werden ingevoerd.
32
Als tijdens de automatische generering van de bedradingslijst een onderdeel zonder aansluitcode wordt aangetroffen, wordt in plaats hiervan een "_" en een doorlopend nummer aan de ODC toegevoegd Het schema bevat een eenpadige zekering "F2" zonder aansluitcode. In de bedradingslijst wordt de bovenste aansluiting "F2:_1" en de onderste aansluiting "F2:_2" ingevoerd. Het weergegeven potentiaalnummer is een automatisch door het programma toegekend nummer, waarbij alle direct met elkaar verbonden onderdelen hetzelfde nummer krijgen. U kunt de sortering van de lijst wijzigen door te klikken op de kop van de kolom die voor de sortering moet worden gebruikt. De te bedraden ODC, incl. pagina, wordt voor de geselecteerde bedrading in een niet te wijzigen veld onderaan de lijst weergegeven.
2.9
Kruisverwijzingslijsten geformatteerd uitvoeren Generering > Kruisverwijzingen / bedradingslijst > Afdrukken
33
Gebruikershandboek II EPLAN 5.60
Met het menu Afdrukken kunt u alle lijsten die u met EPLAN hebt gegenereerd, geformatteerd uitvoeren. Er zijn de volgende uitvoermogelijkheden:
• Printer • Beeldscherm • Bestand.
Met het printformulier kunt u bepalen hoe de uitvoer plaatsvindt. In de lijst "Printformulier" wordt het formulier aangegeven dat u in de parameters hebt ingesteld. U kunt deze voorinstelling wijzigen door met de menuoptie Parameters > Uitvoerparameters > tabblad "Printformulieren" voor de betreffende uitvoer een ander printformulier te selecteren. Wanneer u in de parameters geen printformulier hebt ingesteld, wordt in het veld "Printformulier" geen formulier aangegeven en moet u voorafgaand aan het printen eerst een formulier selecteren. Meer informatie over het onderwerp "Uitvoerformaat" vindt u in de volgende paragraaf "Uitvoerformaat voor het afdrukken definiëren".
Sorteercriteria voor het afdrukken van bedradingslijsten definiëren In de bedradingslijst wordt elke verbinding tussen symbolen herkend en overeenkomstig de werkwijze van het programma doorgenummerd. De nummering begint op de eerste pagina en gaat van boven naar onder en van links naar rechts. 34
Voorsortering op inbouwplaats Wanneer dit selectievakje geactiveerd is, wordt de bedradingslijst eerst op inbouwplaats voorgesorteerd. Bij inbouwplaatsen kunt u vervolgens in het groepsveld "Sortering" sorteren op potentiaal, doorsnede, code of plaatscode. Anders wordt er bij de weergave geen rekening gehouden met inbouwplaatsen. In het groepsveld "Sortering" wordt dan een sorteercriterium bepaald dat onafhankelijk is van de inbouwplaats. Sortering: De uitvoer van de bedradingslijst kan worden geselecteerd op basis van de volgende criteria: – Potentiaalgeoriënteerd: draadnummer.
De
uitvoer
wordt
gesorteerd
op
– Op doorsnede: De uitvoer wordt gesorteerd op de doorsnede, aderkleur en lengte. – Op code: De uitvoer wordt gesorteerd op onderdeelcode. – Op plaatscode: De uitvoer wordt gesorteerd op plaatscode. Deze optie kunt u alleen bij NEN-projecten activeren. Van / Tot: De eerste en de laatste waarde van het sorteercriterium dat u in het groepsveld "Sortering" hebt geselecteerd, worden toegekend aan de velden "Van" en "Tot". Als u op code sorteert, worden deze velden vooraf ingesteld op bijvoorbeeld F1:1 en X2:4. Door het invoeren van andere waarden, kunt u de omvang van de lijst beperken.
35
Gebruikershandboek II EPLAN 5.60
Met de knop [...] opent u een lijst waaruit u een waarde kunt selecteren die voldoet aan het sorteercriterium. De waarden worden als voorinstelling overgenomen in de invoervelden "Van" en "Tot".
2.9.1
Uitvoerformaat voor het afdrukken definiëren Wanneer u in EPLAN op basis van formulieren uitvoert, kunt u gewoonlijk kiezen uit de volgende uitvoervarianten: Printer: In dit geval wordt de uitvoer met behulp van het aangegeven printformulier naar het afdruksysteem van MS Windows gestuurd. Voordat het afdrukken begint, wordt het Windows afdrukdialoogvenster geopend. (Het uiterlijk van dit venster is afhankelijk van de versie van het besturingssysteem.)
36
Beeldscherm: Deze variant is zinvol als u een afdrukvoorbeeld wilt zien. EPLAN toont het resultaat in een venster. Via de schuifbalken rechts en onder in het venster kunt u door de uitvoer bladeren.
37
Gebruikershandboek II EPLAN 5.60
Bestand (ASCII): Met dit keuzeveld en met de twee volgende keuzevelden kunt u naar een tekstbestand uitvoeren. In alle gevallen verschijnt in het onderste gedeelte van het venster een tekstveld met de naam en het pad van het uitvoerbestand. Standaard staat hier het bestand FORM.ASC in de directory \EPLAN4\O\\<sn>.
Via de knop [...] komt u in een bestandselectievenster waarin u de standaardinstelling kunt wijzigen. Bij de variant "ASCII" bestaat het bestand uit DOS-tekst. Een dergelijk bestand kunt u met een DOS-editor bewerken, bijvoorbeeld met edit.com. Bestand met stuurtekens: Als u in de stationsparameters onder "Uitvoerapparaten definiëren" een printer hebt gedefinieerd, wordt met deze functie een bestand met stuurtekens gemaakt. Hebt u geen printer gedefinieerd, dan kan er geen bestand worden gemaakt! Bestand (ANSI): Bij deze variant bestaat het bestand uit ANSI-tekst; dit bestand kunt u met een Windows-editor bewerken (bijvoorbeeld met notepad.exe).
2.10
Bedradingslijsten als grafische pagina's uitvoeren Generering > Kruisverwijzingen / bedradingslijst > Grafische uitvoer
Met het menu Grafische uitvoer van de kruisverwijzingsmodule kunt u de bedradingslijsten als grafische pagina's uitvoeren.
Grafisch formulier selecteren Voordat u een bedradingslijst als grafische pagina kunt uitvoeren, moet u eerst een grafisch formulier selecteren. Kies daartoe in de kruisverwijzingsmodule het menupad Parameters > Uitvoerparameters. Het dialoogvenster voor de uitvoerparameters wordt dan geopend. Kies in dit dialoogvenster het tabblad "Grafische formulieren 1"en voer in het invoerveld "Bedradingslijst" de naam van het gewenste formulier in (indien bekend). Het selectievakje vóór dit veld geeft aan of het formulier bestaat. Indien u de naam van het formulier niet kent, klikt u op de knop [...] naast het invoerveld. Er verschijnt dan een selectiedialoogvenster waarin, indien aanwezig, grafische formulieren met de extensie skv ter selectie worden aangeboden. Markeer het gewenste formulier en bevestig uw 38
keuze met [OK]. Het selectiedialoogvenster wordt dan gesloten en het gewenste formulier wordt ingevoerd in het invoerveld op het tabblad. Verlaat vervolgens het venster voor de uitvoerparameters door te klikken op [OK].
Bedradingslijsten uitvoeren Nadat u het gewenste grafische formulier hebt ingesteld, kiest u in de kruisverwijzingsmodule de menuoptie Grafische uitvoer > Bedradingslijst. Als er nog geen uitvoergegevens zijn gedefinieerd, verschijnt eerst het dialoogvenster "Grafische uitvoergegevens". Met het veld "Projectnaam" kunt u de uitvoer van de bedradingslijst als grafische pagina naar een nieuw project sturen. Verder kunt u de naam van de "Engineer" en de "Uitvoerdatum" aanpassen. Met [OK] bevestigt u deze wijzigingen. Vervolgens wordt het dialoogvenster "Bedradingslijst uitvoeren" geopend. Bepaal hier de sorteercriteria voor de uitvoer. Meer informatie hierover vindt u in de paragraaf "Sorteercriteria voor het uitvoeren van bedradingslijsten". Met [OK] bevestigt u de invoer van de sorteercriteria en verlaat u het dialoogvenster "Bedradingslijsten uitvoeren". Als het actuele project een NEN-project is, verschijnt er een selectiedialoogvenster waarin u het uitvoerbereik van de grafische pagina's kunt bepalen. Hiertoe selecteert u de gewenste groeps- en plaatscode en bevestigt u deze invoer met [OK].
Wanneer u nog niet eerder een bedradingslijst hebt uitgevoerd, moet u in het volgende dialoogvenster het paginanummer opgeven waarmee de grafische uitvoer van de bedradingslijst moet beginnen. Daarbij wordt de volgende vrije pagina voorgesteld.
39
Gebruikershandboek II EPLAN 5.60
Nadat u het paginanummer hebt ingevoerd en op [OK] hebt geklikt, worden de grafische pagina's van de bedradingslijst uitgevoerd.
Speciale tekstcoördinaten in het grafische formulier van de bedradingslijst bewerken Net als bij de klemmen- en kabelaansluitlijst, evenals bij andere genereerbare grafische pagina's kunt u voor de uitvoer van bedradingslijsten de speciale tekstpositie in het geselecteerde grafische formulier wijzigen. U opent het dialoogvenster "Coördinaten van de bedradingslijst" door in de kruisverwijzingsmodule de optie Coördinaten van het menu Grafische uitvoer te kiezen. Allereerst wordt het dialoogvenster geopend, waarin u het formulier voor de grafische uitvoer kunt selecteren. U kunt kiezen uit de bedradingslijstformulieren met de extensie skv. U markeert een formulier en bevestigt uw keuze met [OK]. Vervolgens wordt het dialoogvenster "Coördinaten van de bedradingslijst" geopend, waarin u de grafische uitvoer van de
40
bedradingslijst ten aanzien van het formuliertype en de speciale tekstposities kunt aanpassen.
Wanneer een positie van een bepaalde speciale tekst in het formulier moet worden gewijzigd, overschrijft u de waarden in de velden "X" en/of "Y". Wanneer u alle speciale tekstcoördinaten in één keer wilt wijzigen, klikt u op de knop [Verplaatsen]. In het volgende dialoogvenster voert u de waarde in waarin alle X- en/of Y-coördinaten in één keer moeten worden gewijzigd en bevestigt u uw invoer met [OK].
Met [Voorbeeld] opent u een voorbeeldvenster waarin u de gewijzigde speciale tekstposities in het formulier kunt bekijken. Met [Selectie] keert u terug naar de formulierselectie of wordt een dialoogvenster geopend waarin u de tekengrootte, de teksthoek en/of de tekstuitlijning van de speciale teksten kunt bewerken. Welk dialoogvenster wordt geopend, hangt af van het veld waarin de cursor bij het oproepen van de functie zich bevindt. In de volgende tabel wordt dit weergegeven. 41
Gebruikershandboek II EPLAN 5.60
Cursor in het veld "Grafisch formulier"
Oproep van het dialoogvenster "Formulierselectie" "Tekengrootte, teksthoek, tekstuitlijning" [Selectie]
"Stijl"
Overige velden
2.11
(De tekengroottes die u hier kunt selecteren hebben betrekking op het papierformaat DIN A3.) Geen oproep mogelijk
Meldingen bij het converteren van kruisverwijzingen verwerken EPLAN controleert alle kruisverwijzingsprocedures. Als er bij het genereren van kruisverwijzingen of bedradingslijsten fouten optreden, worden deze in een meldingendatabank bijgehouden. Onthoud dat u met de optie Correctiefunctie in het menu Genereren bepaalde fouten automatisch kunt corrigeren. Zolang de fouten niet gecorrigeerd zijn, staan ze uiteraard nog bij de meldingen! Generering Meldingen
>
Kruisverwijzingen/bedradingslijst
>
Extra
>
U kunt dit bestand weergeven met de menuoptie Meldingen, waarbij u automatisch terechtkomt in het meldingenbeheer van EPLAN.
42
De meldingen worden in de vorm van een lijst uitgevoerd. Daarbij worden de afzonderlijke meldingen op type genereringsprocedure ("Contactkruisverwijzingsprocedure", "Afbreekpuntenkruisverwijzingsprocedure" etc.) gesorteerd weergegeven. Bovendien staan bij elke melding de datum en het tijdstip van de generering evenals aanvullende informatie. Voor elke fout die bij genereringsprocedure is opgetreden, is een regel in de meldingenlijst opgenomen. Afhankelijk van het meldingstype zijn de regels verschillend opgebouwd.
Meldingen sorteren Voor het bewerken van meldingen kunt u de sortering bepalen door te klikken op de kop van de kolom waarop moet worden gesorteerd. Nummer: Alle meldingen hebben een viercijferig nummer, waarbij de eerste twee cijfers het type genereringsprocedure aanduiden. Bij deze sortering kunt u meldingen dus sorteren op het type genereringsprocedure. Pagina: De meldingen worden oplopend gesorteerd op pagina, pad en positie en in deze volgorde voor verdere bewerking weergegeven. ODC: Alle meldingen worden gesorteerd op volgorde van ODC en voor verdere bewerking weergegeven.
43
Gebruikershandboek II EPLAN 5.60
Een lijst met alle mogelijke fouten en voorstellen om deze te verhelpen, vindt u in de paragraaf "Beschrijving van meldingen" in het systeemhandboek.
Afgehandelde meldingen weergeven / verbergen In de lijst met meldingen, in het rechterdeel van het weergavevenster, worden meldingen die in de grafische bewerking zijn afgehandeld, gemarkeerd met een *. Via het selectievakje "Afgehandeld" kunt u aangeven of dergelijke meldingen al dan niet moeten worden weergegeven.
2.12
Parameters voor de kruisverwijzingen instellen Grafische pagina's worden gebruikt voor de weergave van kruisverwijzingen in het schema. Tot deze parameters behoren o.a. scheidingstekens voor de pagina, scheidingstekens tussen pagina en pad, scheidingstekens tussen pad en positie, de kenmerken van de contactspiegel- en de kruisverwijzingsweergave, de definitie van de tekengroottes etc. (Meer informatie vindt u in de paragraaf "Grafische parameters definiëren" in het gebruikershandboek I). Voor de weergave van de kruisverwijzingen zijn met name de volgende twee grafische parameters van groot belang: Kruisverwijzing onder symbool (symbooltype 151) verticaal weergeven: U kunt kruisverwijzingen bij symbolen van het symbooltype 151, zoals de motorbeveiligingsschakelaar, verticaal weergeven. Wanneer u deze weergave wilt gebruiken, activeert u dit selectievakje. U kunt deze grafische parameter instellen in de grafische bewerking via het menupad Parameters > Project > Grafisch > Algemeen > tabblad "Algemeen 3". Afbreekpunten / Bij overzicht van kruisverwijzingen alleen pagina weergeven: In EPLAN kunt u bij een gedefinieerd bronafbreekpunt een overzicht uitvoeren van alle gelijknamige afbreekpuntenkruisverwijzingen van het schema. U kunt met deze parameter de weergave van het pad in het overzicht onderdrukken. Wanneer u het selectievakje activeert, wordt de padaanduiding bij de afbreekpuntenkruisverwijzingen niet in het overzicht weergegeven. Als het selectievakje uitgeschakeld blijft, worden de afbreekpuntenkruisverwijzingen in het overzicht met pagina- en padnummer weergegeven. Dit is de standaardinstelling.
44
In kunt deze parameter instellen in de grafische bewerking via het menupad Parameters > Project > Grafisch > Algemeen > tabblad "Algemeen 2". Deze parameter wordt alleen in acht genomen als de parameter "Weergave van overzichten" in de grafische parameters (in het groepsveld :Afbreekpunten" op het tabblad "Algemeen 2") op regelgewijs of kolomgewijs is gezet. Generering > Kruisverwijzingen/bedradingslijst > Parameters > Kruisverwijzingen/bedradingen
De bewerking van kruisverwijzingen wordt eveneens via parameters gestuurd. U kunt de kruisverwijzingsparameters instellen via het hulpprogramma "Parameterbeheer", maar ook in de module "Kruisverwijzingen" via het bovengenoemde menupad. U kunt hier de volgende parameters instellen:
• Algemene parameters voor de kruisverwijzingen instellen • Parameters voor de contactkruisverwijzingen en de bedradingen instellen.
2.12.1
Algemene parameters voor de kruisverwijzingen instellen Generering > Kruisverwijzingen/bedradingslijst > Parameters > Kruisverwijzingen/bedradingen
Op het tabblad "Kruisverwijzingen" kunt u algemene kruisverwijzingsparameters instellen. "Algemene" parameters zijn parameters die zowel betrekking hebben op de kruisverwijzingen in EPLAN als ook op de kruisverwijzingen in de aanvullende module Fluid PLAN. U kunt de volgende parameters instellen:
Verwerkingstype: Op grond van de online ODC-toekenning worden bij een kruisverwijzing doorgaans alle onderdelen in acht genomen. Om compatibiliteit met ou45
Gebruikershandboek II EPLAN 5.60
dere EPLAN-versies mogelijk te maken, kunt u via deze parameter de verwerking inperken. U heeft de volgende mogelijkheden: – 1 = Alle ODC's (standaard): Alle onderdelen worden in acht genomen. Daardoor wordt "online ODC-toekenning" mogelijk. Dit is de standaardinstelling! – 2 = Alle ODC's, zonder waarschuwingen: Zoals hierboven, maar de meldingen "Onderdeel zonder code" en "Onderdeel dubbel" worden niet uitgevoerd. Deze instelling wordt aanbevolen voor oudere projecten waarbij de "Online ODC-toekenning" moet worden gebruikt. Zonder deze instelling zouden er te veel van de hierboven beschreven meldingen optreden. – 3 = Alle ODC's controleren op meervoudige codering: Bij de verwerking van contactkruisverwijzingen controleert EPLAN of onderdelen vaker in het schemaproject zijn toegekend. Als dit het geval is, verschijnt de foutmelding "4010 Onderdeelcode dubbel of onjuist symbooltype". Deze melding verschijnt: – Als de codes van de vaker toegekende onderdelen identiek zijn – Als het symbooltype van de betreffende onderdelen op "255 = standaardsymbool, niet kruisverwijsbaar " is ingesteld – Als de aansluitcodes van de onderdelen verschillend zijn. – 0 = Alleen kruisverwijsbare ODC's: Er wordt een kruisverwijzing van versie 4.11 gegenereerd, waarbij de standaard ODC's niet in acht worden genomen. "Online ODC-toekenning" is niet mogelijk. Dit is de standaardinstelling voor oude projecten. Start een genereringsprocedure nadat deze parameter is ingesteld! Pas dan worden de parameterinstelling effectief. Apparaatkasten meenemen bij de kruisverwijzing Vanaf versie 5.20 kunt u in EPLAN apparaatkasten in de kruisverwijzingsdatabank opnemen. Dit was in de versies EPLAN 5.11 en ouder niet mogelijk. U hebt deze parameter nodig als u een oud project wilt bewerken met apparaatkasten die verdeeld zijn over een groot aantal projectpagina's meer dan u in de parameter "Maximum aantal relaiscontacten" hebt ingesteld (zie de volgende paragraaf "Parameters voor de contactkruisverwijzingen en bedradingen instellen"). Wanneer bij een dergelijk project de apparaatkasten in de kruisverwijzingsdatabank zouden worden opgenomen, zou EPLAN de foutmelding genereren dat een ODC (de apparaatkast) te veel contacten heeft. Met deze parameter kunt u dat voorkomen. Kenmerk van de afbreekpuntencontrole: Deze parameter bepaalt op welke wijze de afbreekpunten moeten worden gecontroleerd. De volgende opties zijn mogelijk: 46
– 0 = Geen controle: Er worden alleen foutmeldingen gegenereerd bij ontbrekende of onjuiste invoergegevens. – 1 = Pijlparen: Aan het eind van de afbreekpuntenkruisverwijzingsprocedure wordt gecontroleerd of het aantal afbreekpunten met dezelfde code een even getal is. Is dat niet het geval, dan verschijnt de foutmelding "Onvolledige potentialen", onder vermelding van de afbreekpuntencode. De positie van de afbreekpunten blijft buiten beschouwing. – 2 = Pijlpunten: Bij elk afbreekpunt wordt een paar gezocht. Daarbij moet de pijlpunt van elk paar met dezelfde code verbonden zijn met de pijlschacht. Is dit niet het geval, dan verschijnt er een foutmelding met het pagina-, pad- en positienummer en met de afbreekpuntencode. – 3 = Pijlparen en pagina: In aanvulling op optie 1 (even aantal) wordt gecontroleerd of afbreekpunten naar dezelfde pagina verwijzen en zo een verbinding weergeven. In dat geval verschijnt de foutmelding "Verbinding op één pagina". – 4 = Pijlpunten en pagina: In aanvulling op optie 2 (pijlpunten) wordt gecontroleerd of afbreekpunten naar dezelfde pagina verwijzen en zo een verbinding weergeven. In dat geval verschijnt de foutmelding "Verbinding op één pagina". Een overzicht van de mogelijke invoeren krijgt u via .
2.12.2
Parameters voor de contactkruisverwijzingen en de bedradingen instellen U kunt voor de contactkruisverwijzingen en bedradingen de volgende parameters instellen:
47
Gebruikershandboek II EPLAN 5.60
Maximum aantal relaiscontacten: Hier kunt u het maximum aantal contacten invoeren. Als bij het genereren van de kruisverwijzingen meer contacten bij een onderdeel worden aangetroffen dan hier zijn ingevoerd, geeft EPLAN een foutmelding. Zo kunt u het maximum aantal toegestane contacten al tijdens het genereren van de kruisverwijzingen controleren. Stel de waarde voor het aantal contacten niet hoger in dan dat voor uw relais absoluut noodzakelijk is, omdat anders onnodig veel opslagruimte op uw harde schijf wordt gebruikt. Als u geen automatische relaiskeuze wilt uitvoeren, kunt u hier maximaal 80 contacten invoeren. Gewoonlijk voert u hier 4 tot 12 contacten in. Bij paarsgewijs kruisverwijsbaar gemaakte contacten worden de contacten als paren beheerd. Hierdoor wordt het voor deze onderdelen ingevoerde aantal gehalveerd. Standaard aderkleur / standaard doorsnede: In het groepsveld "Bedradingen" bepaalt u de waarden die bij het genereren van de bedradingslijst in acht moeten worden genomen, als deze in de grafische bewerking niet zijn vastgesteld.
2.13
Online actualiseren van kruisverwijzingen bij het kopiëren van schemapagina's Tot nu toe werden bij het kopiëren en het invoegen van onderdelen en bij het invoegen van macro's op bestaande schemapagina's de kruisverwijzingen van de kruisverwezen onderdelen, afbreekpunten en PLCklemmen automatisch (online) geactualiseerd. Bij het kopiëren van schemapagina's was dat niet het geval. Hier moest u de kruisverwijzingen genereren door het dialoogvenster "Symbooleigenschappen" op te roepen en te sluiten of door een handmatige kruisverwijzingsprocedure buiten de grafische afbeelding uit te voeren. Vanaf versie 5.50 worden de contact-, afbreekpunten- en PLCkruisverwijzingen ook bij het kopiëren van schemapagina's online in de desbetreffende kruisverwijzingsdatabanken ingevoegd. De daarbij gegenereerde kruisverwijzingen worden direct geactualiseerd en weergegeven in het schema bij de gekopieerde onderdelen, afbreekpunten en PLC-klemmen.
48
2.14
Online actualiseren van kruisverwijzingen bij het hernoemen en verwijderen van schemapagina's Net als bij het kopiëren van schemapagina's, worden de kruisverwijzingsgegevens ook bij het hernoemen en verwijderen van kruisverwijzingsgegevens online geactualiseerd.
49
Gebruikershandboek II EPLAN 5.60
3
Klemmen- en kabelgegevens verwerken Een belangrijke functie van EPLAN is de automatische generering van klemmen- en kabelaansluitlijsten uit het schema. Deze functie vereenvoudigt het maken van productiedocumentatie. De gegevens die de gebruiker invoert en die betrekking hebben op de klemmen- en kabeldefinities worden hierbij overeenkomstig de parameterinstellingen automatisch afgehandeld en verwerkt. Gedeelte van een klemmenaansluitlijst
Hieronder worden de termen gedefinieerd die voor de klemmen- en kabelaansluitlijst van belang zijn.
50
Klem Deze term wordt in het programma voor verbindings- of doorvoerklemmen gebruikt. Tot de verbindingsklemmen behoren eveneens etageklemmen, klemmen met bouwelementen, stekers en verschillende andere bouwvormen. De symbooltypen 100 -149 worden gebruikt om klemmen de definiëren. De klemmenaansluitlijst wordt gegenereerd voor verbindingsklemmen en stekerverbindingen. Klemmenstrook De klemmen worden gecombineerd in klemmenstroken, wat feitelijk overeenkomt met de bouwwijze van de installatie. De klemmenaansluitlijst wordt telkens voor één klemmenstrook gemaakt. De onderdeelcode geeft aan tot welke klemmenstrook een bepaald onderdeel behoort. Steker Stekerverbindingen worden op dezelfde wijze beheerd als klemmenstroken. Het verschil is echter dat ze geen bruggen hebben. De afzonderlijke aansluitingen komen overeen met die van de klemmen. Binnen het programma zijn stekers echter eenduidig te identificeren, omdat daaraan in het venster "Teksteigenschappen" het teksttype "3" ("Stekerstrookcode") is toegekend of dat daaraan in het schema de kenmerken 119-121 of 133135 zijn toegekend. Kabel U kunt in EPLAN elke gewenste verbinding tussen onderdelen als kabel definiëren. De volgende paragrafen beschrijven alle EPLAN-functies voor het bewerken van klemmen- en kabelgegevens:
• Klemmengegevens converteren • Klemmen- en kabelparameters • Meldingen bij de convertering van klemmengegevens verwerken • Klemmen- en kabelgegevens uitvoeren • Klemmen- en kabelaansluitlijsten projectpagina's uitvoeren
en
aansluitschema's
als
• Steker- en kabeltypebestanden bewerken • Schemagegevens automatisch verwerken.
51
Gebruikershandboek II EPLAN 5.60
3.1
Klemmengegevens converteren Klemmen- en kabelaansluitlijsten worden gegenereerd door de desbetreffende invoeren (overeenkomstig de parameterinstellingen voor de klemmenaansluitlijst) in het schema te verwerken. Belangrijk bij de verwerking is het symbooltype, dat u definieert bij het invoeren van de klemmen. Generering > Klemmen/kabels > Bewerken > Genereren
Om de automatische conversie van de klemmenaansluitlijsten te starten, kiest u in het hoofdmenu de optie Klemmen/kabels van het menu Generering. Hierdoor wordt de module "Klemmen- en kabelaansluitlijst" geopend. Via Bewerken > Genereren start u de generering, waarbij tegelijkertijd de kabelaansluitlijsten worden gegenereerd. Let hierbij op de volgende bijzonderheden:
• Als er reeds een klemmenaansluitlijst van het actuele project is gemaakt, verschijnt er een venster met de vraag of u van de bestaande versie een backup wilt maken en een vergelijking wilt uitvoeren.
Hierdoor kunt u de huidige situatie opslaan en na de conversie de kabels en klemmenstroken vergelijken. Gewijzigde gegevens worden daarbij gemarkeerd. Hierdoor is het mogelijk om later alleen de gewijzigde gegevens uit te voeren.
• Als u de klemmengegevens reeds hebt geconverteerd én de grafische uitvoerpagina's hebt gegenereerd, verschijnt er een venster met de vraag of van de uitvoerpagina's een backup moet worden gemaakt of dat deze moeten worden verwijderd. Kies [Backup maken] als de stroken en kabels op dezelfde pagina's moeten worden geplot. Kies [Verwijderen] om deze grafische pagina's te verwijderen. Dit is bijvoorbeeld zinvol als klemmen of pagina's opnieuw zijn genummerd. Tijdens de conversie worden eventueel voorkomende waarschuwingen en opmerkingen in een venster weergegeven. 52
fouten,
Hierna worden de volgende onderwerpen behandeld:
• Werkwijze bij de convertering van schemagegevens • Klemmen- en kabelaansluitlijsten maken • Klemmenstortering beïnvloeden • Klemmen positioneren • Kabel- en adercodes terugschriiven / verwijderen • Artikelnummers exporteren en importeren • De correctiefunctie gebruiken.
3.1.1
Werkwijze bij de convertering van schemagegevens Het volgende overzicht bevat de belangrijkste termen die bij het converteren van schemagegevens worden gebruikt:
Symbool Symbolen geven de in het schema gebruikte onderdelen weer. Bij elk symbool hoort een record waarin de gegevens voor de betreffende onderdelen zijn opgeslagen. Bij een symbool hoort dus niet alleen een grafische, maar ook een logische component. Onderdeelcode Symbolen die onderdelen weergeven, moeten worden voorzien van een onderdeelcode. Het programma gebruikt deze onderdeelcode om symbolen intern te beheren.
53
Gebruikershandboek II EPLAN 5.60
Draad Tussen de aansluitpunten van de symbolen worden door het programma automatisch lijnen getrokken. Deze lijnen geven enerzijds de bedrading in de schakelkast weer, anderzijds vertegenwoordigen ze de verbindingen met de onderdelen die later door middel van kabels tot stand worden gebracht. Doel Deze term wordt gebruikt om een symbool aan te geven dat in het schema met de klem wordt verbonden. Alleen symbolen die een onderdeel weergeven, komen als doel in aanmerking. Doelvervolging Omdat ook hoeken en T-stukken kunnen worden gebruikt, hoeft de verbinding van een klem naar een doel niet langs een rechte lijn plaats te vinden. Door middel van vertakkingen kan een verbinding ook naar meerdere onderdelen leiden. Door het gebruik van T-stukken kunt u de bedrading beïnvloeden. Voor de doelvervolging zijn er bij elke klem 6 interne invoeren voorzien, zodat er steeds 3 doelen aan de onderste klemaansluiting en 3 aan de bovenste kunnen worden vervolgd. De doelen worden onderverdeeld in hoofddoelen, nevendoelen en brugdoelen. De oneven doelinvoeren (doel 1, 3 en 5) vindt u op de externe aansluiting van de klem, de even doelen op de interne aansluiting. In de onderstaande afbeelding wordt verduidelijkt.
54
Brug Het programma ondersteunt twee typen bruggen:
• Vaste bruggen: deze worden automatisch gegenereerd. • Draadbruggen: of er draadbruggen door het programma worden gegenereerd, is afhankelijk van de parameter "Aantal draadbrugniveaus" (tabblad 2 van de klemmenaansluitlijstparameters). Om brugniveaus te kunnen weergeven, dient er uiteraard een bijbehorend formulierblad beschikbaar te zijn. Tijdens de automatische verwerking wordt het schema getest. Onjuistheden die zich bij de verwerking voordoen, worden in het meldingenbeheer bijgehouden.
Klemmen- en kabeldatabank verwijderen Met de optie Verwijderen in het menu Bewerken kunt u de hele projectspecifieke databank voor klemmen en kabels verwijderen (na een vraag om bevestiging).
3.1.2
Klemmen- en kabelaansluitlijsten maken EPLAN maakt de klemmen- en kabelaansluitlijsten als volgt:
• Het programma zoekt naar alle symbolen die via het symbooltype als klem of steker zijn gedefinieerd (symbooltypen 100-149). De klemmen worden dan overeenkomstig hun klemmenstrookcode toegewezen aan de klemmenstrook en vervolgens gerangschikt. Hieruit wordt een bestand met klemmengegevens samengesteld. • De doelvervolging kent doelen aan de klemmen toe. De onderdeelcodes van deze doelen worden met de overige informatie over de klemmenstrook opgenomen in de klemmengegevens. Als het klemmendoel een afbreekpunt is, wordt bij de klem het overeenkomstige tegendoel uit de afbreekpuntenkruisverwijzingsprocedure ingevoerd. • Als er bij de doelvervolging doelen zijn gevonden waarvoor in de klemeigenschappen een kabeldefinitie is aangegeven, wordt er voor de kabelaansluitlijst een waarde ingevoerd. Er wordt dan automatisch een kabel gegenereerd. • Voor de doelen van de klemmen wordt bovendien nagegaan of ze tot dezelfde klemmenstrook behoren. Afhankelijk van de parameterinstelling worden de gebrugde klemmen als draadbruggen gegenereerd en/of worden er vaste bruggen tussen de naast elkaar liggende klemmen gegenereerd. Voor naast elkaar liggende klemmen vindt in principe de volgende bruggengenerering plaats: 55
Gebruikershandboek II EPLAN 5.60
Brug tussen
Brugtype
"normale" klem / "normale" klem
Vaste brug
"normale" klem / PE-klem
Draadbrug
PE-klem / PE-klem
Geen brug, doel wordt onderdrukt
• Aan de klemmen worden functieteksten toegekend. Deze worden overgenomen uit de klemmengegevens. Dit geldt voor functieteksten die op de schemapagina zijn ingevoegd en voor functieteksten die bij de klemeigenschappen zijn ingevoerd. • Wanneer het klemmendoel een PLC-aansluiting of een potentiaalaansluiting is, wordt de PLC-code in de klemmenaansluitlijst ingevoerd. De waarde die bij de kleminvoer voor de PLC-code is ingevoerd, krijgt een hogere prioriteit dan de aansluitcode van de PLCaansluiting. (dit geldt alleen voor de invoer binnen één pad).
3.1.3
Klemmensortering beïnvloeden Bij de schemabewerking kunt u de klemmen van de klemmenstrook op willekeurige posities plaatsen. Het programma stelt de klemmen volgens vaste regels samen. Als u bij de klemmenaansluitlijst bepaalde resultaten wilt bereiken, kunt u met behulp van de parameters en de klemeigenschappen de klemmenaansluitlijst vooraf definiëren. Hiervoor bestaan de volgende mogelijkheden:
• Controle- en sorteerkenmerk instellen • Sorteercriterium bij de invoer van de klemmencode toekennen. Bij de verwerking van het schema wordt de ODC van de klem opgesplitst in de bestanddelen waaruit deze is samengesteld. Deze worden tijdens de verwerking aan de scheidingstekens herkend. De bestanddelen van het ODC zijn gewoonlijk niet allemaal gelijktijdig beschikbaar. De verdeling is belangrijk bij het sorteren van de klemmen van een klemmenstrook. Als u de scheidingstekens in de ODC niet juist aanbrengt, kunnen er fouten ontstaan omdat het programma deze verkeerd interpreteert.
3.1.3.1
Controle- en sorteerkenmerken instellen Voor de sortering van klemmen kunt u bovendien bij het invoeren van de klemmen in het schema via de symbooleigenschappen een zogenaamd 'controle- en sorteerkenmerk' instellen.
56
U kunt voor het sorteerkenmerk de volgende instellingen aanbrengen:
• "0 = Alfanumeriek" • "1 = Linksliggende klemmen". Voor het controlekenmerk zijn de volgende instellingen mogelijk:
• "0 = Eenmaal" • "1 = Meervoudig". De ingevoerde kenmerken hebben de volgende uitwerking:
• De klemmen worden alfanumeriek gesorteerd op klemnummer. Daarbij komen eerst alle klemnummers met één cijfer aan de beurt, vervolgens met twee, dan met drie etc. Klemnummers met dezelfde lengte worden volgens de ASCII-standaard gesorteerd, dus in de volgorde: speciale tekens, cijfers, hoofdletters, kleine letters. U zet bij de klemmeninvoer het controlekenmerk op "0" of "1" en het sorteerkenmerk op "0". De klemmen "I1", "I2", "+", "-", "N", "1", "2" en "PE" worden gesorteerd als: +, -, 1, 2, N, I1, I2, PE.
• De klemmen worden achter de in het schema links gelegen klem gesorteerd. U zet bij de klemmeninvoer het controlekenmerk op "0" en het sorteerkenmerk op "1". De klemmen "1", "2", "3", "PE", "4", "5", "6", en "PE" behouden deze volgorde. Dit houdt in dat de PE-klemmen achter de klemmen "3" en "6" worden gesorteerd. Indien u klemmen met hetzelfde klemnummer meerdere keren wilt invoeren, dient u bij deze klemmen het controlekenmerk op "1 = Meervoudig" te zetten. Dit is gewoonlijk noodzakelijk bij de potentiaalklemmen. Anders verschijnt de foutmelding "Klem dubbel".
3.1.3.2
Sorteercriterium bij het invoeren van de klemmencode toekennen Naast deze twee opties kunt u bij het invoeren van de klemmencode als sorteercriterium ook het teken "/" toekennen, bijvoorbeeld om afzonderlijke klemmen op een bepaalde plaats van een strook te positioneren. Hierbij kan het teken worden weergegeven of onderdrukt. U hebt de volgende klemnummers ingevoerd: 2/I1-, 1/I1+, 6/UB, 5/CLK, 3/I2+, 4/I2-, 7/PE. De klemmen worden op de volgende wijze gesorteerd: I1+, I1-, I2+,I2-, CLK, UB, PE. 57
Gebruikershandboek II EPLAN 5.60
Opmerkingen:
• De handmatige sortering (in het veld "Code" van de symbooleigenschappen) heeft steeds voorrang op het sorteerkenmerk, dat u via de gelijknamige keuzelijst selecteert! • Als u het sorteerkenmerk in het schema wilt uitvoeren, moet u de projectspecifieke grafische parameter Klemmenpositie-aanduiding weergeven op het tabblad Algemeen 3 activeren (menupad in de grafische bewerking Parameters > Project > Grafisch > Algemeen). • Als u het sorteerkenmerk ook in de klemmenaansluitlijst wilt uitvoeren, activeert u de klemmen/kabelparameter "Klempositieaanduiding weergeven" op het tabblad "Klemmen / kabels 2" (menupad in de grafische bewerking Parameters > Project > Klemmen/kabels).
3.1.4
Klemmen positioneren Tot nu toe kon u klemmen alleen alfanumeriek of bij de linksliggende klem sorteren. Vanaf EPLAN-versie 5.40 kunt u klemmen individueel op een klemmenstrook positioneren. U bereikt het dialoogvenster voor het positioneren van klemmen door in de module "Generering" het menupad Bewerken > Weergeven/bewerken > Klemmenaansluitlijst te kiezen. Vervolgens opent u het snelmenu in de boomweergave van het vervolgdialoogvenster "Klemmen" en kiest u daar de optie Positioneren. U kunt het positioneringsdialoogvenster ook oproepen vanuit de grafische bewerking. Klik daartoe in het schema op het invoegpunt van de klem. EPLAN toont het dialoogvenster "Symbooleigenschappen". Klik daar op de knop [...] naast de keuzelijst van het veld "Sorteerkenmerk".
58
In dit dialoogvenster worden de volgende gegevens van de geselecteerde klem weergegeven:
• De actuele positie van de geselecteerde klem • De etage van de klem (zie ook de paragraaf "Klemmeneigenschappen definiëren" in het gebruikershandboek I) incl. bruggen • De doelen die zich voor en achter de klem bevinden • De aan de klem aangesloten kabels inclusief de adercode • Het PLC-adres (indien aanwezig). U kunt zowel afzonderlijke als meerdere klemmen samen positioneren. U kunt meerdere naast elkaar liggende klemmen markeren, maar ook klemmen die zich op verschillende plaatsen bevinden. U positioneert de klemmen met de knoppen aan de rand van het dialoogvenster.
De pijl naar boven verplaatst de klem naar boven, de andere pijl verplaatst de klem naar beneden.
59
Gebruikershandboek II EPLAN 5.60
Zorg ervoor dat u vóór het positioneren de klemmenaansluitlijst genereert, zodat de desbetreffende gegevens worden overgenomen in de klemmendatabank!
Afzonderlijke klem positioneren U positioneert een afzonderlijke klem door deze met de muis te markeren en deze vervolgens met de knop naar boven of naar beneden te verplaatsen. Elke keer dat u op de knop klikt, wordt de klem één positie in de gewenste richting verplaatst. Verder kunt u de klem met 'slepen en neerzetten' positioneren. Markeer daartoe de klem en sleep deze (terwijl u de linkermuisknop hebt ingedrukt) naar de gewenste positie. Laat vervolgens de linkermuisknop los. De klem wordt dan ingevoegd op de gewenste positie.
Meerdere achter elkaar liggende klemmen positioneren U kunt meerdere achter elkaar liggende klemmen selecteren door met de muis de eerste klem te markeren, de toets in te drukken en deze ingedrukt te houden terwijl u op de pijltoetsen of drukt. De klemmen worden dan gemarkeerd. Laat dan de -toets los en klik op de knop 'pijl omhoog' of 'pijl omlaag' totdat u de gewenste positie hebt bereikt. Ook in dit geval kunt u na het selecteren van de klemmen 'slepen en neerzetten'.
Meerdere willekeurig gerangschikte klemmen positioneren U kunt meerdere willekeurig gerangschikte klemmen selecteren door eerst met de muis een klem te selecteren, vervolgens de toets in te drukken en deze ingedrukt te houden terwijl u met de muis op de overige klemmen klikt. De klemmen worden dan gemarkeerd. Laat dan de toets los en klik op de knop 'pijl omhoog' of 'pijl omlaag' totdat u de gewenste positie hebt bereikt. Nadat u de klemmen hebt geselecteerd, kunt u ook de methode 'slepen en neerzetten' gebruiken.
Positionering overnemen Om de nieuwe positionering over te nemen, klikt u op de knop [OK]. De gewijzigde gegevens worden naar de klemmendatabank geschreven. Door de handmatige positionering wordt het vooringestelde sorteerkenmerk opgeheven. EPLAN deactiveert de keuzelijst "Sorteerkenmerk" in het dialoogvenster "Klemmeneigenschappen". 60
Positionering terugzetten Via de knop [Standaardsortering] kunt u de positionering weer terugzetten. Daarbij wordt het oude sorteerkenmerk in het dialoogvenster "Klemmeneigenschappen" weer geactiveerd. Het positioneren van klemmen kan na de automatische generering van kabel- en klemmenaansluitlijsten ook in de klemmenaansluitlijsten worden uitgevoerd. Meer informatie hierover vindt u in dit hoofdstuk in de paragraaf "Klemmenstrookgegevens weergeven/bewerken".
Backup maken U kunt bij het positioneren een backup maken van de laatste gebruikte klemmenposities. Wanneer u het selectievakje "Backup maken" activeert en vervolgens positioneert, kunt u in het voorgaande dialoogvenster "Klemmen" de knop [Ongedaan maken] gebruiken. De functie "Backup maken" is alleen in het positioneringsdialoogvenster beschikbaar als u deze oproept via het snelmenu "Positioneren in het dialoogvenster "Klemmen" (klemmen-editor).
3.1.5
Kabel- en adercodes terugschrijven / verwijderen Met de functie Kabel- en adergegevens > Terugschrijven in het menu Bewerken kunt u kabel- en adercodes terugschrijven naar het schema, zodat deze bij een nieuwe genereringsprocedure ongewijzigd blijven. Nadat u deze optie hebt gekozen, definieert u in een vervolgdialoogvenster de tekengrootte van de aderkleuren.
In een volgend dialoogvenster kiest u uit de lijst de geschikte kabel(s). Vanaf versie 5.40 SP1 worden hier ook kabels weergegeven die bij het afdrukken en bij de grafische uitvoer niet in acht moeten worden genomen (zie gelijknamige parameter in het dialoogvenster "Symbooleigenschappen" voor kabels).
61
Gebruikershandboek II EPLAN 5.60
U mag deze functie alleen oproepen als de kabelgenerering foutloos is afgesloten en als de adercodes daadwerkelijk moet worden opgeslagen. Een nieuwe genereringsprocedure duurt hierdoor aanzienlijk langer en neemt meer ruimte op de harde schijf in beslag.
Teruggeschreven kabel- en adercodes verwijderen Met de functie Kabel- en adergegevens > Verwijderen worden teruggeschreven kabelgegevens verwijderd. In het groepsveld "Verwijderen" van het gelijknamige dialoogvenster bepaalt u welke gegevens moeten worden verwijderd.
In het groepsveld "Terugzetten op" geeft u bovendien aan hoe de volgende kabelgegevens bij het verwijderen moeten worden behandeld:
• Afschermingen automatisch genereren Afschermingen waaraan een van de instellingen "zonder", "eenzijdig" of "tweezijdig" is toegekend, worden teruggezet op de instelling "automatisch". 62
• PE-aders automatisch genereren PE-aders waaraan een van de instellingen "zonder", "1 PE" of "2 PE" is toegekend, worden teruggezet op de instelling "automatisch". • Doel 1 / Doel 2 niet wisselen Activeer dit selectievakje als doel 1 en doel 2 van een kabel niet moeten worden verwisseld, ook niet als dit in de kabelgegevens zo is ingesteld. • Geen speciale kabel Kabels die als 'speciale kabels' zijn aangeduid, worden weer 'normale' kabels. Gebruik de knop [Alles selecteren] wanneer u alle selectievakjes van het dialoogvenster wilt selecteren. In een vervolgdialoogvenster definieert u ten slotte de kabels waarvan de eerder geselecteerde gegevens moeten worden verwijderd of teruggezet.
3.1.6
Artikelnummers exporteren en importeren Via de optie Artikel in het menu Bewerken kunt u artikelnummers vanuit het schema naar de materiaallijst exporteren of vanuit de materiaallijst in het schema importeren. Bij het inlezen van de gegevens worden deze, afhankelijk van het gekozen artikelbeheerprogramma, naar een bestand in de actuele projectdirectory geschreven. Dit bestand moet dus voor het terugschrijven van de artikelgegevens beschikbaar zijn.
3.1.7
De correctiefunctie gebruiken EPLAN kan bepaalde fouten of waarschuwingen die bij het werken met klemmen- en kabelaansluitlijsten optreden, automatisch corrigeren. Hiervoor hebt u in het menu Bewerken de beschikking over de Correctiefunctie. Nadat u deze menuoptie hebt gekozen, kunt u in een vervolgdialoogvenster de volgende fouten opheffen:
• Klem zonder code: vraagteken gebruiken bij het nummeren (F5001) • Klem dubbel: eerste klem als dubbel toestaan (F5020) • Klem dubbel: tweede klem als dubbel toestaan (F5050) • Onjuist symbooltype voor stekerstrook: wijzigen in 135 (W5052) • Niet voorgedefinieerde strook: strookdefinitie genereren (H5053) • Strook zonder klem/steker: strookdefinitie verwijderen (H5054) • Klemnummer groter dan reserve: reserve vergroten (W5058) 63
Gebruikershandboek II EPLAN 5.60
• Verschillende kabelgegevens: gegevens van de tweede definitie verwijderen (F5221) • Eenzijdige kabeldefinitie: kabel genereren(W5243) • Eenzijdige kabeldefinitie: geen kabel genereren (W5285). • Kabel niet gedefinieerd volgens…. geen kabel genereren (W5245). Nadat de fout is gecorrigeerd, wordt tevens de desbetreffende invoer in de foutendatabank verwijderd. Het is echter raadzaam om hierna een nieuwe automatische procedure te starten en zodoende eveneens de vervolgfouten te verwijderen. Backup maken: Als u het selectievakje "Backup maken" activeert, wordt vóór het uitvoeren van de automatische correctiefunctie een reservekopie van het project gemaakt. U kunt hiermee onverwachte gebeurtenissen ongedaan maken. Gebruik daartoe het "Backup-beheer". U bereikt deze functie in de module "Klemmen- en kabelaansluitlijst" via het menupad Extra > Backup-beheer. [Alle uitvoerbare selecteren]: Als u op deze knop klikt, markeert EPLAN alleen de selectievakjes waarvoor daadwerkelijk fouten bestaan. Bovendien wordt in dat geval ook de instelling "Backup maken" geactiveerd.
3.2
Klemmen- en kabelparameters Het genereren van klemmen- en kabelaansluitlijsten wordt door een aantal parameters gestuurd. Deze parameters worden projectspecifiek opgeslagen. Voor klemmen- en kabelaansluitlijsten kunnen de volgende parametergroepen worden ingesteld:
• Klemmen- en kabelparameters • Uitvoerparameters. U kunt de Klemmen- en kabelparameters instellen in de module "Klemmen- en kabelaansluitlijst" via het menupad Parameters> Klemmen/kabels. De betekenis van de afzonderlijke invoervelden wordt in de volgende paragraaf "Klemmen- en kabelparameters instellen" uitgebreid behandeld.
64
De uitvoerparameters bereikt u via de module "Klemmen- en kabelaansluitlijst" (Parameters > Uitvoer) of via het parameterbeheer (Project > Elektrotechniek > Uitvoer). In de uitvoerparameters geeft u gegevens op voor de formulieren die voor de uitvoer van klemmen- en kabelaansluitlijsten als grafische pagina's moeten worden gebruikt. Informatie over deze parameters vindt u in de paragraaf "Uitvoerparameters definiëren" van het gebruikershandboek I. Daar worden in een vervolgparagraaf ook de speciale uitvoerparameters voor klemmen- en kabelaansluitlijsten behandeld.
65
Gebruikershandboek II EPLAN 5.60
3.2.1
Klemmen- en kabelparameters instellen Voor het genereren van klemmen- en kabelparameters zijn de volgende parameterinstellingen beschikbaar:
• Tabblad "Klemmen/kabels 1" • Tabblad "Klemmen/kabels 2".
3.2.1.1
Tabblad "Klemmen/kabels 1" Op dit tabblad kunt u de volgende parameters instellen: Opbouw klemmencode: Op deze plaats kunt u het maximaal toegestane aantal tekens opgeven voor het opslaan van de onderdeelcode van een klem. Omdat de onderdeelcode van een klem uit vijf deelvelden bestaat, kunt u hier voor elk deelveld het maximale aantal tekens definiëren. Zo houdt u de rekentijd en de benodigde ruimte voor de klemmenaansluitlijst in de hand - hoe korter de onderdeelcodes, des te minder tijd en ruimte ze in beslag nemen. Over het algemeen is de onderdeelcode van een klem verdeeld in een deel voor de klemmenstrook en een deel voor de klem. Beide delen zijn in het dialoogvenster gescheiden door een dubbele punt. Het klemmenstrookgedeelte bestaat uit de volgende velden:
• Tekst vóór het scheidingsteken (X of L) • Scheidingsteken (X of L) • Tekst na het scheidingsteken klemmenstrooknummer • Eventueel, punt • Eventueel, klemmenstrooksubnummer
(zie
boven),
bijv.
Het klemgedeelte bestaat uit de volgende velden:
• Klemnummer • Eventueel, punt • Eventueel, klemmensubnummer In de invoervelden bepaalt u het maximaal mogelijke aantal tekens dat elk klemmenstrook- of klemgedeelte mag bevatten. Het totale aantal tekens bij klemmenstroken en klemmen bedraagt 20. Daarbij moet bij klemmenstroken het scheidingsteken als één teken worden meegerekend. Bij klemmenstroken en klemmen wordt de (decimale) punt alleen meegeteld als er subnummers zijn gedefinieerd. De letter "X" in de onderdeelcode wordt gebruikt als scheiding binnen een klemmenstrook. Als er geen "X" aanwezig is, wordt automatisch 66
naar een "L" gezocht. Als geen van beide letters in een ODC voorkomen, moet bij de opbouw van de klemmencode de tweede waarde (achter de "X") worden gebruikt. De klemmencode 56AB789 5555 kan in de parameters worden weergegeven als [0] X [7]. [0] : [4] . [0]. De klemmencode wordt voorafgegaan door eventuele groeps- of plaatscodes (zie "Coderingstype onderdelen" in de projectselectie). Hiervoor hoeft bij de opbouw van de klemmencode slechts één extra teken te worden gebruikt. Vóór de X staan 2 tekens plus de NEN-code "-". De invoer in het veld "Vóór de X" is dus "3": Klemmencode: =Z+PLAATS-44X333 2222.1111 Parameterinvoer: [3] X [3] : [4] . [4] Geneste klemmencodes zijn mogelijk als de betreffende grafische parameters correct zijn ingesteld (in de grafische bewerking onder Parameters > Project > Grafisch > Onderdeelcodes). Om de klemmen correct te sorteren, moet rekening worden gehouden met het aantal tekens tussen beide verbindingstreepjes (plus de verbindingsstreepjes zelf). De grenswaarden worden bepaald door het maximaal aantal toegestane tekens plus de scheidingstekens. Voor NEN-projecten gaat het om een totaal van 30 tekens: Opbouw klemmencode:
[0] X [19] . [0]
: [9] . [0]
Maximale lengtes:
20 (incl. "X")
10 (incl. ":")
Totaal:
NEN <=30, Totaal <=34
Met de parameter "Klemmensortering op..." kunnen NENklemmenaansluitlijsten gesorteerd worden op groeps- of plaatscode. Doelcode / adercode voor de afscherming Hier kunt u een tekst invoeren die als doelcode wordt gebruikt als een klem met een afscherming wordt verbonden. De standaardinvoer luidt "SH". U dient een adercode voor de afscherming in te voeren, om te voorkomen dat kabels met meerdere afschermingen onjuist worden verwerkt. De standaardinvoer luidt eveneens "SH". In dit veld kunnen maximaal 8 tekens worden ingevoerd! Functietekstovername: De binnen een pad ingevoerde functieteksten hebben vooral bij vermogensonderdelen als motoren tot doel om meerdere stroompaden aan te duiden. Dergelijke teksten kunnen in de klemmenaansluitlijst worden toebedeeld aan de bijbehorende klemmen. U kunt kiezen uit de volgende mogelijkheden: 67
Gebruikershandboek II EPLAN 5.60
-
Geen: Alleen klemmen waarvoor in het pad een functietekst is ingevoerd, worden in de klemmenaansluitlijst voorzien van een functietekst.
-
Door tekst: Alle volgende paden van een schemapagina met dezelfde functietekst worden overgenomen, totdat een nieuwe functietekst of het einde van de strook is bereikt.
-
Door (=) / Door ('): Zoals hierboven, alleen wordt de herhaalde tekst vervangen door het teken = of '.
Maximale lengte van de kabelcodes: Voer hier de maximale lengte van de kabelcode in. Deze is opgebouwd uit de volgende deelcodes: Deelcode Kabelkenletter
Lengte van de deelcode Afhankelijk van de norm (doorlopende nummering of nummering volgens NEN) 1 of 2 tekens, bijv. -W
Kabelnummer
Aantal nummers of doelen, bijv. 100 of X1/M1
Subkabel
Altijd 2 tekens, bestaande uit het scheidingsteken en het subnummer, bijv. .1
De beginletter voor de kabelnummers wordt bepaald door de invoer bij de parameter "Kabelkenletter". De mogelijke waarden zijn "Kabelnummertoekenning":
afhankelijk
van
de
parameter
Kenmerk 0 of D: Voor kabelcodes met de nummers 4 - 20 Kenmerken 1-6: Voor kabelcodes met de doelen 10 - 44 Kabelnummertoekenning: In de grafische bewerking kunnen kabels handmatig worden gedefinieerd met de functie Kabeldefinitie. Aan de hand van de kenmerken bepaalt u of er met de handmatig aangebrachte kabeldefinities rekening moet worden gehouden en hoe kabels worden gecodeerd die niet handmatig werden ingevoerd. De volgende opties staan tot uw beschikking: – 0 = Handmatig / Nummer: Wanneer het kabelnummer in het schema ontbreekt, wordt de kabel automatisch gegenereerd, gebaseerd op een doorlopend nummer en de voorafgaande kabelkenletter. – 1 = Automatisch / 1 doel: Het kabelnummer bestaat uit de kabelkenletter en het doel, indien het tweede doel geen andere klem is. Met kabeldefinities in het schema wordt geen rekening gehouden (foutmelding "Ongeldige kabelcode"). 68
– 2 = Automatisch / 2 doelen: Zoals kenmerk 1, alleen wordt het kabelnummer nu samengesteld uit de klemmencode én het doel. – 3 = Handmatig / 1 doel en 4 = Handmatig / 2 doelen: Wanneer er in het schema geen kabelnummer is toegekend, krijgt de kabel automatisch kenmerk 1 (één doel) resp. 2 (twee doelen). Voor 12 kabels worden bij kenmerk 7.62 cm het kabeloverzicht de kabels in de volgende volgorde gegenereerd: WZ1;WZ10;WZ11;WZ12;WZ2;WZ3;WZ4;WZ5;WZ6;WZ7;WZ8;WZ9; – 5 = Handmatig / 1 doel, gesorteerd en 6 = Handmatig / 2 doelen, gesorteerd: Wanneer er in het schema geen kabelnummer is toegekend, krijgt de kabel automatisch kenmerk 1 (één doel) resp. 2 (twee doelen). Voor 12 kabels worden bij kenmerk 5 in het kabeloverzicht de kabels in de volgende volgorde gegenereerd: WZ1;WZ2;WZ3;WZ4;WZ5;WZ6;WZ7;WZ8;WZ9;WZ10;WZ11;WZ12; – D = Handmatig / NEN: Zoals kenmerk 0, alleen wordt vóór het doorlopend nummer nu de groeps- of plaatscode geplaatst van de pagina waarop de kabel zich bevindt. Opmerkingen:
• Let op: in het invoerveld "Kabelkenletter" moet een -W worden ingevoerd, wanneer u met kenmerk D wilt werken. Het minteken is noodzakelijk vanwege de NEN-schrijfwijze. Het coderingstype van kabels wordt gedefinieerd in de algemene projectgegevens in het venster "Projecttype" • Alleen handmatige invoer: indien de parameter "Alleen de in het schema gedefinieerde kabels genereren" (tabblad "Klemmen/kabels 2") is ingesteld, kan de automatische kabelnummertoekenning worden onderdrukt. In dat geval worden alleen de kabels in de klemmen- en kabelaansluitlijst ingevoerd die door een handmatige kabeldefinitie werden gedefinieerd. De kabel moet worden gebruikt om motor "M2" te verbinden met klemmenstrook "X4". In het schema bevindt zich geen kabelcode. Het gaat hier om de eerste kabel in het schema. De kabelkenletter is "W". Wanneer het kenmerk voor de kabelnummertoekenning "0" is, krijgt de kabel de code "W1". Bij "1" of "3" krijgt de kabel de code "WM2". Bij "2" of "4" krijgt de kabel de code "WX4/M2". Kabelkenletter: Deze letter wordt vóór de kabelcode gezet als er in het schema geen kenletter is ingevoerd. Deze letter wordt tevens gebruikt wanneer de kabelcodes door het systeem worden gegenereerd.
69
Gebruikershandboek II EPLAN 5.60
U mag zelf de te gebruiken letter bepalen - gebruikelijk is de invoer W. Er kunnen geen getallen worden ingevoerd. Als de kabelcode is samengesteld uit een groeps-/ plaatscode (parameter "Kabelnummertoekenning" is ingesteld op "D = handmatig / NEN"), moet er een - aan voorafgaan, bijv. -W. Kabelscheidingsteken bij 2 doelen: Het hier ingevoerde teken wordt gebruikt bij de automatische generering van kabelcodes als voor de parameter "Kabelnummertoekenning" de waarde "2" (kabelcode wordt samengesteld uit klem en doel) is ingevoerd. Het scheidingsteken wordt tussen de beide doelcodes geplaatst. Voor projecten volgens NEN kan het beste het teken "/" worden gebruikt. Voor andere projecten kan bijv. ook "-" worden gebruikt. Standaard kabeltype: Indien er bij kabels geen kabeltype vooringesteld is, wordt het kabeltype uit dit veld overgenomen. Standaard aderaantal: Indien bij kabels geen aderaantal vooringesteld is, wordt het aderaantal uit dit veld overgenomen. De mogelijke waarden liggen tussen 0 en 999. Standaard kabeladerdoorsnede: Indien de doorsnede van de aders niet vooringesteld is, worden de gegevens uit dit veld overgenomen, bijv. "1,5mm²". Kabeladerreserve in %: Vanaf een bepaald aderaantal kunnen voor kabels automatisch reserveaders worden gedefinieerd. Op die manier kunt u bijvoorbeeld voldoen aan de fabricagenormen van verschillende bedrijven die bij bekabeling een bepaald percentage reserveaders vereisen. Voer hier het percentage in voor het aantal reserveaders van een kabel. Toegestaan zijn de waarden 0 tot 100. Minimumaantal reserve-aders: Voer in dit veld het aderaantal in vanaf waar het bij de parameter "Kabeladerreserve in %" ingestelde percentage in werking treedt. De mogelijke waarden liggen tussen 0 en 99. Klemmensortering op groeps-/plaatscode: Met deze parameter kan bij klemmenaansluitlijsten volgens NEN met groeps- en plaatscodes de uitvoer op de volgende manieren worden gesorteerd : – Groepscode: De uitvoer wordt gesorteerd op groepscode. 70
– Plaatscode: De uitvoer wordt gesorteerd op plaatscode.
3.2.1.2
Tabblad "Klemmen/kabels 2" Op dit tabblad kunt u de volgende parameters instellen: Aantal draadbrugniveaus: Hier bepaalt u het aantal draadbrugniveaus. Als u "0" invoert, worden er geen draadbruggen gegenereerd. Indien het aantal groter is dan 0, worden er ook bruggen uitgevoerd naar verderop liggende klemmen van een klemmenstrook. Toegestaan zijn de waarden 0 tot 15. Vaste bruggen worden, onafhankelijk van deze parameter, steeds gegenereerd als er zich doelen op naburige klemmen bevinden. Brugweergave: Gebrugde klemmen worden bij de grafische uitvoer van een klemmenaansluitlijst weergegeven door een klein, gevuld cirkeltje. Verbindingen tussen klemmen kunnen als volgt worden weergegeven: – Hoek: De gebrugde klemmen worden via hoeken en een verticale lijn met elkaar verbonden. – Lijn: De gebrugde klemmen worden via een verticale lijn met elkaar verbonden. Alleen de in het schema gedefinieerde kabels genereren: Als dit selectievakje geactiveerd is, wordt de automatische kabelnummertoekenning onderdrukt. Alleen de kabels die tevens door een handmatige kabeldefinitie in het schema zijn gedefinieerd ( ), worden ingevoerd in de klemmen- en kabelaansluitlijst. Anders wordt er automatisch een kabel gegenereerd bij alle klemmen waarvoor dit bij de invoer van het klemmensymbool in het schema is gedefinieerd. De handmatige kabeldefinitie wordt overgenomen. Kabels bij stekers eerst genereren: Bij het invoeren van klemmen of stekers in het schema bepaalt u eerst of er een kabel moet worden gegenereerd, en hoe dit moet gebeuren. Daarna kunt u hier instellen of EPLAN onderscheid moet maken tussen stekers en klemmen. Als het selectievakje geactiveerd is, worden eerst de kabels gegenereerd die van stekers komen en daarna de kabels die van de klemmen komen. Intern gaat het dus om twee genereringsprocedures. Anders wordt de kabelgenerering uitgevoerd overeenkomstig de volgorde in de klemmenaansluitlijst.
71
Gebruikershandboek II EPLAN 5.60
Naam van het stekertypebestand: Voer hier de naam in van het stekertypebestand dat u wilt gebruiken of gebruik de knop [...] om het bestand (*.kls) in een venster te selecteren. Bij EPLAN is het bestand Stecker.kls meegeleverd. Dit bestand bevindt zich in de directory EPLAN4\N\. Het selectievakje vóór het veld geeft aan of het betreffende bestand bestaat. Maateenheid voor kabellengte: De maateenheid die u hier invoert, wordt gebruikt bij de uitvoer van kabelaansluitlijsten, indien u bij een handmatige kabeldefinitie in het schema geen maateenheid voor de kabellengte hebt ingevoerd. De kabeldefinitie in het schema blijft hetzelfde. De volgende kenmerken kunnen worden gebruikt: Maateenheid m
Kenmerk 1
ft
2
yd
3
Maateenheid voor kabeldoorsnede: Het kenmerk dat hier wordt ingevoerd, wordt toegevoegd aan de desbetreffende maateenheid tijdens het uitvoeren van klemmen- en kabelaansluitlijsten. Hebt u bij een handmatige kabeldefinitie in het schema een maateenheid voor de doorsnede ingevoerd, dan geldt déze maateenheid, en niet de maateenheid die u hier invoert. Met de kenmerken kunt u de volgende maateenheden definiëren: Maateenheid mm²
Kenmerk 1
qmm
2
AWG
3
mm
4
KCM
5
AWG is een Amerikaanse eenheid ("American Wire Gauge", dus een Amerikaanse draadnorm). KCM is de Canadese eenheid "Thousand circular mils" (vaak ook afgekort tot "KCmil"). Ter ondersteuning van 'geharmoniseerde letterschrijfwijze bij het aderaantal verwerkt.
kabeltypen' wordt
de
Naam van het kabeltypebestand: In EPLAN worden alle gemaakte kabeltypen opgenomen in een bestand met de extensie KLB. Het standaard kabeltypebestand dat bij EPLAN wordt geleverd, heet KABEL.KLB. 72
Voer hier alleen een andere bestandsnaam in wanneer bijvoorbeeld slechts bepaalde kabeltypen toegestaan zijn. Via [...] kunt u kiezen uit de beschikbare kabeltypebestanden. Het selectievakje vóór het veld geeft aan of het betreffende bestand bestaat. In het programma voor de klemmen- en kabelaansluitlijsten kunt u via de menuoptie "Kabeltypen" kabels exporteren en importeren. Op die manier kunt u afzonderlijke kabeltypen aan een bestand toevoegen. Klempositie-aanduiding weergeven: Klemmencodes kunnen in de klemmenaansluitlijst wordt gepositioneerd door middel van het teken "/". Via dit selectievakje kunt u aangeven of deze klempositie-aanduiding bij de grafische uitvoer wordt weergegeven Voorbeeld: Invoer: Weergave bij "Weergave onderdrukken":
X1:12/PE X1 PE
De weergave van de klempositie-aanduiding kan, onafhankelijk van deze instelling, eveneens worden gedefinieerd in de grafische parameters. Type PLC-vervolging: In deze keuzelijst kunt u kiezen uit de volgende instellingen: – Padgerelateerd: In het PLC-veld van klemmen wordt alleen een invoer geplaatst, indien er: 1. Een PLC-tekst bij de klem is ingevoerd 2. Aan een klem op dezelfde pagina een PLC- of potentiaalaansluiting is aangesloten (ook rechtstreeks via meerdere klemmen op dezelfde pagina) 3. Aan een klem via een afbreekpunt een PLC- of potentiaalaansluiting is aangesloten. Bij een verbinding tussen "klem - pijl - klem - PLC" ontbreekt de code bij de eerste klem. – Naloop: Tijdens een buitengewoon tijdrovende naloop (nabewerking) worden alle klemmen verwerkt die verbonden zijn met een PLC- of een potentiaalaansluiting. Er wordt gewerkt tot een vernestingsniveau van zes klemmen. Aansluitingen van stekers: Om foutmeldingen bij de automatische verwerking van stekers in de klemmen- of kabelaansluitlijsten te onderdrukken, kunt u met deze parameter het aantal aansluitingen bij stekers verhogen. Stekers zijn symbolen met het symbooltype"119" - "121" en "133" "135". Toegestaan zijn 2 of 4 aansluitingen. 73
Gebruikershandboek II EPLAN 5.60
3.3
Meldingen bij de convertering van klemmengegevens verwerken Als er in het schema fouten voorkomen, worden tijdens de automatisch generering van de klemmenaansluitlijst meldingen gegenereerd en in de meldingendatabank geschreven. Tijdens het converteren wordt de lijst op het beeldscherm weergegeven. Deze lijst bevat informatie over het fouttype alsmede over de pagina, het pad en de locatie van de fout. Gedeelte van een meldingenlijst
Houd er rekening mee dat u via de menuoptie "Correctiefunctie" in het menu "Bewerken"" de mogelijkheid hebt om bepaalde fouten en waarschuwingen automatisch te corrigeren. Zolang de fouten niet gecorrigeerd zijn, staan ze uiteraard nog bij de meldingen! Generering > Klemmen/kabels > Extra > Meldingen
Kies de menuopties Extra > Meldingen om in het venster "Weergave van de geactiveerde procedures" opmerkingen, fouten en waarschuwingen weer te geven (zie het gedeelte "Programmameldingen verwerken" hierboven). Er worden bij de convertering van klemmengegevens eveneens fouten weergegeven als er bij de afbreekpuntenkruisverwijzingen fouten zijn opgetreden. U dient daarom van tevoren een foutloze afbreekpuntenkruisverwijzingsprocedure uit te voeren. Verschillende problemen bij de onderdeelcodes van klemmen
74
De meldingen worden opgenomen in de online-meldingenlijst en kunnen in de grafische bewerking gericht worden afgehandeld. Uitgebreide informatie over mogelijke fouten vindt "Beschrijving van de meldingen" in het systeemhandboek.
3.4
u
onder
Klemmen- en kabelgegevens uitvoeren In deze paragraaf worden de mogelijkheden voor het uitvoeren van klemmen- en kabelgegevens beschreven:
• Klemmen- en kabelgegevens als overzicht weergeven • Klemmen- en kabelaansluitlijst geformatteerd uitvoeren
3.4.1
Klemmen- en kabelgegevens als overzicht weergeven Generering > Klemmen/kabels Weergeven/bewerken
>
Bewerken
>
Om snel een overzicht van de geconverteerde klemmen- en kabelgegevens te verkrijgen, kiest u de menuoptie Weergeven/bewerken in het menu Bewerken en vervolgens de lijst die u wilt bekijken.
