•TV^
Gemeente
• l Roosendaal Datum: Van: Aan:
1
G^m^^f Vv i»t
29 APR 2013
18 april 2013 het college van burgemeester en wethouders de raad van de gemeente Roosendaal
I^aadsmededeling
Nr.
Kopie aan: Wethouder Verbraak, Wethouder Jongmans, A. del Rio, K. Van Ostaijen, A. Arnold Onderwerp Beleidsregels bijzondere bijstand en bestuursrechtelijke geldschulden en boeten Bijlage: 1. Beleidsregel bijzondere bijstand 2. Beleidsregel bestuursrechtelijke geldschulden en boeten sociale zekerheid
Inleiding O p i s juli 2012 en 1 januari 2013 zijn respectievelijk de Wet afschaffing huishoudinkomenstoets en de Fraudewet in werking getreden. Deze wetswijzigingen noopten tot aanpassing van de gemeentelijke regelgeving. Uw raad heeft op 17 april 2013 de wijzigingsverordening WWB, lOAW en lOAZ vastgesteld. Tijdens deze raadsvergadering hebben wij de toezegging gedaan in de 'beleidsregel bestuursrechtelijke geldschulden en boeten' een nieuwe beleidsregel op te nemen betreffende de incasso van de (recidive) boete. Ons college heeft nu de beleidsregels: "bestuursrechtelijke geldschulden en boeten sociale zekerheid" en "bijzondere bijstand" hierop aangepast en vastgesteld.
Doel Het doel van deze mededeling is uw raad te informeren over ons collegebesluit.
Informatie Beleidsregel bestuurlijke geldschulden en boeten sociale zekerheid Met verwijzing naar onze toezegging tijdens de raadsvergadering 17 april jl., informeren wij uw raad hiermee dat wij aan deze toezegging op de navolgende wijze invulling en uitvoering hebben gegeven. Toezegging beleidsregel incasso van (recidive)boete In de beleidsregel bestuursrechtelijke geldschulden en boeten sociale zekerheid is een nieuwe beleidsregel (=nr. 16) opgenomen met de navolgende strekking: "De hoofdregel is dat bij schending van de inlichtingenplicht de boete in het incassotraject kan worden verrekend met de uitkering gedurende drie maanden, zonder inachtneming van de beslagvrije voet. De nieuwe beleidsregel geeft de mogelijkheid, op verzoek van belanghebbende, als blijkt dat in het individuele geval toepassing van de hoofdregel leidt tot maatschappelijk ongewenste situaties, de verrekening van de boete met de uitkering met inachtname van de beslagvrije voet te laten plaatsvinden. Het verzoek zal niet worden gehonoreerd wanneer de belanghebbende heel bewust en bij herhaling fraudeert en de gemeente dat ook voldoende aannemelijk kan maken". Verder is de beleidsregels tekstueel toegepast aan de wetswijziging van de Fraudewet en de Wet afschaffing huishoudinkomenstoets. Beleidsregel bijzondere bijstand De beleidsregel bijzondere bijstand is geactualiseerd en ook aangepast aan de Fraudewet en de Wet afschaffing huishoudinkomenstoets. De wijzigingen zijn met name tekstueel en technisch van aard. Omdat deze beleidsregel nu toch aangepast diende te worden, is van de gelegenheid tevens gebruik gemaakt om ook een 3-tal inhoudelijke beleidswijzigingen aan te brengen t.w.: 1. op het per 01 januari 2013 ingevoerde drempelbedrag enkele kleine uitzonderingen toe te passen namelijk bij de kostensoorten: - levensonderhoud jongeren van 18 tot 21 jaar; - woonkostentoeslag; - toeslag voormalige alleenstaande ouder; - overbruggingsuitkering; - premiebijdrage in deelname collectieve zorgverzekering. Overweging hierbij is dat al deze vormen van bijzondere bijstand inkomensaanvullingen van het reguliere maandinkomen betreffen en derhalve naar hun aard daarmee niet verenigbaar zijn. Bij toepassing van het drempelbedrag daalt het totale maandinkomen immers feitelijk weer tot beneden het beoogde niveau.
2. Wij hebben besloten voor een drietal kostensoorten: (advocaatkosten - CAK-bijdrage - kosten bewindvoering) af te wijken van de hoofdregel dat bijzondere kosten vooraf aangevraagd moeten worden. Overweging is dat aanvragen voor deze kostensoorten pas volledig (=qua noodzaak en hoogte van de kosten) kunnen worden beoordeeld/afgewerkt als die stukken/informatie beschikbaar zijn. De eis van eerdere indiening leidt derhalve tot het bieden van hersteltermijnen om de aanvraag te completeren. 3. Uitgangspunt bij de verstrekking van bijzondere bijstand is dat de gemeente een goedkope en adequate voorziening verstrekt. Voor wat betreft de verstrekking van bijzondere bijstand in duurzame gebruiksgoederen houdt dat in dat burgers soms ook goed geholpen kunnen worden met de aanschaf van tweedehands goederen bijvoorbeeld via internet (Marktplaats) en/of Kringloopwinkel. Omdat de gemeente tot op heden bij de bepaling van de prijsstelling uitgaat van de Nibud-prijslijst die alleen maar de prijzen van nieuwe goederen bevat hebben wij besloten om voor de aanschaf van tweedehands goederen een prijsnormering vast te stellen van max. 50 % van de Nibud prijzengids.
Vervolg (procedure)
De beleidsregels af te kondigen in Gemeenteblad en te publiceren in de Roosendaalse Bode en op de website.
Afsluiting en ondertekening Wij vertrouwen erop hiermede naar genoegen te hebben geha Hoogachtend, Burgemeester en wethouders van Roosendaal De secretaris,
rfrp. E. Frankpn, IP
Burgemeester en wethouders van Roosendaal; gelet op de Wet werk en bijstand (WWB); Besluiten: vast te stellen de Beleidsregel bijzondere bijstand 1. Inleiding: In de Wet werk en bijstand worden regels gegeven voor de bijstandsverlening in de algemene en bijzondere bestaanskosten. De algemene bijstand is de periodieke normbijstand, die voorziet in de algemeen noodzakelijke bestaanskosten (art. 11 WWB). Als iemand door bijzondere omstandigheden kosten heeft die niet behoren tot de algemeen noodzakelijke bestaanskosten, kan bijzondere bijstand worden verstrekt voor zover deze kosten noodzakelijk zijn en de draagkracht van de belanghebbende te boven gaan. Voor de verlening van bijzondere bijstand is het geen vereiste dat men algemene periodieke bijstand ontvangt. Ook personen met een andersoortig inkomen kunnen een beroep op de bijzondere bijstand doen. In deze beleidsregel worden de Roosendaalse regels voor de verlening van bijzondere bijstand en draagkrachtberekening beschreven. Voor wat betreft de verlening van bijz. bijstand voor diverse concrete kostensoorten wordt verwezen naar hoofdstuk 10 van het Alfabetische deel van het Vademecum. 2. Onderscheid algemene en bijzondere bijstand. De WWB kent twee vormen van bijstand t.w: algemene bijstand en bijzondere bijstand (=art. 5 onder a WWB). Onder algemene bijstand wordt in beginsel verstaan: de periodieke normuitkering, die bestemd is voor de voorziening in de algemeen (dagelijkse) noodzakelijke kosten van het bestaan. Onder bijzondere bijstand vallen de overige noodzakelijke bestaanskosten, die het gevolg zijn van individuele omstandigheden. Niet de aard van de kosten is bepalend voor de vraag of kosten bijzonder zijn, maar individuele bijzondere omstandigheden. 3. Juridisch kader: Degene die als gevolg van bijzondere individuele omstandigheden wordt geconfronteerd met noodzakelijke bestaanskosten waarin de algemene bijstand niet voorziet en die de aanwezige draagkracht te boven gaan, heeft, als men tot de kring van rechthebbende als bedoeld in art. 11 WWB behoort, recht op bijzondere bijstand. De wettelijke bepalingen die van belang zijn voor de vedening van bijzondere bijstand zijn opgenomen in de artikelen: 5 en 35 WWB. Geen recht op bijzondere bijstand: (art. 13 lid 1 WWB) Bepaalde categorieën personen zoals: - gedetineerden; - personen die langer dan de gebruikelijke termijn buiten Nederland vakantie genieten en belanghebbenden die jonger zijn dan 18 jaar, zijn uitgesloten van het recht op bijzondere bijstand. Hiervan kan in zeer bijzondere situaties worden afgeweken als zeer dringende redenen noodzaken tot bijstandverlening (art. 16 WWB). De vorm waarin bijzondere bijstand kan worden verleend is opgenomen in de art. 48 en 51 WWB.
Tenzij anders bepaald, wordt de (bijzondere) bijstand om niet verleend (art. 48 lid 1 WWB). Ingeval van bijzondere bijstand voor noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen kan de bijstand ook als geldlening worden verstrekt (art. 51 WWB). Voor wat betreft de concrete toepassing van deze bepaling in Roosendaal wordt verwezen naar het onderdeel duurzame gebruiksgoederen. Verder kan de gemeente o.g.v. art. 48 lid 2 WWB, ook andere bijzondere bijstandsverstrekkingen in de vorm van een geldlening of borgtocht verstrekken. De wetgever geeft hierbij als criteria: - redelijkerwijs kan worden aangenomen dat belanghebbende op korte termijn over voldoende middelen zal beschikken om over de betreffende periode in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien; - de noodzaak tot bijstandsverlening het gevolg is van een tekort schietend besef van verantwoordelijkheid voor de zelfstandige bestaansvoorziening; het een bijstandsaanvraag voor een te betalen waarborgsom betreft; het bijstand betreft ter gedeeltelijke of volledige aflossing van een schuldenlast. 4. Drempelbedrag: Art. 35 lid 2 WWB biedt de gemeente de mogelijkheid om bij de verlening van bijzondere bijstand een zogenaamd drempelbedrag te hanteren hetgeen inhoudt dat nimmer bijzondere bijstand wordt verleend indien en voor zover de door de aanvrager te maken kosten dit drempelbedrag niet te boven gaan. Het college van B&W heeft op 10 juli 2012 besloten om het drempelbedrag wat sinds 01 januari 1996 niet meer werd gehanteerd, vanaf 1 januari 2013 weer opnieuw te gaan toepassen per kalenderjaar. Dit drempelbedrag is van toepassing op alle kostensoorten bijzondere bijstand met uitzondering van de bijzondere bijstand die de status heeft van aanvulling van het reguliere maandelijkse inkomen. Concreet betekent dit dat het drempelbedrag niet wordt toegepast bij aanvragen bijzondere bijstand: • levensonderhoud jongeren van 18 tot 21 jaar; • woonkostentoeslag; • toeslag voormalige alleenstaande ouder; • overbruggingsuitkering; • premiebijdrage in deelname collectieve zorgverzekering; De hoogte van het drempelbedrag is wettelijk bepaald en wordt periodiek door de Minister van SZW herzien. Aandachtspunt: drempelbedrag ex. art. 35 WWB mag niet verward worden met het opsparen van van rekeningen van kruimelvoorzieningen om administratieve redenen (zie hoofdstuk 6, ad 4). 5. Gemeentelijke beleidsdoelen bijzondere bijstand: a. (aanvullend) instrument om uitstroom te realiseren waardoor uitkeringsonafhankelijkheid wordt gerealiseerd; b. instrument om d.m.v. categoriale bijzondere bijstand: de deelname aan het maatschappelijk verkeer ter voorkoming/doorbreking sociaal isolement te verbeteren; c. het bieden van inkomensondersteuning in die situaties dat het periodieke inkomen naar het oordeel van de gemeente ontoereikend is om in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan te kunnen voorzien; d. verstrekken van een financiële voorziening indien de bijzondere individuele omstandigheden daartoe aanleiding geven en waarbij de aanvrager voor de te maken kosten geen beroep kan doen op een voorliggende voorziening; e. Ingeval van maatregelwaardig gedrag, kan worden afgeweken van het bepaalde onder b t/m d. Zie het bepaalde in art. 15 van de Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand en oplegging en incasso bestuurlijke boete. Ad. a: (aanvullend) instrument om uitstroom te realiseren waardoor uitkeringsonafhankelijkheid wordt gerealiseerd. Beperkingen die klanten hebben om werk te kunnen aanvaarden: (bijv. slecht gebit, geen werkkleding, reiskosten, studiekosten, fiets etc.) worden via een financiële verstrekking o.g.v. de bijz. bijstand opgeheven. Voorwaarden voor toekenning op deze titel zijn:
1. er is een trajectplan waarin deze bijzondere bijstandsvoorziening past; 2. er is geen trajectplan opgesteld, echter de belanghebbende komt met een concreet bewijsstuk van een werl
6. Toetsingkader bijzondere bijstand: 1.
2. 3. 4. 5. 6. 7.
8. 9. 10.
de noodzaak van de kosten moet worden vastgesteld, tenzij het de verstrekking van categoriale bijz. bijstand ter voorkoming /doorbreking sociaal isolement betreft Opmerking: de noodzaak van de kosten moet zowel bij de toekenning als bij de afwijzing van bijz. bijstand worden gemotiveerd. Voor verdere uitwerking wordt verwezen naar het gestelde onder "Bepaling noodzakelijke kosten (algemeen)"; niet alleen de aard van de kosten maar vooral de individuele omstandigheden bepalen of de kosten als bijzonder kunnen worden aangemerkt; beoordeeld moet worden of er een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening; beoordeling dat geen bijstand met terugwerkende kracht wordt verleend, tenzij het z.g. kruimelvoorzieningen betreft; beoordeeld moet voorts worden of er sprake is van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid en voorzienbaarheid van de gevraagde voorziening waardoor deze geheel of ten dele dient te worden geweigerd, dan wel in de vorm van een lening dient te worden verstrekt; beoordeeld dient te worden of aanvrager voor de gevraagde voorziening had dienen te reserveren (=naar het verleden toe); rekening moet worden gehouden met de financiële draagkracht van persoon en gezin. Indien de belanghebbende periodieke algemene bijstand ontvangt, kan ervan worden uitgegaan dat hij geen draagkracht heeft. Betreft een "kan-bepaling" omdat dit afhankelijk is van de datum van aanvraag en het geldende draagkrachtjaar. beoordeling welke voorwaarden aan de te verstrekken bijstand dienen te worden verbonden; bepaling van de vorm waarin de bijstand wordt verstrekt (gift of lening = art. 48 + 51 WWB); op welke wijze dient de betaalbaarstelling van de toegekende bijstand te geschieden (op declaratiebasis, direct uitkeren, na overleg nota's, direct aan leverancier etc).
Ad. 1. Bepaling noodzakelijke kosten (algemeen): Bijzondere bijstand kan enkel verstrekt worden in noodzakelijke kosten. De WWB kent geen definitie van het begrip "noodzakelijke kosten van het bestaan". De individuele omstandigheden van de cliënt bepalen vaak of een voorziening wel of niet noodzakelijk is voor die specifieke klant. De bijstandsrapporteur moet dan ook per cliënt / per aanvraag beoordelen op welke onderdelen de individuele situatie van de aanvrager exact verschilt ten opzichte van wat als normaal dient te worden geacht voor een persoon die rond moet komen van een inkomen op het sociaal minimum. Vervolgens dienen deze verschillen verder te worden geanalyseerd/ gerapporteerd. De rapporteur moet daarbij concretiseren wat de verschillen (qua omvang /grootte of prijsstelling) zijn en van daaruit de "meerkosten" berekenen. Vaststelling noodzaak bij herhaalde aanvaag: De cliënt dient te beargumenteren waarom de gevraagde voorziening wederom noodzakelijk is en waarom reparatie niet mogelijk is. De gemeente beoordeelt of er zwaarwegende redenen zijn om de gevraagde voorziening wederom te verstrekken. Hierbij zal de gemeente rekening houden met het begrip noodzakelijk en het tekortschietend besef van verantwoordelijkheid m.a.w. hoe is het gekomen dat het gevraagde wederom aan vervanging toe is. Ook zal de gemeente hierbij rekening houden met de gemiddelde gebruiksduur zoals deze door fabrikanten en leveranciers wordt aangegeven. Indien naar het oordeel van de gemeente sprake is van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid (zoals bijv. onoordeelkundig gebruik) zal het gevraagde om die reden worden afgewezen. Bepaling hoogte van de noodzakelijke bijzondere kosten: Voor wat betreft de wijze van bepaling van de hoogte van noodzakelijk aan te schaffen duurzame gebruiksgoederen wordt verwezen naar het vermelde onder in hoofdstuk 7 Vergoedingensystematiek . In hoofdstuk 10 van het Vademecum is een aantal vaak voorkomende kostensoorten nader uitgewerkt waarbij per kostensoort ook wordt ingegaan op het noodzakelijkheidcriterium. Tot slot zij vermeld dat zich in de loop der tijd een uitgebreide jurisprudentie heeft gevormd met betrekking tot de invulling van het begrip bijzonder noodzakelijke kosten. Het verdient aanbeveling om in voorkomende gevallen bij de meningsvorming over wat wel of niet noodzakelijk is, daar gebruik van te maken.
