Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2010-2011
DETENTIE EN SOCIALE ZEKERHEID Masterproef van de opleiding ‘Master in de rechten’
Ingediend door
Sharon Carrein
(studentennr. 20053549) (major: burgerlijk recht en strafrecht)
Promotor: Prof. Dr. Tom Vander Beken Commissaris: Prof. Dr. Freya Vander Laenen
1
2
Inhoudstafel Woord vooraf Inleiding en probleemstelling Hfdst. 1 De rechtsbronnen inzake sociale zekerheid en detentie ......................................................... 11 Afdeling 1. De rechtsbronnen inzake het recht op sociale zekerheid ............................................... 11 §1. De Grondwet ........................................................................................................................... 11 §2. De Basiswet ............................................................................................................................. 11 §3. Het internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten ..................... 12 §4. Het (Herzien) Europees Sociaal Handvest ............................................................................... 12 §5. Verdragen van de Internationale Arbeidsorganisatie ............................................................. 14 §6. De (herziene) Europese code voor de sociale zekerheid ........................................................ 14 §7. Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens ................................................................... 14 Afdeling 2. De rechtsbronnen inzake het recht op sociale zekerheid voor gedetineerden in het bijzonder ............................................................................................................................................ 15 §1. Internationale bronnen ........................................................................................................... 15 §2. Nationale bronnen................................................................................................................... 19 Hfdst. 2 Omschrijving en doelstellingen van de sociale zekerheid ....................................................... 20 Hfdst. 3 Analyse van de bestaande sectoren van de sociale zekerheid ................................................ 22 A.
Detentie en de sociale verzekeringen ....................................................................................... 23
Afdeling 1. Detentie en de verblijfplaats en andere identificatiegegevens ...................................... 23 Afdeling 2. Detentie en beroepsrisico’s ............................................................................................ 27 1.1 Detentie en de arbeidsongevallenverzekering........................................................................ 28 1.2 Detentie en beroepsziekten ................................................................................................... 31 Afdeling 3. Detentie en de ziektekostenverzekering ........................................................................ 34 Afdeling 4. Detentie en de werkloosheidsverzekering...................................................................... 38 Afdeling 5. Detentie en de faillissementsverzekering ....................................................................... 41 Afdeling 6. Detentie en de pensioenregeling .................................................................................... 44 Afdeling 7. Detentie en gezinsbijslag ................................................................................................ 48 Afdeling 8. Detentie en tewerkstellings- en opleidingsmaatregelen ................................................ 52 Afdeling 9. Detentie en de arbeidsongeschiktheids– en moederschapsverzekering en de uitkering voor begrafeniskosten ....................................................................................................................... 53 B.
Detentie en sociale bijstand ...................................................................................................... 57
3
Afdeling 1. Detentie en inkomensgarantie voor ouderen................................................................. 57 Afdeling 2. Detentie en tegemoetkoming aan personen met een handicap .................................... 61 Afdeling 3. Detentie en gewaarborgde gezinsbijslag ........................................................................ 65 Afdeling 4. Detentie en maatschappelijke integratie ........................................................................ 68 Afdeling 5. Detentie en maatschappelijke dienstverlening .............................................................. 71 C.
Detentie en de zorgverzekering ................................................................................................ 74
Hfdst. 4 Gevangenisarbeid en sociale zekerheid................................................................................... 76 Afdeling 1: De inhoud van het begrip gevangenisarbeid .................................................................. 76 Afdeling 2: Is de wetgeving inzake sociale zekerheid van toepassing op gevangenisarbeid? .......... 77 §1. Is de gedetineerde een ambtenaar, een zelfstandige of een werknemer? ............................ 77 §2. Bestaat er een arbeidsovereenkomst tussen de gedetineerde die arbeid verricht en de penitentiaire administratie? .......................................................................................................... 78 Hfdst. 5 De interne rechtspositie van gedetineerden ........................................................................... 83 Afdeling 1. Definiëring ‘interne rechtspositie’ .................................................................................. 83 Afdeling 2. De wetgeving in verband met de interne rechtspositie van gedetineerden .................. 83 §1. Nationale wetgeving................................................................................................................ 83 §2. Internationale wetgeving ........................................................................................................ 86 Afdeling 3. De totstandkoming van de Basiswet ............................................................................... 88 1.
Van de Oriëntatienota tot het “Voorontwerp van beginselenwet”...................................... 89
2.
De Commissie “Basiswet gevangeniswezen en rechtspositie van gedetineerden” .............. 90
3.
De overdracht aan de Kamer................................................................................................. 90
4.
Van het Voorstel van Basiswet tot het Voorstel van Resolutie ............................................. 91
5.
Van het Voorstel van Basiswet tot de Basiswet van 2005 .................................................... 91
Afdeling 4. Het toepassingsgebied van de Basiswet ......................................................................... 91 Afdeling 5. De basisbeginselen van de Basiswet ............................................................................... 93 §1. Het legaliteitsbeginsel ............................................................................................................. 93 §2. Het principe van de beperking van de detentieschade ........................................................... 94 §3. Het normaliseringsbeginsel ..................................................................................................... 95 §4. Het principe van respect en responsabilisering ...................................................................... 96 §5. Het participatiebeginsel .......................................................................................................... 96 §6. Het principe van herstel, rehabilitatie en re-integratie .......................................................... 97 §7. Het principe van vermoeden van onschuld............................................................................. 98 §9. Het principe van vrijwaring van de orde en de veiligheid ....................................................... 99 Afdeling 6. Detentie en sociale zekerheid in de Basiswet ............................................................... 100
4