75
Gebruikershandboek II EPLAN 5.60
Er wordt een venster geopend met informatie over het record (klem of kabel) dat u hebt gemarkeerd.
Meer informatie vindt u in de volgende paragrafen:
• Klemmenstrookgegevens weergeven/bewerken • Klemmengegevens weergeven/bewerken. • Kabelgegevens weergeven/bewerken • Ader- en artikelgegevens van kabels weergeven.
76
3.4.1.1
Klemmenstrookgegevens weergeven/bewerken Bij de weergave van klemmenstroken en klemmen zijn verschillende tabbladen te zien. Wanneer u een klemmen- of stekerstrook hebt geselecteerd, wordt het tabblad "Strook" weergegeven. De tabbladen "Aansluitgegevens 1" en "Aansluitgegevens 2" zijn voor stroken niet beschikbaar. Pas als u een klem hebt gemarkeerd, wordt het tabblad "Aansluitgegevens 1" weergegeven. Meer informatie vindt u in de volgende paragraaf "Klemmengegevens weergeven". Op het tabblad "Strook" bepaalt u de uitvoer van klemmenstroken.
Op dit tabblad zijn de volgende weergave- en keuzemogelijkheden beschikbaar: Strookcode: De strookcode wordt in twee regels weergegeven: in de eerste regel staat de ODC, bijvoorbeeld X1: In de tweede regel staat het strooktype, d.w.z. de klemmenstrook of - bij stekerstroken - de code zoals deze is aangegeven onder "Naam van het stekertype" bij het teksttype "3 = Stekerstrookcode".
77
Gebruikershandboek II EPLAN 5.60
Gedefinieerd op de pagina: Hier verschijnt de pagina met het pad en de positie waar de klemmenstrook met de bijbehorende gegevens is gedefinieerd. Genereringsdatum: Hier wordt de datum weergegeven waarop de klemmenaansluitlijst is gegenereerd. Reserveklemmen tot nr.: In dit veld verschijnt het aantal reserveklemmen alleen als u een klemmenstrook hebt gemarkeerd en van tevoren reserveklemmen hebt gedefinieerd. Het aantal reserveklemmen kunt u naderhand in dit veld wijzigen. Klik daartoe in het veld en voer een nieuwe waarde in. Printuitvoer, Grafische uitvoer, Uitvoer van klemmenaansluitschema, klemmenmateriaal-/opbouwlijst: Wanneer u een van deze selectievakjes activeert, wordt de betreffende strook voor de uitvoer in een selectievenster aangeboden. Zo verschijnt bijvoorbeeld het dialoogvenster "Selectie van klemmenstroken voor het afdrukken" wanneer u in de module "Klemmen/kabels" de opties Uitvoer > Afdrukken kiest. Klemmenaansluitlijst grafisch, Klemmenaansluitschema, Klemmenopbouwlijst: Formulier en uitvoerpagina: het uitvoerformulier voor de klemmenaansluitlijst- of de klemmenaansluitschemapagina wordt ook weergegeven in de paginagegevens van de grafische bewerking (Project > Grafische bewerking, uitvoer > Pagina > Eigenschappen -> tabblad Pagina-eigenschappen 1). De uitvoerpagina is de pagina van de klemmenaansluitlijst of het klemmenaansluitschema waarop de klemmenstrook staat vermeld. Via [...] in het veld "Uitvoerformulier" komt u in het dialoogvenster "Formulierselectie", waar u een (ander) formulier voor de uitvoer kunt selecteren. Met kunt u het ingevoerde formulier weer verwijderen. Met de knop […] in het veld "Uitvoerpagina" wordt het dialoogvenster "Grafische uitvoer" geopend, waarin u kunt aangeven op welke pagina de grafische uitvoer moet beginnen. Met wordt de weergegeven grafische pagina uit het schema verwijderd. Strooktekst: Hier wordt de in het schema voor de klemmenstrook opgeslagen tekst van het type "Klemmenstrookcode" (teksttype 2) weergegeven.
Klemmenaansluitgegevens weergeven Wanneer u in de boomweergave dubbelklikt op een klemmenstrook of wanneer u klikt op het -teken vóór de klemmenstrook, worden alle 78
klemmen weergegeven die bij deze strook horen. Tegelijkertijd worden de aansluitgegevens van de klem weergegeven op het tabblad "Aansluitgegevens 1". U krijgt informatie over de klemmen zoals meervoudig gebruik, klemetage, bedradingsdoelen, kabelaansluitingen, draadbruggen en PLC-code. Via de knop [...] kunt u naderhand het symbooltype van de klemmen wijzigen. Op het tabblad "Aansluitgegevens 2" vindt u nog meer informatie over de gemarkeerde klem. In het venster "Klemmen" kunt u via het snelmenu de volgende functies oproepen: (het snelmenu opent u door in de boomweergave op de rechtermuisknop te drukken)
Invoegen in de zoekdatabank Met deze functie kunt u de klemmen en klemmenstroken opslaan in de databank van de zoekfunctie. Klemmenstroken kunnen alleen worden opgeslagen als alle daartoe behorende klemmen zich op dezelfde schemapagina bevinden.
ODC wijzigen Gebruik deze functie om de code van de gemarkeerde klemmenstrook of klem te wijzigen. Daartoe moet u in het vervolgdialoogvenster "Wijzigen" de nieuwe code invoeren in het veld "Strookcode" of "Klemmencode" en met [OK] bevestigen. Houd er rekening mee dat als u de strookcodes van geneste klemmen (bijv. klemmen binnen PLC- of schakelkasten of binnen PLCklemmenstroken) in de klemmenaansluitlijst hernoemt, deze wijzigingen niet naar het schema kunnen worden teruggeschreven!
Etage wijzigen Met deze optie kunt u de etage van alle gemarkeerde klemmen wijzigen. Deze wijziging wordt zichtbaar in het veld "Etage" op het tabblad "Aansluitgegevens".
Intern / extern wisselen Via deze optie wordt de interne en de externe doelrichting van de gemarkeerde klem verwisseld
Klemmen positioneren Met deze functie kunt u de klemmen binnen de actuele klemmenstrook opnieuw positioneren. Wanneer de klemmenpositionering weer moet kunnen worden teruggezet, activeert u in dit venster het selectievakje "Backup maken". Er 79
Gebruikershandboek II EPLAN 5.60
wordt dan bij het positioneren een reservekopie gemaakt en de knop [Ongedaan maken] wordt actief. Meer informatie over het dialoogvenster "Klemmenpositionering" vindt u in dit hoofdstuk in de paragraaf "Klemmen positioneren".
Klemmen nummeren Alle klemmen en stroken krijgen een uniek nummer. In het dialoogvenster "Klemmen nummeren" kunt u de volgende instellingen aanbrengen:
Schema: Hier bepaalt u of u alfanumeriek of numeriek wilt nummeren. Bovendien kunt u met de knop [Bewerken] een aansluitlijst bewerken of, als er nog geen aansluitlijst aanwezig is, een nieuwe maken. Meer informatie vindt u in de paragraaf "Klemmenaansluitlijst definiëren". Startwaarde: Voer hier de waarde in waarmee het nummeren van de eerste klem moet beginnen. 80
Stapgrootte: Voer hier de afstand tussen twee klemnummers in. Omvang: Bepaal hier de omvang voor de nummering. U kunt kiezen uit de volgende mogelijkheden: – Alle klemmen van de geselecteerde stroken – Alle klemmen van alle stroken – Alle strookcodes. Methode: U kunt kiezen uit de volgende instellingen: – Bestaande volgorde: Kies deze optie als u de klemmenstroken wilt hernummeren. De volgorde van de reeds genummerde stroken blijft daarbij gehandhaafd. Als in het schema meer stroken met de code X? voorkomen, dan worden die tot één samengevoegd. Als u voor klemmen deze optie kiest, worden de klemmen in de boomweergave alfanumeriek weergegeven (zoals opgeslagen in de databank ). – Paginageoriënteerd: Zowel voor klemmenstroken als voor klemmen worden de gegevens bij deze optie over alle pagina's doorgenummerd. – Kabelgeoriënteerd: Kies deze optie als u de klemmen wilt nummeren in de volgorde van de aangebrachte aders. – Etage-georiënteerd: Kies deze optie als u de klemmen op basis van de etage wilt nummeren. Daarbij wordt gebruik gemaakt van etageklemmen- en etage-informatie uit de grafische bewerking. – Hernummeren: Met deze optie worden alle met een ? gemarkeerde klemmen van een strook opnieuw genummerd in de volgorde waarin ze in het schema voorkomen. PE- en N-klemmen van symbooltype 107 tot 115 meenummeren: Verder kunt u nog de volgende instellingen aanbrengen: -
Niet wijzigen
-
Meenummeren: Wanneer u deze optie kiest, worden PE- en Nklemmen van het symbooltype 107 tot 115 met het nummeren meegenomen.
81
Gebruikershandboek II EPLAN 5.60
U wilt de volgende klemmen met stapgrootte 5 nummeren: Vóór de nummering: X1:1 X1:2 X1:3 X1:4 (bijv. PE-klem van het symbooltype 113) Na de nummering (selectievakje gedeactiveerd): X1:1 X1:6 X1:11 X1:4 (bijv. PE-klem van het symbooltype 113) Na de nummering (selectievakje geactiveerd): X1:1 X1:6 X1:11 X1:16 (bijv. PE-klem van het symbooltype 113) – Positienummers toekennen: Via deze optie krijgen de PE- en Nklemmen van het symbooltype 107 tot 115 een positienummer toegewezen. U wilt de volgende klemmen met stapgrootte 1 nummeren: Vóór de nummering: X1:1 X1:4 X1:4/PE (bijv. PE-klem van het symbooltype 113) X1:5 Na de nummering (selectievakje gedeactiveerd): X1:1 X1:2 X1:2/PE (bijv. PE-klem van het symbooltype 113) X1:3 Na de nummering (selectievakje geactiveerd): X1:1 X1:2 X1:3/PE (bijv. PE-klem van het symbooltype 113) X1:4 Verdeelklemmen meenummeren: Wanneer u dit selectievakje activeert, worden de klemmen met het controlekenmerk "Meervoudig" eveneens genummerd. Wanneer u het selectievakje niet activeert, worden de klemmen met het controlekenmerk "Meervoudig" niet genummerd. 82
Backup maken: Er wordt bij het nummeren een reservekopie gemaakt en de knop [Ongedaan maken] in het dialoogvenster "Klemmen" kan worden geactiveerd.
Klemmen verplaatsen Met deze functie kunt u de klemnummers van afzonderlijke klemmen oplopend of aflopend vanaf de gemarkeerde klem verplaatsen. Dit kan bijvoorbeeld nodig zijn om een lege plaats tussen klemmen te creëren voor een nieuwe, toe te voegen klem. Als deze optie wordt gekozen als er een klemmenstrook is geselecteerd, worden alle klemmen van deze klemmenstrook verplaatst. Voer daartoe in het veld "Verplaatsen" van het vervolgdialoogvenster "Onderdelen verplaatsen" het getal in waarmee de nummers vanaf de gemarkeerde klem moeten worden verplaatst. Klem 3 is gemarkeerd en wordt twee posities verplaatst: Voor het verplaatsen: Na het verplaatsen:
X1:1 X1:2 X1:3 X1:4 X1:1 X1:2 X1:5 X1:6
Wanneer het verplaatsen weer moet kunnen worden teruggezet, activeert u in dit venster het selectievakje "Backup maken". Er wordt tijdens het verplaatsen een reservekopie gemaakt en de knop [Ongedaan maken] wordt actief. In het venster "Klemmen" bevinden zich de volgende knoppen: [Ongedaan maken]: Deze knop is alleen actief als er bij het positioneren, het hernoemen en/of het nummeren van de klem een backup is gemaakt. Met deze functie kunt u de wijzigingen weer ongedaan maken. In een vervolgvenster kunt u kiezen uit de laatste backups van het hele project. Het dialoogvenster met de reservekopieën kunt u oproepen in de module "Klemmen- en kabelaansluitlijst" via het menupad Extra > Backup-beheer. Meer informatie over het onderwerp "Backup terughalen" vindt u in de paragraaf "Speciale functies bij het maken van een backup uitvoeren" van het gebruikershandboek I. [Sluiten]: Met deze knop verlaat u het menu voor het weergeven en bewerken van klemmen en klemmenstroken.
83
Gebruikershandboek II EPLAN 5.60
3.4.1.2
Klemmengegevens weergeven/bewerken Als een klem is geselecteerd, wordt het tabblad "Aansluitgegevens 1" weergegeven en kan het tabblad "Aansluitgegevens 2" worden geactiveerd.
Het tabblad "Aansluitgegevens 1" bevat de volgende velden: Klem: De onderdeelcode van de klem Etage: De etage van de klem. Meervoudig: Als dit selectievakje geactiveerd is, houdt dit in dat de gemarkeerde klem een verdeelklem is. Pagina: Pagina-aanduiding met pad en positie. Doel 1 tot 6: Bij de gevonden doelen wordt steeds de bijbehorende onderdeelcode weergegeven. De letters "A" t/m "D" voor dit doel geven aan op welke positie het doel in het uitvoerformulier komt te staan (extern / intern doel). Met behulp van de knop [Intern/extern] kunnen de doelrichtingen 84
worden verwisseld (positie A wordt met B verwisseld en positie C met D). Met "#" wordt aangegeven dat dit doel is vervangen door een brug en daardoor bij de uitvoer wordt onderdrukt. Draadbrug: Bruggen worden alleen gegenereerd als de klemspecifieke symbooleigenschap voor bruggengenerering is ingesteld. Ze worden weergegeven door grafische tekens. Vaste bruggen worden automatisch herkend wanneer het doel van de klem een naburige klem op dezelfde klemmenstrook is. Draadbruggen worden herkend wanneer klemmen van dezelfde klemmenstrook als doel worden ingevoerd. Kabel 1 tot 6: Hier worden de kabelcodes en het adernummer of de aderkleur weergegeven. PLC-code: Wanneer bij de invoer van de klem geen PLC-code is ingevoerd, wordt hier de ODC van de apparaataansluiting uit het schema overgenomen. Hierbij moet aan de volgende voorwaarden voldaan zijn:
• De apparaataansluiting gedefinieerd.
moet
als
potentiaalaansluiting
zijn
• De klem moet in hetzelfde pad staan als de apparaataansluiting. Symbooltype: Hier wordt het kenmerk van het klemsymbooltype weergegeven. Wanneer u op de knop [...] klikt, verschijnt er een venster waarin u kunt kiezen uit de beschikbare klemsymbooltypen. Een overzicht van de klemsymbooltypen vindt u in de paragraaf "Symbooltype: klemmen en toebehoren" van het systeemhandboek. Functietekst: Wanneer bij de invoer van de klem geen functietekst is ingevoerd, wordt hier de functietekst uit het schema overgenomen. Door de parameter "Functietekst overnemen" (tabblad "Klemmen/kabels 1") kan het overnametype worden beïnvloed.
Tabblad "Aansluitgegevens 2" Op dit tabblad worden eventuele symbolen, doorsneden, lengtes, bedradingscodes en typenummers weergegeven. Deze corresponderen met de doelen op het tabblad "Aansluitgegevens 1".
Tabblad "Artikelgegevens" Op dit tabblad worden de artikelnummers weergegeven die aan een klem zijn toegewezen. Via de knop [Selectie] kunt u naderhand de artikelge85
Gebruikershandboek II EPLAN 5.60
gevens van een klem wijzigen. Het dialoogvenster "Artikelbeheer" wordt dan geopend. Met [Verwijderen] kunt u de gemarkeerde artikelgegevens van een klem uit de lijst verwijderen. Meer informatie over de selectie van artikelgegevens vindt u in de paragraaf "Artikelspecifieke gegevens invoeren" (gebruikershandboek I).
3.4.1.3
Kabelgegevens weergeven/bewerken Generering > Klemmen/kabels Weergeven/bewerken > Kabelaansluitlijst
>
Bewerken
>
In het venster "Kabels" krijgt u een overzicht van de verschillende kabels van uw project met de bijbehorende gegevens. Om de gegevens bij een kabel weer te geven, moet u de desbetreffende kabel in de boomweergave markeren. De velden op de tabbladen "Kabelgegevens", "Adertoekenning' en "Artikelgegevens" worden besproken in de paragrafen verderop in dit hoofdstuk en onder "Ader- en artikelgegevens van kabels weergeven".
U kunt in het venster "Kabels" via het snelmenu de volgende functies oproepen:
86
Invoegen in de zoekdatabank Met deze functie kunt u de kabels opslaan in de databank van de zoekfunctie. Op deze manier kunt u een kabel in de grafische bewerking gericht selecteren. De menuopties "ODC wijzigen" en "Nummeren" van het snelmenu zijn alleen actief als u voor de klemmen- en kabelparameters in het parameterbeheer bepaalde instellingen hebt aangebracht. Op het tabblad "Klemmen/kabels 1" moet in de keuzelijst "Kabelnummertoekenning" de optie "0 = Handmatig / Nummer" of "D = Handmatig / NEN" zijn gekozen.
ODC wijzigen Gebruik deze functie om de code van de gemarkeerde kabel te wijzigen. Daartoe moet u in het vervolgdialoogvenster "Wijzigen" de nieuwe code invoeren in het veld "Kabelcode" en deze met [OK] bevestigen.
Nummeren Met deze functie kunt u de kabelcode volgens de in het schema vastgelegde kabeldefinitie hernummeren. Deze optie is alleen beschikbaar als de parameter voor de kabelnummertoekenning op "Handmatig / Nummer" of "Handmatig / NEN" is gezet. In het vervolgdialoogvenster "Kabels nummeren" kunt u de volgende instellingen aanbrengen:
87
Gebruikershandboek II EPLAN 5.60
Startwaarde: Voer hier de waarde in waarmee het nummeren van de eerste kabel moet beginnen. Stapgrootte: Voer hier de afstand tussen twee kabelnummers in. Methode: U kunt kiezen uit de volgende instellingen: – Bestaande volgorde: Kies deze optie (komt overeen met de volgorde in het schema) als u alle kabels wilt hernummeren. In de boomweergave worden de kabels alfanumeriek weergegeven (in de volgorde zoals ze in de databank zijn opgeslagen). De volgorde van de reeds genummerde kabels blijft daarbij gehandhaafd. Gekozen stapgrootte:
1
Vóór de nummering: Na de nummering:
W2 W2
W? W3
W1 W1
W5 W5.
– Paginageoriënteerd: Kies deze optie als u kabels van alle pagina's wilt doornummeren. Gekozen stapgrootte:
1
Vóór de nummering: Na de nummering:
W2 W1
W10 W? W2 W3
W3 W4.
– Doelgeoriënteerd: Bij deze optie worden de kabels genummerd op basis van hun verbinding tussen klem en ODC, of op basis van hun verbinding tussen 2 klemmen (d.w.z. tussen het interne en externe doel). Verder kunt u nog de volgende instellingen aanbrengen: Compleet nieuwe kabelcode: Als dit selectievakje is geactiveerd, wordt de kabelcode bij het nummeren compleet vernieuwd. Daarbij wordt ook rekening gehouden met de kabelkenletters die in de kabelparameters zijn ingesteld en met de instelling voor de kabelnummertoekenning. Backup maken: Bij het nummeren wordt een backup gemaakt en kan de knop [Ongedaan maken] geactiveerd worden. Het venster "Kabels" bevat de volgende knoppen: [Ongedaan maken]: Deze knop is alleen actief als bij het nummeren een backup is gemaakt. Met deze functie kunt u de wijzigingen weer ongedaan maken. In een vervolgvenster kunt u kiezen uit de laatste backups van het hele project. Het dialoogvenster met de reservekopieën kunt u oproepen in de module 88
"Klemmen- en kabelaansluitlijst" via het menupad Extra > Backupbeheer. Meer informatie over het onderwerp "Backup terughalen" vindt u in de paragraaf "Speciale functies bij het maken van een backup uitvoeren" van het gebruikershandboek I. [Sluiten]: Via deze knop verlaat u de weergavemodus. Het tabblad "Kabelgegevens" bevat de volgende informatie, die betrekking heeft op de gemarkeerde kabel: Kabels: Hier wordt de code van de kabel weergegeven. Met de parameter "Kabelnummertoekenning" bepaalt u of de kabelcode doorgenummerd wordt of dat deze zijn naam ontleent aan de doelen. De kabelcode kan echter ook via de directe kabeldefinitie in het schema worden gedefinieerd. Van / Naar: Dit geeft de ODC weer van waaruit de kabel begint of de ODC waar de kabel naartoe loopt. Type/lengte: Hier worden verschillende kabelgegevens ingevoerd in de volgende volgorde: kabeltype, aderaantal en doorsnede. In het witte invoerveld wordt de kabellengte weergegeven. Deze kan hier worden gewijzigd. Gebruikt/spanning: Hier wordt aangegeven hoeveel aders van de kabel worden gebruikt. Tussen vierkante haakjes wordt eventueel het aderaantal met de reserveaders aangegeven. In het witte invoerveld wordt de spanning weergegeven. Deze kan hier worden gewijzigd. Tekst: In dit veld staan opmerkingen die bij deze kabel zijn aangegeven. Gedefinieerd op de pagina: Op deze plaats verschijnt de pagina met pad en positie waar de kabel met de bijbehorende gegevens gedefinieerd werd. PE / Afscherming: In deze beide groepsvelden kunt u de afscherming en de PE-aders instellen. Er zijn de volgende mogelijkheden:
89
Gebruikershandboek II EPLAN 5.60
– Automatisch: De definitie van de afscherming / PE-ader wordt overgenomen van het kabeltype dat u hebt gedefinieerd in het invoerveld "Type/lengte". – Zonder: Zelfs als de onder "Type" gedefinieerde kabel een afscherming of een PE-ader kan krijgen, wordt die niet in de kabelaansluitlijst gegenereerd. – 1 PE / Eenzijdig: Hierdoor kan een afscherming of een PE worden gegenereerd. – 2 PE / Tweezijdig: Klik op het veld "2 PE", als voor de kabel 2 PEaders moeten worden toegestaan. Wanneer de afscherming 'tweezijdig' is aangesloten, kan door deze optie de melding "Afscherming dubbel toegewezen" worden onderdrukt. Doelwisseling: Bij het invoeren van een klem definieert u o.a. ook de klemaansluitingen voor de kabelgenerering. Voor de doelcodes in de kabelaansluitlijst worden deze als volgt behandeld: Als het selectievakje geactiveerd is, worden de doelcodes en eventueel ook de kabelcodes in een nabewerking verwisseld. Anders wordt de vermelding voor de kabelgenerering overgenomen uit de klemmenaansluitlijst. Dit is de standaardinstelling. Speciale kabel: Kabelnaam, kabelkenmerk, aderaantal, afscherming en PE-aders kunnen onder de menuoptie "Kabeltype" worden gedefinieerd. Bij verschillen tussen kabelgegevens van gelijke kabels kunt u een van de volgende opties selecteren: Als aderaantal of doorsnede bij dezelfde kabel verschillend zijn, kunt u door het activeren van dit selectievakje de melding "Verschillende kabelgegevens" onderdrukken. Anders worden de eigenschappen van het gedefinieerde kabeltype overgenomen en verschijnt er een melding als er verschillen worden aangetroffen. Printuitvoer en grafische uitvoer van de kabelaansluitlijst: Als dit selectievakje geactiveerd is, wordt bij de printuitvoer en bij de grafische uitvoer van de kabelaansluitlijst rekening gehouden met de gemarkeerde kabel. Dit is de standaardinstelling. Anders wordt de gemarkeerde kabel bij de printuitvoer en bij de grafische uitvoer niet in acht genomen. Deze verschijnt ook niet meer in het dialoogvenster "Kabelselectie" voorafgaand aan de printuitvoer. Printuitvoer en grafische uitvoer van het kabeloverzicht: Als dit selectievakje geactiveerd is, wordt bij de printuitvoer en bij de grafische uitvoer van het kabeloverzicht rekening gehouden met de gemarkeerde kabel. Dit is de standaardinstelling. Anders wordt de gemar-
90
keerde kabel bij de printuitvoer en bij de grafische uitvoer niet in acht genomen. Uitvoerformulier: Het uitvoerformulier voor de kabelaansluitlijstpagina wordt in de grafische bewerking ook weergegeven in de pagina-eigenschappen (menu Pagina > Eigenschappen bewerken). Door op knop [...] te klikken, kunt kiezen uit alle beschikbare uitvoerformulieren. Met kunt u het ingevoerde formulier weer verwijderen. Uitvoerpagina: De uitvoerpagina is de pagina van het project waarop de gemarkeerde kabel grafisch wordt uitgevoerd. Via de knop [...] kan voor de grafische uitvoer een andere pagina worden geselecteerd. Met wordt de weergegeven grafische pagina uit het schema verwijderd. Overzichtspagina: De overzichtspagina is de pagina van het project waarop het kabeloverzicht grafisch wordt uitgevoerd.
3.4.1.4
Ader- en artikelgegevens van kabels weergeven/bewerken Op het tabblad Adertoekenning worden de aderkleuren (afkortingen) van het gemarkeerde artikel weergegeven. Daarbij geldt: P = PE-ader, N = ader van de nulleider en S = afscherming. Wanneer er voor de adercode het teken "&" staat, betekent dit dat de code automatisch is toegekend. Als ervoor een "*" staat, heeft de gebruiker de code toegekend.
91
Gebruikershandboek II EPLAN 5.60
In de eerste kolom wordt de adertoekenning (nummer of kleur) weergegeven en in volgende twee kolommen "Doel 1" en "Doel 2" de doelaansluitingen aan beide einden van de kabel.
Tabblad "Artikelgegevens" Op dit tabblad worden de artikelnummers weergegeven die aan een kabel zijn toegekend. Via de knop [Selectie] kunt u naderhand de artikelgegevens van een kabel wijzigen. Het dialoogvenster "Artikelbeheer" wordt dan geopend. Met [Verwijderen] kunt u de gemarkeerde artikelgegevens van een kabel uit de lijst verwijderen. Meer informatie over de selectie van artikelgegevens vindt u in de paragraaf "Artikelspecifieke gegevens invoeren" (gebruikershandboek I).
3.4.2
Klemmen-/kabelaansluitlijst geformatteerd uitvoeren Als u voor project- en montagedocumentatie klemmen- en kabelaansluitlijsten op een printformulier geformatteerd wilt uitvoeren, kan deze uitvoer als volgt plaatsvinden:
• Op het beeldscherm • Naar de printer • In een bestand. Generering > Klemmen/kabels > Uitvoer > Afdrukken
92
Kies de optie Afdrukken in het menu Uitvoer. EPLAN opent een venster met de volgende opties:
Strookoverzicht: Afhankelijk van het gebruikte formulier kan bijvoorbeeld de volgende informatie over elk van de gekozen stroken worden uitgevoerd: Strook/steker X1 Naam Vermogen in schakelkast type USK 4 Gegevens over klemmenaantal 16 klemmen / pin, van ... tot PE Klemmenaansluitlijst: Per klemmenstrook kunnen klemmen en kabels worden uitgevoerd, inclusief informatie over doelaansluiting en pad. Kabelaansluitlijst: Via deze optie kunt u, afhankelijk van het formulier, kabelgegevens als kabelcode, kabeltype, aderaantal, doorsnede etc. uitvoeren. Daarbij wordt alleen rekening gehouden met de kabellengte en doorsnede als deze niet "0" zijn. Klemmenopbouwlijst: Via deze optie kunt u, nadat u de klemmenstroken hebt geselecteerd, de klemmenopbouwlijst uitvoeren. Klemmen- en kabelselectie onderdrukken: Activeer dit selectievakje wanneer u voor alle in het project voorkomende klemmen/kabels de geselecteerde lijsten of overzichten wilt uitvoeren. Hierdoor wordt het dialoogvenster voor de klemmen- en kabelselectie overgeslagen. [Alles selecteren]: Wanneer u op deze knop klikt, worden alle lijsten uitgevoerd. Anders selecteert u de gewenste records in de selectielijst en geeft u vervolgens nog in het dialoogvenster "Afdrukken" de formulierkenletter, het printformulier en de uitvoereenheid aan. 93
Gebruikershandboek II EPLAN 5.60
Meer informatie over dit dialoogvenster vindt u in de paragraaf "Uitvoerformaat voor het afdrukken definiëren" in dit gebruikershandboek.
3.5
Klemmenaansluitlijsten, kabelaansluitlijsten en klemmenaansluitschema's als projectpagina's uitvoeren U kunt voor klemmenaansluitlijsten, klemmenaansluitschema's en kabelaansluitlijsten evenals voor klemmen- en kabeloverzichten en voor klemmenopbouwlijsten grafische pagina's maken in het actuele uitvoerproject of in een speciaal uitvoerproject. Op deze pagina's wordt de informatie uitgevoerd die werd verkregen door het verwerken van de schemapagina's. Generering > Klemmen/kabels > Parameters > Grafische uitvoer
Via de uitvoerparameters legt u vast welke formulieren EPLAN moet gebruiken voor de weergave van de aansluitlijsten en hoe de lijsten in het project dienen te worden ingevoegd. U kunt voor iedere klemmenstrook afzonderlijk het formulier bepalen waarmee u de klemmen- of kabelaansluitlijst voor die strook of kabel wenst uit te voeren.
94
De afzonderlijke parameters worden uitgebreid behandeld in de paragraaf "Uitvoerparameters definiëren" (gebruikershandboek I).
Definities van termen In deze paragraaf worden verschillende termen gebruikt, die hierna worden toegelicht: Grafisch formulier Een grafisch formulier (kortweg: formulier) is een grafische paginamacro. Het bevat enerzijds speciale teksten die als tijdelijke aanduidingen voor de uit te voeren gegevens worden gebruikt, of die bepaalde kenmerken vastleggen, zoals het aantal regels van het formulier. Anderzijds bevat het grafische formulier grafische elementen, zoals het tabelkader en de vaste teksten voor de tabelkoppen. U kunt ter aanvulling op de geleverde grafische formulieren ook zelf formulieren ontwerpen. Let erop dat grafische formulieren de extensie SK? hebben en worden opgeslagen in de directory voor stambestanden. Het laatste teken van de extensie bepaalt het formulier- of paginatype. Zo staat de letter "K" in der extensie SKK voor formulieren van het type "Klemmenaansluitlijst". Plotcoördinaten De posities voor de uit te voeren gegevens kunnen in een speciaal bestand worden beheerd. Behalve de posities voor de teksten worden in dat geval ook de tekengrootte, de draaihoek van de teksten en bepaalde eigenschappen van het formulier opgeslagen. 95
Gebruikershandboek II EPLAN 5.60
Grafische pagina's Dit zijn pagina's van het paginatype "Grafisch". De hier vervaardigde projectpagina's voor de lijsten zijn allemaal grafische pagina's.
Schema's en lijsten als grafische pagina's uitvoeren Generering > Klemmen/kabels > Uitvoer > Grafisch
U kunt het menu voor de grafische uitvoer van klemmen- en kabelaansluitlijsten oproepen via de menuoptie Grafisch in het menu Uitvoer. Het dialoogvenster "Grafische uitvoer" wordt dan geopend waarin u de uit te voeren lijsten en schema's kunt aangeven.
Selecteer aan de hand van de selectievakjes de gegevens die u grafisch wilt uitvoeren. Deze selectie bepaalt de verdere procedure. Strokenoverzicht / Klemmenaansluitlijst / Klemmenaansluitschema / Klemmenopbouwlijst / Kabelaansluitlijst: Wanneer u de selectievakjes "Strokenoverzicht" / "Klemmenaansluitlijst", "Klemmenaansluitschema", "Klemmenopbouwlijst" of "Kabelaansluitlijst" activeert, wordt er een selectiedialoogvenster geopend. In de volgende paragraaf worden de verschillende selectiemogelijkheden in dit dialoogvenster besproken. Klemmen- en kabelselectie onderdrukken: Activeer dit selectievakje wanneer u voor alle in het project voorkomende klemmen/kabels de geselecteerde lijsten of overzichten wilt uitvoeren. Hierdoor wordt het dialoogvenster voor de klemmen- en kabelselectie overgeslagen. [Alles selecteren]: Wanneer u op deze knop klikt, worden alle lijsten uitgevoerd. 96
Een selectie voor de uitvoer maken
Met deze beide knoppen kunt u in de afbeelding hierboven een of meerdere klemmenstroken of kabels voor de uitvoer selecteren. Bovendien bevat dit dialoogvenster nog aanvullende functies in de vorm van knoppen. De beschikbaarheid van deze knoppen hangt af van de selectievakjes die u in het vorige dialoogvenster "Grafische uitvoer" hebt geactiveerd. [Alle]: Wanneer u op deze knop klikt, worden alle stroken van uw project geselecteerd. Alle strookcodes worden dan overgezet van de lijst "Beschikbaar" naar de lijst "Uitvoeren". [Klemmen]: Met deze functie selecteert u alle klemmenstroken van het project. [Stekers]: Met deze functie selecteert u alle stekerstroken van een project.
97
Gebruikershandboek II EPLAN 5.60
Om er voor te zorgen dat alle klemmen- en stekerstroken correct worden herkend, moet u de strookcodes via tekstobjecten definiëren. Vervolgens moet u hieraan teksttype "2 Klemmenstrookcode" of teksttype "3 Stekerstrookcode" toekennen. [Stand]: Via deze knop worden automatisch de klemmenstroken of kabels geselecteerd die naderhand in het schema zijn gewijzigd. U hebt bijvoorbeeld een nieuwe klem toegevoegd aan een klemmenstrook, of u hebt het aderaantal van een kabel gewijzigd. Voorwaarde hiervoor is dat u het klemmenstrookoverzicht, de klemmenaansluitlijst, het klemmenaansluitschema of de kabelaansluitlijst met de desbetreffende klemmenstroken of kabels voorafgaand aan de wijziging al wel een keer als projectpagina's hebt uitgevoerd. [Code...] Met deze knop kunt u klemmenstroken en kabels die een NEN-code hebben, voor de uitvoer selecteren op groeps- en/of plaatscode. Nadat u op deze knop hebt geklikt, verschijnt er een selectiedialoogvenster. Voer hier met behulp van de vervolgkeuzelijsten de gewenste groeps- en/of plaatscode voor de paginaselectie in en bevestig dit met [OK]. De klemmenstroken of de kabels die op NEN-code zijn geselecteerd, worden vervolgens in het selectiedialoogvenster geplaatst. [Sortering]: Deze knop is alleen beschikbaar voor het selecteren van klemmenstroken Hiermee worden de klemmenstroken in de lijst "Beschikbaar" gesorteerd in de volgorde waarin de klemmenstrookteksten in het schema worden gebruikt. Wanneer op pagina 1 een strook "X20" is gedefinieerd en op pagina 2 een strook "X1", wordt X20 X1 uitgevoerd. Deze knop is alleen actief als u nog geen stroken voor de uitvoer hebt geselecteerd.
Afsluitende invoeren bij de grafische uitvoer Bij iedere uitvoer (inclusief het kabeloverzicht) vult u tot slot de volgende gegevens in:
• De groeps- of plaatscode, voorzover u een NEN-project bewerkt (het invoervenster verschijnt alleen als de betreffende lijst of het betreffende overzicht nog niet als projectpagina voorkomt).
98
• Het paginanummer vanaf waar de grafische uitvoer moet beginnen. Let er op dat het paginatype van deze pagina moet overeenstemmen met het geselecteerde uitvoertype! Alleen als u de grafische pagina's voor het eerst vervaardigt, vraagt EPLAN om de startpagina vanaf waar de lijsten in het project moeten worden ingevoegd. Zorg ervoor dat er voldoende ruimte voor de reservepagina's overblijft, omdat voor volgende grafische uitvoeren steeds deze startpagina wordt gebruikt.
Plotcoördinaten wijzigen U kunt de plotcoördinaten van de formulieren wijzigen en aanpassen aan uw eisen. Kies daartoe de menuoptie Coördinaten in het menu Instellingen en vervolgens het formuliertype waarvan u de coördinaten wilt wijzigen.
Na uw keuze wordt het venster "Formulierselectie" geopend met alle formulieren van het geselecteerde formuliertype. Zodra u het gewenste record hebt geselecteerd, verschijnt er een dialoogvenster voor de bewerking van de plotcoördinaten. (In het afgebeelde voorbeeld is dit het dialoogvenster "Klemmenaansluitlijstcoördinaten" voor het formuliertype "Klemmenaansluitlijst".)
99
Gebruikershandboek II EPLAN 5.60
De bewerkbare velden zijn afhankelijk van het formuliertype. Meer informatie hierover vindt u in de paragraaf "Plotcoördinaten voor klemmen- en kabelverwerkingen definiëren" in dit hoofdstuk.
Formulieren wijzigen Generering > Klemmen/kabels Weergeven/bewerken
>
Bewerken
>
U kunt voor elke klemmenstrook ook een grafisch formulier definiëren dat afwijkt van de parameters. Klik daartoe in de weergavemodus in het veld "Uitvoerformulier" op de knop […] en spring naar het overzicht met de beschikbare formulieren.
100
Uitvoergegevens wijzigen Als u later besluit om de uitvoer alsnog naar een ander project te sturen, kan dat via het menupad Instellingen > Uitvoergegevens. Voer in het venster "Grafische uitvoer" de naam van het andere project in. EPLAN maakt voor de lijsten een nieuw project met deze naam en vervaardigt daar de grafische pagina's. U kunt in dit dialoogvenster in de keuzelijst van het veld "Datum" ook een datum kiezen die afwijkt van de actuele datum.
101
Gebruikershandboek II EPLAN 5.60
Dit venster wordt automatisch geopend wanneer de eerste grafische uitvoer plaatsvindt.
Bijzonderheden bij de uitvoer van klemmenstroken Wanneer u voor een klemmenstrook een code hebt ingevoerd, wordt deze als paginakopnaam overgenomen in de paginagegevens van de grafische pagina's. U kunt de code invoegen met de speciale tekst "Klemmenstrookcode". U hebt een klemmenstrook "X1" getekend waaraan klemmen voor de ampèremeter van 4 .. 20 mA zijn aangesloten. In de tekstinvoer-modus in het schema voert u als tekst in: X1=Ampèremeter 4..20 mA. Kies de tekst "Klemmenstrookcode" in de vervolgkeuzelijst.
102
De paginakopnaam kan ook in het formulier worden vastgelegd. Kies hiertoe de menuopties Instellingen > Coördinaten en bepaal voor welke verwerking u het formulier wilt gebruiken. In het venster "Formulierselectie" selecteert u het desbetreffende formulier en in het volgende dialoogvenster voert u de "Paginakopnaam voor de uitvoerpagina's" in. Wanneer u reeds eerder klemmenaansluitlijsten hebt uitgevoerd, worden de pagina's die op dat moment zijn gemaakt opnieuw gebruikt als er, gebaseerd op de klemmencodes, pagina's voor deze klemmenstrook worden gevonden. Er wordt dan niet om de startpagina gevraagd. Bij de eerste grafische conversie van de klemmengegevens dient u dus voor alle klemmenstroken de klemmenaansluitlijsten uit te voeren, zodat voor elke klemmenstrook de pagina's van de klemmenaansluitlijst worden gemaakt. Op die manier bent u ervan verzekerd dat alle pagina's van de klemmenaansluitlijst in het project achter elkaar liggen.
Grafische pagina's verwijderen In de module "Klemmen- en kabelaansluitlijst" kunt u de gegenereerde klemmenaansluitlijsten, klemmenaansluitschema's, kabelaansluitlijsten evenals overzichten en klemmenopbouwlijsten weer verwijderen. U kunt de functie bijvoorbeeld gebruiken om de startpagina te wijzigen, wanneer u de lijsten al eens hebt gemaakt. De nieuwe klemmenaansluitlijsten, klemmenaansluitschema's en kabelaansluitlijsten worden anders op dezelfde projectpagina's gemaakt. Kies hiertoe de optie Verwijderen in het menu Uitvoer. In het vervolgdialoogvenster selecteert u het uitvoertype waarvan u de pagina's wilt verwijderen. Wanneer alle bestaande grafische uitvoerpagina's moeten worden verwijderd, klikt u op de knop [Alles selecteren]. Wanneer u het selectievakje Handmatig paginaselectie activeert, wordt er een dialoogvenster geopend waarin de paginastructuur van alle klemmen- en kabelspecifieke schema's, lijsten en overzichten wordt weergegeven. Indien u uitvoergroepen voor klemmenstroken of kabels hebt gedefinieerd, worden de betreffende groepscodes én de vervaardigingsdatum van de schema's, lijsten en overzichten in het paginaoverzicht weergegeven. Met de vervolgkeuzelijst onder in het dialoogvenster kunt u alle of individuele uitvoergroepen selecteren die moeten worden verwijderd. Afhankelijk van de instellingen wordt daarbij ook het paginaoverzicht gewijzigd. U kunt echter ook willekeurige grafische pagina's wijzigen zonder deze eerst te selecteren. Selecteer daartoe de schema's, lijsten of overzichten die u wilt verwijderen, waarbij u met behulp van de toetsen of ook meerdere schema's, lijsten of overzichten kunt selecteren. Klik op [OK], waarna de grafische pagina's uit het project worden verwijderd. 103
Gebruikershandboek II EPLAN 5.60
Houd er rekening mee dat er geen controlevraag volgt.
3.5.1
Voor montage geschikte klemmen-, steker- en kabelaansluitlijsten uitvoeren Voor het uitvoeren van klemmen-, steker- en kabelaansluitlijsten die geschikt zijn voor montage, kunt u zogeheten uitvoergroepen definiëren die betrekking hebben op alle groeps- en plaatscodes. Hierdoor kunt u schakelingsdocumentatie voor afgesloten montage-eenheden flexibel uitvoeren. Deze wordt vaak vereist bij complexe installaties. U kunt uitvoergroepen definiëren, bewerken, opslaan en verwijderen in de selectiedialoogvensters voor klemmen- en stekerstroken en voor kabels. De betreffende menuopdrachten bevinden zich in het snelmenu, dat u kunt openen door in de paginaboomstructuur Beschikbaar en Uitvoeren op de rechtermuisknop te drukken. Hierna worden de volgende onderwerpen behandeld:
• Uitvoergroep maken en bewerken • Uitvoergroep definiëren • Uitvoergroep opslaan • Uitvoergroep verwijderen.
Uitvoergroep maken en bewerken Om een uitvoergroep te maken, drukt u in de boomstructuur met de naam Beschikbaar (linker veld) eerst op de rechtermuisknop en kiest u vervolgens in het snelmenu de optie Nieuwe uitvoergroep. Er verschijnt dan een nieuw item met de naam Nieuwe uitvoergroep, die met een blauwe rechthoek wordt aangeduid. Via de snelmenuoptie Uitvoergroep bewerken kunt u de vooringestelde naam van de uitvoergroep hernoemen. Nadat u deze optie hebt gekozen, voert u de gewenste tekst in het betreffende veld in, bijvoorbeeld "Klemmenstrook kast 1" of "Kabel naar pers".
104
Uitvoergroep definiëren Aan de nieuwe uitvoergroep moeten nu de gewenste klemmen/stekerstroken of kabels worden toegekend. Markeer daartoe in de boomstructuur met de naam Beschikbaar de betreffende strook-of kabelinvoer en sleep deze naar de gewenste uitvoergroep. De geselecteerde stroken/kabels worden nu ingedeeld in de uitvoergroep, wat wordt aangegeven door het boomknooppuntsymbool . Wanneer u op het symbool klikt, wordt deze vertakte weergave gesloten en verandert de in een . Door op te klikken, wordt de vertakte weergave opnieuw weergegeven.
Uitvoergroep voor de uitvoer selecteren Om de uitvoergroep voor de uitvoer te selecteren, markeert u deze eerst in het veld Beschikbaar. Vervolgens klikt u op de knop , waarbij de uitvoergroep wordt verplaatst naar het veld Uitvoeren. Wanneer u meerdere uitvoergroepen hebt gedefinieerd en deze allemaal in één keer wilt selecteren, gebruikt u de knop [Alle]. Met de knop kunt u stroken of kabels van de uitvoergroep uit de selectie verwijderen of toekennen aan een andere uitvoergroep in de boomstructuur Beschikbaar. In het veld Uitvoerproject wordt aangegeven in welk project de grafische pagina's worden gegenereerd. 105
Gebruikershandboek II EPLAN 5.60
Uitvoergroep opslaan Via de optie Uitvoergroepen opslaan van het snelmenu kunt u de gedefinieerde uitvoergroep opslaan. Wanneer u opnieuw gaat uitvoeren, kunt u de uitvoergroep direct voor de uitvoer selecteren. Alle stroken of kabels in deze uitvoergroep worden dan automatisch meegeselecteerd.
Uitvoergroep verwijderen Wanneer een uitvoergroep niet meer nodig is, kunt u deze met de snelmenuoptie Uitvoergroep verwijderen uit het veld Beschikbaar of uit het veld Uitvoeren verwijderen. U kunt ook meerdere uitvoergroepen in één keer verwijderen. U markeert dan eerst de te verwijderen groepen.
3.5.2
Het gebruik van symboolmacro's sturen Symboolmacro's zijn willekeurige delen van een project die met behulp van de toets bij bepaalde symbolen van een symboolbestand zijn gegenereerd en als bestand zijn opgeslagen. Ze hebben de extensie .MYS en worden afhankelijk van de instelling van de parameter "Directory voor symbool-/groepsymboolmacro's" opgeslagen onder de macrodirectory M of onder de directory voor stamgegevens N (menupad voor deze parameter: Hulpprogramma's > Parameters > Persoonlijk > Grafisch). Generering > Klemmen/kabels > Instellingen > Symboolmacro's
Symboolmacro's worden gewoonlijk gebruikt voor de verdeling van aansluitcodes aan het symbool. Om de voorinstelling te wijzigen, activeert u de optie Symboolmacro's in het menu Instellingen. U krijgt dan een overzicht waarin u de beschikbare symboolmacro's kunt bewerken.
106
Bij symbolen waarvoor in de tweede kolom van het dialoogvenster "Gebruik van symboolmacro's" geen kenmerk is ingevoerd, worden de aansluitcodes vrij van boven naar onder en van links naar rechts toegekend (optimale aansluiting). U kunt dit realiseren met de knop [Vrij]. Bij symbolen die met "M" gemarkeerd zijn, wordt voor de verdeling van de aansluitcodes de symboolmacro gebruikt (indien beschikbaar). Dit kunt u realiseren met de knop [Macro]. Voor symbolen die met "S" gemarkeerd zijn, wordt voor de verdeling van de aansluitcodes dezelfde volgorde gebruikt als in het schema. Hiervoor kunt u gebruik maken van de knop [Schema]. Dit kan alleen indien de grafische uitvoer in hetzelfde project plaatsvindt waarin ook het schema zich bevindt! Ook moeten de symbolen op dezelfde pagina staan als de bijbehorende klem. De markeringen worden opgeslagen in het bestand met de naam van het symboolbestand en de extensie .ANS, bijvoorbeeld NEN_CBZ.ANS in het geval van het symboolbestand NEN_CBZ.
107
Gebruikershandboek II EPLAN 5.60
3.5.3
Teksten en macro's toekennen aan klemmen- of kabeltypen. Via de optie Teksten in het menu Instellingen kunt u teksten en macro's toekennen aan klemmen- en stekertypen, die dan bij de grafische uitvoer van klemmenaansluitschema's, klemmen- en kabelaansluitlijsten worden uitgevoerd. De bijbehorende speciale teksten moeten in het desbetreffende formulier zijn ingevoerd.
In het invoervenster dat verschijnt nadat u de optie hebt gekozen, kunt u de symbooltypen van klemmen en stekers (symbooltypen 100 - 147) voorzien van een maximaal 8 tekens lange tekst. Of u selecteert direct een macro via de knop [Macroselectie]. Wanneer er in de actuele macrodirectory een macro met de ingevoerde naam en de extensie .MZF aanwezig is, wordt die gebruikt. Anders wordt de tekst uitgevoerd.
3.6
Plotcoördinaten voor klemmen- en kabelverwerkingen definiëren De plotcoördinaten voor de formulieren van de klemmen- en kabelverwerkingen en van de klemmenopbouwlijst kunt u instellen in verschillende, enigszins afwijkende dialoogvensters. In deze dialoogvensters kunt u de positie van speciale teksten in de vooraf geselecteerde grafische formulieren definiëren. De velden in het dialoogvenster hebben de volgende betekenis:
108
Grafisch formulier: De naam van het grafische formulier dat u in het vorige dialoogvenster hebt geselecteerd, wordt in dit veld weergegeven. U kunt dit veld niet bewerken. Begeleidende tekst: De begeleidende tekst is louter informatief en heeft geen invloed op de grafische uitvoer. De tekst wordt bij het inlezen ontleend aan het formulier en wordt weergegeven bij de formulierselectie. Formuliertype: Dit veld is alleen beschikbaar bij klemmenaansluitlijsten en klemmenaansluitschema's. Met het kenmerk van het formuliertype kan de rangschikking tussen de klemmen- en kabelinformatie worden bepaald. Selecteer het gewenste type uit de keuzelijst. Tabel: formuliertype voor klemmenaansluitlijstcoördinaten
Kenmerk Bijzonderheden 0 De klemmen- en kabelgegevens worden uitgevoerd in gescheiden, 90° gedraaide tabellen met markering van de aders tussen de klemmen- en de kabeltabel (bijv. ESS1005H).
De draaifunctie is van invloed op de volgende velden: "Kabel", "Kabeltype", "Aantal/doorsnede", "Lengte" en "Opmerking". 1 2
…in een record naast elkaar (bijv. ESS1010H). De velden "Kabel-aantal / "Kabel-afstand" worden niet gebruikt. … in gescheiden tabellen van gelijke richting met kabel- en aderinformatie bij elke klem.
Tabel: formuliertype voor klemmenaansluitschema's
Kenmerk Bijzonderheden 0 Toont de volledige bedrading tussen klem en onderdeel. 1
Tekent een kast om het onderdeel en genereert alleen rechtlijnige verbindingen tussen klem en kast.
2
Enkellijnige weergave tussen klem en kast om het onderdeel. Hiervoor is een tweede adercode vereist! (In de enkellijnige weergave zijn dubbele omlijningen van blokken niet toegestaan: zo kan dit formuliertype internationaal onafhankelijk van de tekenset - worden gebruikt).
3
Alternatieve enkellijnige weergave. In vergelijking met kenmerk 2 kent deze optie enkele bijzonderheden. Zo wordt de positie van de ODC onder de apparaatkast gedraaid weergegeven en worden op de plaats van de aansluitpunten on109
Gebruikershandboek II EPLAN 5.60
zichtbare apparaataansluitingen gebruikt. Voor meer informatie kunt u contact opnemen met onze support-afdeling. Uitlijning: Met de coördinaten worden de posities van een klem of kabel gedefinieerd. Bepaal in welke richting de volgende klemmen of kabels moeten worden gerangschikt. In de keuzelijst kunt u kiezen uit de volgende instellingen (het kenmerk komt overeen met de teksthoek): – 0: Naar onder (bijvoorbeeld ESS1010H) – 1: Naar rechts (bijv. ESS1005H) – 2: Naar boven – 3: Naar links. Aantal / afstand (strokenaantal / -afstand in het strokenoverzicht): Met "Aantal" bepaalt u het aantal aders, kabels, klemmen of stroken dat per pagina kan worden uitgevoerd. Als bij een klemmenstrook meer kabels beschikbaar zijn dan er kunnen worden ingevoerd, wordt een nieuwe pagina gemaakt, hoewel het klemmenaantal nog niet werd bereikt. Met behulp van de coördinaten worden de posities van de invoeren van één klem (ader etc.) gedefinieerd. Met "Afstand" bepaalt u de regelafstand tussen de (kabel-) invoervelden. U moet de afstand in 1/10 mm invoeren. X-coördinaat / Y-coördinaat: De waarden van de coördinaten bepalen de positie van de uitvoergegevens. Het referentiepunt van de coördinaten bevindt zich aan de linkerbovenkant van het plotkader. Voer in deze vakken de horizontale of verticale afstand in 1/10 mm in die tussen het oriëntatiepunt en het invoegpunt van de tekst ligt. De knop die hierna wordt beschreven, is ook gerelateerd aan de instelling van de coördinaten: [Verplaatsen]: Met deze knop kunt u alle X- en Y-coördinaten in één keer verplaatsen. Voer de gewenste waarden in de velden "X" en "Y" van het dialoogvenster "Alle coördinaten verplaatsen" in. Stijl: Dit veld bevat een tekenreeks waaruit u de ingestelde tekengrootte, de teksthoek en de tekstuitlijning voor de desbetreffende speciale teksten kunt afleiden. Wanneer bijvoorbeeld in het veld "Stijl" naast de speciale tekst "Functietekst" de aanduiding "2L90" is ingevoerd, heeft dit de volgende betekenis: 110
Het eerste teken, een cijfer, geeft de tekengrootte aan. "2" staat hier voor de tekengrootte 1,8 mm. Het tweede teken, een letter, geeft de uitlijning van de speciale tekst weer. "L" staat daarbij voor "Links uitgelijnd". De volgende tekens, allemaal cijfers, geven de hoek van de speciale tekst aan. "90" staat in dit voorbeeld voor 90°. Via de hierna beschreven knop kunt u de stijlspecifieke gegevens wijzigen. [Selectie]: Via deze knop kunt u de stijl- en teksteigenschappen in het desbetreffende formulier wijzigen. Er wordt dan een selectiedialoogvenster geopend waarin u de tekengrootte, de tekstuitlijning en de teksthoek opnieuw kunt definiëren. Bruggenafstand: Dit veld is alleen beschikbaar bij klemmenaansluitlijsten, klemmenaansluitschema's en klemmenopbouwlijsten. Hiermee definieert u de afstand tussen twee bruggen. De eerste (vaste) brug wordt ingevoerd op de door de coördinaten gedefinieerde positie. De hier ingevoerde afstand bepaalt hoever de overige brugniveaus van de eerste brug af komen te liggen. De waarde moet in 1/10 mm worden aangegeven. Met deze waarde wordt alleen rekening gehouden wanneer in de klemmen- en kabelparameters onder de parameter "Aantal draadbrugniveaus" meer dan één brug is gedefinieerd. Lengte/regels Om de positie van de functietekst te definiëren, zijn twee waarden nodig: Voer bij "Lengte" het aantal tekens in dat in uw formulier voor de functietekst is gereserveerd. Desgewenst kunt u ook letters invoeren. Het aantal tekens wordt dan per regel verwerkt. Selecteer uit de keuzelijst bij "Regels" een van de volgende opties: – 0: Geen regelomslag: Er vindt geen regelomslag plaats. De tekst wordt bij de aangegeven lengte afgekapt. – 1: Volgende invoer: Een eventuele tweede zin wordt in het volgende invoerveld van het formulier geschreven – 2: Tekenhoogte daaronder: Bij een eventuele tweede zin wordt een regelomslag aangebracht. Doelweergave per kabel: Deze vervolgkeuzelijst is alleen beschikbaar voor kabeloverzichten. Hier bepaalt u hoe de bron- en doelgegevens van de kabels in het overzicht moeten worden weergegeven.
111
Gebruikershandboek II EPLAN 5.60
De term bron in de volgende tekst komt in coördinatendialoogvenster voor het kabeloverzicht overeen met het Doel 1. De term doel in de volgende tekst komt in coördinatendialoogvenster voor het kabeloverzicht overeen met het Doel 2.
het veld het veld
U kunt kiezen uit de volgende opties: – 0: Meerregelig: Wanneer de kabel beschikt over meerdere bronnen of doelen, worden de bron- en doelgegevens op meerdere regels onder de regel met de kabelcode uitgevoerd. Wanneer er echter bij de kabel slechts één bron en één doel is, worden beide gegevens op dezelfde regel uitgevoerd waarin ook de kabelcode staat. – 1: Eénregelig: Met deze instelling worden alle kabels met slechts één bron- en doelgegeven uitgevoerd in de regel met de kabelcode. Een kabel "W1" loopt van een klemmenstrook "X1" naar een motor "M1" en bovendien naar een signaallamp "H1". Een tweede kabel "W2" gaat van een klemmenstrook "X2" naar een motor "M2". U voert een kabeloverzicht als grafische pagina uit - eerst éénregelig, vervolgens meerregelig. In de volgende afbeelding wordt een gedeelte van het gegenereerde kabeloverzicht weergegeven, rekening houdend met beide instelmogelijkheden. Het bovenste deel toont het uitgevoerde overzicht als u de optie Meerregelig hebt gekozen. Het onderste deel toont het uitgevoerde overzicht als u de optie Eénregelig hebt gekozen.
112
Omdat de kabel vanuit de bron "X1" naar twee doelen leidt, namelijk "M1" en "H1", verschijnen de bron- en doelgegevens bij meerregelige uitvoer onder de regel met de kabelcode"W1". De bron- en doelgegevens van kabel W2 verschijnen daarentegen op dezelfde regel als de kabelcode, omdat hier slechts één bron "X2" en één doel "M2" voorkomen. Bij de éénregelige uitvoer wordt duidelijk dat voor "W1" nog maar één bron en doelgegeven wordt weergegeven, namelijk "X1" en "M1". Er wordt geen rekening gehouden met de bron- en doelgegevens "X1" en "H2". De weergave van de bron "X2" en het doel "M2" voor de kabel W2 blijft ongewijzigd. Paginakopnaam van de uitvoerpagina's: Dit veld is alleen beschikbaar bij klemmenaansluitlijsten en klemmenaansluitschema's, evenals bij kabeloverzichten Bij de grafische uitvoer van klemmenaansluitlijsten, klemmenaansluitschema's, klemmenoverzichten, kabelaansluitlijsten, kabeloverzichten en klemmenopbouwlijsten kunt u in de formulierdefinitie een paginakopnaam aangeven. Bij klemmenaansluitlijsten en klemmenaansluitschema's kunt u bij de paginakopnaam nog de volgende informatie opslaan (in de vorm van tijdelijke aanduidingen): %1 staat voor klemmenstrookcode %2 staat voor klemmenstrookdefinitietekst
Bij kabelaansluitlijsten kunt u bij de paginakopnaam nog de volgende informatie opslaan (in de vorm van tijdelijke aanduidingen): %1 staat voor kabelcode %2 staat voor kabelopmerkingstekst.
Speciaal tekstnummer: In dit veld (dat u niet kunt bewerken) wordt het nummer van de desbetreffende speciale tekst weergegeven. Voor klemmenaansluitschema's bestaan er nog meer velden, die besproken worden in de volgende paragraaf. [Voorbeeld]: Wanneer u op deze knop klikt, wordt er een voorbeeldvenster geopend waarin de positie, de tekstgrootte, de teksthoek en de tekstuitlijning van de speciale teksten in het formulier vooraf wordt weergegeven. Met de knoppen
en
kunt u het voorbeeld vergroten of verkleinen.
113
Gebruikershandboek II EPLAN 5.60
3.7
Plotcoördinaten voor klemmenaansluitschema's definiëren Naast de voor de klemmen- en kabelverwerkingen beschreven velden voor het bewerken van plotcoördinaten, kunt u voor de klemmenaansluitschema's nog de volgende velden in instellen: Macronaam: Als u een macronaam invoert, wordt in plaats van de betreffende klemmenafbeelding de macro weergegeven. De standaardinstelling is leeg. Begrenzing: Voer hier de paginamarges in 1/10 mm in. Geen enkele uitvoer zal deze waarde overschrijden. De standaardinstelling is 3900. Klemmenafstand: Voer hier de afstand in die tussen twee klemmen ligt in (1/10 mm). Deze afstand dient overeen te komen met een veelvoud van de rasterafstand van de symbolen. Bij een rasterafstand van 4 mm wordt de waarde 80 aanbevolen. Met definitietekst: Als u dit invoerveld op "1" zet, wordt vóór de strooknaam beschrijvende tekst weergegeven. Intern wordt daarbij in het formulier de speciale tekst "900" op "1" gezet. De maximale tekstlengte bedraagt 79 tekens. PLC-positie: Bij de uitvoer van klemmenaansluitschema's met meerdere niveaus kunt u de posities voor de PLC-code als volgt definiëren: – 0: Code bij elke klem – 1: Code alleen bij de bovenste klem – 2: Code alleen bij de onderste klem. Aantal stroken / strookafstand: Bij verbindingen tussen klemmenstroken bepaalt u met deze invoeren hoeveel strookverbindingen er kunnen worden afgebeeld en wat hun onderlinge afstand is. Deze afstand geldt voor alle coördinaten, behalve voor functieteksten en interne doelaansluitingen. Aantal 0: Aantal 1: Aantal 2:
Geen extra strook, afstand kan 0 zijn Maximaal één strook Maximaal twee stroken etc..
Deze informatie worden in het formulier verwerkt als speciale teksten 903 en 904 (klemmencode en klemaansluiting). 114
Gebruik deze invoer alleen bij formuliertype 1 en 2! Symboolbestandtoekenning: Voor de weergave van de aangesloten onderdelen in het klemmenaansluitschema worden standaard de symbolen gebruikt die in het parameterbeheer zijn ingesteld. Wanneer er nieuw ontworpen klemmenaansluitschema's worden uitgevoerd, kan het voorkomen dat de weergegeven symbolen niet corresponderen met de symbolen in het formulier en elkaar overlappen. Om een correcte weergave te bereiken, kunt u met behulp van speciale tekst 984 (symboolbestandtoekenning) alternatieve symboolbestanden definiëren, bijvoorbeeld met kleinere symbolen. U moet daarbij het volgende patroon aanhouden: <positie symboolbestand><positie symboolbestand> etc.
originele alternatief origineel
1-5,2-6,3-7,4-8 (max. 4 waardeparen, waardebereik 1 tot 8) Wanneer een symbool niet in het alternatieve symboolbestand voorkomt, wordt het symbool uit het originele bestand gebruikt.
3.8
Kabel- en stekertypebestanden bewerken EPLAN beheert kabeltypen in een kabeltypebestand en stekertypen in een stekertypebestand. U kunt daarbij gebruik maken van ofwel een projectspecifiek ofwel een algemeen typebestand. Welke van deze mogelijkheden voor de kabel- en stekertypen in het huidige project actief is, wordt aangegeven in de statusbalk van de module voor het bewerken van de klemmen-/kabelaansluitlijst.
Algemene typebestanden Het algemene typebestand voor kabels heeft de naam KABEL.KLB; het algemene typebestand voor stekers heet STECKER.KLS. De naam voor beide bestanden kan vooraf in de parameters worden ingesteld. Generering > Klemmen/kabels > Parameters > Klemmen/kabels > tabblad "Klemmen/ kabels 2"
115
Gebruikershandboek II EPLAN 5.60
EPLAN zoekt het desbetreffende bestand dan in de actuele directory voor stamgegevens
Projectspecifieke typebestanden Projectspecifieke typebestanden worden bij het maken van het bestand onder dezelfde naam opgeslagen in de projectspecifieke directory. Hierdoor kunt u deze bestanden projectspecifiek beheren, bijvoorbeeld om te voldoen aan specificaties van uw klanten ten aanzien van kabel- en stekertypen. Het aantal records dat EPLAN in een typebestand kan beheren, wordt feitelijk slechts beperkt door de capaciteit van de harde schijf. Voor kabels mag de naam maximaal 30 en voor stekers maximaal 12 tekens lang zijn. Let daarbij op hoofdletters en kleine letters. In de namen zijn ook trema's toegestaan. Generering > Klemmen/kabels > Bewerken
De functies voor het werken met typebestanden vindt u in de module "Klemmen- en kabelaansluitlijst" onder de menuoptie Bewerken. Hierna vindt u informatie over de onderwerpen:
• Kabeltypen definiëren • Stekertypen definiëren • Klemmenaansluitlijst definiëren. 116
3.8.1
Kabeltypen definiëren Om een kabeltype te definiëren, gaat u als volgt te werk: Kies de optie Kabeltypen in het menu Bewerken. Als er een projectspecifiek kabeltypebestand aanwezig is, bepaalt u door te klikken op het -teken of u het projectspecifieke of het algemene typebestand wilt bewerken.
Denk eraan dat meerdere algemene typebestanden mogelijk zijn. U maakt een nieuw typebestand door op het niveau van het typebestand te klikken op de knop Nieuw van het snelmenu en in het volgende venster "Nieuw kabeltype" de naam van het typebestand te overschrijven Voor de bewerking kunt u in het snelmenu (rechtermuisknop) de volgende opties gebruiken: Nieuw: Met deze optie genereert u een nieuw kabeltype of een nieuwe adertoewijzing, afhankelijk van het niveau waarop u zich bevindt (kabeltypebestand, kabeltype of aderaantal).
117
Gebruikershandboek II EPLAN 5.60
In de keuzelijst rechtsboven kunt u voor het huidige kabeltype kiezen uit de instellingen "Kabel zonder externe afscherming" en "Kabel met externe afscherming" Verwijderen: Met deze optie kunt u een kabeltype, een adertoekenning of een kabeltypebestand verwijderen. Import / Export Met deze opties kunt u een kabeltype exporteren of importeren. Let er op dat EPLAN bij het exporteren naar het tussenbestand KABEL.KEX altijd alleen het laatst geëxporteerde kabeltype opslaat. Alleen dit type kan dus worden geïmporteerd. U kunt het exportbestand echter meerdere keren inlezen. Projectspecifiek: Met deze optie kunt u een projectspecifiek kabeltypebestand maken. U krijgt dan een venster in beeld met de vraag of het projectspecifieke typebestand gegenereerd moet worden uit het algemene typebestand of uit de grafische uitvoer van het project.
Kies hier de tweede optie als de in het project gebruikte kabels niet in het algemene typebestand voorkomen. U kunt de grafische gegevens dan in een projectspecifiek typebestand terugschrijven. U moet deze gegevens dan nog handmatig nabewerken! Optimaliseren: Door het verwijderen en toevoegen van records kan de toegang tot de databank trager verlopen, omdat sommige interne verwijzingen binnen de databank niet meer geldig zijn. In dat geval kunt u het gegevensbestand met deze optie reorganiseren. Afdrukken: Hiermee kunt u het actuele kabeltypebestand uitvoeren. Selecteer daartoe in het dialoogvenster "Afdrukken" de formulierkenletter, het printformulier en de uitvoereenheid.
118
3.8.2
Stekertypen definiëren Het werken met stekertypen gaat op dezelfde manier als het werken met kabeltypen: Kies de optie Stekertypen in het menu Bewerken. Als er een projectspecifiek stekertypebestand aanwezig is, bepaalt u door te klikken op het -teken of u het projectspecifieke of het algemene typebestand wilt bewerken. Denk eraan dat meerdere algemene typebestanden mogelijk zijn. U maakt een nieuw typebestand door op het niveau van het typebestand de optie Nieuw in het snelmenu te kiezen en in het volgende venster "Nieuwe steker" de naam van het typebestand te overschrijven Ook hier kunt u voor de bewerking gebruik maken van de volgende opties van het snelmenu (rechtermuisknop): Nieuw: Naar gelang u zich op het niveau van het stekertypebestand of op een stekertype bevindt, wordt er via deze optie een nieuwe typebestand of een nieuw stekertype gegenereerd. Om een nieuwe steker te genereren, voert u eerst de naam van de steker en het aantal aansluitingen in.
Vervolgens worden rechts in het venster de velden voor de afzonderlijke aansluitcodes geactiveerd. Verwijderen: Via deze optie kan een stekertype of een heel stekertypebestand (na een vraag om bevestiging) worden verwijderd. Import / Export Naast de handmatige invoer van stekertypen in het desbetreffende typebestand kunt u ook via een export-/importfunctie records vanuit het ene typebestand naar elk willekeurig ander typebestand kopiëren. U gaat daarbij als volgt te werk: kies in het bewerkingsvenster voor de stekertypen het type dat u wilt kopiëren. Vervolgens kiest u op de optie 119
Gebruikershandboek II EPLAN 5.60
Export. EPLAN meldt dan dat het exportbestand STEKER.KSX wordt gemaakt.
Als u daarna de optie Import activeert, kunt u het stekertype weer uit het exportbestand inlezen. Let er op dat EPLAN bij het exporteren naar het tussenbestand altijd alleen het laatst geëxporteerde stekertype opslaat. Alleen dit type kan dus worden geïmporteerd. U kunt het exportbestand echter meerdere keren inlezen. Projectspecifiek: Met deze optie kunt u een projectspecifiek stekertypebestand maken. U krijgt dan een venster in beeld met de vraag of het projectspecifieke typebestand gegenereerd moet worden uit het algemene typebestand of uit de grafische uitvoer van het project. Optimaliseren: Door het verwijderen en toevoegen van records kan de toegang tot de databank trager verlopen, omdat sommige interne verwijzingen binnen de databank niet meer geldig zijn. In dat geval kunt u het gegevensbestand met deze knop reorganiseren. Afdrukken: Het afdrukken van de gedefinieerde stekertypen gaat als volgt: kies in het snelmenu de optie Afdrukken en geef de formulierkenletter aan. Selecteer vervolgens het printformulier en bepaal op welke uitvoereenheid de uitvoer moet plaatsvinden.