Bepaling medisch noodzakelijke kosten: Medische advisering: Afhankelijk van de kostensoort en de hoogte van de te maken medische kosten, dient een medisch advies te worden opgevraagd. Van het opvragen van een medisch advies kan worden afgezien als de gevraagde bijzondere bijstand een bedrag van € 255,-- niet te boven gaat. Niet noodzakelijke kosten (artikel 14 WWB): In ieder geval wordt niet tot de noodzakelijke kosten van het bestaan gerekend kosten met betrekking tot: a. de voldoening van alimentatieverplichtingen; b. de betaling van een boete; c. geleden of toegebrachte schade; d. vrijwillige premiebetaling in het kader van een publiekrechtelijke verzekering. Daarenboven wordt bijstandsverlening door de wet uitgesloten bij kosten van medische handelingen en verrichtingen die gerekend worden tot de ontwikkelingsgeneeskunde (artikel 14 onder e WWB). Bijstandsaanvraag ter betaling van schulden (zowel direct als indirect): Hoofdregel is dat de gemeente geen bijzondere bijstand in schulden verstrekt. Dit is geregeld is art. 13, lid 1 onder g van de WWB: "Degene die bijstand vraagt ter gedeeltelijke of volledige aflossing van een schuldenlast en die overigens bij het ontstaan van de schuldenlast, dan wel nadien, beschikte of beschikt over de middelen om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien, heeft geen recht op bijstand". Op de hoofdregel dat geen bijzondere bijstand in schulden wordt verstrekt bestaan drie uitzonderingen t.w.: 1. Burgemeester en wethouders kunnen bijzondere bijstand verlenen in de vorm van borgtocht (=art. 49 WWB), indien het verzoek van de belanghebbende tot verlening van een saneringskrediet is afgewezen vanwege diens beperkte mogelijkheden tot terugbetaling en de borgtocht noodzakelijk is om de krediettransactie alsnog doorgang te doen vinden, door een: a. gemeentelijke kredietbank als bedoeld in de Wet op het consumentenkrediet; b. een financiële onderneming die ingevolge de Wet op het financieel toezicht in Nederland het bedrijf van bank mag uitoefenen, indien de gemeente niet is aangesloten bij een gemeentelijke kredietbank, dan wel daarmee geen relatie onderhoudt; 2. Burgemeester en wethouders kunnen bijzondere bijstand verlenen indien daartoe zeer dringende redenen bestaan en de in onderdeel a genoemde mogelijkheid geen uitkomst biedt; 3. Burgemeester en wethouders kunnen bijstand verlenen aan de zelfstandige ter gedeeltelijke of volledige betaling van een bedrijfsschuld (=art.17 Bbz). Daarnaast kan de gemeente op grond van art. 57 WWB indien en zolang er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat de belanghebbende zonder hulp niet in staat is tot een verantwoorde besteding van zijn bestaansmiddelen: - aan de bijstand de verplichting verbinden dat de belanghebbende er aan meewerkt dat het college in naam van de belanghebbende noodzakelijke betalingen uit de toegekende bijstand verricht; - de bijstand in natura verstrekken. Gemeentelijk uitgangspunt is om in principe geen (bijzondere) bijstand te verlenen in schulden, gelet op het bepaalde in art. 13 lid 1 onder g Wwb waarin is bepaald dat de bijstandsaanvrager geen recht op bijstand heeft). Met toepassing van art. 49 Wwb kan in de navolgende uitzonderingssituaties toch bijzondere bijstand worden verleend t.w. als: a. bijzondere bijstand noodzakelijk is om de verlening van een saneringskrediet van de Kredietbank West-Brabant mogelijk te maken; b. daartoe zeer dringende redenen bestaan en de in onderdeel a genoemde mogelijkheid geen uitkomst biedt. Onder dringende redenen verstaat de gemeente in dit verband: bijstand in schulden ter aflossing van: huurschuld en nutsvoorzieningen (=gas, water licht) zodat dreigende huisuitzetting en/ of afsluiting
wordt voorkomen of andere schrijnende situaties die uit schulden voortvloeien en maatschappelijk onaanvaardbaar zijn). Gezien het uitgangspunt van de gemeente om niet direct of indirect bijstand in schulden te verstrekken, worden aan de verlening van deze bijstand een aantal voorwaarden verbonden. Voor details: zie Vademecum hoofdstuk 10, kostensoort schuldhulpverlening. Ad. 2. De aard van de kosten en de individuele omstandigheden: Uitgangspunt bij de beoordeling van het recht op bijzondere bijstand dient primair de individuele omstandigheden van de cliënt te zijn. M.a.w. er dient dus een maatwerkbeoordeling te worden uitgevoerd. In zijn algemeenheid betekent dit dus dat niet zozeer de aard van de kosten (kostensoort) bepalend is maar juist het gegeven of in die specifieke cliëntsituatie de individuele omstandigheden nopen tot de verlening van bijzondere bijstand. Dit iaat onvedet dat in hoofdstuk 10 van het Vademecum op kostensoortniveau er per kostensoort toch een nadere specificatie is gegeven. De combinatie van persoonlijke omstandigheden, (bijv. periode waarop inkomen zich bevindt op het sociaal minimum en /of bijstandsafhankelijkheid, de gezinssituatie, schuldenproblematiek en de verwijtbaarheid daarvan en psychische problemen), moeten bij de beoordeling van een aanvraag worden betrokken. Ad. 3. Voorliggende voorziening: Altijd moet worden nagegaan of een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening (zie artikel 15 Wwb). Onder een voorliggende voorziening wordt verstaan: "elke voorziening buiten de Wwb waarop de persoon of het gezin aanspraak kan maken, dan wel een beroep kan doen ter verwerving van middelen of ter bekostiging van specifiek uitgaven". Uitgangspunten: Geen bijzondere bijstand als: • er een voorliggende voorziening is, die gezien haar aard en doel toereikend en passend is; • bepaalde kosten uitdrukkelijk door de voorliggende voorziening als niet noodzakelijk worden beschouwd, resp. uitdrukkelijk buiten de werkingssfeer daarvan zijn gelaten; • de bevoegde instantie in een individueel geval heeft geoordeeld, dat een voorliggende voorziening niet of slechts gedeeltelijk kan worden toegekend; • het kosten betreft van medische behandelingen en verrichtingen, die gerekend worden tot de ontwikkelingsgeneeskunde of wanneer dergelijke behandelingen buiten Nederland plaatsvinden; Ook hier biedt de wet (art. 16 Wwb) de mogelijkheid om o.g.v. individuele omstandigheden en mits daartoe zeer dringende redenen aanwezig zijn af te wijken van de algemene regel. Bij de beoordeling van een bijz. bijstandsaanvraag moet de gemeente dan ook steeds alert blijven om op basis daarvan af te wijken in die situaties waarin op het eerste gezicht bijstandsverlening niet mogelijk lijkt. M.b.t. één kostensoort is bijstandverlening echter nooit mogelijk. Het betreft de kosten van medische behandelingen en verrichtingen in binnen- of buitenland, welke gerekend kunnen worden tot de ontwikkelingsgeneeskunde. Ad. 4. Aanvraag met terugwerkende kracht: 1.
hoofdregel bij bijstandsverlening is: geen (bijzondere) bijstand met terugwerkende kracht: Dit betekent dat ingeval van de toekenning van periodieke bijzondere bijstand in de loop van een kalendermaand de voorziening op zijn vroegst ingaat op de dag van aanvraag; 2. Op de onder 1 genoemde hoofdregel worden twee uitzonderingen gemaakt t.w.: a. de aanvraag bijzondere bijstand heeft betrekking op kosten in verband met aanschaf van z.g. kruimelvoorzieningen (=administratieve drempel); b. de aanvraag betreft: advocaatkosten - CAK-bijdrage - kosten bewind voering.
Motivering voor afwijking van deze hoofdregel: a. toepassing kruimelvoorziening: overweging om normaliter geen bijstand met terugwerkende kracht te verstrekken is dat de gemeente de noodzaak tot verlening van bijzonder bijstand niet meer kan vaststellen als een voorziening reeds is gerealiseerd door de klant. Anderzijds wil de gemeente door de hantering van een administratieve drempel van € 255, - [=normering sinds april 2012], voorkomen dat klanten voor elke voorziening, hoe gering ook, steeds een heel aanvraagtraject dienen te doorlopen. Dit betekent zowel voor de klant als voor de gemeente een extra belasting die een efficiënte werkwijze en een vlotte afhandeling van alle ingekomen aanvragen niet ten goede komt. (=administratieve lastenverlichting). Begnp kruimelvoorziening: één of meerdere kleine aanschaffingen door de cliënt, welke naar zijn "aard" gerekend dienen te worden tot de bijzonder noodzakelijke kosten van het bestaan en welke qua hoogte van de kosten een bedrag van € 255, - - zowel incidenteel als tezamen, per kalenderjaar niet te boven gaan. Deze methodiek sluit niet uit dat indien de totale voorfinanciering € 255,-- voor de klant een probleem betekent, dat deze op een eerder tijdstip toch een aanvraag voor (een) kruimelvoorziening(en) kan indienen. b. uitzondering voor de hier met name genoemde kostensoorten: Voor de genoemde kostensoorten is het toegestaan dat die aangevraagd kunnen worden tot uiterlijk twee maanden na ontvangst van: - bij advocaatkosten: diagnosedocument Juridisch Loket en/of door Raad voor de rechtsbijstand verleende toevoeging; - bij CAK-bijdrage: ontvangst factuur CAK-bijdrage; - bij bewindvoering: afgifte rechterlijke beschikking inzake onderbewind / curatelenstelling. Overweging is dat een aanvraag om bijzondere bijstand in de hiervoor genoemde kosten pas volledig (=qua noodzaak en hoogte van de kosten) kan worden beoordeeld/afgewerkt wanneer die stukken/informatie beschikbaar zijn. Indiening van een aanvraag op een eerder tijdstip betekent dat of de afwerking moet wachten tot de ontbrekende informatie beschikbaar is, of dat geen voldragen/volledig besluit kan worden genomen (bijv. resulterend in principebesluit, of verstrekking op declaratiebasis), wat zowel voor de klant maar ook de gemeente extra administratieve belasting en onduidelijkheid met zich brengt en daarom voor alle betrokkenen onwenselijk is. Ook komt het bij advocaatkosten en bewindvoering voor dat niet de klant zelf de aanvraag indient maar diens gemachtigde/vertegenwoordiger nadat die deze rol toebedeeld hebben gekregen. Omdat dat proces ook een aantal weken kan duren, opteert de gemeente voor al deze drie kostensoorten voor één uniforme termijnstelling van twee maanden. Ad. 5. Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid en voorzienbaarheid van de gevraagde voorziening: Het in artikel 11 en 18 Wwb opgenomen individualiseringsprincipe houdt ondermeer in het aanspreken op de eigen verantwoordelijkheid. Dit begrip is niet nader gedefinieerd. Duidelijk is dat het steeds om situaties gaat waarin iemand (eerder) een beroep moet doen op bijzondere bijstand ten gevolge van onverantwoorde keuzes die gemaakt zijn. Dit kan de besteding van middelen betreffen maar ook het bewust lopen van risico's. Hierbij dient te worden gedacht aan: het aanschaffen van niet noodzakelijke goederen en het niet afsluiten van normaal geachte verzekeringen. De gemeente verstaat onder normaal te achten verzekeringen tenminste: • verzekering tegen zorgkosten (=basisverzekering + minimaal de goedkoopst mogelijke aanvullende verzekering); • wettelijke aansprakelijkheidsverzekering; • opstalverzekeringen (alleen ingeval van eigen woningbezit); • brand- en inboedelverzekering; • begrafeniskostenverzekering; • reiskostenverzekering. Bij de vaststelling van het recht op bijzondere bijstand moet rekening worden gehouden met bovengenoemde situatie.
Dit betekent dat indien de belanghebbende zich onvoldoende of niet tegen deze risico's heeft verzekerd, en dientengevolge voor deze kosten bijz. bijstand verzoekt, bij de beslissing op de aanvraag zich 2 opties kunnen voordoen t.w.: 1. aanvraag afwijzen wegens ongenoegzaam betoond besef van verantwoordelijkheid (zie art. 15 Afstemmingsverordening Wwb en oplegging en incasso bestuurlijke boete); 2. gevraagde bijstand wordt wel verstrekt maar dan alleen voor de hoogst noodzakelijke kosten en in de vorm van leenbijstand. Deze leenbijstand dient qua incasso onmiddellijk te worden ingevorderd. Voor details: zie beleidsnota bestuurlijke geldschulden. Indien er sprake blijkt te zijn van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid, wordt in eerste aanleg de gevraagde voorziening afgewezen. Dit geldt ook t.a.v. in het verleden aangegane schuldverplichtingen als gevolg van de financiering van door de gemeente niet noodzakelijk geachte voorzieningen. Indien de gemeente de nu gevraagde voorziening desondanks toch noodzakelijk acht, kan de cliënt een beroep doen op verstrekking van bijzondere bijstand in de vorm van leenbijstand voor de aller noodzakelijkste kosten waarbij de verstrekte lening in 36 maanden in zijn geheel dient te worden terugbetaald. Ingeval van latere wanbetaling zal de gemeente direct overgaan tot dwangincasso. (Verwezen wordt voorts naar ad. 9: vorm waarin bijstand wordt verstrekt). De gemeente laat in de hiervoor genoemde situatie de keuze derhalve aan de cliënt zelf. Toevoeging: indien de cliënt een schuldhulpverleningstraject doorloopt via het Meldpunt Schuldhulpverlening Roosendaal (MSR), zal in dergelijke situaties er altijd overleg met en instemming van het MSR moeten zijn gelet op het feit dat die mensen geen nieuwe schulden mogen maken. Noot: Ten einde de beoordeling of er sprake is van ongenoegzaam besef van verantwoordelijkheid goed te kunnen maken, is van essentieel belang dat de: persoonlijke, sociale, psychische /medische omstandigheden en de wijze van besteding van middelen in de periode voorafgaand aan de aanvraag bijzondere bijstand onderzocht en feitelijk beschreven worden. Op grond daarvan dient vervolgens beoordeeld te worden of en zo ja in welke mate er sprake is van ongenoegzaam besef van verantwoordelijkheid. Ad. 6. Reservering: Reserveren voor noodzakelijke kosten: De bijstandsnorm wordt geacht toereikend te zijn om in de algemene kosten van het bestaan te kunnen voorzien. Tot die kosten worden ook de aanschaf, vervanging of reparatie van duurzame gebruiksgoederen en kleding gerekend. Men wordt geacht voor deze kosten uit het periodieke inkomen te reserveren. Sinds 01 jan. 2008 (zie B&W-besluit d.d. 04-09-2007) wordt bij bijstandsaanvragen voor duurzame gebruiksgoederen géén rekening gehouden met reserveringsruimte bij een inkomen tot 100% van de relevante bijstandsnorm. Bij het hoger inkomen wordt 5% van het meerdere over een periode van 3 jaar voorafgaand aan datum aanvraag als reserveringsruimte gehanteerd. Met verwijzing naar de hiervoor vermelde passage over feitelijke aanwezige middelen (spaargeld), tevens te bepalen dat met feitelijk beschikbare middelen/contanten, altijd rekening wordt gehouden als deze een normbedrag van € 1.500,- te boven gaan. De ruimte voor reserveren heeft de gemeente vastgesteld op 5% van de norm, inclusief vakantietoeslag, van de voor die cliënt van toepassing zijnde bijstandsnorm. Afhankelijk van de individuele omstandigheden wordt beoordeeld in hoeverre rekening gehouden moet worden met die reserveringsruimte. De termijn van reservering heeft de gemeente vastgesteld op 36 maanden te rekenen vanaf de aanvangsdatum van de voor die klant geldende draagkrachtperiode. Dit betekent dus dat bij elke bijzondere bijstandsaanvraag de draagkrachtperiode moet worden aangegeven. Bijstandsaanvragen door cliënten met "bescheiden eigen vermogen": Hoofdregel is dat bijstandsaanvragers mogen beschikken over een bescheiden vrij te laten vermogen. Dit staat op zich de verstrekking van bijz. bijstand niet in de weg. Echter in de situatie dat bijz. bijstand gevraagd wordt voor voorzieningen welke naar hun aard behoren tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan (bijv. aanschaf vervanging duurzame gebruiksgoederen en kleding), geldt dat de aanschaf daarvan normaliter dient te geschieden middels
reservering vooraf of gespreide betaling achteraf. Het feit dat de cliënt reeds beschikt over een bepaald eigen vermogen, brengt met zich mee dat de aanvraag bijz. bijstand dan zal worden afgewezen op titel van aanwending reserveringscapaciteit. Vervolg aanvragen in het lopende draagkrachtjaar: De gemeente hanteert de systematiek dat er bij bijz. bijstandsaanvragen in het lopende draagkrachtjaar er aangesloten wordt bij de eerder gemaakte reserveringsberekening onder aftrek van de tijdens dat draagkrachtjaar door de gemeente noodzakelijk geachte kosten. Afwijkende berekening reserveringscapaciteit: 1. Inkomen boven bijstandsniveau: indien het een bijz. bijstandsaanvraag betreft van een cliënt met een hoger inkomen dan 110% van de voor die cliënt geldende bijstandsnorm, dan dient de rapporteur een reserveringscapaciteit te berekenen aan de hand van de inkomsten en uitgaven over de verstreken 36 maanden; 2. Inkomen uit zak -en kleedgeld: Bij een inkomen ter hoogte van zak -en kleedgeld, wordt geen rekening gehouden met mogelijke reserveringscapaciteit bij aanvragen bijz. bijstand voor duurzame gebruiksgoederen. Kosten die in mindering moeten worden gebracht op de berekende reservering: - aannemelijke uitgaven ter zake van aanschaf / vervanging duurzame gebruiksgoederen; - aflossingen van leningen van de Kredietbank West-Brabant, mits deze in de in aanmerking te nemen reserveringsperiode zijn aangegaan voor de aanschaf van duurzame gebruiksgoederen en naar het oordeel van de gemeente noodzakelijk zijn/ waren te achten. Zie onderstaande toelichting. Onder aannemelijke uitgaven en kosten wordt in dit kader verstaan: alle uitgaven waarvan de aanschaf (achteraf bezien) noodzakelijk was te achten en welke qua hoogte van de kosten zich op het niveau van de door de gemeente gehanteerde vergoedingsystematiek zaten. Gemeente kiest er bewust voor om de gedane aflossing op schulden, anders dan vorenbedoelde leningen van de Kredietbank West-Brabant, niet aan te merken als aftrekpost op de berekende reserveringscapaciteit. Overweging hierbij is dat anders op indirecte wijze bijzondere bijstand in de aflossing van schulden wordt gegeven. Per kostensoort (zie diverse kostensoorten zoals opgenomen in hoofdstuk 10 van het Vademecum ) is aangegeven of reservering voor die specifieke kosten wel of niet aan de orde is. Toelichting op aftrek berekende reservering wegens aanwezigheid van schulden:
Bijstandsnorm is all-in norm en bevat naast alle voorkomende uitgaven mede een component van - 5% voor de aflossing op schulden; - 5% voor de reservering aanschaf duurzame gebruiksgoederen. Gemeente hanteert ten aanzien hiervan de stelregel dat voor schulden in principe geen bijstand verleend wordt. Zie ook onderstaande jurisprudentie: JABW 2000/2 CRvB 2 november 1999, nr. 98/973 NABW. Gevolgen van dit standpunt t.a.v. de bepaling van de reserveringsruimte: 1e. bij de bepaling reserveringsruimte dus geen aftrek wegens de aflossing op schulden. Bij de beoordeling t.a.v. "noodzakelijk geachte schulden" kan achteraf dus nooit schulden voor huur, nutsbedrijven, belastingen etc. worden meegenomen. Mocht het namelijk gaan om dringende redenen dan zouden dergelijke schulden al zijn opgelost door middel van een verstrekking bijzondere bijstand voor schulden om dringende reden. Immers binnen de bijstandsverlening heeft de gemeente gekozen voor de lijn dat normaliter geen bijstand (niet direct en niet indirect) voor schulden wordt verstrekt. 2e. Uitzondering: Om rechtsongelijkheid te voorkomen tussen klanten die in de reserveringsperiode van 36 maanden noodzakelijk geachte duurzame gebruiksgoederen hebben gedaan middels contante betaling en diegenen die dit hebben gedaan middels leningen, houdt de gemeente bij de vaststelling van de hoogte van de reserveringsruimte daar op de navolgende wijze rekening mee. Hierbij dienen de noodzakelijkheidscriteria zoals vermeld hoofdstuk 6 onder 1 van deze nota te worden betrokken. Indicatief kan hierbij de lijst met richtprijzen voor de verstrekking van bijz. bijstand worden gehanteerd. a. bij contante aanschaf: bedrag van de noodzakelijke kosten (=factuur overleggen) met een maximum van de normbedragen zoals vermeld in de normtabel bijz. bijstand; b. bij leningsaanschaf: noodzakelijke aanschafprijs duurzame gebruiksgoederen (dus excl. financieringskosten, waarbij financieringslasten blijven binnen de 5% component) daar deze niet uit de component reservering betaald dienen te worden maar uit de component aflossing. Ook hierbij uit te gaan van de werkelijke aanschafprijs met een maximum van de normbedragen zoals vermeld in de normtabel bijz. bijstand; c. bij leningsaanschaf als bedoeld onder "b" waarbij de daaraan verbonden noodzakelijke financieringslasten liggen tussen de 5 en 10% aflossing. Mag er een saldering worden toegepast in die zin dat de noodzakelijk verschuldigde aflossing voor zover deze hoger is dan de 5% aflossingscomponent als aftrekpost worden meegenomen op de 5% reserveringscomponent. d. indien een bijz. bijstandsaanvrager een formeel schuldsaneringstraject doorloopt via de Kredietbank West-Brabant, mag deze cliënt in dat kader geen nieuwe schuldverplichtingen aangaan. Om die reden wordt voor deze specifieke situaties een uitzondering gemaakt en wordt de gevraagde bijz. bijstand, mits dan noodzakelijk (dus aanschaf niet uitstelbaar is) de gevraagde voorziening om niet verleend. Centrale Raad van Beroep d.d. 16 okt. 2012, LJN: BY0610, 11/6689 WWB Afwijzing aanvraag om bijzondere bijstand: kosten van vervoer en van een bed worden gerekend tot de algemene kosten van bestaan, waarin men moet voorzien door reservering vooraf of gespreide betaling achteraf. De kosten van het bed en de vervoerskosten doen zich voor en zijn noodzakelijk maar vloeien niet voort uit bijzondere omstandigheden, ze behoren tot de incidentele algemeen noodzakelijke kosten. Dat appellante door de afwijzing van bijzondere bijstand voor vervoerskosten onaanvaardbaar beperkt wordt in haar contacten en in een sociaal isolement dreigt te raken heeft zij niet aannemelijk gemaakt. Het ontbreken van reserveringsruimte wegens een bestaande schuldenlast is geen bijzondere omstandigheid
10
Ad. 7. Financiële draagkracht (wetteksten: artikelen: 31, 34 en 35 Wwb): WAT 18 DRAAGKRACHT: Bijstandsverlening in de bijzonder noodzakelijke kosten van het bestaan geschiedt met toepassing van de draagkrachtbepalingen. Bij de bepaling van de hoogte van de te verstrekken bijzondere bijstand is van belang in hoeverre betrokkene een inkomen heeft boven het bijstandsniveau en lof over een meer dan het bescheiden vrij te laten vermogen wordt beschikt. Als daar sprake van is, wordt verwacht dat iemand zelf geheel of ten dele kan bijdragen in de bijzondere kosten, de zgn. draagkracht. Vermogen in relatie tot draagkracht: Indien de bijzondere bijstandsaanvrager op datum aanvraag beschikt c.q. kan beschikken over een in aanmerking te nemen vermogen wat uitstijgt boven de in de Wet werk en bijstand genoemde algemene vermogensvrijlating, wordt deze overschrijding volledig als draagkracht in aanmerking genomen. Opmerking: Indien de bijz. bijstandsaanvrager ook periodieke Wwb-uitkering voor levensonderhoud geniet, zal het vermogen reeds in dat kader zijn beoordeeld. Voor de vaststelling van de draagkracht wordt het gehele vermogen van de aanvrager, voor zover dit het vrijgelaten bescheiden vermogen te boven gaat, in aanmerking genomen, (artikel 35 lid 1 WWB in combinatie met art. 34 WWB Opmerking: 1. Vermogen wat door sparen van de periodieke algemene bijstandsuitkering is ontstaan waardoor de vrijlatinggrens is overschreden, blijft als vrij te laten vermogen gezien worden; 2. Ingeval van vermogen wat vervat is in de eigen bewoonde woning, wordt verwezen naar het gestelde onder "Vermogen en eigen woning"; 3. Vermogen wat door de cliënt is "vastgezet" moet in redelijkheid te gelde worden gemaakt (zie ook onderstaande jurisprudentie: CRvB 31 juli 2012, LJN: BX3358, 10/6507 WWB. Centrale Raad van Beroep d.d. 31 juli 2012, LJN: BX3358, 10/6507 WWB Vaststelling vermogen: afkoop levensverzekering Afwijzing aanvraag bijstand. Zoals de Raad eerder heeft overwogen (CRvB 29 september 2009, LJN BK0488), moet de levensverzekering als in aanmerking te nemen vermogen worden beschouwd als deze afkoopbaar is en deze afkoop redelijkenwijs kan worden gevergd. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat aan de WWB het beginsel ten grondslag ligt dat een betrokkene in de eerste plaats zelf verantwoordelijk is voor de voorziening in de kosten van het bestaan. In dat verband komt aan het belang van een eventuele toekomstige voorziening in de vorm van een levensverzekering, gelet op het actualiteitsprincipe en het sluitstukkarakter van de WWB, geen betekenis toe. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat een eventuele afkoop niet van hem kan worden gevergd. Aan de omstandigheid dat met de afkoop van de levensverzekering in dit geval hoge kosten zijn gemoeid komt in het licht van het hiervoor geschetste karakter van de WWB geen betekenis toe.
