1.
Algemene bepalingen voor het uitvoeringsplan
Art. 1.1 Omschrijving 1.
Het Bijzonder Plan van Aanleg, genaamd Uitvoeringsplan 'BPA N43, OlseneMachelen' te Zulte is samengesteld uit: - Plan bestaande feitelijke toestand - Plannen Bestaande juridische Toestand (2 plannen) - Bestemmingsplan - Toelichtingnota en verantwoordingsnota voor de afwijkingen van het gewestplan - Onderhavige stedenbouwkundige voorschriften
2.
De begrenzing van het Bijzonder Plan van Aanleg is aangeduid op het plan van de bestaande toestand en het bestemmingsplan.
2.
Algemene voorschriften
Art. 2.1 Visuele Media 1. Publiciteit of mededelingen Publiciteit of mededelingen zijn ABSOLUUT VERBODEN in de zones voor agrarisch gebied, parkgebied en natuurgebied. Dit geldt niet voor educatieve borden. Voor publiciteit of mededelingen in andere gebieden geldt: - Publiciteit is enkel toegestaan in de gebieden waar bebouwing toegelaten is en voor het aanbrengen van een plaat die het beroep aanduidt, die aangebracht wordt aan de gevel, die geen 1 m² overtreft en die geen lichtreclame is. - Alle lichtreclame en alle publiciteit die 1 m² overtreft is alleen toegestaan mits voorafgaandelijke en bijzondere vergunning van het College van Burgemeester en Schepenen, en voor zover aan de volgende voorwaarden voldaan is: a) Publiciteit is enkel toegestaan op de voorgevel van gebouwen met een openbare, commerciële of ambachtelijke functie. Het algemeen concept mag niet storend zijn voor het uitzicht van de omgeving. Het College van Burgemeester en Schepenen doet uitspraak over de harmonieuze inpassing in de bebouwde omgeving. b) Publiciteit op de gevels van de eerste en tweede verdieping, op blinde gevelmuren, afsluitingsmuren, daken, terrassen, balkons, erkers en andere uitbouwen is verboden. c) Zij moeten een reëel artistiek aspect vertonen en in volkomen harmonie zijn met de betrokken en naastgelegen gevels. Bij verlichte uithangborden moet de lichtbron onzichtbaar blijven. d) Publiciteit mag de lichtopeningen noch geheel, noch gedeeltelijk bedekken.
Art. 2.2 Inrichtingen van openbaar nut Voorzieningen van openbaar nut kunnen in elke zone van het Bijzonder Plan van Aanleg ONDERGRONDS worden aangelegd, op voorwaarde van het volledig herstel van de oorspronkelijke vegetatie, en op voorwaarde van overeenstemming van de verdere bovengrondse aanleg volgens de stedenbouwkundige voorschriften van de desbetreffende strook.
3.
Algemene voorschriften voor de bouwgebieden
Art. 3.1 Bouwvolume 1.
De hoogte, diepte en dakvorm van hoofd- en bijgebouwen moet in harmonie zijn met de aanpalende gebouwen en/of omgeving. Desbetreffend kan niet gerefereerd worden naar bestaande gebouwdiepten en/of gebouwhoogten die niet in overeenstemming of storend zijn met of voor de omgeving.
2.
Het College van Burgemeester en Schepenen kan de verplichting opleggen deze hoogte te wijzigen omwille van de harmonie met het straatbeeld, of omwille van het vrijwaren van waardevolle perspectieven en op voorwaarde dat de hoogtewijziging kleiner is dan 1.50 m en niet tot gevolg heeft dat een bouwlaag toegevoegd of weggelaten wordt.
3.
In het dak mogen alleen doorboringen voorkomen voor dakvensters, dakkapellen, schouwen en terrassen. Het maximum percentage van de openingen in het dak bedraagt 25%.
Art. 3.2. Parkeerruimte en opritten Ondergrondse parkeerruimte is niet toegelaten. Op het grondplan dat bij een bouwaanvraag is gevoegd moet de aanvrager rechthoeken tekenen waar de toekomstige bovengrondse parkeerplaatsen zullen aangelegd worden. Op dat grondplan moeten ook de toegangen en opritten met hun afmetingen duidelijk worden getekend.
4.
Bijzondere voorschriften voor de bouwgebieden
Art. 4.1 Zone voor Gemengd Wonen 1.