Sortering vastleggen De instelling in het veld "Sortering" heeft een speciale betekenis. Met de knop kunt u schakelen tussen "Alfanumeriek" en "Volgorde". De sorteercriteria hebben de volgende betekenis: – Alfanumeriek: De pencodes worden in de onlineklemmentoekenning en in de klemmenaansluitlijst alfanumeriek gesorteerd, onafhankelijk van de volgorde waarin ze zijn ingevoerd. Wanneer u het sorteercriterium wijzigt, verschijnt er een waarschuwing. b1, b2, c0, c1, c2, c9 120
– Volgorde: De pennummers worden intern vóór de pencodes ingesteld, zodat de pennen bij de systeemondersteunde klemmentoekenning en in de klemmenaansluitlijst in dezelfde volgorde worden opgenomen als in het klemmentypebestand. #1/c1, #2/c2, ...#9/c9, #10/c0, #11/b1, #12/b2... Houd er rekening mee dat de pennen bij het genereren van de klemmenaansluitlijst op dezelfde manier worden gesorteerd. De ongebruikte pennen in het schema worden automatisch als reserve-invoer ingevoegd. Bij de stekerdefinitie moet de stekernaam worden ingevoerd.
3.8.3
Klemmenaansluitlijst definiëren Het werken met klemmenaansluitlijsten gaat op dezelfde manier als het werken met stekertypen: Kies de optie Klemmenaansluitlijst in het menu "Bewerken". Klemmenaansluitlijsten worden in standaard opgeslagen in het bestand KLEMMEN.KLS in de directory EPLAN4\N. Klik op het -teken om het volgende niveau (dus de eigenlijke klemmenaansluitlijst) weer te geven. Ook hier kunt u voor de bewerking gebruik maken van de volgende opties van het snelmenu (rechtermuisknop): Nieuw: Via deze optie wordt altijd een nieuwe klemmenaansluitlijst gemaakt. U kunt geen nieuw aansluitlijstbestand maken. Voer in het volgende dialoogvenster de naam van de nieuwe aansluitlijst en het aantal aansluitingen in.
Vervolgens worden rechts in het venster de velden voor de afzonderlijke aansluitcodes geactiveerd. Verwijderen: Via deze optie kan een klemmenaansluitlijst (na een vraag om bevestiging) worden verwijderd. 121
Gebruikershandboek II EPLAN 5.60
Import / Export Naast de handmatige invoer van een klemmenaansluitlijst in een aansluitlijstbestand, kunt u ook via een export-/importfunctie records vanuit een stekertypebestand naar een aansluitlijstbestand kopiëren. Optimaliseren: Door het verwijderen en toevoegen van records kan de toegang tot de databank trager verlopen, omdat sommige interne verwijzingen binnen de databank niet meer geldig zijn. In dat geval kunt u het gegevensbestand met deze knop reorganiseren. Afdrukken: Het afdrukken van de gedefinieerde klemmenaansluitlijsten gaat als volgt: kies in het snelmenu de optie "Afdrukken" en geef de formulierkenletter aan. Selecteer het printformulier en bepaal op welke uitvoereenheid de uitvoer moet plaatsvinden.
Sortering vastleggen De instelling "Sortering" heeft een speciale betekenis: – Volgorde: Met deze sortering worden de aansluitingen overeenkomstig de invoer in de klemmendatabank opgezocht en opgenomen. Dat betekent dat de volgorde van de aansluitcodes overeenkomt met de sorteervolgorde in de klemmenaansluitlijst. – Alfanumeriek: Met deze instelling worden de aansluitnummers vóór de codes ingesteld, zodat de aansluitingen in dezelfde volgorde in de klemmenaansluitlijst kunnen worden opgenomen. #1/c1,#2/c2, ....#9/c9,#10/c0,#11/c1, #12/c2, ....
3.8.4
Kabeltypen maken en aderaantallen definiëren Om een nieuw kabeltype te maken, gaat u als volgt te werk: Nadat u in het snelmenu de optie Nieuw hebt gekozen, kunt u in het venster "Nieuw kabeltype" de belangrijkste instellingen voor het nieuwe kabeltype aanbrengen.
122
Kabeltypenaam: Voer eerst de kabeltypenaam in. U mag speciale tekens gebruiken (zoals trema's). Er wordt onderscheid gemaakt tussen hoofdletters en kleine letters. Kabeltype: Vervolgens bepaalt u aan de hand van de keuzerondjes om welk kabeltype het moet gaan: – Nummerkabel: Bij nummerkabels krijgen de aders als adercode een doorlopend nummer. Het aderaantal bij nummerkabels heeft altijd betrekking op het totale aantal aders in de kabel, dus inclusief PE-ader. Een 10-aderige nummerkabel met PE-ader bestaat dus uit 9 aders en 1 PE-ader. – Kleurkabel, enkelvoudig: Bij kleurkabels zonder PE wordt door de gebruiker aan de aders een kleurcode toegekend. Als u voor een kabeltype al een kabel met een hoger aderaantal hebt gedefinieerd, wordt de kleurtoekenning van deze kabel overgenomen. Als u een nieuwe kabel met een groter aderaantal maakt, hoeft u slechts die kleuren te bewerken die niet zijn opgenomen in de tot dusver gedefinieerde kleurenvolgorde. U wilt een kleurkabel "H 07 RN-F" maken met 5, 7 en 10 aders. Geef in het invoervenster de naam "H 07 RN-F" op voor het kabeltype en specificeer het kabeltype "Kleurkabel, enkelvoudig". Bevestig met [OK]. Voer in het invoervenster voor het aderaantal "5" in en bevestig dit. Selecteer een van de voorbereide kleurvolgordes, bijvoorbeeld volgens DIN 47100. Klik opnieuw op het niveau van het aderaantal op [Nieuw] en voer als volgende waarde "7" in. Klik nogmaals op [NIEUW] en voer een "10" in.
123
Gebruikershandboek II EPLAN 5.60
– Kabel met aderdefinities: Het verschil tussen kleurkabels met en zonder PE is dat kleurkabels met PE geen vaste volgorde voor de aderkleuren hebben. De toekenning vindt plaats via *.faf-bestanden waarin bepaalde kleurenvolgordes zijn gedefinieerd. Bovendien kunnen aders van een dergelijke kabel als PE- en/of Nader worden gedefinieerd. De op deze wijze gecodeerde aders worden dan tijdens het genereren van de klemmen- en kabelaansluitlijst automatisch aan de PE- respectievelijk N-verbindingen toegekend. De codering van de aders als PE- of N-ader geschiedt rechts in het keuzevenster. Plaats daartoe de cursor op de betreffende aderkleur. Kies in het snelmenu (rechtermuisknop) de desbetreffende functie om de ader als PE-ader of N-ader te coderen. Met meerdere schermen van hetzelfde aderaantal: Voor kleurkabels en kabels met aderdefinities kunt u bovendien dit selectievakje activeren. Hiermee kunt u een kabel genereren met meerdere afschermingen. In het vervolgdialoogvenster "Nieuw aderaantal" definieert u hoeveel afschermingen worden toegewezen. Daartoe moet u tussen het eerste een tweede aderaantal als scheidingsteken een "x" plaatsen. Het eerste aderaantal komt ook overeen met het aantal afschermingen.. Nieuw aderaantal: 3x2 Er wordt een kabel gegenereerd met 3x2 aders en 3 afschermingen (per aderpaar 1 afscherming).
124
Kies zo mogelijk als nieuw kabeltype "Kabel met aderdefinities". Met dit kabeltype kunt u kabels maken met verschillende doorsneden, willekeurige schermaders en gedefinieerde indexen. Het snelmenu in het rechterdeel van het venster geeft toegang tot de volgende functies:
• Wijzigen van de adercode (mogelijk voor alle kabeltypen). • Definitie van PE, N en afgeschermde aders (mogelijk voor kabeltype 1 en 3). • Toekenning van indexinformatie (alleen mogelijk voor kabeltype 3) • Definitie van doorsnede (alleen mogelijk voor kabeltype 3). U kunt hier voor de afzonderlijke aders de waarden uit de velden "Doorsnede" overnemen. Nadat u de kabeltypenaam hebt ingevoerd, definieert u het aderaantal voor het nieuwe record.
125
Gebruikershandboek II EPLAN 5.60
Aansluitend kunt u in een selectiedialoogvenster een vooraf gedefinieerde kleurenvolgorde selecteren. Meegeleverd met EPLAN worden de kleurenvolgordes conform DIN 47100 en IEC 757, en een doorlopende nummering. Deze bestanden hebben de extensie *.faf en staan in de directory \EPLAN4\N\. Als u dit selectiedialoogvenster met [Annuleren] afsluit, kunt u in het rechtergedeelte van het dialoogvenster direct de aderkleuren invoeren
Nieuw aderaantal toekennen U kunt aan een reeds bestaand kabeltype op de volgende manier een nieuw aderaantal toekennen:
126
Als u de optie Nieuw bij een kabeltype activeert, verschijnt het venster "Nieuw aderaantal" en kunt u de aders aan het kabeltype toekennen. Per kabeltype kunnen er maximaal 32 aderaantallen worden gebruikt. Wanneer dit aantal wordt overschreden, verschijnt er een foutmelding.
3.9
Schemagegevens automatisch verwerken Project > Automatisch schema's verwerken
De module "Automatisch verwerken" stelt u in staat meerdere verwerkingsprocedures uit te voeren, bijvoorbeeld kruisverwijzingen genereren of klemmenaansluitlijsten genereren. Het projectafhankelijke keuzebestand AUSWERT.DAT bevat de gewenste verwerkingsprocedures. U kunt de automatische verwerking naar keuze voor meerdere projecten of alleen voor het actuele project starten.
Actueel project automatisch verwerken: Met Project > Actueel project verwerken wordt de verwerking gestart aan de hand van het bestand AUSWERT.DAT, zonder dat gevraagd wordt naar het project en de verwerkingsprocedures. Als dit bestand ontbreekt, volgt er een melding.
Meerdere projecten automatisch verwerken: Als u meerdere projecten tegelijk wilt genereren, kiest u Project > Meerdere projecten verwerken. In het volgende venster bepaalt u de gewenste projecten en bijbehorende verwerkingsbestanden.
127
Gebruikershandboek II EPLAN 5.60
Verwerkingsprocedures voor: De volgende mogelijkheden zijn beschikbaar: – Actueel project: De verwerkingen worden alleen toegepast op het project in de titelbalk. – Gehele projectdirectory: Alle projectdirectory worden verwerkt.
projecten
in
de
actuele
– Gefilterde projecten: U kunt in het projectbeheer met behulp van een filter bepaalde projecten selecteren. Wanneer u deze optie activeert, wordt er bij de verwerkingsprocedures alleen rekening gehouden met de gefilterde projecten. – Project- en subdirectory's: Behalve de totale projectdirectory worden tevens alle verdere onderliggende niveaus in de directorystructuur voor verwerking in acht genomen – Volledig projectstation: Alle projecten die zich op het actuele projectstation bevinden, in de directory \EPLAN4\P, worden voor verwerking in acht genomen. Selectiebestanden: Als er verwerkingen voor meerdere projecten worden gestart, kunt u hier instellen welke verwerkingen erop moeten worden toegepast. De volgende gegevens kunnen worden gebruikt: – Uit het actuele project: Voor alle projecten worden de verwerkingen in acht genomen die voor het actuele project zijn gedefinieerd. – Uit de te verwerken projecten: In dit geval worden de verwerkingen in acht genomen zoals ze in de afzonderlijke projecten zijn vastge128
legd. Wanneer er geen aparte selectie voor een project werd gedefinieerd, verschijnt er een melding, die met [OK] moet worden bevestigd. Gebruik deze tweede modus alleen wanneer voor alle projecten een selectie is vastgelegd. Is dit niet het geval, dan kan het programma de gegevens niet automatisch (dat wil zeggen, zonder bevestiging) verwerken. Aantal projecten: In dit veld wordt het totale aantal projecten aangegeven dat in de bovenliggende velden is geselecteerd. Beantwoord de vraag of het systeemfoutenbestand SYSTEM.ERR moet worden verwijderd met [Ja]. Tijdens het verwerken genereert EPLAN zonodig een nieuw foutenbestand, dat wordt weergegeven nadat alle verwerkingen zijn voltooid. Voor een nieuw project wordt het verwerkingsbestand AUSWERT.DAT automatisch door EPLAN gegenereerd en opgeslagen in de projectdirectory, als u de functie Verwerkingen definiëren in het menu Project oproept, de lijst met verwerkingen bewerkt en het venster sluit met de knop [Starten] of [OK].
3.9.1
Selectiebestand Project > Automatisch Verwerkingen definiëren
schema's
verwerken
>
Project
>
Door het activeren van de menuoptie Verwerkingen definiëren kunt u een lijst maken met verwerkingen die later moeten worden uitgevoerd. Nadat een nieuw project met [Starten] of [OK] is gestart en de "Lijst van verwerkingen" voor het eerst wordt verlaten, wordt er een bestand AUSWERT.DAT in de projectdirectory gegenereerd waarin de huidige lijst van verwerkingen wordt overgenomen. Wanneer de functie "Verwerkingen definiëren" een volgende keer wordt opgeroepen, wordt deze lijst weergegeven.
129
Gebruikershandboek II EPLAN 5.60
Gebruik de knoppen om de omvang van de selectie te bepalen. [Invoegen]: Met deze knop worden in het venster "Opdrachtselectie" de overige mogelijke verwerkingen aangeboden. De mogelijke verwerkingen bevinden zich in de directory \EPLAN4\N, in het bestand EPLAN_.AWM. Het bestand wordt met EPLAN meegeleverd. Indien het bestand met de taalkenletter die u hebt ingesteld in het parameterbeheer bij de persoonlijke werkparameters niet beschikbaar is, verschijnt er een foutmelding. In het vervolgvenster "Systeembestand selecteren" worden alle overige beschikbare bestanden EPLAN_.AWM ter selectie aangeboden. Markeer de overige gewenste verwerkingen en neem deze met [OK] over in de lijst. [Verwijderen]: Met deze knop wordt een item uit de lijst verwijderd. Er verschijnt geen controlevraag. [Starten]: Wanneer u op deze knop klikt, verschijnt er nog een venster waarin u kunt aangeven voor welke projecten de gedefinieerde verwerkingen moeten worden uitgevoerd. [Toevoegen]: Met deze knop selecteert u in het vervolgvenster het gebruikersbestand dat u wilt overnemen in uw lijst met verwerkingen. De gebruikersbestanden bevinden zich in de directory voor persoonlijke en stationsbestanden (\EPLAN4\O\). De volgende knoppen zijn alleen actief indien in uw lijst met verwerkingen de invoer "99=gebruikersopdracht" voorkomt. 130
[Bewerken]: Met [Bewerken] kunnen de door de gebruiker ingevoerde opdrachten worden bewerkt. [Naar boven] / [Naar onder]: Met deze knoppen verschuift de gebruikersopdracht een positie.
Selectiebestand bewerken Project > Automatisch Selectiebestand bewerken
schema's
verwerken
>
Project
>
Via de menuoptie Selectiebestand bewerken wordt de teksteditor geladen die in het parameterprogramma is gedefinieerd. Hiermee kunt u het selectiebestand AUSWERT.DAT bewerken. Informatie over de opbouw van het bestand en de overdrachtsparameters vindt u in de volgende paragraaf onder "Opbouw van het selectiebestand".
3.9.2
Opbouw van het selectiebestand De gedefinieerde verwerkingen worden onder de bestandsnaam AUSWERT.DAT ingevoerd in de projectdirectory. Elke invoer bestaat uit de volgende 2 regels:
• Commentaarregel Het commentaar wordt automatisch overgenomen uit de taalmodule. Bij het invoeren van het commentaar via de gebruikersopdracht wordt tevens de inhoud van het commentaarveld overgenomen. Het commentaar moet met het teken ":" beginnen. • Opdracht Bij de automatische selectie wordt de opdracht met de desbetreffende overdrachtsparameters automatisch overgenomen uit de taalmodule. Hier kunt u een willekeurige programmaopdracht met bijbehorende opdrachtparameters invoeren. Voor de opdracht zijn de volgende overdrachtsparameters beschikbaar: $ $$ %D %P %S %R %F %K %L
Inhoud van de omgevingsvariabele COMSPEC met /C Inhoud van de omgevingsvariabele COMSPEC met /K Projectpad (zonder projectnaam) Project zonder pad Project met pad RAM-Disk Directory voor print- en stuurformulieren Programmadirectory Directory van artikelgegevens 131
Gebruikershandboek II EPLAN 5.60
%M Macrodirectory %N Directory voor stamgegevens Verwerkingen stoppen De omgevingsvariabele COMSPEC heeft de volgende waarde: %COMSPEC%=C:\DOS\COMMAND.COM. De opdracht $PAUSE wordt intern verwerkt als: C:\DOS\COMMAND.COM /CPAUSE.
132
4
Relaisgegevens verwerken Het gebruik van relais in EPLAN-projecten wordt ondersteund door een efficiënte relaiskeuze. De werking van dit belangrijke hulpmiddel wordt beschreven in de volgende paragrafen:
• Relais kiezen • Relaiskeuze corrigeren • Relaiskeuze documenteren • Voorkeurbestanden definiëren • Relais definiëren • Relaisdefinitiegegevens importeren en exporteren.
4.1
Relais kiezen Voor het kiezen van relais moet het schema vaak uitgebreid worden nabewerkt. EPLAN ondersteunt u daarbij door middel van een automatische relaiskeuze. Hiermee kunt u:
• automatisch zoeken naar passende relais, waarbij voor de spoelen en contacten die u in het schema hebt ingevoerd diverse combinaties van relais en hulpblokken mogelijk zijn. • vrije en gebruikte contacten in de contactspiegel weergeven, alsmede type- en artikelnummers van de relais in het schema. • de technische gegevens "spoelspanning" en "contactvermogen" weergeven. • automatisch alle aansluitcodes, artikel- en typenummers voor de spoelen en contacten in het schema invoeren. • een lijst afdrukken van de gekozen relais en de tijdens de automatische keuze niet-gevonden relais. In de volgende paragrafen vindt u informatie over de volgende onderwerpen:
• Relaiskeuze begrijpen • Parameters voor de relaiskeuze instellen • Relais offline kiezen • Relais online kiezen. 133
Gebruikershandboek II EPLAN 5.60
4.1.1
Relaiskeuze begrijpen Bij de relaiskeuze kunnen de relais naar keuze worden overgenomen uit het volgende bestand:
• Relaisdefinitiebestand: Dit bestand bevat de constructiegegevens van alle mogelijke relais en hulpblokken. Het relaisdefinitiebestand wordt ingesteld in het parameterbeheer (optie Project > > Elektrotechniek > Relais/kruisverwijzingen/bedrading, tabblad "Relais 1") en bevindt zich in de directory \EPLAN4\n\. • Algemeen voorkeurbestand: Dit bestand bevat een deel van de relais uit het relaisdefinitiebestand. Dit lijsttype wordt het meest gebruikt als voorselectie van toegestane relais / hulpblokken voor speciale specificaties van klanten. Het algemene voorkeurbestand wordt eveneens ingesteld in het parameterbeheer en moet zich bevinden in de directory \EPLAN4\N\.
• Projectspecifiek voorkeurbestand: Dit bestand bevat eveneens een deel van de relais uit het relaisdefinitiebestand; dit geldt echter alleen voor het actuele project. Het projectspecifieke voorkeurbestand bevindt zich altijd in de projectdirectory en heet SCHUETZ.SCH. In het parameterbeheer kunt u aangeven welke van de drie bestanden bij de relaiskeuze moet worden gebruikt. Kies de menuoptie Project > Elektrotechniek > Relais/kruisverwijzingen/bedrading en vervolgens het tabblad "Relais 1". De instelling brengt u aan via de parameter "Relais gekozen uit". Generering > Relaiskeuze > Relais > Keuze
Tijdens de automatische keuzeprocedure vergelijkt EPLAN de in het schema ingevoerde spoelen en contacten met de invoeren in de ingestelde lijst - het relaisdefinitiebestand, algemeen of projectspecifiek voorkeurbestand. Daarbij worden de werkelijke gegevens steeds alleen in het relaisdefinitiebestand gelezen; de algemene en de projectspecifieke voorkeurbestanden bevatten uitsluitend verwijzingen naar geselecteerde items van het relaisdefinitiebestand. De passende relais, of combinaties van relais en hulpblokken worden in een keuzelijst weergegeven. Hieruit bepaalt u interactief het relais dat voor de desbetreffende spoel in het schema moet worden gebruikt. Keuzelijst in de relaiskeuze
134
Voorwaarde voor het correct functioneren van de relaiskeuze is enerzijds een zorgvuldig onderhoud van de artikelstamgegevens en van het relaisdefinitiebestand, en anderzijds een geldige kruisverwijzingsprocedure voor het project. Artikelstamgegevens worden bewerkt in het artikelbeheer. Via het kenmerk in het relaisdefinitiebestand herkent EPLAN of het gaat om een hulprelais, een vermogensrelais of om een hulpblok, en tevens welke combinaties van relais en hulpblokken mogelijk zijn. Het kenmerk kan ook de fabrikantafkorting bevatten (7 tekens). Hierdoor kunnen de relais en hulpblokken van een bepaalde fabrikant worden gebruikt. Omdat de aansluitcodes van de contacten en spoelen in het relaisdefinitiebestand zijn gedefinieerd, kunnen deze na de keuzeprocedure automatisch in het schema worden teruggeschreven. U hoeft dus tijdens het maken van het schema geen aansluitcodes voor spoelen en contacten in te voeren.
4.1.2
Parameters voor de relaiskeuze instellen Hulpprogramma's > Parameters > Project > Elektrotechniek > Relais/kruisverwijzing/bedrading
De relaiskeuzeparameters bepalen de wijze waarop de relaiskeuze plaatsvindt. De parameters kunt u bereiken via de relaiskeuze of via het parameterbeheer. De parameterinstellingen dient u vóór de keuzeprocedure te controleren en eventueel aan te passen.
135
Gebruikershandboek II EPLAN 5.60
Hieronder worden de parameters van het tabblad "Relais 1" behandeld. De parameters voor de uitvoer van relaisartikel- en relaistypenummers worden besproken in de paragraaf "Parameters voor de uitvoer van relaisgegevens instellen" in hetzelfde hoofdstuk. Relaisdefinitiebestand: In dit veld voert u de naam van het bestand in waarin de informatie voor de relaiskeuze kan worden gevonden. Met [...] krijgt u een overzicht van de beschikbare bestanden. Het selectievakje vóór het veld geeft aan of het desbetreffende bestand bestaat. Laatste run gebruiken: Wanneer u dit selectievakje markeert, voorkomt u dat de in de groep reeds gedefinieerde relais worden vervangen door een andere onderdeelkeuze. Bestaande aansluitcodes gebruiken: Met het selectievakje "Bestaande aansluitcodes gebruiken" kunt u de relaiscontactcodes van de bestaande groep handhaven. Anderzijds kan het systeem in de projectfase met behulp van de relaiskeuze de aansluitcodes bepalen en in het schema invoeren. Dit zou u kunnen overwegen. Vrije contacten minimaliseren: Als deze parameter is ingesteld, worden alleen de relais met het kleinste aantal vrije contacten ter keuze aangeboden. In het gunstigste geval zijn er geen vrije contacten beschikbaar. Als het selectievakje niet is inge136
schakeld, moet in het volgende veld het aantal toegestane vrije contacten worden aangegeven. Bij vermogensrelais worden altijd alle contacten ter keuze aangeboden, omdat er geen rekening wordt gehouden met deze parameter. Ook weergeven indien slechts 1 relais past? Met deze optie kan de bewerkingstijd voor de relaiskeuze worden verkort: Als dit selectievakje is ingeschakeld, moet elke nieuwe keuze worden bevestigd met . Als dit selectievakje niet is ingeschakeld, wordt een relais zonder controlevraag opgeslagen als er slechts één passend relais in de aangegeven lijst wordt gevonden. Daarbij wordt rekening gehouden met de parameters "Vrije contacten minimaliseren" en "Aantal toegestane vrije contacten". Bewerking volgens typenummer: Via de parameter "Bewerking volgens typenummer" kunt u aangeven of relais op het beeldscherm moeten worden weergeven op basis van typenummers of op basis van artikelnummers. Dit geldt voor de relaiskeuze en voor de bewerking van het relaisdefinitiebestand, het projectspecifieke en het algemene voorkeurbestand. Naam van het gebruikte symboolbestand: Via deze parameter kunt u een ander symboolbestand kiezen dan het bestand dat door het project is ingesteld; het door het project ingestelde symboolbestand wordt in het parameterbeheer aangegeven in het eerste veld van de menuoptie Project > Algemeen > Symboolbestand. Het selectievakje vóór het veld geeft aan of het desbetreffende symboolbestand bestaat. Naam van het algemene voorkeurbestand / Relais gekozen uit: Via deze beide velden bepaalt u welke deel van de gegevens moeten worden weergegeven. Meer informatie vindt u in de paragraaf "Relaiskeuze begrijpen" in dit hoofdstuk. Overname technische waarden: In deze vervolgkeuzelijst bepaalt u in welke vorm de gegevens "Spoelspanning" en "Contactvermogen" uit de relaiskeuze worden overgenomen in de eigenschappen van de betreffende relais en vandaar uit in het schema. De volgende opties zijn beschikbaar: Weergave van technische gegevens Geen overname Spoelspanning en contactvermogen in één regel Spoelspanning en contactvermogen in twee regels Contactvermogen en spoelspanning in één regel Contactvermogen en spoelspanning in twee re-
Kenmerk 0 1 2 3 4 137
Gebruikershandboek II EPLAN 5.60
gels Alleen spoelspanning Alleen contactvermogen
5 6
Bij kenmerk 1 en 3 worden de waarden gescheiden door een spatie. Bij kenmerk 2 en 4 worden de waarden in twee regels uitgevoerd. De uit te voeren waarden moeten zijn ingevoerd in de artikelstamdatabank. Bovendien moet het artikelnummer van het onderdeel in het relaisdefinitiebestand overeenkomen met het artikelnummer in de artikelstamgegevens. Vermogensrelais weergeven: Via dit selectievakje bepaalt u welke relaistypen in de relaiskeuzelijst moeten worden weergegeven. Als de parameter is ingesteld, worden de vermogensrelais altijd weergegeven, zelfs als er volgens het schema geen vermogensrelais nodig zijn. Anders worden de vermogensrelais alleen weergegeven als ze volgens het schema nodig zijn. Bij beide mogelijkheden worden hulprelais altijd weergegeven.
4.1.3
Relais offline kiezen Bij de offline procedure start u de relaiskeuze nadat het schema is vervaardigd. Daarmee kunt u in één keer alle relais voor het gehele project kiezen. Generering > Relaiskeuze > Relais > Keuze
Kies de menuoptie Relais > Keuze. EPLAN leest de schemapagina's van het project en start voor elk gevonden relais een keuzeprocedure (gebaseerd op de parameterinstellingen). In het venster "Relaiskeuze" worden de artikel- en typenummers van de passende relais weergegeven, eventueel met de mogelijke combinaties van de bijbehorende hulpblokken. Het kan gebeuren dat EPLAN geen passend relais kan vinden, met name wanneer er slechts één projectspecifiek of algemeen voorkeurbestand wordt gebruikt. In dat geval vraagt EPLAN of er verder moet worden gezocht. Eventueel worden alle passende relais van het relaisdefinitiebestand voorgesteld en wordt de keuzeprocedure gewijzigd naar het aangegeven keuzebestand voor het volgende relais.
138
In het bovenste gedeelte van het dialoogvenster "Relaiskeuze" ziet u de vervolgkeuzelijst "ODC", waarin alle ODC's van het schema worden weergegeven. Het nummer van de actueel gemarkeerde ODC wordt weergegeven in het tekstveld "Relais"; in het veld "Van" ziet u het aantal ODC's - dit geldt echter alleen voor de offline keuze.
In de drie daaronder gelegen vensters staan de technische gegevens van het relais dat op dit moment voor deze ODC is ingesteld. In het linkervenster staan de beschikbare contacten, waarbij eerst de spoelen worden aangegeven en vervolgens de overige elementen van het relais. Bij elk element wordt aangegeven hoe vaak deze binnen het relais voorkomt ("Beschikbaar"), alsmede het aantal reeds gebruikte en vrije elementen in het schema. 139
Gebruikershandboek II EPLAN 5.60
Het middelste venster en het rechtervenster geven de contactspiegel van het relais aan: het middelste venster voor de elementen van het relais en het rechtervenster voor de elementen van een eventueel aan dit relais toegekend hulpblok. Daarbij zijn de bovenste twee venstervelden gereserveerd voor spoelen en de overige velden voor de resterende elementen van het relais of hulpblok. Bij elk element worden naast zijn code de twee aansluitcodes weergegeven. Wanneer een element reeds in het schema wordt gebruikt, heeft het in de contactspiegel een grijze achtergrond. Daarbij staat links naast een element een rood vinkje, voorzover de aansluitcode in het schema overeenstemt met de aansluitcode in het relais. Bovendien worden bij het gekozen relais de spoelspanning en het contactvermogen weergegeven. Afhankelijk van het ingestelde artikelprogramma (EPLAN-artikelbeheer of een ander PPS) stammen deze gegevens ofwel uit het artikelstambestand ofwel uit een overdrachtsbestand (extensie .TDT). Voorwaarde hiervoor is dat u het relais in het artikelbestand onder hetzelfde artikelnummer hebt ingevoerd als in het relaisdefinitiebestand. Daaronder bevindt zich een overzichtsvenster waarin u de relais kunt kiezen. Voor elk relais (en eventueel het bijbehorende hulpblok) wordt het artikel- en typenummer weergegeven. Voor de artikelnummers kan een variant zijn gedefinieerd (kolom "Var."). Let erop dat EPLAN ook combinaties van één relais met verschillende hulpblokken weergeeft. Let erop dat u met de knoppen [OK] en [Toepassen] telkens alleen het relais voor het actuele onderdeel overneemt. Het is dus niet voldoende om meerdere relais te kiezen en de overname van alle relais met [OK] te bevestigen. Onderin het dialoogvenster bevindt zich een groepsveld. Daar kunt u de in het parameterbeheer voor de relaiskeuze gekozen instellingen voor de relaiskeuze aanpassen. Alleen het te gebruiken keuzebestand kan hier niet worden gewijzigd. Houd er rekening mee dat de opties "Vrije contacten minimaliseren" en "Aantal toegestane vrije contacten" geen effect hebben. Bij vermogensrelais worden altijd alle contacten ter keuze aangeboden. Om de instellingen toe te passen, klikt u op de knop [Weergeven]. Vervolgens wordt het overzichtsvenster gevuld met de geldige relais bij de gekozen parameterinstelling. Er kan ook een melding verschijnen dat voor deze instellingen geen relais kon worden gevonden. In dat geval dient u minder 'restrictieve' parameterinstellingen te gebruiken. U hebt een relais met een maakcontact in het schema ingevoegd. Aan dit contact kent u de aansluitcodes x1 x2 toe; deze aansluitcodes zijn voor relaiscontacten niet gebruikelijk. Vanuit het dialoogvenster Symboolei140
genschappen van de relaisspoel gaat u vervolgens naar de relaiskeuze. Daar worden de passende relais weergegeven. Vervolgens activeert u het selectievakje Bestaande aansluitcodes gebruiken. Er verschijnt dan de melding "Relais vanwege parameterinstellingen niet gevonden". Om te voorkomen dat deze melding opnieuw verschijnt, dient u het selectievakje te deactiveren en vervolgens te klikken op [Weergeven]. De melding verschijnt ook niet meer wanneer u de aansluitcodes van het maakcontact in het schema wijzigt, bijvoorbeeld in 13 14.
4.1.4
Relais online kiezen Met EPLAN kunt u relais online kiezen, d.w.z. tijdens het maken van het schema. Klik daartoe bij het definiëren van de eigenschappen van de hoofdspoel op de knop [Relaiskeuze] in het venster "Symbooleigenschappen".
EPLAN start dan de keuzeprocedure voor het actuele relais en neemt het artikelnummer, de aansluitcodes en de technische waarden over. Nadat u de relais voor het gehele project hebt geselecteerd, kunt u via deze online-procedure de keuze van afzonderlijke relais ook nog corrigeren.
Contacten afboeken Zodra u een relais hebt gekozen (knop [Relaiskeuze] in het dialoogvenster "Symbooleigenschappen" voor de hoofdspoel), kunt u met de knop [Reservecontacten] (in het dialoogvenster "Symbooleigenschappen" voor de overige relaiselementen) de vrije contacten weergeven en deze met de cursor selecteren; u dient dan wel eerst een contact te markeren. Relaisgegevens worden automatisch online geactualiseerd. Dit betekent dat zowel het artikel- en het typenummer als ook alle aansluitcodes 141
Gebruikershandboek II EPLAN 5.60
naar het schema worden teruggeschreven. Dit geldt voor alle pagina's waarop zich contacten van het zojuist bewerkte relais bevinden.
4.2
Relaiskeuze corrigeren Generering > Relaiskeuze > Relais > Correctie
Na een keuzeprocedure kunt u de gekozen relais afzonderlijk corrigeren, zonder de relaiskeuze nog eens voor het gehele project te moeten uitvoeren. Daartoe activeert u eerst de menuoptie Correctie. Er verschijnt dan een lijst met de reeds gekozen relais:
Naast de ODC worden in de lijst voor elk relais zowel het artikel- als het typenummer weergegeven. Markeer in deze lijst de relais die u wilt corrigeren; er kunnen meerdere relais tegelijk worden gemarkeerd. Nadat u op de knop [OK] hebt geklikt, gaat u naar het dialoogvenster "Relaiskeuze", waarin u de relaiskeuze kunt herhalen. Let erop dat het direct toekennen van het artikelnummer zonder controle alleen mogelijk is in de tekening, bij het invoeren van een symbool!
4.2.1
Parameters voor de uitvoer van relaisgegevens instellen Hulpprogramma's > Parameters > Project > Elektrotechniek > Relais/kruisverwijzingen/bedrading
Op het tabblad "Relais 2" kunt u de parameters instellen die van invloed zijn op de uitvoer van artikel- en typenummers van de relais in het sche142
ma. De parameters kunt u bereiken via de relaiskeuze of via het parameterbeheer.
Tot de parameters behoren: Uitvoerkenmerk: Door het invoeren van "1" of "2" worden de artikel- en typenummers respectievelijk boven of onder de contactspiegel in het schema uitgevoerd. Bij "0" wordt geen nummer uitgevoerd. Hulpblok uitvoeren: Als u dit selectievakje inschakelt, worden naast de artikel- en typenummers ook de hulpblokken uitgevoerd. Voorwaarde hiervoor is dat in het veld "Uitvoerkenmerk" een "1" of een "2" is ingevoerd. Tekengrootte: Via de vervolgkeuzelijst bepaalt u in dit veld de tekengrootte waarin de artikel- en typenummers van de relais in het schema worden weergegeven. Uitlijning: Via deze vervolgkeuzelijst bepaalt u hier of de uitvoer links uitgelijnd, gecentreerd, of rechts uitgelijnd moet plaatsvinden (ten opzichte van het pad waarop de spoel zich bevindt).
4.3
Relaiskeuze documenteren Voor het afdrukken van relaisgegevens zijn via de optie "Afdrukken" de volgende functies beschikbaar: 143
Gebruikershandboek II EPLAN 5.60
• Relaisdefinitiebestand afdrukken • Gekozen relais afdrukken • Niet-gekozen relais afdrukken. De procedure is voor alle lijsten hetzelfde. U kunt de overzichten uitvoeren naar de printer, op het beeldscherm of naar een bestand. Meer informatie hierover vindt u in de paragraaf "Uitvoerformaat voor het afdrukken definiëren" in dit gebruikershandboek.
4.4
Voorkeurbestanden definiëren Generering > Relaiskeuze > Relais > Voorkeurbestanden
Voorkeurbestanden worden gebruikt om de relaiskeuze te beperken tot een deel van de relais uit het relaisdefinitiebestand. Hierdoor kunt u bijvoorbeeld EPLAN beschikt over twee typen voorkeurbestanden, die u na het selecteren van de functie Voorkeurbestanden uit het menu Relais kunt definiëren en activeren:
• projectspecifiek voorkeurbestand • algemeen voorkeurbestand.
De bestandsnaam van het projectspecifieke voorkeurbestand ligt vast. Hier bepaalt u de naam van een algemeen voorkeurbestand door deze ofwel in te voeren in het tekstveld onder "Algemeen", ofwel door de knop [...] te gebruiken. Om een nieuw algemeen voorkeurbestand te maken, voert u hier een nieuwe bestandsnaam in. U definieert een voorkeurbestand door in het linkerdeel van het dialoogvenster gegevens uit het relaisdefinitiebestand te selecteren en deze vervolgens naar het rechterdeel te kopiëren door op de knop te 144
klikken. U kunt elementen ook uit een voorkeurbestand verwijderen; u selecteert deze dan in het overzichtsvenster in het rechterdeel van het dialoogvenster en klikt vervolgens op de knop . Met het selectievakje "Voorbeeld" kunt u de contactspiegel bij het op dat moment geselecteerde relais weergeven. Met [Toepassen] worden de gekozen relais in het desbetreffende voorkeurbestand opgeslagen. In tegenstelling tot de knop [OK] blijft het venster geopend, zodat u andere relais kunt selecteren en kopiëren of de selectie ongedaan kunt maken.
4.5
Relais definiëren In deze paragraaf kunt u lezen hoe het relaisdefinitiebestand is opgebouwd, hoe u relaisdefinities invoert en wijzigt en hoe u relaisdefinitiegegevens kunt importeren en exporteren. Het relaisdefinitiebestand is gerangschikt op artikelnummer. Deze artikelnummers moeten overeenkomen met de artikelnummers van de desbetreffende relais in het artikelstambestand of in het TDT-bestand (afhankelijk van het gebruikte artikelbeheer), opdat EPLAN uit dit bestand de bij het relais behorende technische gegevens kan lezen.
4.5.1
Relaisdefinitiebestand bewerken Generering > Relaiskeuze > Relaisdefinitie > Bewerken
Kies de optie Bewerken in het menu Relaisdefinitie. EPLAN opent een dialoogvenster waarin de volgende gegevens kunnen worden ingevoerd:
145
Gebruikershandboek II EPLAN 5.60
Artikelnummer: Het artikelnummer is het sleutelveld in het relaisdefinitiebestand; EPLAN gebruikt dit nummer als zoekterm voor het vinden van relaisdefinities. Het artikelnummer moet daarom uniek zijn en overeenkomen met het artikelnummer van het desbetreffende relais in het artikelstambestand. (In het artikelstambestand worden o.a. de spoelspanning en het contactvermogen, d.w.z. de technische gegevens van het relais, geregistreerd. Als de artikelnummers niet overeenkomen of als ze niet zijn opgenomen in de artikelstamgegevens, ontstaan er fouten bij het genereren van de materiaallijst! Typenummer: Net als het artikelnummer moet het typenummer uniek zijn. Relaistype / Groep: In het invoerveld voor het relaistype definieert u het relaistype en de combinatiemogelijkheden van relais en hulpblokken.
146
Voor de groep kunt u drie willekeurige alfanumerieke tekens invoeren. Hierdoor kunt u relais indelen in groepen en zo combinaties van relais en hulpblokken definiëren. In een relaisdefinitiebestand zijn de volgende relais ingevoerd: Art.-nr. Relaistype AAA Hulprelais (hulpblok)
Groep X
Verklaring Hulprelais waaraan een hulpblok kan worden toegevoegd. Als het aantal contacten niet voldoende is, wordt dit relais samen met het hulpblok DDD ter keuze aangeboden (groepering X).
BBB
Hulprelais (hulpblok)
Y
Net als AAA, maar kan echter worden gecombineerd met hulpblokken EEE en FFF.
CCC
Hulprelais
DDD
Hulpblok
X
EEE
Hulpblok
Y
FFF
Hulpblok
Y
Dit relais kan niet gecombineerd worden. Groepering is niet mogelijk.
Artikeltype: In dit veld bepaalt u onder welk artikeltype het relais in de artikelstamgegevens wordt beheerd. Hierdoor kunt u het artikel in de artikelstamgegevens als onderdeel of als bouwgroep definiëren. Variant: Dit veld is bestemd voor het definiëren van multifunctierelais. Omdat deze relais onder één artikelnummer vermeld staan, maar verschillende contactconfiguraties kunnen hebben, wordt dit veld gebruikt om de mogelijke contactvarianten van elkaar te onderscheiden Hierdoor kan EPLAN bij de relaiskeuze tevens rekening houden met multifunctierelais. Spoel 1 / Spoel 2: In deze velden definieert u de spoelen van het relais, alsmede de bijbehorende bovenste en onderste aansluitcodes. In de vervolgkeuzelijst kunt u de symboolnamen selecteren van de spoelen uit het symboolbestand dat in de parameters onder "Symboolbestand" is gedefinieerd.
147
Gebruikershandboek II EPLAN 5.60
Let erop dat EPLAN bij de relaiskeuze de spoelen aan de hand van het symboolnummer vergelijkt. Met andere woorden, als het spoelsymbool "KT" in het schema voorkomt, zoekt EPLAN in het relaisdefinitiebestand eveneens naar een spoel "KT". Hebt u in het relaisdefinitiebestand geen relais met deze spoel gedefinieerd, dan kan EPLAN geen passend relais vinden. Daarom moet u erop letten dat u bij het handmatig invoeren van de symboolnaam geen ongeldige naam invoert. Contacten 1 tot 12: In deze velden definieert u de contactbezetting van het relais alsmede de bijbehorende aansluitcodes. Let erop dat EPLAN bij de relaiskeuze de contacten aan de hand van het symboolnummer en het symbooltype vergelijkt; bij het contactsymbool "MV" (maakcontact, vermogenscontact) met symbooltype "0" (maakcontact vermogenscontact) in het schema zoekt EPLAN in het relaisdefinitiebestand eveneens naar een relais met een contact "MV" en symbooltype "0". Als u in het relaisdefinitiebestand geen relais met dit contact hebt gedefinieerd, dan kan EPLAN geen passend relais vinden. Let erop dat het symbool "M" (maakcontact) met het symbooltype "0" weliswaar eveneens een maakcontact (vermogen) weergeeft, maar niet overeenkomt met het symbool "MV" en het symbooltype "0". Daarom moet u bij het handmatig invoeren van symboolnamen ervoor zorgen dat u geldige symboolnamen gebruikt en dat u het symbooltype van het contact aanpast. Symbooltype: In de kolom "Symbooltype" kunt u de symbooltypen van de ingevoerde spoelen en contacten weergeven en controleren. Als een bepaald contact vrij moet blijven, kent u hieraan de eerste invoer (lege invoer) uit de vervolgkeuzelijst toe.
De werking van de knoppen in het dialoogvenster is als volgt: [Nieuw]: Met deze functie maakt u nieuwe relaisdefinities. De gegevens van het laatst gekozen relais blijven daarbij als standaardinstelling bewaard en kunnen worden gewijzigd. 148
[Wijzigen]: Met deze knop kunt u wijzigingen overnemen. [Lege invoer]: Met deze knop maakt u alle velden in het dialoogvenster leeg. Het eerder weergegeven veld van het relaisdefinitiebestand blijft daarbij ongewijzigd. Nadat u alle velden hebt ingevuld, kunt u de gegevens overnemen door te klikken op de knop [Nieuw]. [Verwijderen]: Met deze functie kunt u, na een controlevraag, het record verwijderen dat in het venster "Relaisdefinitie" wordt weergegeven. [Sluiten]: Met deze functie sluit u het dialoogvenster. Indien u bij het actuele record wijzigingen hebt aangebracht die nog niet zijn opgeslagen, verschijnt er een controlevraag. Als u in het relaisdefinitiebestand nieuwe relais hebt gedefinieerd of hernoemd, dient u de overeenkomstige records voor de nieuwe relais ook in de artikelstamgegevens in te voeren.
4.6
Relaisdefinitiegegevens uitwisselen Generering > Relaiskeuze > Gegevensuitwisseling
U kunt relaisdefinitiegegevens importeren en exporteren om deze in andere projecten te gebruiken. Vanaf versie 5.30 kunt u tevens relaisdefinitiegegevens in ASCII-formaat importeren en exporteren; in dit formaat opgeslagen relaisdefinitiegegevens laten zich heel gemakkelijk bewerken, onder andere met het rekenprogramma "Microsoft Excel". Bewerken van relaisdefinitiegegevens in Excel
149
Gebruikershandboek II EPLAN 5.60
4.6.1
Relaisdefinitiegegevens importeren U kunt relaisgegevens uit de volgende bronnen importeren in het relaisdefinitiebestand:
• • • •
uit een ander PPS uit een binair bestand uit een ASCII-bestand uit de kruisverwijzingsgegevens van het actuele project.
Relaisdefinitie uit een ander PPS importeren Bij de relaiskeuze kunt u het artikelbeheer gebruiken om bepaalde technische gegevens die niet in het relaisdefinitiebestand staan, beschikbaar te maken. Gebruikt u het EPLAN-artikelbeheer, dan zijn deze technische gegevens zonder meer beschikbaar. Maakt u daarentegen gebruik van een ander PPS (bijvoorbeeld PMS), dan dient u de technische gegevens expliciet te importeren. Hiervoor maakt u in het andere PPS een overdrachtsbestand EPX.ASC. Hieruit kan EPLAN ofwel de technische gegevens van alle relais inlezen, ofwel alleen de technische gegevens van de reeds in het relaisdefinitiebestand aanwezige relais actualiseren. Om deze functies te kunnen gebruiken, moet u echter in het parameterbeheer onder Persoonlijk > Directory's, tabblad "PPSinstellingen" zowel de programmadirectory van het PPS-programma, als de directory met de artikelstamgegevens van het PPS-programma definiëren.
150
Het importprogramma moet met het PPS-programma geïnstalleerd zijn. Roept u de importfuncties op via "Uit een ander PPS", dan wordt dit programma opgeroepen (bijvoorbeeld wup03.exe). Het programma wordt ingesteld onder "PPS-programma" en moet zich bevinden in de directory die u onder "Programmadirectory" hebt gedefinieerd.
Relaisdefinitie uit binair bestand importeren Als u relaisgegevens vanuit een binair bestand (SCHUETZ.DIE) importeert, opent EPLAN een dialoogvenster waarin u aangeeft welk bestand moet worden geïmporteerd: Projectspecifiek bestand: Dit bestand bevindt zich in de projectdirectory en wordt automatisch gegenereerd. Het bevat alleen de relaisgegevens die nodig zijn voor het project. Algemeen bestand: Dit bestand wordt gemaakt via de menuoptie Export en bevat alle relaisgegevens van het geëxporteerde relaisdefinitiebestand. Dit bestand bevindt zich in de directory voor stamgegevens. Tijdens het importeren kunt u nieuwe relaisdefinitiegegevens toevoegen aan de actueel geladen relaisdefinitiegegevens en u kunt deze ook overschrijven. Als u een relais wilt inlezen dat reeds in het geladen relaisdefinitiebestand voorkomt, volgt er een controlevraag. U beslist dan of u het actuele relais wilt overschrijven of behouden. Bovendien kunt u met [Annuleren] het importeren voortijdig beëindigen. {bmc Schützauswahl Import Warnmeldung.bmp }
Relaisdefinitie uit een ASCII-bestand importeren Met de functie Relaisdefinitie ASCII wordt het ASCII-bestand SCHUETZ.ASC ingelezen. Ook hier kunt u voor elk record bepalen of deze al dan niet moet worden overschreven.
Relaisdefinitie uit kruisverwijzingsgegevens importeren Met de optie Gegevensuitwisseling > Import > Actueel project kunt u relaisartikel- of relaistypenummers vanuit het projectafhankelijke kruisverwijzingsbestand overnemen in het relaisdefinitiebestand. Let er echter op dat het kruisverwijzingsbestand niet alle gegevens bevat die in een relaisdefinitiebestand voorkomen. Bepaalde gegevensvelden van het relaisdefinitiebestand zijn daarom na het importeren leeg, of voorzien van standaardinstellingen die eventueel moeten worden gecontroleerd.
151
Gebruikershandboek II EPLAN 5.60
Wanneer EPLAN bij het importeren constateert dat het in te lezen record reeds in het actuele relaisdefinitiebestand voorkomt, volgt er een controlevraag. U kunt dan beslissen of het desbetreffende record al dan niet moet worden overgenomen.
4.6.2
Relaisdefinitiegegevens exporteren Bij het exporteren kunt u kiezen uit de volgende varianten:
• naar een ander PPS • naar een binair bestand (voor de uitwisseling met klanten etc.) • naar een ASCII-bestand (om te bewerken en later te importeren). Bij de optie Naar andere PPS worden de gegevens van het actuele relaisdefinitiebestand naar het ASCII-bestand EPX.ASC geschreven. Het bestand wordt opgeslagen in de directory EPLAN4\O\\<sn> waar het door een PPS kan worden ingelezen. Indien deze directory al een exportbestand bevat dat op een eerder moment is gemaakt, verschijnt er een controlevraag.
Bij het exporteren naar een binair bestand (menuoptie Naar binair bestand) worden alle records van het actuele relaisdefinitiebestand naar het bestand SCHUETZ.DIE geschreven. Dit bestand wordt opgeslagen in de directory voor stamgegevens (\EPLAN4\n\). Bij
de
optie
Naar
ASCII-bestand
heet
het
exportbestand
SCHUETZ.ASC; dit bestand wordt ook opgeslagen in de directory voor
stamgegevens.
152
4.6.3
Relaisdefinitiegegevens in ASCII-formaat bewerken U kunt de in ASCII-formaat geëxporteerde relaisdefinitiegegevens bewerken met programma's als Microsoft Excel of Microsoft Access. Om met Excel te werken gaat u als volgt te werk: activeer de menuoptie Bestand > Openen en kies onder "Bestandstype" de instelling "Alle bestanden (*.*)". Ga vervolgens naar de EPLAN-projectdirectory EPLAN4\N\ en open SCHUETZ.DIE. Excel vraagt u vervolgens om gegevens van het in te lezen bestand in te voeren.
Eerst geeft u aan dat de gegevensvelden van het in te lezen tekstbestand geen vaste breedte hebben, maar door speciale tekens van elkaar zijn gescheiden (keuzeveld "Gescheiden").
153
Gebruikershandboek II EPLAN 5.60
Vervolgens stelt u als scheidingsteken het tabteken ("Tab") in. Ten slotte kunt u de gegevenstypen voor de kolommen van de tabel definiëren. Het ingestelde gegevenstype bepaalt de eventuele verwerking van de gegevens in Excel. Wanneer u Excel slechts wilt gebruiken om gegevens gemakkelijk te bewerken, neemt u alleen het gegevensformaat "Standaard" over.
Het inlezen van het ASCII-formaat kan in andere programma's (zoals teksteditors, Microsoft Access) minder eenvoudig verlopen. Ook kan in andere programma's de weergave van gegevens sterk verschillen van de 154
tabelvorm in Excel.
4.6.4
Relaisdefinitiegegevens controleren en vergelijken Met de optie Controleren van het menu Relaisdefinitie kunt u de symboolinformatie van wisselcontacten controleren. Via Extra > Meldingen > Resultaat van de controle kunt u het resultaat bekijken. Foutmelding bij het controleren van het relaisdefinitiebestand
Relaisdefinitiegegevens vergelijken Als u het actuele relaisdefinitiebestand wilt vergelijken met een ander relaisdefinitiebestand, kiest u de optie Vergelijken van het menu Relaisdefinitie. Eerst wordt het bestandskeuzevenster geopend, waarin u aangeeft met welk bestand u wilt vergelijken; er wordt altijd vergeleken met het in de parameterinstellingen gedefinieerde relaisdefinitiebestand. Afhankelijk van de grootte van de bestanden kan het even duren voordat het resultaat van de vergelijking in een meldingenvenster worden weergegeven. Voorbeeld van het resultaat van een vergelijking tussen twee relaisdefinitiebestanden
Via Extra > Meldingen > Resultaat van de vergelijking kunt u het resultaat bekijken; alle typenummers die niet in het vergelijkingsbestand zijn gevonden, worden in een lijst weergegeven.
155
Gebruikershandboek II EPLAN 5.60
4.6.5
Relaisdefinitiegegevens vergelijken Generering > Relaiskeuze > Relaisdefinitie > Vergelijk
Met deze functie vergelijkt u de relaisgegevens die in het artikelbeheer zijn gedefinieerd met de gegevens van het relaisdefinitiebestand. Wanneer er relais voorkomen die reeds in het definitiebestand aanwezig zijn, verschijnt er een melding en wordt gevraagd of u deze gegevens al dan niet wilt overschrijven. Klik op de gewenste knop. Hierdoor worden relais die u in het artikelbeheer nieuw hebt gedefinieerd, opgenomen in het relaisdefinitiebestand.
156
5
Artikelgegevens bewerken Artikelgegevens die in EPLAN moeten worden gebruikt, kunnen ofwel met het meegeleverde EPLAN-artikelbeheer worden bewerkt ofwel met een ander Productie Planning Systeem (PPS), bijvoorbeeld "PMS". In dit hoofdstuk wordt eerst uitgelegd hoe u met het EPLAN-artikelbeheer kunt werken. Vervolgens wordt beschreven hoe u artikelgegevens uit een ander PPS in EPLAN gebruikt. De indeling van het hoofdstuk is als volgt:
• EPLAN-artikelbeheer gebruiken • Artikelspecifieke Lijsten uitvoeren • Stamgegevens met andere programma's uitwisselen • Anderstalige stamgegevens onderhouden • Ander PPS met EPLAN gebruiken.
5.1
Het EPLAN-artikelbeheer gebruiken Deze paragraaf is als volgt onderverdeeld:
• Structuur van de artikeldatabank • Vensteropbouw van het artikelbeheer • Valuta- en taalkenmerkparameters instellen • Weergave van het artikelbeheer instellen • Artikelen filteren • Artikelgegevens bewerken.
5.1.1
Structuur van de artikeldatabank Om de artikelgegevens ("Stamgegevens") zo effectief mogelijk op te slaan, zijn deze gecombineerd in groepen. Daarbij komt elke groep overeen met een databank. Er bestaan de volgende groepen:
157
Gebruikershandboek II EPLAN 5.60
Databank Onderdelen Schakelkasten Kabels Bouwgroepen Fabrikanten en leveranciers Klanten Sorteringsbestanden
Bestanden EPLC01?.DAT (.IDX) EPLC02?.DAT (.IDX) EPLC03?.DAT (.IDX) EPLC04?.DAT (.IDX) EPLC10.DAT (.IDX) EPLC11.DAT (.IDX) EPLS01?.DAT (.IDX)
Bestanden voor onderdelen, schakelkasten, kabels en bouwgroepen kunnen in verschillende talen worden gemaakt. Om deze van elkaar te onderscheiden, wordt aan de bestandsnaam het taalkenmerk toegevoegd (? in tabel). De te gebruiken taal kunt u instellen in het artikelbeheer via de menuopties Parameters > Valuta / taalkenmerk > Artikeltaalkenmerk. De
databankbestanden
bevinden zich in de directory \EPLAN4\L\\... De exacte directory kunt u instellen in het parameterbeheer onder "Artikelgegevens" (menupad: Hulpprogramma's > Parameters> Persoonlijk > Directory's). De artikelspecifieke databanken (onderdelen, schakelkasten, kabels en bouwgroepen) worden weergegeven in de boomweergave van het artikelbeheer onder Elektrotechniek. Wanneer u de aanvullende module Fluid Plan gebruikt, zijn naast deze elektrotechnische artikelgegevens ook artikelgegevens voor de fluid-techniek beschikbaar. De artikelspecifieke databanken (onderdelen, bouwgroepen) voor de fluidtechniek worden weergegeven onder Fluid-techniek. Houd er rekening mee dat u voor de module Fluid Plan een aanvullende licentie nodig hebt. Pas nadat u deze licentie hebt aangeschaft, kunt u de artikeldatabanken voor de fluid-techniek gebruiken. Raadpleeg de online Help "Documentatie Fluid Plan" voor informatie over het artikelbeheer in de fluid-techniek.
158
5.1.2
Vensteropbouw van het artikelbeheer Artikel > Beheer
Het hoofdvenster van het artikelbeheer is gesplitst in twee deelvensters, net als in de Windows Verkenner. In het linker (actieve) deelvenster worden de beschikbare databanken als een boomweergave weergegeven. In het rechter (passieve) deelvenster verschijnt steeds informatie over het element dat u in het linker deelvenster hebt gemarkeerd.
Wanneer u deze informatie over een element wilt wijzigen, of wanneer u deze informatie overzichtelijk wilt weergeven, markeert u het betreffende element in de boomweergave en dubbelklikt u hierop. In plaats van te dubbelklikken, kunt u na het markeren van het element ook de menuoptie Wijzigen in het snelmenu kiezen, of het menu Bewerken openen en op de toets drukken. Er verschijnt dan een dialoogvenster met de betreffende stamgegevens die u vervolgens kunt gaan bewerken.
159
Gebruikershandboek II EPLAN 5.60
Stamgegevensvelden voor artikelen De stamgegevensvelden voor de artikelen worden onderverdeeld in de volgende groepen:
• • • • • •
Algemene gegevens Prijzen Extra gegevens 1 (afhankelijk van het artikeltype) Extra gegevens 2 Technische gegevens (afhankelijk van het artikeltype) Elementen (alleen voor bouwgroepen).
Voor elk van deze stamgegevensgroepen is er in het dialoogvenster een tabblad opgenomen, bijvoorbeeld "Alg. gegevens" en "Prijzen". In de volgende paragrafen worden deze groepen en tabbladen besproken. Meer informatie over het bewerken van artikelgegevens vindt u in de paragraaf "Artikelgegevens bewerken".
160
Stamgegevensvelden voor persoonsgegevens De stamgegevensvelden voor fabrikanten, leveranciers en klanten zijn identiek en worden niet in groepen onderverdeeld. Deze worden gezamenlijk beschreven in de paragraaf "Persoonsgegevens". Naast de standaardwerkbalken "Bewerken" en "Help" beschikt het artikelbeheer over een werkbalk waarmee u records effectief kunt filteren.
5.1.2.1
Algemene gegevens definiëren Op het tabblad Algemene gegevens bevinden zich de volgende velden: Laatste wijziging: Dit datumveld wordt automatisch geactualiseerd wanneer het betreffende artikel wordt gebruikt en het venster met [OK] wordt verlaten. Dit veld kan niet wordt bewerkt. Productgroep: Deze keuzelijst is alleen beschikbaar voor onderdelen en bouwgroepen. In de vervolgkeuzelijst kunnen de volgende productgroepen worden geselecteerd: Waarde Omschrijving van de productgroep 0 Algemeen 1 Relais 2 Klemmen 3 Steker 4 Omzetter 5 Zekeringen 6 Buizen, halfgeleiders 7 Lampen, meldsystemen 8 Motoren 9 Meetapparatuur, testsystemen 10 Weerstanden 11 Schakelaars, drukknoppen 12 Transformatoren 13 Modulatoren 14 Elektrische / mechanische systemen 15 Speciale onderdelen 16 Diversen 17 Condensatoren 18 Digitale elementen 19 Generatoren, stroomvoorzieningen 20 Spoelen 21 Versterkers, regelaars 22 Vermogens-schakelsystemen 23 Afsluiters, filters 161
Gebruikershandboek II EPLAN 5.60
24
Kabels.
Subgroep: Dit veld is alleen beschikbaar voor de productgroepen Relais, Klemmen en Stekers. In de vervolgkeuzelijst kunnen de volgende subgroepen voor relais worden geselecteerd: Waarde Omschrijving van de subgroep 0 Algemeen 11 Relais 21 Hulpblok In de vervolgkeuzelijst kunnen de volgende subgroepen voor klemmen of stekers worden geselecteerd: Waarde Omschrijving van de subgroep 0 Algemeen 40 Klem 41 Montagerail 42 Eindhoek 51 Klemmenlabelingsschildje 52 Overige schildjes 53 Strookschildje 61 Dwarsverbinding 63 Rail 71 Afdekking 72 Aansluiting 73 Scheidingsschotje 81 Stekerdoos 82 Stekertoebehoren 91 Gereedschap 92 Testtoebehoren Artikelnummer: Het artikelnummer is het sleutelveld voor het artikel. Het artikel wordt geïdentificeerd aan de hand van de hier ingevoerde tekenreeks en deze moet daarom uniek zijn. Wanneer u een reeds bestaand artikelnummer nogmaals toekent, verschijnt er een foutmelding en moet u een nieuw, nog niet bestaand nummer invoeren. U kunt maximaal 25 tekens invoeren, waarbij alle letters automatisch worden omgezet in hoofdletters. Typenummer: Met het typenummer kunt u een artikel nog verder classificeren, of bepaalde artikelen groeperen. U kunt maximaal 30 tekens invoeren, waarbij alle letters automatisch worden omgezet in hoofdletters. Bestelnummer: Het bestelnummer mag maximaal 45 tekens bevatten. 162
Omschrijving 1 / Omschrijving 2 / Omschrijving 3 In deze drie velden kunt u het betreffende artikel nader omschrijven. U kunt telkens maximaal 45 tekens gebruiken. Fabrikantafkorting / Leveranciersafkorting: In deze velden kunt u de afkorting van de fabrikant of leverancier invoeren (maximaal 6 tekens). Ook hier worden alle ingevoerde letters automatisch in hoofdletters omgezet. Als er in de fabrikanten/leveranciersdatabank bij deze afkorting een bedrijfsnaam is opgeslagen, wordt deze automatisch overgenomen in het veld ernaast. Bedrijfsnaam: De bedrijfsnaam van de fabrikant of leverancier (maximaal 50 tekens) wordt (indien aanwezig) overgenomen uit de fabrikanten/leveranciersdatabank. Opmerking 1 / Opmerking 2 In deze velden kunt u extra informatie invoeren. U kunt maximaal 45 tekens invoeren.
5.1.2.2
Prijzen definiëren Op het tabblad "Prijzen" voert u diverse prijsgegevens in voor het betreffende artikel. De valuta of de valuta-afkortingen moet u vooraf instellen in de artikelparameters. U kunt deze parameters instellen in het artikelbeheer onder Parameters > Valuta / taalkenmerk. Daar bepaalt u ook de wisselkoersen die nodig zijn voor het omrekenen van de valuta. Meer informatie hierover vindt u in de paragraaf "Valuta- en taalkenmerkparameters instellen" in dit hoofdstuk. De volgende velden zijn beschikbaar: Prijseenheid: Voer hier de prijseenheid in (maximaal 5 cijfers) waarop de inkoop- en verkoopprijs gebaseerd zijn. Eenheid van aantal: De eenheid kan uit een vervolgkeuzelijst worden geselecteerd. Als de gewenste eenheid niet in de lijst voorkomt, kunt u deze ook zelf invoeren. Mogelijke waarden zijn St (stuks), m, cm, mm, kg, g etc. Met de knop [Verwijderen] kunt u een niet meer benodigde eenheid weer uit de keuzelijst verwijderen. Standaard eenheden zoals stuks en mm kunt u echter niet verwijderen.
163
Gebruikershandboek II EPLAN 5.60
Aantal / verpakking: Voer hier het aantal eenheden in dat in één verpakking zit (maximaal 4 cijfers). Stel dat u kabels wilt bestellen. De fabrikant verkoopt de kabels per 4 rollen van elk 25 m, samen voor 200,00 euro. De minimale bestelhoeveelheid is dan 100 m kabel. De prijseenheid is "25" , de eenheid van aantal "m" en het aantal/verpakking "4". Dan voert u in de velden de volgende waarden in: Prijseenheid: 25 Eenheid van aantal: m Aantal / verpakking: 4 Inkoopprijs/eenheid: 50,00 EUR Inkoopprijs per verpakking: 200.00 EUR Inkoopprijs / eenheid Inkoopprijs / verpakking (in valuta 1, ... in valuta 2): Voer hier de betreffende prijzen in. De tekens waarmee decimalen en duizendtallen worden aangegeven, definieert u in het parameterbeheer onder de menuopties Bedrijf > Printformulier. Voer het teken voor decimalen in. Het teken voor duizendtallen wordt, indien dit is gedefinieerd in de eerder genoemde parameters, na het opslaan automatisch door het systeem aangebracht. Stel dat u alleen een inkoopprijs invoert in de uitgangsvaluta (in het veld "Valuta 1"). Dit kan de "Inkoopprijs/eenheid" of de "Inkoopprijs/verpakking" zijn. Via de knop [Inkoopprijs berekenen] kunt u dan de andere inkoopprijs berekenen en laten weergeven. Via de knop [Valuta omrekenen] worden de prijzen omgerekend in de andere valuta's. Deze functies van het tabblad worden hierna nog nader besproken. Verkoopprijs (in ...): Voer hier de verkoopprijs in. De berekening van de inkoopprijs en de valuta-omrekening komen verderop nog aan de orde. Verder geldt dat de beschrijving voor het veld "Inkoopprijs/eenheid in ..." ook hier van toepassing is. Prijsonderhoud: Wanneer u artikelstamgegevens van fabrikanten of leveranciers overneemt, kunt u via dit veld bepalen of de prijzen van een artikel bij het inlezen ook in de stamgegevens moeten worden bijgewerkt.
Inkoopprijzen berekenen Om de andere inkoopprijs te berekenen, klikt u op de knop [Inkoopprijs berekenen]. In het dialoogvenster "Inkoopprijs berekenen" geeft u aan welke inkoopprijs moet worden berekend. Activeer de desbetreffende se164
lectievakjes. U kunt voor een valuta steeds maar één selectievakje activeren. U kunt dus ofwel de "Inkoopprijs/eenheid" of de "Inkoopprijs/verpakking" laten berekenen. In het bovengenoemde kabelvoorbeeld bedroeg de inkoopprijs per verpakking 200 euro en het aantal per verpakking was "4". U kunt nu de andere inkoopprijs laten berekenen door in het dialoogvenster "Inkoopprijs berekenen" het selectievakje "Inkoopprijs/eenheid" voor de "Valuta 1" te activeren en op [OK] te klikken. Als inkoopprijs/eenheid voor "Valuta 1" wordt dan op het tabblad "Prijzen "50 EUR" weergegeven. Als u de selectievakjes bij de veld "Valuta 2" activeert, vindt er in het dialoogvenster "Inkoopprijs berekenen" geen valuta-omrekening plaats, maar wordt eveneens de inkoopprijs berekend. U moet dan wel op het tabblad "Prijzen" een inkoopprijs invoeren in de veld "Valuta 2".
Valuta omrekenen Met behulp van de omrekenfunctie worden de prijzen omgerekend in "Valuta 2". Klik daartoe op de knop [Valuta omrekenen]. In het gelijknamige vervolgdialoogvenster wordt in het groepsveld "Wisselkoers" de ingestelde wisselkoers weergegeven. Wanneer een prijs niet moet worden omgerekend (bijvoorbeeld verkoopprijs), deactiveert u het selectievakje "Omrekenen". Wanneer u de basis van de omrekening (de uitgangsvaluta) of de valuta waarin moet worden omgerekend opnieuw wilt definiëren, kunt u dit doen via de vervolgkeuzelijst "Van". U kunt in het artikelbeheer de functie Valuta omrekenen ook uitvoeren via het snelmenu of via de menuoptie van het menu Extra. Daarbij is de functie alleen actief als u een of meerdere artikeldatabanken (onderdelen, schakelkasten, kabels, bouwgroepen) hebt gemarkeerd. Zo kunt u de valuta-omrekening voor alle artikelen van de gemarkeerde databanken gelijktijdig uitvoeren. Als de functie voor alle artikeldatabanken gelijktijdig moet worden uitgevoerd, kunt u ook het eerste element in de boomweergave ("EPLAN-artikel") markeren. Als u de functie via de menuoptie oproept, bevat het dialoogvenster ook het groepsveld "Prijsonderhoud". Wanneer u de optie "Instellen" activeert, wordt bij het inlezen van de fabrikanten- en leveranciersartikelstamgegevens de prijsinformatie in de stamgegevens van de gemarkeerde databanken geactualiseerd. Wanneer u de optie "Terugzetten" activeert, blijven de oude prijzen behouden.
165
Gebruikershandboek II EPLAN 5.60
5.1.2.3
Extra gegevens 1 invoeren Op het tabblad Extra gegevens 1 zijn - afhankelijk van het artikeltype de volgende velden beschikbaar:
Onderdelen en bouwgroepen Voor onderdelen en bouwgroepen kunt u de volgende velden invullen: Groepsnummer: Met het groepsnummer (maximaal 6 tekens) kunt u afzonderlijke artikelgroepen van elkaar onderscheiden. Bij het invoeren worden kleine letters omgezet in hoofdletters. Kenletter: Dit veld is bestemd voor het invoeren van de kenletter voor de onderdeelcodering (volgens DIN 40719), bijvoorbeeld "M" voor motoren. Bij de artikelselectie in de grafische bewerking kunt u artikelen onder andere op deze kenletter selecteren. Ook hier worden kleine letters omgezet in hoofdletters. Een lijst met alle kenletters treft u aan in de paragraaf "Kenletters" van het systeemhandboek. Functiegroep / Deeltype: De functiegroep (maximaal 6 tekens) kan worden gebruikt als selectiecriterium voor het materiaallijstenprogramma. Het deeltype (eveneens maximaal 6 tekens) kunt u als subgroep bij de "Functiegroep" definiëren en kan ook worden gebruikt als selectiecriterium voor het materiaallijstenprogramma. U kunt deze velden bij de artikelselectie in de grafische bewerking overnemen. Deze informatie wordt aangeduid als beschrijvend blok. U hebt een noodschakelaar in het schema ingevoegd. Als selectiecriterium kan deze in de volgende groepen worden ingedeeld: Functiegroep: Deeltype:
Schakelaar Drukknop
Grafische macro: De grafische macro koppelt een artikel aan de EPLAN-macro voor de grafische weergave van dit artikel. Voer hier eventueel de bestandsnaam van de macro in (zonder extensie) of klik op de knop [...]. Er kunnen maximaal 16 tekens (zonder extensie) worden ingevoerd.