Afdeling 7. De inwerkingtreding van de Basiswet ........................................................................... 101 Hfdst. 6 De externe rechtspositie van gedetineerden ........................................................................ 105 Afdeling 1. Definiëring ‘externe rechtspositie’................................................................................ 105 Afdeling 2. De wetgeving in verband met de externe rechtspositie van gedetineerden ............... 105 §1. Beknopte historiek ................................................................................................................ 105 §2. Actuele regeling ..................................................................................................................... 107 Afdeling 3. Sociale zekerheid en de externe rechtspositie van gedetineerden .............................. 107 Hfdst. 7 Knelpunten en aanbevelingen ............................................................................................... 109 Afdeling 1. Probleem van informatie-uitwisseling van gerechtelijke en sociale gegevens............. 109 Afdeling 2. Bedenkingen bij beleidskeuzes ..................................................................................... 110 Afdeling 3. Aanbevelingen met betrekking tot socialezekerheidsrechten van gedetineerden tijdens hun detentie .................................................................................................................................... 111 §1. Nood aan betere regelgeving ................................................................................................ 111 §2. Nood aan consistentie en coherentie ................................................................................... 112 §3. Nood aan een betere afstemming op de externe rechtspositie van gedetineerden ............ 112 §4. Nood aan een betere afstemming op de interne rechtspositie van gedetineerden ............ 113 §5. Nood aan meer aandacht voor de gezinssituatie van de gedetineerde ............................... 117 Afdeling 4. Aanbevelingen met betrekking tot de impact van gevangenisarbeid op de sociale zekerheidsrechten van gedetineerden ........................................................................................... 117 Afdeling 5. Aanbevelingen met betrekking tot socialezekerheidsrechten van gedetineerden na hun detentie ........................................................................................................................................... 118 Afdeling 6. Bijdrage in de kosten van onderhoud en verblijf als alternatief voor de schorsing ..... 118 Conclusie Bibliografie
5
Deze masterproef kwam tot stand in het kader van het behalen van het diploma master in de Rechten aan de Universiteit Gent, en vormt het eindpunt van een leerzame reis. Reeds sedert de aanvang van mijn studie had ik een bijzondere interesse voor het gevangeniswezen en het leven van de gedetineerden binnen de gevangenismuren. Ik was dan ook op zoek naar een onderwerp dat zich binnen dit interesseveld bevond. In het eerste semester van het academiejaar 2009-2010 volgde ik de grondige studie Strafrecht bij Prof. Dr. TOM VANDER BEKEN. Bij dit vak werd het schrijven van een paper vooropgesteld. We konden uit een aantal onderwerpen kiezen. Hij gaf daar, bij het opsommen van de thema’s, aan dat het sociale zekerheidsstatuut van de gedetineerden een zeer interessant onderzoeksvoorwerp vormde. Daardoor werd mijn interesse voor dit specifieke onderwerp gewekt. Ik nam me voor om enkele opzoekingen te verrichten waarna ik besloot om mijn masterproef te maken rond dit thema. De titel van deze masterproef is ‘Detentie en sociale zekerheid’. Over het onderwerp komt u doorheen deze thesis meer te weten. Graag wil ik echter bij deze gelegenheid eerst het woord nemen om een aantal personen in het bijzonder te bedanken die mij gesteund hebben gedurende mijn opleiding tot master in de rechten en bij het voltooien van deze masterproef. Om te beginnen gaat mijn dank uit naar mijn promotor, prof. dr. TOM VANDER BEKEN. Hij heeft het promotorschap van deze masterproef op zich genomen. Daartoe begeleidde hij mij bij het kiezen van een gepast onderwerp en het schrijven van deze masterproef. Verder wil ik mijn vrienden, en meer in het bijzonder mijn vrienden uit de opleiding Rechten bedanken. Bedankt voor de mooie jaren! Het is ongetwijfeld dankzij jullie motiverende woorden en steun dat ik dit werk heb kunnen voltooien. Ook mijn broer ANDY CARREIN en vriendin VANESSA BARZEELE verdienen een woordje van dank voor het nalezen van dit werk. Hun feedback was enorm nuttig. Last but not least wil ik mijn ouders bedanken die mij de mogelijkheid gaven om te studeren . Mijn vader voor het financieel dragen van deze studie en mijn moeder die vast bijzonder trots zou geweest zijn op haar dochter. Ik draag deze masterproef dan ook aan haar op.
6
Dit alles gezegd zijnde, ga ik over tot het echte werk. Ik wens u veel leesplezier en hoop dat ik u bij deze iets kan bijbrengen.
CARREIN SHARON Gent 15 augustus 2011
7
De Belgische gevangenispopulatie kende in 2010 een recordhoogte van gemiddeld 10.536 gedetineerden. Het aantal gedetineerden blijft nog steeds toenemen. In 2011 is de kaap van de 11.100 gedetineerden bereikt.1 Als we de groep van de gedetineerden bekijken, dan zien we voornamelijk maatschappelijk zwakkere groepen, financiële problemen, alleenstaanden of personen die niet beschikken over een ondersteunend sociaal netwerk, drug-of alcoholmisbruik en de aanwezigheid van psychische en relationele problemen.2 Sociale zekerheids- en bijstandsuitkeringen vormen dan ook het fundament van de materiële bestaanszekerheid van de grootste groep gedetineerden en hun familie.3 Detentie, is na de doodstraf, de maatregel waarbij de overheid het meest diepgaand tussenkomt in de fundamentele rechten en vrijheden van burgers. Het niet meer kunnen gaan en staan waar je wil, is op zich al een zeer ingrijpende straf. Detentie bemoeilijkt bovendien de uitoefening van andere rechten en vrijheden. Wetenschappelijk onderzoek heeft al meermaals aangetoond dat gevangenisstraffen heel wat nadelige effecten hebben voor gedetineerden en hun familie. Deze nadelen nemen toe naarmate de duur van de vrijheidsberoving.4 Als iemand in de gevangenis zit, worden zijn banden met zijn familie verzwakt. De gedetineerde wordt immers gescheiden van de personen die hem dierbaar zijn. Naast de gedetineerde zelf, lijdt dus ook zijn gezin onder de detentie.5
1
www.nieuwsblad.be/article/detail.aspx?articleid=DMF20110428_124 (consultatie op 29 april 2011). T. DEMEERSMAN, “Van de bak naar de straat. Over thuisloosheid na detentie”, Fatik 2009, afl. 124, 4. 3 R. RASSON en A. VERSTRAETE, “Dagelijkse ervaringen van de psychosociale diensten van de strafinrichtingen met sociale zekerheid/sociale bijstand” in G. VAN LIMBERGHEN en V. VAN DER PLANCKE (eds.), Beperking van het recht op sociale zekerheid van gedetineerden: een dubbele straf?, Brugge, Die Keure, 2010, 156. 4 S. SNACKEN, “Bestraffing, vrijheidsberoving en mensenrechten” in E. BREMS, S. SOTTIAUX, P. VANDEN HEEDE en W. VANDENHOLE (eds.), Vrijheden en vrijheidsbeneming: mensenrechten van gedetineerden, Antwerpen, Intersentia, 2005, 349; K. BEYENS “De gevangenis uit en de gemeenschap in?”, Ad Rem 2010, 39. 5 D. VAN GRUNDERBEECK,“ Het recht van gedetineerden op het ontstaan, het behoud en de ontwikkeling van een familie- en gezinsleven en hun recht om te huwen” in E. BREMS, S. SOTTIAUX, P. VANDEN HEEDE en W. VANDENHOLE (eds.), Vrijheden en vrijheidsbeneming: mensenrechten van gedetineerden, Antwerpen, Intersentia, 2005, 191. 2
8
In deze masterproef zal worden onderzocht in welke mate detentie het recht op sociale zekerheid beperkt. Het domein van de sociale zekerheid is het schoolvoorbeeld bij uitstek om aan te tonen dat gedetineerden worden uitgesloten uit de samenleving.6 Uit hetgeen volgt zal immers blijken dat de gedetineerden in België een weinig begeerlijk statuut hebben op het vlak van sociale zekerheid. Ze worden in feite dagelijks geconfronteerd met de grenzen ervan.7 Detentie schorst grotendeels de sociale zekerheidsrechten die de gedetineerde als vrij burger wel zou kunnen ervaren. Dit gebeurt eveneens wanneer de gedetineerde ook tijdens zijn detentie blijft beantwoorden aan de omschrijving van het sociaal verzekerde risico. De doelstelling van sociale zekerheid bestaat erin om aan alle burgers een menswaardig bestaan te verzekeren in alle omstandigheden en dus ook wanneer er zich bepaalde tegenslagen voordoen in een mensenleven.8 Verschillende internationale en nationale normen kennen een recht op sociale bescherming toe aan gedetineerden. Men kan zich echter de vraag stellen of de gedetineerden, die grotendeels worden uitgesloten uit het domein van de sociale zekerheid, nog wel voldoende sociaal beschermd worden. Ik werp dan ook de bedenking op of de huidige situatie wel verenigbaar is met de recente hervormingen inzake de interne en de externe rechtspositie van gedetineerden. Die hervormingen resulteerden in de Basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden9 en de wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten10. Mijn onderzoeksvraag is dan ook de volgende: “Is de Belgische sociale zekerheidswetgeving voor gedetineerden wel in overeenstemming met de beginselen die ten grondslag liggen aan de interne en externe rechtspositie van de gedetineerden? “
6
E. MAES, Van gevangenisstraf naar vrijheidsstraf : 200 jaar Belgisch gevangeniswezen, Antwerpen-Apeldoorn,
Maklu, 2009, 611. 7 T. DEMEERSMAN, “Met twee voeten in de samenleving. Over wat gedetineerden nodig hebben en wie daarvoor moet zorgen”, Orde van de dag 2009, afl. 48, 61. 8 L. LAURYSENS, Wetgeving. Sociaal recht, Antwerpen, De Boeck, 2005, 162. 9 Wet 12 januari 2005 basiswet betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden, B.S. 1 februari 2005 (Hierna verkort Basiswet). 10 Wet 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten, B.S. 15 juni 2006 (Hierna verkort Wet Externe Rechtpositie).