Bestemming Hoofdbestemming: wonen Nevenbestemming: kleinschalige ambachtelijke bedrijvigheid en handel en horeca op het gelijkvloers zijn toegelaten in zoverre zij niet schadelijk zijn voor de omgeving. De ambachtelijke bedrijvigheid, handel en horeca zijn niet toegelaten op de percelen die uitgeven op de Voordestraat.
2.
Bebouwingswijze Vrijstaande of gekoppelde bebouwing aan de straatzijde, hetzij overeenkomstig de aanduidingen van een behoorlijk vergunde verkaveling, hetzij volgens de bestaande percelenindeling, met dien verstande dat de bebouwing van in de omgeving gelegen percelen niet in het gedrang mag worden gebracht. De hoofdbestemming (wonen) wordt steeds aan de straatzijde ingeplant, volgens onderstaande voorschriften. De nevenbestemming wordt ofwel aan de straatzijde ofwel in de achtergelegen bebouwing ingeplant. De zone voor gemengd wonen bevat enkel percelen met reeds bestaande bebouwing. De toekomstig ingenomen grondoppervlakte voor ALLE bebouwing (hoofdbestemming, nevenbestemming, tuinhuizen, garages) bedraagt maximaal 200% van de grondoppervlakte van de bestaande bebouwing op het ogenblik van goedkeuring van het BPA. De toekomstig ingenomen grondoppervlakte zal echter nooit 60% van de perceelsoppervlakte te overschrijden.
3.
Inplanting, afmetingen, dakvorm van de bebouwing met de hoofdbestemming en/of de nevenbestemming aan de straatzijde a) Inplanting van de voorgevel of naar de straat gerichte gevel van een hoekgebouw: Variërend tussen 4m en 8m, gemeten vanaf de rooilijn. b) Inplanting van de niet naar de straat gerichte vrijstaande zijgevel: Op minimum 3m breedte van de zijgrens van het perceel. c) Inplanting van de vrijstaande achtergevel: De achtergevel moet steeds een minimale afstand van 10 m houden tot de achterste perceelsgrens. d) Aantal bouwlagen: Maximaal 2 bouwlagen. In geval van een hellend dak kan de ruimte in het dak als 1 extra bouwlaag worden ingericht. e) Kroonlijsthoogte / nokhoogte: Kroonlijsthoogte tussen 2.50 m en 3.00 m van het oorspronkelijke maaiveld tot de bovenzijde van de kroonlijst voor één bouwlaag. De maximale nokhoogte bedraagt 9.00 m. Kroonlijsthoogte tussen 5.50 m en 6.00 m van het oorspronkelijke maaiveld tot de bovenzijde van de kroonlijst voor twee bouwlagen. De maximale nokhoogte bedraagt 12.00 m. f) Dakvorm: hellende daken: gelijkmatig hellende daken tussen 25° en 50°.
4.
Inplanting, afmetingen, dakvorm van de bebouwing voor de nevenbestemming, indien niet opgenomen in de bebouwing aan de straatzijde a) Niet naar de straat gerichte vrijstaande zijgevel: Op minimum 4m breedte van de zijgrens van het perceel. b) Vrijstaande achtergevel: De achtergevel moet steeds een minimale afstand van 5 m houden tot de achterste perceelsgrens. c) Aantal bouwlagen: Achterliggend gebouw: 1 bouwlaag d) Kroonlijsthoogte / nokhoogte: De kroonlijsthoogte en/of nokhoogte bedraagt maximaal 7 m. e) Dakvorm: vrij. In geval van hellende daken: gelijkmatig hellende daken tussen 10° en 25°.
5.
Inplanting, afmetingen, dakvorm van tuinhuizen of losstaande garages a) Tuinhuizen en losstaande garages mogen achter en gescheiden van het hoofdgebouw worden opgericht. De oppervlakte van de bebouwing bedraagt voor de totaliteit van het perceel en/of eigendom maximaal 21 m². b) De gevels dienen op minimum 2 m afstand van alle perceelsgrenzen en op minimum 10 m achter de achterste gevelbouwlijn opgericht te worden. Plaatsing op de perceelsgrens is mogelijk mits gemeen akkoord van de beide eigenaars of gezamenlijke bouwvergunning. c) De bebouwing heeft maximaal 1 bouwlaag met een kroonlijsthoogte, gemeten van het grondpeil tot de bovenkant van de kroonlijst of deksteen: maximum 2.50 m. d) De dakvorm is vrij. In geval van plaatsing van twee gekoppelde bergingen op de perceelsgrens moet de nok van beide tuinhuisjes dezelfde zijn en dient er een akkoord te zijn van de beide eigenaars. De dakbedekking bestaat uit, voor de schuine daken: ofwel pannen, ofwel rechthoekige leien in horizontale rijen, ofwel, voor flauw hellende daken, dakvilt.