Een aantal vermogensbestanddelen wordt niet meegeteld bij de draagkrachtvaststelling. Vermogensbestanddelen die worden vrijgelaten zijn de volgende: * het bescheiden vermogen ex. art. 34 Wwb van degene die zelfstandig wonen of van degene die in een inrichting ter verpleging of verzorging verblijven; * het extra vrij te lasten vermogen in geval van een eigen woning (art. 50 Wwb); Noot: Indien de middelen betrekking hebben op een periode waarover beroep op bijstand wordt gedaan en ook hun aard daartoe aanleiding geeft, worden deze op grond van art. 32 Wwb als inkomen aangemerkt. Alle andere ontvangen middelen worden, zoals blijkt uit art. 34 Wwb, aangemerkt als vermogen, uiteraard slechts voor zover zij niet buiten beschouwing blijven. Dit betekent dat in alle gevallen het op het bank(giro)afschrift vermelde (eind)saldobedrag moet worden gecorrigeerd indien recent een algemeen (periodiek) inkomen op die betreffende rekening is bijgeboekt.
11
Vermogen en eigen woning: In de situatie dat de aanvrager beschikt over een door hem /haarzelf bewoonde eigen woning, wordt op de navolgende wijze gehandeld: - de vrijlatingsregeling welke van toepassing is bij de verstrekking van algemene periodieke bijstand onder verband van krediethypotheek (zie art. 50 Wwb) hanteert de gemeente ook bij de verstrekking van bijz. bijstand. - indien de klant beschikt c.q. kan beschikken over voldoende eigen vermogen, zal de gemeente dus de aanvraag bijz. bijstand afwijzen op grond van het feit dat betrokkene redelijkerwijs over voldoende eigen vermogen heeft c.q. kan hebben. - klant zal bij eventuele financieringsproblemen geadviseerd worden zich te wenden tot particuliere kredietverstrekkers. Deze handelwijze betekent derhalve dat de gemeente voor aanvragen bijzondere bijstand nimmer krediethypotheek zal vestigen, dus ook niet als een cliënt een periodieke uitkering voor levensonderhoud van de gemeente ontvangt onder verband van krediethypotheek. Immers in zo'n situatie is er al krediethypotheek gevestigd. Indien het gestelde plafond van de krediethypotheek nog niet is bereikt, worden de kosten bijzondere bijstand via de reeds gevestigde krediethypotheek bekostigd als voldaan wordt aan alle overige bijstandsvoorwaarden. Vermogens i.r.t. aanwezigheid van schulden: Art. 34 Wwb bepaalt dat onder vermogen wordt verstaan de waarde van de bezittingen waarover de alleenstaande of het gezin bij aanvang van de bijstandsverlening beschikt of kan beschikken, verminderd met de op dat tijdstip aanwezige schulden (=saldering). Inkomen in relatie tot draagkracht: Bij een regelmatig inkomen dient te worden uitgegaan van het netto inkomen, inclusief vakantietoeslag, over de laatste aan de aanvraag voorafgaande gebruikelijke betalingsperiode (inkomensvaststelling dient op maandbasis plaats te vinden). Bij een onregelmatig inkomen dient uitgegaan te worden van het inkomen gedurende het aan de aanvraag voorafgaande jaar. Als de aanvrager uitsluitend een andersoortig inkomen heeft dan periodieke Wwb, dient tijdens het onderzoek ook aandacht te worden besteed aan inkomstenbronnen waarover de cliënt ook redelijkenwijs geacht wordt te kunnen beschikken . Voorbeelden hiervan zijn: het recht op heffingskortingen in het kader van de Wet Inkomstenbelasting 2001 (m.u.v. jonggehandicaptenkorting); - nog niet te gelde gemaakte rechten op Huurtoeslag; - fictieve inkomsten (zie onderstaand). Fictieve inkomsten: Teneinde een juiste en volledige aansluiting te bewerkstelligen tussen aanvragers bijzondere bijstand die voor de voorziening in de algemene kosten van het bestaan wel en zij die geen periodieke Wwbuitkering ontvangen is het noodzakelijk om dienaangaande nadere gemeentelijke uitvoeringsregels vast te stellen. Immers bij de bepaling van de hoogte van de algemene periodieke bijstand wordt op grond van "Verordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand" ingeval er sprake is van bepaalde schaalvoordelen welke voortvloeien uit het bewonen van een woning door meerdere personen, een lagere gemeentelijke toeslag dan de maximale toeslag verstrekt, dan wel een verlaging van de basisnorm voor gehuwden toegepast. Qua toepassing wordt verder verwezen naar bedoelde gemeentelijke Wwb-verordening. Om bijz. bijstandsaanvragers met een andersoortig inkomen dan periodieke Wwb-uitkering niet in een financieel voordeligere situatie te brengen, wordt voor deze groep aanvragers bij de bepaling van het bij de draagkrachtberekening in aanmerking te nemen inkomen eveneens rekening gehouden met deze schaalvoordelen op eenzelfde wijze als omschreven als in de "Verordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand". Dit betekent dus dat bij de draagkrachtberekening ingeval van medebewoning het feitelijke inkomen moet worden verhoogd met een bedrag wat in een vergelijkbare bijstandssituatie als schaalvoordeel in mindering zou worden gebracht op de algemene periodieke bijstandsuitkering." Denk hierbij bijvoorbeeld aan het kunnen vragen van een reële vergoeding voor de inwoning door derden (bijv. verdienende kinderen / onderhuurder(s)). 12
Inkomensbestanddelen die bij de vaststelling van de draagkracht altijd buiten beschouwing blijven zijn o.a.: particuliere oudedagsvoorziening: indien de alleenstaande, de alleenstaande ouder of een van de echtgenoten gepensioneerd is, wordt voor de vaststelling van de hoogte van de bijstand eveneens buiten beschouwing gelaten een in de vorm van een periodieke uitkering ontvangen particuliere oudedagsvoorziening tot het bedrag genoemd in artikel 33 lid 5 Wwb; inkomsten kinderen art. 31 Wwb lid 2 onder h: inkomsten uit arbeid van tot zijn of haar ten laste komende kinderen, alsmede door hen te ontvangen werkloosheids- en arbeidsongeschiktheidsuitkeringen worden niet tot de middelen van belanghebbende gerekend, tenzij het de verlening van bijzondere bijstand betreft voor bijzonder noodzakelijke kosten van het bestaan van die kinderen; - huurtoeslag; - kinderbijslag; - re-integratiepremie als bedoeld in art. 31 lid 2 onder j Wwb; studietoelage (WSF - WTOS) voor directe studiekosten. (Zie voor een volledige opsomming artikel 31 Wwb) Norminkomen verblijf in een inrichting: Naar zijn aard is dat inkomen een doelverstrekking. Dit betekent niet dat daarmee de aanvrager bepaalde kosten niet uit dit inkomen zou kunnen bestrijden. Per aanvraag dient door de gemeente beoordeeld te worden of de cliënt voor de gevraagde voorziening had kunnen "reserveren", dan wel of het inkomen in deze kosten voorziet (bijv. reguliere kledingaanschaf). Gelet op het feit dat de hoogte van zak -en kleedgeldvergoedingen kunnen variëren, dient in deze altijd een individuele beoordeling plaats te vinden. Draagkrachtpercentage afhankelijk van type bijzondere bijstand: Gemeente maakt bij de vaststelling van de draagkracht in relatie tot het inkomen onderscheid in: A. het verstrekken van bijzondere bijstand als aanvulling van het algemene periodieke inkomen t.w.: - woonkostentoeslag; - levensonderhoud jongeren van 18 tot 21 jaar; - toeslag voormalige alleenstaande ouder; - overbruggingsuitkering; B. bijzondere bijstandsverlening anderszins; C. Categoriale bijzondere bijstand. D. Verstrekking gemeentelijke collectieve zorgverzekering. Toelichting A, B, C en D: A. bij de verstrekking van bijzondere bijstand als aanvulling op het algemene periodieke inkomen wordt door de gemeente geen "draagkrachtberekening als vermeld onder b" gemaakt. In deze gevallen wordt de theoretisch van toepassing zijnde bijstandsnorm, inclusief vakantietoeslag berekend (=algemene bijstandsnorm + gemeentelijke toeslag /verlaging norm, + toeslag bijz. bijstand). Het daadwerkelijke inkomen van de aanvrager wordt vervolgens hiertegen afgezet. Het recht op bijz. bijstand resp. de hoogte van de bijz. bijstandsuitkering wordt bepaald door het verschil (=100%); BEREKENINGSYSTEMATIEK VAN DE DRAAGKRACHT (100%): Vermogen: in aanmerking te nemen vermogen (sub)totaal vermogen:
€ €
(x)
Inkomen: in aanmerking te nemen inkomen (netto incl. vt per mnd) x 12: €
13
X 100% draagkrachtpercentage =(sub)totaal inkomen totaal door cliënt bij te dragen in de bijz. bijstand
€ €
+ (y) (x+y)
B. bij de draagkrachtberekening van aanvragen bijzondere bijstandsverlening anderszins wordt rekening gehouden met een draagkrachtpercentage: Keuzes die de gemeente in deze kan maken zijn: vast draagkrachtpercentage ongeacht de hoogte van het inkomen; een percentage afhankelijk van de hoogte van het inkomen (="schijvenstelser' wat de Rijksbelastingdienst hanteert en wat ook bij de WMO wordt gebruikt); percentage wat afhankelijk is van de aard van de kosten. Gemeente heeft in deze gekozen voor de systematiek van een vast draagkrachtpercentage ongeacht de hoogte van het inkomen. Overweging hierbij is dat uit de praktische uitvoering is gebleken dat het aantal bijz. bijstandsaanvragen van cliënten met een inkomen wat het bijstandsniveau ver overstijgt slechts incidenteel voorkomt. Het toepassen van een percentage op de aard van de kosten druist in tegen het door de gemeente gevoerde bijz. bijstandsbeleid waarbij de gemeente, conform de wet, niet de aard van de kosten maar de individuele omstandigheden bepalend acht voor het recht op bijzondere bijstand. Naast bovengenoemde argumenten leidt de keuze voor één vast percentage tot een eenvoudige en eenduidige uitvoering. De gemeente hanteert reeds sedert een groot aantal jaren een draagkrachtpercentage van 35%. Er zijn thans geen gronden om hierin een wijziging aan te brengen. C. Ten aanzien van de verstrekking van categoriale bijzondere bijstand als bedoeld in art. 35 lid 3 t/m 6 WWB is het sinds 01 jan. 2012 verboden om categoriale bijstand te verstrekken als het inkomen van de aanvrager(s) hoger is dan 110% van de geldende bijstandsnorm. Het draagkrachtpercentage van 35% als beschreven onder B blijft wel van toepassing als het inkomen van de aanvrager ligt tussen 100% en 110% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm bij de verstrekking van categoriale bijzondere bijstand. D. Bij deelname aan de gemeentelijke collectieve zorgverzekering wordt afwijkend van het bepaalde onder A t/m C bij een inkomen tot maximaal 120% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm geen draagkracht aangenomen en wordt evenmin rekening gehouden met aanwezige vermogensbestanddelen . Gelet op een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep in 2011 en de wijze waarop de verstrekking van de collectieve zorgverzekering hier plaatsvindt, dient deze te worden bezien als een verstrekking op grond van het eerste lid van artikel 35 van de WWB. Draagkrachttijdvak: Om de draagkracht van de aanvrager te berekenen moet de gemeente bepalen over welk tijdvak deze berekening dient te worden uitgevoerd. De Wwb geeft de mogelijkheid om de draagkrachtperiode en de datum waarop deze ingaat lokaal vast te stellen. Gemeente hanteert een periode van één jaar als draagkrachttijdvak. Gemeente heeft besloten om qua ingangsdatum van de draagkrachtperiode uit te gaan van de 1® dag van de maand waarin de aanvraag om bijz. bijstand is ingediend. Overweging hierbij is dat hiermede voorkomen wordt dat bij de verstrekking van periodieke bijz. bijstand er ingeval van continuering een extreme toename van (vervolg)aanvragen moet worden behandeld op een specifieke datum (bijv. de 1^ dag van het nieuwe kalenderjaar). Onder het oude bijz. bijstandsbeleid werd i.v.m. een verwachte samenloop van aanvragen bijz. bijstand met aanvragen o.g.v. de Wet.maatschappelijke ondersteuning_gekozen om de WMO-systematiek (=beoordeling per kalenderjaar) te volgen. In de praktijk bleek het slechts incidenteel voor te komen dat er sprake was van bedoelde samenloop zodat er thans aanleiding is om te kiezen voor efficiency en niet meer voor de hiervoor "verwachte samenloop".
14
BEREKENINGSYSTEMATIEK VAN DE DRAAGKRACHT (35%): Vermogen: in aanmerking te nemen vermogen (sub)totaal vermogen:
€ €
(x)
€
+ (y)
€
(x+y)
Inkomen: in aanmerking te nemen inkomen (netto incl. vt per mnd) x 12: € in aanmerking te nemen overige (incidentele) inkomsten over de draagkrachtperiode fictieve inkomen i.v.m. schaalvoordelen totaal inkomen in de draagkrachtperiode afgezet tegen geldende bijstandsnorm (incl. v.t.) in draagkrachtperiode bruto draagkrachtruimte aftrek wegens buitengewone kosten (*) in de draagkrachtperiode netto draagkrachtruimte X 35% draagkrachtpercentage =(sub)totaal inkomen totaal door cliënt bij te dragen in de bijz. bijstand
€ € €
+
€ € € €
: :
(*) Aftrekposten op de draagkrachtruimte: Het inkomen waarmee de van toepassing zijnde norm + VT wordt overschreden, wordt in de draagkrachtberekening meegenomen. Steeds moet worden nagegaan of er reden is een correctie op de draagkrachtruimte toe te passen op grond van het feit dat betrokkene zelf bepaalde kosten of reserveringen voor zijn rekening moet nemen t.w.: noodzakelijke verwervingskosten bij inkomsten uit arbeid en géén aanvullende periodieke Wwb-uitkering (Opmerking: bij parttime inkomsten en inkomsten uit periodieke Wwb-uitkering kan afzonderlijk bijzondere bijstand in verwervingkosten worden verstrekt indien deze noodzakelijk zijn te achten); niet door de werkgever en/of via de fiscale sfeer "vergoede" reiskosten woon - werkverkeer; - woonlasten boven de normhuur zoals genoemd in de Wet op de Huurtoeslag waarbij buiten toedoen van de cliënt geen recht bestaat op huurtoeslag. Aflossing op schulden: Gemeente heeft ervoor gekozen om geen aftrek toe te passen indien de cliënt periodiek aflost op schulden. Overweging hierbij is de navolgende. Gemeente heeft gekozen voor de systematiek om bij de bepaling van de in aanmerking te nemen draagkracht het inkomen voor zover dit hoger is dan de van toepassing zijnde bijstandsnorm voor 35% in aanmerking te nemen. Dit impliceert dat de cliënt derhalve nog vrijelijk over 65% van het "meerinkomen" kan blijven beschikken. Het staat de cliënt dus vrij om van deze vrijlating de eventuele schuldenlast terug te betalen. Dit aspect in combinatie met het feit dat de gemeente niet direct of indirect bijstand wil verlenen in de aflossing van schulden heeft de gemeente er toe gebracht om bij de draagkrachtberekening geen aftrek wegens aflossing van schulden mee te nemen. Volledigheidshalve zij in dit verband nog opgemerkt dat de bijstandsaanvrager met een inkomen tot bijstandsniveau nimmer draagkracht heeft. Overige noodzakelijke kosten: indien de cliënt overige bijzondere noodzakelijke kosten heeft, dienen deze niet te worden meegenomen als aftrekpost in het kader van de draagkrachtberekening, maar dienen deze (ambtshalve) te worden beoordeeld in het kader van de aparte aanvraag bijzondere bijstand. Wijzigingen in het inkomen en vermogen gedurende het lopende draagkrachtjaar: a. inkomen: Gemeente kiest voor de systematiek om een eenmaal vastgestelde draagkracht niet meer te wijzigen gedurende de vastgestelde draagkrachtperiode indien zich wijzigingen voordoen in het inkomen. Dit geldt eveneens indien de klant in de loop van het vastgestelde draagkrachtjaar een hernieuwd verzoek om bijz. bijstand indient. 15
b. vermogen: wijzigingen in het vermogen worden alleen dan in aanmerking genomen indien de klant tijdens het vastgestelde draagkrachtjaar een andere aanvraag om bijz. bijstand indient en er sprake is van vermogensaanwas. Indien deze situatie zich voordoet dient er een nieuwe draagkrachtberekening te worden gemaakt. Uitsmeren draagkracht bij bijzondere bijstandsverlening anderszins: 1. Ingeval van de toekenning van periodieke bijzondere bijstand wordt de van toepassing zijnde draagkracht altijd gespreid over de periode waarover de periodieke bijz. bijstand zich uitstrekt met dien verstande dat de spreidingstermijn maximaal 12 maanden bedraagt. Immers na afloop van die periode dient er opnieuw een draagkrachtberekening te worden gemaakt. 2. Bij incidentele bijz. bijstandsverstrekkingen dient de berekende draagkracht onmiddellijk en voor het volledige bedrag in mindering te worden gebracht. 3. Bij samenloop van incidentele en periodieke bijz. bijstand, dient de draagkracht in eerste aanleg in mindering te worden gebracht op de incidentele verstrekking (soms afwijzing i.v.m. voldoende draagkracht!) en de restantdraagkracht wordt vervolgens gespreid over de periode waarover de periodieke bijz. bijstand zich uitstrekt. Ad. 8. Voorwaarden: De gemeente kan aan de verlening van bijzondere bijstand onder andere één of meer van de navolgende voorwaarden verbinden: 1. u dient in het kader van de bestedingscontrole binnen 1 maand na datum toekenningsbeschikking een definitieve en gespecificeerde) rekening bij de gemeente te overleggen. Niet nakoming van deze voorwaarde houdt in dat de gemeente d.m.v. (dwang)incasso het ten onrechte aan u verstrekte bijzondere bijstandsbedrag zal terugvorderen; 2. vanwege het feit dat aan u periodieke bijzondere bijstand is toegekend ter voorziening in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan, dient u wijzigingen in uw persoonlijke en/ of financiële omstandigheden direct door te geven aan de gemeente . U dient daarbij gebruik te maken van de aan u periodiek toe te zenden status-mutatieformulieren; 3. Wij wijzen u er nadrukkelijk op dat u ingevolge art. 17 Wwb onverwijld en uit eigener beweging alle informatie die van belang is voor de vaststelling en de betaling van de bijzondere bijstand kenbaar dient te maken aan de gemeente . Niet nakoming van deze voon/vaarde houdt in dat de gemeente d.m.v. (dwang)incasso het ten onrechte aan u verstrekte bijzondere bijstandsbedrag zal terugvorderen en het opleggen van een boete kan overwegen; 4. Vanwege het feit dat u onregelmatige / wisselende inkomsten heeft uit zelfstandig bedrijf of beroep, leggen wij u de voorwaarde op dat u van al uw zelfstandige activiteiten een deugdelijke administratie dient bij te houden en dat u na afloop van het betreffende boekjaar de balans en de verlies -en winstrekening en de belastingaangifte, ter inzage dient te verstrekken aan de gemeente . Niet nakoming van deze voorwaarde houdt in dat de gemeente d.m.v. (dwang)incasso het ten onrechte aan u verstrekte bijzondere bijstandsbedrag zal terugvorderen, invorderingskosten in rekening kan brengen en voorts het opleggen van een boete kan overwegen; 5.