9
Om een antwoord te kunnen geven op deze onderzoeksvraag zal ik de volgende indeling hanteren binnen deze masterproef. Vooreerst volgt een uiteenzetting van de verschillende rechtsbronnen inzake detentie en sociale zekerheid. In het tweede hoofdstuk worden de doelstellingen van sociale zekerheid weergegeven. Daarna volgt een analyse van de verschillende socialezekerheidsregelingen. Daarbij wordt er telkens eerst een algemene omschrijving van de socialezekerheidsregeling gegeven om daarna te kunnen overgaan tot een vergelijking met de situatie tijdens en na detentie. Als vierde topic volgt een onderzoek naar de weerslag van gevangenisarbeid op de sociale zekerheid van de gedetineerde. In hoofdstuk 5 en 6 volgt een beschrijving van de interne en de externe rechtspositie van gedetineerden. In het voorlaatste hoofdstuk wordt de aandacht gevestigd op een aantal knelpunten inzake sociale zekerheid en detentie en worden er een aantal aanbevelingen gedaan. De conclusie vormt het slotstuk van deze masterproef.
10
Hfdst. 1 De rechtsbronnen inzake sociale zekerheid en detentie 1. In dit hoofdstuk wordt nagaan welke nationale en internationale rechtsbronnen een recht op sociale zekerheid garanderen. Eerst wordt het recht op sociale zekerheid in het algemeen onderzocht. In het tweede luik wordt het vizier nader ingesteld op de categorie van de gedetineerden.
Afdeling 1. De rechtsbronnen inzake het recht op sociale zekerheid §1. De Grondwet 2. Artikel 23, derde lid, 2° van de Grondwet verleent eenieder het recht op sociale zekerheid.11 Het waarborgt dus ook de sociale zekerheid van gedetineerden. Het Grondwettelijk Hof vindt dat het recht op sociale zekerheid één van de rechten is die individuen in staat kan stellen om het recht om op een menswaardige manier te leven te verwezenlijken. Het Hof kent de wetgever een ruime appreciatiemarge toe in die materie: enkel kennelijk onredelijke wettelijke maatregelen kunnen worden afgekeurd.12 §2. De Basiswet
3. Artikel 6, §1 van de Basiswet bepaalt dat de gedetineerde aan geen andere beperkingen van zijn politieke, burgerlijke, sociale, economische of culturele rechten mag worden onderworpen dan deze die uit de strafrechtelijke veroordeling of uit de vrijheidsbenemende maatregel voortvloeien, deze die onlosmakelijk met de vrijheidsbeneming verbonden zijn en deze die door of krachtens de wet worden bepaald.13 De schorsing van socialezekerheidsprestaties zal maar geoorloofd zijn in zoverre aan de gedetineerden een gelijkwaardige bescherming geboden wordt als deze die ze in de vrije samenleving zouden krijgen.14 De Basiswet wordt uitgebreider besproken in hoofdstuk 6. 11
Art. 23, derde lid, 2° Gw. W. VANDENHOLE,” Het mensenrecht op sociale zekerheid voor gedetineerden: sprokkels en principes” in G. VAN LIMBERGHEN en V. VAN DER PLANCKE (eds.), Beperking van het recht op sociale zekerheid van gedetineerden: een dubbele straf?, Brugge, Die Keure, 2010, 33-34. 13 Art 6. §1 Basiswet. 14 G. VAN LIMBERGHEN en V. VAN DER PLANCKE, “Sociale gerechtigheid mag geen halt houden aan de gevangenispoort. Het (niet erkend) recht op sociale zekerheid van gedetineerden in België” in G. VAN LIMBERGHEN en V. VAN DER PLANCKE (eds.), Beperking van het recht op sociale zekerheid van gedetineerden: een dubbele straf?, Brugge, Die Keure, 2010, 121-122. 12
11
§3. Het internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten 4. Artikel 9 van het Internationaal Verdrag voor Economische, Sociale en Culturele Rechten15 waarborgt eveneens het recht op sociale zekerheid. Het is een algemeen en niet in concreto afdwingbaar artikel.16 Het Comité voor Economische, Sociale en Culturele Rechten (CESCR) is in zijn algemene commentaar op artikel 917 van oordeel dat sociale zekerheid een belangrijke rol speelt inzake armoedebijstrijding. Sociale verzekeringen op zich zullen er volgens hen vaak niet in slagen om elke persoon voldoende te beschermen. Sociale bijstand18 is volgens het Comité dan ook essentieel in de meeste gevallen.19 Het recht op sociale zekerheid moet beschikbaar, behoorlijk en toegankelijk zijn voor de burger.20 De staten moeten het recht op sociale zekerheid respecteren, beschermen en vervullen.21 De verdragsstaten moeten het recht op sociale zekerheid geleidelijk aan realiseren in functie van hun maximaal beschikbare middelen.22 Het CESCR maakt daarop 2 uitzonderingen die onmiddellijk gelden. Het recht op sociale zekerheid moet zonder discriminatie gegarandeerd worden en men moet meteen stappen zetten in de richting van de volledige realisatie van het verdrag.23 §4. Het (Herzien) Europees Sociaal Handvest
5. Daarnaast voorziet ook het (Herzien) Europees Sociaal Handvest in een aantal waarborgen. Artikel 12 waarborgt het recht op sociale zekerheid sensu stricto. Artikel 13 garandeert het recht op sociale bijstand en artikel 14 bevat het recht op het genot van sociale diensten. Het Europees Comité voor Sociale Rechten (ECSR) houdt toezicht op de naleving van het Handvest.
15
Internationaal Verdrag inzake Economische, Sociale en Culturele Rechten van 10 december 1966, http://www.ond.vlaanderen.be/zorgvuldigbestuur/pdf/VerdragEcoSocioCultu.pdf, 11 augustus 2011 (Hierna verkort IVESCR-verdrag). 16 W. VAN EECKHOUTTE, Handboek Belgisch Socialezekerheidsrecht, Mechelen, Kluwer, 2009, 420. 17 CESCR, General Comment No. 19 The Right to Social Security (art. 9 of the Covenant), E/C.12/GC/19, 4 februari 2008, http://www.unhcr.org/refworld/docid/47b17b5b39c.html, 11 augustus 2011. 18 Zie infra voor definiëring term. 19 §3 en §4 CESCR, General Comment No. 19 The Right to Social Security (art. 9 of the Covenant), E/C.12/GC/19, 4 februari 2008, http://www.unhcr.org/refworld/docid/47b17b5b39c.html, 11 augustus 2011. 20 §11, §22, §23, §24, §25, §26 en §27 CESCR, General Comment No. 19 The Right to Social Security (art. 9 of the Covenant), E/C.12/GC/19, 4 februari 2008, http://www.unhcr.org/refworld/docid/47b17b5b39c.html, 11 augustus 2011. 21 §44-§51 CESCR, General Comment No. 19 The Right to Social Security (art. 9 of the Covenant), E/C.12/GC/19, 4 februari 2008, http://www.unhcr.org/refworld/docid/47b17b5b39c.html, 11 augustus 2011. 22 Art. 2 §1 IVESCR-verdrag. 23 § 30 CESCR, General Comment No. 19 The Right to Social Security (art. 9 of the Covenant), E/C.12/GC/19, 4 februari 2008, http://www.unhcr.org/refworld/docid/47b17b5b39c.html, 11 augustus 2011.