6.
Materialen De bouwmaterialen moeten voldoen aan het streekeigen karakter. De gebouwen worden opgetrokken in degelijke gevelmaterialen. Glimmende metalen zijn uitgesloten. Zichtbare asfaltproducten en geglazuurde gevelstenen worden niet toegelaten. Imitatiematerialen zijn toegelaten. De gevels van tuinhuizen en losstaande garages zijn uitgevoerd in dezelfde materialen als het hoofdgebouw en/of hout.
7.
Inrichting van de niet-bebouwde delen Maximaal 20% van het perceel en/of de aaneengesloten eigendom mag worden verhard ten behoeve van opslag en terrassen. Minimaal 20% moet worden ingericht als tuin. Alle levende materialen moeten het landschapsbeeld zodanig beheersen dat zij samen met de bouwmaterialen een aanvaardbare eenheid vormen. De plantenkeuze moet zodanig gebeuren dat een landelijk landschapsbeeld wordt nagestreefd. De heesters, struiken en bomen die gebruikt worden
als perceelsbegrenzing of -afscherming, moeten voor 100 % behoren tot het streekeigen plantgoed. Het natuurlijk peil van de grond mag niet worden gewijzigd op minder dan 0,50 m afstand van de eigendomsgrenzen, tenzij gemeen akkoord. De taluds, de steunmuren en de terrassen mogen niet hoger zijn dan 0,50 m ten overstaan van het natuurlijk of genormaliseerd grondpeil.
Art. 4.2 Zone voor gemengd wonen in groene omgeving 1.
Bestemming Hoofdbestemming: wonen, groenvoorziening. Nevenbestemming: kleinschalige ambachtelijke bedrijvigheid op het gelijkvloers is toegelaten, in zoverre zij niet schadelijk is voor de omgeving, betrokken is op de buurt, en het groene karakter van de onmiddellijke omgeving respecteert. De ambachtelijke bedrijvigheid kan als functie slechts aanwezig zijn als ook de woonfunctie is gerealiseerd.
2.
Bebouwingswijze Vrijstaande of gekoppelde bebouwing voor het hoofdgebouw aan de straatzijde, hetzij overeenkomstig de aanduidingen van een behoorlijk vergunde verkaveling, hetzij volgens de bestaande percelenindeling, met dien verstande dat de bebouwing van in de omgeving gelegen percelen niet in het gedrang mag worden gebracht. De hoofdbestemming (wonen) wordt steeds aan de straatzijde ingeplant, volgens onderstaande voorschriften. De nevenbestemming wordt ofwel aan de straatzijde ofwel in de achtergelegen bebouwing ingeplant. De zone voor gemengd wonen in groene omgeving bevat enkel percelen met reeds bestaande bebouwing. De toekomstig ingenomen grondoppervlakte voor ALLE bebouwing (hoofdbestemming, nevenbestemming, tuinhuizen, garages) bedraagt maximaal 200 % van de grondoppervlakte van de bestaande bebouwing op het ogenblik van goedkeuring van het BPA. De toekomstig ingenomen grondoppervlakte zal echter nooit 35 % van de perceelsoppervlakte te overschrijden.
3.
Inplanting, afmetingen, dakvorm van de bebouwing aan de straatzijde a) Inplanting van de voorgevel of naar de straat gerichte gevel van een hoekgebouw: Variërend tussen 6 m en 8 m, gemeten vanaf de rooilijn. b) Inplanting van de niet naar de straat gerichte vrijstaande zijgevel: Op minimum 4 m breedte van de zijgrens van het perceel. c) Inplanting van de vrijstaande achtergevel: De achtergevel moet steeds een minimale afstand van 15m houden tot de achterste perceelsgrens. d) Aantal bouwlagen:
Hoofdgebouw: maximaal 2 bouwlagen. In geval van een hellend dak kan de ruimte in het dak als 1 extra bouwlaag worden ingericht. e) Kroonlijsthoogte / nokhoogte: Kroonlijsthoogte tussen 2.50 en 3.00 m van het oorspronkelijke maaiveld tot de bovenzijde van de kroonlijst voor één bouwlaag. De maximale nokhoogte bedraagt 9.00 m Kroonlijsthoogte tussen 5.50m en 6.00m van het oorspronkelijke maaiveld tot de bovenzijde van de kroonlijst voor twee bouwlagen. De maximale nokhoogte bedraagt 12.00 m. f) Dakvorm: vrij Hellende daken: gelijkmatig hellende daken tussen 25° en 50°. 4.