Gelet op de aard van de bijzondere bijstandsverlening, wordt u de voorwaarde opgelegd om onmiddellijk een (particuliere) verzekering af te sluiten ter dekking van (=risico);
6.
De aan u toegekende bijstand wordt verstrekt in de vorm van borgtocht. Dit betekent dat de gemeente zich garant heeft gesteld voor de correcte terugbetaling van het aan u door een (particuliere) bank verstrekt krediet. Indien u nalatig blijft in de voldoening van de daaraan verbonden leningsverplichtingen zal de gemeente op de garantstelling worden aangesproken. Om die reden verbinden wij aan de toekenning van deze bijzondere bijstand de voorwaarde dat u uw betalingsverplichtingen aan de bank correct nakomt. Bij in gebreke blijven zal de gemeente de krachtens borgtocht uitbetaalde bijz. bijstand en de daarmee samenhangende invorderingskosten van u terugvorderen. De gemeente kan hierbij voorts gebruik maken dwangincasso;
16
7.
a. lening: De aan u toegekende bijstand is verstrekt in de vorm van een geldlening. Wij wijzen u er op dat indien u de aan u opgelegde aflossingsverplichting niet stipt nakomt de gemeente o.g.v. art. 58 Wwb overgaat tot invordering van het terug te betalen bedrag d.m.v. dwangincasso. De gemeente kan hierbij voorts wettelijke rente en invorderingskosten in rekening brengen; b. lening als voorschot op een te verwachten betaling van een voorliggende voorziening (bijv. verzekeringsuitkering); Hieraan verbinden wij 2 voon/vaarden t.w.: 1. Dat u hiervoor direct een beroep doet op de voorliggende voorziening t.w.:; 2. Dat u een machtiging ondertekent waarin u machtigt om de aan u toekomende verstrekkingen rechtstreeks over te maken aan de gemeente van de Gemeente Roosendaal. Hierbij wijzen wij u er nadrukkelijk op dat indien u geen beroep doet op de voorliggende voorziening wij tot invordering van het volledige bijzondere bijstandsbedrag zullen overgaan. Indien blijkt dat de instantie die moet oordelen over het recht op een voorliggende voorziening niet tot uitbetaling overgaat vanwege verwijtbaar gedrag of nalatigheid uwerzijds, wij eveneens tot invordering van het volledige bijzondere bijstandsbedrag zullen overgaan;
8. Aan de verlening van deze categoriale bijzondere bijstand verbinden wij de voorwaarde dat u van alle ter zake doende uitgaven betalingsbewijzen bewaart welke u bij een eventuele vervolgaanvraag ter inzage dient te verstrekken aan de gemeente . Het niet nakomen van deze voorwaarde kan betekenen dat een eventuele vervolgaanvraag voor dezelfde kosten of zal worden afgewezen dan wel dat deze alleen nog op declaratiebasis zal worden verstrekt; 9.
De bijzondere bijstand wordt u verleend onder de voorwaarde dat u bij de Rijksbelastingdienst voor (datum) een Voorlopige Teruggave aanvraagt en dat u een kopie van de beschikking Voorlopige Teruggave binnen 5 werkdagen na dagtekening verstrekt aan de gemeente . Bijvoorbeeld wegens recht op: Heffingskorting of renteaftrek, hoge medische kosten e.d. Het niet voldoen aan deze voorwaarde leidt er toe dat de gemeente naar de toekomst toe de aan u toegekende bijzondere bijstand zal beëindigen en de daardoor ten onrechte verstrekte bijzondere bijstand zal terugvorderen. De gemeente kan hierbij voorts gebruik maken van dwangincasso en zal eventuele wettelijke rente en invorderingskosten bij u in rekening brengen;
10. De bijzondere bijstand wordt u verleend onder de voorwaarde dat u t.z.t. een kopie van de definitieve aanslag Inkomstenbelasting 20.. binnen 5 werkdagen na dagtekening verstrekt aan de gemeente. 11. De bijzondere bijstand wordt u verleend onder de voorwaarde (art. 57 Wwb) dat u instemt met inhoudingen op uw (bijstands)uitkering en rechtstreekse doorbetaling daarvan ten behoeve van derden (budgettering) en dat u medewerkt aan een schuldhulpverleningstraject. Wij hebben u hiervoor aangemeld bij het Meldpunt Schuldhulpverlening Roosendaal (MSR); 12. De bijzondere bijstand ter bestrijding van hoge woonkosten wordt u verstrekt onder de voorwaarde dat u binnen 1 jaar andere woonruimte aanvaardt waarvan de woonkosten niet hoger zijn dan de maximaal subsidiabele huur. In uw concrete situatie betekent dit dat de woonkosten niet hoger mogen zijn dan € 13. De bijzondere bijstand wordt u verleend onder de voorwaarde dat u de noodzakelijke scholing regelmatig volgt. U dient steeds per 01 januari en per 01 juni een verklaring van de onderwijsinstelling te overleggen ter verificatie van uw aanwezigheid tijdens de lessen. Tevens dient u aan het einde van het schooljaar een bewijs te overleggen waaruit de behaalde resultaten blijken m.b.t. de door u gevolgde opleiding of training (bijv. cijferlijst, diploma, certificaat, uitslag CITO-toets e.d.); 14. U wordt de voorwaarde opgelegd om per kwartaal een declaratiestaat met de bijbehorende nota's te overleggen;
17
15. U dient de toegekende voorziening feitelijk in 2 maanden na datum beschikking te hebben aangekocht. Zo niet dan vervalt de toekenningbeschikking. Opmerking: per kostensoort (zie hoofdstuk 10 Vademecum) is verder concreet aangegeven welke specifieke voorwaarde(n) aan welke specifieke kostensoort is/zijn gekoppeld. Ad. 9. Vorm waarin de bijzondere bijstand moet worden verstrekt; De Wwb (=art. 48, 51 en 57) geeft gemeenten de mogelijkheid om de bijzondere bijstand in verschillende vormen te verstrekken. De gemeente Roosendaal geeft daaraan op de navolgende wijze invulling: 1.
om niet (=art. 48 lid 1 WWB): • medische kosten tenzij er naar het oordeel van de gemeente sprake is van ongenoegzaam betoond besef van verantwoordelijkheid en/of door eigen toedoen geen beroep op voorliggende voorziening (dan is het bepaalde onder 2 van toepassing); • duurzame gebruiksgoederen: indien de cliënt een formeel schuldsaneringtraject doodoopt waardoor om die reden geen nieuwe schuldverplichtingen mogen worden aangaan en de aanschaf naar het oordeel van de gemeente thans geen uitstel duldt; • categoriale bijzondere bijstand voor deelname maatschappelijk verkeer ter voorkoming/doorbreking sociaal isolement; • bijzondere bijstand om uitstroom te bevorderen c.q. te realiseren; • ingeval van bijzondere bijstand als inkomensondersteuning;
2.
lening; voor aanschaf duurzame gebruiksgoederen (=art. 51 Wwb); Noot: voor wat betreft de periodieke aflossing: zie beleidsregel bestuurlijke geldschulden en boeten sociale zekerheid, ingeval naar het oordeel van de gemeente anderszins sprake is van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid t.a.v. het benutten van een voorliggende voorziening (bijv. geen verzekering afgesloten of onoordeelkundig gebruik van (duurzame) gebruiksgoederen); Indien er sprake blijkt te zijn van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid t.a.v. reservering, wordt in eerste aanleg de gevraagde voorziening afgewezen. Dit geldt ook t.a.v. in het verleden aangegane schuldverplichtingen als gevolg van de financiering van door de gemeente niet noodzakelijk geachte voorzieningen. Indien de gemeente de nu gevraagde voorziening desondanks toch noodzakelijk acht, kan de cliënt een beroep doen op verstrekking van bijzondere bijstand in de vorm van leenbijstand voor de aller noodzakelijkste kosten. Noot: voor wat betreft de periodieke aflossing: zie beleidsregel bestuurlijke geldschulden en boeten sociale zekerheid. De keuze voor een lening wordt in deze aan de cliënt gelaten; indien de cliënt wel over theoretische reserveringscapaciteit beschikt maar deze feitelijk niet of onvoldoende aanwezig is en de aanschaf naar het oordeel van de gemeente geen uitstel duldt; bij noodzakelijke bijzondere bijstandsverlening: als (be)voorschotting op verstrekkingen door derden (bijv. verzekeringsuitkeringen); als de aanwezige eigen middelen op tijdstip aanvraag nog "geblokkeerd" zijn (bijv. recht op deel onverdeelde! inboedel /onderhoudsbijdrage en rechtbank daarover nog uitspraak moet doen); als tegeldemaking van aanwezig vermogen naar het oordeel van de gemeente op datum aanvraag onredelijk is te achten gelet op daaraan verbonden kosten; voor de afbetaling van dringend noodzakelijke schulden (=huurschuld en nutsvoorzieningen (=gas, water, elektra) ter voorkoming van huisuitzetting en afsluiting.
18
3.
borgtocht: gemeente hanteert het beleid om alleen dan bijz. bijstand in de vorm van borgtocht te verstrekken wanneer dit noodzakelijk is om een schuldsaneringkrediet via de Kredietbank WestBrabant te kunnen verkrijgen en de Kredietbank West-Brabant daarbij een garantstelling van de gemeente verlangt. Dit betekent dat, ongeacht de hoogte van de aflossingsverplichting aan de Kredietbank WestBrabant de gemeente nimmer aanvullende algemene en/of bijzondere periodieke bijstand verstrekt tengevolge van de in dit verband aangegane aflossings -en renteverplichtingen;
4.
krediethvpotheek: gelet op het feit dat de gemeente niet kiest om bijzondere bijstand te verstrekken in de vorm van krediethypotheek, is deze optie verder niet aan de orde.
5.
declaratiebasis: wanneer wel de noodzaak tot bijstandsverlening en het recht op bijz. bijstand kan worden vastgesteld, maar de totale hoogte van de noodzakelijke kosten op datum aanvraag absoluut nog niet bekend is omdat het om een periodieke verstrekking betreft waarbij o.a. de duur nog niet duidelijk is (bijv. langdurige medische behandelingen), wordt de bijz. bijstand verstrekt op declaratiebasis. De periode waarover declaraties betaald worden kan niet langer zijn dan 12 maanden te rekenen vanaf datum toekenning. Daarna zal altijd een nieuwe aanvraagprocedure doorlopen moeten worden, mede gelet op noodzakelijkheidbepaling, drempelbedrag en draagkrachtjaar. In de toekenningbeschikking wordt dan de voorwaarde opgelegd om per kwartaal een declaratiestaat met de bijbehorende nota's te overleggen. Op basis daarvan wordt de hoogte van de bijz. bijstand bepaald en uitgekeerd. Hierbij dient ook op de aanwezigheid (restant)draagkracht te worden gelet. Op basis van dit besluit zal vervolgens tot uitbetaling worden overgegaan.
6.
in natura (art. 48 lid 4 en 57 WWB): Gelet op de mogelijkheden die de WWB biedt, kan de gemeente besluiten om de (bijzondere) bijstand in natura te verstrekken als: a. het de verstrekking van categoriale bijzondere bijstand ter bevordering van de maatschappelijke participatie van schoolgaande kinderen betreft en dit bijdraagt aan een doelmatige uitvoering; b. de belanghebbende naar het oordeel van de gemeente zonder hulp niet in staat is tot een verantwoorde besteding van zijn bestaansmiddelen.
Ad. 10. Betaalbaarstelling: Voor wat betreft de uitbetaling van de bijzondere bijstand hanteert de gemeente het beleid dat alle uitbetalingen, met uitzondering van bijzondere bijstand in de vorm van borgtocht of verstrekking in natura, rechtstreeks aan de cliënt geschieden. Overweging hierbij is enerzijds dat het gelet op privacy en betutteling een ongewenste werkwijze wordt geacht dat betalingen worden gedaan aan derden en voorts dat gebleken is dat een groot aantal bedrijven geen medewerking aan doorbetaling vanuit de gemeente kan vedenen i.v.m. de administratieve belasting. Uitgangspunt moet de eigen verantwoordelijkheid en zelfredzaamheid van de klant zijn. 7. Vergoedingensystematiek: De gemeente heeft de bevoegdheid om, ter bepaling van de omvang van de noodzakelijke kosten respectievelijk de vergoedingen in het kader van de bijzondere bijstandverlening, forfaitaire bedragen of richtlijnen vast te stellen op een zodanige wijze dat de belanghebbende daarmee geacht moet worden de goedkoopste adequate voorziening te treffen. Vanuit die bevoegdheid hanteert de gemeente.bij de behandeling van aanvragen bijzondere bijstand voor de aanschafkosten duurzame gebruiksgoederen (woninginrichting) en de (meer)kosten van respectievelijk: -(dieet)voeding, -energieverbruik, extra was - bad -en douchekosten, de NIBUDprijzengids.
19
Uitzonderingen op NIBUD-prijzengids: 1. aanschaf gebruikte goederen: als bij aanschaf van duurzame gebruiksgoederen de aanvrager ook adequaat geholpen is met gebruikte goederen (bijv. via internet (o.a. Marktplaats.nl) en/of Kringloopwinkel), dan stelt de gemeente de hoogte van de noodzakelijk te verstrekken bijstand vast in afwijking van de NIBUDprijzengids en bedraagt de vergoeding maximaal 50 % van de prijsstelling in de NIBUD-prijzengids. 2. begrafeniskosten: hiervoor hanteert de gemeente de jaarlijkse prijsopgave van Roosendaalse uitvaartverzorgers; 3. warme maaltijdvoorziening: aansluiting wordt gezocht bij de tarieven die de Stichting Groenhuysen hanteert, die normaliter hier in deze gemeente deze service verzorgt 4. bijzondere individuele situatie: als de aanvrager een voorziening vraagt en daarbij naar het oordeel van de gemeente voldoende aannemelijk maakt dat de noodzakelijk te maken kosten in dat individuele geval hoger zijn dan de hiervoor beschreven richtprijzen, dan kan in die bijzondere situatie daarvan worden afgeweken. Dit is ook in lijn met de jurisprudentie van de CRvB (zie o.a. CRvB d.d. 27 nov 2012, LJN: BY4351, 10/6267 WWB). 8. Slot Intrekking De Beleidsregel bijzondere bijstand zoals vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders d.d. 20 december 2011, laatstelijk gewijzigd per 01 januari 2013, wordt ingetrokken. Citeertitel Deze beleidsregel wordt als volgt aangehaald: Beleidsregel bijzondere bijstand. Inwerkingtreding Deze beleidsregel treedt in werking op de derde dag na die waarop zij is bekendgemaakt. Aldus besloten door burgemeester en wethouders van Roosendaal op 23 april 2013, De secretaris.
De burgemeester,
20
Het college van burgemeester en wethouders van Roosendaal, Gelet op hoofdstuk 4 van de Algemene wet bestuursrecht, de Wet werk en bijstand, het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen, de Wet inburgering, de Wet maatschappelijke ondersteuning, de Verordening leerlingenvervoer en de Wet op de lijkbezorging, BESLUIT: vast te stellen de Beleidsregel bestuursrechtelijke geldschulden en boeten sociale zekerheid INLEIDING Met de inwerkingtreding van de 4^ tranche Algemene wet bestuursrecht (Awb), is er in de Awb (=hoofdstuk 4, titel 4.4) een algemene regeling opgenomen met betrekking tot bestuursrechtelijke geldschulden. De regeling is niet alleen van toepassing op vorderingen die de overheid op de burger heeft, maar geldt ook voor vorderingen van de burger op de overheid. In titel 4.4 van de Awb staan bepalingen over: de vaststelling en inhoud van de verplichting tot betaling; verzuim om te betalen en wettelijke rente; verjaring van vorderingen en aanmaning en invordering bij dwangbevel. Tegelijk met de inwerkingtreding van de 4® tranche Awb zijn ook een groot aantal bijzondere wetten gewijzigd en zijn de daarin opgenomen bepalingen over geldschulden of vervallen of aangepast aan de Awb. Deze beleidsregel bevat bepalingen voor de navolgende (wetgevings-)producten: bijstandsverlening, incl. bijzondere bijstand, o.g.v. de Wet werk en bijstand (Wwb); bijstandsverlening o.g.v. het Besluit Bijstandsverlening zelfstandigen (Bbz); uitkering o.g.v. de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (loaw); uitkering o.g.v. de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (loaz); gemeentelijke tegemoetkoming o.g.v. de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (Wko); de eigen bijdrage en bestuurlijke boete o.g.v. de Wet inburgering (Wi); voorzieningen o.g.v. de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo); gemaakte kosten van leerlingenvervoer o.g.v. de Verordening leerlingenvervoer; gemaakte kosten o.g.v. hoofdstuk II, paragraaf § 5 - Overheidszorg, van de Wet op de lijkbezorging. BEGRIPSBEPALINGEN a) Bestuursrechtelijke geldschuld: de verplichting tot betaling van een geldsom van de burger aan de gemeente waarop titel 4.4. van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is, waaronder mede wordt verstaan: een besluit tot terugvordering (incl. als geldlening verstrekte (bijzondere) bijstand) en verhaal als bedoeld in de paragrafen 6.4 en 6.5. van de Wwb; een besluit tot terugvordering als bedoeld in hoofdstuk VI van het Bbz (zowel periodieke uitkering als bedrijfskrediet); een besluit tot terugvordering als bedoeld in paragraaf 5 van de loaw en loaz; een besluit tot terugvordering als bedoeld in afdeling 2, paragraaf 6 van de Wko; een besluit ais bedoeld in hoofdstuk 5 (=oplegging eigen bijdrage) of hoofdstuk 6 (=boeteoplegging) van de Wi voor burgers die onder de oude regeling (=t/m 2012) vielen;
een besluit als bedoeld in art. 36 van de gemeentelijke Wmo-verordening; een besluit als bedoeld in artikelen 6, 23 en 24 van de gemeentelijke Verordening leerlingenvervoer; een besluit tot verhaal als bedoeld in art. 22 van de Wet op de lijkbezorging. b) Bestuurlijke boete als bedoeld in art. 18a Wwb en art. 20-a lOAW-lOAZ c) gezamenlijke huishouding: een gezamenlijke huishouding als bedoeld in art. 3 van de Wwb; d) schuldenaar: degene(n) aan wie een bestuursrechtelijke geldschuld is opgelegd. BELEIDSKEUZES Zowel de Algemene wet bestuursrecht als de diverse bijzondere wetten die door binnen het sociaal domein worden uitgevoerd kennen een aantal bepalingen die algemeen geldend zijn en waaraan elk bestuursorgaan gebonden is. Dit laat onverlet dat de gemeente op een aantal aspecten nog autonomie behoudt en eigen keuzes moet maken om tot een samenhangend en sluitend beleid te komen met betrekking tot de oplegging en incasso van bestuursrechtelijke geldschulden en boeten. Onderstaand zijn deze keuzes benoemd en verder geconcretiseerd. 1.