12
A. Het recht op sociale zekerheid 6. Het Handvest verplicht de staten om een stelsel van sociale zekerheid in te voeren of in stand te houden.24 Het ESCR verwacht dat de sociale zekerheid bescherming biedt voor de belangrijkste risico’s. Het sociale zekerheidsstelsel moet bovendien een omvangrijk deel van de bevolking dekken, behoorlijke vergoedingen bieden op de diverse domeinen en gefinancierd worden door bijdragen van werknemers, werkgevers en de staat. Verder mogen inkomensvervangende uitkeringen nooit onder de armoedegrens gaan en moeten ze in een redelijke verhouding staan ten opzichte van het vorige inkomen.25 Daarnaast wordt er in een minimumniveau voorzien door het Verdrag, moeten de lidstaten streven naar een geleidelijke verhoging van hun beschermingsniveau en wordt gelijke behandeling tussen eigen onderdanen en onderdanen van andere verdragsstaten aangemoedigd.26 B. Het recht op sociale bijstand 7. Er wordt in het Handvest een recht op sociale bijstand gecreëerd voor mensen die over onvoldoende middelen beschikken en niet in staat zijn om zulke inkomsten door eigen inspanningen of met andere middelen, zoals sociale zekerheidsuitkeringen, te verwerven.27 Artikel 13 (H)ESH is een subjectief recht op sociale en medische bijstand dat afdwingbaar is voor de rechter. De bijstand is tijdelijk van aard. De verdragsstaten moeten er immers voor zorgen dat individuen na verloop van tijd hun plaats in de samenleving terug kunnen innemen. Sociale bijstand mag in natura of in cash worden verleend. De medische bijstand bestaat uit het verlenen van financiële hulp of gratis gezondheidszorg.28 C. Het recht op het genot van sociale diensten 8. De verdragsstaten verbinden zich ertoe om diensten, welke door de toepassing van methoden van maatschappelijk werk kunnen bijdragen tot het welzijn en de ontwikkeling van individuele personen en van groepen personen, op te richten. Die sociale diensten moeten voortdurend geoptimaliseerd worden door de verdragsstaten.
24
Art. 12, §1 (Herzien) Europees Sociaal Handvest van 3 mei 1996, http://www.coe.int/t/dghl/monitoring/socialcharter/presentation/escrbooklet/Dutch.pdf, 11 augustus 2011 (Hierna verkort (H)ESH). 25 W. VANDENHOLE,” Het mensenrecht op sociale zekerheid voor gedetineerden: sprokkels en principes” in G. VAN LIMBERGHEN en V. VAN DER PLANCKE (eds.), Beperking van het recht op sociale zekerheid van gedetineerden: een dubbele straf?, Brugge, Die Keure, 2010, 25. 26 Art. 12, §2-§4 (H)ESH. 27 Art. 13, §1 (H)ESH. 28 W. VANDENHOLE, “Het mensenrecht op sociale zekerheid voor gedetineerden: sprokkels en principes” in G. VAN LIMBERGHEN en V. VAN DER PLANCKE (eds.), Beperking van het recht op sociale zekerheid van gedetineerden: een dubbele straf?, Brugge, Die Keure, 2010, 28-29.
13
§5. Verdragen van de Internationale Arbeidsorganisatie
9. De Internationale Arbeidsorganisatie is niet enkel actief op arbeidsrechtelijk vlak. Ze heeft ook een aantal verdragen die van belang zijn voor de sociale zekerheid. Het belangrijkste is het Verdrag nr. 102 betreffende de sociale zekerheid van 28 juni 1952.29 Dat verdrag deelt de sociale zekerheid op in 9
categorieën:
gezondheidszorg,
arbeidsongeschiktheidsuitkering,
werkloosheidsuitkering,
ouderdomspensioen, arbeids- en beroepsziektevergoedingen, gezinsbijslagen, moederschaps- en invaliditeitsuitkeringen
en
overlevingspensioenen.30
Daarnaast is er ook nog het Verdrag nr. 29 inzake dwangarbeid.31 Daarin wordt er echter geen melding gemaakt van sociale zekerheid. §6. De (herziene) Europese code voor de sociale zekerheid 10. In 1964 werd in de schoot van de Raad van Europa de Europese Code voor de Sociale Zekerheid32 goedgekeurd. Het wetboek legt minimumnormen op waarnaar de lidstaten moeten streven. België heeft de code volledig bekrachtigd. In 1990 werd het wetboek volledig herzien.33 §7. Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens
11. Het EVRM waarborgt niet specifiek het recht op sociale zekerheid. Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens toetst dit recht wel onrechtstreeks via het recht op een eerlijk proces, het recht op de eerbiediging van het privé- en familieleven, het recht op gelijke behandeling en het recht op eigendom. Het Hof gunt staten een ruime appreciatiebevoegdheid bij het nemen van economische en sociale maatregelen en zal slechts optreden indien er manifest onredelijke beleidskeuzes worden gemaakt. Staten zijn bovendien vrij in de keuze of ze al dan niet een sociaal
29
IAO-verdrag nr. 102 van 28 juni 1952 Sociale Zekerheid (minimumstandaarden), geratificeerd door BelgiË op 26 november 1959, goedgekeurd bij wet van 11 september 1959 houdende de minimumnormen der sociale zekerheid, B.S. 9 december 1959. 30 W. VAN EECKHOUTTE, Handboek Belgisch Socialezekerheidsrecht, Mechelen, Kluwer, 2009, 422. 31 IAO-verdrag nr. 29 van 28 juni 1930 betreffende dwangarbeid, http://www2.ohchr.org/english/law/forcedlabour.htm, 11 augustus 2011. 32 Europese Code voor de Sociale Zekerheid van 14 oktober 1972, http://conventions.coe.int/Treaty/en/Treaties/Html/078.htm, 11 augustus 2011. Geraticificeerd door België op 13 augustus 1969, in België in werking getreden op 14 augustus 1970. 33 W. VAN EECKHOUTTE, Handboek Belgisch Socialezekerheidsrecht, Mechelen, Kluwer, 2009, 422-423.