Inplanting, afmetingen, dakvorm van de bebouwing voor de nevenbestemming, indien niet opgenomen in de bebouwing aan de straatzijde a) Naar de straat gerichte gevel: Ofwel om minimum 10 m achter de achtergevel van het hoofdgebouw; ofwel in directe aansluiting met het hoofdgebouw. b) Niet naar de straat gerichte vrijstaande zijgevel: Op minimum 4m breedte van de zijgrens van het perceel. c) Vrijstaande achtergevel: De achtergevel moet steeds een minimale afstand van 5 m houden tot de achterste perceelsgrens. d) Aantal bouwlagen: Achterliggend gebouw: 1 bouwlaag e) Kroonlijsthoogte / nokhoogte: De kroonlijsthoogte en/of nokhoogte bedraagt maximaal 7 m. f) Dakvorm: vrij. In geval van hellende daken: gelijkmatig hellende daken tussen 10° en 25°.
5.
Inplanting, afmetingen, dakvorm van tuinhuizen of losstaande garages a) Tuinhuizen en losstaande garages mogen achter en gescheiden van het hoofdgebouw worden opgericht. De oppervlakte van de bebouwing bedraagt voor de totaliteit van het perceel en/of eigendom maximaal 21 m². b) De gevels dienen op minimum 2 m afstand van alle perceelsgrenzen en op minimum 10 m achter de achterste gevelbouwlijn op gericht te worden. Plaatsing op de perceelsgrens is mogelijk mits gemeen akkoord van de beide eigenaars of gezamenlijke bouwvergunning. c) De bebouwing heeft maximaal 1 bouwlaag met een kroonlijsthoogte, gemeten van het grondpeil tot de bovenkant van de kroonlijst of deksteen: maximum 2.50 m. d) De dakvorm is vrij. In geval van plaatsing van twee gekoppelde bergingen op de perceelsgrens moet de nok van beide tuinhuisjes dezelfde zijn en dient er een akkoord te zijn van de beide eigenaars. De dakbedekking bestaat uit, voor de schuine daken: ofwel pannen, ofwel rechthoekige leien in horizontale rijen, ofwel, voor flauw hellende daken, dakvilt.
6.
Materialen De bouwmaterialen moeten voldoen aan het streekeigen karakter. De gebouwen worden opgetrokken in degelijke gevelmaterialen. Glimmende metalen zijn uitgesloten. Zichtbare asfaltproducten en geglazuurde gevelstenen worden niet toegelaten. Imitatiematerialen zijn toegelaten. De gevels van tuinhuizen en losstaande garages zijn uitgevoerd in dezelfde materialen als het hoofdgebouw en/of hout.
7.
Inrichting van de niet-bebouwde delen Maximaal 20% van het perceel en/of de aaneengesloten eigendom mag worden verhard ten behoeve van opslag en terrassen. Minimaal 50 % moet worden ingericht als tuin. Alle levende materialen moeten het landschapsbeeld zodanig beheersen dat zij samen met de bouwmaterialen een aanvaardbare eenheid vormen. De plantenkeuze moet zodanig gebeuren dat een landelijk landschapsbeeld wordt nagestreefd. De heesters, struiken en bomen die gebruikt worden als perceelsbegrenzing of -afscherming, moeten voor 100 % behoren tot het streekeigen plantgoed. Het natuurlijk peil van de grond mag niet worden gewijzigd op minder dan 0.50 m afstand van de eigendomsgrenzen, tenzij gemeen akkoord. De taluds, de steunmuren en de terrassen mogen niet hoger zijn dan 0.50 m ten overstaan van het natuurlijk of genormaliseerd grondpeil.
Art 4.3
Zone voor bestaande woningen in landbouwgebied
1.
Bestemming Hoofdbestemming: wonen; het aantal woongelegenheden kan niet toenemen. Nevenbestemming: alleen nevenbestemmingen eigen aan het wonen zijn toegelaten (bergingen, garages, tuinen, ... ).
2.
Bebouwingswijze Binnen deze zone geldt dat de bestaande bebouwingswijze moet behouden blijven met uitzondering van de hieronder uitgelegde uitbreidingsmogelijkheden van 100 % van het bestaande volume met een maximum van 700 m² voor alle bebouwing op het perceel of de aangeduide zone. Herbouw van het bestaande volume op dezelfde plaats is niet toegestaan.
3.