166
Overdrachtskenmerk: Selecteer het gewenste kenmerk uit de keuzelijst. De volgende mogelijkheden zijn beschikbaar: Waarde Naam 48 Alleen ODC 49 X = breedte 50 Y = hoogte 51 X = breedte en Y = hoogte 52 X = hoogte en Y = breedte 53 X en Y door afvraag 54 X = diepte 55 X = breedte en Y = diepte 56 X = hoogte en Y = diepte 57 X = diepte en Y = breedte 58 X = diepte en Y = hoogte 59 X en Y door afvraag Technische waarde: In dit veld kunt u, net als in de velden "Functiegroep" en "Deeltype", technische gegevens voor het onderdeel invoeren. Deze informatie wordt aangeduid als beschrijvend blok. Er kunnen maximaal 51 tekens worden ingevoerd, waarbij via het snelmenu (rechtermuisknop) ook regelomslagen en speciale tekens kunnen worden gebruikt. Slijtagedeel / Reserveonderdeel / Onderhoudsinterval / Levensduur / Belastingswaarde / Aanschaf - gebruik: In deze velden voert u onderdeelspecifieke gegevens in. Met de knoppen […] komt u in een selectiedialoogvenster waarin u een item kunt selecteren uit een lijst met bestaande gegevens. Net als bij de functiegroep en het deeltype kunt u de gegevens in dit venster ook gebruiken als selectiecriterium voor de lijstuitvoer. Bovendien kunt u bij het artikelbeheer in de grafische bewerking de items die u hier invoert overnemen als artikelspecifieke gegevens. Deze gegevens worden weergegeven op het tabblad Artikel in het symbooleigenschappendialoogvenster. Er kunnen maximaal 16 alfanumerieke tekens worden ingevoerd, waarbij via het snelmenu (rechtermuisknop) ook regelomslagen en speciale tekens kunnen worden gebruikt. Aansluitcodes: Gebruik de knop [...] om het dialoogvenster "Aansluitcode selecteren" te openen. Hier kunt u de aansluitcodes selecteren die u bij de persoonlijke parameters hebt gedefinieerd. Mocht u geen geschikte aansluitcodes aantreffen, dan kunt u in het veld "Aansluitcodes" ook nieuwe codes
167
Gebruikershandboek II EPLAN 5.60
invoeren, waarbij u de afzonderlijke aansluitcodes van elkaar moet scheiden door . Dit veld is niet beschikbaar voor bouwgroepen! Symboolbestand: Dit invoerveld wordt samen met het veld "Symboolnummer" gebruikt om de gewenste artikelnummers aan de symbolen van een schema toe te kennen. Met behulp van deze invoeren kunt u bijvoorbeeld artikelen in de grafische bewerking selecteren op bepaalde symbolen. Bij de artikelselectie in de grafische bewerking kunt u artikelen onder andere selecteren op symboolbestand. U kunt maximaal 8 tekens (zonder extensie) invoeren. U kunt ook de knop […] gebruiken om het bestandselectievenster te openen en daar het gewenste bestand te selecteren. Symboolnummer: Het symboolnummer is de interne positie van het symbool binnen het bovengenoemde symboolbestand. Het symboolnummer én de naam van het symboolbestand identificeren een symbool. Bij de artikelselectie in de grafische bewerking kunt u artikelen onder andere selecteren op symboolnummer. Zodra u een symboolbestand hebt gedefinieerd, kunt u via de knop [...] het dialoogvenster "Symbool selecteren" openen en het gewenste symbool overnemen.
Schakelkasten / Kabels Voor schakelkasten en kabels is een deel van de hierboven beschreven velden beschikbaar.
5.1.2.4
Extra gegevens 2 invoeren Op het tabblad Extra gegevens 2 kunt u aan elk artikel individuele extra gegevens toekennen. Daartoe zijn er (in tabelvorm) 10 gebruikerspecifieke artikelgegevensvelden beschikbaar. U kunt voor elk artikelgegevensveld een beschrijving, een waarde en een eenheid definiëren. De inhoud hiervan slaat u op. U kunt voor de beschrijving maximaal 25 alfanumerieke tekens invoeren, voor de waarde maximaal 200 tekens en voor de eenheid maximaal 25 tekens. U kunt dit tabblad bijvoorbeeld gebruiken om voor een artikel technische gegevens in het artikelbeheer op te slaan waarvoor op het tabblad Technische gegevens geen specifieke velden bestaan.
168
U wilt bijvoorbeeld voor een relais de maximale schakelstroom in het artikelbeheer opslaan. Voer daartoe in de velden Beschrijving, Waarde en Eenheid de gegevens "Max. schakelstroom", "60" en "A" in. Nadat u op [OK] hebt geklikt, wordt het nieuwe artikelveld in de detailweergave van het artikelbeheer weergegeven (rechts in het venster).
5.1.2.5
Technische gegevens definiëren Op dit tabblad zijn - afhankelijk van het artikeltype - de volgende velden beschikbaar:
Onderdelen en bouwgroepen Voor onderdelen en bouwgroepen kunt u de volgende velden invullen: Spanning [V]: Dit veld is bestemd voor het invoeren van de bedrijfsspanning (aansluitspanning bij elektrische verbruikers) in "V". Er kunnen maximaal 8 cijfers worden ingevoerd. Stroom [A]: In dit veld kan het stroomgebruik van de verbruiker worden ingevoerd (in Ampère). Er kunnen maximaal 10 cijfers (inclusief decimaal- en duizendscheidingsteken) worden ingevoerd. Er mogen 5 cijfers vóór en 3 cijfers na het decimaalscheidingsteken worden ingevoerd. Vermogen [kW]: Voer hier het elektrische schakelvermogen in (in kW). Er kunnen maximaal 9 cijfers (inclusief decimaal- en duizendscheidingsteken) worden ingevoerd. Er mogen 4 cijfers vóór en 3 cijfers na het decimaalscheidingsteken worden ingevoerd. Gewicht [kg]: In dit veld voert u het artikelgewicht in (in kg). Er kunnen maximaal 11 cijfers (inclusief decimaal- en duizendscheidingsteken) worden ingevoerd. Er mogen 6 cijfers vóór en 3 cijfers na het decimaalscheidingsteken worden ingevoerd. Houdvermogen [mVA]: Dit veld is bedoeld voor het invoeren van het maximale toegestane vermogen van relais (in mVA). Er kunnen maximaal 6 cijfers worden ingevoerd. Verliesvermogen [mVA]: In dit veld voert u het verliesvermogen (dat wil zeggen het verbruikte vermogen van een relais) in (in mVA). Ook hier kunt u maximaal 6 cijfers invoeren.
169
Gebruikershandboek II EPLAN 5.60
Afschakelstroom [mA]: In dit veld kunt u de afschakelstroom van de zekering of van de motorbeveiligingsschakelaar invoeren (in mA). Er kunnen maximaal 10 cijfers (inclusief decimaal- en duizendscheidingsteken) worden ingevoerd. Er mogen 5 cijfers vóór en 3 cijfers na het decimaalscheidingsteken worden ingevoerd. Aansluitingsdoorsnede [mm²]: In dit veld voert u de volgens VDE voorgeschreven bedradingsdoorsnede in. Het invoerveld is alleen van belang voor klemmen en stekers en wordt uitsluitend gebruikt ter informatie. Er kunnen maximaal 9 cijfers (inclusief decimaal- en duizendscheidingsteken) worden ingevoerd. Er mogen 4 cijfers vóór en 3 cijfers na het decimaalscheidingsteken worden ingevoerd. Breedte[mm] / Hoogte [mm] / Diepte [mm] Inbouwafstand-breedte [mm] / Inbouwafstand-hoogte [mm]: In deze velden voert u de apparaatspecifieke maten in (in mm). Bij het gebruik van bedradingssystemen (bijvoorbeeld het Lützesysteem), moeten de afmetingen overeenkomen met de montagerail, de bedradingsverdeelstrook of de geleidestrook. Er kunnen in de velden "Breedte", "Hoogte" en "Diepte" maximaal 9 tekens (inclusief decimaal- en duizendscheidingsteken) worden ingevoerd. Er mogen 6 cijfers vóór en 1 cijfer na het decimaalscheidingsteken worden ingevoerd. Er kunnen in de velden "Inbouwafstand-breedte" en "Inbouwafstandhoogte" maximaal 7 tekens (inclusief decimaalen duizendscheidingsteken) worden ingevoerd. Er mogen 4 cijfers vóór en 1 cijfer na het decimaalscheidingsteken worden ingevoerd. Benodigde ruimte [dm²]: Voer hier het benodigde oppervlak voor het artikel in. Bij een eventuele berekening van de benodigde ruimte kunnen deze artikelen per inbouwplaats worden berekend. U kunt de oppervlakte ook via de knop [Berekenen] laten berekenen. Daarbij worden de waarden uit de velden "Breedte", "Hoogte", "Inbouwafstand-breedte" en "Inbouwafstandhoogte" gebruikt volgens de formule: ((b+ab) *(h+ah))/10000 met: b = breedte ab = inbouwafstand-breedte h = hoogte ah = inbouwafstand-hoogte
170
Er kunnen maximaal 13 cijfers (inclusief decimaal- en duizendscheidingsteken) worden ingevoerd. Er mogen 7 cijfers vóór en 3 cijfers na het decimaalscheidingsteken worden ingevoerd. Montageplaats: Bij het berekenen van de benodigde ruimte kan eventueel rekening worden gehouden met verschillende plaatsen. De bestaande plaatsen worden in de keuzelijst aangegeven. Deze worden ook in de montageplaatindeling weergegeven. De volgende plaatsen zijn beschikbaar: Waarde Omschrijving 49 Montageplaat 50 Zwenkraam 51 Deur 52 Zijgedeelte 53 Dak 54 Niet gedefinieerd
Schakelkasten Voor schakelkasten kunt u gebruik maken van een deel van de hierboven beschreven velden. Bovendien komen er nog de volgende schakelkastspecifieke velden voor: Breedte [mm] / Hoogte [mm] / Diepte [mm]: In deze velden voert u de schakelkastspecifieke maten in (in mm). Er kunnen in de velden "Breedte", "Hoogte" en "Diepte" maximaal 6 tekens worden ingevoerd. Bebouwbare breedte [mm] / Bebouwbare hoogte [mm] / Maximale inbouwdiepte [mm] (voor plaat of deur): In deze velden kunt u de bebouwbare maten van montageplaten en deuren invoeren (in mm). Voer de bebouwbare maten (maximaal 5 cijfers) in volgens de catalogus. De waarde is een rekenwaarde. Montageoppervlakte [dm²] (voor plaat of deur): De voor de montageplaat of voordeur benodigde ruimte kan apart worden ingevoerd. U kunt de benodigde ruimte ook via de knop [Berekenen] laten berekenen. Daarbij worden de waarden uit de velden "Bebouwbare breedte" en "Bebouwbare hoogte" gebruikt volgens de formule: (b*h)/10000 met: b h
= bebouwbare breedte = bebouwbare hoogte 171
Gebruikershandboek II EPLAN 5.60
Er kunnen maximaal 10 cijfers (inclusief decimaal- en duizendscheidingsteken) worden ingevoerd. Er mogen 6 cijfers vóór en 2 cijfers na het decimaalscheidingsteken worden ingevoerd.
Kabels Voor kabels kunt u gebruik maken van een deel van de hierboven beschreven velden. Bovendien komen er nog de volgende kabelspecifieke velden voor: Kabeltype: Het kabeltype is belangrijk bij de verdeling van de kleurcodes en als er rekening moet worden gehouden met het maximale aantal aders. Indien er rekening moet worden gehouden met de verdeling van kleurcodes of met het aantal aders, moeten de hier gedefinieerde naam en de desbetreffende gegevens in het kabelbestand aanwezig te zijn. U kunt maximaal 12 tekens invoeren. Aderaantal: Voer hier het aantal aders in, inclusief eventuele aardleidingen of andere speciale aders. Er kunnen maximaal 6 cijfers worden ingevoerd. Aderdoorsnede [mm²]: Dit veld is bedoeld om de aderdoorsnede van de kabel in te voeren (in mm²). Er kunnen maximaal 10 cijfers (inclusief decimaalscheidingsteken) worden ingevoerd. Toegestane spanning [V]: Voer hier de maximaal toegestane spanning voor de kabel in. Er kunnen maximaal 8 cijfers (inclusief decimaalscheidingsteken) worden ingevoerd. Buitendoorsnede [mm]: Hier voert u de buitendoorsnede van de kabel in (in mm). Er kunnen maximaal 6 cijfers (inclusief decimaalscheidingsteken) worden ingevoerd. Er mogen 3 cijfers vóór en 2 cijfers na het decimaalscheidingsteken worden ingevoerd. Minimale buigstraal [mm]: Hier definieert u de minimale buigstraal van de kabel. Er kunnen maximaal 4 cijfers worden ingevoerd. Afscherming / PE-ader / N-ader Klik op het selectievakje als de kabel deze speciale aders bezit.
172
5.1.2.6
Elementen van bouwgroepen definiëren Het tabblad "Elementen" is alleen beschikbaar voor artikelen van het type "Bouwgroep". Hier worden de afzonderlijke elementen gedefinieerd die onderdeel zijn van bepaalde bouwgroepen. Hiervoor kunnen de volgende gegevens worden ingevoerd: Artikeltype: Wanneer u met de linkermuisknop op het veld "Artikeltype" klikt, verschijnt er een keuzelijst waarin u het artikeltype kunt selecteren. De volgende elementtypen zijn beschikbaar: Waarde 1 3 5
Naam Onderdeel Schakelkast Kabel
Subgroep: Wanneer u in de boomweergave via slepen en neerzetten uit de onderdelendatabank voor de bouwgroep een artikel selecteert dat behoort tot een productgroep die onderverdeeld is in verdere subgroepen (bijv. relais), wordt de betreffende subgroep in dit (niet-bewerkbare) veld weergegeven. Artikelnummer: Bepaal hier de artikelnummers van de onderdelen die tot de desbetreffende bouwgroep behoren. Markeer daartoe de gewenste artikelnummers in de boomweergave en sleep ze vervolgens naar het tabblad, waarbij u de linkermuisknop ingedrukt houdt. Afhankelijk van het geselecteerde artikelnummer wordt het veld "Artikeltype" automatisch geactualiseerd. Wanneer u op deze plaats een artikelnummer invoert dat nog niet bestaat, moet u eerst het type bepalen voordat EPLAN het artikel in de betreffende databank maakt. Fabrikantafkorting / typenummer: Deze velden worden automatisch gevuld met de gegevens die in het betreffende artikelrecord zijn opgeslagen. Deze gegevens zijn louter informatief en kunnen op deze plaats niet worden bewerkt. Wijzigingen voert u door in de stamgegevens van het desbetreffende artikel. Aantal: In dit veld geeft u aan hoeveel artikelen van het actuele artikelnummer tot de bouwgroep behoren.
173
Gebruikershandboek II EPLAN 5.60
5.1.2.7
Persoonsgegevens invoeren Voor fabrikanten, leveranciers en klanten zijn op het tabblad "Gegevens" de volgende velden beschikbaar: Laatste wijziging: Dit datumveld wordt automatisch geactualiseerd wanneer het betreffende record wordt gebruikt en het dialoogvenster met [OK] wordt verlaten. Dit veld kan niet wordt bewerkt. Afkorting: De afkorting voor fabrikanten, leveranciers en klanten wordt als sleutelveld gebruikt en moet daarom identificerend zijn. Vandaar dat u de afkorting slechts één keer mag toekennen. Spaties zijn niet toegestaan. Er kunnen maximaal 6 tekens worden ingevoerd, waarbij kleine letters worden omgezet in hoofdletters. Bedrijfsnaam: Voer hier de volledige naam in van de fabrikant, leverancier of klant. U kunt 50 tekens gebruiken. Aanhef: In dit veld voert u de persoonlijk aanhef in zoals "Bedrijf", "Mevrouw", "De heer" etc. Bij het uitvoeren van de leveranciers- of de klantenadressen wordt deze aanhef normaal gesproken ook afgedrukt. U kunt maximaal 25 tekens invoeren. Naam 1 / Naam 2 / Naam 3: Deze velden moeten worden gebruikt voor het invoeren van het bedrijfskenmerk of van de bedrijfsnaam van de leverancier, fabrikant of klant. Bij het afdrukken van de adressen worden ze gedeeltelijk afgedrukt. Voorbeeld voor de "naam"-velden: Naam 1 Naam 2 Naam 3
Bedrijf Afdeling, filiaal Contactpersoon, overige gegevens
Er kunnen maximaal 40 tekens worden ingevoerd. Straat / Postcode (plaats) / Plaats / Postcode (postbus) / Postbus / Land: Voer in deze velden het volledige postadres in: Voorbeeld voor de "adres"-velden: Straat Postcode Plaats Postcode 174
Hengelder 56 6942 AL Zevenaar
Postbus Land
NL
Voor de straat, de plaats en het land kunt u maximaal 25 tekens gebruiken, voor de postcodes 8 tekens en voor de postbus 10 tekens. Telefoon / Telefax: Hier voert u het nummer (inclusief kengetal) in. U kunt maximaal 24 cijfers invoeren. E-mail: Voor het e-mailadres zijn 80 tekens beschikbaar. Klantnummer: Dit veld is bestemd voor het klantnummer. In het dialoogvenster "Fabrikanten/leveranciers" is dit het nummer waaronder uw bedrijf bij deze leverancier bekend is U kunt 25 tekens gebruiken. Info: Dit veld is bedoeld voor het invoeren van interne informatie of opmerkingen, bijvoorbeeld "belast met verkoop, artikel....., kredietwaardig" etc. U kunt 60 tekens gebruiken.
5.1.3
Valuta- en taalkenmerkparameters instellen Artikel > Beheer > Parameters > Valuta / taalkenmerk
In het dialoogvenster "Valuta / taalkenmerk" worden de taalkenmerk- en valutaparameters voor het artikelbeheer ingesteld. De prijzen in het artikelbeheer worden aangegeven in de valuta die hier is ingesteld. De wisselkoers is belangrijk voor het omrekenen van prijzen in een andere valuta.
175
Gebruikershandboek II EPLAN 5.60
De velden van dit dialoogvenster hebben de volgende betekenis: Artikeltaalkenmerk: Hier definieert u de standaardinstellingen voor de taal, en daarmee eigenlijk de namen van de databankbestanden die bij het artikelbeheer moeten worden gebruikt. Op deze wijze kunt u stamgegevens taalspecifiek onderhouden. De valuta's die hierna worden ingevoerd, worden als "Valuta 1" en "Valuta 2" bij het ingestelde taalkenmerk opgeslagen. Valuta 1: In dit veld voert u de valuta-eenheid van het land in van waaruit u wilt omrekenen. Als u op de knop [...] klikt, verschijnt het dialoogvenster "Selectie van de internationale valuta-eenheid" waaruit u de valuta-eenheid voor het veld "Valuta 1" kunt selecteren. De valuta's in dit dialoogvenster zijn afkomstig uit het bestand EPLWAEHR.LST, dat bij EPLAN wordt geleverd. Dit bestand kunt u met een normale Windows-editor (bijvoorbeeld Kladblok) bewerken. In het bestand worden de valutaafkorting en de volledige naam van de valuta van een land door een Tabteken van elkaar gescheiden. U kunt in de velden "Valuta 1" en "Valuta 2" maximaal drie hoofdletters invoeren; speciale tekens zijn ook toegestaan. Wij raden u aan om valuta-eenheden conform ISO 4217 te gebruiken (drie tekens). Volgens deze norm wordt bijvoorbeeld voor de Zwitserse frank de eenheid "CHF" gebruikt. Valuta 2: Hier voert u de valuta-eenheid van het land in waarin u wilt omrekenen. Ook hier kunt u met de knop [...] de valuta-eenheid uit een vervolgdialoogvenster selecteren. 176
Wisselkoers: Voer hier de wisselkoers in. Voer daartoe in het eerste en derde invoerveld de valuta-eenheden in en in het tweede invoerveld de eigenlijke wisselkoers. Als decimaalscheidingsteken gebruikt u het teken dat is gedefinieerd in het parameterbeheer onder Bedrijf > Printformulier. Door op de knop [...] te klikken, verschijnt het dialoogvenster "Selectie van de internationale valuta-eenheid", waaruit u voor het derde invoerveld een valuta-eenheid kunt selecteren. Opmerkingen:
• Bij het invullen van het groepsveld "Wisselkoers" moet de schrijfwijze van de valuta-eenheden overeenstemmen met de schrijfwijze van de velden "Valuta 1" en "Valuta 2". Wanneer u bijvoorbeeld de valuta-eenheid "CHF" voor "Valuta 1" hebt overgenomen uit het bestand EPLWAEHR.LST, kunt u deze voor de wisselkoers niet wijzigen in "sFr". De juiste schrijfwijze voor de euro is "EUR" of het euro-teken. Voor de Amerikaanse dollar kunt u behalve "USD" ook het dollarteken ($) gebruiken. • Verder moet u ervoor zorgen dat het bestand EPLWAEHR.LST door u kan worden gebruikt (deze bestanden bevinden zich standaard in de directory \EPLAN4\L). Hierna volgt een voorbeeld voor de valuta-omrekening en de bijbehorende parameterinstellingen. Houd er rekening meer dat de normale wisselkoersen onderhevig zijn aan koersschommelingen. De eigenlijke omrekenfuncties worden beschreven in de paragraaf "Prijzen definiëren" van het gebruikershandboek II. Wanneer u bijvoorbeeld euro's (EUR) als valuta 1 wilt omrekenen in Zwitserse franken, stelt u de parameters als volgt in: Valuta 1: EUR Valuta 2: CHF Wisselkoers: 1 EUR = 1.50380 CHF De volgende afbeelding toont het resultaat van een valuta-omrekening op het tabblad "Prijzen" voor een artikel met een "Inkoopprijs/eenheid" van 100 EUR, een "Inkoopprijs/verpakking" van 200 EUR en een "Verkoopprijs" van 300 EUR.
177
Gebruikershandboek II EPLAN 5.60
5.1.4
Weergave van het artikelbeheer instellen De verschillende databanken van het artikelbeheer en hun afzonderlijke elementen worden in een boomweergave geopend en bewerkt. Hoe dit precies in zijn werk gaat, leest u in de paragraaf "Dialoogvensters en besturingselementen" aan het begin het gebruikershandboek I. Wanneer u in deze boomweergave een databankelement selecteert (bijv. een artikel of een fabrikant), worden de betreffende gegevens in een detailvenster rechts in het venster weergegeven. Met behulp van verschillende weergave-instellingen kunt u zowel de boomweergave als de detailweergave van de artikelgegevens beïnvloeden. Deze instelmogelijkheden hebben alleen betrekking op de artikelspecifieke databanken (onderdelen, schakelkasten, kabels, bouwgroepen). Al naar gelang de artikelspecifieke databank kunnen de invoeren in de boomweergave nog verder worden gegroepeerd. Gewoonlijk zijn de databanken gesorteerd op fabrikant. Wanneer u een databank 'openklapt', worden in het volgende niveau de fabrikanten van de artikelen weergegeven. Alleen databanken voor onderdelen en bouwgroepen zijn op het hoogste niveau per productgroep ingedeeld, en op het niveau daaronder per fabrikant. Dit hang samen met het formaat van deze databank. Hoe meer elementen u bij het openklappen van een positie activeert, des te meer tijd neemt dit in beslag. Voorbeeld van een databank die op productgroep is gegroepeerd.
178
U kunt in de weergave-instellingen aangeven hoeveel elementen tegelijkertijd moeten worden weergegeven. Hierdoor kunt u de tijd bepalen die maximaal nodig is voor het openen van de boomweergave. In de weergave-instellingen kunt u bovendien de groepering in fabrikant en / of productgroep opheffen.
Weergave van de artikelboom instellen Artikel > Beheer> Beeld > Weergave van de artikelboom
U kunt de weergave-instellingen voor de boomweergave instellen via de menuoptie Weergave van de artikelboom in het menu Beeld. In het dialoogvenster dat vervolgens verschijnt, kunt u de volgende instellingen aanbrengen:
179
Gebruikershandboek II EPLAN 5.60
Productgroepen / Fabrikant: Wanneer u voor de boomweergave van het artikelbeheer de groepering op fabrikanten en/of productgroepen wilt opheffen, deactiveert u de betreffende selectievakjes. Bij grote databanken kan dit dan echter leiden tot langere toegangstijden. Max. aantal invoeren in een boomknooppunt: Voer in dit veld het gewenste aantal artikelen in dat in een boomknooppunt (d.w.z. voor een artikelgroep) moet worden weergegeven. Wanneer een artikelgroep meerdere artikelen bevat en u voor het eerst een artikelgroep opent dat meer artikelen bevat dan het maximale aantal dat in dit veld is ingesteld, verschijnt er een melding dat per boomknooppunt alleen de eerst gevonden artikelen worden weergegeven. Lege groepen weergeven: Wanneer productgroepen die geen artikelen bevatten toch moeten worden weergegeven, activeert u dit selectievakje. Opmerkingen:
• Houd er rekening mee dat u in de artikelselectie (dat u in de grafische bewerking voor een onderdeel kunt oproepen) en in het artikelbeheer verschillende weergave-instellingen kunt aanbrengen. De instellingen in de artikelselectie gelden alleen voor de artikelselectie. Hetzelfde geldt voor de weergave-instellingen van het artikelbeheer. • Het selectievakje Lege groepen weergeven is niet beschikbaar in de weergave-instellingen voor het artikelbeheer. In de boomweergave van het artikelbeheer worden in principe alleen artikelgroepen weergegeven die artikelen bevatten. • Mocht u het artikeltaalkenmerk hebben verwisseld voor een taal waarbij een bepaalde databank niet bestaat, herkent u dit aan het feit dat u deze databank niet kunt openen: In dat geval ontbreekt in het keuzevenster namelijk het -symbool naast de naam van de databank. Meer informatie over het toepassen van anderstalige artikelstamgegevens vindt u in de paragraaf "Anderstalige stamgegevens onderhouden" in dit gebruikershandboek.
Weergave van de artikelgegevens instellen Artikel > Beheer> Beeld > Weergave van de artikelgegevens
U kunt in een dialoogvenster de weergave van artikelgegevens zo configureren dat in het rechterdeel van het venster alleen die artikelgegevens worden weergegeven die voor interessant zijn. Kies daartoe de optie Weergave van de artikelgegevens in het menu Beeld. 180
In het dialoogvenster dat vervolgens verschijnt, zijn de artikelgegevens onderverdeeld op verschillende tabbladen. De gegevensvelden die bij alle databanken voorkomen, bevinden zich op het tabblad "Algemene gegevens". Deze gegevensvelden komen overeen met de invoervelden op het tabblad "Alg. gegevens" en "Prijzen" in het artikeldialoogvenster. Op de andere tabbladen van dit dialoogvenster (bijv. tabblad "Onderdeel gegevens") staan de gegevens van de afzonderlijke artikeldatabanken. Deze gegevens bevinden zich in het artikeldialoogvenster op de tabbladen "Extra gegevens 1", "Extra gegevens 2" en "Technische waarden" (en bij bouwgroepen bovendien nog op het tabblad "Elementen"). Deactiveer in dit dialoogvenster de selectievakjes van de gegevens die voor u niet interessant zijn. Om de volgorde van de weergegeven gegevens te wijzigen, markeert u eerst de regel met het gewenste gegevensveld. U kunt ook meerdere gegevensvelden selecteren. Klik vervolgens op een van de beide pijlknoppen aan de rechterkant van het dialoogvenster om de gegevensvelden naar de gewenste positie te verplaatsen. Nadat u op [OK] hebt geklikt, worden alleen nog de voor u interessante artikelgegevens in de gewenste volgorde weergegeven. Verder is de bediening van het instellingsdialoogvenster hetzelfde als bij het dialoogvenster "Weergave van de pagina-eigenschappen instellen". Meer informatie vindt u in de paragraaf "Weergave van de paginaeigenschappen instellen" (in het hoofdstuk "Projectpagina's instellen" van het gebruikershandboek I).
5.1.5
Artikelen filteren Het filteren van artikelen is een effectieve manier om het aantal gelijktijdig weergegeven artikelen te beperken, wat de overzichtelijkheid ten goede komt. U kunt in het artikelbeheer op twee manieren filteren:
• Tekst-gebaseerd • Veld-gebaseerd. Het tekst-gebaseerde filter laat in de linkerhelft van het venster alleen die artikelen zien, waarvan een bepaald veld de in het filter aangegeven tekst bevat. Het veld-gebaseerde filter zoekt alleen in bepaalde recordvelden (bijvoorbeeld in het veld "Typenummer"). Bij dit filter wordt gekeken of de totale veldinhoud overeenkomt met de gezochte tekst.
181
Gebruikershandboek II EPLAN 5.60
Filtertypen combineren Voor een efficiënter gebruik kunnen beide filtertypen met elkaar worden gecombineerd. Het snellere veld-gebaseerde filter wordt dan gebruikt om een voorselectie van de records te maken. Als het aantal gefilterde records dan nog steeds te groot is, kunt u het uitgebreidere tekstgebaseerde filter inzetten. Het veld-gebaseerde filtertype neemt minder tijd in beslag, doordat het gebruik maakt van een voorsortering. Hierdoor kunnen gegevens heel snel worden gevonden. Daarentegen moet het tekst-gebaseerde filter alle velden van het eerste tot het laatste record op de gezochte uitdrukking controleren. Is het aantal records al door het veld-gebaseerde filter ingeperkt, dan hoeft het tekst-gebaseerde filter veel minder records te doorlopen. De filterfuncties kunnen op verschillende manieren worden opgeroepen:
• Via het snelmenu in de boomweergave (rechtermuisknop) • Via de werkbalk "Filter": - knop voor het veld-gebaseerde filter - knop voor het tekst-gebaseerde filter
• Via het menu Bewerken • Via toetsencombinaties (deze worden aangegeven in het menu Bewerken). Om te kunnen filteren, moet u in de boomweergave het bovenste veld van de desbetreffende databank markeren. Het tekst- of veld-gebaseerde filter kunt u dus alleen gebruiken wanneer u een stamgegevensgroep (bijvoorbeeld "Onderdeel") hebt gemarkeerd. Opmerkingen:
• Het filteren van records is alleen mogelijk in de artikelspecifieke databanken "Onderdeel", "Schakelkast", "Kabel" en "Bouwgroep". U kunt dus niet filteren in de databanken "Fabrikant/leverancier" en "Klanten"! • U kunt voor elke artikelspecifieke databank verschillende filters instellen. • Tijdens het filteren moet u de werkbalk "Filter" niet deactiveren, omdat u anders niet kunt zien of er een filter is ingesteld. Hierna worden eerst alle filterfuncties algemeen toegelicht. Het gebruik van beide filtertypen wordt verduidelijkt aan de hand van een uitgebreid voorbeeld. Aan het einde van het hoofdstuk worden de complexe filteruitdrukkingen behandeld. 182
Tekst-gebaseerd filteren Nadat u het tekst-gebaseerde filter hebt opgeroepen, voert u in het dialoogvenster Deeltekstfilter uw zoektekst in het veld Deeltekst in.
De ingevoerde tekst kan ook een deel van het gezochte woord zijn. U kunt echter in de te zoeken tekst geen jokertekens zoals * en ? gebruiken. Wanneer u bijvoorbeeld in de onderdelendatabank filtert op de tekst "Relais", worden in de boomweergave ook de artikelen weergegeven waarin de tekst "vermogensrelais" voorkomt (indien hoofdletters en kleine letters niet in acht worden genomen). Activeer het selectievakje Identieke hoofdletters/kleine letters wanneer alleen de tekst moet worden gevonden waarvan de hoofdletters en de kleine letters overeenkomen met de tekst die u hebt ingevoerd. Via het selectievakje van het groepsveld Elektrotechniek geeft u aan welke databanken u wilt filteren. Wanneer u op de knop [Alle] klikt, worden alle selectievakjes in het groepsveld in één keer geactiveerd. Nadat u hebt bevestigd met [OK], wordt de betreffende databank gelezen. Het aantal weergegeven artikelen wordt gereduceerd en de zoektekst staat in het veld rechts naast de knop . U kunt het tekst-gebaseerde filter ook activeren via het invoerveld in de werkbalk "Filter", zonder dat u het dialoogvenster hoeft op te roepen. Voer daartoe de zoektekst direct in het veld in en druk op de knop .
183
Gebruikershandboek II EPLAN 5.60
Via de keuzelijst van het invoerveld kunt u vorige zoekteksten opnieuw selecteren. Wanneer u het artikelbeheer verlaat, worden deze tekstgebaseerde filters verwijderd.
Veld-gebaseerd filteren Nadat u de optie "Veld-gebaseerd filter" hebt geselecteerd, verschijnt het dialoogvenster "Veldfilter". Voer in de te filteren velden een zoektekst in. Om in een bepaald veld te filteren, moet u het selectievakje naast het invoerveld activeren.
De ingevoerde tekst moet precies overeenkomen met de inhoud van het gegevensveld. Wanneer u bijvoorbeeld filtert op de fabrikantafkorting "HER", worden artikelen waarbij in het betreffende veld "HER1" is ingevoerd, niet gevonden. Bij het invoeren van de zoektekst mag het jokerteken * worden gebruikt. * staat dan voor een tekenreeks van een willekeurige lengte en kan aan het begin of aan het einde van de zoektekst staan. Wanneer in het hierboven genoemde voorbeeld gefilterd zou worden op de fabrikantafkorting "HER*", dan zouden in de boomweergave ook de artikelen van de fabrikanten "HER1" en "HEROLD" worden weergegeven.
184
Wanneer u de artikelgegevens op symboolnummer wilt filteren, moet u in het veld "Symboolnummer" het volledige symboolnummer invoeren en kunt u het jokerteken * niet gebruiken. Nadat u hebt bevestigd met [OK], wordt de gemarkeerde databank gefilterd. Het aantal artikelen in de boomweergave wordt gereduceerd en de zoektekst staat in het veld rechts naast de knop . De ingestelde filtercriteria blijven bewaard totdat u ze wijzigt of verwijdert. Wanneer u de functie Filter verwijderen oproept, worden alleen de selectievakjes gedeactiveerd. De zoekcriteria die u in filtervelden hebt ingevoerd, blijven bewaard. Wanneer u alle zoekteksten wilt verwijderen, klikt u in het dialoogvenster "Veldfilter" op de knop [Invoeren verwijderen]. Zodra u het artikelbeheer verlaat, wordt het gehele veld-gebaseerde filter verwijderd.
Filter verwijderen Voorafgaand aan het filteren dient u een eventueel eerder ingesteld filter te verwijderen. Ook deze functie kunt u pas oproepen nadat u de desbetreffende databank hebt gemarkeerd. Kies daartoe de menuoptie Filter verwijderen in het menu Bewerken of in het snelmenu, of klik op de knop op de werkbalk "Filter". Stel, u wilt in de onderdelendatabank alle artikelen van de fabrikant Siemens vinden, waarvan de verkoopprijs 243,90 euro bedraagt. Hiervoor markeert u eerst de bovenste invoer van de databank "Onderdeel" in de linkerhelft van het venster. Klik nu op het symbool "Veld-gebaseerd filter" op de werkbalk "Filter". (Bij elke knop wordt "scherminfo" weergegeven zodra u de muisaanwijzer kort op de knop plaatst.) In het vervolgdialoogvenster markeert u het selectievakje "Fabrikantafkorting" en voert in het ernaast gelegen tekstveld de afkorting "SIEMEN" in. Alle andere selectievakjes moeten uitgeschakeld zijn. Nadat u het dialoogvenster hebt gesloten (knop [OK]), bevat de boomweergave alleen nog records van de fabrikant Siemens. Vervolgens klikt u op het symbool "Tekst-gebaseerd filter" op de werkbalk "Filter". In het dialoogvenster dat nu verschijnt, voert u in het tekstveld "Deeltekst" de tekst 243,90 in, waarna u het dialoogvenster afsluit met [OK]. De zoekprocedure in de databank - die u aan de linkerrand van de statusbalk kunt volgen - zal nu veel sneller verlopen dan wanneer u de hele databank zou hebben gefilterd. 185
Gebruikershandboek II EPLAN 5.60
Complexe filterteksten Voor het filteren van records kunt u ook naar meerdere termen zoeken. Met het veld-gebaseerde filter kunt u meerdere records zoeken die één of meer zoektermen (OF-verbinding) bevatten. De zoektermen moeten dan in het invoervenster via het bewerkingsteken || worden gekoppeld, bijvoorbeeld: Veld-gebaseerd filter in het veld "Fabrikant": SIEMEN || BOSCH || OKI
In dit voorbeeld worden alle records gefilterd waarvan het fabrikantenveld met "SIEMEN", "BOSCH" of "OKI" begint. Bij tekst-gebaseerde filters kunt u de bewerkingstekens && (EN) en || (OF) gebruiken, ook gelijktijdig. ABC && DEF || UVW && YXZ
In dit voorbeeld worden alle records weergegeven die gelijktijdig de teksten "ABC" en "DEF" bevatten, en bovendien alle records die gelijktijdig de teksten "UVW" en "XYZ" bevatten. Het bewerkingsteken && (EN) heeft daarbij een hogere prioriteit dan het bewerkingsteken || (OF). EN wordt beschouwd als vermenigvuldigingsbewerking, OF als optelbewerking. De volgorde van verwerking verloopt volgens de regel "vermenigvuldigen en delen gaan voor optellen en aftrekken".
5.1.6
Artikelgegevens bewerken Om de gegevens van een bepaald artikel in een databank te bewerken, opent u eerst de desbetreffende databank door ofwel te klikken op het symbool naast de naam van de databank ofwel door te dubbelklikken op de naam van de databank. De databank wordt geopend en de records worden in alfanumerieke volgorde weergegeven. De benodigde tijdsduur voor het openen van de databank is afhankelijk van de omvang van de databank. Deze omvang wordt voor het openen linksonder in het venster weergegeven. Tijdens het openen ziet u daar de actuele stand van het inlezen.
Wanneer u - nadat u met het bewerken van de stamgegevens bent begonnen - een databank minstens één keer hebt geopend, kunt u deze vervolgens in de boomweergave zonder verdere vertraging openen en sluiten.
186
Wanneer u een artikel markeert, wordt in het rechterdeel van het venster de informatie weergegeven die in de databank is opgeslagen.
Artikelen bewerken U kunt een artikel bewerken door dit in het linker deelvenster te markeren en vervolgens hierop te dubbelklikken of de toets in te drukken. U kunt ook, nadat u het artikel hebt gemarkeerd, in het snelmenu of in het menu Bewerken de menuoptie Wijzigen kiezen. Al naar gelang het artikeltype verschijnt er een speciaal invoervenster waarin u de artikelgegevens kunt aanpassen. De afzonderlijke invoervelden en de tabbladen van deze artikeldialoogvensters zijn reeds besproken in de paragraaf "Vensteropbouw van het artikelbeheer" in dit hoofdstuk. In het EPLAN-artikelbeheer kunt u ook meerdere invoervensters tegelijk openen. Hierdoor kunt u via het klembord gegevens vanuit het ene venster naar een ander venster kopiëren. Dit vereenvoudigt de uitwisseling van gegevens tussen verschillende records, zelfs vanuit verschillende databanken. Terwijl een of meerdere invoervensters zijn geopend, kunt u bovendien ook verder werken in het linkerdeel van het hoofdvenster om bijvoorbeeld een leverancier voor een bepaald artikel te selecteren. In een dergelijke situatie kunt u ook de functie slepen en neerzetten van het EPLAN-artikelbeheer gebruiken: Stel, u hebt een invoervenster voor een onderdeel geopend. U hoeft dan niet de volledige naam van de fabrikant in te voeren. Klik in het fabrikantenbestand (links in het modulevenster) met de linkermuisknop op een item en sleep dit, terwijl u de knop ingedrukt houdt, naar het invoervenster voor het onderdeel.
187
Gebruikershandboek II EPLAN 5.60
1:
2:
3:
Zodra u boven het veld voor de fabrikantafkorting komt, verandert de cursor van een rond verbodsteken in een gearceerde rechthoek. Zodra u de muisknop loslaat, worden de huidige fabrikantafkorting en de bedrijfsnaam in het venster ingevoerd. Als u meerdere invoervensters hebt geopend, kunt u deze allemaal tegelijk met één opdracht sluiten. Kies daartoe de menuoptie Alles sluiten in het menu Venster. In vrijwel ieder veld van het invoervenster kunt u via de rechtermuisknop een snelmenu oproepen met daarin de gebruikelijke Windows-functies Knippen, Kopiëren Plakken e.d. In de boomweergave links van het artikelbeheervenster kunt u in het snelmenu naast deze Windows-functies ook de belangrijkste functies van de werkbalk gebruiken. Hierna worden enkele belangrijke functies van het artikelbeheer behandeld. Informatie over de overige functies vindt u in de online Help.
Nieuwe items maken Om een nieuw item in het artikelbeheer te maken, selecteert u in de boomweergave eerst de gewenste artikeldatabank waarin het nieuwe item moet worden opgenomen. Vervolgens kunt u ofwel via de menuoptie Nieuw van het snelmenu of van het menu Bewerken ofwel door te drukken op toets een nieuw item in de databank invoegen. Afhankelijk van het type databank waarin u het item wilt opnemen, verschijnt er een speciaal invoerdialoogvenster. Voer hier uw gegevens in. Informatie over de afzonderlijke invoervelden en de tabbladen vindt u in de paragraaf "Vensteropbouw van het artikelbeheer". Het veld Artikelnummer op het tabblad Alg. gegevens bevat aanvankelijk een "?" en een nummer (meestal "1"). Wanneer u onder dezelfde voorwaarden een nieuw artikel maakt, wordt dit nummer met één verhoogd. Wanneer u in een elektrotechniek-databank (onderdelen, schakelkasten, kabels, bouwgroepen) voorafgaand aan het uitvoeren van de functie een bestaand item selecteert, worden de gegevens van dit item als voorinstelling overgenomen. U kunt deze in het invoerdialoogvenster wijzigen. Wanneer u in een van de bovengenoemde databanken een productgroep selecteert, wordt de betreffende productgroep of de ingevoerde fabrikantnaam voor het nieuwe item overgenomen.
188
Weergave actualiseren Een nieuw item wordt aan het einde van de betreffende tak (fabrikant, productgroep, databank) in de boomweergave ingevoegd. Om welke tak het daarbij gaat, hangt af van het item dat u bij het maken hebt gemarkeerd en hoe u de weergave van de artikelboom hebt ingesteld. Om het item weer op de juiste wijze in de boomweergave van het artikelbeheer te sorteren, kiest u de optie Actualiseren in het menu Beeld. Wanneer u het artikelnummer van een item wijzigt, kunt u de items via deze menuoptie eveneens opnieuw alfanumeriek sorteren. Wanneer u het artikelbeheer opnieuw oproept, wordt de weegave automatisch geactualiseerd.
Kenletters definiëren Met deze functie, die u oproept vanuit het snelmenu of via het menu Extra, kunt u aan alle gemarkeerde artikelen kenletters toekennen. De kenletter wordt bij het artikel opgeslagen en kan worden gebruikt om de artikelen zinvol te groeperen. Voer de kenletters in het venster in. Daarbij worden kleine letters omgezet in hoofdletters. Bij het invoeren moet u op het volgende letten:
• U kunt maximaal drie tekens invoeren • Het eerste teken moet overeenkomen met de kenletter (volgens DIN 40719) • Voor het tweede en derde teken kunt u kenletters gebruiken waarmee de algemene functie wordt aangeduid en waardoor het onderdeel verder wordt gedifferentieerd. "Q" geeft in het algemeen een vermogens-schakelsysteem aan en "QM" een motorbeveiligingsschakelaar. "K" geeft in het algemeen een relais aan en "KT" een tijdrelais. Een lijst met alle kenletters treft u aan in de paragraaf "Kenletters" van het systeemhandboek.
Artikelen groeperen Met de functie "Artikelen groeperen" kunt u elementen uit de onderdelendatabank met dezelfde tekst in het veld "Kenletter" automatisch verplaatsen naar de voorgedefinieerde productgroepen (volgens DIN 40719). Zo verbetert u de overzichtelijkheid van de onderdelendatabank aanzienlijk. Kies daartoe de menuoptie Artikelen groeperen in het menu Extra. In het vervolgdialoogvenster voert u in de tekstvelden naast de vermelde productgroepen een of meerdere kenletters in. U kunt deze kenletters zelf kiezen. 189
Gebruikershandboek II EPLAN 5.60
Wanneer u het dialoogvenster via de knop [OK] sluit, worden vervolgens alle artikelen van de onderdelendatabank met deze kenletter(s) automatisch verplaatst naar de desbetreffende productgroep. Stel, u wilt alle relais in de onderdelendatabank verplaatsen naar de productgroep "Relais". Bovendien staat bij alle relais in de onderdelendatabank in het gegevensveld "Kenletter" (op tabblad "Extra gegevens 1") de letter "K". Nu hoeft u in dit dialoogvenster alleen in het veld "Relais" dezelfde kenletter in te voeren: "K". Als u het dialoogvenster sluit, worden alle relais met de kenletter "K" verplaatst naar de productgroep "Relais". U kunt in elk invoerveld ook meerdere kenletters invoeren, die u door "&&" met elkaar moet verbinden; bijvoorbeeld KA && KB. (Het &&teken wordt na het sluiten van het dialoogvenster omgezet in het teken "||".) Zo worden alle elementen van de onderdelendatabank die één van de aangegeven kenletters bezitten, verplaatst naar de productgroep "Relais".
5.2
Artikelspecifieke lijsten uitvoeren U kunt in EPLAN verschillende artikelspecifieke lijsten uitvoeren. Deze lijsten kunnen worden afgedrukt of als aparte grafische pagina's in het project worden opgenomen. De lijstuitvoer omvat de volgende lijsttypen:
• • • • •
Materiaallijst Bestellijst Onderdelenlijst Artikellijst Fabrikanten-/leverancierslijst
In de onderstaande paragrafen worden de volgende onderwerpen nader toegelicht:
• Materiaallijstgegevens wijzigen • Artikelspecifieke lijsten als grafische pagina's uitvoeren of afdrukken • Lijstuitvoer bewerken.
5.2.1
Materiaallijstgegevens wijzigen Voordat u een materiaallijst gaat uitvoeren, kunt u de artikelgegevens die u in het schema aan de betreffende onderdelen hebt toegekend, wijzigen en naar het schema terugschrijven.
190
Materiaallijstgegevens uitlezen Artikel > Materiaallijstgegevens Materiaallijstgegevens > Uitlezen
wijzigen
>
Om de materiaallijstgegevens van het actuele project te wijzigen, moet u deze eerst uitlezen uit het schema. Hiertoe volgt u het bovengenoemde menupad, dat u oproept vanuit het EPLAN-hoofdmenu. EPLAN doorzoekt alle schemapagina's van het project op toegekende artikelgegevens en genereert daaruit twee verschillende bestanden die in de projectdirectory van het actuele project worden opgeslagen:
• Het bestand STKHEPL.ASC is het kopbestand. Dit bevat algemene projectspecifieke gegevens zoals offerte/opdracht, opdrachtgever, groep, klant etc. • In het bestand STKEPL.ASC bevinden zich de eigenlijke materiaallijstgegevens, dus ODC, aantal, artikelnummer, deeltype etc. Beide bestanden zijn tekstbestanden in OEM-formaat, dat wil zeggen dat ze met een willekeurige teksteditor kunnen worden bewerkt.
Materiaallijstgegevens bewerken Artikel > Materiaallijstgegevens Materiaallijstgegevens > Bewerken
wijzigen
>
Via het menupad Materiaallijstgegevens > Bewerken kunt u de uitgelezen materiaallijstgegevens wijzigen. Daarbij kunt u de materiaallijstgegevens bewerken - hetzij om deze te gebruiken met het EPLANspecifieke artikelbeheer, hetzij met een ander PPS-systeem. Hier wordt de bewerking met EPLAN nader toegelicht: Nadat u deze optie hebt gekozen, wordt het beeldscherm horizontaal in tweeën gedeeld: In het bovenste gedeelte vindt u de inhoud van het in de laatste paragraaf genoemde kopbestand STKHEPL.ASC, dat u alleen kunt bekijken. In het onderste gedeelte vindt u een tabel met de materiaallijstgegevens.
191
Gebruikershandboek II EPLAN 5.60
U kunt hier alle niet-grijze velden bewerken. Plaats hiertoe de cursor op het desbetreffende tabelveld en voer uw wijzigingen in via het toetsenbord. Tijdens het bewerken van de tabel kunt u deze via het menupad Materiaallijstgegevens > Opslaan naar het opslagmedium terugschrijven.
Materiaallijstgegevens naar het schema terugschrijven Als u de gewijzigde artikelgegevens naar het schema wilt terugschrijven, gebruikt u de menuoptie Materiaallijstgegevens > Overnemen in het schema. De artikelgegevens zijn dan automatisch beschikbaar voor toekomstige genereringen van materiaallijsten. EPLAN vraagt of u de tot dusver aangebrachte wijzigingen wilt opslaan.
Met beëindigt u de bewerking van de materiaallijstgegevens. Door nogmaals op te drukken, wordt deze module afgesloten.
Meldingen voor de materiaallijstgegevens oproepen Artikel > Materiaallijstgegevens wijzigen> Extra > Meldingen
Via Extra > Meldingen kunt u de meldingen laten weergeven die bij het bewerken van de materiaallijstgegevens zijn ontstaan. Via de opties Bij het uitlezen en Bij de overname komt u in het meldingenbeheer, waar u de meldingen kunt bekijken die tijdens het uitlezen 192
van de materiaallijsten of bij het terugschrijven van de artikelgegevens naar het schema zijn opgetreden. Via de optie Niet-overgenomen wijzigingen komt u in een apart meldingendialoogvenster. Hier kunt u bekijken welke onderdelen bij het terugschrijven niet in het schema konden worden overgenomen.
5.2.2
Artikelspecifieke lijsten als grafische pagina's uitvoeren of afdrukken Artikel > Lijsten uitvoeren > Uitvoeren> Grafisch > … Artikel > Lijsten uitvoeren > Uitvoeren> Afdrukken > …
In de module Lijsten uitvoeren kunt u de verschillende lijsttypen (materiaallijst, bestellijst, artikellijst, fabrikanten-/leverancierslijst) op de volgende manieren uitvoeren:
• Via de menuoptie Grafisch als grafische pagina's • Of via de menuoptie Afdrukken als een speciaal geformatteerd bestand. Dit bestand kunt u uitwisselen met andere toepassingen of uitvoeren naar het beeldscherm of een printer. Houd er rekening mee dat onderdelenlijsten niet kunnen worden afgedrukt, maar alleen als grafische pagina's kunnen worden uitgevoerd. In de volgende paragrafen vindt u informatie over de onderwerpen:
• Lijstuitvoer beïnvloeden • Uitvoergegevens definiëren • Artikelspecifieke lijsten in de paginahiërarchie van het project rangschikken • Artikelspecifieke lijsten afdrukken • Uitvoer controleren op dubbel toegekende artikelgegevens.
5.2.2.1
Lijstuitvoer beïnvloeden Uitvoeren > Grafisch > ... Uitvoeren > Afdrukken > ...
Nadat u in het menu Uitvoeren het uitvoertype en het lijsttype hebt gekozen, verschijnt er een specifiek uitvoerdialoogvenster waarin u de lijstuitvoer kunt beïnvloeden en deze zo naar wens kunt aanpassen. Dit kunt u bijvoorbeeld doen in de dialoogvensters Materiaallijst als grafische pagina's uitvoeren of Materiaallijst afdrukken. 193
Gebruikershandboek II EPLAN 5.60
De dialoogvensters voor de printuitvoer en voor de grafische paginauitvoer van materiaallijsten, onderdelenlijsten en bestellijsten zijn tweeledig opgebouwd, waarbij het tweede vensterdeel speciale velden bevat voor het definiëren van de filtercriteria. Hierna wordt beschreven welke instellingen u kunt aanbrengen in de dialoogvensters voor de printuitvoer en voor de grafische pagina-uitvoer van materiaallijsten, onderdelenlijsten en bestellijsten. Vervolgens wordt aan de hand van een aantal voorbeelden besproken hoe u filterteksten bij de lijstuitvoer kunt gebruiken en welke bijzondere uitvoerinstellingen u bij artikellijsten en fabrikanten-/leverancierslijsten tegenkomt.
194
Dialoogvensters voor de grafische pagina-uitvoer van materiaallijsten
195
Gebruikershandboek II EPLAN 5.60
Instelmogelijkheden bij de printuitvoer en bij de grafische pagina-uitvoer van artikelspecifieke lijsten Naam van het parameterrecord: U kunt in EPLAN alle relevante instellingen voor de lijstuitvoer als parameterrecord opslaan. Een uitzondering hierop vormen de printuitvoer en de grafische pagina-uitvoer van fabrikantenlijsten, leverancierslijsten en klantenlijsten. Het groepsveld Parameterrecordelementen bevat de instellingen die in een parameterrecord kunnen worden opgeslagen. Voor de printuitvoer en de grafische pagina-uitvoer van materiaallijsten, onderdelenlijsten en bestellijsten worden in een tweede deel van het dialoogvenster nog andere parameterrecordelementen gedefinieerd (zie opmerkingen verderop in deze paragraaf). U kunt de parameterrecords identificeren door hieraan een zelf gekozen naam toe te kennen. De naam mag maximaal uit 51 tekens bestaan (zonder bestandsextensie). Wanneer u een nieuw parameterrecord maakt en deze opslaat, genereert het programma een bestand met de naam van het parameterrecord en een lijstspecifieke extensie. De extensie is ook afhankelijk van het gekozen uitvoertype. In het volgende overzicht wordt dit weergegeven: Uitvoertype Lijst Grafisch Materiaallijst
Afdrukken
Extensie *.LGO
Onderdelenlijst
*.LGP
Bestellijst
*.LGU
Artikellijst
*.LGO
Materiaallijst
*.LPO
Bestellijst
*.LPU
Artikellijst
*.LPO
Voordat u een parameterrecord gaat maken, brengt u eerst de uitvoerinstellingen in het groepsveld Parameterrecord-elementen aan. Vervolgens voert u in het tekstveld van de vervolgkeuzelijst Naam van het parameterrecord de naam in. Wanneer u nu een lijst uitvoert, wordt het parameterrecord automatisch opgeslagen. Om parameterrecords onafhankelijk van een lijstuitvoer op te slaan of te verwijderen, kunt u gebruik maken van speciaal hiervoor bestemde knoppen (dit wordt verderop beschreven). In het paginaoverzicht van de grafische bewerking kunt u de parameterrecordnaam via een persoonlijke parameter als extra informatie bij de uit te voeren pagina's laten weergeven. Bovendien wordt het gebruikte parameterrecord ook weergegeven in de dialoogvensters Grafische uitvoer van materiaallijstgegevens (bestellijstgegevens) en Grafische pagina's met materiaallijst (bestellijst) verwijderen. 196
Opmerkingen:
• Bij de grafische pagina-uitvoer van materiaallijsten, onderdelenlijsten en bestellijsten moet u een parameterrecordnaam invoeren om via de knop [Volgende] naar het tweede deel van het dialoogvenster te kunnen gaan. Bij de printuitvoer van deze lijsten is het invoeren van een parameterrecordnaam niet nodig! • Parameterrecords voor materiaallijsten en artikellijsten worden met dezelfde bestandsextensie opgeslagen. Voor de uitvoer kan echter alleen het parameterrecord worden geselecteerd dat oorspronkelijk ook voor het betreffende lijsttype is gemaakt. Wanneer u bijvoorbeeld probeert om bij de uitvoer van een artikellijst een parameterrecord te gebruiken dat bedoeld is voor het uitvoeren van een materiaallijst, verschijnt er een melding! Beschrijving: U kunt bij elk parameterrecord een beschrijving opgeven, die u in dit veld kunt invoeren. Aan de hand van deze beschrijving kunt u de parameterrecords gemakkelijk identificeren. [Opslaan]: Met deze knop kunt u het parameterrecord opslaan onder de bepaalde naam. Voer in het tekstveld van de vervolgkeuzelijst Naam van het parameterrecord de gewenste tekst in en klik op [Opslaan]. Wanneer er reeds een parameterrecord met deze naam bestaat, wordt u gevraagd of u het bestand wilt overschrijven. [Verwijderen]: Met deze knop kunt u een bepaald parameterrecord verwijderen. U selecteert dan eerst het te verwijderen parameterrecord in de vervolgkeuzelijst Naam van het parameterrecord. Vervolgens klikt u op [OK]. Voordat het parameterrecord wordt verwijderd, verschijnt er nog een controlevraag. Parameterrecord-elementen: Op enkele uitzonderingen na worden de hierna beschreven instelmogelijkheden als parameterrecord opgeslagen. Tot deze uitzonderingen behoren alle instellingen voor fabrikantenlijsten, leverancierslijsten en klantenlijsten. Voor de uitvoerinstellingen van materiaallijsten, onderdelenlijsten en bestellijsten bevat het tweede deel van het dialoogvenster nog aanvullende parameterrecord-elementen. ODC zonder artikelnummer overnemen: Dit selectievakje kunt u activeren als artikelgegevens uit het schema worden gelezen. Activeer dit selectievakje als u ook de ODC's wilt overnemen waaraan in het schema geen artikelnummer is toegekend.
197
Gebruikershandboek II EPLAN 5.60
Klemmen overnemen: Alleen beschikbaar bij de printuitvoer en de grafische pagina-uitvoer van onderdelenlijsten! Wanneer u dit selectievakje activeert, worden de artikelgegevens van klemmen bij de lijstuitvoer in acht genomen. Kabels overnemen: Alleen beschikbaar bij de printuitvoer en de grafische pagina-uitvoer van onderdelenlijsten! Wanneer u dit selectievakje activeert, worden de artikelgegevens van kabels bij de lijstuitvoer in acht genomen. Taalkenmerk stamgegevens: In dit veld voert u het taalkenmerk van de stamgegevens in voor de printuitvoer of de grafische pagina-uitvoer van de lijst. Formulier-kenletter: Bij de grafische pagina-uitvoer voert u in dit veld de kenletter van het overdrachtformulier in. Bij de printuitvoer voert u in dit veld de kenletter van het printformulier in. Formuliernaam: Voor de grafische pagina-uitvoer voert u in dit veld de naam van het overdrachtformulier in. Bij de printuitvoer voert u in dit veld de naam van het printformulier in. Met de knop [...] opent u een selectiedialoogvenster waarin u de overdracht- of printformulieren kunt selecteren. De beschikbare overdracht- en printformulieren hebben de volgende extensies: Formuliertype Overdrachtformulier
Lijsttype -
Extensie *.FRM
Printformulier
Materiaallijst
*.STK
Bestellijst
*.BST
Artikellijst
*.ART
Fabrikanten/leverancierslijst
*.HER
Opmerking
geen parameterrecord-element
Grafische formuliernaam: Dit veld is alleen beschikbaar bij de grafische pagina-uitvoer van lijsten! Door in dit veld een naam in te voeren of door met de knop [...] een selectiedialoogvenster te openen, kunt u een ander grafisch uitvoerformulier gebruiken dan het formulier dat standaard in dit veld wordt weergegeven. Hierdoor kunt u snel een volledige materiaallijst en vervolgens een lijst met reserveonderdelen met het nieuwe formulier uitvoeren. Standaard staat hier het formulier dat u hebt ingesteld in de parameters voor de materiaallijstenuitvoer (menupad Parameters > Uitvoerpara198
meters in de module van de lijstuitvoer). Voor de lijstuitvoer zijn grafische formulieren beschikbaar met de volgende extensies: Formuliertype Grafisch formulier
Lijsttype Materiaallijst
Extensie
Bestellijst
*.SKU
Onderdelenlijst
*.SKP
Artikellijst
*.SKO
Fabrikanten/leverancierslijst
*.SKO
Opmerking
*.SKO
geen parameterrecord-element
Houd er rekening mee dat bij de grafische pagina-uitvoer van artikellijsten en fabrikanten-/leverancierslijsten het grafische formulier voor de materiaallijstenuitvoer (*.SKO) wordt gebruikt. Bouwgroepenweergave: Met deze vervolgkeuzelijst geeft u aan of de bestaande bouwgroepen als bouwgroepnaam moeten worden uitgevoerd, of dat deze moeten worden ontbonden in de afzonderlijke artikelen. Uitvoertype: Deze vervolgkeuzelijst is alleen beschikbaar voor de grafische paginauitvoer! Hier bepaalt u hoe de betreffende lijst moet worden uitgevoerd. U kunt kiezen uit de volgende opties: – Totale uitvoer: Met deze instelling voert u lijsten uit die betrekking hebben op het totale project. – Groepspecifiek: Met deze instelling voert u lijsten uit die betrekking hebben op de groepscode. – Groep-/plaatsspecifiek: Met deze instelling voert u lijsten uit die betrekking hebben op de groepscode en op de plaatscode. – Plaatsspecifiek: Met deze instelling voert u lijsten uit die betrekking hebben op de plaatscode. Sorteren op: Bij de printuitvoer en de grafische pagina-uitvoer kunt u de lijst op verschillende criteria sorteren. – – – – – –
Geen sortering Artikelnummer Leveranciersafkorting Fabrikantafkorting ODC Inbouwplaats.
199
Gebruikershandboek II EPLAN 5.60
Wanneer u het sorteercriterium ODC kiest, wordt er gesorteerd op de ODC-indeling die in de projectspecifieke parameters is ingesteld. Van: Alleen beschikbaar bij de printuitvoer en de grafische pagina-uitvoer van bestellijsten! Hier voert u het bestel-/artikelnummer in vanaf waar de bestellijst moet worden gesorteerd. Tot: Alleen beschikbaar bij de printuitvoer en de grafische pagina-uitvoer van bestellijsten! Hier voert u het bestel-/artikelnummer in tot waar de bestellijst moet worden gesorteerd. Leveranciersafkorting: Alleen beschikbaar bij de printuitvoer en de grafische pagina-uitvoer van bestellijsten! U kunt bij de uitvoer van bestellijsten ook de afkorting van de leverancier instellen. Hier voert u dus de leveranciersafkorting in. Met de knop [...] opent u een selectiedialoogvenster met alle opgeslagen leveranciersafkortingen. [Volgende]: Alleen beschikbaar bij de printuitvoer en de grafische pagina-uitvoer van materiaallijsten, onderdelenlijsten en bestellijsten! Met deze knop opent u een tweede dialoogvenster waarin u filterteksten kunt opgeven (zie ook de volgende veldbeschrijving en de paragraaf "Filters voor de uitvoer gebruiken"). Functiegroep tot Groeps- en plaatscode: Alleen beschikbaar in het tweede deel van het dialoogvenster bij de printuitvoer en de grafische pagina-uitvoer van materiaallijsten, onderdelenlijsten en bestellijsten! In deze velden kunt u filterteksten invoeren waarmee u de lijstuitvoer verder kunt beperken. Als filtertekst gebruikt u de tekst die u bij de artikelselectie in het symbooleigenschappendialoogvenster (tabblad Artikel) in de cellen van de artikeldatabank hebt ingevoerd. Alleen / Niet: Alleen beschikbaar in het tweede deel van het dialoogvenster bij de printuitvoer en de grafische pagina-uitvoer van materiaallijsten, onderdelenlijsten en bestellijsten! Met deze opties kunt u aangeven of de gefilterde elementen uitgevoerd of onderdrukt moeten worden. Meer informatie over de filtermogelijkheden vindt u in de volgende paragraaf "Filters voor de uitvoer gebruiken". [Vorige]: Alleen beschikbaar in het tweede deel van het dialoogvenster bij de printuitvoer en de grafische pagina-uitvoer van materiaallijsten, onderdelenlijsten en bestellijsten! Met deze knop gaat u terug naar het eerste deel van het dialoogvenster. 200
[Voltooien]: Alleen beschikbaar in het tweede deel van het dialoogvenster bij de printuitvoer en de grafische pagina-uitvoer van materiaallijsten, onderdelenlijsten en bestellijsten! Met deze knop bevestigt u de instellingen die u in het eerste en het tweede deel van het dialoogvenster hebt aangebracht. Hierna begint het uitvoeren van de lijsten
Filters voor de uitvoer gebruiken Bij materiaallijsten, onderdelenlijsten en bestellijsten kunt u de lijstuitvoer verder beperken door voor bepaalde artikeleigenschappen filterteksten op te geven . De betreffende velden bevinden zich in het tweede deel van de uitvoerdialoogvensters:
• • • • • • • • • •
Functiegroep Deeltype Reserveonderdeel Slijtagedeel Levensduur Onderhoudsinterval Belastingswaarde Aanschaf/gebruik Kenletter Groeps- en plaatscodes (bij NEN-projecten).
Voor elke filterveld moet u de optie Alleen of Niet selecteren. De opties hebben de volgende betekenis: Alleen: Er worden alleen elementen uitgevoerd die aan het filter voldoen Niet: Er worden alleen elementen uitgevoerd die niet aan het filter voldoen Bij het invoeren van de zoektekst mag het jokerteken * worden gebruikt. * staat dan voor een tekenreeks van willekeurige lengte en kan aan het eind (bijv. tekst*), aan het begin (bijv. *tekst) of aan het begin en aan het eind (bijv. *tekst*) van de filtertekst staan. In het filterveld Functiegroep staat de tekst: A*. Het keuzerondje Alleen is geactiveerd. Bij de lijstuitvoer worden dan alleen die functiegroepen in acht genomen, die beginnen met de letter A. Door diverse filterteksten gelijktijdig in meerdere filtervelden in te voeren, kunt u een zeer specifieke uitvoer bereiken.
201
Gebruikershandboek II EPLAN 5.60
Het filterveld Kenletter bevat de invoer "F*" en het veld Groeps- en plaatscode de invoer "+PLAATS3". Voor beide filtervelden is het keuzerondje Alleen geactiveerd. Bij de lijstuitvoer worden dan alle zekeringselementen uitgevoerd die zich bevinden op projectpagina's met de plaatscode PLAATS3. Opmerkingen:
• Bij het invoeren van de filterteksten wordt er onderscheid gemaakt tussen hoofdletters en kleine letters. • Bij de filterteksten voor groeps- en plaatscodes kunt u een groepscode (bijv. =GROEP1), een plaatscode (bijv. +PLAATS2) of beide (bijv. =GROEP1+PLAATS2) invoeren. Bovendien kunt u filterteksten ook combineren. Wanneer u tegelijkertijd op twee codes wilt filteren, moeten u deze bij het invoeren door een komma scheiden (bijv. =GROEP1+PLAATS2, =GROEP2+PLAATS3).
Bijzonderheden bij de uitvoerinstellingen van artikellijsten Met behulp van het lijsttype Artikellijst kunt u de stamgegevens van het artikelbeheer in de vorm van een lijst uitvoeren. Houd er rekening mee dat bij de grafische uitvoer van artikellijsten nieuwe projectpagina's als pagina's van het type materiaallijst worden gemaakt. Daardoor worden materiaallijstpagina's die reeds in het project voorkomen, overschreven. Bovendien worden pagina's met artikelgegevens die aanvankelijk als lijsten voor een project waren gemaakt, overschreven door materiaallijsten die op een later tijdstip worden uitgevoerd. Daarom raden wij u aan om de artikellijsten in een apart project op te slaan. Daartoe kunt u in het uitvoerdialoogvenster het veld Documentatieproject gebruiken. In het groepsveld Artikel kunt u verschillende selectie- en filtercriteria opgeven, waarmee u de uitvoer van de artikelstamgegevens kunt beïnvloeden: Onderdelen, schakelkasten, kabels, bouwgroepen: Bij artikellijsten moet u aangeven uit welke databanken de artikelgegevens moeten worden gebruikt - onderdelen, schakelkasten, kabels en/of bouwgroepen. Activeer de desbetreffende selectievakjes. Sortering: In deze vervolgkeuzelijst kunt u de volgende criteria opgeven waarop de artikelstamgegevens gesorteerd moeten worden: – Artikelnummer – Fabrikantafkorting 202
– Leveranciersafkorting. Van artikel / Tot artikel: In deze velden kunt u het artikelbereik voor de lijstuitvoer beperken. U kunt bijvoorbeeld alle artikelen uitvoeren die met een "A" beginnen. Voer daartoe in de velden Van artikel / Tot artikel de tekst "A*" in.