14
zekerheidssysteem uitbouwen.34 Indien die keuze positief blijkt, mogen ze bovendien zelf bepalen welke soort en omvang van uitkeringen ze voorzien.35
Afdeling 2. De rechtsbronnen inzake het recht op sociale zekerheid voor gedetineerden in het bijzonder36 12. Algemeen kan gesteld worden dat wat het recht op sociale zekerheid betreft, er zelden specifieke aandacht wordt besteed aan de groep van de gedetineerden.37 §1. Internationale bronnen A. De Verenigde Naties 1) Internationaal Verdrag inzake Economisch, Sociale en Culturele Rechten 13. Er wordt niet expliciet verwezen naar gedetineerden in artikel 9 IVESCR. Het CESCR roept in 2007 in zijn algemene commentaar omtrent het recht op sociale zekerheid de verdragsstaten wel op om speciale aandacht te hebben voor die personen/groepen die het traditioneel moeilijk hebben om hun recht op sociale zekerheid uit te oefenen. Het Comité maakt daarbij specifiek melding van de groep van de gedetineerden.38 2) IAO-verdragen 14. In het IAO-verdrag inzake dwangarbeid wordt niets gezegd over sociale zekerheid. Het IAOComité stelt dan weer wel dat de arbeidsvoorwaarden voor een gedetineerde die arbeid verricht voor de privésector, gelijklopend moeten zijn met die in een normale arbeidsverhouding. Dit wat het arbeidscontract, het loonniveau, de sociale zekerheid, de gezondheid en de veiligheid betreft.39
34
K. KAPUY, D. PIETERS, P. SCHOUKENS, L. VAN LEUFFEL, “Het EVRM en de sociale zekerheid”, Themis 20072008, nr. 45, 53 en 70. 35 W. VANDENHOLE,” Het mensenrecht op sociale zekerheid voor gedetineerden: sprokkels en principes” in G. VAN LIMBERGHEN en V. VAN DER PLANCKE (eds.), Beperking van het recht op sociale zekerheid van gedetineerden: een dubbele straf?, Brugge, Die Keure, 2010, 32-33. 36 Indeling zie: W. VANDENHOLE,” Het mensenrecht op sociale zekerheid voor gedetineerden: sprokkels en principes” in G. VAN LIMBERGHEN en V. VAN DER PLANCKE (ed.), Beperking van het recht op sociale zekerheid van gedetineerden: een dubbele straf?, Brugge, Die Keure, 2010, 17-46. 37 W. VANDENHOLE, “Weg vrijheid, weg sociale zekerheid? (sociale zekerheid van ex-gedetineerden)”, Juristenkrant, 2008, afl. 178, 7. 38 §31 CESCR, General Comment No. 19 The Right to Social Security (art. 9 of the Covenant), E/C.12/GC/19, 4 februari 2008, http://www.unhcr.org/refworld/docid/47b17b5b39c.html, 11 augustus 2011. 39 W. VANDENHOLE,” Het mensenrecht op sociale zekerheid voor gedetineerden: sprokkels en principes” in G. VAN LIMBERGHEN en V. VAN DER PLANCKE (eds.), Beperking van het recht op sociale zekerheid van gedetineerden: een dubbele straf?, Brugge, Die Keure, 2010, 35.
15
Het IAO-verdrag inzake minimumstandaarden voor de sociale zekerheid40 staat de schorsing van socialezekerheidsuitkeringen toe gedurende de termijn dewelke een persoon onderhouden wordt door de overheid. Indien de waarde van de uitkering hoger is dan de waarde van het onderhoud, moet het verschil gegeven worden aan de verwanten van de uitkeringsgerechtigde.41 3) Standaard minimumregels voor de behandeling van gevangenen. B. De Raad van Europa 1) (Herzien) Europees Sociaal Handvest 15. In de artikelen 12 tot en met 14 van het Herzien Europees Sociaal Handvest wordt niet expliciet verwezen naar gedetineerden. Het Comité kwalificeert ex-gedetineerden wel als een kwetsbare groep voor wat het gebruik van diensten voor sociale zorg betreft.42 2) (Herziene) Europese code voor de Sociale Zekerheid 16. Het wetboek voorziet in een lijst van acht categorieën van personen die, naast een verplichte groep van verzekerden, ook in aanmerking kunnen komen voor een werkloosheidsvergoeding. Elke verdragsstaat moet daaruit minstens 2 categorieën kiezen. Gedetineerden die terug op vrije voeten komen, maken daarbij één van de 8 mogelijke keuzes uit.43 Een schorsing van sociale zekerheidsuitkeringen is mogelijk indien de rechthebbende onderhouden wordt door de staat.44 3) Europese gevangenisregels van 2006 17. De Europese gevangenisregels zijn terug te vinden bij een aanbeveling van het Comité van Ministers van de Raad van Europa.45 Ze vermelden het recht op sociale zekerheid enkel in zijn samenhang met arbeid.46 Volgens deze regels moeten gedetineerden die werken zoveel als mogelijk
40
IAO-verdrag nr. 102 van 4 juni 1952 Sociale Zekerheid (minimumstandaarden), http://www.ilo.org/ilolex/english/convdisp1.htm, 11 augustus 2011. 41 Art. 69 IAO-verdrag nr. 102 van 4 juni 1952 Sociale Zekerheid (minimumstandaarden), http://www.ilo.org/ilolex/english/convdisp1.htm, 11 augustus 2011. 42 W. VANDENHOLE,” Het mensenrecht op sociale zekerheid voor gedetineerden: sprokkels en principes” in G VAN LIMBERGHEN en V. VAN DER PLANCKE (eds.), Beperking van het recht op sociale zekerheid van gedetineerden: een dubbele straf?, Brugge, Die Keure, 2010, 36. 43 Art. 20 Europese Code voor de Sociale Zekerheid van 14 oktober 1972, http://conventions.coe.int/Treaty/en/Treaties/Html/078.htm, 11 augustus 2011. 44 Art. 47, §1 Europese Code voor de Sociale Zekerheid van 14 oktober 1972, http://conventions.coe.int/Treaty/en/Treaties/Html/078.htm, 11 augustus 2011. 45 Comité van Ministers, Recommendation Rec(2006)2, 11 januari 2006. 46 W. VANDENHOLE,” Het mensenrecht op sociale zekerheid voor gedetineerden: sprokkels en principes” in G. VAN LIMBERGHEN en V. VAN DER PLANCKE (eds.), Beperking van het recht op sociale zekerheid van gedetineerden: een dubbele straf?, Brugge, Die Keure, 2010, 37.
16
worden opgenomen in het nationaal sociale zekerheidssysteem.47 Verder mag wat arbeidsongevallen en beroepsziekten betreft de regeling niet minder gunstig zijn dan die voorzien voor vrije burgers.48 4) Europese Regels voor minderjarige overtreders die aan sancties of maatregelen onderworpen worden 18. In 2008 werden een aantal gevangenisregels aangenomen voor minderjarigen.49 Ze voorzien in een aanbeveling die stelt dat minderjarige overtreders passende sociale zekerheidsbijdragen moeten krijgen die gelijklopend zijn met die die worden verstrekt in de vrije samenleving.50 5) Commissaris voor de mensenrechten 19. De huidige commissaris voor de mensenrechten is de Zweed THOMAS HAMMARBERG.51 In een memorandum van 2008 over detentie in Frankrijk vestigde hij de aandacht op het feit dat bij de herziening van hun wetgeving het recht op sociale zekerheid voor gedetineerden niet mocht worden verwaarloosd.52 C. Mensenrechten 20. VANDENHOLE formuleert een aantal principes die voornamelijk kunnen worden ontleend aan de rechtspraak inzake de mensenrechten van gedetineerden in het algemeen.53 1) Het behoud van de mensenrechten na detentie 21. Het behoort tot de vaste rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens dat een gedetineerde allerminst de fundamentele rechten en vrijheiden, die door het EVRM worden gegarandeerd, verliest.54 Dit principe kan worden uitgebreid tot alle mensenrechten en dus ook het recht op sociale zekerheid. Gedetineerden kunnen zich dus op het EVRM beroepen.55
47
§ 26.17 Comité van Ministers, Recommendation Rec(2006)2, 11 januari 2006, https://wcd.coe.int/wcd/ViewDoc.jsp?id=955747, 11 augustus 2011. 48 § 26.14 Comité van Ministers, Recommendation Rec(2006)2, 11 januari 2006, https://wcd.coe.int/wcd/ViewDoc.jsp?id=955747, 11 augustus 2011. 49 Comité van Ministers, Recommendation CM/Rec(2008)11, 5 november 2008, http://www.unhcr.org/refworld/category,LEGAL,COEMINISTERS,,,4a7058c02,0.html, 11 augustus 2011. 50 § 82.4 Comité van Ministers, Recommendation CM/Rec(2008)11, 5 november 2008, http://www.unhcr.org/refworld/category,LEGAL,COEMINISTERS,,,4a7058c02,0.html, 11 augustus 2011. 51 www.mensenrechten.be (consultatie 1 augustus 2011). 52 W. VANDENHOLE,” Het mensenrecht op sociale zekerheid voor gedetineerden: sprokkels en principes” in G. VAN LIMBERGHEN en V. VAN DER PLANCKE (eds.), Beperking van het recht op sociale zekerheid van gedetineerden: een dubbele straf?, Brugge, Die Keure, 2010, 38. 53 W. VANDENHOLE,” Het mensenrecht op sociale zekerheid voor gedetineerden: sprokkels en principes” in G. VAN LIMBERGHEN en V. VAN DER PLANCKE (eds.), Beperking van het recht op sociale zekerheid van gedetineerden: een dubbele straf?, Brugge, Die Keure, 2010, 34. 54 G. SMAERS, “De ontwikkeling van een Europees bewustzijn rond rechten van gedetineerden” in E. BREMS, S. SOTTIAUX, P. VANDEN HEEDE, W. VANDENHOLE (eds.), Vrijheden en vrijheidsbeneming: mensenrechten van gedetineerden, Antwerpen, Intersentia, 2005, 3. 55 G. SMAERS, “De toepassing van het EVRM op de strafuitvoeringsfase. Een analyse van de Europese en Belgische rechtspraak m.b.t. grondrechten van veroordeelden”, Panopticon 1991, 31.