Inplanting van de gebouwen bij uitbreiding van 100 % tot maximaal 700 m³ voor alle gebouwen op het aangeduide terrein a) Elke uitbreiding moet een bouwvrije afstand tot de rooilijn respecteren van minimaal 5 m.
b) Elke uitbreiding moet een bouwvrije afstand respecteren van minimaal 3 m breedte, gemeten vanaf de zijgrens en achtergrens van het perceel, in voorkomend geval van de voorste grens van het perceel indien er geen directe rooilijn is. c) Elke uitbreiding moet gebeuren in AANSLUITING van de bestaande woning. Een afzonderlijke alleenstaande uitbreiding is niet toegelaten. 4.
Afmetingen van de gebouwen. Aantal bouwlagen: gelijk aan het huidige aantal van de woning. In geval van een hellend dak kan de ruimte in het dak als 1 extra bouwlaag worden ingericht.
5.
Dakvorm De dakvorm is hellend voor alle woningen: gelijkmatig hellende daken tussen 25° en 55°. De maximale nokhoogte ligt op 12.00 m.
6.
Materialen De bouwmaterialen moeten voldoen aan het streekeigen karakter. De gebouwen worden opgetrokken in degelijke gevelmaterialen. Glimmende metalen zijn uitgesloten. Zichtbare asfaltproducten en geglazuurde gevelstenen worden niet toegelaten. Imitatiematerialen zijn toegelaten. Definitief zichtbaar blijvende vrijstaande zijgevels van gebouwen moeten zoals de voorgevels worden behandeld voor wat de keuze der materialen en de afwerking betreft.
7. 7.1
Zone voor tuinen. Deze zone is uitsluitend bestemd voor de aanleg van tuinen en aanplantingen van laag en hoogstammig groen. Alle levende materialen moeten het landschapsbeeld zodanig beheersen dat zij samen met de bouwmaterialen een aanvaardbare eenheid vormen. De plantenkeuze moet zodanig gebeuren dat een landelijk landschapsbeeld wordt nagestreefd. De heesters, struiken en bomen die gebruikt worden als perceelsbegrenzing of -afscherming, moeten voor 100 % behoren tot het streekeigen plantgoed. In de tuinen zelf (geen begrenzing of afscherming) mogen de groenblijvende beplantingsschermen voor max. 25 % bestaan uit uitheems plantgoed.
7.2
In deze zone zijn enkel tuinhuisjes, voor zover ze achter en gescheiden van het hoofdgebouw worden opgericht. Er mogen geen paden geschikt voor wagens naar het tuinhuisje aangelegd worden. De oppervlakte van de bebouwing bedraagt voor de totaliteit van het perceel maximaal 21 m² bedraagt. De gevels dienen op minimum 2 m afstand van alle perceelsgrenzen en op minimum 10 m achter de achterste gevelbouwlijn op gericht te worden. Plaatsing op de perceelsgrens is mogelijk mits gemeen akkoord van de beide eigenaars of gezamenlijke bouwvergunning. De gevels zijn uitgevoerd in dezelfde materialen als het hoofdgebouw en/of hout. De bebouwing heeft maximaal 1 bouwlaag met een kroonlijsthoogte, gemeten van het grondpeil tot de bovenkant van de kroonlijst of deksteen: maximum 2.50 m.
De dakvorm is vrij. De dakbedekking bestaat uit, voor de schuine daken: ofwel pannen, ofwel rechthoekige leien in horizontale rijen, ofwel, voor flauw hellende daken, dakvilt. 7.3
Het niet bebouwde gedeelte van de strook moet als tuin worden aangelegd en als dusdanig gehandhaafd. Het natuurlijk peil van de grond mag niet worden gewijzigd op minder dan 0.50 m afstand van de eigendomsgrenzen. De taluds, de steunmuren en de terrassen mogen niet hoger zijn dan 0.50 m ten overstaan van het natuurlijk of genormaliseerd grondpeil.
Art. 4.4 Zone voor para-agrarische activiteiten 1.
Bestemming Hoofdbestemming: de zone is bestemd voor de vestiging van para-agrarische activiteiten, nl. de herstelling van landbouwvoertuigen, in zoverre die voor de omgeving geen abnormale hinder noch abnormaal brand- en ontploffingsgevaar, met inbegrip van water-, bodem-, of luchtvervuiling, veroorzaken of geluidshinder, stank en trillingshinder. Nevenbestemming: wonen, indien er een rechtstreekse band bestaat met de uitbating van de ambachtelijke activiteit. Het wonen moet ingericht worden in het hoofdgebouw. Elke aanvraag ten behoeve van het realiseren of aanpassen van de paraagrarische bestemming moet vergezeld zijn van een inrichtingsplan voor de totaliteit van het perceel.