Bijzonderheden bij /leverancierslijsten
de
uitvoer
van
fabrikanten-
Met behulp van het lijsttype Fabrikanten-/leverancierslijst kunt u de fabrikanten-, leveranciers- en klantenstamgegevens van het artikelbeheer in de vorm van een lijst uitvoeren. Houd er rekening mee dat bij de grafische uitvoer van fabrikanten/leverancierslijsten nieuwe projectpagina's als pagina's van het type materiaallijst worden gemaakt. Daardoor worden materiaallijstpagina's die reeds in het project voorkomen, overschreven. Bovendien worden pagina's met fabrikanten-/leverancierslijsten die aanvankelijk als lijsten voor een project waren gemaakt, overschreven door materiaallijsten die op een later tijdstip worden uitgevoerd. Daarom raden wij u aan om de fabrikanten-/leverancierslijsten in een apart project op te slaan. Daartoe kunt u in het uitvoerdialoogvenster het veld Documentatieproject gebruiken. In de groepsvelden Fabrikanten/leveranciers en Klanten zijn verschillende filtermogelijkheden beschikbaar waarmee u de uitvoer van fabrikanten-, leveranciers- en klantenstamgegevens kunt beïnvloeden: Fabrikanten-/leverancierstamgegevens / Klantenstamgegevens: Met deze selectievakjes kunt u de uitvoer beperken tot een bepaald stamgegevenstype. Wanneer beide selectievakjes geactiveerd zijn, worden zowel de stamgegevens van de fabrikanten/leveranciers uitgevoerd, als ook de stamgegevens van de klanten. Van afkorting / Tot afkorting: In deze velden kunt u een bereik voor de afkortingen invoeren waardoor de uitvoer van fabrikanten-/leveranciers- en/of klantenstamgegevens verder wordt beperkt. U mag hierbij jokertekens gebruiken. U wilt een lijst uitvoeren van alle fabrikantenstamgegevens waarvan de afkortingen beginnen met een "S" en eindigen met een "Z". Voer hiertoe in het veld Van afkorting S* in en in het veld Tot afkorting Z*.
5.2.2.2
Uitvoergegevens definiëren Wanneer u artikelspecifieke lijsten voor het eerst als grafische pagina's in het actuele project uitvoert, wordt u gevraagd om de uitvoergegevens die 203
Gebruikershandboek II EPLAN 5.60
op de uit te voeren grafische pagina's worden weergegeven, te bevestigen of te corrigeren. Hiertoe wordt het dialoogvenster Grafische uitvoergegevens geopend. In dit dialoogvenster kunt u de uitvoer van de grafische pagina's naar het actuele of naar een ander project sturen. Verder kunt u de naam van de engineer en/of de actuele datum wijzigen. Deze gewijzigde gegevens worden weergegeven in het dialoogvenster Paginaeigenschappen bewerken van de grafische bewerking, waarbij de gewijzigde datum wordt weergegeven in het veld Wijzigingsdatum handmatig.
U kunt deze uitvoergegevens voor of na het genereren van de lijsten bewerken. Kies daartoe in het menu Bewerken van de lijstuitvoer de menuoptie Uitvoergegevens en vervolgens de lijst waarvan u de uitvoergegevens wilt wijzigen. Ook in dit geval wordt het dialoogvenster Grafische uitvoergegevens weergegeven. Opdat wijzigingen die naderhand zijn aangebracht, worden overgenomen in de projectpagina's, moet u de lijsten opnieuw genereren.
5.2.2.3
Artikelspecifieke lijsten in de paginahiërarchie van het project rangschikken Nadat u de lijstspecifieke uitvoerinstellingen voor de grafische paginauitvoer hebt aangebracht en de uitvoergegevens (alleen bij de eerste lijstuitvoer) hebt gewijzigd, moet u aangeven op welke plaats in het project de lijst moet worden gerangschikt. Hiertoe wordt het dialoogvenster Grafische uitvoer van de ...lijst geopend.
204
Wanneer uw uitvoerproject een NEN-project is, of een project met een paginanummering volgens KKS, moet u hier de groeps- en/of plaatscode of de KKS-code opgeven. Wanneer u nieuwe NEN-codes hebt ingevoerd, wordt het bekende dialoogvenster voor de positionering van de codes geopend (zie paragraaf "Nieuwe NEN-codes positioneren" in het gebruikershandboek I). Het paginaoverzicht dat in het uitvoerdialoogvenster wordt weergegeven, geeft aan waar u de uit te voeren lijst in de paginahiërarchie van het project kunt rangschikken. In het groepsveld Pagina-uitvoer kunt u de rangschikking als volgt beïnvloeden: Altijd afvragen: Wanneer u deze optie kiest, verschijnt het dialoogvenster Grafische uitvoer waarin u het paginanummer opgeeft waarmee de lijstuitvoer moet beginnen. Met behulp van het paginaoverzicht kunt u mogelijke lege ruimtes in het project ontdekken. Wanneer het actuele project een NEN-project is en u daarvoor in het dialoogvenster Grafische uitvoer van de ...lijst een bepaalde groeps- en/of plaatscode hebt geselecteerd, verschijnt alleen deze tak in de boomweergave van het paginaoverzicht. Volgens volgende instelling: Met deze optie kunt u de lijstuitvoer automatisch laten verlopen. Daarbij kunt u de volgende velden bewerken:
205
Gebruikershandboek II EPLAN 5.60
Aantal lege pagina's: In dit spinveld geeft u op hoeveel pagina's vrij moeten blijven tussen de laatst uitgevoerde pagina en de lijst die u wilt rangschikken. Afronden op pagina: In dit invoerveld bepaalt u op welk veelvoud van het hier ingevoerde getal tot aan de volgende vrije pagina bij de lijstuitvoer moet worden afgerond. Voorbeeld 1: De laatste toegewezen pagina is de pagina met het nummer 18. U wilt een materiaallijst uitvoeren en kiest de volgende instellingen: "0" voor Aantal lege pagina's "10" voor Afronden op pagina Resultaat: De materiaallijst wordt uitgevoerd vanaf pagina 20. Voorbeeld 2: De laatste toegewezen pagina is de pagina met het nummer 47. U wilt een materiaallijst uitvoeren en kiest de volgende instellingen: "4" voor Aantal lege pagina's "10" voor Afronden op pagina Resultaat: De materiaallijst wordt nu uitgevoerd vanaf pagina 60. De maximale waarde voor Aantal lege pagina's is "9999". Deze waarde geldt ook voor het veld Afronden op pagina. Als deze lijst voor het actuele project reeds eerder is uitgevoerd, start de grafische uitvoer direct en worden de bestaande projectpagina's overschreven.
5.2.2.4
Artikelspecifieke lijsten afdrukken Wanneer u materiaallijsten, bestellijsten, artikellijsten of fabrikantenlijsten wilt afdrukken en u de afdrukspecifieke instellingen hebt aangebracht, wordt het dialoogvenster Afdrukken geopend. Hier kiest u een van de aangegeven uitvoermogelijkheden. De afzonderlijke opties worden beschreven in de paragraaf "Uitvoerformaat voor het afdrukken definiëren" in dit gebruikershandboek.
206
Het kan eventueel noodzakelijk zijn om in de uitvoerparameters de juiste uitvoerformulieren in te stellen (menupad in de materiaallijstenmodule: Parameters > Uitvoerparameters).
5.2.2.5
Artikeltoekenning controleren Wanneer uw project zowel enkellijnige als meerlijnige schemapagina's bevat, is het mogelijk dat u voor een en hetzelfde onderdeel in beide weergaven artikelnummers hebt toegekend. Dit kan automatisch worden gecontroleerd voordat u de lijsten uitvoert. Artikel > Lijsten uitvoeren > Uitvoeren> Controle
Kies daartoe de menuoptie Controle in het menu Uitvoeren. Vervolgens wordt de controleprocedure gestart. Wanneer het programma een artikel vindt dat twee keer of vaker is toegekend, verschijnt er een melding. Daarbij maakt het niet uit of u aan het onderdeel in beide weergaven dezelfde of verschillende artikelnummers hebt toegekend. In dat geval worden alleen de artikelnummers in acht genomen die in de meerlijnige weergave zijn toegekend. Onderdelen waarbij het artikel twee keer of vaker is toegekend, worden vervolgens in het meldingenbeheer weergegeven. Hier kunt u ook de pagina's in het project terugvinden waarop de desbetreffende onderdelen zich bevinden. In de module "Lijsten uitvoeren" opent u het dialoogvenster van het meldingenbeheer via het menupad Extra > Meldingen. Om de dubbele (of meervoudige) artikeltoekenning ongedaan te maken, moet 207
Gebruikershandboek II EPLAN 5.60
u de artikeltoekenning voor het onderdeel in een van de weergaven handmatig verwijderen. Er vindt ook een controle op dubbele (meervoudige) artikeltoekenning plaats tijdens de eigenlijke lijstuitvoer. Wanneer er een artikel wordt gevonden dat twee keer of vaker is toegekend, verschijnt er eveneens een melding.
5.2.3
Lijstuitvoer bewerken Artikel Lijsten uitvoeren > Bewerken
In dezelfde module waarin u de lijsten uitvoert, kunt u de lijsten ook bewerken, of instellingen aanbrengen die de optische weergave van deze lijsten beïnvloeden. Via het menu Bewerken kunt u de volgende acties uitvoeren:
• Coördinaten voor de lijstuitvoer instellen • Uitvoergegevens definiëren")
bewerken
(zie
paragraaf
"Uitvoergegevens
• Artikelspecifieke lijsten verwijderen • Lijstuitvoer actualiseren.
5.2.3.1
Coördinaten voor de lijstuitvoer instellen Artikel > Lijsten uitvoeren > Bewerken > Coördinaten > ...
U kunt de optische weergave van de formulierbestanden bewerken die voor de lijstuitvoer worden gebruikt. Dit is echter alleen mogelijk voor de lijsttypen "Materiaallijst", "Onderdelenlijst" en "Bestellijst". Kies hiertoe de menuoptie Bewerken > Coördinaten en het desbetreffende lijsttype. U wordt dan eerst gevraagd een plotformulier te selecteren. Het selectievenster is zo ingesteld dat alleen formulierbestanden worden weergegeven die overeenstemmen met het desbetreffende lijsttype. Vervolgens verschijnt er een dialoogvenster waarin u de positie van de speciale teksten op het plotformulier kunt aangeven.
208
Hierna worden belangrijkste velden van het venster ...coördinaten beschreven. Grafisch formulier: De naam van het grafisch formulier dat u in het vorige dialoogvenster hebt geselecteerd, wordt in dit veld weergegeven. U kunt dit veld niet bewerken. Begeleidende tekst: De begeleidende tekst naast het veld Grafisch formulier is louter informatief en heeft geen invloed op de grafische uitvoer. Deze tekst is afkomstig uit het veld "Paginakopnaam" van het formulier en wordt weergegeven bij de formulierselectie. Formulieruitlijning (bij materiaal- en bestellijsten): Met de coördinaten definieert u de posities van het eerste record van de materiaallijst. Via de vervolgkeuzelijst bepaalt u de richting van de daaropvolgende recordposities (het kenmerk komt overeen met de hoek van teksten). Deze parameter wordt niet gebruikt bij de onderdelenlijst. Deze kan alleen met kenmerk 0 worden uitgevoerd. 209
Gebruikershandboek II EPLAN 5.60
Aantal/afstand regels In het veld "Aantal regels" bepaalt u het aantal records dat per pagina kan worden uitgevoerd. In het tweede veld bepaalt u de regelafstand tussen de afzonderlijke records. U moet de afstand in 1/10 mm invoeren. X-coördinaat / Y-coördinaat: De coördinaatwaarden bepalen de eerste positie van de uitvoergegevens. Het referentiepunt van de coördinaten bevindt zich aan de linkerbovenkant van het plotkader. Voer in dit vak de horizontale of de verticale afstand in 1/10 mm in. Dit is de afstand die ligt tussen het referentiepunt en het punt waar de tekst moet worden ingevoegd. De knop die hierna wordt beschreven, is ook gerelateerd aan de instelling van de coördinaten: [Verplaatsen]: Met deze knop kunt u alle X- en Y-coördinaten in één keer verplaatsen. Voer de gewenste waarden in de velden "X" en "Y" van het dialoogvenster "Alle coördinaten verplaatsen" in. Stijl: Dit veld bevat een tekenreeks waaruit u de ingestelde tekengrootte, de teksthoek en de tekstuitlijning voor de desbetreffende speciale teksten kunt afleiden. Wanneer bijvoorbeeld in het veld "Stijl" naast de speciale tekst "Functietekst" de aanduiding "2L90" is ingevoerd, heeft dit de volgende betekenis: Het eerste teken, een cijfer, geeft de tekengrootte aan. "2" staat hier voor de tekengrootte 1,8 mm. Het tweede teken, een letter, geeft de uitlijning van de speciale tekst weer. "L" staat daarbij voor "Links uitgelijnd". De volgende tekens, allemaal cijfers, geven de hoek van de speciale tekst aan. "90" staat in dit voorbeeld voor 90°. Via de hierna beschreven knop kunt u de stijlspecifieke gegevens wijzigen. [Selectie]: Via deze knop kunt u de stijl- en teksteigenschappen in het desbetreffende formulier wijzigen. Er wordt dan een selectiedialoogvenster geopend waarin u de tekengrootte, de tekstuitlijning en de teksthoek opnieuw kunt definiëren. De waarden die u hier kunt selecteren hebben betrekking op het papierformaat DIN A3. Lengte (bij materiaal- en bestellijsten): Voer hier het maximale aantal tekens in dat in uw formulier voor de tekst is toegestaan. Is de invoer >0 dan worden langere teksten bij de grafische uitvoer afgekapt. Daardoor worden andere velden in het formulier niet 210
overschreven. Bij de overname uit het formulier wordt gebruik gemaakt van het ingevoerde cijfer of van de lengte van de ingevoerde tekst, als de tekst uit minstens 20 tekens bestaat. Paginakopnaam van de uitvoerpagina's: Bij de grafische uitvoer van materiaallijsten, onderdelenlijsten en bestellijsten is het mogelijk om in de formulierdefinitie een paginakopnaam aan te geven. Speciaal tekstnummer: In dit veld (dat u niet kunt bewerken) wordt het nummer van de desbetreffende speciale tekst weergegeven. [Voorbeeld]: Wanneer u op deze knop klikt, wordt er een voorbeeldvenster geopend waarin de positie, de tekstgrootte, de teksthoek en de tekstuitlijning van de speciale teksten in het plotformulier vooraf wordt weergegeven. Met de knoppen
en
kunt u het voorbeeld vergroten of verkleinen.
Bijzonderheden bij onderdelenlijsten De volgende velden zijn alleen relevant voor onderdelenlijsten: Afstand kruisverwijzingen: Bepaalt de zijdelingse afstand van de kruisverwijzingen. Is de waarde "0", dan worden de kruisverwijzingen met variabele lengte achter elkaar uitgevoerd. Daarmee komt de uitvoer van de kruisverwijzingsafbeeldingen te vervallen. Bij de overname uit het formulier wordt de afstand als volgt berekend: X-coördinaat 884 min Xcoördinaat 838 (kruisverwijzing). Einde kruisverwijzingen: Bepaalt het einde van de kruisverwijzingen in X-richting. Als u geen waarde invoert, komt de uitvoer onder elkaar te staan. Bij overname uit het formulier wordt de X-coördinaat van speciale tekst 885 gebruikt. Deze waarde moet u rechts uitgelijnd invoeren. Afstand tekstinvoeren: Bepaalt de regelafstand van de tekstregels als er geen nieuwe tekening moet worden uitgevoerd. Bij de overname uit het formulier wordt de afstand als volgt berekend: Y-coördinaat 882 min Y-coördinaat 801 (ODC). Afstand grafisch: Bepaalt de afstand van de grafische symbolen. Bij de overname uit het formulier wordt de afstand als volgt berekend: Y-coördinaat 883 min Ycoördinaat 831 (symbool).
211
Gebruikershandboek II EPLAN 5.60
Onderste grenswaarde: Bepaalt de laatste invoer voor teksten en tekeningen. Bij overname uit het formulier wordt de Y-coördinaat van speciale tekst 881 gebruikt. Kolomafstand: Bepaalt de zijdelingse afstand van de twee kolommen. Wanneer de waarde "0" is, wordt er in één kolom uitgevoerd. Bij de overname uit het formulier wordt de afstand als volgt berekend: X-coördinaat 880 min Xcoördinaat 881 (grenswaarde).
5.2.3.2
Artikelspecifieke lijsten verwijderen Artikel > Lijsten uitvoeren > Bewerken > Verwijderen > …lijst
Via het menupad Bewerken > Verwijderen van de module Lijstuitvoer kunt u de lijsten die in het actuele project als grafische pagina's zijn uitgevoerd weer verwijderen. In het vervolgmenu bepaalt u welke lijsten moeten worden verwijderd (materiaallijst, artikellijst, fabrikanten/leverancierslijst, onderdelenlijst of bestellijst). Daarbij wordt er een specifiek verwijderdialoogvenster geopend. Wanneer u materiaallijsten verwijdert, verschijnt het dialoogvenster Grafische pagina's met materiaallijsten verwijderen.
212
In het betreffende verwijderdialoogvenster worden alle uitgevoerde lijsten in een paginaoverzicht weergegeven. Wanneer u voor de lijstuitvoer een parameterrecord hebt gedefinieerd (alleen mogelijk bij materiaallijsten, artikellijsten, onderdelenlijsten of bestellijsten), wordt de naam daarvan bij de eerste uitgevoerde lijstenpagina in de boomweergave van het paginaoverzicht weergegeven. In de vervolgkeuzelijst onder in het dialoogvenster kunt u de weergave van het paginaoverzicht beperken door een bepaald parameterrecord te selecteren. Er worden dan alleen nog die lijsten weergegeven die u met het geselecteerde parameterrecord hebt uitgevoerd. Wanneer u de optie Alle parameterrecords hebt geselecteerd, worden alle lijsten in het paginaoverzicht weergegeven, ongeacht met welk parameterrecord deze zijn gemaakt. Om de gewenste lijsten te verwijderen, markeert u deze in de boomstructuur en klikt u op [OK]. Om alle lijsten te verwijderen, kiest u de optie Alle parameterrecords, klikt u op het paginaoverzicht en vervolgens op [OK]. Wanneer u alle grafische pagina's voor een lijsttype hebt verwijderd en de desbetreffende menuoptie opnieuw oproept, verschijnt de melding dat er geen grafische pagina's meer beschikbaar zijn. Opmerkingen:
• Verwijdert u pagina's midden in het project, dan ontstaat er een hiaat in de paginanummering. • Houd er rekening mee dat artikellijsten, fabrikantenlijsten, leverancierslijsten en klantenlijsten bij de grafische uitvoer als pagina's van het type "materiaallijst" worden uitgevoerd. Daarbij worden de materiaallijsten die eventueel in het project voorkomen, overschreven. Daarom raden wij u aan om deze lijsten in een apart documentatieproject op te slaan. Artikellijsten, fabrikantenlijsten, leverancierslijsten of klantenlijsten die u per ongeluk naar uw actuele project hebt uitgevoerd, kunnen weer worden verwijderd via het menupad Bewerken > Verwijderen > Materiaallijst.
5.2.3.3
Lijstuitvoer actualiseren Artikel > Lijsten uitvoeren > Bewerken > Actualiseren
Wanneer u reeds materiaallijsten, onderdelenlijsten of bestellijsten als grafische pagina hebt uitgevoerd en de artikelgegevens naderhand in het schema wilt wijzigen, kunt u de uitvoergegevens van de lijsten eenvoudig actualiseren. Kies daartoe in de lijstuitvoer het menupad Bewerken > Actualiseren. De functie wordt direct uitgevoerd. Aan de hand van mel213
Gebruikershandboek II EPLAN 5.60
dingen en voortgangsbalken wordt u geïnformeerd over de actuele stand van het actualiseringsproces.
5.3
Stamgegevens met andere programma's uitwisselen De export- en importfuncties worden gebruikt om gegevens en prijzen via een tussenbestand rechtstreeks in de databank te schrijven of uit een databank te lezen, zodat deze systeemondersteund onderhouden kunnen worden. De gegevensuitwisseling tussen de verschillende systemen vindt dus plaats via een uniform bestandsformaat. In de onderstaande paragrafen worden de volgende onderwerpen nader toegelicht:
• Stamgegevens exporteren • Stamgegevens importeren.
5.3.1
Stamgegevens exporteren De export van artikelstamgegevens vindt plaats via een bestand. Dit bestand kan verschillende formaten hebben (bijv. ASCII, ANSI). Het exportbestand kan met een editor worden bewerkt, in een ander programma (bijvoorbeeld Microsoft Excel) worden geïmporteerd of via de importfunctie van het artikelbeheer weer in EPLAN worden ingelezen. U kunt de stamgegevens bijvoorbeeld exporteren via een menuoptie van het artikelbeheer. Dit wordt in de volgende paragraaf behandeld. Bovendien kunt u de artikelstamgegevens ook via de lijstuitvoer als bestand uitvoeren. De uitvoer van artikellijsten wordt besproken in de paragraaf "Lijsten grafisch of naar een bestand uitvoeren" in dit hoofdstuk. Voor de export via de lijstuitvoer moet u speciale printformulieren maken. Bij EPLAN wordt bijvoorbeeld het formulier EXCEL1.STK geleverd, waarmee artikelgegevens geëxporteerd kunnen worden en in het programma Microsoft Excel kunnen worden ingelezen. Bij de export met dit formulier worden de afzonderlijke gegevensvelden door een Tab gescheiden. Het inlezen van een exportbestand in het programma Microsoft Excel gebeurt op dezelfde wijze als het inlezen van relaisdefinitiegegevens (zie paragraaf "Relaisdefinitiebestanden in het ASCII-formaat bewerken" in het hoofdstuk "Relaisgegevens verwerken" van het gebruikershandboek II).
214
5.3.1.1
Stamgegevens uit het artikelbeheer exporteren Artikel > Beheer > Gegevensuitwisseling > Export
In het artikelbeheer vindt de export plaats via de menuoptie Export in het menu Gegevensuitwisseling. Nadat u deze menuoptie hebt geselecteerd, verschijnt er een vervolgdialoogvenster.
Gegevenstype: In dit dialoogvenster bepaalt u eerst welke databank van het artikelbeheer geëxporteerd moet worden. Activeer daartoe de desbetreffende selectievakjes in het groepsveld "Gegevenstype. Wanneer u op de knop [Alle] klikt, worden alle selectievakjes in het groepsveld "Elektrotechniek" in één keer geactiveerd. Scheidingstekens: Bepaal in dit groepsveld welk scheidingsteken voor de te exporteren gegevens moet worden gebruikt. De volgende mogelijkheden zijn beschikbaar: – Tab: Wanneer u deze optie activeert, worden het kenmerk en de inhoud van een databankveld in het doelbestand door een Tab-teken gescheiden. 215
Gebruikershandboek II EPLAN 5.60
Een kenmerk is gewoonlijk een getal van drie cijfers dat het databankveld nader omschrijft. Meer informatie over de kenmerken vindt u in de paragraaf "Import-/exportkenmerken (Artikelbeheer)" van het systeemhandboek. – Spatie: Wanneer u deze optie activeert, wordt het kenmerk en de inhoud van een databankveld door een spatie gescheiden. Formaat: Met de opties van dit groepsveld bepaalt u het formaat van de te exporteren gegevens. De volgende mogelijkheden zijn beschikbaar: – Ansi: De export vindt plaats in het ANSI-tekensetformaat (Windowstekenset). – ASCII: Het doelbestand wordt als ASCII-bestand in het EPLANinterne OEM-formaat (DOS-tekenset) geëxporteerd. Wanneer u later de stamgegevens importeert, of deze inleest in een ander programma (bijv. Microsoft Excel) moet u erop letten in welk formaat het bestand is gemaakt. Naam van het doelbestand: In dit veld geeft u de bestandsnaam en de directory voor het te exporteren bestand op. U kunt de directory, de bestandsnaam en de bestandsextensie zelf bepalen. U kunt de naam of de directory ook selecteren met de knop [...]. Exportprogramma: Voer in dit veld alleen de naam van een programma in indien de artikelstamgegevens met behulp van een extern programma moeten worden geëxporteerd (bijvoorbeeld om een doelbestand in een speciaal formaat te genereren). Nadat u hebt bevestigd met [OK], wordt het doelbestand gegenereerd. Dit bestand is als volgt opgebouwd: naast de gegevenskop, met bijvoorbeeld de bestandsnaam en de directory, bestaat het bestand uit twee kolommen. In de linker kolom staan de bovengenoemde kenmerken, in de rechter kolom staat de inhoud van de velden.
5.3.2
Stamgegevens importeren Artikel > Beheer > Gegevensuitwisseling > Import
In het menu Gegevensuitwisseling van het EPLAN-artikelbeheer kunnen artikelstamgegevens op verschillende manieren worden geïmporteerd:
• EPPS 4.11 • dBase 216
• ASCII algemeen • ECAD Parts-Lib • EPLAN Compact V5.0 • EPLAN - ASCII-formaat. In deze paragraaf vindt u algemene informatie over het importeren van stamgegevens. Meer informatie over de belangrijkste importfuncties vindt u in de volgende paragrafen. Voordat u gegevens gaat importeren, moet u een backup maken van de bestaande stamgegevens. Hierbij moeten de bestanden van de artikeldatabanken (EPLC*.DAT en EPLC*.IDX) worden opgeslagen. Meer informatie over deze bestanden vindt u in de paragraaf "Structuur van de artikeldatabank" in dit hoofdstuk. In alle importdialoogvensters (behalve bij de import uit EPLAN Compact versie 5.0) kunt u kiezen uit de volgende importopties:
• Bestaande artikelgegevens actualiseren en nieuwe toevoegen • Alleen bestaande artikelgegevens actualiseren • Alleen nieuwe artikelgegevens toevoegen. Met deze opties kunt u de voorwaarden voor de import van artikelstamgegevens nader specificeren. Artikel > Beheer > Gegevensuitwisseling > Import > Meldingen
Wanneer er bij het importeren van stamgegevens foutmeldingen zijn opgetreden, kunt u deze in hetzelfde menu via het menupad Meldingen > Weergeven bekijken. Een melding wordt bijvoorbeeld geproduceerd wanneer een gegevensveld van het te importeren record een grotere lengte heeft dan het corresponderende EPLAN-veld. De gegevensinhoud wordt in dat geval afgekapt of afgerond (bijv. voor de velden "Breedte" en "Hoogte" van de technische waarden). Wanneer er meer dan 50 meldingen optreden, verschijnt er een controlevraag en kunt u beslissen of de importprocedure moet worden voortgezet door met [Ja] te bevestigen. Nadat u de meldingen hebt bekeken, kunt u deze afdrukken via de menuoptie Afdrukken.
5.3.2.1
Stamgegevens in het dBase-formaat importeren Artikel > Beheer > Gegevensuitwisseling > Import > dBase
Via de menuoptie dBase kunt u artikelstamgegevens in het dBaseformaat importeren. Bestanden in het dBase-formaat kunnen door verschillende programma's (bijv. Microsoft Excel) worden gemaakt. Ook op 217
Gebruikershandboek II EPLAN 5.60
cd-rom's van bepaalde fabrikanten kunnen artikelgegevens in dBaseformaat zijn opgeslagen. Nadat u het dialoogvenster "Import dBase" hebt opgeroepen, moet u eerst de bestandsnaam en de directory van het te importeren dBasebestand invoeren in het veld "dBase-bestand". U kunt het bestand met de extensie .DBF ook selecteren via de knop [...].
Activeer het selectievakje "Bronbestand is een ANSI-tekst" als het bronbestand het ANSI-formaat (Windows-tekenset) heeft. Als het in te lezen bestand het OEM-formaat (DOS-tekenset) heeft, activeert u dit selectievakje niet. Voer vervolgens de bestandsnaam en de directory van het toekenningsbestand in het veld "Toekenningsbestand" in. De extensie van het bestand kunt u zelf bepalen. U kunt hier ook de naam invoeren van een nog niet bestaand bestand. EPLAN maakt deze dan bij het bewerken van de toekenningslijst. Via de vervolgkeuzelijst van het veld "Artikeltype" bepaalt u voor welke databank of artikelgroep (onderdeel, schakelkast, kabel etc.) de import moet plaatsvinden.
218
Bij het importeren controleert EPLAN of de te importeren artikelen eventueel al in de EPLAN-artikeldatabank voorkomen. Bepaal in de keuzelijst "Vergelijkingsveld" welke gegevensvelden van het bronbestand en de EPLAN-artikeldatabank met elkaar moeten worden vergeleken. U kunt kiezen uit:
• Artikelnummer • Typenummer • Bestelnummer. Deze instelling is nodig voor de importvoorwaarden. Voer vervolgens in het veld "Teken voor decimaalscheiding" het teken in dat als decimaalscheiding wordt gebruikt bij artikelgegevens die moeten worden ingelezen. Punt (".") en komma (",") zijn de toegestane tekens. Bepaal vervolgens nog de importvoorwaarden, door in het groepsveld "Import" een optie te selecteren. U kunt ervoor kiezen om artikelen niet direct in het EPLANartikelbeheer te importeren, maar ze eerst naar een tussenbestand te schrijven. Activeer dan het selectievakje "Alleen converteren naar tussenbestand" en voer de naam van het tussenbestand in. Via de knop [Toekenningslijst] roept u een dialoogvenster op waarin u gegevensvelden van het dBase-bestand kunt toewijzen aan gegevensvelden van de EPLAN-artikeldatabank. Meer informatie over dit dialoogvenster vindt u in de volgende paragraaf "Toekenningslijst bewerken". Het dialoogvenster voor het toekennen van gegevensvelden verschijnt alleen als in het veld "dBase-bestand" een geldig importbestand en in het veld "Toekenningsbestand" een bestandsnaam is ingevoerd. Nadat u hebt bevestigd met [OK], wordt het dBase-bestand geïmporteerd.
5.3.2.2
Toekenningslijst bewerken Bij de import van stamgegevens in het dBase-formaat vindt de toekenning van de dBase-gegevensvelden aan de EPLANartikelgegevensvelden plaats in het dialoogvenster "Definitie van het toekenningsbestand EPLAN / dBase". Hier kunt u een nieuwe toekenningslijst maken of een bestaande toekenningslijst bewerken. Deze lijst wordt opgeslagen in een zogeheten toekenningsbestand, dat u in het vorige dialoogvenster "Import dBase" moet hebben gemaakt of geselecteerd.
219
Gebruikershandboek II EPLAN 5.60
Links in het dialoogvenster bevindt zich een lijst (alfabetisch gerangschikt) met alle EPLAN-artikelvelden. Rechts in het venster bevindt zich de toekenningslijst. Bij een nieuwe toekenningslijst zijn in de tabel alleen waarden opgenomen in de kolom "dBase-veld" en in de kolom "Lengte" rechts daarvan. Welke waarden dat zijn, en hoeveel, hangt af van het bronbestand. Ga nu de velden toekennen. Markeer in de toekenningslijst eerst het gewenste lege gegevensveld in de kolom "EPLAN-veld". Selecteer vervolgens links in het venster het EPLAN-artikelveld en klik op de knop . Het geselecteerde artikelveld wordt verwijderd uit de keuzelijst "EPLAN-veld" en naar rechts verplaatst in het gemarkeerde veld van de toekenningslijst. Een gemarkeerd EPLAN-veld kan ook met 'slepen en neerzetten' vanuit de keuzelijst (links in het venster) worden overgezet naar een willekeurig leeg EPLAN-veld van de toekenningslijst. U hoeft dan niet eerst het rechter EPLAN-veld te markeren. Om een toekenning ongedaan te maken, markeert u het betreffende EPLAN-veld in de toekenningslijst. U kunt ook de hele tabelregel markeren. Klik vervolgens op de knop . Het EPLAN-veld wordt uit de toekenningslijst verwijderd en weer (alfabetisch) ingevoegd in de keuzelijst. U kunt ook via 'slepen en neerzetten' een gemarkeerd EPLANveld vanuit de tabel weer terugplaatsen in de lijst. Nadat u op [OK] hebt geklikt, wordt de toekenningslijst opgeslagen in het toekenningsbestand.
220
Opmerkingen:
• Houd er rekening mee dat de inhoud van het dBase-veld wordt afgekapt als de lengte van dit veld groter is dan de lengte van het toegekende EPLAN-veld. • Bij records van fabrikanten kunnen vaak niet alle dBase-velden worden toegekend, omdat er geen overeenkomstige EPLANgegevensvelden zijn. • U kunt de velden van de toekenningstabel niet rechtstreeks bewerken. U kunt dus geen tekst invoeren in de gegevensvelden.
5.3.2.3
Stamgegevens in het algemene ASCII-formaat importeren Artikel > Beheer > Gegevensuitwisseling > Import > ASCII algemeen
Via de menuoptie ASCII algemeen kunt u artikelstamgegevens uit ASCII-bestanden importeren. Deze ASCII-bestanden kunnen door verschillende programma's worden gemaakt (bijv. Microsoft Excel) en dus verschillende formaten hebben. De import wordt gestuurd via een speciaal bestand, dat verderop zal worden besproken.
221
Gebruikershandboek II EPLAN 5.60
Voer in het dialoogvenster "Import ASCII algemeen" eerst de bestandsnaam in en de directory van het bestand dat u wilt importeren. U kunt het bestand, dat u invoert in het veld "Bronbestand (ASCII-bestand)", ook selecteren via de knop [...]. Activeer het selectievakje "Bronbestand is een ANSI-tekst" als het bronbestand het ANSI-formaat (Windows-tekenset) heeft. Als het in te lezen bestand het OEM-formaat (DOS-tekenset) heeft, activeert u dit selectievakje niet. Om artikelgegevens uit een algemeen ASCII-bestand te kunnen importeren, is er een stuurbestand nodig. In dit bestand wordt aangegeven hoe het in te lezen ASCII-bestand is opgebouwd. Voer de bestandsnaam en de directory voor het stuurbestand in het veld "Stuurbestand" in, of selecteer een bestand via de knop [...]. Voor elk formaat van het bronbestand moet er een speciaal stuurbestand zijn gemaakt. Meer informatie hierover vindt u in de volgende paragraaf "Opbouw van het stuurbestand voor de import van stamgegevens". Via de keuzelijst van het veld "Artikeltype" bepaalt u voor welke databank of artikelgroep (onderdeel, schakelkast, kabel etc.) de import moet plaatsvinden. Bij het importeren controleert EPLAN of de te importeren artikelen eventueel al in de EPLAN-artikeldatabank voorkomen. Bepaal in de keuzelijst "Vergelijkingsveld" welke gegevensvelden van het bronbestand en de EPLAN-artikeldatabank met elkaar moeten worden vergeleken. U kunt kiezen uit:
• Artikelnummer • Typenummer • Bestelnummer. Deze instelling is nodig voor de importvoorwaarden. Voer vervolgens in het veld "Teken voor decimaalscheiding" het teken in dat als decimaalscheiding wordt gebruikt bij artikelgegevens die moeten worden ingelezen. Punt (".") en komma (",") zijn de toegestane tekens. Bepaal vervolgens nog de importvoorwaarden, door in het groepsveld "Import" een optie te selecteren. Activeer het selectievakje "Alleen converteren naar tussenbestand" als u de artikelgegevens niet direct wilt importeren in het EPLANartikelbeheer, maar ze eerst naar een tussenbestand wil schrijven. Voer de naam van het tussenbestand in het veld "Tussenbestand" in. Wanneer u op [OK] klikt, worden de stamgegevens uit het bronbestand geïmporteerd.
222
5.3.2.4
Opbouw van het stuurbestand voor de import van stamgegevens De import van stamgegevens via de algemene ASCII-importfunctie wordt gestuurd via een stuurbestand. Dit stuurbestand regelt de overdracht van records aan het EPLAN-artikelbeheer. In dit stuurbestand wordt aangegeven hoe het ASCII-bronbestand is opgebouwd. Voor elk type in te lezen ASCII-gegevens moet u een speciaal stuurbestand maken. Dit kan met elke teksteditor. Een stuurbestand bestaat uit meerdere regels, die de volgende bestanddelen kunnen bevatten:
• Commentaar • Speciaal stuurteken • Velddefinitie. Voor ASCII-bestanden met een vaste lengte wordt een iets andere syntaxis gebruikt dan voor ASCII-bestanden met een variabele lengte. Hierna worden de afzonderlijke bestanddelen van het stuurbestand en hun syntaxis nader beschreven.
Commentaar Als een regel begint met een puntkomma, wordt deze geïnterpreteerd als commentaar. ;dit is een commentaarregel
Speciaal stuurteken De speciale stuurtekens moeten aan het begin van het stuurbestand worden gedefinieerd. Speciaal stuurteken
Betekenis
000
Aantal regels dat aan het begin van het ASCII-bestand moet worden overgeslagen, bijv 000=2. Moet bij 0 regels niet worden aangegeven.
001
Maximale lengte van een regel; noodzakelijk als de regellengte groter is dan 256 (bijv. 001=300).
002
Veldscheidingsteken, staat tussen apostroffen. Is bij de import van ASCII-bestanden met een vaste lengte alleen nodig als velden worden gebruikt zonder de parameter lengte. Bij het importeren van ASCII-bestanden met variabele lengte moet dit speciale stuurteken altijd worden aangegeven (bijv. puntkomma als scheidingsteken: 002=';'). 223
Gebruikershandboek II EPLAN 5.60
004
Formaat van het bronbestand - 0 bij een bronbestand in OEM-formaat (dit is de standaardinstelling) of - 1 bij een bronbestand in ANSI-formaat.
Het begin van een stuurbestand zou er als volgt kunnen uitzien: ; de eerste drie regels van het ASCII-bestand overslaan 000=3 ; het veldscheidingsteken is een komma (,) 000=',' ; het bronbestand heeft het ANSI-formaat 004=1
Velddefinities voor ASCII-bestanden met een vaste lengte Nummer="Tekst"+ [2 Regel!Kolom,Lengte2 ]+"Tekst"+[...
Parameters Nummer
Betekenis Kenmerk voor de import van artikelgegevens. De kenmerken worden weergegeven in het hoofdstuk "Import/exportkenmerken (Artikelbeheer)" van het systeemhandboek.
Tekst
Vast gedefinieerde tekst of uitdrukking; staat tussen aanhalingstekens (optioneel).
2........2
Veldbegrenzing, bijv. aanhalingstekens (optioneel). Als het te verwerken veld veldbegrenzingen heeft, hoeft u alleen nog maar het kolomnummer aan te geven en niet meer de lengte van het veld.
Regel!
Regelnummer, 1-n Hoeft niet te worden aangegeven bij regelnummer 1. Het uitroepteken (!) is het scheidingsteken tussen regel en kolom.
Kolom
Kolomnummer van de eerste letter, 1-n
,Lengte
Hetzij - lengte van de te importeren uitdrukking. of - eindteken van de te importeren uitdrukking. Eindtekens worden tussen apostroffen geplaatst (' '). De komma (,) is het scheidingsteken tussen kolom en lengte.
Stuurbestand voor een ASCII-tekst met vaste lengte ; Recordlengte = 300 tekens 001=300 ; Veldscheidingsteken = spatie
224
002=' ' ; Artikelnummer, "SIE." ; inhoud vanaf kolom 1 met 21 tekens ; maximale lengte van de artikelnummers = 25 101="SIE."+[1,21] ; Typenummer, vanaf kolom 33 tot spatie ; Apostroffen worden onderdrukt 102=["33"] ; Bestelnummer, vanaf regel 1 ; kolom 69 tot apostrof 207=['1!69'] ; Fabrikantafkorting (vaste toekenning) 202="XYZ" ; Inkoopprijs, regel 2, kolom 51 tot spatie 208=[2!51,' '] ; Opmerking, regel 2, kolom 13, 5 tekens lang 212=["2!13,5"] ; Verpakkingseenheid 264=[64,3]
Velddefinities voor ASCII-bestanden met variabele lengte Nummer="Tekst"+[2Regel!#Veld.Kolom,Lengte2]+"Tekst"+[ ...
Velddefinitie Nummer
Betekenis Kenmerk voor de import van artikelgegevens.
Tekst
Vast gedefinieerde tekst of uitdrukking; staat tussen aanhalingstekens (optioneel).
2........2
Veldbegrenzing, bijv. aanhalingstekens (optioneel). Als het te verwerken veld veldbegrenzingen heeft, worden deze door het invoeren van 2...2 niet overgenomen in het record.
Regel!
Regelnummer, 1-n Hoeft niet te worden aangegeven bij regelnummer 1. Het uitroepteken (!) is het scheidingsteken tussen regel en veld.
#Veld.
Veldnummer, 1-n Het #-teken is het kenmerk. De punt (.) is het scheidingsteken tussen veld en kolom.
Kolom
Kolomnummer van de eerste letter, 1-n Moet worden aangegeven als er niet vanaf het eerste teken moet worden geïmporteerd.
,Lengte
Hetzij - lengte van de te importeren uitdrukking. of - eindteken van de te importeren uitdrukking. Eindtekens 225
Gebruikershandboek II EPLAN 5.60
worden tussen apostroffen geplaatst (' '). De komma (,) is het scheidingsteken tussen veld of kolom en lengte. Stuurbestand voor een ASCII-tekst met variabele lengte ; Veldscheidingsteken = puntkomma 002=';' ; Artikelnummer, veld 1 101=[#1] ; Typenummer, "XYZ." en veld 2 zonder apostrof ; Voorbeeld: "Relais629738" 102="XYZ."+["#2"] ; Bestelnummer, regel 1, veld 5, vanaf derde teken 207=['1!#5.3'] ; Inkoopprijs, regel 1 ; veld 3 tot aan de 2 spaties 208=['1!#,' ''] ; Opmerking, regel 2, veld 2, 6 tekens lang 212=["2!#2,6"] ; Bestelnummer 1, regel 3, veld 2 ; vanaf derde teken ; 6 tekens lang 204=["3!2.3,6"]
5.3.2.5
Stamgegevens importeren uit de ECAD-onderdelencatalogus "Parts-Lib" De software TechData® van de firma KONFOTEXT beheert productgegevens van verschillende fabrikanten in het formaat van de "Parts-Lib" (ECAD) - onderdeelnorm. U kunt deze productgegevens selecteren en exporteren naar een bestand met de extensie .VGR. Artikel > Beheer > Gegevensuitwisseling > Import > ECAD Parts-Lib
U kunt artikelstamgegevens importeren uit een bestand met de "PartsLib"-onderdeelnorm door te klikken op me menuoptie "Parts-Lib".
226
Voer in het veld "Bronbestand" van het dialoogvenster "ECAD import Parts-Lib" eerst de bestandsnaam en de directory van het VGR-bestand in. U kunt het bronbestand ook selecteren via de knop [...]. Activeer het selectievakje "Bronbestand is een ANSI-tekst" als het bronbestand het ANSI-formaat (Windows-tekenset) heeft. Als het in te lezen bestand het OEM-formaat (DOS-tekenset) heeft, activeert u dit selectievakje niet. Voer vervolgens de naam en de directory van het configuratiebestand in het veld "Configuratiebestand" in. Het configuratiebestand bepaalt de toekenning van de Parts-Lib-gegevensvelden aan de gegevensvelden van de EPLAN-artikeldatabank. Deze toekenning is noodzakelijk omdat de gegevensvelden een verschillend formaat hebben. Bij EPLAN wordt het standaardconfiguratiebestand ECAD.CFG geleverd. In de kop van dit bestand vindt u meer informatie. Het bestand bevindt zich in de directory \EPLAN4\O\. Ook hier kunt u het bronbestand selecteren via de knop [...]. Bij het importeren controleert EPLAN of de te importeren artikelen eventueel al in de EPLAN-artikeldatabank voorkomen. Bepaal in de keuzelijst "Vergelijkingsveld" welke gegevensvelden van het bronbestand en de EPLAN-artikeldatabank met elkaar moeten worden vergeleken. U kunt kiezen uit:
• Artikelnummer 227
Gebruikershandboek II EPLAN 5.60
• Typenummer • Bestelnummer. Deze instelling is nodig voor de importvoorwaarden. Voer vervolgens in het veld "Teken voor decimaalscheiding" het teken in dat als decimaalscheiding wordt gebruikt bij artikelgegevens die moeten worden ingelezen. Punt (".") en komma (",") zijn de toegestane tekens. Bepaal vervolgens nog de importvoorwaarden, door in het groepsveld "Import" een optie te selecteren. De gegevensvelden van de ECAD-codes zijn langer en kunnen meer tekens bevatten dan de overeenkomstige gegevensvelden van het EPLAN-artikelbeheer. Wanneer u het selectievakje "ECAD-codes opdelen in" activeert, kunt u de ECAD-codes die zijn toegekend aan het EPLAN-gegevensveld "Omschrijving 1" opdelen in meerdere EPLANgegevensvelden. U kunt kiezen uit opdeling in de gegevensvelden "Omschrijving 1", "Omschrijving 2" en "Omschrijving 3" of opdeling in de gegevensvelden "Omschrijving 1", "Omschrijving 2", "Omschrijving 3" en "Opmerking 1". U kunt hiervoor 135 (3 x 45) of 180 (4 x 45) tekens gebruiken. Nadat u hebt bevestigd met [OK] wordt het VGR-bestand geïmporteerd.
5.3.2.6
Stamgegevens in het interne EPLAN - ASCII-formaat importeren Artikel > Beheer > Gegevensuitwisseling > Import > EPLAN ASCII-formaat
Via deze menuoptie kunt u stamgegevens importeren die het interne EPLAN - ASCII-formaat hebben. Intern EPLAN - ASCII-formaat wil zeggen dat de te importeren ASCII-bestanden zijn gemaakt met de exportfunctie van het EPLAN-artikelbeheer en daardoor een bepaalde vaste opbouw hebben. Nadat u het importvenster hebt opgeroepen, voert u eerst de naam en de directory van het ASCII-bestand met de te importeren stamgegevens in het veld "Bronbestand (ASCII-bestand)" in. U kunt het bronbestand ook selecteren via de knop [...]. Bepaal vervolgens in het groepsveld "Import" de importvoorwaarden door één van de opties te selecteren. Voer in het veld "Importprogramma" alleen de naam van een programma in als de artikelstamgegevens met een extern programma moeten worden geïmporteerd.
228
Nadat u hebt bevestigd met [OK], wordt het ASCII-bestand geïmporteerd.
5.4
Anderstalige stamgegevens onderhouden Wilt u bijvoorbeeld voor leveringen naar andere landen omschrijvingen in een andere taal gebruiken, dan kunt u de artikelstamgegevens in verschillende talen maken en bewerken. Via de parameter "Artikeltaalkenmerk" (in het menu Parameters > Valuta / taalkenmerk van het EPLAN-artikelbeheer) stelt u de taal in. Via dit taalkenmerk bepaalt u impliciet de namen van de databankbestanden waarop het artikelbeheer moet teruggrijpen. Meer informatie over de artikelparameters vindt u in de paragraaf "Valuta- en taalkenmerkparameters instellen" in dit hoofdstuk. Nadat u het artikeltaalkenmerk hebt ingesteld, kunt u de stamgegevens van deze taal bewerken. Om het vervaardigen van anderstalige artikelstamgegevens te vereenvoudigen, beschikt EPLAN over een krachtige kopieerfunctie waarmee u elementen uit de artikeldatabanken van een bepaalde taal kunt overnemen in de artikeldatabanken van andere talen. Artikel > Beheer > Gegevensuitwisseling > Andere taal
In het menu Gegevensuitwisseling klikt u op optie Andere taal. In het volgende dialoogvenster bepaalt u de bron- en de doeltaal. Bovendien kunt u hier aangeven dat bij het kopiëren alleen rekening moet wordt gehouden met bepaalde artikeltypen (onderdelen, schakelkasten, kabels en bouwgroepen).
229
Gebruikershandboek II EPLAN 5.60
In de velden "Van artikelnummer" / "Tot artikelnummer" kunt u het artikelnummerbereik instellen (bijv. A* / "Tot artikelnummer: C* Als u voor de artikelnummers geen beperkingen wilt aanbrengen, stelt u beide velden op * in. Bepaal vervolgens de importvoorwaarden voor het kopiëren door één van de volgende opties te markeren: – Bestaande artikelgegevens actualiseren en nieuwe toevoegen: Bij deze optie worden nieuwe artikelen in de databank van de doeltaal gemaakt en de gegevens die reeds in de databank van de doeltaal voorkomen, worden geactualiseerd. – Alleen bestaande artikelgegevens actualiseren: Er worden geen nieuwe artikelen in de artikeldatabanken van de doeltaal gemaakt. Alleen artikelen die reeds in de databanken voorkomen, worden geactualiseerd. 230
– Alleen nieuwe artikelgegevens toevoegen: Er wordt alleen gegevens gekopieerd voor artikelen die nog niet in de databanken van de doeltaal voorkomen. Bovendien kunt u ook afzonderlijke gegevensvelden van databanken kopiëren (bijvoorbeeld typenummer, bestelnummer etc.). Markeer daartoe de desbetreffende selectievakjes in het groepsveld "Actualiseren". Houd er rekening mee dat deze menuoptie alleen de databanken kopieert! Er wordt niet vertaald.
5.5
Ander PPS met EPLAN gebruiken Om artikelstamgegevens te kunnen bewerken en selecteren en om een projectafhankelijke materiaallijst te kunnen vervaardigen, dient u als volgt te werk te gaan: Hulpprogramma's > Parameters > Persoonlijk > Werkparameters > tabblad "Werkparameters 2"
Geef in het parameterprogramma onder "Artikelbeheer" aan dat u voor het artikelbeheer in de grafische bewerking een "Ander PPS" wilt gebruiken. Als u deze instelling selecteert, moet de versie van het andere PPS volledig zijn geïnstalleerd. Zorg er ook voor dat de programmanaam en de directory van het betreffende PPS juist is ingesteld (Hulpprogramma's > Parameters > Persoonlijk > Directory's, tabblad PPS-instellingen). Bepaal hier ook het type aansluiting. Onder "Artikelselectie" kunt u kiezen uit "PPS-programma" en "PPS-COM-Server". Als u de optie "PPS-programma" kiest, moet u de programmanaam invoeren. Als u de optie "PPS-COM-Server" kiest, voert u de naam in het veld "COMServer-Omschrijving" in. Voor de relaiskeuze is momenteel alleen de optie "PPS-programma" beschikbaar. Hier moet ook de programmanaam invoeren. Hulpprogramma's > Parameters > Persoonlijk > Werkparameters > tabblad "Werkparameters 2"
Met de instelling "Lijsten uitvoeren door" geeft u aan welke PPSkoppeling moet worden gebruikt voor materiaallijsten, bestellijsten en onderdelenlijsten. Ook hier kunt u kiezen uit "EPLAN" en "Andere PPS". Als u de optie "Andere PPS" kiest, zorg er dan voor dat de directory's van de betreffende PPS juist zijn ingesteld: U kunt deze instellen via het
231
Gebruikershandboek II EPLAN 5.60
menupad Hulpprogramma's > Parameters > Persoonlijk > Directory's in het groepsveld "Directory's op het tabblad "PPS-instellingen".
Werkwijze vanuit EPLAN Vanuit EPLAN gaat u als volgt te werk: Selecteer het gewenste project en activeer de menuoptie Artikel > Materiaallijstgegevens wijzigen in het EPLAN-hoofdmenu. De module wordt geladen. Uit het menu Materiaallijstgegevens selecteert u de optie Uitlezen. Op deze wijze wordt het materiaallijstenoverdrachtsbestand gemaakt. Het PPS-systeem bewerkt dit overdrachtsbestand dat EPLAN vervolgens kan gebruiken voor de grafische uitvoer. U kunt de grafische pagina's genereren via het menupad Artikel > Lijsten uitvoeren. Daar selecteert u vervolgens de betreffende lijst (materiaallijst, onderdelenlijst, bestellijst) en vervolgens de menuoptie Grafisch. Wanneer u in het schema reeds gedefinieerde artikelen met andere artikelen moet verwisselen of wanneer bijbehorende artikelinformatie zoals functiegroep, deeltype etc. moet worden geactualiseerd, gaat u als volgt te werk: Volg het menupad Artikel > Materiaallijstgegevens wijzigen > Materiaallijstgegevens > Uitlezen. Het PPS bewerkt vervolgens het overdrachtsbestand en verstrekt EPLAN een nieuw overdrachtsbestand met nieuwe artikelinformatie. Deze gewijzigde gegevens kunt u vervolgens actualiseren via Artikel > Materiaallijstgegevens wijzigen > Materiaallijstgegevens > Overnemen in het schema.
232
6
Onderdelen en kabels labelen EPLAN beschikt over diverse modules waarmee u onderdelen en kabels kunt labelen of waarmee u onderdelenlijsten kunt maken. De volgende modules zijn beschikbaar:
• • • • • • • • •
"Standaard labeling" "Alternatieve labeling" "Labeling voor Murr-ACS" "Labeling voor Phoenix" "Labeling voor Sprecher + Schuh" "Labeling voor WAGO" "Labeling voor Weidmüller" "Labeling voor Wieland" "Labeling voor Partex".
In de volgende paragrafen wordt het gebruik van de modules "Standaard labeling" en "Alternatieve labeling" uitgebreid behandeld. De werkwijze bij de fabrikantspecifieke labelingsmodules "Murr-ACS", "Phoenix", "Sprecher + Schuh", "Weidmüller" en "Wieland" is hetzelfde als bij de alternatieve labeling. Gedetailleerde informatie over deze modules kunt u daarom vinden in het gedeelte "Alternatieve labeling". Informatie over de verschillen tussen deze fabrikantspecifieke modules vindt u in de Help-tekst bij de desbetreffende modules.
6.1
Met de standaard labeling werken De module "Standaard labeling" is bijzonder geschikt voor de uitvoer van onderdelenlijsten. Maar ook de individuele labeling van onderdelen met een labelingsprogramma kan met deze module probleemloos worden uitgevoerd. EPLAN slaat hiertoe de gegevens van de onderdelen op in een tekstbestand, dat hierna doelbestand wordt genoemd. Labeling > Standaard
U bereikt de module "Standaard labeling" door vanuit het hoofdmenu de menuoptie Labeling > Standaard te kiezen. In de volgende paragrafen kunt u lezen hoe u:
• onderdelen selecteert • items in een lijst selecteert • formaatelementen selecteert 233
Gebruikershandboek II EPLAN 5.60
• de uitvoer bepaalt • een doelbestand genereert • het doelbestand test. Verder krijgt u informatie over de wijze waarop u met deze module labelingsgegevens gebruikergedefinieerd uitvoeren kunt.
6.1.1
Onderdelen selecteren Labeling > Standaard > Onderdelen
Nadat u de optie standaard labeling hebt gekozen, verschijnt automatisch het dialoogvenster waarin u onderdelen kunt selecteren.
Wanneer u meer dan alleen onderdelen wilt uitvoeren, kiest u in het menu Onderdelen een van de volgende opties:
• • • • • •
Klemmen Klemmenstroken PLC Kabels Aders Bedradingen.
Nadat u een onderdeel hebt geselecteerd, worden eerst de voor de labeling relevante gegevens uit een interne databank gelezen en uitgevoerd naar een bronlijst. Deze bronlijst bevindt zich in het linkerdeel van het geopende venster op het eerste tabblad. Welke gegevens EPLAN voor de 234
labeling gebruikt, is afhankelijk van het type onderdeel. Dit wordt in de volgende tabel aangegeven: Onderdeeltype
Onderdeelgegevens
Onderdelen
Kenletters / symboolnamen
Klemmen
Volledige strookcode
Klemmenstroken
Volledige strookcode
PLC
Volledige kaartcode
Kabels
Volledige kabelcode
Aders
Volledige kabelcode
Bedradingen
Draaddoorsnede
Als het project niet over de gegevens beschikt die horen bij het geselecteerde onderdeel (omdat u bijvoorbeeld de optie "Kabels" hebt geselecteerd, terwijl het schema geen kabels bevat), verschijnt er een melding.
Gegevens actualiseren Labeling > Standaard > Actualiseren
Wanneer u tussentijds wijzigingen in het schema hebt aangebracht en bijvoorbeeld kabels hebt toegevoegd die u nu wilt labelen, moet de interne databank geactualiseerd worden. Indien dit het geval is, verschijnt er een melding. U wordt dan gevraagd de onderdelendatabank te actualiseren. Voor het actualiseren van de gegevens kiest u in het menu Actualiseren de menuoptie bij het desbetreffende onderdeel (bijv. kabels). Nadat u dan opnieuw de desbetreffende optie in het menu Onderdelen hebt gekozen, zijn de nieuwe gegevens in de bronlijst beschikbaar.
6.1.2
Onderdeelgegevens selecteren Vervolgens bepaalt u welke onderdeelgegevens in de bronlijst moeten worden uitgevoerd. U kunt zowel afzonderlijke onderdeelgegevens als meerdere gegevens tegelijk selecteren. Met de muis en de selectietoetsen of bepaalt u de omvang van de selectie. De selectie zelf geschiedt door middel van de pijlknop , waarbij de geselecteerde gegevens worden overgezet naar een selectielijst in het rechterdeel van het venster:
235
Gebruikershandboek II EPLAN 5.60
Een afzonderlijk item in de lijst selecteren Klik in de bronlijst op het item dat u wilt uitvoeren. Dit wordt dan gemarkeerd. Klik vervolgens op de knop . Het gemarkeerde item wordt dan overgezet naar de rechter selectielijst.
Meerdere opeenvolgende items in de lijst selecteren Om meerdere opeenvolgende items te selecteren, gaat u als volgt te werk: Klik in de lijst op het eerste item dat u wilt uitvoeren. Druk vervolgens op de -toets en houd deze ingedrukt. Klik nu op het laatste item dat u wilt uitvoeren. Alle items tussen het eerste en de laatste geselecteerde item in de lijst worden nu gemarkeerd. Klik vervolgens op de knop . Alle gemarkeerde items in de lijst worden overgezet naar de rechter selectielijst. Wilt u meerdere willekeurige items selecteren, ga dan als volgt te werk:
Meerdere willekeurige items in de lijst selecteren Klik in de lijst op het eerste item dat u wilt uitvoeren. Druk vervolgens op de -toets en houd deze ingedrukt. Klik nu in de lijst achtereenvolgens op alle andere items die u wilt uitvoeren. Alle aangeklikte items worden dan gemarkeerd. Klik vervolgens op de knop . Alle gemarkeerde items worden overgezet naar de rechter selectielijst. EPLAN plaatst de items op alfanumerieke volgorde in de selectielijst.
De onderdelenselectie corrigeren Wanneer u bijvoorbeeld te veel elementen hebt geselecteerd, kunt u de selectielijst corrigeren. U kunt dan de geselecteerde onderdeelgegevens weer terugzetten van de selectielijst (rechts) naar de bronlijst (links). Wanneer u een of meerdere items uit de selectielijst wilt verwijderen, gaat u als volgt te werk: Markeer eerst de items in de selectielijst. Klik vervolgens op de knop . Alle gemarkeerde items in de selectielijst worden nu weer teruggezet naar de bronlijst.
236
6.1.3
Formaatelementen selecteren Aan alle onderdeelgegevens zijn specifieke formaatelementen toegekend. In deze paragraaf kunt u lezen hoe u deze formaatelementen voor de uitvoer samenstelt. Aan de hand van de formaatelementen bepaalt u welke labelingsgegevens naar het doelbestand moeten worden geschreven. Nadat u de onderdeelgegevens hebt geselecteerd, klikt u op het tabblad "Formaatselectie".
Links op het tabblad worden de voor het geselecteerde onderdeeltype beschikbare formaatelementen in een lijst weergegeven. Hierna wordt aangegeven welke formaatelementen voor de uitvoer van de desbetreffende onderdelen beschikbaar zijn. Het hier gebruikte begrip "volledig" houdt in dat onderdeelcodes, codes en paginakopnamen met de groeps- en plaatscode worden uitgevoerd. De aanduidingen "Doel 1" en "Doel 2" staan voor de mogelijke aansluitdoelen van kabels, aders en bedradingen. Met "I/O-adres" of "Volledig I/O-adres" bij de formaatelementen voor onderdelen kunt u de PLC-input- of -outputadressen bepalen die bij een sensor of een actor horen en deze voor het labelen uitvoeren.
237
Gebruikershandboek II EPLAN 5.60
Houd bij het uitvoeren van het I/O-adres rekening met het volgende: EPLAN herkent aan de hand van het symbooltype automatisch of de onderdelen die verbonden zijn met de PLC-input of de PLC-output, sensoren (symbooltype 0-49) of actoren (symbooltype 50-99) zijn. Aangesloten onderdelen waarvan het symbooltype groter is dan 99 moeten voor de uitvoer van labelingsgegevens in het parameterprogramma expliciet aangegeven worden! Kies hiertoe (vanuit het hoofdmenu) het menupad Hulpprogramma's > Parameters > Project > PLC-gegevens en ga vervolgens naar het tabblad Symbolische adressering. Activeer het selectievakje Sensor-/actorcontrole uitvoeren en voer in de velden Extra sensor-kenletters en/of Extra actor-kenletters de kenletter(s) voor de betreffende onderdelen in. Meer informatie hierover vindt u in de paragraaf "De sensor-/actorcontrole uitvoeren"(gebruikershandboek I). Met "Volledig adres met aangesloten volledige PLC" bij de formaatelementen voor PLC-gegevens kunt u het volledige PLC-adres inclusief de kaartcode uitvoeren en bovendien de volledige code van het onderdeel dat verbonden is met de bijbehorende PLC-aansluiting. Houd hierbij rekening met het volgende: wanneer het PLC-adres een uitgang is, worden alleen onderdelen met de symbooltypen 50 t/m 99, 150, 153 en 255 (mogelijke actorelementen) gezocht en uitgevoerd. Contacten die zich bijvoorbeeld tussen een uitgang en een relaisspoel bevinden, worden niet uitgevoerd (ofwel overgeslagen). Wanneer het PLC-adres echter een ingang is, worden alleen onderdelen met de symbooltypen 0 t/m 49, 150, 153 en 255 (mogelijke sensorelementen) gezocht en uitgevoerd. Formaatelementen voor de uitvoer van onderdeelgegevens: • Groepscode • Beschrijving groepscode • Beschrijving plaatscode • Onderdeelcode • Inbouwplaats • Functietekst bij het onderdeel • Functietekst in het pad • Graveergegevens • I/O-adres • Plaatscode • Pad • Symboolnaam • Volledig I/O-adres • Volledige paginakopnaam • Volledige onderdeelcode • Extra veld. 238
Formaatelementen voor de uitvoer van klemgegevens: • Groepscode (strook) • Klemcode • Strookcode • Plaatscode (strook) • Pad • Symbooltype van de klem. • Volledige strookcode • Volledige paginakopnaam. Formaatelementen voor de uitvoer van klemmenstrookgegevens: • Groepscode • Strookcode • Plaatscode • Pad • Volledige paginakopnaam. Formaatelementen voor de uitvoer van PLC-gegevens: • Adres • Groepscode • Functietekst • Plaatscode • Pad • Paginakopnaam • Symbolisch adres • Volledig adres met aangesloten volledige ODC • Volledige kaartcode. Formaatelementen voor de uitvoer van kabelgegevens: • Groepscode (doel 1) • Groepscode (doel 2) • Opmerking • Code (doel 1) • Code (doel 2) • Kabelcode • Plaatscode (doel 1) • Plaatscode (doel 2) • Pad • Spanning • Volledige kabelcode • Volledige paginakopnaam. Formaatelementen voor de uitvoer van adergegevens: • Adercode • Groepscode (doel 1) • Groepscode (doel 2) 239
Gebruikershandboek II EPLAN 5.60
• • • • • • • • • • • •
Aansluitcode (doel 1) Aansluitcode (doel 2) Code met aansluitcode (doel 1) Code met aansluitcode (doel 2) Kabelcode Plaatscode (doel 1) Plaatscode (doel 2) Pad Volledige code met aansluitcode (doel 1) Volledige code met aansluitcode (doel 2) Volledige kabelcode Volledige paginakopnaam.
Formaatelementen voor de uitvoer van bedradingsgegevens: • Groepscode (doel 1) • Groepscode (doel 2) • Aansluitcode (doel 1) • Aansluitcode (doel 2) • Opmerking • Code met aansluitcode (doel 1) • Code met aansluitcode (doel 2) • Draadkleur • Draadlengte • Draaddoorsnede • Plaatscode (doel 1) • Plaatscode (doel 2) • Pad (doel 1) • Pad (doel 2) • Bedradingscode • Volledige code met aansluitcode (doel 1) • Volledige code met aansluitcode (doel 2) • Volledige paginakopnaam (doel 1) • Volledige paginakopnaam (doel 2)
Formaatelementen selecteren Het selecteren van formaatelementen verloopt op dezelfde wijze als het selecteren van onderdeelgegevens: Met de muis en de selectietoetsen of bepaalt u de omvang van de selectie. Met de knop zet u de gemarkeerde formaatelementen over naar de rechter lijst "Geselecteerde formaatelementen. De volgorde waarin u de formaatelementen overzet, kunt u zelf bepalen.
240
Selectie van de formaatelementen corrigeren Met de knop kunt u het geselecteerde formaatelement corrigeren of uit de lijst "Geselecteerde formaatelementen" verwijderen. Ook hier moet u eerst de desbetreffende formaatelementen selecteren.
Breedte van de formaatelementen instellen Als u het selectievakje "Tabelkolom 'Breedte' weergeven" activeert, verschijnt er een tweede kolom waarin u de breedte van de formaatelementen in tekens kunt aangeven.
Formaatelementen scheiden Bij de uitvoer kunt u de formaatelementen door verschillende tekens van elkaar scheiden. EPLAN biedt u in het groepsveld "Scheidingstekens" de volgende opties:
• • • • • •
Zonder (geen scheidingsteken) Tab Spatie Puntkomma Komma Anders (scheidingsteken naar keuze).
Als de module wordt gestart is, standaard de optie "Zonder" ingesteld.
Geselecteerde formaatelementen en scheidingstekens als formaatrecord opslaan In EPLAN kunnen de volgende gegevens als formaatrecord worden opgeslagen:
• De volgorde van de formaatelementen • De breedte van de formaatelementen • Het scheidingsteken. Op deze wijze kunt u snel teruggrijpen op een bepaald formaat, zonder dat u dit telkens opnieuw hoeft in te stellen. U hebt voor elk onderdeeltype standaard de beschikking over drie formaatrecords met bijbehorende instellingen. Wanneer u een nieuw formaatrecord wilt maken, selecteert u eerst het gewenste formaatelement. Voer vervolgens in het invoerveld van de vervolgkeuzelijst "Formaatrecordnaam" een naam in. Indien hier al een naam is ingevoerd, overschrijft u deze. De naam van het formaatrecord mag maximaal 40 tekens lang zijn!
241
Gebruikershandboek II EPLAN 5.60
Klik vervolgens op de knop [Opslaan]. De instellingen worden nu toegekend aan het actuele formaatrecord. Bovendien wordt het formaatrecord toegevoegd aan de lijst met formaatrecords. Formaatrecords worden opgeslagen in het bestand EPL5154.DAT, in de directory voor stambestanden.
Formaatrecord selecteren Om een bepaald formaatrecord te selecteren, klikt u op de pijl rechts naast de vervolgkeuzelijst. De lijst wordt dan geopend. Selecteer vervolgens in de lijst de naam van het gewenste formaatrecord. EPLAN geeft dan de aan het formaatrecord toegekende instellingen van de formaatelementen en scheidingstekens weer.
Formaatrecord verwijderen Als u een formaatrecord wilt verwijderen, opent u eerst de vervolgkeuzelijst "Formaatrecordnaam" en selecteert u vervolgens het te verwijderen record. Daarna klikt u op de knop [Verwijderen]. Het formaatrecord wordt dan uit de lijst verwijderd.
6.1.4
Uitvoer configureren Nadat u de onderdeelgegevens en de formaatelementen hebt geselecteerd, kunt u de uitvoer configureren. Daarvoor gaat u opnieuw naar het tabblad met de onderdeelgegevens. Vervolgens gaat u als volgt te werk:
Uitvoervolgorde bepalen Bepaal in welke volgorde u de records wilt uitvoeren. Activeer hiertoe de optie Groeperen of Sorteren in het groepsveld "Volgorde". EPLAN heeft zes onderdelen K1, K2, M1, M2, S1 en S2 vastgesteld, die tweemaal gegroepeerd moeten worden uitgevoerd. De volgorde van de onderdelen bij de gegroepeerde uitvoer wordt dan: K1, K2, M1, M2, S1, S2, K1, K2, M1, M2, S1, S2. Als dezelfde zes onderdelen K1, K2, M1, M2, S1 en S2 tweemaal gesorteerd moeten worden uitgevoerd, wordt de volgorde: K1, K2, K1, K2, M1, M2, M1, M2, S1, S2, S1, S2.
Tekenset selecteren Selecteer in het groepsveld Formaat de tekenset waarmee het doelbestand moet worden uitgevoerd. U kunt kiezen uit de ANSI-tekenset (American National Standard Institute) en de ASCII-tekenset (American 242
Standard Code for Information Interchange). De ANSI-tekenset wordt gebruikt door Windows-toepassingen. Met deze tekenset kunt u het doelbestand bijvoorbeeld openen in MS-Excel. De ASCII-tekenset wordt gebruikt door MS-DOS-toepassingen. U kunt het doelbestand dan lezen met een DOS-editor.
Aantal uitvoeren bepalen Bepaal het aantal records dat EPLAN naar het doelbestand moet schrijven. Voer hiertoe een waarde in het spinveld in, of stel deze waarde in met de knop. U kunt maximaal 999 records naar het doelbestand uitvoeren!
Doelbestand opgeven EPLAN schrijft het uitvoerresultaat naar een zogeheten doelbestand. Het doelbestand kan worden afgedrukt of door andere gebruikers worden ingelezen en verder worden bewerkt. Geef in het veld "Naam van het doelbestand" een naam op. Ook kunt u hier een directory opgeven waarin het bestand moet worden opgeslagen. U kunt ook de knop [...] gebruiken om door bestaande directory's te bladeren en eventueel een reeds bestaand bestand te selecteren en te overschrijven. Opmerkingen:
• De naam van het doelbestand mag maximaal 255 tekens lang zijn! • Als u de naam van een directory invoert, let er dan op dat u deze correct invoert en dat de directory van het doelbestand bestaat. Anders verschijnt er bij het starten van de generering een foutmelding en wordt de uitvoer naar het doelbestand geannuleerd! • Als u meerdere apparaatkasten in uw schema hebt ingetekend die dezelfde onderdeelcode hebben, worden de labelingsgegevens slechts eenmaal naar het doelbestand geschreven. EPLAN voert de labelingsgegevens uit van de apparaatkast die het eerst wordt aangetroffen (verwerkingsrichting van links naar rechts of van boven naar onder).