17
2) Beginsel van de minste schade 22. Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens maakt gebruik van het principe van de minste schade. Dit principe stelt dat de manier waarop een gevangenisstraf wordt uitgevoerd niet meer leed met zich mag meebrengen dan het leed dat inherent is aan het karakter van een vrijheidsberovende straf in het licht van artikel 3 EVRM. Bovendien moet de gezondheid en het welzijn van de gedetineerde gegarandeerd worden. Het beginsel van de minste schade kan tot alle mensenrechten worden uitgebreid.56 3) Het toenemend relatief belang voor de rehabiliterende doelstelling van detentie 23. Het Europees Hof voor de rechten van de mens erkent dat naast het bestraffende karakter van de straf, men een stijgend belang moet hechten aan de rehabiliterende functie van detentie.57 Een gevangenisstraf moet niet alleen vergeldend werken. Er moet ook voldoende aandacht zijn voor de herstelfunctie. 4) Beperkingen op rechten moeten verantwoord worden in elk individueel geval 24. Beperkingen op de rechten van een gedetineerde moeten in elk individueel geval verantwoord worden. Die verantwoording kan te maken hebben met gevolgen die inherent zijn aan een straf of met een afdoende band tussen de beperking en de specifiek bepaalde gedetineerde. Het VN-comité inzake Economische, Sociale en Culturele Rechten bepaalt dat het beperken of schorsen van sociale zekerheidsuitkeringen beperkt moet zijn en voorzien zijn bij wet. Het Europees Comité voor Sociale Rechten vindt dat beperkingen restrictief geïnterpreteerd moeten worden.58 5) Kwetsbare groepen verdienen bijzondere bescherming 25. Het VN-Comité voor economische, sociale en culturele rechten en het Europees Comité voor Sociale Rechten geven systematisch voorrang aan de bescherming van de meest kwetsbare groepen. (Ex-) gedetineerden vormen zo’n kwetsbare groep. Dat VN-Comité zegt dat het element van toegankelijkheid van het recht op sociale zekerheid vereist dat iedereen deel uitmaakt van het stelsel van de sociale zekerheid. Ze vinden dat het recht op toegang tot de sociale zekerheid op nietdiscriminatoire wijze moet worden verleend en dit zeker bij achtergestelde en gemarginaliseerde groepen.
56
W. VANDENHOLE, ”Het mensenrecht op sociale zekerheid voor gedetineerden: sprokkels en principes” in G. VAN LIMBERGHEN en V. VAN DER PLANCKE (eds.), Beperking van het recht op sociale zekerheid van gedetineerden: een dubbele straf?, Brugge, Die Keure, 2010, 39. 57 W. VANDENHOLE., “Weg vrijheid, weg sociale zekerheid? (sociale zekerheid van ex-gedetineerden)”, Juristenkrant, 2008, afl. 178, 7. 58 W. VANDENHOLE, ”Het mensenrecht op sociale zekerheid voor gedetineerden: sprokkels en principes” in G. VAN LIMBERGHEN en V. VAN DER PLANCKE (eds.), Beperking van het recht op sociale zekerheid van gedetineerden: een dubbele straf?, Brugge, Die Keure, 2010, 40-42.
18
Ook in de rechtspraak van het EHRM is de aandacht voor de rechten van de zwaksten en de armen in het oog springend.59 6) Een progressieve relatie en het vermoeden van ontoelaatbaarheid van retrogressieve maatregelen 26. Deze beide beginselen zijn expliciet toegepast op het recht op sociale zekerheid. Het IVESCR stelt dat elke lidstaat geleidelijk aan stappen moet nemen om op progressieve wijze een volledige verwezenlijking van de rechten van het verdrag te bekomen. De staten moeten daarvoor het maximum van hun beschikbare bronnen inzetten.60 Je kan daaruit afleiden dat staten geen regressieve maatregelen mogen nemen. Het Europees Comité voor Sociale Rechten is van mening dat in het geval dat de realisatie van een bepaald recht uitermate complex en duur is, een staat toch maatregelen moet nemen om dat recht te verwezenlijken binnen een redelijke termijn.61 27. Je zou een betoog kunnen houden dat die progressieve relatie die men voor ogen heeft ook betekent dat groepen die voorheen uitgesloten werden van het genot van een sociaal zekerheidsrecht, zoals dit bij de groep van de gedetineerden in België vaak het geval is, ook onder het genot van dat sociale zekerheidsrecht zouden moeten vallen. Daarnaast kan je ervan uitgaan dat aangezien personen het recht op sociale zekerheid genieten alvorens ze de gevangenis ingaan, een schorsing/beperking van dat recht een regressieve maatregel inhoudt.62 §2. Nationale bronnen
Zie infra. 28. Samenvattend kunnen we stellen dat er weinig belangstelling is voor het recht op sociale zekerheid van de specifieke groep van gedetineerden. Artikel 23 van de Belgische Grondwet garandeert eenieder het recht op sociale zekerheid en dus ook de gedetineerden. Het Grondwettelijk Hof kent de wetgever echter een ruime appreciatiemarge toe wat de concrete uitvoering van dat recht betreft.
59
W. VANDENHOLE, ”Het mensenrecht op sociale zekerheid voor gedetineerden: sprokkels en principes” in G. VAN LIMBERGHEN en V. VAN DER PLANCKE (eds.), Beperking van het recht op sociale zekerheid van gedetineerden: een dubbele straf?, Brugge, Die Keure, 2010, 42-43. 60 Art. 2, §1 IVESCR. 61 W. VANDENHOLE, ”Het mensenrecht op sociale zekerheid voor gedetineerden: sprokkels en principes” in G. VAN LIMBERGHEN en V. VAN DER PLANCKE (eds.), Beperking van het recht op sociale zekerheid van gedetineerden: een dubbele straf?, Brugge, Die Keure, 2010, 43. 62 W. VANDENHOLE, ”Het mensenrecht op sociale zekerheid voor gedetineerden: sprokkels en principes” in G. VAN LIMBERGHEN en V. VAN DER PLANCKE (eds.), Beperking van het recht op sociale zekerheid van gedetineerden: een dubbele straf?, Brugge, Die Keure, 2010, 43.