2.
Inplanting van de gebouwen voor para-agrarische activiteit De inplanting van de gebouwen dient te gebeuren binnen de afgebakende bebouwbare zone.
3.
Afmetingen van de gebouwen voor kleinschalige ambachtelijke bedrijvigheid a) Maximale kroonlijsthoogte: 7 m vanaf voorliggend straatniveau. b) Maximale nokhoogte: 12 m vanaf voorliggend straatniveau. c) Maximale grondinname: Van de aangeduide bebouwbare zone op het bestemmingsplan kan maximaal 20 % door bebouwing worden ingenomen. Maximaal 20 % wordt ingericht worden als wegenis en parkeergelegenheid. Minimaal 60 % wordt ingericht als tuin. Bij elke wijziging van de toestand, wordt bij de bouwaanvraag een aanplantingplan bijgevoegd met aanduiding van de parkeergelegenheden en wegenis en de groenaanplantingen.
4.
Dakvorm: De dakvorm is vrij binnen de aangegeven kroonlijst- en nokhoogte.
5.
Materialen
a) Levende materialen: Alle levende materialen moeten het landschapsbeeld zodanig beheersen dat zij samen met de bouwmaterialen een aanvaardbare eenheid vormen. De plantenkeuze moet zodanig gebeuren dat een landelijk landschapsbeeld wordt nagestreefd. De heesters, struiken en bomen die gebruikt worden als perceelsbegrenzing of -afscherming, moeten voor 100 % behoren tot de streekeigen ecologie. In de tuinen zelf (geen begrenzing of afscherming) mogen de groenblijvende beplantingsschermen voor max. 25 % bestaan uit uitheems plantgoed. b) Bouwmaterialen: De bouwmaterialen moeten voldoen aan het streekeigen karakter. De gebouwen worden opgetrokken in degelijke gevelmaterialen. Glimmende metalen zijn uitgesloten. Zichtbare asfaltproducten en geglazuurde gevelstenen worden niet toegelaten. Imitatiematerialen zijn toegelaten. Definitief zichtbaar blijvende vrijstaande zijgevels van gebouwen moeten zoals de voorgevels worden behandeld voor wat de keuze der materialen en de afwerking betreft. Er wordt gestreefd naar een sobere architectuur met duurzame materialen. Plastic en PVC wordt als gevelbekleding niet toegelaten. Gebruik van vlak bekist beton als gevelbekleding is niet toegelaten. Gebruik van getextureerd beton is toegelaten. Bepleistering van de geveloppervlakten is toegelaten. De kleur van raam- en deurprofielen is vrij.
Art. 4.5. Zone voor Ambachten 1.
Bestemming Hoofdbestemming: de zone is bestemd voor de vestiging van kleinschalige opslagplaatsen en/of ateliers van bedrijven die voor de omgeving geen abnormale hinder noch abnormaal brand- en ontploffingsgevaar, met inbegrip van water-, bodem-, of luchtvervuiling, veroorzaken of geluidshinder, stank en trillingshinder. Nevenbestemming: wonen en gerelateerde handel, indien er een rechtstreekse band bestaat met de uitbating van de ambachtelijke activiteit.
Elke aanvraag ten behoeve van het realiseren van de ambachtelijke bestemming moet vergezeld zijn van een inrichtingsplan waarop tevens de inrichting is aangeduid van de op het bestemmingsplan aangeduide buffer en dit volgens de voorschriften van de Zone voor Buffer. 2.
Inplanting van de gebouwen in de zone voor ambachten De inplanting van de gebouwen dient te gebeuren binnen de afgebakende bebouwbare zone. Van de aangeduide bebouwbare zone op het bestemmingsplan kan maximaal 60 % door bebouwing worden ingenomen. De nevenbestemming (wonen) moet steeds aan de straatzijde worden gerealiseerd. De oppervlakte van de nevenbestemming (wonen) maakt deel uit van de 60 %.
De afstand tussen rooilijn en voorste bouwlijn van alle gebouwen (ongeacht hoofd of nevenbestemming) varieert tussen 5 m en 10 m. 3.
Afmetingen van de gebouwen in de zone voor ambachten a) Maximale kroonlijsthoogte: 7 m vanaf voorliggend straatniveau voor de hoofdbestemming; 6 m vanaf voorliggend straatniveau voor de nevenbestemming (wonen). b) Maximale nokhoogte: 12 m vanaf voorliggend straatniveau (ongeacht hoofd- of nevenfunctie).