6.1.5
Doelbestand genereren Nadat u het onderdeeltype, het formaatrecord en het pad van het doelbestand hebt opgegeven, klikt u op de optie Genereren van het menu Uitvoer. U kunt ook klikken op de desbetreffende knop in de standaardwerkbalk.
243
Gebruikershandboek II EPLAN 5.60
Als u voor het doelbestand een reeds bestaand bestand hebt geselecteerd, verschijnt er voorafgaand aan de generering een controlevraag. Vervolgens start de genereringsprocedure en wordt een tekstbestand gegenereerd. Dit zogeheten doelbestand kunt u afdrukken of via een extern labelingsprogramma gebruiken voor het labelen van onderdelen. Als de genereringsprocedure zonder fouten is afgerond, verschijnt de melding "Generering is voltooid".
6.1.6
Doelbestand testen Na het genereren van het doelbestand kunt u de inhoud van dit bestand op het beeldscherm bekijken. Kies daartoe de optie Testen in het menu Uitvoer, of klik op de desbetreffende knop in de standaard-werkbalk. Hierna start EPLAN de editor die u hebt ingesteld in de persoonlijke parameters onder het menupad Hulpprogramma's > Parameters > Persoonlijk > Editor. Met behulp van de editor kunt u de inhoud van het bestand wijzigen of onderdeelgegevens of teksten toevoegen.
Een doelbestand testen dat reeds gegenereerd is Om de inhoud van een reeds gegenereerd doelbestand te bekijken (dat u mogelijk in een andere directory hebt opgeslagen), klikt u in het selectievenster van het eerste tabblad op de knop [...] bij het veld "Naam van het doelbestand". EPLAN opent dan een bestandselectievenster. Selecteer daar de directory en het gewenste bestand. Deze verschijnen vervolgens in het invoerveld voor de naam van het doelbestand. Met de menuoptie Testen kunt u dan de inhoud van dit bestand in de editor bekijken.
6.1.7
Labelingsgegevens gebruikergedefinieerd uitvoeren Wanneer u labelingsgegevens steeds opnieuw met dezelfde formaatinstellingen moet uitvoeren, kunt u dit met behulp van vrij te definiëren menuopdrachten versnellen. EPLAN gebruikt daarbij (voor u onzichtbaar) de standaard labeling en voert de gegevens direct uit naar het doelbestand dat u hebt opgegeven. Dit type uitvoer wordt gestuurd via een definitiebestand met de naam EXTMENU.INI, dat u moet opslaan in de EPLANprogrammadirectory. In dit bestand definieert u met behulp van ken-
244
merken en oproepargumenten de menuvolgorde, de uit te voeren schemaobjecten, de te gebruiken formaatrecords en de doelbestanden. Nadat u het definitiebestand hebt gemaakt en bewerkt, moet u EPLAN opnieuw opstarten! De uitvoer van de labelingsgegevens activeert u vervolgens in het hoofdmenu via de optie Labeling en de door u gedefinieerde vervolgmenu's die worden weergegeven onder de fabrikantspecifieke menuopties.
Opbouw van het definitiebestand Het definitiebestand is regelgewijs opgebouwd. Het regelformaat luidt als volgt: <Enter>
De afzonderlijke invoeren hebben de volgende betekenis:
• Het kenmerk bestaat uit drie cijfers, bijvoorbeeld 110. Via dit kenmerk bepaalt u de vrij te definiëren menuopties en de submenuopties voor de uit te voeren schemaobjecten. U kunt maximaal 16 menuopties vrij definiëren!
• Deze invoer staat voor de invoer van het Tab-teken de spatie gebruiken.
. U kunt ook
• Als tekst kunt u een commentaartekst, een (vrij te kiezen) menunaam of een oproepargument invoeren. • <Enter> U moet elke regel met
afsluiten.
Beschikbare kenmerken Voor de uitvoer van labelingsgegevens zijn de volgende kenmerken beschikbaar: Kenmerk
Betekenis
000
Commentaar, wordt niet verwerkt
100
Naam van de vrij te definiëren menuoptie
110
Submenuoptie "Onderdelen".
111
Submenuoptie "Klemmen".
112
Submenuoptie "Klemmenstroken".
113
Submenuoptie "PLC". 245
Gebruikershandboek II EPLAN 5.60
114
Submenuoptie "Kabels".
115
Submenuoptie "Aders".
116
Submenuoptie "Bedrading".
100
Naam van de volgende menuoptie
...
Oproepargumenten definiëren Via oproepargumenten (regelelement ) bepaalt u voor de standaard labeling welke formaatrecords voor de uitvoer moeten worden gebruikt en in welke doelbestanden de betreffende labelingsgegevens moeten worden uitgevoerd. De oproepargumenten worden na elkaar als volgt ingevoerd: SETNAME: /D:
De opbouw heeft de volgende betekenis:
• SETNAME: Via dit commando leidt u de oproep van het uit te voeren formaatrecord in. • Deze tijdelijke aanduiding staat voor de naam van het formaatrecord dat de module "Standaard labeling" voor de uitvoer moet gebruiken. • /D: Via deze schakelaar leidt u de oproep van het doelbestand in. • Deze tijdelijke aanduiding staat voor de naam van het doelbestand waarnaar de uitvoergegevens moeten worden geschreven. U moet tussen de formaatrecordnaam en de schakelaar /D: een spatie invoeren! Wanneer het doelbestand in een andere directory dan de programmadirectory moet worden gemaakt, voert u het volledige pad inclusief de doelbestandsnaam in! U kunt voor bepaalde directory's parameters gebruiken, die de volgende betekenis hebben: Parameter Betekenis
246
%D
Actuele projectdirectory
%F
Actuele formulierdirectory
%L
Actuele artikelgegevensdirectory
%M
Actuele macrodirectory
%N
Actuele stamgegevensdirectory
%O
Actuele persoonlijke directory
%T
In Windows ingestelde tijdelijke directory
Voorbeeld In het volgende voorbeeld wordt aangegeven hoe u via een vrij gedefinieerde menuoptie labelingsgegevens voor onderdelen kunt uitvoeren naar een doelbestand. Allereerst bepaalt u met behulp van de labelingsmodule een formaatrecord voor de uitvoer van artikelgegevens. Selecteer voor het formaatrecord de formaatelementen Onderdeelcode, Volledige paginakopnaam en Pad. Sla dit formaatrecord op onder de naam TESTODC. Vervolgens maakt u met een willekeurige teksteditor het definitiebestand EXTMENU.INI en slaat u dit op in de EPLAN-programmadirectory. Dit bestand moet nu regelgewijs worden bewerkt: Voer in het definitiebestand een commentaartekst in, zodat u later kunt achterhalen met welk doel u het bestand hebt gemaakt. Voer hiertoe in de eerste regel het kenmerk 000 in. Vervolgens drukt u op en voert u direct daarna de tekst "Labelingsgegevens voor ODC uitvoeren naar doelbestand" in. Sluit deze invoer af met . Regel 1 ziet er dan als volgt uit: 000 Labelingsgegevens doelbestand
voor
ODC
uitvoeren
naar
In de tweede regel definieert u de menuvolgorde voor de uitvoer van de onderdeelgegevens. Als menutekst kiest u "Uitvoer ODC". Begin de tweede regel met de invoer "100" en druk vervolgens op . Voer direct daarna de tekst "Uitvoer ODC" in. Sluit ook deze invoer af met . Regel 2 ziet er dan als volgt uit: 100
Uitvoer ODC
In de derde regel geeft u de oproepargumenten voor de uitvoer van de labelingsgegevens op. Het doelbestand moet de naam DOELODC hebben en worden opgeslagen op station C. Voer aan het begin van de derde regel het kenmerk 110 in, omdat er onderdeelgegevens moeten worden gelabeld. Nadat u op hebt gedrukt, voert u de tekst "/SETNAME:TESTODC" in, waardoor u de labelingsmodule opdraagt het door u gemaakte formaatrecord TESTODC te gebruiken. Vervolgens voert u een spatie in en bepaalt u via de invoer "\D:C:\DOELODC" het pad en de naam van het doelbestand. Regel 3 ziet er dan als volgt uit: 110
/SETNAME:TESTODC \D:C\DOELODC
Hiermee is de invoer afgerond.
247
Gebruikershandboek II EPLAN 5.60
Sla het bestand EXTMENU.INI op, sluit EPLAN af en start EPLAN opnieuw op. Selecteer vervolgens in het hoofdmenu de optie Labeling. In het vervolgmenu verschijnt nu de door u gedefinieerde menuoptie Uitvoer ODC, met de submenuoptie Onderdelen. Klik op deze menuoptie. Op de achtergrond (voor u niet zichtbaar) start EPLAN nu de module "Standaard labeling", dat de gewenste labelingsgegevens naar het door u opgegeven doelbestand schrijft. De voortgang van de gegevensuitvoer wordt aangegeven door een balk in de statusregel.
6.2
Met de alternatieve labeling werken Met EPLAN kunt u onderdeelcodes uitvoeren of rechtstreeks afdrukken op voorgedefinieerde labels. Voor het afdrukken van labels kunnen zelfgemaakte formulieren worden gebruikt. Labeling > Alternatief
U bereikt de labelingsmodule vanuit het hoofdmenu via de menuoptie Labeling > Alternatief.
Parameterrecords definiëren en beheren Het afdrukken van labels wordt gestuurd door parameterrecords, waarbij voor elk type labelindeling een apart parameterrecord moet worden gemaakt. Alle parameterrecords krijgen een eigen naam. EPLAN slaat deze records op in het bestand BESCHR.PAR, in de directory voor stambestanden. In het menu Parameterrecord van de module "Alternatieve labeling" bevinden zich de menuopties Nieuw, Bewerken en Verwijderen. Hiermee kunt u parameterrecords maken, voor bewerking selecteren of verwijderen. Bovendien kunt u een bepaald parameterrecord testen. Ook kunt u labels ontwerpen met een formulierbestand. Bij de eigenlijke uitvoer van de gegevens kunt u kiezen uit de volgende opties:
• Onderdeelcodes uit het schema uitvoeren • Labels met een ASCII-bestand labelen • Kabellabels uitvoeren.
248
6.2.1
Parameterrecords voor de alternatieve labeling bewerken In de volgende paragrafen kunt u lezen hoe u:
• een nieuw parameterrecord maakt • een parameterrecord bewerkt of • een parameterrecord verwijdert.
Nieuw parameterrecord maken Labeling > Alternatief >Parameterrecord > Nieuw
Kies de menuoptie Parameterrecord > Nieuw. EPLAN vraagt naar de naam waaronder het nieuwe parameterrecord moet worden opgeslagen.
Deze naam mag maximaal 13 tekens lang zijn. Vervolgens opent EPLAN een dialoogvenster, dat drie tabbladen bevat.
Voer in de velden van het tabblad "Labelformaat" de volgende gegevens in: Labelbreedte in tekens: Deze parameter bepaalt de labelbreedte, die in tekens wordt gemeten. U kunt een waarde tussen 0 en 9999 invoeren. 249
Gebruikershandboek II EPLAN 5.60
Labelhoogte in regels: Deze parameter bepaalt de hoogte van de labels, die in regels wordt gemeten. U kunt een waarde tussen 0 en 9999 invoeren. Deze parameter is direct gerelateerd aan de regelafstandparameter. De labelhoogte wordt namelijk ook bepaald door de daar ingevoerde waarde in 1/216 inch. Regels per label: Deze parameter bepaalt het aantal regels van de label. In de meeste gevallen zijn twee regels per label nodig, één voor de onderdeelcode en één voor de pagina en het padbereik. U kunt een waarde tussen 0 en 9999 invoeren. Voor deze drie parameters geldt het volgende: ze worden niet gebruikt als u op het tabblad "Uitvoer" het selectievakje "Formulierbestand" hebt geactiveerd. De labelhoogte wordt in dat geval automatisch aangepast aan het aantal regels in het formulier. Regelafstand in n/216: Deze parameter bepaalt de regelafstand van het uitvoerapparaat of de printer. Er wordt gemeten in 1/216 inch. U kunt een waarde tussen 0 en 255 invoeren. De standaardwaarde voor de regelafstand is "36".
In de velden van het tabblad Lay-out voert u de volgende gegevens in: Horizontale afstand: Deze parameter bepaalt de horizontale afstand tussen twee labels.
250
U kunt een waarde tussen -999 en 9999 invoeren. Als u een positieve waarde invoert, wordt de afstand in tekens gemeten. Bij negatieve waarden wordt de afstand in punten gemeten. Een punt is een printerspecifieke maateenheid: een fractie van een tekenbreedte. Deze functie kan niet bij alle printertypen worden gebruikt. Verticale afstand: Deze parameter bepaalt de verticale afstand tussen twee labels. De afstand wordt gemeten in aantal regels. U kunt een waarde tussen 0 en 9999 invoeren. Marge links in tekens: Als u labelvellen wilt afdrukken met een linkermarge, zodat u ze bijvoorbeeld in een ordner kunt bewaren, kunt u met deze parameter een linkermarge instellen. De marge wordt gemeten in aantal tekens. U kunt een waarde tussen 0 en 9999 invoeren. Marge boven in tekens: Met deze parameter kunt u een marge aan de bovenkant van het labelvel instellen. De marge wordt gemeten in regels. U kunt een waarde tussen 0 en 9999 invoeren. Aantal labels horizontaal: Met deze parameter bepaalt u hoeveel labels naast elkaar moeten worden uitgevoerd of afgedrukt. U kunt tussen 0 en 9999 labels naast elkaar uitvoeren. Aantal labels verticaal: Met deze parameter bepaalt u hoeveel labels op een vel onder elkaar moeten worden uitgevoerd of afgedrukt. U kunt maximaal 9999 labels onder elkaar uitvoeren. Als u de waarde "0" invoert, kunnen labels op kettingpapier worden uitgevoerd of afgedrukt.
251
Gebruikershandboek II EPLAN 5.60
Op het tabblad Uitvoer kunt u de volgende parameterinstellingen definieren: Afdrukken in smalschrift: Bij deze optie wordt uw printer ingesteld op smalschrift. Er worden op de labels 17 tekens per inch afgedrukt. Als u in smalschrift afdrukt, geldt dat voor alle parameters waarvoor een tekenbreedte is ingesteld. Dit betreft de labelbreedte, de linkermarge en de horizontale afstand. Afdrukken in breedschrift: Bij deze optie wordt uw printer ingesteld op breedschrift. Er worden op de labels 8,5 tekens per inch afgedrukt. Vet: Bij deze optie wordt uw printer ingesteld op 'vet afdrukken'. Formulierbestand gebruiken: Als u deze parameter activeert, wordt voor de uitvoer een formulier gebruikt. Bij de uitvoer van een formulier negeert EPLAN de parameters "Labelbreedte in tekens", "Labelhoogte in regels" en "Regels per label". Het labelformaat wordt dan door het geselecteerde formulier bepaald. Als deze parameter uitgeschakeld wordt, neemt EPLAN weer de bovengenoemde parameterinstellingen voor de labeluitvoer over. Om formulieren te kunnen uitvoeren, moet het bestand BESCHR.EBF opgeslagen zijn in de directory voor "Print- en stuurformulieren".
252
Tekstuitlijning: Met deze parameter bepaalt u de tekstuitlijning bij het afdrukken van labels. U kunt de volgende soorten tekstuitlijning selecteren: "Links uitgelijnd", "Rechts uitgelijnd" en "Gecentreerd". Als u met de rechtermuisknop op het vervolgkeuzevenster klikt, wordt het snelmenu "Standaard instellen" geopend, waarmee de tekstuitlijning wordt teruggezet naar de instelling die bij het maken van het parameterrecord is gedefinieerd. Bevestig de invoeren die u op de tabbladen hebt aangebracht met de knop [Toepassen]. Wilt u het dialoogvenster verlaten, klik dan op [OK]. EPLAN vraagt vervolgens of u het parameterrecord wilt opslaan. Alleen als u deze vraag met [Ja] beantwoordt, slaat EPLAN uw nieuwe parameterrecord op. Met [Nee] worden de ingevoerde gegevens verworpen.
Parameterrecord bewerken Labeling > Alternatief > Parameterrecord > Bewerken
Met dit menu kunt u parameterrecords wijzigen. Nadat u de menuoptie hebt geactiveerd, opent EPLAN een dialoogvenster met daarin een overzicht van alle opgeslagen parameterrecords.
Selecteer het parameterrecord dat u wilt bewerken. Vervolgens verschijnt het dialoogvenster met de drie tabbladen. Wijzig de parameters op de tabbladen en sluit af met [Toepassen]. Wilt u het dialoogvenster verlaten, klik dan op [OK]. Nadat u een parameterrecord hebt gewijzigd, vraagt EPLAN of u de nieuwe parameters wilt opslaan. Bevestig met [Ja] als u de wijzigingen wilt opslaan.
253
Gebruikershandboek II EPLAN 5.60
Parameterrecord verwijderen Labeling > Alternatief > Parameterrecord > Verwijderen
Wanneer u parameterrecords wilt verwijderen, selecteert u deze menuoptie. Ook hier verschijnt het dialoogvenster met de parameterrecordlijst. U kunt meerdere records tegelijk in de lijst selecteren en deze verwijderen. Ga hierbij als volgt te werk: Eén parameterrecord verwijdert u door met de linkermuisknop op het parameterrecord in de lijst te klikken. Dit wordt dan gemarkeerd. Klik vervolgens op de knop [OK]. Meerdere opeenvolgende parameterrecords verwijdert u door in de lijst met de muis te klikken op het eerste record dat u wilt verwijderen. Druk dan op de [Shift]-toets en houd deze ingedrukt. Klik nu op het laatste parameterrecord dat u wilt verwijderen. Alle parameterrecords tussen het eerste en laatste geselecteerde record in de lijst worden gemarkeerd. Klik vervolgens op de knop [OK]. Meerdere willekeurige parameterrecords verwijdert u door in de lijst met de muis te klikken op het eerste element dat u wilt verwijderen. Druk vervolgens op de [Ctrl]-toets en houd deze ingedrukt. Klik nu in de lijst achtereenvolgens op alle andere elementen die u niet meer nodig hebt. De parameterrecords worden dan gemarkeerd. Klik vervolgens op de knop [OK]. U verwijdert alle parameterrecords tegelijk door te klikken op de knop [Alles selecteren]. Alle parameterrecords worden nu gemarkeerd. Klik vervolgens op de knop [OK]. Voor het verwijderen vraagt EPLAN voor de zekerheid nog een keer of u het parameterrecord of de parameterrecords werkelijk wilt verwijderen. Indien u de vraag met [Ja] beantwoordt, verwijdert EPLAN definitief alle gemarkeerde records in het overzicht. Beantwoordt u de vraag met [Nee], dan wordt het programma-onderdeel beëindigd en worden er geen records verwijderd.
6.2.2
Parameterrecords voor de alternatieve labeling testen Labeling > Alternatief > Extra > Testen
Met behulp van de menuoptie Testen kunt u een testversie van de individuele parameterrecords uitvoeren. Eerst toont EPLAN de parameterrecordlijst. Selecteer het parameterrecord dat u wilt testen. Wanneer u bij het maken van het geselecteerde parameterrecord op het tabblad "Uitvoer" het selectievakje "Formulierbestand gebruiken" hebt 254
geactiveerd, opent EPLAN nog een dialoogvenster met daarin een overzicht van alle bestaande labelingsformulieren. Selecteer een formulier. Dit wordt door EPLAN voor de test gebruikt. Vervolgens kunt u in een vervolgdialoogvenster kiezen uit meerdere uitvoermogelijkheden:
• Printer • Beeldscherm • ASCII bestand.
Kies de optie "Beeldscherm" om de labeling rechtstreeks op uw beeldscherm te testen. Beantwoord in het vervolgvenster de vraag hoe vaak u de labels wilt uitvoeren, en vul de gewenste waarde in het invoerveld in.
Is de waarde groter dan "1", dan toont EPLAN nog een dialoogvenster. Hierin kunt u aangeven of de labels gegroepeerd of gesorteerd moeten worden uitgevoerd.
Volgorde gegroepeerd: De labels worden in groepen uitgevoerd overeenkomstig het aantal labels dat u hebt opgegeven. 255
Gebruikershandboek II EPLAN 5.60
U hebt vier onderdelen K1, M1, M2, S1 geselecteerd, die elk tweemaal moeten worden uitgevoerd. De volgorde bij de gegroepeerde uitvoer is dan: K1, M1, M2, S1, K1, M1, M2, S1. Volgorde gesorteerd: De labels worden gesorteerd uitgevoerd. Voor de vier onderdelen K1, M1, M2 en S1 is de volgorde dan: K1, K1, M1, M1, M2, M2, S1, S1. Als u in dit dialoogvenster op [OK] hebt geklikt, verschijnt de uitvoer in een apart testvenster. In dit testvenster kunt u de inhoud van het beeldscherm met behulp van schuifbalken verschuiven. Indien u een standaardproject bewerkt, wordt in het testvenster minstens één met "x"-en gevulde regel weergegeven. Het aantal weergegeven "x"en komt daarbij overeen met de waarde die u eerder voor de labelbreedte in het parameterrecord hebt ingevoerd. Verschijnt er maar één regel met "x"-en, dan staan deze plaatsaanduidingen voor de onderdeelcode. Wordt een tweede regel met "x"-en direct onder de eerste regel afgebeeld, en is deze bovendien door een komma van de eerste gescheiden, dan staat deze voor de pagina- en padnummers.
Of alleen de ODC-plaatsaanduidingen worden weergegeven, of de plaatsaanduidingen van ODC, pagina en pad tezamen, is afhankelijk van de waarde van de parameter "Regels per label" in uw parameterrecord. Als u daar namelijk een "1" invoert, verschijnen alleen de plaatsaanduidingen voor de ODC. Voert u daarentegen een "2" in (of een hogere waarde), dan verschijnen naast de ODC-plaatsaanduidingen, ook de aanduidingen voor pagina en pad.
256
Bewerkt u een NEN-project, dan wordt bij de test het onderdeel altijd op één regel weergegeven. De plaatsaanduidingen ("x") voor de groepscode worden daarbij voorafgegaan door " = ", die voor de plaatscode door " + " en die voor de ODC door " - ".
Bijzonderheden bij de uitvoer naar een ASCII-bestand Als u labels naar een ASCII-bestand uitvoert, kunt u deze opslaan op een opslagmedium om deze op een later tijdstip te testen. Vóór het afdrukken van de labels kunt u de labeling met behulp van een editor bewerken. U kunt bijvoorbeeld labels toevoegen voor onderdelen die niet uit het schema afkomstig zijn. Nadat het bestand bewerkt is, kan het via de menuoptie Onderdelen > Onderdeel > ASCII-bestand weer worden gebruikt voor de labeluitvoer. Voordat EPLAN de labeluitvoer naar een ASCII-bestand uitvoert, wordt gevraagd of u het bestand met of zonder stuurtekens wilt maken. Indien u de vraag met [Ja] beantwoordt, maakt het systeem geen "echt" ASCIIbestand aan, omdat het stuurtekens voor de printer bevat. Dit bestand (met stuurtekens) kan met behulp van het Print-commando onder DOS worden afgedrukt. Een bestand met stuurtekens kan later niet meer met een normale editor worden bewerkt! Voordat een ASCII-bestand wordt gemaakt, vraagt EPLAN om een naam. In de testmodus stelt EPLAN de naam TEST... voor. Als u de voorgestelde naam wilt wijzigen, kunt u die overschrijven. Zorg ervoor dat u bij het toekennen van de naam geen extensie aangeeft, omdat EPLAN automatisch de extensie .PRN toevoegt. Het ASCIIbestand *.PRN wordt opgeslagen in de actuele projectdirectory. Net als bij de uitvoer naar de printer en het beeldscherm vraagt EPLAN u in een vervolgdialoogvenster hoe vaak u de labels wilt uitvoeren. Als u in het invoerveld een waarde invoert die groter is dan "1" moet u daarna nog de uitvoervolgorde bepalen.
6.2.3
Labels met een formulierbestand vormgeven Labeling > Alternatief > Extra > Formulier
Met EPLAN kunt u labels voor het labelen van onderdelen individueel vormgeven. Daartoe moet u het formulierbestand BESCHR.EBF met een teksteditor bewerken. Dit bestand slaat EPLAN op in de directory voor print- en stuurformulieren. De teksteditor start automatisch als u in de module "Alternatieve labeling" de menuoptie Extra > Formulier kiest. Is het bestand BESCHR.EBF niet aanwezig of is het verwijderd, dan kan het met behulp van de teksteditor worden gemaakt. 257
Gebruikershandboek II EPLAN 5.60
Krijgt u bij het oproepen van de teksteditor met de menuoptie Extra > Formulier een foutmelding, dan is ofwel de teksteditor niet aanwezig, of het pad naar de teksteditor is niet correct ingesteld. U kunt het pad naar de editor in de parameterinstellingen controleren en wijzigen. Ga hiervoor naar het hoofdmenu. In het menu Hulpprogramma's > Parameters > Persoonlijk > Editor vindt u het pad naar de teksteditor. Is er geen pad aanwezig, dan kunt u met de knop [...] een editor selecteren of het pad naar de teksteditor opgeven. De opbouw van het formulierbestand ligt vast en bestaat uit een of meerdere formulieren. Aan elk formulier moet een naam worden toegekend die begint met een punt en maximaal 80 tekens lang mag zijn. EPLAN gebruikt de punt om het formulier te identificeren. De naam van het formulier moet altijd in de eerste regel van de formuliertekst staan. Gebruik voor het formulier een naam die verwijst naar het labelformaat. .FORMULIER 3x5 voor een labelvel met 15 labels (3 naast elkaar, 5 onder elkaar). Geen enkele andere regel in het formulier mag met een punt beginnen! Anders interpreteert EPLAN zo'n regel als een op zichzelf staand formulier, waardoor de labels onvolledig worden uitgevoerd. Na de regel met de formuliernaam staan teksten en plaatsaanduidingen voor projectgegevens of grafische ASCII-tekens voor kaderelementen. Deze kaderelementen maakt u met behulp van de [Alt]-toets en het numerieke toetsenbord. Kaderelementen worden pas zichtbaar nadat u in de editor (bijvoorbeeld Kladblok) het lettertype EPLAN 5 instelt. Voor het uitvoeren van schemagegevens moet u in het formulier aan elk gegevenstype een plaatsaanduiding en bijbehorende code toekennen. Als kenmerk voor de plaatsaanduiding wordt het teken "#" gebruikt. Voor de gegevenstypen worden de volgende plaatsaanduidingen gebruikt:
• • • • • •
F voor de functietekst B voor de ODC S voor de schemapagina P voor het paginapad A voor de groepscode (alleen relevant voor NEN-projecten) O voor de plaatscode (alleen relevant voor NEN-projecten).
Het aantal opeenvolgende tekens voor plaatsaanduidingen (inclusief plaatsaanduidingscode "#") bepaalt later het aantal tekens dat uit de projectgegevens wordt overgenomen. Met "#BBB" kan een maximaal vier tekens lange onderdeelcode worden uitgevoerd, bijvoorbeeld "K1" tot "K999".
258
De regel "pagina #S, pad #P" zou als volgt uit een schema kunnen worden uitgevoerd: "Pagina 50, pad 2". Een formulier voor het uitvoeren van schemagegevens volgens NEN zou er als volgt uit kunnen zien: Voorbeeldlabel
->Formuliernaam
----------------------- ->Bovenmarge (kader) JANSEN & CO ->Klantennaam Groep: #AAA ->Plaatsaanduiding groepscode Plaats: #OOO ->Plaatsaanduiding plaatscode ODC: #BB ->Plaatsaanduiding voor ODC, 3 posities Pagina/pad: #SS/#P ->Plaatsaanduiding voor pagina en pad ---------------------- ->Ondermarge (kader)
Formulierbestand testen Met behulp van de testfunctie kunt u controleren hoe uw formulier wordt uitgevoerd. Sla hiertoe het formulierbestand op en sluit de editor. Controleer vervolgens of de parameter "Formulierbestand gebruiken" geactiveerd is. Indien dit niet het geval is, test EPLAN namelijk zonder formulierbestand. Kies dan de menuoptie Extra > Testen. In het vervolgvenster klikt u op het parameterrecord dat u voor de uitvoer wilt gebruiken. EPLAN opent een dialoogvenster met een overzicht van alle tot dan toe gemaakte formulieren.
Selecteer een formulier uit de lijst. Om het testresultaat direct op het beeldscherm te kunnen zien, activeert u in het vervolgdialoogvenster de optie "Beeldscherm". EPLAN vraagt vervolgens hoe vaak u de labels wilt uitvoeren. Voer hier bijvoorbeeld de waarde "1" in. 259
Gebruikershandboek II EPLAN 5.60
In het testvenster ziet u nu dat de plaatsaanduidingen "F", "B", "S", "P", "A" en "O" zijn vervangen door "x".
6.2.4
Onderdeelcodes uit het schema uitvoeren Hierna moet een formulierbestand worden gebruikt om onderdeelcodes uit het schema uit te voeren. EPLAN leest daarbij de onderdeelgegevens uit het schema en stelt ze ter beschikking aan de labelingsmodule. Labeling > Alternatief > Onderdelen > Onderdeel > Schema
Om onderdeelcodes voor het afdrukken van labels direct uit het schema uit te voeren, gaat u als volgt te werk: Kies in de labelingsmodule het menupad Onderdelen > Onderdeel > Schema. Selecteer vervolgens een parameterrecord voor de schema-uitvoer. Selecteer in het vervolgvenster een formulier (de parameter "Formulierbestand gebruiken" moet in dat geval geactiveerd zijn). Vervolgens leest EPLAN de onderdeelcodes uit het schema en vraagt of er op onderdeeltype of op symboolnaam moet worden uitgevoerd.
260
U hebt K, F, H en M als onderdeeltype geselecteerd. EPLAN voert nu de labels uit voor relais, veiligheidselementen, gloeilampen en motoren. U hebt de symboolnamen D:SL, D:KT, D:KT2, D:RP in de lijst geselecteerd. EPLAN voert alleen de onderdeelcodes van vermogen-maakcontacten, tijdpulsgevers, knipperrelais en regelweerstanden uit. Uw selectie wordt in een lijst weergegeven.
Met de muis en de selectietoetsen [Shift] of [Ctrl] bepaalt u de omvang van de uitvoer: Afzonderlijke items selecteert u door met de linkermuisknop op het gewenste item in de lijst te klikken. Dit item wordt geselecteerd. Klik vervolgens op de knop [OK]. Meerdere opeenvolgende items selecteert u door eerst met de muis te klikken op het eerste element van de lijst dat u wilt gebruiken. Druk dan op de [Shift]-toets en houd deze ingedrukt. Klik nu op het laatste item dat u wilt gebruiken. Alle items tussen het eerste en laatste geselecteerde item in de lijst worden nu ook gemarkeerd. Klik vervolgens op de knop [OK]. Meerdere willekeurige items selecteert u door eerst met de muis te klikken op het eerste element in de lijst dat u wilt gebruiken. Druk vervolgens op de [Ctrl]-toets en houd deze ingedrukt. Klik nu in de lijst achtereenvolgens op alle andere items die u wilt gebruiken. Die items worden dan gemarkeerd. Klik vervolgens op de knop [OK].
261
Gebruikershandboek II EPLAN 5.60
U selecteert alle items tegelijk door te klikken op de knop [Alles selecteren]. Alle elementen van de lijst worden nu gemarkeerd. Klik vervolgens op de knop [OK]. Bepaal ten slotte nog het uitvoertype, het aantal af te drukken labels en (indien het aantal groter is dan 1) de uitvoervolgorde. Wanneer u de uitvoer van de onderdeelcodes vanuit het schema naar een ASCII-bestand stuurt, geeft EPLAN dit bestand aanvankelijk de naam BAUTEIL.... Indien u een andere naam wilt gebruiken, kunt u deze naar believen overschrijven. Zorg ervoor dat u geen extensie toevoegt. EPLAN voegt automatisch de extensie .PRN toe. U kunt het bestand nu met een editor bewerken, hernoemen, opslaan of opnieuw uitvoeren.
6.2.5
Labels met een ASCII-bestand labelen Labeling > Alternatief > Onderdelen > Onderdeel > ASCIIbestand
De gegevens voor het afdrukken van labels kunt u ook uit het ASCIIbestand BAUTEIL.BBE halen. Dit bestand wordt automatisch gemaakt en in de actuele projectdirectory opgeslagen wanneer u onderdeelcodes uit het schema uitvoert naar het beeldscherm of een bestand (*.PRN). Met behulp van BAUTEIL.BBE kunnen niet alleen projectspecifieke, maar ook projectonafhankelijke labels worden uitgevoerd. Daartoe
moet
het door EPLAN gegenereerde ASCII-bestand BAUTEIL.BBE worden hernoemd en vervolgens met een editor worden bewerkt. Het is daarbij belangrijk dat het bestand de structuur behoudt die EPLAN voor het afdrukken van labels voorschrijft.
Projectonafhankelijke labels uitvoeren Om projectonafhankelijke labels uit te voeren, gaat u als volgt te werk: Maak eerst een kopie van uw bestand BAUTEIL.BBE en geef dit een andere naam. Open het hernoemde bestand *.BBE met een editor. Verwijder de oude inhoud van het bestand. Schrijf nu voor het eerste onderdeel in de eerste regel het paginanummer, het padnummer en de onderdeelcode. De afzonderlijke velden scheidt u door komma's. Druk op en ga op de tweede regel verder met de gegevens voor het volgende onderdeel. Andere labelingsgegevens behandelt u op dezelfde wijze. 1,2,K100 2,3,F2 5.7,Q1 …etc. 262
Als u alle gegevens hebt ingevoerd, slaat u het bestand op en sluit het af. Kies vervolgens de menuoptie ASCII-bestand. Selecteer in de volgende dialoogvensters een parameterrecord, uw bestand *.BBE en de onderdeeltypen. Bepaal verder een van de drie mogelijke uitvoereenheden en stel het aantal uitvoeren en de uitvoervolgorde in. Als u voor uw bestand *.BBE de uitvoermogelijkheid "ASCII-bestand" selecteert, geeft EPLAN dit bestand aanvankelijk de naam BAUTEIL.... De voorgestelde naam kunt u wijzigen door deze te overschrijven! Zorg ervoor dat u geen extensie (.PRN) toevoegt, omdat EPLAN deze automatisch toekent. U kunt het bestand nu met behulp van een editor bewerken, hernoemen, opslaan en opnieuw uitvoeren.
6.2.6
Kabellabels uitvoeren Wanneer u een foutloze kabelaansluitlijst hebt gegenereerd, kunt u met behulp van de labelingsmodule ook kabelcodes op labels uitvoeren. U gaat op dezelfde manier te werk als bij de onderdelen: Kies eerst de menuoptie Kabels in het menu Onderdelen. Selecteer vervolgens een parameterrecord en een formulier (als u de parameter "Formulierbestand gebruiken" hebt geactiveerd). Bepaal vervolgens de kabels waarvoor labels moeten worden gemaakt en definieer de uitvoereenheid en het aantal afdrukken. Indien u de uitvoer van de kabellabels naar een ASCII-bestand stuurt, wordt als standaardinstelling voor de bestandsnaam KABEL... aangegeven. Deze naam kunt u naar believen overschrijven. Ook hier geldt dat u het bestand geen extensie mag geven, omdat deze door EPLAN automatisch wordt toegekend (*.PRN). U kunt het bestand nu met behulp van een editor bewerken, hernoemen, opslaan en opnieuw uitvoeren.
263
Gebruikershandboek II EPLAN 5.60
7
Symboolbestanden en formulieren onderhouden In dit hoofdstuk leest u hoe u nieuwe symboolbestanden maakt en bestaande symboolbestanden bewerkt. Daarnaast is er een paragraaf gewijd aan het ontwerpen van plotformulieren en plotkaders.
7.1
Met symboolbestanden werken In deze paragraaf worden de stappen beschreven die u voorafgaand aan de feitelijke symboolbewerking moet uitvoeren. In de volgende paragraaf leest u vervolgens hoe u de symbooleditor gebruikt om de symbolen te ontwerpen en van bijzondere kenmerken te voorzien. Symbolen bestaan uit logische en grafische bestanddelen. Tot een symbool behoren:
• Identificerende kenmerken, zoals symboolnummer, symboolnaam, omschrijving en symbooltype • Invoegpunten • Aansluitpunten • Grafische symbolen • Tekstvelden voor het "identificerend" en het "beschrijvend" blok
Definities van termen: In het volgende overzicht worden de belangrijkste termen bij de maken van symbolen toegelicht: Symboolbestand In een symboolbestand worden symbolen opgeslagen. Het bestand kan maximaal 512 symbolen bevatten en heeft de extensie .SYM. EPLAN wordt geleverd met een aantal standaard symboolbestanden, die symbolen bevatten voor de meest voorkomende toepassingen. Deze standaard symboolbestanden bevatten reeds 512 symbolen, waarbij veel symbolen de vorm van een tijdelijke aanduiding hebben. U kunt deze "tijdelijke aanduidingssymbolen" naderhand bewerken. Symboolnummer Aan elk symbool is een symboolnummer toegekend, dat de positie van het symbool in het symboolbestand aangeeft. Het nummer wordt bij het maken van het symbool toegekend en kan niet worden gewijzigd. 264
Symboolnaam Aan de hand van de symboolnaam wordt het symbool bij de symboolselectie geïdentificeerd. Een symboolnaam mag dus maar één keer voorkomen. Symboolnamen mogen uit maximaal acht tekens bestaan. Beschrijving Bij elk symbool kunt u een tekst invoeren die het symbool nader omschrijft. Om het selecteren van een symbool tijdens het maken van het schema te vereenvoudigen, wordt deze tekst samen met de symboolnaam weergegeven in het symboolselectievenster.
Onderdeelcode Elk symbool kan door een onderdeelcode worden geïdentificeerd (bijv. "F" voor zekeringen). Als dit symbool later in het schema wordt ingevoegd, wordt deze code gebruikt voor de systeemondersteunde ODCtoekenning. Als u bij het maken van een symbool geen code (of een "?") toekent, kunt u bij de ODC-selectie voor dit symbool alle reeds toegekende codes gebruiken. Symbooltype Het symbooltype bepaalt de wijze waarop het symbool bij de automatische schemaverwerking behandeld dient te worden. Daarom worden symbolen verschillend geclassificeerd. Het symbooltype bepaalt met name hoe het symbool bij de kruisverwijzingen en de klemmenverwerking moet worden behandeld.
265
Gebruikershandboek II EPLAN 5.60
Invoegpunt Elk symbool heeft een absoluut en een relatief invoegpunt.
• Het absolute invoegpunt kan, indien nodig, in het grafische schema als een vierkantje worden weergegeven. Vanuit dit punt kunt u in het schema grafische bewerkingen uitvoeren of toegang krijgen tot symbooleigenschappen. U kunt symbolen in het symboolproject wijzigen door op dit punt de symbooleditor te activeren. De positie van het absolute invoegpunt wordt het maken van het symbool gedefinieerd. Een absoluut invoegpunt kan niet worden verplaatst. Wanneer u een symbool bewerkt, kunt u het grafische symbool t.o.v. het invoegpunt echter wel verplaatsen en zo de positie van het absolute invoegpunt wijzigen. • Het relatieve invoegpunt bepaalt welk punt van het symbool bij het plaatsen van het symbool in het schema precies op de cursor komt te liggen. Dit punt kunt u aangeven met behulp van de symbooleditor. Als u een symbool in het schema selecteert, wordt dit punt in het voorbeeldvenster weergegeven. Aansluitpunten van symbolen Het aansluitpunt van een symbool definieert de plaats waar een verbinding in het schema wordt gemaakt. Liggen twee symbolen precies boven elkaar op hetzelfde pad, of precies naast elkaar in het schema, dan wordt er tussen de aansluitingen een verbinding getekend, mits deze dezelfde richting hebben (autoconnecting). Grafische symbolen Het grafische deel van het symbool is opgebouwd uit verschillende grafische elementen die samen het symbool vormen. Identificerend blok Met behulp van het identificerend blok kan EPLAN de symbolen van een project herkennen. De onderdeelcode (ODC) wordt in het schema geschreven op de positie waar het identificerend blok in het symbool is geplaatst.
266
Beschrijvend blok Het beschrijvend blok bevat aanvullende informatie over een symbool. Het bestaat uit tekstvelden voor technische waarden, het extra veld, de functietekst, graveergegevens en de inbouwplaats. Deze teksten kunt u invoeren bij de onderdeelgegevens. Via grafische parameters kunt u bepalen welke van deze teksten moeten worden uitgevoerd. Deze parameters kunnen in de grafische bewerking worden gevonden onder het volgende menupad: Parameters > Project > Grafisch > Onderdeelcode > tabblad "Onderdeelcode 1" Bij meerdere actieve teksten wordt het beschrijvende blok op meerdere regels uitgevoerd. Venster om symbool Het venster om een symbool is het gebied dat een symbool bij het invoeren in een pagina van een normaal schemaproject minimaal nodig heeft. Hierbinnen kan geen invoegpunt van een tweede symbool worden geplaatst. Dit vierkant of rechthoekig venster wordt alleen weergegeven in de symbooleditor wanneer u een symbool maakt of bewerkt. Wanneer aan het symbool aansluitpunten worden toegevoegd, wordt het venster om het symbool dienovereenkomstig vergroot. De grafische afbeelding van een symbool kan buiten dit venster vallen, maar kan ook binnen het venster liggen. Symbooleditor De symbooleditor beschrijft de toestand van een werkvenster, waarin u de logische en grafische bestanddelen van een symbool kunt bewerken. U activeert de editor voor de pagina's van een symboolproject als u een nieuw symbool maakt of als u een bestaand symbool wijzigt nadat u dit hebt geselecteerd via de menuopties Hoekvariant en Nabewerken in het menu Symbool. In de onderstaande paragrafen worden de volgende onderwerpen nader toegelicht:
• Symboolbewerking voorbereiden • Symbolen voor bewerking selecteren • Nieuwe symbolen maken • Symbolen nabewerken • Hoekvarianten genereren • Symbolen exporteren en importeren.
7.1.1
Symboolbewerking voorbereiden Symbolen kunnen in EPLAN niet direct worden bewerkt. U moet hiertoe eerst een symboolproject maken, waaraan u vervolgens een symboolbe267
Gebruikershandboek II EPLAN 5.60
stand toekent. Nieuwe of gewijzigde symbolen worden in dit symboolbestand opgeslagen, waarover u later bij de projectbewerking kunt beschikken. U kunt symboolprojecten op dezelfde wijze bewerken als andere projecten. Zo kunt u de algemene projecteigenschappen van een bestaand project wijzigen (zie paragraaf "Projecteigenschappen wijzigen" in het gebruikershandboek I). Bovendien kunt u de projectpagina's afdrukken, een inhoudsopgave voor het project maken etc. Een symboolproject kan daardoor ook gebruikt worden voor de documentatie van een symboolbestand. Het menu Symbool in de grafische bewerking bevat diverse functies voor het maken en bewerken van symbolen. De desbetreffende menuopties kunnen alleen worden geactiveerd voor de pagina's van een symboolproject. Een symboolproject wordt alleen gebruikt om een symboolbestand te maken of te bewerken. U mag in een symboolproject geen schema's bewerken.
Nieuw symboolproject maken U gaat bij het maken van een symboolproject op dezelfde wijze te werk als bij het maken van een "normaal" project (zie ook de beschrijving in de paragraaf "Nieuw project maken" in het gebruikershandboek I) Let hierbij echter op de volgende bijzonderheden:
• Als projectnaam moet u de naam van het nieuwe of van het te bewerken symboolbestand gebruiken. Elk symboolbestand heeft dan zijn eigen symboolproject. • Als "Projecttype" moet u het Type "1 = Symboolproject" selecteren.
Nadat u het symboolproject hebt gemaakt, moet u aangeven welk symboolbestand moet worden gebruikt. Open daartoe het dialoogvenster "Selectie van symboolbestanden". U kunt dit dialoogvenster openen in het parameterbeheer via het menupad Project > Algemeen > Symboolbestand.
268
In tegenstelling tot de andere projecttypen kunt u voor een symboolproject slechts één symboolbestand gebruiken. Daarom is voor een symboolproject alleen het veld met het ingestelde symboolbestand geactiveerd. In de meeste gevallen is dit het veld "1" ("Meerlijnige Elektrotechniek") met de standaardinstelling DIC_WUP<X>. Voer in het geactiveerde veld de naam van het gewenste symboolbestand in of gebruik de [...]-knop om in een vervolgdialoogvenster een bestaand symboolbestand te selecteren. In de volgende paragraaf kunt u lezen hoe u een nieuw symboolbestand maakt. Opmerkingen:
• Voer alleen een bestaand symboolbestand in als u dit bestand wilt uitbreiden of de symbolen die het bevat, wilt bewerken. Gebruik liever geen namen van meegeleverde standaardbestanden. • Indien u een bestaand symboolbestand wijzigt, heeft dit effect op alle projecten waarin dit symboolbestand wordt gebruikt. Als u bestaande symbolen uit dit symboolbestand wijzigt, worden deze wijzigingen bij de bewerking van een project direct doorgevoerd.
Een nieuw symboolbestand maken Hulpprogramma's Symboolbestand
>
Parameters
>
Project
>
Algemeen
>
In het dialoogvenster "Selectie van symboolbestanden" kunt u voor een symboolproject ook een nieuw symboolbestand maken. Voer daartoe een nieuwe naam in het geactiveerde veld in. Nadat u op [OK] of op [Toepassen] hebt geklikt, constateert EPLAN dat er nog geen symboolbestand met deze naam bestaat en vraagt het of u een nieuw bestand wilt
269
Gebruikershandboek II EPLAN 5.60
maken. Klik in het meldingenvenster op [Ja], waarna het desbetreffende bestand wordt gemaakt.
Pagina's voor een symboolproject maken Wanneer u een nieuw symboolproject maakt, bevat dit project aanvankelijk nog geen projectpagina's. In de grafische bewerking kunt u via de gebruikelijke weg nieuwe pagina's maken (of deze van andere projecten kopiëren). Het is raadzaam om hier als paginatype "Schema" te kiezen en vervolgens de gewenste pagina-eigenschappen in te voeren.
7.1.2
Symbolen voor bewerking selecteren U kunt bij de symboolbewerking op verschillende manieren een symbool selecteren of maken:
• • • •
Nieuwe symbolen maken Bestaande symbolen overnemen Symbolen nabewerken Hoekvarianten genereren.
Houd er rekening mee dat u een symbool niet meer uit het symboolbestand kunt verwijderen. Bij het verlaten van de symbooleditor verschijnt er een venster met de vraag om bevestiging. Als u deze vraag met [Ja] beantwoordt, worden de symbolen overgenomen. Maak voordat u een symboolbestand met de symbooleditor gaat wijzigen altijd eerst een reservekopie.
7.1.3
Nieuwe symbolen maken Project > Grafische bewerking, uitvoer > Symbool > Nieuw
U kunt een nieuw symbool maken zonder een bestaand symbool als voorbeeld te gebruiken. Het symbool wordt onder het eerstvolgende vrije nummer opgeslagen in het symboolbestand. Deze functie is geschikt om
270
een symboolbestand maken dat geen relatie heeft met reeds bestaande symboolbestanden. Anders moet u het bestaande symbool overnemen. Als u zich in de grafische bewerking op een schemapagina bevindt, kiest u de menuoptie Symbool > Nieuw en bepaalt u de positie voor het symbool met de muis. In het volgende venster geeft u aan of u het symbool al dan niet wilt overnemen. (Dit venster verschijnt niet als u het eerste symbool van een leeg symboolbestand bewerkt.)
Bestaand symbool overnemen In veel gevallen worden er grafische symbolen gebruikt waarvan slechts enkele eigenschappen afwijken, bijvoorbeeld het aantal aansluitingen. Een dergelijk symbool kunt u sneller maken door uit te gaan van een reeds bestaand symbool. Beantwoord daartoe de vraag "Bestaand symbool gebruiken?" met [Ja].
U komt dan in het dialoogvenster "Symbool selecteren". Het symbool dat als basis voor het nieuwe symbool moet dienen, neemt u over door erop te dubbelklikken. U moet dan alleen nog in het veld "Symboolnaam" van het vervolgdialoogvenster een nieuwe symboolnaam invoeren, omdat ie-
271
Gebruikershandboek II EPLAN 5.60
dere symboolnaam binnen een symboolbestand slechts één keer mag worden gebruikt. Als u niet wilt dat het nieuwe symbool gebaseerd is op een reeds bestaand symbool, klikt u op [Nee]. Vervolgens definieert u de symboolgegevens.
Meer informatie over de velden van het dialoogvenster "Symbolen bewerken" en over de wijze waarop u symboolbestanden kunt definiëren, vindt u in de paragraaf "Symboolgegevens bewerken" in dit gebruikershandboek). Wanneer u de bewerking hebt afgesloten, geeft u aan of het symbool in het symboolbestand moet worden opgenomen en kent u hieraan eventueel de bijbehorende eigenschappen toe.
7.1.4
Symbolen nabewerken U kunt een symbool wijzigen dat reeds in het symboolbestand voorkomt. Met de symbooleditor kunt u de symboolgegevens, het relatieve invoegpunt, de aansluitpunten, de tekstvelden en de grafische weergave van het symbool wijzigen. Het gewijzigde symbool blijft bewaard in het symboolbestand onder het oorspronkelijke symboolnummer. Project > Grafische bewerking, uitvoer > Symbool > Nabewerken
Als het symbool dat u wilt wijzigen al op de pagina is ingevoegd, gaat u als volgt te werk. Geef eerst de invoegpunten weer. Kies de menuoptie Symbool > Nabewerken en plaats de cursor op het invoegpunt van het te wijzigen symbool. Aansluitbereiken en -punten, alsook tekstvelden e.d. worden weergegeven zodat u ze kunt bewerken.
272
Effect van de wijzigingen Als u een symbool op een schemapagina invoert, wordt het gehele symbool uit het symboolbestand gelezen. Logische informatie (zoals invoegpunten, aansluitpunten en tekstvelden van een symbool) worden onderdeel van de schemapagina, terwijl het grafische symbool uit het symboolbestand wordt gelezen. Dit heeft het volgende effect:
• Een wijziging van het grafische symbool werkt direct door in alle projecten waarin dit symbool wordt gebruikt. • Bij een wijziging in de symboollogica blijven de aansluitpunten in het schema bestaan. Pas als het desbetreffende symbool uit het schema is verwijderd en vervolgens opnieuw wordt ingelezen, worden alle wijzigingen van het symboolbestand doorgevoerd.
Symbolen wijzigen voor het wisselen van de schemanorm Als u tijdens de projectbewerking het symboolbestand wilt wijzigen, bijvoorbeeld om het schema volgens een andere norm te laten weergeven, kunt u de symbolen op de volgende manier wijzigen:
• • • •
Kopieer het oude symboolbestand onder een nieuwe naam. Maak voor het gekopieerde symboolbestand een symboolproject. Voer de nieuwe naam van het symboolbestand bij de parameters in. Wijzig de symbolen, maar laat de aansluitpunten op dezelfde plaats.
Door deze werkwijze worden de symbolen in beide bestanden onder hetzelfde nummer opgeslagen en krijgen ze bij de autoconnecting dezelfde verbindingen.
7.1.5
Hoekvarianten maken Project > Grafische bewerking, uitvoer > Symbool > Hoekvariant
273
Gebruikershandboek II EPLAN 5.60
U kunt in EPLAN gedraaide versies van symbolen gebruiken. Voor het draaien van symbolen gebruikt u de symbooleditor. U kunt de draaihoek aanpassen, bijvoorbeeld om de tekstvelden bij gedraaide symbolen naar een andere plaats te verplaatsen. Kies daartoe de menuoptie Symbool > Hoekvariant en bepaal de positie voor het symbool door er met de muis op te klikken. Selecteer in het volgende keuzevenster het symbool waarvoor u een hoekvariant wilt maken. Vervolgens bepaalt u nog de hoek (90°, 180° of 270°).
Het via de functie Hoekvariant gemaakte symbool wordt dan als subsymbool opgeslagen. De subsymbolen kunnen verder worden bewerkt met de functies van de symbooleditor.
7.1.6
Symbolen exporteren en importeren Voor het importeren en exporteren van symbolen is een speciale bestandsdirectory vereist met de naam SYMBOL.EIP. Zodra een symbool voor het eerst wordt geëxporteerd, wordt deze directory automatisch gemaakt onder de directory \EPLAN4\N\.
Symbolen exporteren Project > Grafische bewerking, uitvoer > Symbool > Exporteren
U kunt symbolen uit het symboolbestand exporteren om ze daarna te importeren in andere symboolbestanden. Kies daartoe de menuoptie Exporteren in het menu Symbool. Vervolgens wordt het dialoogvenster voor de symboolselectie geopend. Bepaal hier het te exporteren symbool. Daarna kunt u in het vervolgvenster "Symbool exporteren" de naam van het te exporteren symbool wijzigen. Wanneer u de naam niet wijzigt, krijgt het te exporteren symbool de naam van het symbool uit het symboolbestand als bestandsnaam (zonder extensie). Wanneer u een symbool uit het symboolbestand voor het eerst exporteert, wordt in de directory \EPLAN4\N\\SYMBOL.EIP een subdirectory gemaakt met de naam van het symboolbestand. Het symbool kan alleen in deze subdirectory worden geëxporteerd. 274
Wanneer u het symbool M6 uit het symboolbestand DIC_WUP<X> exporteert, wordt het volgende bestand gemaakt: \EPLAN4\N\\SYMBOL.EIP\DIC_WUP<X>\M6.
Symbolen met hoekvarianten exporteren Wanneer u een symbool met hoekvarianten exporteert, wordt voorafgaand aan de export nog het dialoogvenster "Export van hoekvarianten" weergegeven. Wanneer u niet wilt dat de desbetreffende hoekvarianten bij de export worden meegenomen, deactiveert u het deze selectievakjes. Een grijs selectievakje geeft aan dat het te exporteren symbool niet over deze hoekvariant beschikt. U exporteert het symbool "O" (verbreekcontact) uit het symboolbestand . Dit symbool beschikt over de hoekvarianten 90°, 180° en 270°. In het vervolgdialoogvenster "Export van hoekvarianten" geeft u aan dat alleen de "Hoekvariant 180°" bij de export moet worden meegenomen. Daartoe deactiveert u het selectievakje "1 Hoekvariant 90°" en "3 Hoekvariant 270°".
Wanneer u het symbool vervolgens in een symboolbestand wilt importeren, beschikt het te importeren symbool alleen nog over de hoekvariant 180°.
Symbolen importeren Project > Grafische bewerking, uitvoer > Symbool > Importeren
U kunt symbolen importeren om bestaande symbolen (bijv. tijdelijke aanduidingssymbolen) van een vol symboolbestand te vervangen of om symbolen toe te voegen aan een nog niet volledig gevuld symboolbestand. U kiest daartoe de menuoptie Importeren in het menu Symbool. Vervolgens wordt het dialoogvenster "Symbool importeren" geopend. In dit venster worden alle subdirectory's van de directory \EPLAN4\N\\SYMBOL.EIP weergegeven. Selecteer in deze subdirectory's het symbool dat u wilt importeren. Wanneer u een bestaand symbool wilt overschrijven, bevestigt u de controlevraag met [Ja]. Vervolgens wordt het dialoogvenster voor de sym275
Gebruikershandboek II EPLAN 5.60
boolselectie geopend. Markeer het symbool dat u wilt vervangen en bevestig dit met [OK]. Wanneer u aan het symboolbestand een nieuw symbool wilt toevoegen, beantwoordt u de controlevraag met [Nee]. In het vervolgdialoogvenster voert u dan de nieuwe symboolnaam in. Nadat u dit met [OK] hebt bevestigd, wordt het symbool in het symboolbestand geïmporteerd.
7.2
Met de symbooleditor werken In de symbooleditor voert u de eigenlijke bewerking van een symbool uit. De symbooleditor wordt geactiveerd nadat u de menuopties Nieuw, Hoekvariant en Nabewerken in het menu Symbool hebt gekozen. Nadat u met een muisklik een nieuw symbool hebt geplaatst of een te bewerken symbool hebt geselecteerd, kunt u een van de volgende functies selecteren:
• Symboolgegevens bewerken • Tekstblokken positioneren • Het relatieve invoegpunt verplaatsen • Aansluitpunten bewerken • Grafisch symbool tekenen en via de macro-importfunctie overnemen.
7.2.1
Symboolgegevens bewerken Project > Grafische Symboolgegevens
bewerking,
uitvoer
>
Symbool
>
De symboolgegevens die u bij het maken van de symbolen hebt ingevoerd, kunt u achteraf wijzigen. Daartoe kiest u de optie Symboolgegevens in het menu Symbool zodra u de symbooleditor hebt geactiveerd. Het dialoogvenster "Symbool bewerken" wordt dan geopend.
276
De afzonderlijke velden worden hieronder toegelicht. Symboolnaam: Met de symboolnaam wordt het symbool binnen het symboolbestand aangeduid. Deze naam wordt bij de schemabewerking weergegeven in het selectievenster voor symbolen. Houd er rekening mee dat de tekens "#" en "{" niet als eerste tekens van de symboolnaam mogen worden gebruikt. Beschrijving: In dit veld kunt een willekeurige tekst invoeren die het symbool nader omschrijft. ODC: Voer in dit veld de code in die bij de systeemondersteunde ODCtoekenning moet worden gebruikt. Symbooltype: Het symbooltype wordt gebruikt bij de verwerking van symbolen voor de kruisverwijzingen. Bovendien bepaalt u hiermee - bij klemmen en contacten - mede het uiterlijk van de dialoogvensters waarin u bij de schemabewerking de symbooleigenschappen definieert. U kunt het symbooltype in dit veld rechtstreeks numeriek invoeren. Door te klikken op de knop […] verschijnt er een venster waarin u het symbooltype kunt selecteren. U kunt alle symbooltypen ook naderhand nog wijzigen als u bij het bewerken van het schema symbolen invoegt. Bevestig de gegevens die u hebt ingevoerd met [OK] waarna het dialoogvenster "Symbool bewerken" wordt gesloten. Wanneer u het symbool niet verder wilt wijzigen, kiest u vervolgens de menuoptie Opslaan / annuleren in het menu Symbool en bevestigt u de controlevraag met [Ja].
277
Gebruikershandboek II EPLAN 5.60
7.2.2
Tekstblokken positioneren Bij elk symbool dat u op de schemapagina's van uw project invoegt, horen eigenschappen die u in een venster kunt invoeren. Dit zijn bijvoorbeeld de onderdeelcode (ODC) en aanvullende teksten die een onderdeel nader omschrijven. U kunt bij het maken van een symbool de positie van deze teksten in het schema aangeven. Aan de hand van de onderdeelcode wordt het onderdeel geïdentificeerd. Het tekstblok van een symbool dat de ODC bevat, wordt daarom het identificerende blok genoemd. Met behulp van het identificerend blok kan EPLAN de symbolen van een project herkennen. De onderdeelcode wordt in het schema geschreven op de positie waar het identificerend blok is geplaatst. De overige teksten (technische waarden, extra velden, functieteksten, graveergegevens en inbouwplaatsen) hebben in het schema slechts een beschrijvend karakter, vandaar dat het hiervoor bestemde tekstblok beschrijvend blok heet. De inhoud van de tekstblokken definieert u in het invoervenster voor de symbooleigenschappen.
Met een grafische parameter kunt u voor elk van de teksten van het beschrijvend blok bepalen of de tekst in het schema moet worden uitgevoerd. Deze parameters kunnen in de grafische bewerking worden gevonden onder het volgende menupad: Parameters > Project > Grafisch > Onderdeelcode > tabblad "Onderdeelcode 1"
Identificerend blok positioneren Project > Grafische Identificerend blok
278
bewerking,
uitvoer
>
Symbool
>
Nadat u de symbooleditor hebt geactiveerd, kunt u de positie van het identificerend blok opnieuw definiëren. Plaats daartoe de cursor op het tekstblok (in de symbooleditor weergegeven door < of I>>). Wanneer de kleur van het tekstblok verandert, drukt u op of op de linkermuisknop. U kunt ook de optie Identificerend blok in het menu Symbool kiezen. Het tekstblok 'hangt' nu aan de cursor en kan op elke gewenste positie worden geplaatst. Door nogmaals op de linkermuisknop (of op ) te drukken, plaats u het tekstblok weer op de projectpagina.
Beschrijvend blok positioneren Project > Grafische Beschrijvend blok
bewerking,
uitvoer
>
Symbool
>
Raadpleeg voor het opnieuw definiëren van de positie van het beschrijvend blok (in de symbooleditor weergegeven door < of B>>) de desbetreffende paragraaf voor het identificerend blok.
Elementgegevens voor tekstblokken wijzigen U kunt in de symbooleditor ook de positie van het identificerend of beschrijvend blok aan de hand van elementgegevens wijzigen. Daartoe plaatst u de cursor op het betreffende blok en zodra het tekstblok van kleur verandert opent u het snelmenu met de rechtermuisknop. Vervolgens kiest u de optie Elementgegevens. EPLAN toont dan het dialoogvenster Elementgegevens.
Uitlijning: In deze vervolgkeuzelijst bepaalt u de uitlijning (links uitgelijnd, gecentreerd of rechts uitgelijnd) van het betreffende tekstblok. Positie: Om de positie van het betreffende blok aan te passen aan uw eisen, voert u hier de gewenste waarden in. De waarden in de velden X en Y hebben 279
Gebruikershandboek II EPLAN 5.60
betrekking op de afstand van het betreffende tekstblok tot het absolute invoegpunt. Positieve waarden verplaatsten het tekstblok naar rechts (positieve waarde voor X) of naar onder (positieve waarde voor Y). Negatieve waarden verplaatsen het tekstblok t.o.v. het invoegpunt naar links (negatieve waarde voor X) of naar boven (negatieve waarde voor Y).
7.2.3
Het relatieve invoegpunt verplaatsen U kunt het relatieve invoegpunt (in de symbooleditor weergegeven door ) van een symbool met de symbooleditor verplaatsen. Als u dit symbool in het schema invoegt, ligt het relatieve invoegpunt in het midden van de symboolcursor. Beweeg de muisaanwijzer over het relatieve invoegpunt tot deze van kleur verandert en druk op of op de linkermuisknop. Nu kunt u het invoegpunt verplaatsen. Bevestig de definitieve positie met of met de muis. U kunt echter ook de menuoptie Symbool > Relatief invoegpunt kiezen en het invoegpunt met een muisklik positioneren.
Elementgegevens voor het relatieve invoegpunt wijzigen U kunt de positie van het relatieve invoegpunt ook in de symbooleditor via Elementgegevens definiëren. U opent dit dialoogvenster net als bij de tekstblokken met behulp van het snelmenu. Voer in het groepsveld Positie de gewenste invoeren in waarmee de positie moet worden gewijzigd. De waarden in de velden X en Y hebben betrekking op de afstand tot het absolute invoegpunt. Negatieve waarden zijn ook mogelijk. Deze verplaatsen het tekstblok t.o.v. het invoegpunt naar links (negatieve waarde voor X) of naar boven (negatieve waarde voor Y).
7.2.4
Aansluitpunten bewerken Vanuit de aansluitpunten worden tussen de symbolen in het schema automatisch verbindingen getekend, mits de aansluitpunten in horizontale of verticale richting tegenover elkaar liggen (autoconnecting). Wanneer de symbooleditor geactiveerd is, kunt u nieuwe aansluitpunten toevoegen aan een symbool en bestaande aansluitpunten bewerken of verwijderen. De aansluitpunten worden in de symbooleditor voorgesteld als kleine horizontale of verticale pijlen. Aan elk aansluitpunt in het schema kan een aansluitcode worden toegekend. De positie van de aansluitcode die bij het aansluitpunt hoort, wordt in de symbooleditor eerst aangeduid met een "X". Later wordt de "X"
280
vervangen door de aansluitcode die aan het symbool is toegekend. U kunt in de symbooleditor ook de positie van een code t.o.v. het aansluitpunt met behulp van de elementgegevens wijzigen. Voorbeeld van een aansluitpunt met aansluitrichting "boven" met de bijbehorende positie van de aansluitcode en met het kader, dat het venster om het symbool karakteriseert.
Aansluitpunten invoegen Project > Grafische bewerking, uitvoer > Symbool > Aansluitpunt
Aansluitpunten worden ingevoegd via de optie Aansluitpunt in het menu Symbool. Selecteer eerst de optie voor de gewenste richting van het aansluitpunt. Het aansluitpunt 'hangt' nu aan de cursor en kan overeenkomstig de geselecteerde aansluitrichting worden geplaatst. Door op de linkermuisknop (of op ) te drukken, plaatst u het aansluitpunt op de gewenste positie. Vervolgens kunt u nog meer aansluitpunten met de gewenste aansluitrichting selecteren, of de procedure afbreken met . Om aansluitpunten met een andere aansluitrichting aan het project toe te voegen, kiest u een andere optie in de menuoptie Aansluiting en volgt u dezelfde procedure. Het venster om het symbool wordt groter naarmate u meer aansluitpunten invoegt. Wanneer u het symbool niet verder wilt wijzigen, kiest u de optie Opslaan / annuleren in het menu Symbool of drukt u opnieuw op de -toets. Bevestig de melding die verschijnt met [Ja] en het nieuwe of gewijzigde symbool wordt opgeslagen.
Aansluitpunten verplaatsen Plaats de cursor op het aansluitpunt waarvan u de positie wilt wijzigen en druk op of op de linkermuisknop. Het aansluitpunt "hangt" dan aan de cursor en kan met de muis of het toetsenbord worden verplaatst.
Aansluitpunten verwijderen Om een aansluitpunt bij een symbool te verwijderen, drukt u eerst op de -toets of kiest u in het snelmenu de optie Verwijderen. Plaats dan de cursor op het te verwijderen aansluitpunt en druk opnieuw op of 281
Gebruikershandboek II EPLAN 5.60
op de linkermuisknop. De positie van het symbool binnen het symboolbestand blijft bewaard. Ook de symboolgegevens worden niet gewijzigd.
Elementgegevens voor aansluitpunten wijzigen De gegevens van een aansluitpunt (aansluitrichting, positie en positie van de aansluitcode) kunnen naderhand nog worden gewijzigd. Plaatst daartoe de cursor op het gewenste aansluitpunt en open het snelmenu zodra het aansluitpunt van kleur verandert. Vervolgens kiest u de optie Elementgegevens. In het dialoogvenster Elementgegevens brengt u dan de gewenste instellingen aan.
Aansluitrichting: Door dit selectievakje te activeren, bepaalt u de richting van de aansluiting. Positie: Om de positie van een aansluitpunt te wijzigen, voert u hier de gewenste waarde in. Positieve waarden verplaatsten het aansluitpunt naar rechts (positieve waarde voor X) of naar onder (positieve waarde voor Y). Negatieve waarden verplaatsen het aansluitpunt naar links (negatieve waarde voor X) of naar boven (negatieve waarde voor Y). Codepositie: Via dit groepsveld kunt u de positie van een aansluitcode t.o.v. de positie van het bijbehorende aansluitpunt wijzigen. Wanneer u hier waarden hebt ingevoerd (d.w.z. X of Y zijn ongelijk aan nul), kunt u de codepositie ook met de cursor verplaatsen. Plaats daartoe de cursor op de "X" of op de ingevoerde aansluitcode en druk vervolgens (als de code van kleur verandert) op of op de linkermuisknop. De codepositie "hangt" dan aan de cursor en kan met de muis of het toetsenbord worden verplaatst.
282
7.2.5
Grafisch symbool tekenen en via de macroimportfunctie overnemen Om tijdens het maken of bewerken van symbolen ook de nieuwe grafische weergave van een symbool te kunnen maken of aan te vullen, kunt u in de symbooleditor de functies van het menu "Vrij tekenen" gebruiken (zie paragraaf "Vrij tekenen" in het gebruikershandboek I). Let erop dat de lijnen van het grafische symbool overeenstemmen met de posities van de aansluitpunten. Definieer daartoe eerst de aansluitpunten (zie vorige paragraaf "Aansluitpunten bewerken") en teken vervolgens de lijnen langs het raster (bijv. 4 mm) naar het desbetreffende aansluitpunt. De grafische symbolen worden bij het invoegen van de symbolen geen integraal bestanddeel van de schemapagina, maar wordt bij elke nieuwe beeldschermopbouw uit het symboolbestand gehaald. De grafische symbolen worden bij de automatische schemaverwerking niet in acht genomen.