Is oplegging en incasso van bestuursrechtelijke geldschulden en boeten een verplichting of een bevoegdheid van de gemeente? A. Bestuurlijke boete: Sinds 01 jan 2013 (tijdstip inwerkingtreding Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving) is in de WWB (art. 18-a) en lOAW-lOAZ (art. 20-a) de verplichting opgenomen om bij schending van de informatieplicht een bestuurlijke boete op te leggen. Aandachtspunt: met verwijzing naar de Memorie van Toelichting Vierde tranche Awb, art. 5.4.2.5.(=huidige art. 5:52 Awb) wordt opgemerkt dat de oplegging van een boete tevens een bestuursrechtelijke geldschuld creëert, zodat de beschikking tevens moet voldoen aan de eisen genoemd in artikel 4.4.1.2, tweede lid van het wetsvoorstel (=huidige art. 4: 86 Awb). B. Terugvordering: Gemeentelijke verplichting: Bij terugvordering van een bestuursrechtelijke geldschuld o.g.v. de hierna genoemde wetten/regelingen is geen sprake van een discretionaire bevoegdheid van de gemeente maar van een gebonden bevoegdheid. Dit betekent dat indien is voldaan aan de wettelijke voorwaarden voor de uitoefening van die bevoegdheid de gemeente gehouden is om tot terugvordering over te gaan: Ingaande 01 jan. 2013 is in de WWB (art. 58 lid 1) en lOAW-lOAZ (art. 25 lid 1) de verplichting opgenomen om bij schending van de informatieplicht met teveel often onrechte verstrekte bijstand/uitkering tot gevolg, die bijstand/uitkering terug te vorderen; Wet inburgering kent een 2-tal soorten bestuursrechtelijke geldschulden op de burger t.w. - de eigen bijdrage o.g.v. art. 23 Wi (=van toepassing op opgelegde bijdragen vóór 01 jan. 2013); - opgelegde boeten Wi bij verplichte inburgering; Besluit Bijstandsverlening zelfstandigen: o.g.v. art. 44 Bbz moet de gemeente een verstrekte geldlening of de uitkering die ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend terugvorderen; Gemeentelijke bevoegdheid: In de Wwb (art. 58 lid 2 (=incl. bijzondere bijstand)), loaw - loaz (art. 25 lid 2), Wko en de Wet op de lijkbezorging kent de betreffende wet aan de gemeente de bevoegdheid toe om wel of niet tot terugvordering van wat teveel of ten onrechte, of als geldlening is verstrekt, dan wel tot het opleggen van een onderhoudsbijdrage, over te gaan. Bij de Wmo en het leerlingenvervoer is deze bevoegdheid zelfs niet geënt op de wet zelf, maar op de betreffende gemeentelijke verordeningen. Voor al deze regelingen/producten geldt uiteraard wel dat de betreffende burger een beroep heeft gedaan op financiële ondersteuning van de overheid die bij nader inzien geheel of gedeeltelijk onterecht is gebleken of die in leningsvorm is verstrekt.
Omdat: het de besteding van overheidsgelden betreft die (macro bezien) uiteindelijk door de burgers (=de belastingbetaler) gefinancierd moeten worden en het sociale zekerheidsstelsel voor een belangrijk deel is gebouwd op de solidariteitsgedachte, is het alleszins reëel dat de gemeente bij teveel verstrekte publiekrechtelijke uitkeringen en verstrekkingen de bevoegdheid tot terugvordering en verhaal ook zoveel mogelijk daadwerkelijk benut. Vanwege het feit dat bij een bestuursrechtelijke geldschuld o.g.v. de: Wet werk en bijstand (=verhaal o.g.v. paragraaf 6.5) Wet op de lijkbezorging; Wet inburgering, betreft alleen het onderdeel bestuurlijke boete; gemeentelijke verordening Wmo en leerlingenvervoer, de gemeente niet beschikt over een bij wet toegekende bevoegdheid tot uitvaardiging van een dwangbevel (=executoriale titel tot beslag), dient de gemeente extra activiteiten te ontplooien om tot (dwang)incasso te komen als het niet mogelijk blijkt om via een z.g. minnelijke regeling de geldschuld te innen. De gemeente moet dan eerst d.m.v. een civiele procedure bij de rechter (bij vorderingsbedrag tot € 25.000,- de kantonrechter (Bergen op Zoom), daarboven de rechtbank (Breda)) trachten om de geldschuld toegewezen te krijgen. Aan zo'n civiele procedure zijn altijd kosten (=griffierecht) verbonden. Bij een kantongerechtprocedure lopen deze, afhankelijk van de hoogte van de vordering, uiteen van € 71,- tot € 426,-. Daarnaast dient rekening te worden gehouden met de kosten van de (ambtelijke) uitvoering. Bij een kantongerechtprocedure kan een eenvoudige dagvaardingsprocedure worden gevolgd zonder verplichte procureurstelling. Advocaatkosten zijn dus niet aan de orde. Ervaring leert dat elke procedure een tijdsinzet van circa acht uur vraagt. Rekeninghoudend met het geldende afdelingsuurtarief (circa € 80,- plu) betekent dit een kostenpost van circa € 640,-. De totale kosten van een kantongerechtprocedure komen daarmee al snel uit op € 700,-.Bij een rechtbankprocedure vallen de kosten aanzienlijk hoger uit. Rekening dient te worden gehouden met griffierecht met een minimum van € 842,- en een maximum van € 1474,-. Daarnaast is in dergelijke gevallen een procedure met procureurstelling noodzakelijk. De hieraan verbonden kosten bedragen bij een eenvoudige zaak: € 3.500,- tot € 4.000,- en kunnen bij een gecompliceerde zaak wel oplopen naar € 10.000,-. Hier bovenop komen dan nog de kosten van ambtelijke ondersteuning van circa € 640,-.Als de rechter ten gunste van de gemeente vonnis wijst, dient eerst afgewacht te worden of de schuldenaar vervolgens de geldschuld gaat terugbetalen. Blijft de schuldenaar in verzuim, dan dient deze gemaand te worden. Als ook dan de schuldenaar nalatig blijft om te betalen, dan kan de gemeente als laatste redmiddel de gerechtsdeurwaarder verzoeken om d.m.v. de betekening van een dwangbevel tot executoriaal beslag over te gaan. Het moge duidelijk zijn dat al deze extra activiteiten bijkomende kosten met zich meebrengen. Al deze bijkomende kosten nopen tot een goede kosten-batenafweging voordat besloten wordt om daadwerkelijk een civielrechtelijke procedure te starten. Naast deze financiële afweging dient echter ook gekeken te worden naar: het algemeen belang (terugvordering van gemeenschapsgeld) versus het individueel belang (niet terugvorderen); het eventueel afzien van de oplegging van een bestuursrechtelijke geldschuld wegens dringende redenen (zie beleidsregel 3); het feit of een procedure op principiële gronden gevoerd moet worden, terwijl dit o.g.v. een financiële afweging niet rendabel is; Dit kan zich voordoen in de situatie dat niet invorderen van een bestuursrechtelijke geldschuld precedentwerking geeft naar andere belanghebbenden, of de geldschuld niet te wijten is aan een onjuiste beoordeling/fouten van de gemeente, tenzij de schuldenaar op voorhand redelijkerwijs kon weten dat een (financiële) voorziening ten onrechte of tot een te hoog bedrag werd toegekend. Aandachtspunt: Als wordt besloten om een civiele procedure te starten dient bij het indienen van het verzoekschrift ook op het volgende gelet te worden. Naast de vordering tot nakoming van terugbetaling, dient in het verzoekschrift te worden gevorderd dat, indien de gemeente
buitengerechtelijke incassokosten moet maken wegens niet-nakoming van de terugbetalingsverplichting, deze kosten voor rekening van belanghebbende komen. De proceskosten dienen eveneens gevorderd te worden. Gelet op het vorenvermelde wordt met verwijzing naar beleidsregel 4 (doelmatigheidsredenen; zie pag. 5) voor de op pag. 2 onder paragraaf: "Gemeentelijke bevoegdheid" genoemde wetten/regelingen de navolgende gedragslijn gehanteerd: bij een geldschuld tot het bedrag genoemd in de "Regeling terugvordering geringe bedragen" (Circulaire 'Kruimelbedragen' van 11 december 1997, Stcrt 1997 nr.250), [normbedrag voor 2013: € 113,-]: geen enkele actie te ondernemen; bij een geldschuld van normbedrag genoemd in de "Regeling terugvordering geringe bedragen" [voor 2013: € 113,-] tot € 750,-: niet over te gaan tot het voeren van een gerechtelijke procedure maar wel te trachten om d.m.v. een minnelijk traject tot invordering te komen; bij een geldschuld hoger dan € 750,-: eerst te trachten om in minnelijke regeling te treffen en ais dat niet lukt of deze wordt niet nagekomen, dan een nadere afweging te maken of het voeren van een gerechtelijke procedure een verantwoord middel is om tot incasso te kunnen komen. Zes maandenjurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep: Het feit dat terugvordering van in de Wwb onder art. 58 lid 2 genoemde gevallen een bevoegdheid is en geen plicht, betekent dat bij de uitoefening van deze bevoegdheid rekening moet worden gehouden met algemene rechtsbeginselen. In dat kader heeft de Centrale Raad van Beroep de zogenaamde 'zes maandenjurisprudentie' geformuleerd, (zie bijv. LJN: B12112, CRvB, 08/424 Wwb d.d. 21-04-2009). De door de Centrale Raad van beroep ontwikkelde zes maandenjurisprudentie houdt in dat de bevoegdheid van een bestuursorgaan om onverschuldigd betaalde publiekrechtelijke uitkeringen terug te vorderen in tijd wordt beperkt indien niet adequaat wordt gereageerd op signalen van een betrokkene waaruit kan worden afgeleid dat te veel often onrechte uitkering wordt verstrekt. Onder een signaal dient in dit verband te worden verstaan relevante informatie van de belanghebbende, waaruit concreet kan worden afgeleid dat er sprake is van een fout op grond waarvan het bestuursorgaan actie dient te ondernemen. Na een dergelijk signaal heeft het bestuursorgaan nog zes maanden om daarop actie te ondernemen. Over de periode gelegen na die zes maanden kan dan geen gebruik meer worden gemaakt van de bevoegdheid tot terugvorderen zonder in strijd te komen met het zorgvuldigheidsbeginsel.
Beleidsregel 1 - bevoegdheid tot opleggina van bestuursrechtelijke geldschulden: 1. Daar waar bij of krachtens de Awb en de bijzondere wetten: Wwb (incl. bijzondere bijstand), loaw, loaz, Wko, Wet op de lijkbezorging, Wmo en het leerlingenvervoer (wettelijk gezien) sprake is van een gemeentelijk bevoegdheid om bestuursrechtelijke geldschulden terug te vorderen, wordt van die bevoegdheid gebruik gemaakt, behoudens de onder 2 en 3 genoemde uitzonderingen. 2. Van het opleggen van een bestuursrechtelijke geldschuld wordt afgezien voor zover die een langer periode betreft dan 6 maanden en de vordering zijn ontstaansgrond vindt in het feit dat de betrokken burger de gemeente tijdig en juist heeft geïnformeerd over een wijziging in diens persoonlijke -en/of financiële omstandigheden welk signaal noopte tot aanpassing van de toegekende publiekrechtelijke uitkering of financiële verstrekking en die mutatie wordt door eigen toedoen van de gemeente niet of pas op een veel te laat tijdstip uitgevoerd. 3. Indien de geldschuld alléén via executoriaal beslag kan worden ingevorderd en de gemeente dient ter verkrijging van een executoriale titel een civiele procedure te voeren, wordt daartoe slechts overgegaan als de geldschuld hoger is dan € 750,- en een doordachte afweging heeft plaatsgevonden of het zinvol en/of nodig is om dat instrument in te zetten.
2. Moet de gemeente afzien van de oplegging van een bestuursrechtelijke geldschuld wegens onverschuldigde betaling anderszins? Hiervan kan sprake zijn als de geldschuld is ontstaan buiten toedoen van de belanghebbende en hem hiervan geen enkel verwijt kan worden gemaakt. In dat geval moet wel aannemelijk zijn dat de belanghebbende redelijkerwijs niet kon weten dat hij ten onrechte een beroep op de regeling deed. Beleidsregel 2 - onverschuldigde betaling anderszins: Ingeval van onverschuldigde betaling anderszins kan geheel often dele van oplegging van een bestuursrechtelijke geldschuld worden afgezien als: de geldschuld buiten toedoen van de belanghebbende is ontstaan; hem van het ontstaan van die geldschuld geen enkel verwijt kan worden gemaakt en het aannemelijk is dat belanghebbende redelijkerwijs niet kon weten dat hij ten onrechte een beroep op de wet/regeling deed. Moet de gemeente afzien van de oplegging van een bestuursrechtelijke boete of terugvordering wegens dringende redenen? Onder 1 is al aangegeven dat de oplegging van; - een bestuursrechtelijke boete o.g.v. de Wwb- loaw / loaz en Wi en - terugvordering van een bestuurlijke geldschuld tengevolge van: - schending informatieplicht bij: Wwb- loaw-loaz; - eigen bijdrage Wi; - uitkering of geldlening Bbz, wettelijk verplicht zijn. In het verlengde van deze wettelijke plicht kennen die regelingen een formele bepaling dat bij dringende redenen geheel often delé kan worden afgezien van terugvordering. Bij terugvordering op grond van de Wwb (art. 58 lid 2 (incl. bijzondere bijstand)), loaw-loaz (art. 25 lid 2) Wko, Wet op de lijkbezorging, Wmo en leerlingenvervoer heeft de gemeente de vrije keuze om wel of niet tot oplegging van een bestuursrechtelijke geldschuld over te gaan. Omdat de gemeente hier dus een vrije keuzemogelijkheid heeft, kennen die regelingen dan ook géén formele bepaling over dringende redenen. Gelet op het bepaalde in beleidsregel 1, zal in praktische zin echter ook bij deze regelingen dezelfde afweging moeten worden gemaakt. Vraag die rijst is wanneer is sprake van dringende redenen?. Blijkens de Memorie van Toelichting op de Wet aanscherping en handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving die per 01 jan 2013 de bestuursrechtelijke boete en de verplichte terugvordering van teveel often onrechte verstrekte uitkering bij schending informatieplicht opnieuw invoert in de WWB-IOAW-IOAZ, dient deze regel slechts toegepast te worden als door de verrekening van de bestuursrechtelijke boete over de beslagvrije voet voor met name de (mede)belanghebbende onaanvaardbare consequenties zouden optreden. Uit het woord «dringend» blijkt dat er iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand moet zijn, wil een afwijking gerechtvaardigd zijn. Uitsluitend vanwege het feit dat het de (mede) belanghebbende minderjarige gezinsleden ontbreekt aan de noodzakelijke middelen om in het bestaan te voorzien, kan nog niet worden gesproken van dringende redenen zoals hier bedoeld. Vast dient te staan dat sprake is van incidentele gevallen en dat de behoeftige omstandigheden waarin de (mede)belanghebbende minderjarige gezinsleden verkeren op geen enkele andere wijze zijn te verhelpen, zodat afzien van de verrekening in deze vorm volstrekt onvermijdelijk is. Dat het betrokkene of medebelanghebbenden (minderjarige gezinsleden) door de verrekening aan middelen ontbreekt om in het bestaan te voorzien, is op zich geen voldoende voorwaarde om te kunnen spreken van dringende redenen zoals in dit artikellid bedoeld. Voor terugvordering van een bestuursrechtelijke geldschuld anderszins geldt dat indien de oplegging van een bestuursrechtelijke geldschuld te ernstige gevolgen of onaanvaardbare
consequenties voor de belanghebbende of de gezinssituatie heeft, sprake is van dringende redenen waarbij toepassing van dit artikel kan worden overwogen. Toepassing van deze bepaling kan dan alleen in zeer incidentele gevallen plaatsvinden waarbij anders een noodsituatie of een levensbedreigende omstandigheid zou ontstaan. Deze moet gebaseerd worden op een individuele afweging van alle relevante omstandigheden waarbij beoordeeld moet worden of de op te leggen geldschuld ernstige of onaanvaardbare gevolgen heeft voor het fysieke of geestelijke welzijn van de belanghebbende. Uit jurisprudentie op het gebied van terugvordering blijkt dat niet altijd sprake hoefde te zijn van een acute noodsituatie of van levensbedreigende omstandigheden, maar dat ook liquiditeitsproblemen sec een aanleiding tot toepassing van dringende reden kon zijn. De overige in deze notitie opgenomen beleidsregels op het gebied van kwijtschelding evenals de toepassing van de beslagvrije voet bieden echter in beginsel voldoende bescherming en mogelijkheden om op basis van de financiële omstandigheden af te zien van verdere incasso van de bestuursrechtelijke geldschuld. In de praktijk zal hier dan ook niet snel toepassing aan gegeven (kunnen) worden, maar is de beleidsregel om van deze bevoegdheid gebruik te maken meer opgenomen om in het kader van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur de beoordeling mogelijk te maken. Beleidsregel 3 - afzien van oplegging bestuurlijke boete en/of terugvordering wegens dringende redenen: Van dringende redenen om geheel often dele van oplegging van een bestuurlijke boete en/of bestuursrechtelijke geldschuld te kunnen afzien, is slechts sprake als zeer bijzondere omstandigheden daartoe aanleiding geven en de op te leggen bestuurlijke boete en/of geldschuld onaanvaardbare gevolgen heeft voor de (mede)belanghebbende(n) die op geen enkele andere wijze te verhelpen zijn. . 4. Moet de gemeente afzien van oplegging van een bestuursrechtelijke geldschuld wegens doelmatigheidsredenen? In de praktijk kan het voorkomen dat de geldschuld dermate laag is dat de daarmee gemoeid zijnde invorderingskosten dermate hoog zijn dat deze niet meer in juiste verhouding staan met de geldschuld zelf. Voor een aantal sociale zekerheidswetten die door het UWV en de SVB worden, geldt een wettelijke regeling. In de z.g. "Regeling terugvordering geringe bedragen" (Circulaire "Kruimelbedragen' van 11 december 1997, Stcrt 1997 nr.250) is bepaald dat het UWV en de SVB van terugvordering kunnen afzien wanneer de vordering niet hoger is dan € 113,- op jaarbasis [=norm voor 2013]. Deze landelijke regeling is een uitvloeisel van de financiële verhouding Rijk - UWV / SVB waarbij het grootste deel van de uitkeringskosten ten laste van het Rijk komen. Omdat er bij de gemeentelijke producten: Wwb (incl. bijzondere bijstand en Bbz), loaw-loaz Wko, Wet op de lijkbezorging, Wmo en leerlingenvervoer een geheel andere financieringsstructuur van toepassing is, heeft de gemeente de volledige vrijheid om wegens doelmatigheidsredenen van de oplegging van een bestuursrechtelijke geldschuld af te zien. Zonder afbreuk te doen aan het uitgangspunt dat wat teveel is verstrekt, moet worden terugbetaald, zal, mits wordt besloten tot oplegging van een bestuursrechtelijke geldschuld, er een feitelijke incasso-inspanning moeten worden geleverd voordat de geldschuld geheel zal zijn voldaan. De kosten van die inspanning moeten natuurlijk wel in verhouding staan tot de geldschuld zelf. Gelet op het vorenvermelde, wordt bij de oplegging van een bestuursrechtelijke geldschuld de navolgende doelmatigheidsoverweging gemaakt. Hierbij worden 2 gradaties -gerelateerd aan de hoogte van de vordering- gehanteerd t.w.: tot€ 113,- (bedrag genoemd in de "Regeling terugvordering geringe bedragen" (Circulaire 'Kruimelbedragen' van 11 december 1997, Stcrt 1997 nr.250, bij periodieke Wwb wordt netto vorderingsbedrag bedoeld -zie beleidsregel 7), wordt geen enkele actie ondernomen, als alleen het gegeven vastleggen in het dossier;
van € 113,- tot € 150,- (bij periodieke Wwb wordt netto vorderingsbedrag bedoeld -zie beleidsregel 7)), wordt de geldschuld opgelegd, maar afgezien van invordering indien er ten tijde van het primaire (terugvordering)besluit geen mogelijkheid is om deze met de WWB-loaw-loaz-uitkering van de gemeente te verrekenen of via eenvoudig derdenbeslag op een andersoortig inkomen te innen. Beleidsregel 4 - afzien van oplegging geldschuld o.g.v. doelmatigheidsoverweging: Van oplegging van een bestuursrechtelijke geldschuld wegens doelmatigheidsredenen wordt, afgezien als de geldschuld: 1. lager is dan € 113,- (bij periodieke Wwb wordt netto vorderingsbedrag bedoeld): in dit geval wordt geen enkele actie ondernomen; 2. (per vordering) hoger is dan € 113,- maar lager dan € 150,- (bij periodieke Wwb wordt netto vorderingsbedrag bedoeld) en er ten tijde van het primaire besluit geen mogelijkheid is om deze te innen via verrekening met Wwb-loaw-loaz-uitkering van de gemeente of via derdenbeslag als bedoeld in art 60 Wwb en art. 20f loaw-loaz; Legt de gemeente bij huwelijk of samenwoning de bestuursrechtelijke geldschuld op aan beide partners (=hoofdelijke aansprakelijkheid)? In een aantal wetten t.w.: de Wwb (art. 59), loaw - loaz (art. 26) en de Wko (art. 1.38), is de bevoegdheid neergelegd om bij terugvordering van teveel ontvangen gelden ook de gezinsleden 'aan te spreken'. Voorts is op gemeentelijke niveau in de Verordening leerlingenvervoer (art. 6) bepaalt dat terugvordering kan plaatsvinden op de ouders. Enerzijds kan dat gelden indien de teveel verstrekte gelden in ieder geval aan het gezin zijn verstrekt. Anderzijds is in de Wwb, loaw - loaz en Wko bepaald dat indien de gelden die als gezinsbijstand hadden moeten worden verstrekt maar wat achterwege is gebleven omdat de inlichtingenplicht niet of niet behoorlijk is nagekomen, ook kan worden teruggevorderd van degene met wiens middelen als gevolg van de schending van inlichtingenplicht geen rekening is gehouden. Noot ten aanzien van oplegging bestuurlijke boete: De bestuudijke boete als bedoeld in art. 18a Wwb of art. 20a loaw-loaz wordt opgelegd aan de belanghebbende. In de die wetten is bepaald wie de belanghebbende is. Beleidsregel 5 - hoofdelijke aansprakelijkheid: 1.