4.
Dakvorm De dakvorm is vrij voor hoofd en nevenfunctie, binnen de aangegeven kroonlijsten nokhoogte.
5.
Materialen a) Levende materialen: Alle levende materialen moeten het landschapsbeeld zodanig beheersen dat zij samen met de bouwmaterialen een aanvaardbare eenheid vormen. De plantenkeuze moet zodanig gebeuren dat een landelijk landschapsbeeld wordt nagestreefd. De heesters, struiken en bomen die gebruikt worden als perceelsbegrenzing of -afscherming, moeten voor 100 % behoren tot de streekeigen ecologie. In de tuinen zelf (geen begrenzing of afscherming) mogen de groenblijvende beplantingsschermen voor max. 25 % bestaan uit uitheems plantgoed. b) Bouwmaterialen: De bouwmaterialen moeten voldoen aan het streekeigen karakter. De gebouwen worden opgetrokken in degelijke gevelmaterialen. Glimmende metalen zijn uitgesloten. Zichtbare asfaltproducten en geglazuurde gevelstenen worden niet toegelaten. Imitatiematerialen zijn toegelaten. Definitief zichtbaar blijvende vrijstaande zijgevels van gebouwen moeten zoals de voorgevels worden behandeld voor wat de keuze der materialen en de afwerking betreft. Er wordt gestreefd naar een sobere architectuur met duurzame materialen. Plastic en PVC wordt als gevelbekleding niet toegelaten. Gebruik van vlak bekist beton als gevelbekleding is niet toegelaten. Gebruik van getextureerd beton is toegelaten. Bepleistering van de geveloppervlakten is toegelaten. De kleur van raam- en deurprofielen is vrij.
6.
Inrichting van de niet-bebouwde strook Maximaal 20 % wordt ingericht worden als wegenis en parkeergelegenheid. Minimaal 20 % wordt ingericht als tuin. Bij elke wijziging van de toestand, wordt bij de bouwaanvraag een aanplantingplan bijgevoegd met aanduiding van de parkeergelegenheden en wegenis en de groenaanplantingen.
Art. 4.6 Zone voor Buffer 1.
Bestemming Dit zijn zones bestemd als visuele en auditieve scheiding tussen verschillende gebieden
2.
Aanleg van de strook Deze zones zijn "Non Aedificandi"-gebieden, met uitzondering van de toegestane werken. Zij moeten bebost worden met inheems groen. Het overwicht van de beplanting moet duidelijk in hoogstammig groen worden uitgevoerd.
3.
Verboden werken Volgende werken zijn absoluut verboden: a) oprichten van gebouwen; b) inrichten van opslagplaatsen van materialen, producten, waren, en van schroot; c) aanleg van parkeerplaatsen voor voertuigen; d) elke vorm van publiciteit of mededeling; e) betonnen palen of andere afsluitingen
4.
Toegestane werken Volgende werken zijn wel toegelaten mits vergunning: Reliëfwijziging (ophogen, afgraven, egaliseren, aanleg grachten, dempen greppels, ...), inclusief reliëfwijzigingen kleiner dan een halve meter.
5.
Voorschriften voor het open gebied
Art. 5.1 Zone voor agrarische activiteiten 1.
Deze zone is uitsluitend bestemd voor de agrarische productie.
2.
Op de bedoelde gronden kunnen enkel de bestaande constructies behouden blijven met instandhouding- en renovatiewerken. Nieuwe bijkomende constructies zijn niet toegestaan.
3.
Voerbakken, waterpompen en terreinafscheidingen in metaaldraad, met een hoogte van maximaal 1.5 m, zijn toegestaan. Plaatsen van oude badkuipen en vangrail ten behoeve van de agrarische activiteit zijn niet toegestaan.
Art. 5.2 Zone voor Park 1.
Bestemming Hoofdbestemming: deze zone is bestemd voor het realiseren van een parklandschap. Nevenbestemming: wonen en horeca zijn als nevenfunctie toegestaan in de bestaande bebouwing. De bestaande woningen kunnen overgaan tot uitbreiding of kunnen herbouwd worden refererend naar het landschappelijke en historisch karakter van de woning en de omgeving. Er mogen geen woningen bijkomen t.o.v. het bestaande aantal. Elke aanvraag tot wijziging van de bestaande toestand bevat een inrichtingsplan voor de volledige zone met zowel park als bestaande gebouwen en zal onderhevig zijn aan het gunstig advies van de afdeling Monumenten en landschappen.