Grafische symbolen via macro-import overnemen Bovendien kunt u een grafische afbeelding die u eerder hebt gemaakt als grafisch symbool overnemen in een nieuw symbool of in een symbool dat u aan het nabewerken bent. Op deze manier kunt u bijvoorbeeld eerst een basisafbeelding maken, deze vervolgens als grafische macro voor symbolen met gelijksoortige afbeeldingen importeren en ten slotte in de symbooleditor voor de verschillende symbolen aanpassen. Als grafische macro's kunnen zowel venstermacro's *.mff als samengestelde macro's *.mzf worden geïmporteerd. Project > Grafische bewerking, uitvoer > Symbool > Macro importeren
Kies daartoe de optie Macro importeren in het menu Symbool. In het vervolgdialoogvenster "Macroselectie" selecteert u de grafische macro die moet worden geïmporteerd. U kunt elke macro in de directorystructuur selecteren. Wanneer u het selectievakje "Voorbeeld" activeert, wordt er voor de geselecteerde macro een voorbeeldvenster geopend waarin de macro wordt weergegeven. De bestaande symboolbestanden blijven bij het importeren behouden. De import is alleen mogelijk wanneer u macro's gebruikt die bestaan uit "echte" grafische objecten. De macro mag geen tekstobjecten bevatten, die onder Invoegen > Tekst in de grafische bewerking kunnen worden ingevoegd!
283
Gebruikershandboek II EPLAN 5.60
7.3
Grafische formulieren ontwerpen Tot de grafische formulieren behoren de plotformulieren en de plotkaders. De plotformulieren worden in EPLAN ook wel grafische formulieren of (in het kort) formulieren genoemd. Plotformulieren Dit zijn grafische elementen. Dat houdt in dat ze zijn opgebouwd uit lijnen en teksten. Ze worden gebruikt voor het plotten van de lijsten, bijvoorbeeld klemmen- en kabelaansluitlijsten. De velden van deze plotformulieren worden via speciale teksten gevuld met de gegevens uit de automatische verwerking. Let erop dat plotformulieren de extensie SK? hebben en worden opgeslagen in de directory voor stambestanden (EPLAN4\N). Het laatste teken van de extensie bepaalt het formuliertype, bijvoorbeeld "B" voor "vrije tekening", "K" voor "klemmenaansluitlijst" etc. In EPLAN zijn de volgende formuliertypen beschikbaar: B Vrije tekening C Montageplaatlegenda's E Titelblad/voorblad G Plotkader J Inhoudsopgave K Klemmenaansluitlijst L Klemmenopbouwlijst M Klemmenaansluitschema N Kabelaansluitlijst O Materiaallijst P Onderdelenlijst R Klemmenstrookoverzicht S Kabeloverzicht T PLC-overzicht U Bestellijst V Bedradings- en verbindingslijst Y Groeps-/plaatscodeoverzicht Z Revisieoverzicht EPLAN beschikt standaard over formulieren en plotkaders, die als pagina's in EPLAN-projecten voorkomen met de naam ESSFORM. Open eventueel in de directory \EPLAN4\P\WUP\FORM het project met de naam ESSFORM en sla de gewenste pagina's als paginamacro op onder het overeenkomstige formuliertype. Plotkader Aan elke pagina van een schema kan een plotkader (header) worden toegekend. Dit gebeurt op het tabblad "Pagina-eigenschappen 1".
284
De velden van het plotkader worden gevuld met informatie over de desbetreffende pagina.
Hieronder wordt beschreven hoe u eigen grafische formulieren kunt ontwerpen en bestaande formulieren kunt wijzigen.
Plotformulieren bewerken Plotformulieren kunnen als volgt worden bewerkt:
• Formulierproject maken / selecteren: Voor het beheer van uw grafische formulieren moet een formulierproject maken. U kunt dit op twee manieren doen. U kunt een nieuw formulierproject maken. Dit gebeurt op dezelfde wijze als het maken van een normaal project. U moet echter voor de parameter "Projecttype" de instelling "Formulierproject" (projecttype 2) selecteren.
U kunt ook een bestaand formulierproject selecteren door het formulierproject ESSFORM uit de projectsubdirectory \EPLAN4\P\ESS\Form te kopiëren naar de projectsubdirectory van uw klantkenmerk (\EPLAN4\P\). Hernoem het project door bijvoorbeeld de letters "ESS" te vervangen door uw eigen klantkenmerk.
• Pagina's maken: In een formulierproject moeten de pagina's met bepaalde paginatypen worden gemaakt. Om bijvoorbeeld een plotformulier voor klemmenaansluitlijsten te tekenen, moet u eerst een pagina van het type "Klemmenaansluitlijst" maken. Let erop dat u op het tabblad "Pagina-eigenschappen 1" in het veld "Extra veld pagina" de naam van het formulier in hoofdletters invoert, bijvoorbeeld ESS1005H!
285
Gebruikershandboek II EPLAN 5.60
• Grafische objecten tekenen: U kunt de lay-out van plotformulieren ontwerpen met de tekenfuncties van "Vrij tekenen", net als bij normale projecten. • Teksten en speciale teksten invoegen: Voor de plotformulieren hebt u drie verschillende typen teksten nodig: normale teksten, zoals tabelkoppen (teksttype "0"); speciale teksten voor plotposities om te markeren welke tekstkolom met welke informatie op welke positie in het formulier moet worden geplot; speciale teksten voor de lay-out van het formulier, de regelafstand etc. Fragment van een overzicht van project- en paginaspecifieke speciale teksten voor een klemmenaansluitlijst
Zie de paragraaf "Speciale teksten" in de contextafhankelijke Help.
• Paginamacro opslaan: Als het plotformulier klaar is, slaat u deze op via de menuoptie Bewerken > Macro/formulier maken > Paginamacro of via de desbetreffende knop op de werkbalk "Bewerken". Het formulier wordt opgeslagen als paginamacro onder de naam die u hebt ingevoerd bij de pagina-eigenschappen in het veld "Extra veld pagina". De extensie msf (grafisch) resp. mse (logisch) wordt automatisch toegevoegd. Als u de macro als formulier wilt opslaan, selecteert u het gewenste formuliertype uit de vervolgkeuzelijst. De extensie .sk? wordt au-
286
tomatisch toegevoegd. De laatste letter van de extensie wordt overgenomen uit de kenletter van het formuliertype.
• Plotcoördinaten bewerken: U kunt ten slotte nog de positie van de speciale teksten in het plotformulier (behalve voor de plotkaders) wijzigen. Selecteer daartoe allereerst het betreffende formulier in de uitvoerparameters (menupad in de grafische bewerking: Parameters > Project > Uitvoer> Grafisch formulier. Roep vervolgens in de desbetreffende module via de menuoptie Coördinaten het coördinatendialoogvenster op en pas de speciale tekstcoördinaten aan uw eisen aan. Bewerking van de kabelaansluitlijsten
coördinaten
van
een
plotformulier
voor
Plotkaders tekenen Evenals de plotformulieren zijn de plotkaders macro's die door middel van vrij tekenen worden gemaakt. Plotkaders zijn paginamacro's die de extensie .SKG hebben. U kunt de plotkaders op dezelfde manier tekenen als de plotformulieren. U kunt speciale teksten invoegen die later de gegevens bevatten uit de project- of pagina-eigenschappen. 287
Gebruikershandboek II EPLAN 5.60
Als u zich in de grafische bewerking van een formulierproject bevindt, gaat u voor het maken van een plotkader als volgt te werk: maak een nieuwe pagina en ken hieraan het paginatype "D = Plotkader" toe.
Voer de vereiste gegevens in en sla vervolgens de pagina op als plotkader. De plotkaders worden in de directory \EPLAN4\N\ als *.SKGbestanden opgeslagen. De meeste meegeleverde plotkaders hebben als naamsbestanddeel de volgende kenmerken: Kenmerk Voorbeeld Papierformaat volgens DIN A3 Kenmerk van de 01 padindeling Taal D Een ouder plotkader heeft bijvoorbeeld als naam A3_01QD.SKG. De naam van een recenter plotkader luidt bijvoorbeeld ESSG_A1_32_01D. Bij de verwerking van het schema neemt EPLAN de padindeling niet over uit het plotkader, maar verwerkt het de desbetreffende grafische parameters. Daarom dient u erop te letten dat de padindeling van een nieuw ontworpen plotkader wordt aangepast aan de parameterinstellingen. Een overzicht van speciale teksten voor plokaders vindt u in de paragraaf "Speciale teksten"van het systeemhandboek.
288
8
Interfaces gebruiken EPLAN ondersteunt de interfaces die beschreven worden in de paragrafen:
• De conversie van HPGL-plotbestanden • Het gebruik van de DXF- / DWG-interface voor het uitwisselen van grafische gegevens tussen verschillende CAD-programma's • Het gebruik van de EXF-interface.
8.1
HPGL-plotbestanden inlezen Gegevensuitwisseling > HPGL ---> EPLAN
Met de module "Conversie van HPGL-bestanden", dat u kunt openen via het menu Gegevensuitwisseling, kunnen HPGL-plotbestanden in EPLAN worden ingelezen. Dit betekent dat tekeningen zoals schema's, bedrijfslogo's of algemene tekeningen worden overgenomen in pagina's van het paginatype "Vrije tekening". Bij de ingelezen tekeningen wordt echter geen logische informatie opgenomen. GDI-uitvoer Dit type uitvoer vindt plaats in een grafisch formaat. De uit te voeren hoeveelheid gegevens is groot, zodat de uitvoer veel tijd in beslag neemt. Voor dit gangbare uitvoerformaat kan elke Windows-compatibele printer worden gebruikt. De tekenset wordt ingesteld in de systeembesturing van Windows, onder "Lettertypen". EPLAN ondersteunt de volgende HPGL-commando's (alfabetisch gesorteerd): HPGLcommando AA
Betekenis
AR
"arc relative" (cirkelboog om het ingevoerde relatieve middelpunt)
CI
"circle" (cirkel om het actuele punt met radiuswaarde)
DI
"absolute direction" (absolute waarde voor tekenafstand en tekenrichting van teksten)
"arc absolute" (cirkelboog om het ingevoerde absolute middelpunt)
289
Gebruikershandboek II EPLAN 5.60
en tekenrichting van teksten) LB
"label" (tekstuitvoer)
LT
"line type" (lijntype-definitie)
PA
"plot absolute" (beweging van de pen naar een absolute positie)
PD
"pen down" (beweging en daling van de plotterpen)
PG
"advance full page" (paginaomslag)
PR
"plot relative" (beweging van de pen naar een relatieve positie)
PU
"pen up" (beweging en omhoog komen van de plotterpen)
RA
"fill rectangle absolute" (definitie van een gevulde rechthoek in absolute coördinaten)
RR
"fill rectangle relative" (definitie van een gevulde rechthoek in relatieve coördinaten)
SC
"scale" (definitie van een gebruikerspecifiek coördinatensysteem; op schaal)
SP
"select pen" (penselectie op nummer)
SR
"relative character size" (grootte van een uitgevoerd teken als percentage)
Het maximale aantal invoeren dat per pagina kan worden geconverteerd, bedraagt 4000!
Parameters instellen Voor een optimaal resultaat dient u voor iedere conversie de schaal in te stellen. Dit doet u via het menupad Plotbestand > Op schaal tekenen in de HPGL-module. Meer informatie vindt u in de volgende paragraaf.
Plotbestanden converteren Kies het menupad Plotbestand > Converteren en definieer het plotbestand dat moet worden geconverteerd. De standaardinstelling is de directory voor persoonlijke en stationsgegevens. Er verschijnt een overzicht van alle plotbestanden die zich in de aangegeven directory bevinden. Nadat u een bestand hebt geselecteerd, opent EPLAN een venster waarin wordt aangegeven vanaf welke pagina de gegevens moeten worden ingevoegd. De standaardinstelling is hier telkens de eerstvolgende pagina na de laatste projectpagina.
290
Wordt de onder- of bovengrenswaarde overschreden, dan verschijnt er een venster waarin u de vergrotingsfactor of de offset-waarde kunt aanpassen. Is de ondergrens overschreden, dan verschijnt er een venster met de vraag: "Offset aanpassen?". Bij overschrijdingen van de bovengrens verschijnt er een venster waarin u kunt kiezen tussen handmatig of automatisch aanpassen. Als u hier voor handmatig aanpassen kiest, verschijnt er een parametervenster waar u nieuwe waarden kunt invoeren. Als u de vraag "Offset aanpassen?" met [Nee] beantwoordt, wordt de functie geannuleerd. De tekening wordt echter wel vervaardigd.
Meldingen bekijken Mochten er tijdens het converteren van een HPGL-bestand fouten zijn opgetreden, dan kunnen de meldingen via Extra > Meldingen worden weergegeven, mits de parameter "Fouten afzonderlijk uitvoeren" is ingesteld. Net als alle andere meldingen worden ook deze in de meldingendatabank geschreven. Meer informatie hierover vindt u in de beschrijving van de module "Meldingenbeheer" in de paragraaf "Programmeldingen verwerken" van het gebruikershandboek I.
8.1.1
Parameters voor HPGL instellen Voor een optimaal resultaat dient u voor iedere conversie de schaal in te stellen. Dit doet u via het menupad Plotbestand > Op schaal tekenen in de HPGL-module.
291
Gebruikershandboek II EPLAN 5.60
U kunt de volgende waarden invoeren: Papierformaat: Selecteer het gewenste papierformaat in de vervolgkeuzelijst. De breedte en de hoogte van het geselecteerde papierformaat worden weergegeven in de velden "X" en "Y". Vergrotingsfactor: Stel hier de factor in waarmee de coördinaten moeten worden vergroot, zodat de resolutie 1/40 mm bedraagt en de X-coördinaten niet hoger zijn dan 15970 en de Y-coördinaten niet hoger dan 10870. Als de coördinaten bijvoorbeeld in 1/10 mm zijn ingevoerd, vult u hier 4 in. De standaardwaarde is 1. Toegestaan zijn waarden van .01 tot 99. Wanneer het HPGL-bestand het scale-commando SC bevat, vindt de aanpassing automatisch plaats. X-offset / Y-offset De offset wordt ingevoerd in mm. De standaardwaarde is 0. Verhoog de waarde wanneer bij de conversie de foutmelding "X-offset onder grenswaarde" / "Y-offset onder grenswaarde" verschijnt. Verlaag de waarde wanneer bij de conversie de foutmelding "X-offset overschreden" / "Y-offset overschreden" verschijnt en de X-waarde / Ywaarde niet onder de grenswaarde liggen. Bovengenoemde foutmeldingen kunnen ook door een onjuiste factor worden veroorzaakt. Fouten afzonderlijk uitvoeren: Als dit selectievakje geactiveerd is, worden de grenswaardeoverschrijdingen alleen aan het einde van een pagina weergegeven. Anders worden grenswaardeoverschrijdingen en onbekende HPGL-commando's naar het foutenbestand geschreven. Daarbij wordt de bestandsoffset van het HPGL-bestand aangegeven waarbij de fout is ontstaan.
8.2
DXF-/DWG-bestanden inlezen EPLAN ondersteunt de import en export van gegevens in het DXFformaat (Drawing eXchange Format) en in het DWG-formaat (DWG = DraWinG) van de firma Autodesk: Met deze gangbare formaten kunnen gegevens worden uitgewisseld tussen verschillende CAD-programma's. Beide formaten zijn ingevoerd met het programma AutoCAD en vormen intussen industriële normen.
292
In EPLAN kunt u ofwel hele projecten importeren ofwel individuele projectpagina's exporteren. In deze paragraaf wordt met name de DXF/DWG-import besproken. Informatie over het exporteren van DXF/DWG-gegevens vindt u in de paragraaf "Pagina's exporteren" in het gebruikershandboek I. EPLAN ondersteunt het DXF-/DWG-formaat van AutoCAD-versie 14. Gebruikt u DXF-/DWG-bestanden met elementen die niet tot de AutoCAD 14 specificatie behoren, dan worden deze elementen door EPLAN overgeslagen. In de volgende paragrafen worden de volgende onderwerpen behandeld:
• Het DXF-formaat van AutoCAD 14 • De configuratie van de DXF-/DWG-overnameparameters • De instelling van de DXF-/DWG-uitvoerparameters • De import van DXF-/DWG-gegevens.
8.2.1
Het DXF-formaat van AutoCAD 14 DXF-bestanden zijn opgeslagen in ASCII-formaat met een vaste (afgesproken) volgorde voor de verschillende onderdelen van het bestand.
• De kop definieert bepaalde variabelen, bijvoorbeeld de afmetingen van de tekening. • In de daaropvolgende 'entities' worden de afzonderlijke grafische objecten beschreven. Afhankelijk van het object volgt na de objectaanduiding een uiteenlopend aantal regels met coördinaten, niveautoekenning ("layer"), pentoekenning etc. De volledige specificatie van het DXF-formaat kunt u raadplegen via internet, op de website van de AutoCAD-fabrikant AutoDesk (www.autodesk.com). Elke individuele schemapagina wordt in EPLAN opgeslagen in een intern bestandsformaat en bevat geen informatie over kruisverwijzingen of autoconnecting. Deze functies worden namelijk in andere bestanden beheerd. Daarom vindt de conversie van een EPLAN-pagina naar het DXF-formaat plaats via de tussenstap "Beeldscherm", omdat bij het vernieuwen van het beeld alle informatie grafisch wordt weergegeven. In de volgende paragrafen wordt ingegaan op de bijzonderheden van het DXF-formaat en de beperkingen bij de DXF-conversie.
293
Gebruikershandboek II EPLAN 5.60
8.2.1.1
Bijzonderheden van het DXF-formaat Vanwege de eisen die door CAD-toepassingen aan het tekeningformaat worden gesteld (vooral op het gebied van de mechanica), is het DXFformaat slechts bruikbaar voor een beperkt aantal toepassingen. Ook de coördinaten zijn daar bijvoorbeeld op afgestemd. De logica die een schema karakteriseert, kan echter niet worden overgedragen. De DXFinterface in EPLAN is vooral bestemd voor het importeren en exporteren van algemene grafische elementen, omdat logische informatie van schemapagina's niet kan worden geconverteerd. Er is dan ook een wezenlijk verschil tussen het interne EPLANgegevensformaat en de gegevensopbouw van een DXF-bestand. Zo is een ODC in EPLAN niet zomaar een tekst die uit een bepaald aantal letters bestaat. De ODC bevat méér informatie, die onder andere dient voor het genereren van kruisverwijzingslijsten. En een symbool is niet alleen maar een grafische lijnverbinding, maar bevat tevens belangrijke informatie over de kruisverwijsbaarheid. Bij de gegevensoverdracht gaat dergelijke informatie verloren!
8.2.1.2
Beperkingen bij de DXF-conversie De DXF-interface van EPLAN wordt gebruikt om tekeningen in te voegen als vrije tekeningen. In tegenstelling tot EPLAN-schemapagina's beschikt een DXF-bestand niet over logische informatie! Daarom dient u bij het converteren rekening te houden met de volgende beperkingen:
• Er kunnen slechts tweedimensionale DXF-tekeningen worden geconverteerd. • EPLAN maakt gebruik van vaste tekstgroottes die overeenkomen met de NEN-norm. Teksten in DXF-bestanden zijn vrij te verschalen. Daarom worden bij het converteren de tekstgroottes in EPLAN gewijzigd in de eerstvolgende passende standaardgrootte. • De draaihoeken van de tekst worden aangepast aan de in EPLAN beschikbare draaihoeken (0°, 90°, 180° of 270°). • De blokken (symbolen) van een DXF-bestand worden ontbonden in afzonderlijke componenten. Elk blok wordt bij de conversie omgezet in aparte EPLAN-objecten. • Bij de conversie gaat de layer-informatie (niveautechniek) van DXFbestanden verloren. • Bij de conversie naar het schema moeten de logische elementen op verschillende layers beschikbaar zijn, zodat een uniforme toekenning mogelijk is. Ook dient er een geldige referentielijst beschikbaar te zijn. 294
8.2.2
DXF-/DWG-overnameparameters instellen Gegevensuitwisseling > DXF/DWG ---> EPLAN > Parameters > Overname
Wanneer u voor het eerst DXF-/DWG-bestanden gaat importeren, dient u de parameterinstellingen te controleren. Activeer hiertoe de menuoptie Parameters > Overname.
De volgende tabbladen zijn beschikbaar:
• Tabblad "Algemene parameters" • Tabblad "Layer" • Tabblad "Lijntypen" • Tabblad "Lijndikten".
8.2.2.1
Algemene DXF-/DWG-overnameparameters instellen De afzonderlijke velden op het tabblad "Algemene parameters" hebben de volgende betekenis: Parameterrecordnaam: In dit veld voert u de naam van het parameterrecord in waarvoor u de importinstellingen wilt wijzigen. In de vervolgkeuzelijst kunt u een van de bestaande parameterrecords selecteren. Wanneer u daarvoor in het parameterbeheer onder Station > DXF/DWG > Parameterrecord een pa295
Gebruikershandboek II EPLAN 5.60
rameterrecord hebt ingesteld (zie paragraaf "DXF/DWG-parameterrecord instellen" in het gebruikershandboek I), wordt deze als standaardinstelling in dit veld weergegeven. Wanneer u een nieuw parameterrecord wilt maken, voert u de gewenste naam in het veld in. Nadat u de instellingen met [OK] of [Toepassen] hebt bevestigd, wordt het nieuwe parameterrecord gemaakt. Om een geselecteerd parameterrecord te verwijderen, klikt u op de knop [Verwijderen]. Brondirectory: Hier definieert u de standaardinstelling voor het pad waarin EPLAN de te bewerken DXF-/DWG-bestanden moet zoeken. Met [...] komt u in het venster "Directoryselectie" en kunt u het station en de directory bepalen. Referentielijst: Hier definieert u het bestand waarin de toekenningen tussen de DXF/DWG-blokken en de gebruikte symbolen van het EPLANsymboolbestand zijn opgeslagen. EPLAN gebruikt de referentielijst bij het importeren van logische pagina's, wanneer u schemapagina's van het paginatype "logisch" wilt maken (importfunctie Converteren > Schema). Met [...] kunt u in uw bestanden zoeken naar het bestand met het type *.REF. Startpagina / Stapgrootte: Deze parameters bepalen hoe de gegevens moeten worden ingevoegd in het paginaoverzicht van het project. Wanneer de aangegeven pagina's reeds bestaan, vraagt EPLAN of u ze wilt overschrijven. Tekenset van het DXF-/DWG-bestand: In dit groepsveld definieert u de tekenset van het te importeren DXF/DWG-bestand. – EPLAN (OEM): Selecteer deze optie wanneer u bij het maken van het DXF-/DWG-bestand (bijv. in AutoCAD) een grafisch lettertype van EPLAN hebt gebruikt (bijv. voor het weergeven van trema's en speciale tekens van EPLAN). – ANSI: Selecteer deze optie wanneer bij het maken van het DXF/DWG-bestand geen grafisch lettertype van EPLAN beschikbaar was. Papierformaat: Selecteer in de vervolgkeuzelijst het gewenste papierformaat voor de import.
De schaal instellen Het groepsveld "Op schaal tekenen" bevat parameters waarmee u het tekeningformaat voor de import kunt beïnvloeden.
296
Aanpassen aan het actuele papierformaat: Wanneer u deze optie selecteert, wordt het papierformaat gebruikt dat u in de vervolgkeuzelijst "Papierformaat" hebt ingesteld. In dit geval kunt u geen aanpassingen op schaal meer uitvoeren. Voor het aanpassen van het actuele papierformaat kunt u de volgende instellingen aanbrengen: Tekeninggrenzen bepalen uit: In de vervolgkeuzelijst selecteert u de criteria aan de hand waarvan de tekeninggrenzen moeten worden bepaald. – Tekeningkop: De tekeninggrenzen worden vastgesteld aan de hand van de tekeningkop. Indien de tekeninggrenzen niet in de kop voorkomen, worden ze ingesteld op "0". – Coördinaten: De coördinaten van de gehele tekening worden gecontroleerd, waarbij de kleinste en de grootste coördinaat automatisch als tekeninggrenzen worden overgenomen. – Grootste afmeting: De tekeninggrenzen worden vastgesteld aan de hand van de tekeningkop. Vervolgens worden de coördinaten van de gehele tekening gecontroleerd waarbij automatisch de grootste afmeting wordt overgenomen. Handmatige correctiemogelijkheid: Wanneer u de automatisch bepaalde afmetingen van de tekening achteraf wilt bewerken, markeert u dit selectievakje. Op schaal: Deze optie maakt het mogelijk om de tekeninggrenzen bij de import handmatig aan te passen. U kunt daarbij de tekening zowel horizontaal als verticaal op schaal maken. Bovendien kunt u de tekening naar rechts en/of naar boven verplaatsen. De gewenste verplaatsing geeft u aan in "mm". Wanneer te importeren tekeningen schema-objecten objecten bevatten die groter dan 800 mm zijn, verschijnt er een melding in de vorm van een vraag. Als u deze vraag met [Ja] beantwoordt, verkleint EPLAN de te grote schema-objecten automatisch tot 800 mm. U kunt dan de tekeninggrenzen niet meer handmatig corrigeren (selectievakje "Handmatige correctie" van de DXF-/DWG-overnameparameters). Met [Nee] wordt het formaat niet op schaal gemaakt, waarbij niet gegarandeerd is dat alle schema-objecten correct worden weergegeven.
8.2.2.2
DXF-/DWG-overnameparameters voor layers instellen Om logische elementen van een pagina eenduidig te kunnen herkennen, moeten er reeds in het DXF-/DWG-bestand verschillende niveaus (lay297
Gebruikershandboek II EPLAN 5.60
ers) worden gebruikt. Voer daarom bij de standaard ingestelde logische elementen op dit tabblad de gebruikte layer-naam in. De standaardinstellingen zijn: Plotkaders Autoconnecting Aansluitcode Symbool ODC Contactspiegel Speciale tekst Kruisverwijzingen Extra teksten Klemmen Vrij gedefinieerd
PLOTKADER AUTOCONNECTING AANSLUITCODE SYMBOOL ODC CONTACTSPIEGEL SPECIALE TEKST KVW EXTRA TEKSTEN KLEMMEN
Rechts van elk invoerveld bevindt zich een selectievakje, waarmee u bepaalt of de layer moet worden ingelezen of genegeerd. Is een selectievakje geactiveerd, dan wordt de tekening van de layer overgenomen. Anders wordt alle bij deze layer behorende informatie overgeslagen. Als u meerdere layers wilt toekennen, voert u in de tekstvelden regelomslagen in. Een regelomslag kan handmatig worden ingevoerd via de toetsen . Maar u kunt ook met de rechtermuisknop op het tekstveld klikken, waardoor er een menu verschijnt waarmee u een regelomslag kunt aanbrengen op de actuele invoegpositie.
Bijzonderheden van de afzonderlijke layers Voor de afzonderlijke layers gelden de volgende bijzonderheden: Plotkader: Wanneer het in de grafische parameters gedefinieerde plotkader moet worden gelezen (standaard), dient u het plotkader dat via het DXF/DWG-bestand is overgedragen, te negeren (anders is er een "dubbel" plotkader). Autoconnecting: Alle automatische verbindingen (autoconnecting) worden als "grafische" lijnen ingevoerd in het DXF-/DWG-bestand. Om te voorkomen dat deze lijnen bij schemapagina's worden weergegeven, moeten ze genegeerd worden. Aansluitcode: Ook de aansluitcode wordt als tekst in het DXF-/DWG-bestand ingevoerd. Daarom dienen ook aansluitcodes als "Tekst" genegeerd te worden.
298
Symbool: Symbolen worden altijd volledig (met logica) uit het EPLANsymboolbestand gelezen wanneer de desbetreffende bloknaam in het referentiebestand wordt gevonden. Wordt in de referentielijst geen invoer bij een symbool aangetroffen, dan wordt het symbool als grafisch element uit het DXF-/DWG-bestand ingelezen als er hier een vinkje ( ) is ingevoerd. Anders wordt het symbool genegeerd. ODC en Speciale tekst De bij een symbool behorende "ODC", evenals het beschrijvend blok (technische waarden, graveergegevens etc.) en functieteksten kunnen afhankelijk van de vernesting niet altijd eenduidig via het DXF-/DWGbestand worden overgedragen. Als deze items niet aan symbolen kunnen worden toegekend, dan worden ze als gewone tekstinvoeren naar het schema geschreven wanneer de layer via " " geactiveerd is. Anders gaan de teksten verloren. Vrij gedefinieerd: Wanneer DXF-/DWG-bestanden met andere systemen worden gemaakt, kunt u vrij gedefinieerde blokken instellen. Deze worden vervolgens door het activeren van deze layer bij het inlezen in EPLAN weergegeven ( ) of genegeerd.
8.2.2.3
DXF-/DWG-overnameparameters voor lijntypen instellen Op het tabblad "Lijntypen" definieert u in een tabel de toekenning van de CAD-lijntypen aan EPLAN-lijntypen. Wanneer u een nieuwe lijntypetoekenning wilt definiëren, activeert u de knop [Nieuw]. Er wordt dan een lege regel aan de tabel toegevoegd. Vervolgens voert u in de linkerkolom een code in voor het nieuwe CADlijntype en selecteert u in de rechterkolom het gewenste EPLAN-lijntype. Met [Toepassen] of [OK] bevestigt u de nieuwe toekenning. Wanneer u een of meerdere lijntypetoekenningen uit de tabel wilt verwijderen, markeert u de desbetreffend toekenning en klikt u op de knop [Verwijderen].
8.2.2.4
DXF-/DWG-overnameparameters voor lijndikten instellen Op het tabblad "Lijndikten" bepaalt u de toekenning van lijndikten tussen het CAD-systeem en EPLAN. De volgende opties zijn beschikbaar:
299
Gebruikershandboek II EPLAN 5.60
Altijd lijndikte 0 gebruiken: Alle lijndikten van het AutoCAD-project die in het DXF-/DWG-bestand zijn gedefinieerd, krijgen in EPLAN de lijndikte "0 = Ingestelde lijndikte voor symbolen". Bij deze lijndikte wordt de projectspecifieke grafische parameter "Lijndikte voor symbolen" (tabblad "Lijndikte") gebruikt. Lijndikten overnemen zoals getekend: Alle lijndikten van het AutoCAD-project die in het DXF-/DWG-bestand zijn gedefinieerd, worden ongewijzigd in EPLAN overgenomen. Tabeltoekenning gebruiken: In AutoCAD worden lijndikten door verschillende kleuren weergegeven. Elke kleur wordt door een codenummer aangegeven. Bij de DXF-/DWGimport wordt dit nummer in EPLAN gebruikt om de verschillende lijndikten te genereren. Wanneer u de optie "Tabeltoekenning gebruiken" selecteert, wordt de toekenning in de onderstaande tabel gebruikt. In de kolom "CADkleurcode" voert u bij elke EPLAN-lijndikte het kleurcodenummer in. U kunt ook meerdere kleurcodes toekennen aan een EPLAN-lijndikte. U gebruikt dan een komma als scheidingsteken.
8.2.3
DXF-/DWG-uitvoerparameters instellen Gegevensuitwisseling > DXF/DWG ---> EPLAN > Parameters > Uitvoer
Met behulp van de uitvoerparameters bepaalt u de instellingen voor de export. Kies hiertoe de menuoptie Parameters > Uitvoer.
De volgende tabbladen zijn beschikbaar:
• Tabblad "Algemeen" 300
• Tabblad "Symbolen" • Tabblad "Layer" • Tabblad "Lijntypen". U kunt de uitvoerparameters ook instellen in de grafische bewerking, wanneer bijvoorbeeld afzonderlijke pagina's naar DXF/DWG moeten worden geëxporteerd. Kies daartoe het menupad Parameters > Station > DXF-/DWG-uitvoerparameters.
8.2.3.1
Algemene DXF-/DWG-uitvoerparameters instellen De afzonderlijke velden van het tabblad "Algemeen" hebben de volgende betekenis: Parameterrecordnaam: In dit veld voert u de naam van het parameterrecord in waarvoor u de exportinstellingen wilt wijzigen. In de vervolgkeuzelijst kunt u een van de bestaande parameterrecords selecteren. Wanneer u daarvoor in het parameterbeheer onder Station > DXF/DWG > Parameterrecord een parameterrecord hebt ingesteld (zie paragraaf "DXF/DWG-parameterrecord instellen" in het gebruikershandboek I), wordt deze als standaardinstelling in dit veld weergegeven. Wanneer u een nieuw parameterrecord wilt maken, voert u de gewenste naam in het veld in. Nadat u de instellingen met [OK] of [Toepassen] hebt bevestigd, wordt het nieuwe parameterrecord gemaakt. Om een geselecteerd parameterrecord te verwijderen, klikt u op de knop [Verwijderen]. Uitvoerdirectory: Hier definieert u de standaard directory waarnaar de bestanden bij de DXF-/DWG-export moeten worden uitgevoerd. Als u op de knop [...] klikt, verschijnt een directoryselectievenster. Bestandsnamen: In dit groepsveld geeft u aan hoe de bestandsnamen bij de DXF-/DWGexport standaard moeten worden toegekend. – Doornummeren: Als u deze optie activeert, kent EPLAN aan DXF/DWG-bestanden namen toe volgens het principe <doorlopend_nummer>.DXF of <doorlopend_nummer>.DWG . Indien er al DXF-/DWG-bestanden aanwezig zijn, nummert EPLAN vanaf het eerste beschikbare nummer. – Paginanamen gebruiken: Als u deze optie activeert, kent EPLAN aan DXF-/DWG-bestanden namen toe volgens het principe <paginanaam>.DXF of <paginanaam>.DWG .
301
Gebruikershandboek II EPLAN 5.60
Bestandstype: Kies in dit groepsveld het bestandstype (DXF of DWG) dat bij de DXF/DWG-export normaal gesproken moet worden uitgevoerd. Schaalfactor: Voer hier de vergrotings-/verkleiningsfactor in voor het uit te voeren DXF-/DWG-bestand. De standaardinstelling is "1". Uitvoer in het JIC-formaat: Dit selectievakje is alleen actief indien u een schema volgens de JICnorm (schemaweergave staand) bewerkt. (Hiertoe moet de projectspecifieke grafische parameter "Schemalogica" op het tabblad "Algemeen 1" zijn ingesteld.) Tijdens het exporteren naar het DXF-/DWG-formaat kunt u aangeven of u het schema staand wilt exporteren, of volgens de NENnorm (liggend). Houd er rekening mee dat schemapagina's die volgens de JIC-norm zijn uitgevoerd, niet meer correct in EPLAN kunnen worden ingelezen. Tekenset van het DXF-/DWG-bestand: In dit groepsveld definieert u de tekenset van het DXF-/DWG-bestand. – EPLAN (OEM): Kies deze optie om ook in AutoCAD een trema en speciale EPLAN-tekens zoals het aardingsteken op de juiste manier te kunnen weergeven. Hiertoe dient u echter in AutoCAD dezelfde tekenset te laden als de tekenset die als grafisch lettertype in EPLAN in de GDI-parameters is ingesteld. Deze parameter kan in het parameterbeheer worden gevonden onder het volgende menupad: Station > GDI-uitvoerformaat -> tabblad "GDI-uitvoer / lettertypen". – ANSI: Kies deze optie als dit grafische lettertype van EPLAN in AutoCAD niet beschikbaar is. Dit zorgt er voor dat de trema correct wordt weergegeven. Speciale EPLAN- tekens worden geconverteerd in andere speciale tekens.
8.2.3.2
DXF-/DWG-uitvoerparameters voor symbolen instellen De afzonderlijke velden op het tabblad "Symbolen" hebben de volgende betekenis: Referentielijst maken: Voor elke logische pagina die naar DXF/DWG is geëxporteerd, kan via dit selectievakje een referentielijst worden gemaakt. Deze wordt opgeslagen in dezelfde directory als het DXF-/DWG-bestand. De referentielijst bevat de toekenningen tussen DXF-/DWG-blokken en de gebruikte symbolen uit het symboolbestand. De referentielijst heeft het ASCII-formaat.
302
Attributen genereren: Door dit selectievakje te activeren, worden op het DXF-/DWGtekeningniveau voor de onderdeelcodes alle teksten (beschrijvende en identificerende blok) als attribuut opgeslagen. Met de attribuut-flag bepaalt u de modus van het attribuut. De selectievakjes hebben de volgende betekenis: – Onzichtbaar: De attribuutwaarde wordt tijdens het invoegen van het blok in AutoCAD niet weergegeven. De informatie van zo'n blok wordt echter opgeslagen in het tekeningbestand. – Constant: Het attribuut krijgt een vaste waarde die voor alle invoegingen van het blok geldt. Anders dan bij variabele attributen kunt u de waarde van een constant attribuut later niet meer wijzigen. – Controleren: Tijdens het invoegen van een blok wordt u gevraagd te controleren of de ingestelde waarde van het attribuut juist is. – Voorselectie: Als u geen waarde invoert, wordt de attribuutwaarde op een standaardwaarde ingesteld. Deze waarde kunt u later wijzigen. Attribuutdefinities genereren: Activeer dit selectievakje alleen als uw systeem bij het inlezen van DXF/DWG-bestanden om attribuutdefinities vraagt. DXF-/DWG-blokattribuutnamen: In de velden van dit groepsveld kunt u aan elke EPLANsymbooleigenschap een attribuutnaam voor AutoCAD toekennen.
8.2.3.3
DXF-/DWG-uitvoerparameters voor layers instellen Voor de DXF-/DWG-export worden voor de logische elementen van een EPLAN-pagina (zoals plotkader, ODC etc.) layers gemaakt. Op het tabblad Layer worden deze elementen aan een layer-naam toegekend.
8.2.3.4
DXF-/DWG-uitvoerparameters voor lijntypen instellen Op het tabblad Lijntypen bepaalt u de toekenning van lijntypen tussen het DXF-/DWG-formaat en EPLAN. De volgende twee opties zijn beschikbaar: Tabeltoekenning gebruiken: Via deze optie definieert u de toekenning aan de hand van de onderstaande tabel. In het linkerdeel van de tabel worden de zeven lijntypen weergegeven die in EPLAN beschikbaar zijn. In het rechterdeel van de tabel kent u aan
303
Gebruikershandboek II EPLAN 5.60
elk EPLAN-lijntype een corresponderende DXF-/DWG-code toe. Met [Toepassen] of [OK] bevestigt u deze toekenning. Alleen type 7 gebruiken: Wanneer u deze optie kiest, wordt de tabeltoekenning genegeerd. EPLAN gebruikt dan lijntype 7 voor alle gedefinieerde CAD-lijntypen.
8.2.4
DXF-/DWG-gegevens importeren De grafische gegevens van een DXF-/DWG-bestand kunnen worden overgenomen in EPLAN. Dit houdt in dat DXF-/DWG-objecten worden geconverteerd in overeenkomstige EPLAN-objecten. Gegevensuitwisseling > DXF/DWG ---> EPLAN > Converteren > Grafisch / Schema / Venstermacro's
Om de conversie te starten gaat u als volgt te werk: Kiest de menuoptie Gegevensuitwisseling van het EPLAN hoofdmenu en vervolgens de optie DXF/DWG ---> EPLAN. Daarna start u de conversie met de optie Converteren. Er zijn de volgende mogelijkheden: Grafisch: Kies deze optie wanneer u alleen de grafische elementen wilt overdragen. Er worden dan pagina's van het paginatype "Grafisch" gemaakt. Schema: Met deze optie worden schemapagina's van het type "logisch" gemaakt. Met behulp van de referentielijst worden de symbolen herkend en als EPLAN-symbolen ingevoegd op de desbetreffende posities van de pagina. Venstermacro's: Kies deze optie om macro's uit DXF-/DWG-pagina's te genereren. Deze worden opgeslagen in de ingestelde macrodirectory.
Bestanden voor de conversie selecteren Voor de conversie moeten diverse bestandsgegevens worden ingevoerd. U kunt dit doen in een selectiedialoogvenster. Wanneer u de optie Macro's kiest, wordt het dialoogvenster "DXF/DWG-bestanden selecteren" geopend. Kiest u een van de opties Grafisch of Schema, dan wordt het dialoogvenster "Bestandselectie" geopend. De volgende instellingen moeten worden aangebracht: DXF-/DWG-bestanden: Dit veld wordt gevuld met de namen van de DXF- of DWG-bestanden die u voor de import hebt geselecteerd. Om deze bestanden te selecteren, 304
klikt u op de knop [...], waarna het vervolgdialoogvenster "DXF-/DWGbestanden selecteren" wordt geopend. Parameterbestand: In dit veld wordt het pad van het parameterbestand ingevoerd. Met de knop [...] opent u een vervolgdialoogvenster waarin u dit bestand kunt selecteren. Standaard wordt in dit veld het pad van het parameterbestand ingevoerd dat u bij het maken van het parameterrecord in de stationsparameters (menupad Hulpprogramma's> Parameters > Station > DXF/DWG) hebt aangegeven. Brondirectory: In dit veld wordt de brondirectory weergegeven waarin de te converteren DXF-/DWG-bestanden zijn opgeslagen. Dit veld is een alleen-lezen veld en kan dus niet worden bewerkt.
Pagina-informatie definiëren Nadat u de conversiebestanden hebt geselecteerd, wordt het dialoogvenster "Pagina-informatie" geopend, waarin u de volgende velden moet invullen: Startpagina: Voer in dit veld het paginanummer in (minimaal 1, maximaal 99999) waaronder de pagina moet worden opgeslagen in het paginaoverzicht van het project. De pagina-aanduiding kan uitsluitend numeriek worden ingevoerd. Bij de DXF-/DWG-conversie kunt u geen subpagina's definiëren. Indien de tekening subpagina's moet bevatten, kunt u de conversie uitvoeren in een tijdelijk project. Daar kunt u de tekeningen als macro opslaan of ze met de functie voor de pagina-overname in het doelproject overnemen. Groepscode / Plaatscode / KKS: Bij NEN-projecten of bij projecten met het paginanummeringstype "KKS" voert u hier in de desbetreffende velden de gewenste codes in. U kunt nieuwe codes invoeren of via de vervolgkeuzelijst andere, in het project voorkomende codes, selecteren. Wanneer u een nieuwe groepscode en/of plaatscode invoert die nog niet in het project voorkomt, wordt na het sluiten van het dialoogvenster "Pagina-informatie" via [OK] een dialoogvenster geopend waarin de codes gepositioneerd kunnen worden (zie paragraaf "Nieuwe NEN-codes positioneren" in het gebruikershandboek I). Stapgrootte: Wanneer u meer dan één bestand importeert, kunt u hier de stapgrootte voor de paginanummers invoeren. 305
Gebruikershandboek II EPLAN 5.60
Sortering van de DXF-/DWG-bestanden: DXF-bestanden worden gesorteerd in de volgorde waarin ze werden overgenomen uit het bestandselectievenster. U kunt de volgorde wijzigen via de opties "Numeriek" of "Alfanumeriek". – Numeriek: De bestanden worden numeriek op bestandsnaam gesorteerd. Alle bestanden zonder numerieke naam komen in alfanumerieke volgorde achter de numerieke sortering te staan. – Alfanumeriek: De DXF-/DWG-bestanden worden op bestandsnaam alfanumeriek (ASCII) gesorteerd. Wanneer u de instellingen voor startpagina of stapgrootte wijzigt, worden de bestanden automatisch opnieuw gesorteerd in de volgorde waarin ze uit bestandselectievenster zijn overgenomen.
8.3
EXF-gegevens bewerken Gegevensuitwisseling > EPLAN ---> EXF Gegevensuitwisseling > EXF---> EPLAN
Behalve via het DXF-bestandsformaat kunt u gegevens ook via het EXFbestandsformaat (EPLAN eXchange Format) met andere CAEprogramma's uitwisselen. U kunt EXF-bestanden zowel importeren als exporteren. EPLAN-projecten worden opgeslagen en beheerd in een databank. Deze databank bestaat uit verschillende afzonderlijke bestanden die u kunt bewerken in de module voor de grafische bewerking. Aangezien een afzonderlijk bestand in EXF-formaat een compleet EPLAN-project kan bevatten, zijn bepaalde bewerkingsstappen beter te automatiseren dan in de interactieve Windows-omgeving.
Gebruiksmogelijkheden van EXF U kunt EXF-bestanden gebruiken om:
• Gegevens uit te wisselen met andere CAE-systemen • EPLAN-projecten automatisch te maken of te bewerken (hiervoor zijn extra tools noodzakelijk) • Beschadigde EPLAN-projecten te 'repareren' (converteren EPLAN -> EXF -> EPLAN). Indien u meer informatie wilt over het EXF-formaat kunt u zich wenden tot: 306
EPLAN Software Service Postbus 246 6900 AE Zevenaar Telefoon: (0316) 591790 Fax:(0316) 591749 In de volgende paragrafen vindt u informatie over de onderwerpen:
• EXF-gegevens genereren • EXF-gegevens inlezen • Plotkaders door middel van een stuurbestand converteren • EXF-gegevens controleren.
8.3.1
EXF-gegevens genereren Gegevensuitwisseling > EPLAN ---> EXF > Exporteren > Project
Bij het converteren van een bestaand EPLAN-project worden niet alleen de bestaande grafische objecten van de pagina's naar het EXF-bestand overgedragen, maar ook de logica in de projectgegevens. Op die manier gaat er geen informatie verloren. In plaats van een geheel project te exporteren, kunt u ook alleen bepaalde plokaders, symboolbestanden of formulierbestanden exporteren. Daartoe selecteert u de te exporteren bestanden uit een bestandselectievenster en bepaalt u de doeldirectory. Opmerkingen:
• De standaard bestandsnaam voor de export luidt EPL_ASC.EXF. Het bestand wordt opgeslagen in de actuele projectdirectory. • Wanneer u via deze menuoptie een EXF-bestand uit een EPLANproject genereert, wordt het hele EPLAN-project geconverteerd. Het is hier niet mogelijk om afzonderlijke pagina's te converteren. Om afzonderlijke pagina's te converteren, kiest u in de grafische bewerking de functie EXF in het menu Pagina > Exporteren.
8.3.2
EXF-gegevens inlezen Gegevensuitwisseling > EXF ---> EPLAN > Importeren > EXFbestand ---> Project
Wanneer een EXF-bestand dat moet worden geconverteerd naar een EPLAN-project wordt ingelezen, wordt u gevraagd om zowel de naam van het EXF-bestand als de naam van het EPLAN-project aan te geven.
307
Gebruikershandboek II EPLAN 5.60
De projectnaam kunt u direct invoeren, of selecteren uit de directorystructuur.
Als u een bestaand project selecteert, worden de EXF-gegevens naar nieuwe pagina's binnen dit project geschreven. Geeft u een EPLAN-project aan dat nog niet bestaat, dan wordt er een dialoogvenster geopend waarin u om een algemeen projectparameterbestand (.ppd) wordt gevraagd. Dit bestand wordt in de projectdirectory als PROJEKT.PPD opgeslagen.
Plotkaders en symboolbestanden importeren In plaats van een geheel project te importeren, kunt u via de menuopties Plotkader en Symboolbestanden ook alleen plotkaders en symboolbestanden importeren. In deze dialoogvensters moet u dan de desbetreffende EXP- en ASCII-bestanden selecteren. De vooringestelde doeldirectory kunt u wijzigen met de knop voor de directory-selectie. Bij het inlezen worden EXP-bestanden in plotkaderbestanden (*.skg) geconverteerd en ASCII-bestanden in symboolbestanden (*.sym). 308
8.3.3
Plotkaders door middel van een stuurbestand converteren Gegevensuitwisseling Stuurbestand
>
Gegevensuitwisseling Stuurbestand
>
EPLAN EXF
--->
--->
EXF
>
EPLAN>
Exporteren
>
Importeren
>
De functie Stuurbestand is alleen beschikbaar voor het exporteren en importeren van plotkaders. Nadat u deze functie hebt gekozen verschijnt er een selectiedialoogvenster waarin u het pad en de naam van één van de door gemaakte stuurbestanden kunt aangeven of selecteren. Dit bestand bevat een lijst waarmee u bepaalde plotformulieren kunt omzetten in EXF-bestanden met de extensie *.EXP of omgekeerd. Het stuurbestand kan in elke gewenste directory en onder elke gewenste naam worden opgeslagen. De extensie *.EXP mag echter niet worden gewijzigd. Het formaat van het stuurbestand is als volgt: Functie Exporteren
Formaat
Voorbeeld
<Spatie>
A3_02P.SKG A3_02P.EXP
Importere <Spatie> n
A3_02P.SKG A3_02P.EXP
Houd er rekening mee dat zowel bij het importeren als bij het exporteren van plotkaders het formaat van het stuurbestand gelijk blijft. Bij het exporteren zoekt EPLAN naar het bronbestand (plokader) in de directory EPLAN4\N. Het doelbestand (EXF-bestand) wordt dan in de actuele projectdirectory gegenereerd. Bij het importeren zoekt EPLAN naar het bronbestand (EXF-bestand) in de actuele projectdirectory. Het doelbestand (plokader) wordt dan gegenereerd in de directory EPLAN4\N . Voorbeeld van de inhoud van een stuurbestand: A3_02QD.SKG A3_02QD.EXP A3_03QD.SKG A3_03QD.EXP A3_04QD.SKG A3_04QD.EXP
8.3.4
EXF-gegevens controleren Gegevensuitwisseling > EPLAN<---> EXF > Extra > EXFformaatcontrole
309
Gebruikershandboek II EPLAN 5.60
Via de menuoptie "EXF-formaatcontrole" kunt de gegevens van een EXF-bestand op juistheid controleren. De volgende punten worden hierbij gecontroleerd:
• Geldigheid van de posities met betrekking tot de coördinaten en de tekeninggrenzen • Symboolbestandsinvoer • Positie van de invoegpunten bij logische pagina's • Dubbele invoegpunten • Volledigheid van de records. Na de controle worden de meldingen in een bestand geschreven. Om de inhoud van dit bestand te kunnen bekijken, kiest u in het menu Extra de optie Meldingen en vervolgens Meldingen bij formaatcontrole. In het foutenformulier (waarin de meldingen zijn verzameld), vindt u de volgende gegevens terug:
• Het interne foutnummer • Het nummer van de regel waarin de fout werd vastgesteld • Een beschrijving van de fout • Een specificatie van de gerealiseerde en de geplande waarde.
Het gemaakte EXF-bestand in de teksteditor bekijken Gegevensuitwisseling > EPLAN---> Resultaatbestand weergeven
EXF
>
Extra
>
Via de menuoptie Resultaatbestand weergeven kunt u een EXF-bestand in een teksteditor bekijken. In de persoonlijke parameterinstellingen kunt u aangeven welke editor wordt gebruikt.
310
9
Automatische vertalingen vervaardigen Wanneer u teksten uit uw project automatisch in een andere taal wilt vertalen, dient u eerst een woordentabel te maken. Het programma gebruikt deze woordentabel als woordenboek. In de eerste paragraaf van dit hoofdstuk wordt besproken hoe u een dergelijke nieuwe woordentabel kunt maken. In het tweede deel van het hoofdstuk wordt de algemene werkwijze bij vertalingen besproken.
9.1
Woordentabellen bewerken U kunt meerdere woordentabellen voor verschillende toepassingen maken. Elke woordentabel kan één of meerdere doeltalen bevatten. U kunt de woordentabel handmatig met gegevens vullen, bestanden met niet-gevonden woorden inlezen of gegevens importeren en exporteren. In de paragrafen hierna worden de volgende thema's behandeld:
• Nieuwe woordentabel maken • Woordentabellen onderhouden • Woordentabellen importeren • Woordentabellen exporteren • Woordentabellen reorganiseren • Speciale teksten en tekensettabellen bewerken.
9.1.1
Nieuwe woordentabellen maken U maakt een nieuwe woordentabel door een nieuwe naam voor de tabel te definiëren. Hulpprogramma's > Vertalen > Parameters > Projectspecifiek
Daartoe kiest u de menuopties Parameters > Projectspecifiek in de module "Vertalen". In het vervolgdialoogvenster kunt u behalve de naam van de woordentabel ("Naam van de woordentabel") ook andere parameters opgeven die in de paragraaf "Projectspecifieke parameters voor vertalingen definiëren" worden behandeld. 311
Gebruikershandboek II EPLAN 5.60
De naam van de woordentabel moet beginnen met de letter T. Het invoerdialoogvenster is overeenkomstig geprogrammeerd. In de statusbalk wordt de naam van de actuele woordentabel aangegeven zonder de eerste letter (dus zonder T). De woordentabellen bevinden zich in de directory voor stambestanden, in de subdirectory \EPL0007; dus bijvoorbeeld in \EPLAN4\N\\EPL0007\T*.*.
Wanneer u een nieuwe woordentabel maakt, vraagt EPLAN u om de ingestelde taalkenmerken van een unieke naam te voorzien.
Opmerkingen:
• U kunt ook later nog extra doeltalen definiëren, door de woordentabel te reorganiseren. • Bij het reorganiseren van een woordentabel kunt u een doeltaal ook weer verwijderen. In principe kunt u zelf bepalen welke taalkenmerken u aan de talen toekent. Wij raden u aan om de tabel te gebruiken die ook in EPLAN geldig is (bijvoorbeeld voor het instellen van de dialoogtalen): Letter D E
312
Taal Duits Engels
Frans Italiaans Spaans Portugees Nederlands Deens Grieks Noors Turks Pools Russisch Tsjechisch Hongaars Zweeds Wilt u meer dan 18 talen definiëren, dan kunt u via de knop [Meer] heen- en weer schakelen tussen de actuele en een tweede dialoogpagina. Op de tweede pagina kunt u opnieuw 18 talen invoeren.
F I S O H K G N M P R T U V
Als u klaar bent met het invoeren, klikt u op de knop [OK]. De woordentabel wordt voltooid en kan worden bewerkt. Eerst zullen we echter nog de mogelijke projectspecifieke en de persoonlijke parameterinstellingen voor automatische vertalingen toelichten.
9.1.1.1
Projectspecifieke parameters voor vertalingen definiëren Hulpprogramma's > Vertalen > Parameters > Projectspecifiek
In de projectspecifieke vertaalparameters kunt u behalve de "Naam van de woordentabel" (zie vorige paragraaf "Nieuwe woordentabellen maken") nog verdere instellingen voor de vertaling aanbrengen. Zo kunt u via de eerste twee selectievakjes aangeven hoe er tijdens het vertalen moet worden omgegaan met hoofdletters en kleine letters.
313
Gebruikershandboek II EPLAN 5.60
Klein- / grootconvertering brontekst: Deze parameter is belangrijk als u in de woordentabel wilt zoeken. Als dit selectievakje geactiveerd is, hoeven de in het schema ingevoerde teksten (bronteksten) voor wat betreft de hoofdletters en kleine letters niet exact overeen te komen met de bronteksten of bronwoorden in de woordentabel. Als de brontekst niet in de woordentabel wordt gevonden, worden de hoofdletters en de kleine letters geconverteerd en worden de teksten in de woordentabel opnieuw vergeleken. Voorbeeld van een klein- / grootconvertering van de brontekst Brontekst op een projectpagina: De woordentabel bevat de brontekst: De woordentabel bevat de doeltekst: Parameter "Klein- / grootconvertering brontekst": Parameter "Klein- / grootconvertering doeltekst": De vertaling is:
Aandrijving aandrijving antrieb
aandrijving antrieb
Met behulp van de klein-/grootconvertering kunt u het aantal nietgevonden woorden verkleinen. Zo wordt in het bovengenoemde voorbeeld geen brontekst in de woordentabel gevonden, als de paramater "Klein-/grootconvertering brontekst" niet geactiveerd is.
314
Klein- / grootconvertering doeltekst: Deze parameter is belangrijk voor de schrijfwijze van de vertaalde teksten (doelteksten). Wanneer het selectievakje geactiveerd is, wordt de hoofdletters en kleine letters van de doelteksten (teksten die na een vertaling in het schema worden ingevoerd) aangepast aan de schrijfwijze van de brontekst. Als de teksten in de woordentabel andere hoofdletters en kleine letters hebben, worden deze overeenkomstig geconverteerd. Voorbeeld van een klein- / grootconvertering van de doeltekst Brontekst op een projectpagina: De woordentabel bevat de brontekst: De woordentabel bevat de doeltekst: Parameter "Klein- / grootconvertering brontekst": Parameter "Klein- / grootconvertering doeltekst": De vertaling is:
Aandrijving Aandrijving antrieb
Aandrijving Antrieb
Wanneer beide converteringsparameters geactiveerd zijn, worden zowel de brontekst als de doeltekst overeenkomstig aangepast. Voorbeeld van een klein- / grootconvertering van bron- en doeltekst Brontekst op een projectpagina: De woordentabel bevat de brontekst: De woordentabel bevat de doeltekst: Parameter "Klein- / grootconvertering brontekst": Parameter "Klein- / grootconvertering doeltekst": De vertaling is:
Aandrijving aandrijving antrieb
Aandrijving Antrieb
Houd er rekening mee dat steeds alleen de eerste twee letters van een woord in de brontekst worden geconverteerd. Kenmerk van het ontbrekende-woorden-bestand: Bij het vertalen van een schema worden alle teksten van het project die het programma aantreft (bronteksten) vergeleken met de brontekst in de woordentabel. Verder kan nog gecontroleerd worden of er voor een bepaalde brontekst bínnen de woordentabel een vertaling (doeltekst) beschikbaar is. Niet-gevonden teksten worden naar een ontbrekendewoorden-bestand geschreven. Met dit kenmerk bepaalt u welke teksten daarvoor in aanmerking moeten komen. In het ontbrekende-woorden-bestand worden de volgende bronteksten ingevoerd: – 1 = Brontekst: teksten waarvoor geen brontekst bestaat. – 2 = Doeltekst: teksten waarvoor geen doeltekst bestaat. 315
Gebruikershandboek II EPLAN 5.60
– 3 = Bron- en doeltekst: teksten waarvoor noch een brontekst, noch een doeltekst bestaat. Naam van de woordentabel: Voer in dit veld de bestandnaam in waaronder het "woordenboek" (woordentabel) voor de vertaling is gemaakt. Met [...] krijgt u een overzicht van de beschikbare woordentabellen. Hoe u een nieuwe woordentabel maakt, hebt u reeds in de vorige paragraaf kunnen lezen. Brontaal: Voer hier de taalkenletter van de taal in die als brontaal voor dit project moet worden ingesteld. Doeltalen: In de velden voor de doeltalen stelt u de talen in waarin het huidige project moet worden vertaald. Tijdens het vertalen of bij een onlinevertaling wordt intern rekening gehouden met het hier ingevoerde aantal en de volgorde. Voer daarom alleen díe talen in die voor het project daadwerkelijk nodig zijn. Wanneer u hier een taalkenletter invoert (bijv. U) die u tijdens het maken van de woordentabel niet in de tabel van de taaldatabank hebt ingevoerd en vervolgens het dialoogvenster "Parameters voor vertalingen" met [OK] sluit, verschijnt er een controlevraag. Wanneer u op [Ja] klikt, wordt het dialoogvenster "Maken/uitbreiden van de taaldatabank" geopend, waarin u een taal aan de kenletter kunt toekennen (bijv. U = Hongaars). Met [Nee] keert u terug naar de vertaalparameters. Hier verwijdert u dan de desbetreffende taalkenletter. Uitvoervolgorde: Met deze parameter kunt u het aantal en de volgorde voor de uitvoer bepalen. Alleen hele zinnen vertalen: Hele zinnen worden alleen vertaald wanneer ze als brontekst in de woordentabel exact overeenstemmen met de brontekst in het schema. Door middel van deze instelling geeft u aan u hoe teksten in het ontbrekendewoorden-bestand worden ingevoerd als ze nog niet als bronteksten in de woordentabel voorkomen : Als dit selectievakje geactiveerd is, worden niet-gevonden zinnen niet in afzonderlijke woorden gesplitst, maar als complete zin in het ontbrekende-woorden-bestand overgenomen. Dit kan tot gevolg hebben dat de inhoud van het woordenboek erg omvangrijk wordt, omdat het wordt gevuld met woorden waarvan de cijfers, de speciale tekens of de plaats van spaties van elkaar verschillen. Gelet op de opslagcapaciteit en eventuele tekstredundanties dient u voorzichtig met deze optie om te springen! 316
Als het selectievakje niet geactiveerd is, worden de zinnen eerst ontbonden en worden vervolgens de losse woorden in het ontbrekendewoorden-bestand geschreven. Dit is de standaardinstelling. Houd er rekening mee dat als zinnen in afzonderlijke woorden worden ontbonden, de context verloren gaat. Het kan daardoor voorkomen dat een vertaler afzonderlijke fragmenten niet correct kan vertalen. Regelomslag: Om regelomslagen voor de vertaling te definiëren, zijn in het groepsveld "Regelomslag" twee opties beschikbaar: – Scheidingstekengeoriënteerd: Als deze optie is geactiveerd, is de regelomslag afhankelijk van het scheidingsteken. Een scheidingsteken is een spatie, een koppelteken of een scheidingsvoorstel in de woordentabel. Tot EPLAN-versie 5.50 werden bij de vertalingen de regelomslagen in de doeltekst scheidingstekengeoriënteerd geplaatst. – Tekstgeoriënteerd: Als deze optie is geactiveerd, is de instelling van de regelomslagen afhankelijk van de positie in de brontaal. De volgende voorbeeldteksten illustreren hoe de ingevoerde bronteksten bij de desbetreffende opties worden vertaald: Brontekst voor de vertaling: Tekstinvoerveld
Projectpagina
Vertaalde doeltekst bij scheidingstekengeoriënteerde regelomslag: Tekstinvoerveld Projectpagina
Vertaalde doeltekst bij scheidingstekengeoriënteerde regelomslag: Tekstinvoerveld Projectpagina
317
Gebruikershandboek II EPLAN 5.60
Regelomslagen worden via de tekstgeoriënteerde optie alleen correct geplaatst als u de parameter "Alleen hele zinnen vertalen" in hetzelfde dialoogvenster gedeactiveerd hebt.
9.1.1.2
Persoonlijke parameters voor vertalingen definiëren Hulpprogramma's > Vertalen > Parameters > Persoonlijk
Naast de projectspecifieke parameters kunt u voor het vertalen meerdere persoonlijke instellingen aanbrengen. U kunt deze parameters ook oproepen in het parameterbeheer, via de menuopties Persoonlijk > Werkparameters. Hier worden echter alleen de parameters van het tabblad "Vertalen gegevensoverdracht" besproken. Informatie over de andere werkparameters vindt u in de paragraaf "Persoonlijke werkparameters definiëren" in het gebruikershandboek I.
Het tabblad "Vertalen gegevensoverdracht" bevat de volgende opties: Omvang van het exportbestand: Hier bepaalt u of de gehele databank (stambestand) moet worden ingelezen of dat er alleen ontbrekende woorden (ontbrekende-woordenbestand) moeten worden geëxporteerd. Bestandsformaat: Hier bepaalt u of de taaldatabank in EPLAN-, CSV- of ANSI-formaat moet worden geëxporteerd (bij de import wordt het bestandsformaat automatisch herkend). Meer informatie vindt u in de paragraaf over de "bestandsformaten" in dit hoofdstuk. Inleesmodus: Hiermee bepaalt u wat EPLAN moet doen als het te importeren bestand overeenkomsten vertoont met de op dat moment ingestelde woordentabel. De volgende mogelijkheden zijn beschikbaar: – Afvragen: Wanneer u vooraf niet wilt vastleggen wat EPLAN bij het importeren moet doen, kunt u via deze optie instellen dat EPLAN u 318
vóór het importeren vraagt welke van beide genoemde varianten (verwijderen of integreren) u bij deze importprocedure wilt gebruiken. Dit is de standaardinstelling. – Alles in de bestaande woordentabel overnemen: De bestaande woordentabel blijft behouden. Nieuwe invoeren worden overgenomen. Indien de vertaling in het te importeren bestand verschilt van die in de bestaande woordentabel, wordt de invoer in de woordentabel overschreven door die uit het importbestand. – Woordentabel verwijderen en alles overnemen: De bestaande woordentabel wordt verwijderd, zodat na het importeren alleen de invoeren van het geïmporteerde bestand beschikbaar zijn. – Alleen bestaande zoekwoorden actualiseren: De bestaande woordentabel blijven behouden waarbij alleen de bestaande zoekwoorden tijdens de import worden geactualiseerd. – Alleen nieuwe zoekwoorden toevoegen: De bestaande woordentabel blijft behouden en alleen nieuwe woorden worden tijdens de import toegevoegd. Directory voor de gegevensoverdracht: Voer hier de stationsaanduiding in, gevolgd door een dubbele punt en de directory waarin u het overdrachtbestand wilt schrijven. De bestandsnaam wordt automatisch toegekend en wordt ontleend aan de naam van de woordentabel die is gedefinieerd in de projectspecifieke parameters. Als de aangegeven directory bestaat, wordt er voor het veld een vinkje geplaatst. Via de knop [...] komt u in een directoryselectievenster. Daarbij wordt de geselecteerde directory in de directorystructuur automatisch vooringesteld. Als u handmatig een directory invoert die nog niet bestaat, verschijnt er een melding en kunt u de directory maken. Met de rechtermuisknop kunt u voor alle velden de standaardinstelling selecteren.
9.1.1.3
Woordentabellen onderhouden Nieuw gemaakte woordentabellen moeten worden gevuld met teksten in de bron- en doeltaal. Hulpprogramma's bewerken
>
Vertalen
>
Woordentabel
>
Invoeren
Kies de menuopties Woordentabel > Invoeren bewerken om de invoeren te bewerken. In het volgende dialoogvenster ziet u links een boomweergave met de letters van het alfabet. De invoeren die bij een bepaalde letter horen, kunt u bekijken door te klikken op het -teken voor de letter. 319
Gebruikershandboek II EPLAN 5.60
Invoeren die met andere tekens beginnen dan de letters van het alfabet vindt u aan het begin en het eind van de boomweergave. De letter A wordt voorafgegaan door alle invoeren waarvan het eerste teken in de ASCII-tabel voor de letter A (ASCII 65) komt, bijvoorbeeld een aanhalingsteken ". Na de letter Z vindt u alle invoeren waarvan het eerste teken in de ASCII-tabel achter de letter Z (ASCII 90) staat, bijvoorbeeld de umlaut ü. Voor de afzonderlijke invoeren in andere talen zijn de volgende knoppen beschikbaar: [Zoeken]: Met deze knop springt u van de weergegeven invoer naar de volgende invoer dat nog onvertaalde teksten bevat. Dit is het geval als tenminste één veld bij een taal nog leeg is. [Gelijk stellen]: Deze knop kunt u gebruiken voor teksten die in alle talen hetzelfde zijn bijvoorbeeld eenheden. De tekst in het invoerveld van de brontaal wordt dan gekopieerd naar de velden voor alle andere talen. [Nieuw]: U kunt een nieuwe brontekst definiëren door een letter te markeren, de nieuwe tekst in te voeren en vervolgens op deze knop te klikken. De tekst wordt automatisch alfabetisch in de lijst geplaatst.
320
[Verwijderen]: U kunt een brontekst met alle bijbehorende vertalingen verwijderen. Let op: er verschijnt geen controlevraag! [Opslaan]: Met deze knop kunt u uw ingevoerde teksten opslaan, ook voordat u het dialoogvenster verlaat (met de knop [Sluiten]). [Sluiten]: Hiermee verlaat u het dialoogvenster. Indien uw laatste wijzigingen of ingevoerde teksten nog niet zijn opgeslagen, volgt er een controlevraag. [Meer]: De knop [Meer] is alleen beschikbaar als er in de woordentabel meer dan 18 talen zijn ingesteld. Met deze knop kunt u de tweede pagina met de ingestelde taalkenletters openen. Bij het invoeren van teksten kunt u via het snelmenu bijvoorbeeld regelomslagen en speciale tekens aanbrengen.
Woorden opgeven met meerdere betekenissen geselecteerde doeltaal
in
de
Het komt regelmatig voor dat een woord of een term in de brontaal meerdere betekenissen in de geselecteerde doeltaal heeft en daarom anders moet worden vertaald. De Nederlandse term "aandrijving" kan in het Engels op verschillende manieren worden vertaald. De vertaling heeft daarbij verschillende betekenissen: Nederlands Engels aandrijving 1. drive 2. actuator 3. act of activating or motivating into action 321
Gebruikershandboek II EPLAN 5.60
4. act of turning on a machine 5. impellent 6. something which impels 7. something which drives forward or onward U kunt in EPLAN woorden of termen met meerdere betekenissen vertalen. U doet dit door een te vertalen woord in de brontaal meerdere keren in de woordentabel op te geven en aan elk van deze identieke invoeren verschillende vertalingen in de doeltaal toe te kennen. Markeer daartoe de gewenste term in de boomweergave van het dialoogvenster Bewerken van andere talen, bijvoorbeeld "aandrijving". In het rechterdeel van het dialoogvenster verschijnt dan (indien opgegeven) in het Engels de corresponderende doeltekst, bijvoorbeeld"drive". Om in de woordentabel voor de term "aandrijving" nog een Engelse term in te voeren, klikt u op de knop [Nieuw]. Omdat de term "aandrijving" reeds bestaat, verschijnt er een vraag die u met [Ja] dient te bevestigen. Vervolgens verschijnt de invoer "aandrijving" opnieuw in de boomweergave, met dezelfde Engelse doeltekst "drive". Overschrijf de doeltekst door bijvoorbeeld "actuator" in te voeren en klik vervolgens op [Opslaan]. Voor dezelfde term in de brontaal bestaan nu twee termen in de doeltaal met verschillende betekenissen. De betekenis van de afzonderlijke termen kunt u in een extra veld rechts in het bewerkingsdialoogvenster van commentaar voorzien. U schakelt dit veld in door in de vertaalmodule het menupad Woordentabel > Reorganiseren te kiezen en in het volgende dialoogvenster Maken/uitbreiden van de taaldatabank het selectievakje Met commentaarteksten te activeren. Het commentaarveld wordt in het bewerkingsdialoogvenster aangeduid door een ervoor geplaatst "-" teken. Om een commentaartekst voor een term op te geven waaruit de betekenis van deze term kan worden afgeleid, klikt u in de boomweergave op een van de termen die vaker voorkomt. Rechts in het dialoogvenster voert u in het veld "-" de gewenste commentaartekst voor de te vertalen term in en slaat u deze vervolgens op. U herhaalt deze procedure voor alle doelteksten die nog niet van commentaar zijn voorzien. Meer informatie over het online vertalen van termen die vaker voorkomen, leest u in de paragraaf "Teksten online vertalen".