Als het een bestuursrechtelijke geldschuld betreft waarop de artikelen: 59 Wwb, 26 loaw loaz, 1.38 Wko van toepassing is, of een verstrekking betreft o.g.v. de Verordening leerlingenvervoer, wordt deze: a. onverminderd het bepaalde onder beleidsregel nummer 1, aan alle gezinsleden opgelegd; b. mede teruggevorderd van de gezinsleden met wiens middelen bij de financiële verstrekking rekening had moeten worden gehouden als de financiële verstrekking aan de gehuwden/leefeenheid had moeten worden verleend, maar zulks achterwege is gebleven omdat belanghebbende de inlichtingenverplichting, niet of niet behoorlijk is nagekomen. 2. De onder a. en b. genoemde personen zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de terugbetaling van de opgelegde bestuursrechtelijke geldschuld. 6. Houdt de gemeente ten tijde van de oplegging van een bestuursrechtelijke geldschuld rekening met een aangevraagde of lopende schuldregeling (hetzij minnelijk traject offermeel traject op grond van de Wet schuldsanering natuurlijke personen (Wsnp).
In de praktijk kan het voorkomen dat de betrokken burger op het moment waarop de gemeente overweegt om een bestuursrechtelijke geldschuld op te leggen, kenbaar maakt dat deze bij Traverse of de Kredietbank Breda een verzoek heeft ingediend om voor een schuldregeling in aanmerking te kunnen komen. Dit verzoek kan zowel een minnelijke schuldregeling betreffen als een formeel Wsnp-traject. In zo'n situatie dient met de aanvraag voor een schuldregeling nog geen rekening te worden gehouden en moet het normale besluitvormingstraject om de bestuursrechtelijke geldschuld op te leggen worden gevolgd. Pas als er op een later tijdstip een concreet voorstel komt van de instelling voor schuldhulpverlening zal dat t.z.t. worden beoordeeld.
Beleidsregel 6 - opschorting besluitvorming oplegging geldschuld bij aanvraag schuldregeling: Een ingediende aanvraag om voor een schuldregeling in aanmerking te komen, vormt voor de gemeente (nog) geen reden om de beslissing tot oplegging van een bestuurlijke geldschuld op te schorten of uitstel van terugbetaling van de opgelegde geldschuld te verlenen. 7. Stelt de gemeente, als een bestuursrechtelijke geldschuld wordt opgelegd o.g.v. de Wwb de hoogte van de bestuursrechtelijke geldschuld vast op het netto of het bruto verstrekte bedrag? Bij ten onrechte of teveel verstrekte periodieke bijstand o.g.v. de Wwb,dient te gemeente te bepalen of die verstrekking die in aanvang netto aan de burger is uitbetaald , vervolgens netto of bruto moet worden teruggevorderd. De gemeente heeft namelijk naast de netto uitbetaling aan de klant ook de daarover verschuldigde loonbelasting, premies volksverzekeringen afgedragen aan de Belastingdienst. Bij loaw en loaz dient uitgegaan te worden van de verstrekte bruto uitkering (zie art. 31 loawloaz). Als volledige terugbetaling niet in hetzelfde kalenderjaar plaatsvindt, kan de gemeente de teveel afgedragen lasten niet meer direct verrekenen met de Belastingdienst. In die gevallen is het reëel dat de burger de (resterende) geldschuld bruto terug betaalt. Blijkens bijstandsjurisprudentie kan ook worden afgezien van brutering en worden volstaan met een netto terugvordering indien er sprake is van een "onverschuldigde betaling anderszins" en betrokkene geen venwijt gemaakt kan worden dat het kalenderjaar waarop de vordering betrekking heeft, reeds verstreken is. In het verlengde van deze jurisprudentie vindt de gemeente ook dat brutering van de geldschuld achterwege kan blijven als bij een "onverschuldigde betaling anderszins" de schuldenaar niet kan worden verweten de geldschuld niet in hetzelfde jaar van oplegging te hebben terugbetaald. Dit doet zich voor als tussen het tijdstip van oplegging van de geldschuld en het einde van het lopende kalenderjaar een te korte tijdspanne zit zodat de schuldenaar gelet op de beschikbare aflossingscapaciteit de vordering in dat tijdvak in redelijkheid niet kan terugbetalen. Opgemerkt wordt dat: wanneer bij het primaire besluit tot oplegging van een bestuursrechtelijke geldschuld de vordering niet direct bruto wordt vastgesteld maar netto, uitgaande van de veronderstelling dat er lopende het kalenderjaar nog aflossingen zullen volgen, na afloop van dat kalenderjaar de geldschuld alsnog formeel bruto moet worden vastgesteld. Tegen dat (brutering)besluit staat bezwaar en beroep open (of betwisting). In het primaire besluit tot oplegging van een bestuursrechtelijke geldschuld dient dan wel een clausule te worden opgenomen met vermelding van de netto geldschuld en een voorlopige bruto geldschuld die na afloop kalenderjaar definitief wordt vastgesteld aan de hand van het dan resterende netto vorderingsbedrag. Noot: 1. als de gemeente vanwege stagnerende incasso (tussentijds) besluit tot toepassing van executoriaal beslag d.m.v. een dwangbevel, dient in dat dwangbevel wel de bruto
geldschuld te worden vermeld. Kortom dan dient tussentijds nog wel een "bruteringsbesluit" te worden genomen. 2. Let op het overgangsrecht Awb (zie pag. 17) waarin is bepaald dat op bruteringsbesluiten genomen na de datum van inwerkingtreding van titel 4.4 Awb, het nieuwe recht van toepassing is. Het hiervoor beschreven "bruteringprobleem" niet aan de orde is bij: als lening verstrekte bijstand o.g.v. de Wwb; bijzondere bijstand o.g.v. de Wwb, tenzij deze bedoeld is als aanvulling van het algemene periodieke inkomen; financiële verstrekkingen/betalingen o.g.v. de Wko, Wmo, leerlingenvervoer en de Wet op de lijkbezorging, invordering van de eigen bijdrage en bestuursrechtelijke boete o.g.v. de Wi Beleidsregel 7 - brutering van de geldschuld o.g.v. de Wwb: 1.
Indien de bestuursrechtelijke geldschuld betrekking heeft op ten onrechte of teveel verstrekte periodieke bijstand o.g.v. de Wwb die binnen het relevante fiscale jaar niet of niet geheel is/wordt afgelost, wordt deze of het restant daarvan vastgesteld op het aan de klant uitgekeerde bedrag verhoogd met de daarover afgedragen loonbelasting en premies volksverzekeringen, voor zover die loonbelasting en premies niet verrekend zijn of konden worden met de Belastingdienst 2. toepassing van het 1® lid blijft achterwege indien de geldschuld zijn oorsprong vindt in "onverschuldigde betaling anderszins" en de schuldenaar niet kan worden verweten dat hij de geldschuld niet al heeft voldaan: - in het kalenderjaar waarop deze betrekking heeft of; - in het jaar van oplegging.
8. Binnen welke termijn moet betaling plaatsvinden van de opgelegde geldschuld? In art. 4:87 Awb is wettelijk vastgelegd dat de betaling moet geschieden binnen zes weken na bekendmaking van de beschikking, tenzij de beschikking een later tijdstip vermeldt. Deze termijnstelling is van groot belang omdat aan termijnoverschrijding Quridische) consequenties verbonden zijn. De schuldenaar is namelijk in verzuim als hij niet binnen de voorgeschreven termijn heeft betaald (art. 4:97 Awb). Gevolg van dit verzuim is dat: - wettelijke rente verschuldigd is (art. 4:98 Awb); Noot: voor beleid betreffende het in rekening brengen van wettelijke rente: zie beleidsregel 13. de schuldenaar gemaand moet worden om alsnog te betalen binnen 2 weken te rekenen vanaf - de dag na die waarop de aanmaning is toegezonden (art. 4:112 Awb); Noot: voor de toezending van de aanmaning kunnen kosten in rekening worden gebracht Verwezen wordt naar beleidsregel 13. - de gemeente kan overgaan tot dwangincasso (=executoir beslag) als verzuimd wordt volledig te voldoen aan de betalingsverplichting zoals vermeld in de aanmaning. In algemene zin dient van bovenstaande Awb-termijn te worden uitgegaan. Uitzondering: als in de bijzonder wet (bijv. Wwb - loaw - loaz) de mogelijkheid van verrekening van een bestuurlijke geldschuld/bestuurlijke boete met een vordering van de burger is opgenomen, gaat verrekening o.g.v. de bijzondere wet voor op de algemene bepaling van art. 4:87 Awb. Beleidsregel 8 - betalingstermijn Uitgangspunt voor de betalingstermijn is de termijnstelling zoals genoemd in art. 4:87 Awb (= binnen 6 weken na datum beschil
bijzondere wet de mogelijkheid van (directe) verrekening biedt, of de individuele omstandigheden van de schuldenaar nopen tot afwijking. 9. Dient de invordering van de geldschuld te geschieden via een minnelijke regeling of d.m.v. dwangincasso? Sinds de inwerkingtreding van de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZWwetgeving) op 01 jan 2013 is in de diverse sociale zekerheidswetten, waaronder de Wwb, loaw en loaz wettelijk geregeld dat een opgelegde bestuurlijke boete gedurende een in de wet vastgelegde periode direct verrekent dient te worden met de door de schuldenaar ontvangen uitkering zonder toepassing van de beslagvrij voet. Zie ook beleidsregel 11. Wanneer de schuldenaar een inkomen uit arbeid geniet dan dient invordering te geschieden met toepassing van loonbeslag en met in achtneming van de beslagvrije voet. Het gaan of blijven werken blijft zo lonend, omdat dan de reguliere beslagvrije voet van toepassing is. Ook de wegens schending van de inlichtingenplicht ten onrechte of teveel verstrekt uitkering dient altijd conform de regels van het beslagrecht te worden ingevorderd. Voor overige bestuursrechtelijke geldschulden geldt het uitgangspunt dat eerst getracht wordt via een minnelijke regeling terugbetaling van de geldschuld te bewerkstelligen. Indien het niet lukt om met de schuldenaar een minnelijke terugbetalingsregeling te treffen, wordt mits de gemeente beschikt over een executoriale titel tot beslag, het middel dwangincasso toegepast. Daarbij dient wel het bepaalde in beleidsregel 1 onderdeel 3 in acht te worden genomen. Beleidsregel 9 - invordering via minnelijk traject of dwangincasso: Onverminderd het bepaalde in beleidsregel 11 over directe verrekening, geschiedt de invordering van een bestuursrechtelijke geldschuld gebaseerd op art. 58 lid 1 Wwb en art. 25 lid 1 loaw-loaz met toepassing van de regels voor beslag op lonen en uitkeringen. Voor de overige bestuursrechtelijke geldschulden geschiedt de invordering door middel van een minnelijke regeling tenzij daarover geen overeenstemming kan worden bereikt met de schuldenaar. Indien geen overeenstemming bereikt kan worden, zal getracht worden de geldschuld, incl. alle bijkomende kosten en wettelijke rente, te incasseren via een dwangincasso tenzij o.g.v. het bepaalde in beleidsregel 1 onderdeel 3 wordt besloten daarvan af te zien. 10. Hoe berekent de gemeente de hoogte van de verschuldigde aflossing? Uitgangspunt is dat de bestuurlijke boete en/of bestuursrechtelijke geldschuld zo spoedig mogelijk volledig wordt/worden (terug)betaald door de schuldenaar. Als de schuldenaar deze(n) direct en volledig kan voldoen, bijvoorbeeld vanwege het bezit van liquide middelen, heeft dat de voorkeur. De gemeente houdt hierbij géén rekening met een vermogensvrijlating zoals bijvoorbeeld de Wwb die kent. Als blijkt dat de schuldenaar beschikt over liquide middelen die een bedrag van €.2500,- te boven gaan, zoals spaargeld of andere vermogensbestanddelen die betrekkelijk eenvoudig te gelde gemaakt kunnen worden, zal de gemeente trachten beslag op deze middelen te leggen als de schuldenaar die middelen niet vrijwillig wenst te gebruiken voor terugbetaling van de geldschuld. Pas als directe betaling ineens niet realiseerbaar is, zal aflossing en invordering moeten geschieden d.m.v. gespreide betaling. Met uitzondering van de voldoening van een bestuurlijke boete bij recidive (zie bijzondere bepalingen in de diverse sociale zekerheidswetten), is de gemeente v.w.b. hoogte daarvan in elk geval gebonden aan de grenzen van de beslagwetgeving (=Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, art. 475c t/m 475e). De schuldenaar moet o.g.v. die wet altijd de beschikking blijven houden over een inkomen ter hoogte van de zogenaamde beslagvrije voet. Kort gezegd komt het er op neer dat de gemeente de bevoegdheid heeft om bij een inkomen op het niveau van het sociaal minimum 10% van de toepasselijke bijstandsnorm als aflossing te hanteren. In het tot op heden gevoerde invorderingsbeleid gaat de gemeente bij een minnelijke terugbetalingsregeling uit van een afiossingscapaciteit van 5% van de toepasselijke
10
bijstandsnorm. Achterliggende gedachte hierbij is dat de schuldenaar ook in beperkte mate de mogelijkheid moet blijven behouden om voor noodzakelijke kosten te kunnen reserveren. Er is geen reden om dit standpunt los te laten, behoudens in die gevallen dat sprake is van een geldschuld wegens schending van de inlichtingenplicht, ofwel de zogenaamde fraudevordering. In die gevallen wordt de hoogte van de aflossing vastgesteld op 10% van de toepasselijke bijstandsnorm vanwege het verwijtbare karakter van de vordering en de gemeente de geldschuld daardoor zo spoedig mogelijk geïncasseerd wil hebben. Als de schuldenaar een andersoortig inkomen heeft dan een bijstandsuitkering of een inkomensvoorziening o.g.v. de loaw,of loaz en de schuldenaar de geldschuld niet ineens kan terugbetalen, gaat de gemeente bij een minnelijke terugbetalingsregeling uit van een aflossingscapaciteit van 10% van de toepasselijke bijstandsnorm. Als de geldschuld zijn oorsprong vindt in schending van de inlichtingenplicht en de gemeente over informatie beschikt dat de schuldenaar een hoger bedrag zou kunnen terugbetalen (bijv. via SUWI-net), kan op basis van een individuele aflossingsberekening besloten worden de hoogte van de aflossing op een hoger bedrag vast te stellen. Van het hiervoor vermelde kan nog worden afgeweken in de situatie dat de schuldenaar recht heeft op een nabetaling van periodieke uitkering/inkomensvoorziening die betrekking heeft over een periode gelegen vóór het tijdstip van verrekening. Te denken valt bijvoorbeeld aan een eerder opgelegde maatregel die later in bezwaar/beroep wordt herzien. Met verwijzing naar onderstaande jurisprudentie is de gemeente in zo'n situatie zelfs niet gebonden aan de beslagvrije voet als bedoeld in de artikelen 475c en 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De gemeente kan in een dergelijke situatie besluiten om het bedrag van de nabetaling volledig te verrekenen. Schuldenaar verblijft in een inrichting en inkomen bestaat uit z.g. zak -en kleedgeldnorm Bij verblijf in een inrichting gelden o.g.v. de beslagwetgeving afwijkende bedragen. Deze zijn vastgesteld op een zesde deel van de z.g. zak -en kleedgeldnorm. Indien de schuldenaar in een inrichting verblijft en niet in staat is om de geldschuld ineens te voldoen, wordt de (gespreide) aflossingsverplichting bepaalt op een zesde deel van de z.g. zak -en kleedgeldnorm. Terugbetaling bij pandrecht of krediethvpotheek Indien voor de terugbetaling van de geldschuld een zekerheid is gesteld in de vorm van pandrecht of krediethypotheek geldt een afwijkende regeling. Door het vestigen van een pand -of hypotheekrecht wordt zekerheid verkregen voor terugbetaling van de (veelal) in de vorm van een lening verstrekte bijstand. Bij vestiging van een hypotheekrecht kan de eigenaar (=schuldenaar) op dat moment de onroerende zaak niet meer vervreemden zonder dat de gemeente daar kennis van heeft. Daarnaast zijn rechten van pand en hypotheek zogenaamde voorrangsrechten. Als gevolg hiervan heeft de schuldeiser (=gemeente) voorrang op eventuele andere schuldeisers (inclusief de preferente schuldeisers). Een verpanding van bepaalde goederen is een snelle en goedkope oplossing om zekerheden te stellen. Het pandrecht is een zakelijk recht, dat wil zeggen dat het recht in beginsel tegenover een ieder geldend kan worden gemaakt. Eventuele andere schuldeisers moeten het pandrecht respecteren. Het gebruik maken van deze bevoegdheid levert minder financiële risico's op. Bij verkoop of vererving wordt de geldlening in één keer afgelost. Bij beëindiging van de periodieke bijstandsverlening o.g.v. de Wwb en toepassing van het krediethypotheek, wordt de geldlening in termijnen afgelost, met een minimum van 10% per jaar van het oorspronkelijke vorderingsbedrag. Met verwijzing naar beleidsregel 13 wordt dan pas na verloop van 10 jaar rente in rekening gebracht. Tevens wordt gewezen op beleidsregel 14 waar is bepaald dat bij een zekerheidsstelling o.g.v. pandrecht of krediethypotheek niet wordt meegewerkt aan schuldsanering.