19
Hfdst. 2 Omschrijving en doelstellingen van de sociale zekerheid 29. De sociale zekerheid vormt in de moderne maatschappij één van de grondstructuren van de samenleving. Het is een techniek waardoor sociale risico’s verzekerd worden.63 Het doel van de sociale zekerheid is om aan alle burgers een menswaardig bestaan te verzekeren in alle omstandigheden.64 Men wil aan elke burger voldoende bestaansmiddelen waarborgen, ook op momenten waar zijn bestaanszekerheid en zijn bestaansveiligheid worden bedreigd.65 Men wil dus ook in een bescherming voorzien indien er zich bepaalde ongelukken of tegenslagen zouden voordoen. 30. De Belgische sociale zekerheid steunt op 2 pijlers66: 1) Het verzekeringsprincipe: er worden bijdragen betaald die in verhouding staan tot de sociale risico’s en die in ruil daarvoor een dekking bieden die in verband staat met de omvang van de bijdragen. 2) Het solidariteitsbeginsel: sociaal verzekerden zorgen via hun bijdragen ook voor het dekken van sociale risico’s van personen die geen of onvoldoende grote bijdragen hebben betaald of ondanks het betalen van hun bijdragen niet in aanmerking komen voor een socialezekerheidsprestatie omdat ze niet voldoen aan de voorwaarden. Iedere burger draagt dus financieel bij voor de leden van de maatschappij die in nood verkeren.67 Solidariteit vormt dan ook de hoeksteen van onze sociale zekerheid. 31. De sociale zekerheid staat in voor de vervulling van 3 functies: 1. Bij verlies van het arbeidsinkomen wordt voorzien in een vervangingsinkomen. Dit zal bijvoorbeeld het geval zijn bij werkloosheid, pensionering en arbeidsongeschiktheid. 2. Bij bepaalde 'sociale lasten' zoals het opvoeden van kinderen of ziektekosten, wordt een aanvulling op het inkomen uitgekeerd.
63
Y. VAN DEN BERGE, Uitvoering van vrijheidsstraffen en rechtspositie van gedetineerden, Gent, Larcier, 2006, 120. 64 L. LAURYSENS, Wetgeving. Sociaal recht, Antwerpen, De Boeck, 2005, 162. 65 J. MOSTINCKX en F. DEVEN, Welzijn en zorg in Vlaanderen - 2008-2009. Wegwijzer voor de sociale sector, Mechelen, Kluwer, 2008, 50. 66 W. VAN EECKHOUTTE, Handboek Belgisch Socialezekerheidsrecht, Mechelen, Kluwer, 2009, 32. 67 J. MOSTINCKX, “Federale welzijnsbeleid: België als actieve verzorgingsstaat” in in J. MOSTINCKX en F. DEVEN (eds.), Welzijn en zorg in Vlaanderen, Mechelen, Kluwer,2007, 62-63.
20
3. Indien
iemand
onvrijwillig
niet
over
een
beroepsinkomen
beschikt,
worden
bijstandsuitkeringen verleend.68 32. De laatste jaren wordt de nadruk steeds meer gelegd op de inspanningen die mensen aan het werk kunnen houden of hen zo snel mogelijk terug aan het werk kunnen krijgen. Deze werkwijze krijgt de voorkeur op het uitbetalen van uitkeringen.69 33. Het Belgische sociale zekerheidssysteem bestaat uit 3 stelsels: een werknemersstelsel, een zelfstandigenstelsel en een ambtenarenstelsel. De overheid staat in voor de organisatie en de inning van de bijdragen en de betaling van de uitkeringen.70 34. De sociale zekerheid stelt dus als doel om aan alle burgers een menswaardig bestaan te verzekeren in alle omstandigheden. De vraag is echter of het systeem van de sociale zekerheid wel zo solidair is met burgers die geconfronteerd worden met een vrijheidsbeneming. In België wordt het levensonderhoud van de gedetineerden ten laste genomen van de FOD Justitie.71 Het vraagpunt betreft dus concreet of de FOD Justitie wel op een gelijkwaardige manier voorziet in de behoeften van gedetineerden als de sociale zekerheidsverzekeringen voor de vrije burger.
68
http://www.socialsecurity.fgov.be/nl/over-de-fod/sociale-zekerheid-kort/sociale-zekerheid-kort.htm (geconsulteerd op 7 augustus 2011). 69 D. PIETERS en P. SCHOUKENS, Triptiek Sociale Zekerheid. De beginselen van sociale zekerheidsrecht en hun toepassing in België en Nederland, Leuven, Acco, 2006, 14. 70 Y. VAN DEN BERGE, Uitvoering van vrijheidsstraffen en rechtspositie van gedetineerden, Gent, Larcier, 2006, 120. 71 G. VAN LIMBERGHEN en V. VAN DER PLANCKE, Sociale zekerheid van (ex-) gedetineerden en hun verwanten, Brugge, Die Keure, 2008, 12.
21
Hfdst. 3 Analyse van de bestaande sectoren van de sociale zekerheid 35. De Belgische wetgeving omtrent sociale zekerheid is verspreid over een indrukwekkend aantal verschillende wettten en koninklijke besluiten. Deze kwamen volgens de omstandigheden tot stand, zonder dat er sprake was van een vooropgesteld plan. De wetgeving is bovendien onderworpen aan voortdurende wijzigingen. Gezien de omvang van het aantal wetten wordt het geheel al vlug onoverzichtelijk en verwarrend.72 36. In het sociale zekerheidsrecht wordt er vaak geopteerd voor de tweedeling in sociale verzekeringen en sociale bijstand.73 De sociale verzekeringen voorzien in vervangingsinkomens en in inkomensaanvullende uitkeringen. Men gaat de verzekeringstechniek gaan toepassen op een sociaal risico. Bij de sociale bijstand wordt voorzien in financiële steun in geval van armoede. Men stelde vast dat een aantal mensen systematisch tussen de mazen van het net van de sociale zekerheid vielen. Men wou die armoedesituaties uitschakelen door minimale inkomsten voor hen te voorzien.74 De sociale bijstand voorziet in gewaarborgde minimumuitkeringen ter aanvulling van de sociale verzekeringen. De uitkerende instanties zijn daarbij vrij om de vorm en de omvang van die steun te bepalen.75 De bijstandsvergoedingen worden gefinancierd door overheidsgelden. De toekenning ervan wordt gekoppeld aan een onderzoek van de financiële middelen van de mogelijke ontvanger om na te gaan of die al dan niet behoeftig is. Sociale bijstand vormt het laatste vangnet van sociale bescherming.76 37. Het onderscheid tussen sociale verzekeringen en sociale bijstand is in de loop der jaren vervaagd. Zo zullen socialeverzekeringsprestaties ook meer en meer slechts na een middelenonderzoek worden toegekend.77 Toch zal ik verder in deze masterproef deze tweedeling hanteren omwille van het overzichtelijke karakter die het biedt. Hierna worden de verschillende sectoren van de sociale zekerheid uiteengezet. Daarin wordt telkens eerst de regelgeving besproken zoals die algemeen geldt, waarna vervolgens gekeken wordt welke rechten een gedetineerde al dan niet behoudt tijdens 72
R. DECLERCQ, “Materieel-strafrechtelijke bepalingen in het sociale zekerheidsrecht” in J., VAN LANGENDONCK, Sociale zekerheid en strafrecht, fiscaal recht, familierecht, arbeidsrecht, aansprakelijkheidsrecht, Brussel, Larcier, 1979, 15-16. 73 W. VAN EECKHOUTTE, Handboek Belgisch Socialezekerheidsrecht, Mechelen, Kluwer, 2009, 371. 74 W. VAN EECKHOUTTE, Handboek Belgisch Socialezekerheidsrecht, Mechelen, Kluwer, 2009, 31. 75 J. MOSTINCKX, “Federale welzijnsbeleid: België als actieve verzorgingsstaat” in in J. MOSTINCKX en F. DEVEN (eds.), Welzijn en zorg in Vlaanderen, Mechelen, Kluwer, 2007, 63. 76 W. VANDENHOLE, ”Het mensenrecht op sociale zekerheid voor gedetineerden: sprokkels en principes” in G. VAN LIMBERGHEN en V. VAN DER PLANCKE (eds.), Beperking van het recht op sociale zekerheid van gedetineerden: een dubbele straf?, Brugge, Die Keure, 2010, 29. 77 D. PIETERS en P. SCHOUKENS, Triptiek Sociale Zekerheid. De beginselen van sociale zekerheidsrecht en hun toepassing in België en Nederland, Leuven, Acco, 2006, 16.