Scheidingsvoorstellen definiëren Hier kunt u aangeven hoe de afzonderlijke woorden moeten worden afgebroken. Activeer daartoe het snelmenu op de plaats waar het woord moet worden afgebroken, en kies vervolgens deze optie. De scheidingsvoorstellen worden als volgt weergegeven:
322
Invoer regelgeoriënteerd bewerken Via de optie Regelgeoriënteerd bewerken van het snelmenu opent u het dialoogvenster "Meerregelige tekst bewerken". Hier kunt u nieuwe regels genereren door op de toets te drukken. De bron- en doelteksten mogen in de woordentabel niet langer zijn dan 256 tekens. Houd er rekening mee dat bepaalde gegevensvelden (zoals functieteksten) korter moeten zijn.
Speciale tekens invoeren U kunt bij het bewerken van de ingevoerde teksten in de woordentabel ook speciale tekens invoeren. Kies daartoe in het snelmenu de optie Speciale tekens. Vervolgens wordt de lijst met de beschikbare speciale tekens geopend, waaruit u het gewenste speciale teken kunt selecteren. Ook bij het regelgeoriënteerd bewerken van de ingevoerde teksten kunt u speciale tekens invoegen. Het dialoogvenster "Meerregelige tekst bewerken" bevat de knop [Speciale tekens...] waarmee u ook de lijst met speciale tekens kunt openen. Informatie over het gebruik van tijdelijke aanduidingen, die u eveneens via het snelmenu kunt invoegen, vindt u in de paragraaf "Tijdelijke aanduidingen in woordentabellen gebruiken".
9.1.1.4
Tijdelijke aanduidingen in woordentabellen gebruiken Vanaf versie 5.30 kunt u ook teksten vertalen waarbij alleen bepaalde numerieke waarden anders zijn, bijvoorbeeld de teksten "ingangsbyte 3 met 4-voudige trapschakelaar" en "ingangsbyte 7 met 20-voudige trapschakelaar". Deze teksten kunnen door één invoer in de woordentabel worden vertaald. Wanneer er numerieke waarden voorkomen in de te vertalen tekst, moeten deze worden aangegeven door de tijdelijke aanduiding %[1-9], bijv. " ingangsbyte %1 met %2-voudige trapschakelaar".
323
Gebruikershandboek II EPLAN 5.60
Alleen tijdelijke aanduidingen van %1 tot %9 zijn mogelijk. Tijdelijke aanduidingen moeten beginnen met %1 en oplopend worden genummerd. De onderstaande tekst zou fout zijn: "ingangsbyte %1 met %4voudige trapschakelaar". De cijfers in de tijdelijke aanduidingen moeten altijd exact op elkaar volgen (er mag geen cijfer worden overgeslagen). Tijdelijke aanduidingen gelden steeds alleen voor de actuele doeltekst. Bij elke doeltekst moet weer bij %1 worden begonnen.
9.1.2
Woordentabellen importeren Hulpprogramma's > Vertalen > Woordentabel > Importeren
Met de functie Importen in het menu Woordentabel kan een extern bestand in de woordentabel worden ingelezen. In de persoonlijke parameters kunt u hiervoor op het tabblad "Vertalen gegevensoverdracht" standaardinstellingen aanbrengen. Als daar geen directory is aangegeven, wordt het station voor de in-/uitvoer overgenomen uit de stationsparameters. Wanneer de directory zeer veel bestanden bevat, kan de opbouw van het selectievenster enige tijd in beslag nemen. Voor het importbestand bestaan verschillende bestandsformaten, die bij het oproepen van de importfunctie kunnen worden gebruikt:
• EPLAN-formaat • CSV-formaat • ANSI met TAB's. In de volgende paragraaf worden de formaten nader beschreven.
9.1.2.1
Bestandsformaten van de woordentabellen begrijpen Kennis van bestandsformaten voor de woordentabellen is alleen van belang als u deze buiten EPLAN wilt bewerken. Als dat niet het geval is, kunt u deze paragraaf overslaan. Afhankelijk van de omgeving waarin u uw woordentabellen wilt bewerken, is het raadzaam om van te voren te bedenken welk bestandsformaat voor u het meest geschikt is. U kunt alle formaten met teksteditors bewerken.
324
EPLAN-formaat Het EPLAN-formaat is een DOS-tekstformaat. Voor het bewerken van dit formaat gebruikt u in een DOS-venster het programma edit.com, of een onder Windows werkende editor die in staat is teksten in DOSformaat te lezen en te schrijven (bijvoorbeeld WordPad). Anders worden trema's en speciale tekens in de woordentabel verkeerd weergegeven. We geven eerst een voorbeeld in EPLAN-formaat: ---H: Nederland E: Engels S: Spaans ---Aderaantal No. of cores Nº cond. ---Typenummer Type number Nº de tipo
Het bestand bestaat telkens uit twee delen:
• Talentabel • Doelteksten. Zowel de talentabel als de afzonderlijke invoeren voor de doelteksten worden ingeleid door een kopregel, bestaande uit vier tekens nr. 196 (DOS-tekenset).
Talentabel bewerken De talentabel heeft diverse taken:
• Taalkenmerken en -namen definiëren • Volgorde van de talen in de doelteksten bepalen. Elke invoer in de talentabel vereist een eigen regel. Deze bestaat uit het taalkenmerk gevolgd door een dubbele punt, een spatie en de naam van de taal. De volgorde van de talen in de talentabel moet hetzelfde zijn die in de doelteksten. Een invoer in de tabel met de doelteksten bestaat uit de kopregel (zie boven), gevolgd door een regel voor een vertaling. De volgorde moet gelijk zijn aan die in de talentabel.
325
Gebruikershandboek II EPLAN 5.60
Als een tekst in de woordentabel niet in alle talen is vertaald (waardoor er individuele invoeren in de doelteksten "leeg" blijven) moeten er in de woordentabel op die plaatsen in het EPLAN-formaat lege regels worden ingevoerd, omdat er voor elke taal in de doelteksten een regel moet bestaan.
CSV-formaat Het CSV-formaat (comma-separated values) gebruikt eveneens de DOStekenset (net als het EPLAN-formaat). U dient dus een editor te gebruiken die teksten in DOS-formaat kan verwerken. Anders worden de trema's en speciale tekens in de woordentabel verkeerd weergegeven. We geven het voorbeeld van hierboven nu in CSV-formaat: "H: Nederlands","E: Engels","S: Spaans" "Aderaantal","No. of cores","Nº cond." "Typenummer","Type number","Nº de tipo"
In tegenstelling tot het EPLAN-formaat staan zowel de talentabel als de doelteksten op één regel. De volgorde van de talen wordt gedefinieerd in de talentabel aan het begin van het bestand. Wanneer u een brontekst niet in alle talen vertaalt, moet er in de woordentabel in het CSV-formaat toch een "lege" invoer zijn. Deze wordt gesymboliseerd door twee opeenvolgende aanhalingstekens (""). Als er in het bovengenoemde voorbeeld bij de brontekst Aderaantal geen Engelse vertaling zou voorkomen, zou de regel van het vertaalbestand in CSV-formaat er als volgt uitzien: "Aderaantal","","Nº cond."
ANSI met TAB's Het formaat ANSI met TAB's kunt u met een gewone Windows teksteditor bewerken. De indeling van het bestand is dezelfde als bij de overige twee formaten:
• Talentabel • Doelteksten. In dit bestandsformaat zijn de afzonderlijke elementen door TABsymbolen van elkaar gescheiden - in ons voorbeeld gesymboliseerd door het teken . Hieronder volgt het eerder gebruikte voorbeeld, maar nu in het ANSIformaat: H: Nederlands
326
E: Engels
S: Spaans
Aderaantal Typenummer
No. of cores Type number
Nº cond. Nº de tipo
Een formaat met gegevensvelden die door TAB's worden gescheiden, kan ook in Microsoft® Excel worden bewerkt (zie paragraaf "Relaisdefinitiegegevens in het ASCII-formaat bewerken" in het hoofdstuk "Relaisgegevens verwerken").
9.1.3
Woordentabellen exporteren Hulpprogramma's > Vertalen > Woordentabel > Exporteren
Een woordentabel wordt geëxporteerd via de menuopties Woordentabel > Exporteren. Afhankelijk van de persoonlijke parameter "Omvang van het exportbestand" wordt ofwel de gehele woordentabel geëxporteerd ofwel alleen het ontbrekende-woorden-bestand. Voor de ontbrekende-woorden-bestanden worden bestandsnamen voorgesteld die de extensie .TF? hebben. Hierbij staat het ? voor de kenletter van de doeltaal. Wanneer u niet het ontbrekende-woorden-bestand, maar de woordentabel exporteert, worden alle talen in één bestand geschreven. Bij bronteksten waarvoor geen vertaling is aangetroffen, blijven de desbetreffende regels leeg. In dit dialoogvenster bepaalt u bovendien welk formaat het exportbestand moet hebben.
9.1.4
Woordentabellen reorganiseren Hulpprogramma's > Vertalen > Woordentabel > Reorganiseren
Met de menuoptie Reorganiseren kunt u een woordentabel die u op een eerder tijdstip hebt gemaakt naderhand nog aanpassen. Nadat u deze functie hebt opgeroepen, wordt het dialoogvenster "Maken/uitbreiden van de taaldatabank" geopend waarin u verschillende acties kunt uitvoeren. Zo kunt u bijvoorbeeld.
• Aanvullende talen in de taaldatabank opnemen: Voer daartoe de taalkenletter en de desbetreffende toegekende taal in de taaldatabank in en klik vervolgens op de knop [OK]. • Talen in de taaldatabank verwijderen: Verwijder daartoe de desbetreffende taalkenletters en de bijbehorende talen. Nadat u met [OK] hebt bevestigd, verschijnt er voor elke te verwijderen taal nog een controlevraag.
327
Gebruikershandboek II EPLAN 5.60
Houd er rekening mee dat u daarna eventueel nog de doeltalen in de projectspecifieke vertaalparameters moet aanpassen, omdat anders de talen in de databank niet overeenstemmen met de talen in de parameters. Bovendien bevat het dialoogvenster nog de volgende velden en knoppen: [Meer]: Wanneer u meer dan 18 talen wilt invoeren, kunt u met deze knop een tweede pagina openen en daarin nog meer taalkenletters en talen invoeren. [Backup terughalen]: Gebruik deze knop om de stand van de woordentabel van voor de laatste reorganisatie terug te halen. Verwijderde tekens: Wanneer u invoeren in de woordentabel hebt verwijderd (zie paragraaf "Woordentabellen onderhouden"), bevat dit veld een waarde die groter is dan nul. Om de benodigde ruimte van de woordentabel te verkleinen, klikt u op de knop [OK]. De woordentabel wordt dan gereorganiseerd. Wanneer u het dialoogvenster opnieuw oproept, staat dit veld weer op nul.
9.1.5
Speciale teksten en tekensettabel bewerken Via de menuoptie Bewerken van de module "Beheer andere talen" kunt u speciale teksten en tekensettabellen bewerken:
Speciale teksten vertalen Hulpprogramma's > Vertalen > Bewerken > Speciale teksten
Markeer op de tabbladen welke speciale teksten bij een vertaalslag moeten worden meegenomen. Behalve de speciale teksten kunt u ook voor enkele "algemene" teksten aangeven of deze bij de vertaalslag moeten worden vertaald. Activeer daartoe de desbetreffende selectievakjes in het groepsveld "Algemeen". De selectievakjes "Extra veld bij symbolen" en "Graveergegevens" sturen de vertaling van de corresponderende tekstvelden in de symbooleigenschappen van onderdelen. De tabbladen van het dialoogvenster worden aangeduid met speciale tekstnummers. Op elk tabblad zijn de speciale teksten thematisch gegroepeerd (bijv. op pagina- of projectspecifieke teksten).
328
Tekensettabel voor de vertaling Hulpprogramma's > Vertalen > Bewerken > Tekensettabel
De tekensettabel wordt gebruikt voor het toekennen van hoofdletters en kleine letters. Deze toekenning is bij een aantal internationale speciale tekens niet eenduidig gedefinieerd. Enkele tekens (zoals de "ß") kunnen alleen als kleine letters worden gebruikt. De tabel bevat bovendien definities voor scheidingstekens die het programma voor het afbreken gebruikt. Als scheidingsteken worden tekens gebruikt waarbij in de velden "Hoofdletters" en "Kleine letters" telkens een "[0]" is ingevoerd. De tabel wordt opgeslagen in het bestand TRANS.ZS in de directory \EPLAN4\N\. Als dit bestand niet aanwezig is, wordt de standaardinstelling gebruikt. U dient er rekening mee te houden dat wijzigingen in de tekensettabel ingrijpende gevolgen kunnen hebben voor de verdere bewerking. Wijzig de tabel dus alleen wanneer u de gevolgen van deze wijzigingen kunt overzien!
329
Gebruikershandboek II EPLAN 5.60
9.2
Projectteksten vertalen Afzonderlijke woorden, samengestelde begrippen of volledige zinnen kunnen in een schema automatisch worden vertaald in één of meerdere doeltalen. Daartoe worden alle teksten die het programma in het project vindt, vergeleken met de eerder gedefinieerde woordentabel. U kunt tijdens het vertalen een nieuw project met de vertaalde teksten maken of u kunt de teksten in meerdere talen in het bestaande project invoeren. In de volgende paragrafen worden de volgende thema's behandeld:
• Werkwijze bij het vertalen • Vertaling starten • Teksten online vertalen • Testvertalingen uitvoeren • Ontbrekende-woorden-bestanden bewerken • Woordentabellen en ontbrekende-woorden-bestanden uitvoeren.
9.2.1
Werkwijze bij het vertalen Het vertalen van teksten verloopt in EPLAN als volgt:
1. De brontekst wordt gelezen. 2. De brontekst wordt op basis van de tekensettabel omgezet (geconverteerd) in kleine letters (indien u de desbetreffende parameter hebt ingesteld). Of het teken als hoofdletter óf als kleine letter is geschreven, 330
is later ook van belang voor de convertering van de vertaalde tekst en wordt dan ook op dezelfde wijze verwerkt. 3. Het programma doorzoekt de woordentabel en vergelijkt de gehele brontekst met de teksten in de woordentabel. Als de volledige tekenreeks (zoals deze in het project voorkomt) in de woordentabel voorkomt, wordt de bijbehorende vertaling als doeltekst naar het project geschreven. 4. Als de volledige tekenreeks niet in de woordentabel voorkomt, worden eerst de regelomslagen verwijderd. Het programma zoekt dan nog een keer naar de tekenreeks (zoals beschreven onder 3). Wordt deze nog steeds niet gevonden, dan wordt de tekst in afzonderlijke woorden gesplitst, mits de parameter "Alleen hele zinnen vertalen" is ingesteld. Bepaalde tekens worden daarbij als scheidingstekens herkend. U mag in de tekensettabel zelf aangeven welke tekens als scheidingstekens moeten worden gebruikt. Informatie over tekensettabellen vindt u in de paragraaf "Speciale teksten en tekensettabellen bewerken" in dit hoofdstuk. 5. Er wordt dan in de woordentabel naar elk woord afzonderlijk gezocht. Worden deze daarin aangetroffen, dan wordt de bijbehorende vertaling gebruikt. Is dit niet het geval, dan worden deze teksten ingevoerd in het ontbrekende-woorden-bestand. In het vertaalde project blijft het woord dan in de brontaal staan. 6. Indien deze parameter is ingesteld, wordt de structuur van de hoofdletters en kleine letters overgedragen op de vertaalde woorden. Daarbij wordt het gehele woord in hoofdletters geschreven als de eerste twee letters van het origineel met een hoofdletter zijn geschreven. 7. De scheidingstekens in de brontekst worden weer tussen de woorden gevoegd. De tekst wordt dus op dezelfde manier samengesteld. 8. Alleen als alle woorden van een zin vertaald kunnen worden, wordt de vertaaltekst als doeltekst in het vertaalde project teruggeschreven. Het volgende voorbeeld laat zien hoe het programma te werk gaat: In het project staat de functietekst AANDRIJVING rechts/links. De woordentabel bevat de volgende invoeren aandrijving – drive, rechts - right en links – left. De parameters voor de klein/grootconvertering zijn op gezet. De vertaalde tekst wordt dan DRIVE right/left.
9.2.2
Vertaling starten Hulpprogramma's > Vertalen > Bewerken > Vertalen
331
Gebruikershandboek II EPLAN 5.60
Bij het starten van een vertaalprocedure kunt u eerst aangeven of de vertaling alleen als test moet worden uitgevoerd (selectievakje "Testprocedure"). In dat geval wordt het project niet vertaald, maar wordt alleen het ontbrekende-woorden-bestand gemaakt. Bovendien kunt u aangeven of onzichtbare teksten bij de vertaling in acht genomen moeten worden. Daarnaast herkent EPLAN of er in het doelproject al vertaalde teksten bestaan. Indien u deze vertalingen wilt behouden, markeert u het selectievakje Reeds vertaalde teksten niet wijzigen. Wanneer u teksten in de brontaal meerdere keren hebt opgegeven en daaraan in de doeltekst vertalingen met verschillende betekenissen hebt toegekend, kunt u onder deze vertalingen de vertaalprocedure selecteren. Activeer daartoe het selectievakje Handmatige selectie bij meervoudige betekenis.
Vervolgens verschijnt het dialoogvenster Selectie van een woord met meervoudige betekenis, waarin de teksten die vaker in de brontaal voorkomen met de bijbehorende commentaarteksten worden weergegeven. Markeer de gewenste commentaartekst en klik vervolgens op [Overnemen], om de tekst die in het schema met de desbetreffende betekenis is gevonden, te vertalen in de geselecteerde doeltaal. Met [Niet overnemen] wordt de gemarkeerde tekst overgeslagen en kunt u de volgende tekst selecteren. Wanneer het selectievakje Handmatige selectie bij meervoudige betekenis gedeactiveerd blijft, wordt voor de vertaling steeds de (vaker voorkomende) tekst gebruikt die als eerste voorkomt. Wilt u niet alleen een testvertaling maken, dan vraagt EPLAN u vervolgens om de naam van het doelproject te bepalen. Als u een nieuwe projectnaam invoert, wordt er een nieuw project gemaakt. Als u een reeds bestaande projectnaam invoert, moet u bepalen of u het project wilt overschrijven. Als het doelproject gelijk is aan het actuele project, worden de doelteksten als taalvarianten in de tekstvelden ingevoerd.
332
Wanneer u deze teksten in de grafische bewerking selecteert, wordt er in het invoervenster voor de tekst voor iedere ingevoerde doeltaal een taalkenmerk weergegeven. Invoer voor een functietekst in de grafische bewerking. De Duitse uitgangstekst en de Engelse vertaling zijn beschikbaar, voor de talen F (Frans) en I (Italiaans) bestaan geen vertalingen.
Na de vertaling verschijnt er een dialoogvenster met de meldingen van niet gevonden zoek- en doelwoorden. Klik op [OK] om dit venster te verlaten.
9.2.3
Teksten online vertalen Naast de globale vertaling van het gehele project kunt u de vertaalfuncties ook tijdens het invoegen van symbolen en tekstobjecten in de grafische bewerking gebruiken (online vertaling). Wanneer u een (symbool)tekst invoert of bewerkt, moet u daartoe in het dialoogvenster "Symbooleigenschappen" of "Teksteigenschappen" het snelmenu activeren en de optie Vertalen oproepen. Er wordt dan intern gecontroleerd of de ingevoerde tekst (of het tekstfragment) in het woordenboek aanwezig is. Is dit het geval, dan verschijnt er een selectievenster met teksten waarvan de beginletters overeenstemmen met die van de ingevoerde letters. Wanneer u teksten online vertaalt die u in de brontaal meerdere keren hebt opgegeven en waaraan u in de doeltekst vertalingen met verschillende betekenissen hebt toegekend, kunt u deze in een selectievenster selecteren. In het tekstveld daaronder staat de bijbehorende commentaartekst bij de betreffende invoer (indien opgegeven). Selecteer de gewenste tekst. Nadat u met [OK] hebt bevestigd, wordt de vertaling direct ingevoerd in het desbetreffende tekstveld van het dialoogvenster "Symbooleigenschappen" of in het veld "Tekst / omschrijving" van het dialoogvenster "Teksteigenschappen" (het wordt dus direct ingevoerd in het schema) U kunt hier ook via de knop [Bewerken] naar het venster voor het bewerken van de vertalingen gaan en daar het woord invoeren of wijzigen. U kunt daar ook de vertalingen controleren.
333
Gebruikershandboek II EPLAN 5.60
U hebt de letters mot ingevoerd en het snelmenu Vertalen opgeroepen. EPLAN opent het venster "Gevonden woorden" met de volgende invoeren:
Het invoerveld voor de tekst bevat teksten in de talen die in de parameters voor het vertalen als doeltalen zijn gedefinieerd. Alleen de talen die u hebt gedefinieerd in de parameter "Uitvoervolgorde" worden in het schema ingevoerd. In de parameters hebt u D (Duits) als brontaal en als eerste doeltaal ingevoerd, E (Engels) als tweede doeltaal, F (Frans) als derde doeltaal en I (Italiaans) als vierde doeltaal. De uitvoervolgorde staat op "DE".
Wanneer u in het tekstinvoerveld "Abdeckung" invoert en in het snelmenu de optie Vertalen kiest, verschijnt in het invoervenster de volgende tekst:
334
In het schema staat echter: Abdeckung Cover
Voor de online-vertaling worden dezelfde woordentabel en parameters gebruikt als bij de automatische vertaling.
Tekstdelen uitsluiten van de vertaling U kunt delen van teksten in vertaalbare invoervelden van de vertaling uitsluiten. Hiertoe beschikt het snelmenu van vertaalbare velden in het dialoogvenster "Symbooleigenschappen" of "Teksteigenschappen" over de functie Niet te vertalen tekst markeren. Eerst markeert u de niet te vertalen tekst in het desbetreffende invoerveld. Vervolgens drukt u op de rechtermuisknop en wordt het snelmenu geopend. Daarna kiest u de optie Niet te vertalen tekst markeren. De gemarkeerde tekst wordt dan cursief weergegeven. U kunt de tekst nu vertalen. U hebt een motorsymbool in het schema getekend en in het extra veld van het dialoogvenster "Symbooleigenschappen" de fabrikant opgegeven. U wilt nu de ingevoerde tekst "Manufacturer Meier" niet alleen in het Engels maar ook in het Duits in het schema uitvoeren. Het tekstdeel "Manufacturer" is in het woordenboek opgenomen en moet worden vertaald. Het tekstdeel "Meier", dat in het woordenboek ontbreekt, moet echter niet worden vertaald.
U markeert eerst het woord "Meier", zoals in de volgende afbeelding is te zien.
335
Gebruikershandboek II EPLAN 5.60
Om het tekstdeel "Meier" van de vertaling uit te sluiten, drukt boven het extra veld op de rechtermuisknop. In het snelmenu kiest u de optie "Niet te vertalen tekst markeren". Vervolgens wordt het tekstdeel "Meier" cursief weergegeven.
Druk in het extra veld nogmaals op de rechtermuisknop en kies in het snelmenu de optie "Vertalen". Zonder het woordenboek te openen, wordt het tekstdeel "Manufacturer" in het Duits vertaald.
In het schema wordt de volgende tekst weergegeven:
Met de optie Markering verwijderen in het snelmenu, kunt u de cursieve weergave van de tekst weer opheffen.
De overname van teksten bij de vertaling beïnvloeden In het dialoogvenster "Gevonden woorden", dat een lijst met voorstellen uit het woordenboek bevat, bevindt zich een selectievakje waarmee u de overname van teksten tijdens de vertaling kunt beïnvloeden. 336
Als het selectievakje "Klein-/grootconvertering" geactiveerd is, wordt de brontekst vertaald overeenkomstig de instellingen van de selectievakjes "Klein-/grootconvertering brontekst" en "Klein/grootconvertering doeltekst". Deze selectievakjes bevinden zich in de parameters voor de vertalingen. Wanneer het selectievakjes niet geactiveerd is, wordt het woord dat u in de lijst met voorstellen hebt geselecteerd als brontekst overgenomen en vertaald zoals het in het woordenboek van de desbetreffende doeltaal is ingevoerd.
9.2.4
Testvertaling uitvoeren Hulpprogramma's > Vertalen > Woordentabel > Testinvoer
Wanneer u losse woorden of begrippen in het "Beheer andere talen" wilt testen, hoeft u daarvoor geen testproject te maken. Kies Testinvoer in het menu Woordentabel en voer de woorden in die u wilt testen. Via de twee selectievakjes bepaalt u hoe de hoofdletters en kleine letters in de bron- en de doeltekst behandeld moeten worden.
337
Gebruikershandboek II EPLAN 5.60
9.2.5
Ontbrekende-woorden-bestanden bewerken Tijdens het vertalen wordt een ontbrekende-woorden-bestand gegenereerd, waarin alle woorden van het project worden bijgehouden die niet in de woordentabel voorkomen. Via de parameter "Kenmerk ontbrekende-woorden-bestand" kunt u aangeven onder welke voorwaarden een brontekst in het ontbrekende-woorden-bestand wordt ingevoerd (menupad voor deze parameter in het "Beheer andere talen": Parameters > Projectspecifiek).
De inhoud van het ontbrekende-woorden-bestand kan worden ingevoegd in de woordentabel, waarbij de teksten die nog niet in de woordentabel voorkomen als nieuwe bronteksten worden ingevoegd. Het ontbrekendewoorden-bestand voor een bepaalde taal kan ook worden geëxporteerd (zie paragraaf "Woordentabellen exporteren"). Daardoor kunt u de ontbrekende woorden onafhankelijk van het programma (bijv. door een vertaalbureau) laten vertalen en het vertaalde bestand later weer importeren.
Ontbrekende-woorden-bestand overnemen Hulpprogramma's > Vertalen > Woordentabel > Ontbrekendewoorden-bestand overnemen
Met deze functie wordt het ontbrekende-woorden-bestand overgenomen in de woordentabel en na een controlevraag ook verwijderd. Hierbij worden de teksten uit het ontbrekende-woorden-bestand als brontekst alfabetisch in de woordentabel ingevoegd. Afhankelijk van de parameterinstelling worden alleen losse woorden of hele zinnen overgenomen.
Ontbrekende-woorden-bestand verwijderen Hulpprogramma's > Vertalen > Woordentabel > Ontbrekendewoorden-bestand verwijderen
Het verwijderen van een ontbrekende-woorden-bestand kan noodzakelijk zijn als het bestand niet meer up-to-date is. Nadat u de menuoptie Ontbrekende-woorden-bestand verwijderen in het menu Woordentabel hebt gekozen, bevestigt u de controlevraag met [Ja].
338
Ook bij het exporteren van ontbrekende-woorden-bestanden voor afzonderlijke talen worden deze talen uit het ontbrekende-woorden-bestand verwijderd.
9.2.6
Woordentabellen en ontbrekende-woorden-bestanden uitvoeren Via het menu Afdrukken in de vertaalmodule kunt u woordentabellen en ontbrekende-woorden-bestanden naar het beeldscherm, een printer of een tekstbestand uitvoeren. Bij het uitvoeren van de woordentabel verschijnt er eerst een dialoogvenster waarin u een taal moet selecteren. Zowel bij het uitvoeren van de woordentabellen als het ontbrekendewoorden-bestand verschijnt er vóór het eigenlijke afdrukken nog een dialoogvenster waarin de afdrukparameters ingesteld kunnen worden:
• De kenletter voor het te gebruiken printformulier • Het te gebruiken printformulier zelf • Het gewenste uitvoerformaat / uitvoerapparaat.
Meer informatie vindt u in de paragraaf "Uitvoerformaat voor het afdrukken definiëren" in dit gebruikershandboek.
339
Gebruikershandboek II EPLAN 5.60
10
Index A
Aansluitcode positie wijzigen.................................281 Aansluitcodes bij de relaiskeuze gebruiken .............137 verdelen ............................................107 voor contacten...................................136 voor spoelen......................................136 Aansluitgegevens.....................................85 klemmen .............................................79 Aansluiting PLC-....................................................57 potentiaal- ...........................................57 Aansluitpunten ........................................55 bewerken...........................................279 elementgegevens wijzigen................281 invoegen............................................280 van symbolen....................................265 verplaatsen ........................................280 verwijderen .......................................280 Actualiseren functietekstdatabank ...........................25 lijstuitvoer.........................................212 weergave van het artikelbeheer ........188 Aderaantal standaard.............................................71 Adercodes terugschrijven .....................................62 verwijderen .........................................63 Aderdefinities voor kabels........................................125 Aders kleurvolgorde....................................127 Adertoekenning .......................................92 Afbreekpunt doel .....................................................18 doelvervolging ....................................18 splitaftakking ......................................18 tegendoel.............................................18 Afbreekpunten controleren ..........................................47 Afbreekpuntenkruisverwijzingen definities van termen ..........................18 genereren ......................................18; 20
340
overzicht............................................. 45 Afbreekpuntenkruisverwijzingslijsten .... 31 Afbreekpuntenkruisverwijzingsprocedure starten ................................................. 20 Afdrukken artikellijsten...................................... 192 artikelspecifieke lijsten .................... 205 bestellijsten....................................... 192 fabrikanten-/leverancierslijsten ........ 192 materiaallijsten ................................. 192 uitvoerformaten .................................. 37 Afscherming doelcode ............................................. 68 externe .............................................. 119 Afschermingen adercode ............................................. 68 Algemene artikelgegevens.................... 162 afkortingen ....................................... 164 artikelnummer .................................. 163 bedrijfsnamen................................... 164 bestelnummer ................................... 163 laatste wijziging ............................... 162 omschrijvingen................................. 164 opmerkingen..................................... 164 productgroep .................................... 162 subgroep ........................................... 163 typenummer ..................................... 163 Algemene parameters DXF-/DWG-overnameparameters ... 294 DXF-/DWG-uitvoerparameters ....... 300 Alternatieve labeling............................. 247 formulierbestand .............................. 256 parameterrecords ...................... 247; 248 parameterrecords testen.................... 253 schemagegevens uitvoeren............... 257 testvenster......................................... 255 uitvoer naar een ASCII-bestand ....... 256 voor kabels ....................................... 262 voor ODC in het schema .................. 259 Apparaatkasten kruisverwijzingen............................... 47 Artikel -databanken openen.......................... 186 -gegevens bewerken ......................... 186 -nummer ........................................... 147 -stambestand..................................... 136
-type.................................................. 148 Artikelbeheer algemene gegevens........................... 162 anderstalige stamgegevens ............... 228 artikelen groeperen........................... 189 complexe filterteksten ...................... 185 elementen ......................................... 173 extra gegevens 1............................... 166 extra gegevens 2............................... 169 filter .................................................. 181 filter verwijderen.............................. 185 filtertypen ......................................... 182 gegevens bewerken .......................... 186 kenletters definiëren ......................... 189 module definiëren.....................158; 230 nieuwe items..................................... 188 parameters ........................................ 176 persoonsgegevens............................. 174 PPS ................................................... 158 prijzen............................................... 164 stamgegevens exporteren ................. 214 stamgegevens importeren................. 215 taalkenmerk ...................................... 176 technische gegevens ......................... 170 tekst-gebaseerd filteren .................... 183 valutaparameters .............................. 176 veld-gebaseerd filteren ..................... 184 vensteropbouw ................................. 160 weergave actualiseren ...................... 188 weergave instellen............................ 178 werkbalken ....................................... 162 Artikelboom weergave instellen............................ 179 Artikeldatabanken nieuwe items maken......................... 188 openen .............................................. 186 structuur............................................ 158 Artikelen bewerken .......................................... 187 -databanken ...................................... 158 filteren .............................................. 181 stamgegevens onderhouden ............. 213 Artikelgegevens algemene gegevens........................... 162 exporteren......................................... 213 extra gegevens 1............................... 166 extra gegevens 2............................... 169 importeren ........................................ 215 prijzen............................................... 164 technische gegevens ................. 170; 173
weergave instellen ............................180 Artikellijsten afdrukken ..........................................192 als grafische pagina's uitvoeren ........192 verwijderen .......................................211 Artikelnummers voor klemmen .....................................64 voor relais .........................................136 Artikelspecifieke lijsten afdrukken ................................. 192; 205 als grafische pagina's uitvoeren ........192 artikeltoekenning controleren ...........206 bewerken...........................................207 in het project rangschikken...............203 uitvoer actualiseren...........................212 uitvoer beïnvloeden ..........................193 uitvoer filteren ..................................200 uitvoeren ...........................................190 uitvoergegevens definiëren...............202 verwijderen .......................................211 Artikelstamgegevens anderstalige.......................................228 AutoCAD...............................................291 formaat..............................................292
B Backup bij correctie van klemmen- en kabelfouten maken..............................65 bij correctie van kruisverwijzingsfouten maken..................................................26 maken..................................... 81; 84; 89 terughalen .................................... 84; 89 BAUTEIL.BBE .....................................261 Bedradingslijsten .....................................33 als grafische pagina's uitvoeren ..........39 bijzonderheden bij het afdrukken .......35 formulier voor de uitvoer van grafische pagina's selecteren ..............................39 genereren ............................................24 Bedradingslijstparameters standaardwaarden ...............................49 Beeldscherm -uitvoer................................................38 Beschikbare kenmerken definitiebestand voor labeling ..........244 Beschrijvend blok positioneren ......................................278 Bestaand symbool
341
Gebruikershandboek II EPLAN 5.60
overnemen ........................................270 Bestanden in woordentabel importeren..............324 uitvoer.................................................39 Bestandsformaten ANSI met TAB's...............................326 CSV ..................................................326 EPLAN .............................................325 voor woordentabellen .......................324 Bestandsnamen DXF-/DWG-uitvoerparameters ........301 Bestandstype DXF-/DWG-uitvoerparameters ........301 Bestellijsten afdrukken ..........................................192 als grafische pagina's uitvoeren ........192 plotcoördinaten .................................207 uitvoer bewerken ..............................207 verwijderen .......................................211 Bewerken artikelgegevens .................................186 uitvoergroep......................................105 Blokattribuutnamen DXF-/DWG-uitvoerparameters ........303 Bouwgroepen elementen..........................................173 Bouwgroepenelementen ........................173 aantal.................................................174 artikelnummer...................................174 artikeltype .........................................174 fabrikantafkorting .............................174 subgroep............................................174 typenummer ......................................174 Brondirectory DXF-/DWG-overnameparameters....295 Bronteksten maken................................................321 verwijderen .......................................321 Bruggen ...................................................56 draad- ..................................................56 -niveaus...............................................56 vaste-...................................................56 Brugweergave..........................................72
C Contacten.................................................15 aansluitcodes.....................................136 afboeken............................................142 paarkruisverwijzingen ........................16
342
vrije minimaliseren .......................... 137 Contactkruisverwijzingen genereren ...................................... 14; 17 typen................................................... 14 Contactkruisverwijzingslijsten................ 29 Contactkruisverwijzingsprocedure starten ................................................. 17 Contactspiegel...........................15; 17; 134 Controle functieteksten ..................................... 25 Controle- en sorteerkenmerken bij klemmen........................................ 57 Controleren artikeltoekenning.............................. 206 Coördinaten voor het plotten .................................. 96 voorbeeld.................................. 114; 210
D Definitiebestand voor labeling beschikbare kenmerken.................... 244 opbouw............................................. 244 oproepargumenten............................ 245 voorbeeld.......................................... 246 Definities van termen aansluitpunten van symbolen ........... 265 afbreekpuntenkruisverwijzing............ 18 beschrijvend blok ............................. 265 grafische symbolen .......................... 265 identificerend blok ........................... 265 invoegpunt........................................ 265 klemmen............................................. 52 klemmenstroken ................................. 52 onderdeelcode .................................. 264 steker .................................................. 52 symboolbestand................................ 263 symbooleditor................................... 266 symboolnaam ................................... 264 symboolnummer............................... 263 symbooltype ..................................... 264 venster om symbool ......................... 266 voor de grafische uitvoer.................... 96 voor de symboolbewerking .............. 263 Doel......................................................... 18 definitie .............................................. 55 klemmen- ........................................... 19 splitaftakking...................................... 18 tegen-.................................................. 18 -vervolging ................................... 18; 55
Doelbestand in de standaard labeling.................... 242 Doeltalen ............................................... 311 Doelvervolging ....................................... 55 Draadbruggen.................................... 56; 86 Draadbrugniveaus aantal .................................................. 72 Draadnummering genereren ............................................ 25 tekengrootte aanpassen....................... 25 verwijderen......................................... 25 Dubbele artikeltoekenning controleren........................................ 206 DWG ..................................................... 291 gegevens importeren ........................ 303 overnameparameters ........................ 294 uitvoerparameters............................. 299 DWG-overnameparameters algemene parameters........................ 294 brondirectory .................................... 295 op schaal tekenen ............................. 296 papierformaat ................................... 295 parameterrecordnaam....................... 295 referentielijst .................................... 295 stapgrootte ........................................ 295 startpagina ........................................ 295 tekenset............................................. 295 voor layers........................................ 297 voor lijndikten .................................. 299 voor lijntypen ................................... 298 DWG-uitvoerparameters algemene parameters........................ 300 attributen genereren.......................... 302 attribuutdefinities genereren............. 302 bestandsnamen ................................. 301 bestandstype ..................................... 301 DWG-blokattribuutnamen................ 303 JIC-formaat ...................................... 301 parameterrecordnaam....................... 300 referentielijst .................................... 302 schaalfactor ...................................... 301 tekenset............................................. 301 uitvoerdirectory ................................ 301 voor layers........................................ 303 voor lijntypen ................................... 303 voor symbolen.................................. 302 DXF ...................................................... 291 beperkingen ...................................... 293 bijzonderheden van het formaat ....... 293 formaat ............................................. 292
gegevens importeren.........................303 overnameparameters .........................294 uitvoerparameters .............................299
voor lijntypen .......................... 303 voor symbolen ......................... 302 DXF-formaat bijzonderheden..................................293 DXF-overnameparameters algemene parameters ........................294 brondirectory ....................................295 op schaal tekenen..............................296 papierformaat....................................295 parameterrecordnaam .......................295 referentielijst.....................................295 stapgrootte ........................................295 startpagina.........................................295 tekenset .............................................295 voor layers ........................................297 voor lijntypen....................................298 DXF-overnameparameters voor lijndikten ...............................................................299 DXF-uitvoerparameters algemene parameters ........................300 attributen genereren ..........................302 attribuutdefinities genereren .............302 bestandsnamen..................................301 bestandstype......................................301 DXF-blokattribuutnamen..................303 JIC-formaat .......................................301 parameterrecordnaam .......................300 referentielijst.....................................302 schaalfactor.......................................301 tekenset .............................................301 uitvoerdirectory ................................301 voor layers ........................................303
E ECAD-onderdelencatalogus..................225 Editor symbool- ...........................................263 Elementgegevens codepositie wijzigen .........................281 voor aansluitpunten wijzigen............281 voor het relatieve invoegpunt wijzigen ..........................................................279 voor tekstblokken wijzigen...............278 Enkellijnige en meerlijnige weergave kruisverwijzingen ...............................21 Etage
343
Gebruikershandboek II EPLAN 5.60
van klemmen wijzigen........................80 Etageklemmen .........................................52 EXF .......................................................306 gegevens controleren ........................310 gegevens genereren...........................306 gegevens inlezen...............................307 stuurbestand ......................................309 EXF-stuurbestand plotkaders converteren......................309 Export artikelgegevens .................................213 stamgegevens....................................213 stamgegevens uit het artikelbeheer...214 Externe afschermingen ..........................119 Extra gegevens aanschaf/gebruik...............................168 aansluitcodes.....................................168 belastingswaarde...............................168 deeltype.............................................167 functiegroep ......................................167 grafische macro.................................167 groepsnummer ..................................167 kenletter ............................................167 levensduur.........................................168 onderhoudsinterval ...........................168 overdrachtskenmerk..........................167 reserveonderdeel...............................168 slijtagedeel ........................................168 symboolbestand ................................168 symboolnummer ...............................169 Extra gegevens 1 ...................................166 Extra gegevens 2 ...................................169 Extra velden technische waarden...........................168
F Fabrikanten-/leverancierslijsten afdrukken ..........................................192 als grafische pagina's uitvoeren ........192 verwijderen .......................................211 Fabrikantenlijst bijzonderheden bij de uitvoerinstellingen ............................202 Fabrikantgegevens.................................174 Filter artikelbeheer .....................................181 koppelingen ......................................186 tekst-gebaseerd .........................181; 183 van het artikelbeheer verwijderen.....185
344
veld-gebaseerd ......................... 181; 184 Filters artikelspecifieke lijstuitvoer ............. 200 Filterteksten van het artikelbeheer ........................ 185 Filtertypen voor het artikelbeheer combineren... 182 Fluid-verbindingslijsten genereren ............................................ 24 Formaatelementen als formaatrecord opslaan ................ 240 selecteren.......................................... 236 voor de standaard labeling ............... 236 Formaatrecord voor de standaard labeling ............... 240 Formaten uitvoer- ............................................... 37 Formulierbestand testen ................................................ 258 voor het labelen van onderdelen ...... 256 Formulieren grafische ........................................... 283 naar EXF exporteren ........................ 306 plot- .................................................. 283 plotcoördinaten................................. 100 plotkader........................................... 283 project............................................... 284 typen................................................. 283 wijzigen............................................ 101 Formulierprojecten................................ 284 pagina's maken ................................. 284 Formulieruitlijning................................ 111 Functietekst controleren ......................................... 25 Functietekstdatabank actualiseren .......... 25 Functieteksten voor klemmen .................................... 57
G Gebruikergedefinieerd labelingsgegevens uitvoeren ............ 243 Gegevensuitwisseling DXF/DWG ....................................... 291 EXF .................................................. 306 HPGL ............................................... 288 Genereren bedradingslijsten ................................ 24 contactkruisverwijzingen ................... 14 draadnummering ................................ 25
fluid-verbindingslijsten ...................... 24 kruisverwijzingen............................... 13 Generering kabelaansluitlijsten............................. 53 klemmen/kabels.................................. 53 klemmenaansluitlijsten....................... 53 relaiskeuze........................................ 135 Grafisch symbool tekenen ............................................. 282 Grafische bewerking teksten online vertalen...................... 333 Grafische formulieren ............................. 96 Grafische pagina's ................................... 97 verwijderen....................................... 104 voor kabelaansluitlijsten..................... 95 voor kabeloverzichten ........................ 95 voor klemmenaansluitlijsten .............. 95 voor klemmenaansluitschema's.......... 95 voor klemmenopbouwlijsten.............. 95 voor klemmenoverzichten.................. 95 Grafische pagina's uitvoeren bedradingslijst .................................... 39 Grafische symbolen .............................. 265 via macro-import overnemen ........... 282 Grafische uitvoer definities van termen .......................... 96 instellingen ....................................... 103
H Handboek knoppen .............................................. 10 leesaanwijzingen .................................. 9 menupaden ......................................... 10 omgevingsvariabelen.......................... 10 opmerkingen......................................... 9 overzicht............................................... 9 toetsen ................................................ 10 voorbeelden .......................................... 9 waarschuwingen................................... 9 Hoekvarianten maken ............................................... 273 HPGL .................................................... 288 commando's...................................... 288 meldingen......................................... 290 parameters ........................................ 290 plotbestanden.................................... 289 Hulpblok met relais combineren ...................... 147 voor relais......................................... 134
I Identificerend blok positioneren ......................................278 IEC 1082-1 kruisverwijzingen ...............................22 Import artikelgegevens .................................215 DXF/DWG........................................303 stamgegevens....................................215 Inkoopprijzen berekenen..........................................165 Inleesmodus...........................................318 Inleiding.....................................................9 leesaanwijzingen...................................9 Interfaces ...............................................288 DXF/DWG........................................291 EXF...................................................306 HPGL................................................288 Invoegpunten absolute.............................................265 relatieve ............................................265 van symbolen ....................................265
K Kabel aderreserve..........................................71 -databank verwijderen ........................56 -gegevens ............................................87 -kenletter.............................................70 kleur-.................................................124 nummer-............................................124 -nummertoekenning............................69 -scheidingsteken .................................71 standaard aderaantal ...........................71 standaard aderdoorsnede.....................71 standaard kabeltype ............................71 Kabelaansluitlijsten correctiefunctie ...................................64 genereren ............................................53 geschikt voor montage uitvoeren......105 grafische pagina's................................95 maken..................................................56 parameters...........................................65 Kabeladerdoorsnede standaard.............................................71 Kabeladerreserve .....................................71 Kabelcodes maximale lengte..................................69
345
Gebruikershandboek II EPLAN 5.60
terugschrijven .....................................62 verwijderen .........................................63 Kabeldoorsnede maateenheid ........................................73 Kabelgegevens geformatteerde uitvoer........................93 uitvoeren .............................................76 verwerken ...........................................51 Kabelkenletter .........................................70 Kabellengte maateenheid ........................................73 Kabelnummertoekenning ........................69 Kabeloverzichten grafische pagina's................................95 Kabelparameters......................................65 Kabels aderdefinities ....................................125 adertoekenning....................................92 afschermingen...................................119 artikelgegevens ...................................93 bij klemmen genereren .......................72 bij stekers eerst genereren...................72 definiëren ............................................52 externe afscherming..........................119 invoegen in de zoekdatabank..............88 labelen.......................................232; 262 met afschermingen............................125 nummeren ...........................................88 ODC wijzigen .....................................88 Kabelscheidingsteken..............................71 Kabeltypebestand naam....................................................73 projectspecifiek.................................119 Kabeltypen ............................................116 afdrukken ..........................................119 definiëren ..........................................118 exporteren .........................................119 importeren.........................................119 kleurkabel .........................................124 maken................................................123 met aderdefinities .............................125 -naam ................................................124 nieuw aderaantal toekennen..............127 nummerkabel ....................................124 standaard-............................................71 Kenletters voor het artikelbeheer definiëren......189 Klanten -gegevens ..........................................174 Klemmen .................................................52
346
aansluitgegevens ................................ 85 aansluitgegevens weergeven .............. 79 artikelgegevens................................... 86 artikelnummers beheren ..................... 64 controle- en sorteerkenmerken........... 57 -databank verwijderen........................ 56 -doelen................................................ 19 doelrichting wisselen.......................... 80 doorvoer-............................................ 52 draadbruggen...................................... 86 etage- .................................................. 52 etage wijzigen .................................... 80 functieteksten ..................................... 57 functietekstovername ......................... 68 gebrugde............................................. 72 -gegevens ........................................... 85 invoegen in de zoekdatabank ............. 80 macro's toekennen ............................ 109 nummeren........................................... 81 ODC wijzigen .................................... 80 -opbouw ............................................. 67 -positie-aanduiding............................. 74 positioneren.................................. 59; 80 positionering terugzetten.................... 62 sortering ....................................... 57; 71 steker .................................................. 52 stekerverbinding................................. 52 -stroken............................................... 52 verbindings- ....................................... 52 verdeel-............................................... 83 verplaatsen ......................................... 84 Klemmenaansluitlijst afdrukken ......................................... 123 definiëren ......................................... 122 exporteren......................................... 123 importeren ........................................ 123 Klemmenaansluitlijsten correctiefunctie................................... 64 genereren ............................................ 53 geschikt voor montage uitvoeren ..... 105 grafische pagina's ............................... 95 maken ................................................. 56 parameters .......................................... 65 plotcoördinaten................................. 109 Klemmenaansluitschema's formuliertype.................................... 110 grafische pagina's ............................... 95 plotcoördinaten................................. 115 Klemmencode sorteercriterium .................................. 58
Klemmendoel.......................................... 19 Klemmengegevens converteren......................................... 53 geformatteerde uitvoer ....................... 93 uitvoeren............................................. 76 verwerken........................................... 51 Klemmengegevens converteren meldingen........................................... 75 Klemmenopbouw.................................... 67 Klemmenoverzichten grafische pagina's ............................... 95 Klemmenparameters ............................... 65 Klemmenpositie-aanduiding weergeven .......................................... 74 Klemmensortering criterium toekennen............................ 58 volgens NEN ...................................... 71 Klemmenstroken grafische uitvoer............................... 103 invoegen in de zoekdatabank ............. 80 ODC wijzigen..................................... 80 uitvoer ................................................ 78 uitvoer definiëren ............................... 78 Kleurkabel............................................. 124 zonder PE ......................................... 124 Kleurkabels met PE .............................................. 125 Kopbestand ........................................... 191 Koppelingen bij het filteren ................................... 186 Kruisverwijzingen afbreekpunten-.................................... 18 algemene parameters.......................... 46 apparaatkasten .................................... 47 contact-............................................... 14 databanken.......................................... 27 foutencorrectie.................................... 26 gegevens weergeven........................... 29 genereren ............................................ 13 meldingen........................................... 43 module................................................ 12 online actualiseren bij het hernoemen van schemapagina's ............................ 50 online actualiseren bij het kopiëren van schemapagina's................................... 49 online actualiseren bij het verwijderen van schemapagina's ............................ 50 paar-.................................................... 16 parameters .......................................... 45 relais-.................................................. 15
symbool- .............................................15 symbooltype 151.................................45 tussen onderdelen in enkellijnige en meerlijnige weergave..........................21 tussen stekers en bussen .....................20 verwerkingstype..................................46 volgens IEC 1082-1 genereren ...........22 Kruisverwijzingsdatabanken verwijderen .........................................27 Kruisverwijzingsgegevens bewerken.............................................29 Kruisverwijzingslijsten afbreekpunten- ....................................31 bedradings- .........................................33 contact- ...............................................29 geformatteerd uitvoeren......................35 geformatteerde ....................................35 ongeformatteerde ................................29 Kruisverwijzingsparameters algemene .............................................46 apparaatkasten meenemen ..................47 kenmerk van de afbreekpuntencontrole ............................................................47 maximum aantal relaiscontacten ........48 verwerkingstype..................................46 voor bedradingen ................................48 voor contactkruisverwijzingen ...........48 Kruisverwijzingsweergave beïnvloeden enkellijnige en meerlijnige weergave .21
L Labelen via een ASCII-bestand labelen .........261 Labelingmodule.....................................232 Labelingsgegevens gebruikergedefinieerd uitvoeren.......243 Labels afdrukken ..........................................247 formaat..............................................248 gegroepeerd uitvoeren ......................254 gesorteerd uitvoeren .........................254 lay-out...............................................249 met een formulierbestand vormgeven ..........................................................256 testen.................................................253 uitvoeren ...........................................251 voor kabels........................................262 voor ODC in het schema ..................259 Layer
347
Gebruikershandboek II EPLAN 5.60
DXF-/DWG-overnameparameters....297 DXF-/DWG-uitvoerparameters ........303 Leesaanwijzingen ......................................9 Leverancier -gegevens ..........................................174 Lijndikten DXF-/DWG-overnameparameters....299 Lijntypen DXF-/DWG-overnameparameters....298 DXF-/DWG-uitvoerparameters ........303 Lijsten coördinaten instellen.........................207 Lijsten uitvoeren artikelspecifieke................................190 Lijstuitvoer artikeltoekenning controleren ...........206
M Macro's pagina- ..............................................286 symbool- ...........................................107 voor grafische symbolen importeren 282 voor klemmentypen ..........................109 voor stekertypen ...............................109 Maken items in het artikelbeheer..................188 uitvoergroep......................................105 Materiaallijst -gegevens ..........................................191 -gegevens bewerken .........................191 -gegevens uitlezen ............................190 -gegevens wijzigen ...........................190 Materiaallijsten afdrukken ..........................................192 als grafische pagina's uitvoeren ........192 kopbestand ........................................191 plotcoördinaten .................................207 uitvoer bewerken ..............................207 verwijderen .......................................211 Materiaallijstgegevens bewerken...........................................191 meldingen oproepen .........................192 naar het schema terugschrijven.........192 uitlezen..............................................190 Meldingen bij de convertering van klemmengegevens ..............................75 bij de HPGL-conversie .....................290 voor kruisverwijzingen .......................43
348
Module kruisverwijzingen............................... 12 Motorbeveiligingsschakelaar kruisverwijzingen............................... 45 Multifunctierelais.................................. 148
N Nummerkabel........................................ 124 aderaantal ......................................... 124
O ODC bestanddelen....................................... 57 uit het schema uitvoeren .................. 259 voor symbolen.................................. 276 Omgevingsvariabelen ............................. 10 Onderdeelcode ...................................... 264 bestanddelen....................................... 57 Onderdeelcodes definitie .............................................. 54 Onderdeellabeling alternatieve ....................................... 247 Onderdelen labelen .............................................. 232 speciale............................................... 27 voor labeling selecteren ................... 233 Onderdelenlabeling standaard .......................................... 232 Onderdelenlijsten .................................. 210 als grafische pagina's uitvoeren........ 192 coördinaten....................................... 207 uitvoer bewerken.............................. 207 verwijderen....................................... 211 Ontbrekende-woorden-bestand verwijderen....................................... 338 Ontbrekende-woorden-bestanden afdrukken ......................................... 339 bewerken .......................................... 338 overnemen ........................................ 338 Op schaal tekenen DXF-/DWG-overnameparameters ... 296 Opbouw definitiebestand voor labeling.......... 244 Oproepargumenten definitiebestand voor labeling.......... 245 Opslaan uitvoergroep ..................................... 107
P Paarkruisverwijzingen ............................ 16 Pagina -macro's ............................................ 286 Paginamacro's ....................................... 286 voor plotformulieren ........................ 285 Pagina's grafische ............................................. 97 in formulierprojecten........................ 284 Papierformaat DXF-/DWG-overnameparameters ... 295 Parameterrecords bewerken .......................................... 252 maken ............................................... 248 verwijderen....................................... 253 voor de alternatieve labeling ............ 247 Parameters kabel-.................................................. 65 klemmen-............................................ 65 voor de alternatieve labeling ............ 248 voor de relaiskeuze........................... 136 voor de uitvoer van relaisgegevens .. 144 voor DXF-/DWG-overname ............ 294 voor DXF-/DWG-uitvoer................. 299 voor het artikelbeheer............... 176; 230 voor HPGL ....................................... 290 voor klemmen- en kabelaansluitlijsten ............................................................ 65 voor kruisverwijzingen....................... 45 voor projectspecifieke vertalingen ... 313 Persoonlijke parameters vertalen gegevensoverdracht............ 318 Persoonsgegevens ................................. 174 aanhef ............................................... 175 adres ................................................. 175 afkorting ........................................... 175 bedrijfsnaam..................................... 175 bedrijfsnamen................................... 175 e-mail................................................ 176 info ................................................... 176 klantnummer .................................... 176 laatste wijziging ............................... 174 telefax............................................... 175 telefoon............................................. 175 PLC-aansluiting ...................................... 57 PLC-vervolging type..................................................... 74 Plotbestanden voor HPGL ....................................... 289
Plotcoördinaten............................... 96; 285 voor bestellijsten...............................207 voor materiaallijsten .........................207 voor onderdelenlijsten ......................207 wijzigen ............................................100 Plotformulieren......................................283 bewerken...........................................284 coördinaten .......................................285 lay-out...............................................285 paginamacro's ...................................285 typen .................................................283 Plotkader................................................283 Plotkaders bestandsnaam....................................287 naar EXF exporteren.........................306 speciale teksten .................................287 tekenen..............................................286 Plotkaders converteren EXF-stuurbestand .............................309 Positionering klemmen .............................................59 Potentiaalaansluiting ...............................57 Prijsgegevens.........................................164 aantal / verpakking............................165 eenheid van aantal ............................164 inkoopprijs/eenheid ..........................165 inkoopprijs/verpakking.....................165 prijseenheid.......................................164 prijsonderhoud ..................................165 verkoopprijs ......................................165 Printer -uitvoer................................................37 Project artikelspecifieke lijsten rangschikken ..........................................................203 Projecten automatisch vertalen .........................332 formulier-..........................................284 naar EXF exporteren.........................306 symbool- ...........................................266 teksten vertalen .................................330 Projectspecifieke parameter relais..................................................136 Projectspecifieke parameters artikel- en typenummers van de relais ..........................................................144 kruisverwijzingen ...............................45 voor vertalingen ................................313
349
Gebruikershandboek II EPLAN 5.60
R Referentielijst DXF-/DWG-overnameparameters....295 DXF-/DWG-uitvoerparameters ........302 Regelomslag vertalen .............................................317 Relais aansluitcodes gebruiken....................137 algemeen voorkeurbestand ...............138 artikelnummers .................................136 bewerking volgens typenummer.......138 contactbezetting ................................149 contacten...........................................142 definiëren ..........................................146 definitiebestand.........................135; 137 gegevens actualiseren .......................143 gegevens importeren.........................151 hulpblokken ......................................134 kenmerk ............................................136 keuzebestand.....................................138 kiezen................................................134 laatste run gebruiken.........................137 met hulpblokken combineren ...........147 multifunctie- .....................................148 naam van het gebruikte symboolbestand ..........................................................138 offline kiezen ....................................139 online kiezen.....................................142 ook weergeven indien slechts één relais past? ..................................................138 overname technische waarden uit de relaiskeuze ........................................138 parameters.........................................136 spoelen ..............................................148 vermogensrelais weergeven..............139 vrije contacten minimaliseren...........137 Relaisartikelnummers parameters.........................................144 Relaiscontacten aantal...................................................48 Relaisdefinitie maken................................................150 uit binair bestand importeren............152 uit een ander PPS importeren ...........151 uit een ASCII-bestand importeren....153 uit kruisverwijzingsgegevens importeren.........................................153 verwijderen .......................................150 Relaisdefinitiebestand ...........................135
350
afdrukken ......................................... 145 bewerken .......................................... 146 gegevens importeren ........................ 151 opbouw............................................. 146 Relaisdefinitiegegevens ASCII-formaat ................................. 154 controleren ....................................... 156 exporteren......................................... 153 importeren ........................................ 151 met Excel bewerken ......................... 154 uitwisselen........................................ 150 vergelijken................................ 156; 157 Relaisgegevens registreren......................................... 146 uitvoeren........................................... 145 Relaiskeuze corrigeren ......................................... 143 documenteren ................................... 145 parameters ........................................ 136 Relaiskruisverwijzingen.......................... 15 Relaisspoel contactspiegel..................................... 17 Relaistypenummers parameters ........................................ 144 Relatief invoegpunt elementgegevens wijzigen ............... 279 Relatief invoegpunt verplaatsen ....................................... 279
S Schema materiaallijstgegevens terugschrijven .......................................................... 192 naar EXF exporteren ........................ 306 -normen ............................................ 272 teksten vertalen ................................ 330 Schemagegevens converteren......................................... 54 verwerken......................................... 128 voor de alternatieve labeling ............ 257 Schemanormen wisselen............................................ 272 Schemapagina's hernoemen online actualiseren van kruisverwijzingen............................... 50 Schemapagina's kopiëren online actualiseren van kruisverwijzingen............................... 49 Schemapagina's verwijderen
online actualiseren van kruisverwijzingen............................... 50 Selecteren uitvoergroep ..................................... 106 Selectiebestand...................................... 130 Sortering van aansluitingen.............................. 123 van stekertypen................................. 121 Speciale onderdelen ................................ 27 lijsten genereren ................................. 27 Speciale tekstcoördinaten verplaatsen................................ 111; 209 Speciale teksten bij het vertalen.................................. 328 voor plotkaders................................. 287 Spoelen.................................................... 15 aansluitcodes .................................... 136 definiëren.......................................... 148 Stamgegevens algemene gegevens........................... 162 anderstalige ...................................... 228 exporteren......................................... 213 extra gegevens 1............................... 166 extra gegevens 2............................... 169 -groepen............................................ 158 importeren ........................................ 215 importeren uit de onderdelencatalogus Parts-Lib........................................... 225 in het algemene ASCII-formaat importeren ........................................ 220 in het dBase-formaat importeren...... 216 in het interne EPLAN - ASCII-formaat importeren ........................................ 227 inkoopprijzen berekenen .................. 165 inlezen .............................................. 215 opbouw van het stuurbestand ........... 222 prijzen............................................... 164 technische gegevens ......................... 170 toekenningslijst bewerken................ 218 uitlezen ............................................. 213 uitwisselen........................................ 213 valuta omrekenen ............................. 166 Stamgegevensvelden voor artikelen ................................... 161 voor persoonsgegevens .................... 162 Standaard labeling................................. 232 doelbestand....................................... 242 formaatelementen selecteren............ 236 formaatrecord ................................... 240 gegevens actualiseren....................... 234
onderdeelgegevens selecteren...........234 onderdelen selecteren .......................233 uitvoer configureren .........................241 Stationparameters DXF-/DWG-uitvoerparameters ........299 Stekeraansluitlijsten geschikt voor montage uitvoeren......105 Stekers .....................................................52 aansluitingen .......................................74 macro's toekennen.............................109 Stekers / bussen kruisverwijzingen ...............................20 Stekertypebestand naam....................................................73 projectspecifiek.................................121 Stekertypen............................................116 afdrukken ..........................................121 definiëren ..........................................120 exporteren .........................................120 importeren.........................................120 sortering ............................................121 Stuurbestand EXF...................................................309 voor de import van stamgegevens ....222 Symbolen aansluitpunten............................ 55; 265 aansluitpunten bewerken ..................279 beschrijvend blok..............................265 bestaande overnemen........................270 bestanden ..........................................263 contacten.............................................15 definitie...................................... 54; 263 DXF-/DWG-uitvoerparameters ........302 exporteren .........................................273 gegevens ...........................................275 grafisch .............................................265 grafische importeren .........................282 grafische tekenen ..............................282 hoekvarianten....................................273 identificerend blok............................265 importeren.........................................274 invoegpunten ....................................265 maken................................................269 met hoekvarianten exporteren ..........274 nabewerken.......................................271 namen....................................... 264; 276 nummer .............................................263 ODC......................................... 264; 276 onderdeelcode .....................................54 relatief invoegpunt verplaatsen.........279
351
Gebruikershandboek II EPLAN 5.60
schemanormen ..................................272 spoelen ................................................15 tekstblokken positioneren .................277 verwijderen .......................................269 Symboolbestanden ................................263 maken................................................268 naar EXF exporteren.........................306 standaard-..........................................263 voor relais .........................................138 Symboolbewerking definities van termen ........................263 voorbereiden .....................................266 Symbooleditor definities van termen ........................266 functies..............................................275 Symboolgegevens..................................275 beschrijving ......................................276 ODC..................................................276 symboolnaam....................................276 symbooltype......................................276 Symboolkruisverwijzingen......................15 Symboolmacro's ....................................107 aansluitcodes.....................................107 Symboolnamen..............................264; 276 Symboolnummer ...................................263 Symboolprojecten..................................266 maken................................................267 pagina's maken..................................269 projecttype ........................................267 symboolbestand definiëren ...............267 Symbooltype..................................264; 276 hoofdelementen ..................................16 nevenelementen ..................................16 voor speciale onderdelen ....................27
T Taalkenmerk voor het artikelbeheer .......................176 Taalkenmerken toekennen..........................................312 Tabbladen "Klemmen/kabels 1"...........................67 "Klemmen/kabels 2"...........................72 "Labelformaat" .................................248 "Lay-out" ..........................................249 "Uitvoer"...........................................251 Talentabel ..............................................325 Technische gegevens.............................170 aansluitingsdoorsnede.......................171
352
aderaantal ......................................... 173 aderdoorsnede .................................. 173 afschakelstroom ............................... 170 apparaatspecifieke maten ................. 171 bebouwbare maten ........................... 172 benodigde ruimte.............................. 171 buitendoorsnede ............................... 173 gewicht ............................................. 170 houdvermogen.................................. 170 kabeltype .......................................... 173 minimale buigstraal.......................... 173 montageoppervlakte ......................... 172 montageplaats................................... 171 schakelkastspecifieke maten ............ 172 spanning ........................................... 170 stroom............................................... 170 toegestane spanning ......................... 173 verliesvermogen ............................... 170 vermogen.......................................... 170 Tegendoel................................................ 18 Tekenset DXF-/DWG-overnameparameters ... 295 DXF-/DWG-uitvoerparameters ....... 301 Tekensettabel bij vertalingen .................................. 329 scheidingsteken ................................ 329 Tekstblokken elementgegevens wijzigen ............... 278 positioneren...................................... 277 Teksten online vertalen.................................. 333 plotkaders ......................................... 287 testvertaling...................................... 337 Tekst-gebaseerd filteren........................ 183 Tekstovername bij het vertalen.................................. 336 Testlabels uitvoeren........................................... 253 Tijdelijke aanduidingen in woordentabellen ........................... 323 Toekenningslijst voor de stamgegevensimport in het dBase-formaat .................................. 218 Typebestanden algemene .......................................... 116 maken ....................................... 118; 120 projectspecifieke .............................. 117 Typenummer................................. 138; 147
U Uitvoer GDI................................................... 288 van ODC uit het schema .................. 259 via beeldscherm.................................. 38 via bestand (ANSI)............................. 39 via bestand (ASCII)............................ 39 via printer ........................................... 37 Uitvoer beïnvloeden artikelspecifieke lijsten..................... 193 Uitvoer configureren standaard labeling............................. 241 Uitvoeren kruisverwijzingslijsten ....................... 35 Uitvoerformaten...................................... 37 Uitvoergegevens artikelspecifieke lijsten..................... 202 Uitvoergroep bewerken .......................................... 105 definiëren.......................................... 106 maken ............................................... 105 opslaan.............................................. 107 selecteren.......................................... 106 verwijderen....................................... 107 Uitvoergroepen ..................................... 105 Uitvoerinstellingen bijzonderheden bij de leverancierslijst .......................................................... 202
V Valuta omrekenen ........................................ 166 Valutaparameters valuta 1 ............................................. 177 valuta 2 ............................................. 177 voor het artikelbeheer....................... 176 wisselkoers ....................................... 177 Vaste bruggen ......................................... 56 Veld-gebaseerd filteren......................... 184 Venster om symbool definities van termen ........................ 266 Verbindingsklemmen.............................. 52 Verdeelklemmen ..................................... 83 Vergelijken relaisdefinitiegegevens..................... 157 Vermogensrelais weergeven ........................................ 139 Verplaatsen
speciale tekstcoördinaten......... 111; 209 Vertaalmodule inleesmodus ......................................318 online vertalen ..................................333 ontbrekende-woorden-bestand..........338 testvertaling ......................................337 tijdelijke aanduiding .........................323 werkwijze..........................................330 Vertaalparameters alleen hele zinnen vertalen ...............316 bestandsformaat ................................318 brontaal .............................................316 directory voor gegevensoverdracht ..319 doeltalen............................................316 inleesmodus ......................................318 kenmerk van het ontbrekende-woordenbestand ..............................................315 klein- / grootconvertering brontekst .314 klein- / grootconvertering doeltekst..315 naam van de woordentabel ...............316 omvang van het exportbestand .........318 regelomslag.......................................317 uitvoervolgorde.................................316 Vertalen .................................................311 inleesmodus ......................................318 online ................................................333 ontbrekende-woorden-bestand..........338 persoonlijke parameters....................318 projextspecifieke parameters ............313 regelomslag.......................................317 speciale teksten .................................328 starten................................................332 tekensettabel .....................................329 tekstdelen uitsluiten van de vertaling335 tekstovername ...................................336 test.....................................................337 tijdelijke aanduiding .........................323 werkwijze..........................................330 Vertalingen bewerken...........................................319 projectspecifieke parameters ............313 starten................................................332 testen.................................................337 Verwerkingsprocedures AUSWERT.DAT..............................132 selecteren ..........................................128 selectiebestand ..................................130 Verwerkingstype voor kruisverwijzingen .......................46 Verwijderen
353
Gebruikershandboek II EPLAN 5.60
artikelspecifieke lijsten .....................211 draadnummering.................................25 relaiscontactrangschikking .................28 uitvoergroep......................................107 Voorbeeld definitiebestand voor labeling ..........246 voor coördinaten .......................114; 210 Voorkeurbestand algemeen...........................................138 Voorkeurbestanden definiëren ..........................................145
W Weergave van het artikelbeheer actualiseren.....188 Weergave instellen artikelbeheer .....................................178 artikelboom.......................................179 artikelgegevens .................................180 Woordentabellen ...................................311
354
afdrukken ......................................... 339 ANSI met TAB's .............................. 326 bestandsformaten ............................. 324 bronteksten maken ........................... 321 bronteksten verwijderen ................... 321 CSV-formaat .................................... 326 EPLAN-formaat ............................... 325 exporteren......................................... 327 importeren ........................................ 324 inleesmodus...................................... 318 invoeren bewerken ........................... 319 invoeren gelijk stellen ...................... 320 invoeren zoeken ............................... 320 maken ............................................... 311 naam ................................................. 312 onderhouden..................................... 319 reorganiseren .................................... 327 scheidingsvoorstellen definiëren...... 322 speciale tekens.................................. 323 tijdelijke aanduiding......................... 323