11
Beleidsregel 10 - vaststelling hoogte van de aflossing: 1. De schuldenaar dient de bestuurlijke boete en/of bestuursrechtelijke geldschuld direct en volledig te voldoen binnen de gestelde betalingstermijn tenzij dat gelet op diens financiële situatie onmogelijk is. Onverminderd het bepaalde in beleidsregel 9 en het bepaalde in lid 1, wordt indien het de schuldenaar wordt toegestaan om in het kader van een minnelijke terugbetalingsregeling de geldschuld in termijnen terug te betalen, de hoogte van de verschuldigde aflossing bepaald op: - 5% van de bijstandsnorm die op de schuldenaar van toepassing is als de geldschuld niet te wijten is aan schending van de inlichtingenplicht en de schuldenaar een periodieke uitkering of inkomensvoorziening van de gemeente ontvangt o.g.v. de Wwb, loaw, loaz. De verschuldigde aflossing wordt met toepassing van artikel 6:127 van het Burgerlijk Wetboek direct verrekend met de maandelijks uitkering of inkomensvoorziening; - als de schuldenaar een andersoortig inkomen heeft 10% van de bijstandsnorm die op de schuldenaar van toepassing is, vermeerdert met 50% van het meerinkomen, met een maximale begrenzing tot de beslagvrije voet; - een zesde deel van de toepasselijke norm verblijf in een inrichting als de schuldenaar in een inrichting verblijft en dientengevolge een inkomen heeft ter hoogte van de z.g. zak -en kleedgeldnorm; - minimaal 10% per jaar van het oorspronkelijke vorderingsbedrag als de geldschuld een lening betreft met zekerheidsstelling in de vorm van pandrecht of krediethypotheek zodra de periodieke bijstandsverlening o.g.v. de Wwb is beëindigd. Aandachtspunt: ingeval van verkoop of vererving van de (on)roerend zaak waarop een pand - of hypotheekrecht is gevestigd, is het bepaalde onder lid 1 van toepassing en dient de opbrengst aangewend te worden ter aflossing van de geldschuld. 2. Indien de gemeente overgaat tot invordering van een bestuurlijke boete en/of bestuursrechtelijke geldschuld via executoriaal beslag op inkomen, wordt de hoogte van het periodiek verschuldigde terugbetalingsbedrag vastgesteld op het meerdere boven de beslagvrije voet bedoeld in de artikelen 475c t/m 475 e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. 11. Maakt de gemeente bij de invordering van een bestuudijke boete en/of bestuursrechtelijke geldschuld gebruik van de mogelijkheid tot verrekening en preferentie? Alvorens deze vraag te beantwoorden, dienen eerst de begrippen: verrekening en preferentie (=rangorde van schulden) te worden verduidelijkt. Ingevolge art. 127, 2e lid boek 6 van het Burgedijk Wetboek (BW) heeft een schuldenaar altijd de bevoegdheid tot verrekening, wanneer hij een prestatie te vorderen heeft die beantwoordt aan zijn schuld jegens dezelfde wederpartij en hij bevoegd is zowel tot betaling van de schuld als tot het afdwingen van de betaling van de vordering. Daarnaast kennen ook een aantal bijzondere wetten bepalingen over het recht op directe verrekening van een bestuurlijke boete en/of bestuursrechtelijke geldschuld met een (nog) te verstrekken publiekrechtelijke uitkering of inkomensvoorziening. Genoemd kunnen worden: - artikel 58 Wwb: ontvangen middelen over voorafgaande 3 maanden en art. 60 (=verrekeningsbevoegdheid met loaw - loaz, Bbz-uitkering) - artikel 60b Wwb en 29 loaw-loaz verrekening bestuurlijke boete - Bbz: maakt deel uit v/d Wwb); - uitkering o.g.v. artikel 25 loaw (=ontvangen middelen over voorafgaande 3 maanden) en art. 20f (=verrekeningsbevoegdheid met loaw - loaz, of Wwb-uitkering); - uitkering o.g.v. artikel 25 loaz (=ontvangen middelen over voorafgaande 3 maanden) en art. 20f (=verrekeningsbevoegdheid met loaw - loaz, of Wwb-uitkering); - uitkering o.g.v art. 56 (=verrekeningsbevoegdheid met Wwb, loaw - loaz of Bbzuitkering) - o.g.v. artikel 1.38 Wko zijn o.a. art. 58 en 60 Wwb van toepassing.
12
Preferentie gaat spelen als de schuldenaar meerdere schulden heeft en diens inkomen en/of vermogen is ontoereikend om deze allemaal tegelijkertijd terug te betalen. In dat geval zal een rangorde moeten worden bepaald welke schuldeiser het eerste recht van terugbetaling (=preferentie) heeft. Van de bijzondere wetten die de gemeente in het sociaal domein uitvoert zijn er een aantal die op het onderdeel bestuursrechtelijke geldschuld een bepaling kennen waardoor zij wettelijk bevoorrecht zijn t.o.v. van andere geldschulden en volgen onmiddellijk na de vorderingen genoemd in art. 3:288 van het Burgedijk Wetboek. Zo'n preferentiebepaling is opgenomen in resp.: - artikel 60 Wwb (=terugvordering) en art. 62i (=verhaal); - Bbz: maakt deel uit van de Wwb; - artikel 30 loaw; - artikel 30 loaz; - o.g.v. artikel 1.38 Wko is o.a. art. 60 Wwb van toepassing; - Wet op de lijkbezorging - ingevolge art. 22 is § 6.5 van de Wwb van toepassing. Opgemerkt wordt dat een verrekeningsrecht boven preferentie gaat. Met verwijzing naar het vermelde onder beleidskeuze 1 (=motivering om gebruik te maken van de gegeven bevoegdheid tot terugvordering en verhaal), is het logisch dat de gemeente alle middelen benut die haar ter beschikking staan om tot invordering van de opgelegde geldschuld te komen. In het vedengde hiervan dient de gemeente dan ook het recht van verrekening toe te passen of zich te beroepen op preferentie, waar dat mogelijk en toepasbaar is. Dit geldt ook voor als lening verstrekte (bijzondere) bijstand of Bbz-verstrekking. Gelet op het gemeentelijke armoede -en schuldhulpverleningsbeleid dient bij de invordering van een gemeentelijke geldschuld mits die niet het gevolg is van schending van de informatieplicht de schuldenaar echter niet tot op het bot uitgekleed te worden en dient bij een dergelijk verzoek een individuele afweging te worden gemaakt. Beleidsregel 11 - gebruik maken van verrekening en preferentie: 1. Daar waar de gemeente bij de invordering van een bestuurlijke boete en/of bestuursrechtelijke geldschuld de bevoegdheid heeft om gebruik te maken van het recht tot verrekening of zich bij de invordering kan beroepen op preferentie, zal van dat recht gebruik gemaakt worden om de gehele geldschuld, inclusief eventuele wettelijke rente en invorderingskosten, zo spoedig mogelijk ingevorderd te krijgen. 2. Het onder 1 vermelde, laat onvedet dat de gemeente kan besluiten om medewerking te vedenen aan schuldhulpvedening zoals vastgelegd in beleidsregel 14, tenzij de geldschuld het gevolg is van schending van de informatieplicht. 12. Keuze om wel/geen toepassing te geven aan conservatoir -en executoriaal beslag; In het verlengde van beleidsregel 11 om bij de invordering van een bestuurlijke boete en/of bestuursrechtelijke geldschuld gebruik te maken van de mogelijkheden van verrekening en preferentie, dient bij een (dreigende) stagnerende invordering daar waar dat wettelijk mogelijk is ook gebruik te worden gemaakt van de mogelijkheid tot beslag. Bij een aantal wetten/regelingen beschikt de gemeente over het recht om zonder tussenkomst van een gerechtsdeurwaarder het benodigde dwangbevel bekend te maken door toezending per post i.p.v. betekening van een exploot. Hierdoor is de te volgen procedure om executoriaal beslag op inkomen te leggen veel eenvoudiger en veel minder kostbaar. Voorwaarde is wel dat uit onderzoek er een adres en een inkomen van de schuldenaar bekend is. Als die gegevens op dat moment (nog) niet bekend zijn, is het beter om enige tijd geen invorderingsactiviteiten te ondernemen en op een later tijdstip het onderzoek nog eens te doen. Ook kan er voor gekozen worden om de invordering dan uit te besteden aan een incassobureau/ deurwaarderskantoor.
13
Verwezen wordt in dit verband ook naar het bepaalde bij beleidsregel 1 lid 3, over de te maken kosten-batenafweging als het een geldschuld betreft waarbij de gemeente niet beschikt over een bij wet toegekende bevoegdheid tot uitvaardiging van een dwangbevel. Om dezelfde reden dient bij de invordering van een geldschuld waar de gemeente wel over de bevoegdheid tot uitvaardiging van een dwangbevel beschikt van beslag op vermogen te worden afgezien als de belanghebbende beschikt over een vermogen wat een bedrag van € 2500,- niet te boven gaat. Europese Executoriale Titel (EET) en Awb: Met verwijzing naar de Memorie van Toelichting op de 4^ tranche Awb (=pag. 17-18), "laat het gemeenschapsrecht ruimte voor toepassing van de Awb voor zover het zelf niet in een regeling voorziet en geen afbreuk wordt gedaan aan rechten die burgers aan het gemeenschapsrecht ontlenen. De in titel 4.4 Awb gegeven bepalingen kunnen derhalve mede strekken tot uitvoering van het gemeenschapsrecht zolang en voor zover het gemeenschapsrecht terzake geen eigen voorzieningen kent. Zodra en voor zover het gemeenschapsrecht zelf in een regeling voorziet, wijkt het nationale recht op grond van het beginsel van de voorrang van het gemeenschapsrecht". In EU-verband zijn in 2005 afspraken gemaakt over de invordering van geldschulden in andere EU-landen. Verwezen wordt naar de op 21 oktober 2005 van kracht geworden: "Verordening tot invoering van een Europese executoriale titel voor niet-betwiste schuldvorderingen", kortweg "EET-verordening" genoemd. Deze verordening beoogt de ten uitvoerlegging van rechtedijke beslissingen binnen de Europese Unie te vereenvoudigen door onder voorwaarden de mogelijkheid te bieden rechtedijke beslissingen (bijvoorbeeld tot betaling van een geldsom) te waarmerken ais "Europese Executoriale Titel", kortweg "EET". Het verzoek om de rechtedijke beslissing te zijner tijd te waarmerken als EET kan tijdens de procedure worden gedaan. Echter ook bij een al gewezen vonnis waarbij een niet-betwiste vordering is toegewezen, kan op een later tijdstip alsnog worden verzocht deze te voorzien van een EET. De rechtbank aan welke wordt verzocht een beslissing te waarmerken als EET, zal wel moeten nagaan of de procedure wordt gevoerd met inachtneming van een aantal in de EETverordening opgenomen minimumnormen. Die minimumnormen hebben vooral betrekking op de "betekening" (=bezorging) van de dagvaarding door de deurwaarder. Waarmerking van een verstekvonnis als EET kan alleen plaatsvinden, als de dagvaarding "in persoon" aan de schuldenaar is overhandigd, of indien betekening op een andere manier heeft plaatsgevonden (bijvoorbeeld door bezorging in de brievenbus, wat in Nederland zeer gebruikelijk is). Voorwaarde is wel dat adres of de woonplaats van de schuldenaar met zekerheid bekend moet zijn. Een als EET gewaarmerkte beslissing kan dan binnen de gehele EU ten uitvoer worden gelegd door een gerechtsdeurwaarder uit dat betreffende EU-land waar beslag wordt gelegd zonder dat er extra civiele procedures nodig zijn. Omdat ook de gemeente incidenteel geconfronteerd wordt met de invordering van grote geldschulden waarbij bekend is dat de schuldenaar inkomen en/of vermogen in een ander EU-land heeft, kan het in die gevallen zinvol zijn om de rechtbank te verzoeken om de verplichting tot betaling van de geldschuld bij vonnis toe te wijzen en die beslissing te waarmerken als EET. Gewezen wordt in dit verband nog het bepaalde in art. 4:124 Awb waar is bepaald dat het bestuursorgaan t.a.v. de invordering van een bestuursrechtelijke geldschuld ook over de bevoegdheden beschikt die een schuldeiser o.g.v. het privaatrecht heeft. Hiermee wordt tot uitdrukking gebracht dat de wetgever bewust heeft gekozen voor een open systeem van bevoegdheden tot invordering van bestuursrechtelijke geldschulden. Een bestuursorgaan heeft dus enerzijds de bevoegdheden die een schuldeiser ingevolge het privaatrecht toekomen en anderzijds beschikt het bovendien over de bevoegdheden die hem op grond van enig bestuursrechtelijk wettelijk voorschrift zijn toegekend.