2.
Bebouwingswijze voor de bestaande gebouwen De bestaande bebouwingswijze, moet behouden blijven met uitzondering van de uitbreidingsmogelijkheden van 20 % van het bestaande volume. Herbouw van het bestaande volume op dezelfde plaats is toegestaan, mits aanwenden van een historische vormgeving. Uitbreidingen zullen uitgevoerd worden met het nodige respect voor de historisch omgeving. Elke aanvraag tot wijziging van de bestaande toestand is onderhevig aan het gunstig advies van de afdeling Monumenten en landschappen.
3.
Inplanting van de gebouwen bij uitbreiding van 20 % a) Elke uitbreiding moet een bouwvrije afstand tot de rooilijn respecteren van minimaal 5 m. b) Elke uitbreiding moet een bouwvrije afstand respecteren van minimaal 3 m breedte, gemeten vanaf de zijgrens en achtergrens van de eigendom. c) Elke uitbreiding moet gebeuren in DIRECTE AANSLUITING van de bestaande woning. Een afzonderlijke alleenstaande uitbreiding is niet toegelaten.
De aanvrager van de uitbreiding voegt bij zijn aanvraag de nodige documenten bij die tonen dat de uitbreiding zich integreert in de historische context op gebied van typologie, materiaalgebruik, kleur, bouwhoogte, ... Het College van Burgemeester en Schepenen doet bij gemotiveerd advies uitspraak over de integratie van de uitbreiding in zijn omgeving. Elke aanvraag tot wijziging van de bestaande toestand is onderhevig aan het gunstig advies van de afdeling Monumenten en landschappen. 4.
Afmetingen van de uitbreidingen a) Aantal bouwlagen: gelijk aan het bestaande aantal bouwlagen. In geval van een hellend dak kan de ruimte in het dak als 1 extra bouwlaag worden ingericht. b) Maximale nokhoogte is 12m. c) Dakvorm: hellend tussen 30° en 55°.
5.
Materiaal: a) Levende materialen: Alle levende materialen moeten het landschapsbeeld zodanig beheersen dat zij samen met de bouwmaterialen een aanvaardbare eenheid vormen. De plantenkeuze moet zodanig gebeuren dat een landelijk landschapsbeeld wordt nagestreefd. De heesters, struiken en bomen die gebruikt worden als perceelsbegrenzing of -afscherming, moeten voor 100 % behoren tot de streekeigen ecologie. In de tuinen zelf (geen begrenzing of afscherming) mogen de groenblijvende beplantingsschermen voor max. 25 % bestaan uit uitheems plantgoed. b) Bouwmaterialen: De bouwmaterialen moeten voldoen aan het streekeigen karakter. De gebouwen worden opgetrokken in degelijke gevelmaterialen. Glimmende metalen zijn uitgesloten. Zichtbare asfaltproducten en geglazuurde gevelstenen worden niet toegelaten. Imitatiematerialen zijn toegelaten. Definitief zichtbaar blijvende vrijstaande zijgevels van gebouwen moeten zoals de voorgevels worden behandeld voor wat de keuze der materialen en de afwerking betreft.
6.
Inrichting van de niet-bebouwde delen. Het niet bebouwde gedeelte van de strook moet ingericht worden als parktuin en als dusdanig gehandhaafd. Het natuurlijk peil van de grond mag niet worden gewijzigd op minder dan 0.50 m afstand van de eigendomsgrenzen. De taluds, de steunmuren en de terrassen mogen niet hoger zijn dan 0.50 m ten overstaan van het natuurlijk of genormaliseerd grondpeil.
6.
Voorschriften voor de gebieden van openbare wegenis
1.
Bestemming Deze zone is bestemd voor het doorgaand verkeer en de hieraan noodzakelijke infrastructuur, en voetpaden, nutsvoorzieningen, groenaanleg en straatmeubilair. De handelingen en werken strekkende tot de aanleg of de wijziging van verkeerswegen zijn onderworpen aan speciale regelen van openbaarmaking.
2.
Inrichting De technische aanleg en speciale inrichtingen, zoals niveauverschillen, drempels, bochten, versmallingen, bloembakken, struiken, enz. kunnen voorzien worden voor het gedeelte van de wegenis dat geschikt is voor het traag voertuigenverkeer, teneinde de rechtlijnigheid te breken en de snelheid van de voertuigen te verlagen. Alle overige constructies zijn verboden. De overgangen naar andere soorten wegen moeten duidelijk gemerkt worden.