Beleidsregel 12 - gebruik maken van mogelijkheid tot conservatoir en executoriaal beslag:
14
1. Onverminderd het bepaald in beleidsregel 1 lid 3, maakt de gemeente gebruik van het middel van conservatoir -en executoriaal beslag daar waar dat bijdraagt aan de (snelle) invordering van een bestuudijke boete en/of bestuursrechtelijke geldschuld. Daarbij kan in individuele situaties ook de rechtbank worden verzocht om de verplichting tot betaling van de geldschuld bij vonnis toe te wijzen en die beslissing te waarmerken als Europese Executoriale Titel (EET). 2. Bij de keuze om het instrument: beslag toe te passen wordt wel een kostenbatenafweging gemaakt. 3. Ingeval van een voornemen om beslag te leggen op vermogensbestanddelen van de schuldenaar moet aannemelijk zijn dat het voor beslag vatbare deel hoger is dan € 2500.-. 13. Brengt de gemeente invorderingskosten (=kosten aanmaning + proceskosten + deurwaarder) en wettelijke rente in rekening? Voor de inwerkingtreding van titel 4.4 Awb was in de Wwb (art. 58 lid 4 Wwb) de bevoegdheid opgenomen om de vordering te verhogen met de wettelijke rente en de op de terugvordering betrekking hebbende kosten. Voor een vordering o.g.v. de Wko gold o.g.v. het bepaalde in art. 1.38 Wko hetzelfde regime. In de Awb zijn sinds de inwerkingtreding van titel 4.4 bepalingen opgenomen over wettelijke rente en invorderingskosten. Wettelijke rente: De Awb bepaalt in art. 4:98 dat wanneer de schuldenaar niet binnen de voorgeschreven termijn heeft betaald er wettelijke rente verschuldigd is, tenzij het bedrag van de wettelijke rente lager uitvalt dan het in de wet bepaalde minimum bedrag. De gemeente moet het bedrag van de wettelijke rente bij beschikking vaststellen. De gemeente is niet verplicht om wettelijke rente in rekening te brengen. Zij is wel verplicht om wettelijke rente te vergoeden (zie beleidsregel 17). Beleid tot inwerkingtreding van titel 4.4. Awb was om alleen rente in rekening te brengen als de invordering van de bestuursrechtelijke geldschuld uit handen wordt gegeven aan een deurwaarder of incassobureau. Dit beleid wordt met de inwerkingtreding van titel 4.4 Awb voortgezet. Opgemerkt wordt dat v.w.b. de vedening van bijstand onder verband van krediethypotheek het Besluit Krediethypotheek geldt waarbij er afwijkende regels gelden. Indien bij verkoop of vererving van het onroerend goed de vordering ineens wordt afgelost, wordt geen rente in rekening gebracht. Indien de periodieke bijstandsuitkenng wordt beëindigd, wordt na 10 jaar wettelijke rente doorberekend, om op die wijze de belanghebbende te stimuleren de vordering binnen die 10 jaar te voldoen, ook al betekent dat (uit vrije wil) een hogere aflossing dan de eerdere gestelde minimale 10% per jaar over de totale vordering. Invorderingskosten: Het bestuursorgaan heeft o.g.v. art. 4:113 Awb de bevoegdheid om voor een aanmaning kosten in rekening te brengen. De hoogte van die kosten is wettelijk vastgelegd in forfaitaire bedragen. Indien wegens het uitblijven van betaling er een dwangbevel moet worden uitgevaardigd, komen de daarmee gemoeid zijnde kosten van betekening en tenuitvoedegging (=gerechtelijke -en buitengerechtelijke kosten) o.g.v. art. 4:120 Awb voor rekening van de schuldenaar. De hoogte van de gerechtelijke kosten moet worden berekend met toepassing van het Besluit tarieven ambtshandelingen gerechtsdeurwaarders. De buitengerechtelijke kosten dienen te worden vastgesteld aan de hand van een op dit artikel van de Awb gebaseerde algemene maatregel van bestuur. Gelet op het vorenvermelde is het in rekening brengen van: de wettelijke rente; en de kosten verbonden aan het uitvaardigen van een dwangbevel, verplicht voorgeschreven in de Awb. Alleen het in rekening brengen van aanmaningskosten is een bevoegdheid. Vanwege de administratieve belasting voor de gemeente wordt van deze bevoegdheid alleen gebruik
15
gemaakt als de invordering van de bestuursrechtelijke geldschuld uit handen wordt gegeven aan een deurwaarder of incassobureau. Gewezen wordt in deze nog op art. 4:92 Awb waarin een dwingende volgorde is bepaald waaraan betalingen van een schuldenaar moeten worden besteed t.w.: 1^: in mindenng op de (invorderings)kosten; 2^: in mindering op de verschenen rente; 3®: in mindering op de hoofdsom en lopende rente. Beleidsregel 13 - in rekening brengen van rente - en aanmaningskosten: 1. Van de bevoegdheid om aanmaningskosten (art. 4:113 Awb) en wettelijke rente (=art. 4:98 Awb) in rekening te brengen wordt gebruik gemaakt als de invordering van de bestuursrechtelijke geldschuld wordt uitbesteed aan derden (gerechtsdeurwaarder of incassobureau). 2. indien periodieke bijstand als lening is verstrekt onder verband van krediethypotheek, wordt te rekenen vanaf de beëindigingdatum van de periodieke bijstand gedurende 10 jaar geen rente berekend. Na afloop van die termijn wordt de wettelijke rente in rekening gebracht. 14. In welke gevallen werkt de gemeente mee aan een verzoek om buitengerechtelijke (=minnelijke) schuldregeling nadat een besluit tot oplegging van een bestuudijke boete en/of bestuursrechtelijke geldschuld is genomen? Sinds 01 jan 2013 (tijdstip inwerkingtreding Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving) is in de WWB (art. 60c) en loaw-loaz (art. 29-a) wettelijk vastgelegd dat de gemeente geen medewerking mag vedenen aan verzoeken om minnelijke schuldregeling als de gemeentelijke vordering betrekking heeft op een opgelegde bestuudijke boete en/of ten onrechte verstrekte uitkering wegens schending van de inlichtingenplicht. Aandachtspunten: - voor bestuursrechtelijke geldschulden die vastgesteld zijn voor 01 jan 2013 blijft het oude recht van toepassing; - bij de uitvoering van de WSNP (=Burgerlijk Wetboek) kan het voorkomen dat de rechter "fraudevorderingen" die ouder zijn dan 5 jaar toelaat. Sinds 01 jan 2013 is in de diverse sociale zekerheidswetten (=bijzondere wetgeving) vastgelegd dat bij geldschulden voortvloeiende uit schending inlichtingenplicht, de uitkeringsinstantie pas na 10 jaar de bevoegdheid krijgt om van verdere invordering af te zien. Omdat rangordelijk de bijzondere wetgeving (bijv. Wwb-loaw-loaz) boven algemene wetgeving (bijv. Burgerlijk Wetboek) gaat, is het van belang om personen/organisaties die schuldhulpvedening bieden, hierop te wijzen. Dat laat onverlet dat als een rechter onverhoopt formeel vonnis wijst wat op gespannen voet met de bijzondere wetgeving staat, de gemeente toch aan die uitspraak gebonden is. Voor gemeentelijke vorderingen anderszins kan het uit een oogpunt van schuldhulpvedening noodzakelijk zijn om na vaststelling van een bestuursrechtelijke geldschuld op een later tijdstip geheel of ten dele van invordering af te zien. Indien bij het vaststellen van de hoogte van betalingsplicht blijkt dat er gezien de problematische schuldsituatie van de schuldenaar feitelijk geen ruimte voor aflossing is, kan bij een eventuele schuldsanering ook de geldschuld van de gemeente ingebracht worden mits de vordering geen opgelegde bestuudijke boete en/of ten onrechte verstrekte uitkering wegens schending inlichtingenplicht betreft. Bij de individuele beoordeling van zo'n verzoek zal de gemeente ook letten op het feit dat bij bepaalde bestuursrechtelijke geldschulden de gemeente een preferentie positie inneemt t.o.v. andere schuldeisers. Ook kan de gemeente aan het vedenen van medewerking (aanvullende) voorwaarden verbinden (bijv. minimaal aflossingspercentage, feit dat alle preferentie
16
schuldeisers gelijkelijk worden behandeld en/of een hoger percentage krijgen dan niet preferentie schuldeisers). Beleidsregel 14 - standpunt m.b.t. verzoek om medewerking aan buitengerechtelijke (=minnelijke) schuldregeling: 1. Indien een schuldenaar in een problematische schuldsituatie verkeert en ter algehele oplossing daarvan een verzoek wordt ontvangen om medewerking te vedenen aan de algehele sanering daarvan wordt daaraan medewerking verleend als redelijkerwijs te voorzien is dat: a. de schuldenaar niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden, en b. een schuldregeling m.b.t. alle schulden zonder een zodanig besluit niet tot stand zal komen, en c. de geldschuld van de gemeente ten minste zal worden voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van de andere schuldeisers van gelijke rang / preferentie. 2. Aan het vedenen van medewerking kan de gemeente(aanvullende) voorwaarden verbinden. 3. In afwijking van het onder 1 bepaalde, wordt geen medewerking aan een verzoek om schuldregeling vedeend als: a. de gemeentelijke vordering een opgelegde bestuurlijke boete en/of ten onrechte verstrekte uitkering wegens schending inlichtingenplicht betreft; b. de (restant) geldschuld invorderbaar is op grond van een gevestigde zekerheidsstelling in de vorm van pand -of hypotheekrecht; c. de geldschuld leenbijstand betreft die wordt teruggevorderd vanwege tekortschietend besef van verantwoordelijkheid. In dat geval dient de geldschuld volledig te worden terugbetaald. 4. Het besluit om geheel of gedeeltelijk van invordering van een bestuursrechtelijke geldschuld af te zien a.g.v. het vedenen van medewerking aan een schuldsaneringverzoek treedt niet in werking dan nadat de schuldregeling daadwerkelijk tot stand is gekomen. 5. Het besluit om geheel of gedeeltelijk van invordering van een bestuursrechtelijke geldschuld af te zien a.g.v. het vedenen van medewerking aan een schuldsaneringverzoek wordt ingetrokken often nadele van de belanghebbende gewijzigd indien: a. niet binnen twaalf maanden nadat dat besluit is bekendgemaakt, een schuldregeling tot stand is gekomen; b. de schuldenaar zijn schuld aan de gemeente niet overeenkomstig de schuldregeling voldoet; of c. onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid. 15. Hoe gaat de gemeente om met dubieuze debiteuren? Er kunnen zich gedurende het invorderingstraject omstandigheden voordoen waardoor het niet meer lukt of niet langer wenselijk is om de opgelegde bestuudijke boete en/of bestuursrechtelijke geldschuld (incl. eventuele wettelijke rente en invorderingskosten), volledig geïncasseerd te krijgen. Te denken valt bijvoorbeeld aan de navolgende situaties: verblijfplaats debiteur is onbekend is, debiteur heeft geen aantoonbaar inkomen en/of vermogen, debiteur bevindt zich niet langer in Nededand; debiteur komt te ovedijden. In die gevallen dient een afweging te worden gemaakt of de gemeente de boete en/of geldschuld geheel of ten dele handhaaft en in de toekomst nog pogingen onderneemt om tot invordering te komen. Een ander aspect is dat de tot 2004 geldende Algemene bijstandswet (Abw) de mogelijkheid bood om van (verdere) terugvordering af te zien na een tijdvak van 3 of 5 jaar als aan
17
bepaalde voorwaarden was voldaan. Met de inwerkingtreding van de Wet werk en bijstand in 2004 is deze beleidslijn gecontinueerd. Het feit dat met de inwerkingtreding van titel 4.4 in de Awb bepalingen zijn opgenomen over bestuursrechtelijke geldschulden noopt niet tot wijziging van het voorheen gevoerde beleid vandaar dat die bepalingen ook in onderstaande beleidsregel zijn opgenomen. Beleidsregel 15 - afzien van verdere invordering vanwege doelmatigheidsoverwegingen: 1.
Uit doelmatigheidsoverwegingen kan de gemeente besluiten om van verdere invordering van een bestuudijke boete en/of bestuursrechtelijke geldschuld af te zien. Indien een schuldenaar meer dan één geldschuld aan de gemeente heeft, wordt dit per afzondedijke geldschuld beoordeeld.
2. Van de onder 1 genoemde bevoegdheid kan gebruik worden gemaakt als: A. de oorspronkelijke geldschuld geen bestuurlijke boete en/of bestuursrechtelijke geldschuld betreft tengevolge van schending van de inlichtingenplicht en het vorderingsbedrag ligt tussen de € 150,- tot € 500,- (bij periodieke Wwb wordt netto vorderingsbedrag bedoeld -zie beleidsregel 7)) en de gemeente er binnen 1 jaar na oplegging van de geldschuld niet in is geslaagd om die vordenng te verrekenen met de publiekrechtelijke uitkenng van de gemeente (Sociaal domein), ofte innen via eenvoudig derdenbeslag als bedoeld in art 60 Wwb en art. 20f loaw-loaz op andersoortige inkomsten. B I . de schuldenaar daar uitdrukkelijk om verzoekt en deze: gedurende vijfjaar volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan; gedurende vijf jaar niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode, vermeerderd met de op de invordering betrekking hebbende wettelijke rente en eventuele invorderingskosten, alsnog heeft betaald; gedurende vijf jaar geen betalingen heeft verricht en niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten; of een bedrag, overeenkomend met ten minste 50% van de restsom in één keer aflost, tenzij de verwachting is dat bij normale (dwang-)incasso de ontvangsten gedurende een periode van 36 maanden hoger zullen zijn; B2. In afwijking van B1 bedraagt de periode 10 jaar indien de bestuudijke boete en/of bestuursrechtelijke geldschuld zijn oorsprong vindt in schending van de inlichtingenplicht. C. de schuldenaar daar uitdrukkelijk om verzoekt en: het gemiddeld inkomen van de schuldenaar de afgelopen drie jaar de beslagvrije voet bedoeld in de artikelen 475c t/m 475e van het Wetboek van Burgedijke Rechtsvordering niet te boven is gegaan; de geldschuld niet een opgelegde bestuudijke boete betreft en/of niet het gevolg is van schending van de inlichtingenplicht; de geldschuld leenbijstand betreft waarbij gedurende dne jaar aan de vastgestelde aflossingsverplichting is voldaan, tenzij de leenbijstand is verstrekt wegens tekortschietend besef van verantwoordelijkheid en de schuldenaar: gedurende drie jaar volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan; gedurende drie jaar niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode, vermeerderd met de op de invordering betrekking hebbende wettelijke rente en eventuele invorderingskosten, alsnog heeft betaald; gedurende dne jaar geen betalingen heeft verncht en niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten. 3. bij overlijden van de schuldenaar vervalt de bestuursrechtelijke geldschuld niet door het overlijden, maar zal worden geprobeerd om deze te verhalen op de nalatenschap van de ovededen persoon of diens erfgenamen.
18
16. incasso van recidiveboete Op 01 jan. 2013 is de z.g. fraudewet in werking getreden. Die wet regelt dat fraude met uitkeringen op het gebied van Sociale Zaken en Werkgelegenheid veel zwaarder bestraft wordt waarbij gebruikt gemaakt wordt van het instrument van de bestuudijke boete ter hoogte van 100% van het benadelingsbedrag. Bij herhaalde schending van de inlichtingenplicht binnen 5 jaar en ten onrechte verstrekte uitkering (=recidive), bedraagt de bestuurlijke boete zelfs 150% van het benadelingsbedrag. Een dergelijke hoge bestuudijke boete bij recidive moet fraudeurs afschrikken om een volgende overtreding te plegen (=preventieve werking). Voorwaarde daarbij is wel dat die boete ook daadwerkelijk wordt geïnd. In de diverse SZ- wetten staan sinds 01 jan 2013 bepalingen dat wanneer de belanghebbende ten tijde van de oplegging van de bestuurlijke recidiveboete nog steeds een uitkering geniet, de uitkenngsinstantie verplicht is om die boete te incasseren zonder toepassing van de beslagvrije voetbescherming als bedoeld in de artikelen 475c tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (=z.g. robuuste incasso) en dat gedurende een termijn van maximaal 5 jaar. Omdat de Wwb het vangnet van ons sociale zekerheidssysteem is, is in de WWB geen sprake van een verplichting, maar van een gemeentelijke bevoegdheid en bedraagt de maximale termijn geen 5 jaar maar 3 maanden. Ter uitvoering van die gemeentelijke bevoegdheid om robuuste incasso toe te passen als bepaald in art. 60-b Wwb en art. 11-a van de Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand en oplegging bestuudijke boete, hanteert de gemeente de beleidslijn om alleen daarvan af te zien als de belanghebbende daar zelf om verzoekt en toepassing van de robuuste incasso leidt tot een maatschappelijk ongewenste situatie. Een voorbeeld hiervan is een onafwendbare huisuitzetting. Wanneer er sprake is dat men heel bewust en bij herhaling fraudeert en de gemeente kan dat ook voldoende aannemelijk maken dan wordt zo'n verzoek van belanghebbende niet gehonoreerd. Volledigheidshalve zij vermeldt dat tijdens het boeteonderzoek al beoordeeld wordt of er in het individuele geval redenen zijn om: - de hoogte van de boete te verlagen wegens verminderde verwijtbaarheid, of - helemaal af te zien van het opleggen van een boete vanwege dringende redenen. Afzien van robuuste incasso als hier bedoeld zal derhalve alleen aan de orde zijn als de omstandigheden van de belanghebbende na het boeteonderzoek wijzigen.
Beleidsregel 16- incasso van (recidive)boete: 1.
Van de robuuste incasso van een (recidive)boete als bedoeld in art. 60-b Wwb kan op verzoek van de belanghebbende worden afgezien als de robuuste incasso naar het oordeel van de gemeente in dat individuele geval leidt tot een maatschappelijk ongewenste situatie. 2. In afwijking van het bepaalde in lid 1 wordt zo'n verzoek niet gehonoreerd wanneer de belanghebbende heel bewust en bij herhaling fraudeert en de gemeente dat ook voldoende aannemelijk kan maken. 17. Gemeentelijke bevoegdheid om voorschot te vedenen op toekomstige betaling Tot het tijdstip waarop titel 4.4. Awb inwerking is getreden, kende alleen de Wet werk en bijstand (art. 52 Wwb) een wettelijk (verplichte) regeling om voorschotten te verstrekken voor de toekenning van een Wwb-uitkering. Als de burger een beroep deed op andere wetten/regelingen en in geldnood verkeerde waardoor om een voorschot werd gevraagd, werd zo'n verzoek veelal niet in behandeling genomen of afgehandeld op basis van de Wwb.. Artikel 4:95 Awb biedt nu in algemene zin de mogelijkheid om een voorschot te verstrekken als de burger aanspraak heeft op een financiële verstrekking en bij wettelijk voorschrift (= incl. gemeentelijke verordening) niet anders is bepaald. Voorwaarde is wel dat redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de burger recht heeft op een financiële verstrekking door de gemeente. Dit heeft tot gevolg dat burgers ook een voorschot kunnen vragen op een toekomstige financiële verstrekking o.g.v. andere wetten/regelingen dan de Wwb. In het 4^ lid van art. 4:95 Awb is tevens de bevoegdheid geregeld voor verrekening van de voorschotten met de definitieve vaststelling en de terugvordering van onverschuldigd betaalde voorschotten.
19
Als een burger in een financieel problematische situatie verkeert en om een voorschot vraagt en er redelijkerwijs recht bestaat op een betaling ten laste van de gemeente, wordt een voorschot verstrekt. Omdat definitieve besluitvorming op de gevraagde verstrekking nog moet plaatsvinden, wordt zekerheidshalve de hoogte van het voorschot begrenst tot maximaal 90% van de potentiële financiële aanspraak. Om een al te grote stroom van voorschotverzoeken te voorkomen, zal de gemeente dit onderwerp niet actief gaan voodichten. Deze beleidsregel is niet van toepassing op een financiële verstrekking o.g.v. de Wet werk en bijstand omdat daar specifiek beleid voor ontwikkeld is. Ook wordt geen voorschot o.g.v. art. 4:95 Awb verstrekt als de primaire aanvraag betrekking heeft op een niet financiële voorziening (bijv. Wmo-voorziening voor huishoudelijke hulp in natura of collectief vervoer) Beleidsregel 17- verzoek om voorschot door de burger: 1. Van de bevoegdheid om o.g.v. art. 4:95 Awb een voorschot te vedenen wordt gebruik gemaakt als: de rechthebbende burger in een financieel problematische situatie verkeert; uitdrukkelijk om een voorschot vraagt; de gevraagde voorziening de betaling van een geldsom betreft; er redelijkerwijs recht bestaat op de aangevraagde financiële verstrekking. 2. het te verstrekken voorschot bedraagt maximaal 90% van de potentiële financiële aanspraak. 3. deze beleidsregel is niet van toepassing op een financiële aanspraak o.g.v. de Wwb of de aanvraag betrekking heeft op een niet financiële voorziening. 18. Recht op wettelijke rente voor de burger. In beleidsregel 13 is reeds het in rekening brengen van wettelijke rente bij de schuldenaar beschreven in de situatie dat de gemeente schuldeiser is. Het kan natuudijk ook voorkomen dat niet de gemeente maar de burger de schuldeiser is en de gemeente op een te laat tijdstip de aan de burger toekomende geldschuld overmaakt. Gedacht kan hierbij worden aan een foutieve beslissing die in bezwaar of beroep wordt gecorrigeerd of een te late -of foutieve uitbetaling door de gemeente. In die gevallen is het niet de burger maar de gemeente die in verzuim is als niet binnen de voorgeschreven termijn wordt betaald en dient altijd ambtshalve de wettelijke rente te worden toegekend o.g.v. art. 4:98 Awb. M.u.v. vonnissen van de rechter in beroep, dient een rentevergoeding altijd bij beschikking te geschieden. Beleidsregel 18 - vergoeding van wettelijke rente bij te late betaling door de gemeente 1.
Indien de gemeente een bestuursrechtelijke geldschuld verschuldigd is aan de burger en de gemeente in verzuim is vanwege het niet binnen de voorgeschreven termijn betalen van die geldschuld, wordt ambtshalve overgegaan tot toekenning van de verschuldigde wettelijke rente.
2.
Een ambtshalve beslissing zoals bedoeld onder 1 wordt bij beschikking aan de burger medegedeeld tenzij de rentevergoeding een direct gevolg is van de uitvoering van een gerechtelijk vonnis.
INWERKINGTREDING 1. De Beleidsregel bestuursrechtelijke geldschulden sociale zekerheid d.d. 20 december 2011 wordt ingetrokken. 2. Deze beleidsregel treedt in werking op de derde dag na die waarop zij is bekendgemaakt en werkt terug tot en met 1 januan 2013.
GITEERTITEL
20
Deze beleidsregel wordt aangehaald als "Beleidsregel bestuursrechtelijke geldschulden en boeten sociale zekerheid". Aldus vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders op De secretaris. De burgemeester.
21
Bijlage:. Schematische weergave welke beleidsregels van toepassing zijn op respectievelijk: - bestuudijke boete, - bestuuriijke geldschulden uit hoofde van verplichte -en niet verplichte terugvordering, tijdens proces van: a. onderzoek/besluitvorming; b. incassotraject. Bestuurlijke Verplichte Type beleidsregel terugvordering boete a. Proces onderzoek/besluitvorming Beleidsregel 1: bevoegdheid tot oplegging van bestuursrechtelijke geldschulden Beleidsregel 2: onverschuldigde betaling anderszins: Beleidsregel 3: afzien van oplegging bestuuriijke boete en/of terugvordering wegens dringende redenen: Beleidsregel 4: afzien van oplegging geldschuld o.g.v. doelmatigheidsoverweging Beleidsregel 5: hoofdelijke aansprakelijkheid: Beleidsregel 6: geen opschorting besluitvorming oplegging geldschuld bij aanvraag schuldregeling: Beleidsregel 7: brutering van de geldschuld o.g.v. de Wwb Beleidsregel 8: betalingstermijn Beleidsregel 9: invordering via minnelijk traject of dwangincasso Beleidsregel 10: vaststelling hoogte van de aflossing Beleidsregel 11: gebruik maken van verrekening en preferentie Beleidsregel 12: gebruik maken van mogelijkheid tot conservatoir en executoriaal beslag b. Proces incassotraject Beleidsregel 13: in rekening brengen van rente - en aanmaningskosten Beleidsregel 14: standpunt m.b.t. verzoek om medewerking aan schuldregeling Beleidsregel 15: afzien van verdere invordering vanwege doelmatigheidsoverwegingen Beleidsregel 16: incasso van recidiveboete Beleidsregel 17: verzoek om voorschot door de burger Beleidsregel 18: vergoeding van wettelijke rente bij te late betaling door de gemeente
Niet verplichte terugvordering
X
X
V
X
X
V
V
V
V
X
V
V
X
V
V
V
V
V
X
V
V
V
V
V
V
V
V
V V
V V
V V
V
V
V
V
V
V
X
X
V
V
V
V
V
X
X
X
X
X
X
X
X
V : = van toepassing X : = niet van toepassing
22
23