22
zijn vrijheidsberoving. Daarna belicht ik de situatie na de de vrijheidsberoving om telkens te eindigen met de eventuele aanbevelingen per sector.
A. Detentie en de sociale verzekeringen
Afdeling 1. Detentie en de verblijfplaats en andere identificatiegegevens §1. Algemeen 38. De term ‘verblijfplaats’ speelt een belangrijke rol bij de toepassing van de verschillende socialezekerheidswetten.78 De verblijfplaats is vaak één van de voorwaarden om te voldoen aan de modaliteiten van de toekenning van een socialezekerheidsuitkering. Ze is soms ook de maatstaf om de territoriale bevoegdheid van een socialezekerheidsinstelling te bepalen. Via de verblijfplaats kan men bovendien nagaan of de gedetineerde eventueel samenwoont met een andere persoon. Verder kan de verblijfplaats ook gevolgen hebben voor de omvang van het bedrag van de socialezekerheidsprestatie.79 39. Sommige sociale zekerheidswetten hanteren het begrip ‘werkelijke en gewone verblijfplaats’ terwijl andere het concept ‘hoofdverblijfplaats’ gebruiken. De werkelijke en gewone verblijfplaats is de plaats waar een persoon feitelijk zijn normaal leefcentrum heeft gevestigd.80 De hoofdverblijfplaats is de plaats waar de leden van een huishouden dat uit verschillende personen is samengesteld gewoonlijk leven, ongeacht of die personen al dan niet verbonden zijn door een verwantschap, of de plaats waar een alleenstaande gewoonlijk leeft.81 Daarnaast steunt de bepaling van de hoofdverblijfplaats ook op een feitelijke situatie, met name het werkelijke verblijf in een bepaalde gemeente gedurende het grootste deel van het jaar.82 40. De hoofdverblijfplaats bepaalt welke gemeente bevoegd is voor persoonlijke administratieve documenten. Het betreft documenten die noodzakelijk zijn om een beroepsopleiding te kunnen volgen of een job te bemachtigen. Ze zijn bovendien van belang voor het bekomen van het recht op 78 79
J.F. FUNCK, Droit de la sécurité sociale, Brussel, Larcier, 2006, 113. G. VAN LIMBERGHEN en V. VAN DER PLANCKE, Sociale zekerheid van (ex-) gedetineerden en hun verwanten,
Brugge, Die Keure, 2008, 87. 80 J.F., FUNCK, Droit de la sécurité sociale, Brussel, Larcier, 2006, 113. 81 Art. 3 Wet van 19 juli 1991 betreffende de bevolkingsregisters, de identiteitkaarten, de vreemdelingenkaarten en de verblijfsdocumenten en tot wijziging van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen, B.S. 3 september 1991. 82 Art. 16, §1 Koninklijk besluit van 16 juli 1992 betreffende de bevolkingsregisters en het vreemdelingenregister, B.S. 15 augustus 1992.
23
bepaalde socialezekerheidsprestaties. Gedetineerden kunnen echter om diverse redenen niet altijd een geldige identiteitskaart voorleggen. Dit omwille van verlies of onjuistheid van het document, overschrijding van de geldigheidsdatum… Het duurt dikwijls lang alvorens men opnieuw in orde is op het vlak van domicilie en identiteitsdocumenten. De technische moeilijkheden die de gedetineerden daarbij ondervinden, ontmoedigen hen vaak. Indien je als gedetineerde echter administratief niet in orde bent, kan je de toegang worden ontzegd tot bepaalde mechanismen die kunnen bijdragen tot jouw
re-integratie:
beroepsopleidingen,
steunmaatregelen
bij
tewerkstelling,
socialezekerheidsprestaties… Het is dus van belang dat de administratieve ongemakken die de gedetineerde ondervindt worden weggewerkt.83
§2. Tijdens de detentie A. Gedetineerden zonder hoofdverblijfplaats bij aanvang van de detentie 41. Gedetineerden die bij de aanvang van hun opsluiting geen hoofdverblijfplaats hebben, mogen worden ingeschreven op het adres van de gevangenis of instelling van sociaal verweer. Dit is op voorwaarde dat de directeur van de inrichting daarmee instemt.84 Zo’n domiciliëring in de gevangenis staat niet open voor gedetineerden onder voorlopige hechtenis. Dit omwille van het feit dat hun verblijf ginds een tijdelijk karakter heeft.85 Nochtans kan een voorlopige hechtenis in België toch vrij lang duren… 42. De directeur van de inrichting moet een weigering met redenen omkleden. Het is echter meestal de gemeente waar de inrichting zich bevindt die aan de basis ligt van een eventuele weigering. Het gemeentebestuur vreest meestal dat een toestemming zou kunnen leiden tot een verhoging van de werklast van het gemeentepersoneel. En dit brengt extra kosten met zich mee. Bovendien vrezen ze voor een toename van aanvragen bij het O.C.M.W. Die laatste vrees is echter ongegrond, aangezien dat O.C.M.W. ook bevoegd is indien de gedetineerde geen hoofdverblijfplaats heeft.
VAN LIMBERGHEN en VAN DER PLANCKE stellen zich de vraag of het niet beter zou zijn om de gevangenisdirecteur de mogelijkheid te ontnemen om de inschrijving van een persoon in de inrichting waar hij is opgesloten te weigeren. Bepaalde documenten die essentieel zijn voor de re-
83
G. VAN LIMBERGHEN en V. VAN DER PLANCKE, Sociale zekerheid van (ex-) gedetineerden en hun verwanten, Brugge, Die Keure, 2008, 88-90. 84 Art. 18, tweede lid, 5° Koninklijk besluit van 16 juli 1992 betreffende de bevolkingsregisters en het vreemdelingenregister, B.S. 15 augustus 1992. 85 G. VAN LIMBERGHEN en V. VAN DER PLANCKE, Sociale zekerheid van (ex-) gedetineerden en hun verwanten, Brugge, Die Keure, 2008, 91.
24
integratie van de gedetineerde kunnen immers enkel worden uitgereikt indien de gedetineerde over een geldige verblijfplaats beschikt.86 B. Gedetineerden met een hoofdverblijfplaats tijdens de detentie 43. Als de gedetineerde over een hoofdverblijfplaats beschikt bij aanvang van de vrijheidsberoving, moet de gemeente waar hij laatst was ingeschreven verplicht worden ingelicht over zijn opsluiting en later over zijn invrijheidstelling. Die mededeling gebeurt door de directeur van de instelling en heeft de volgende informatie als inhoud: de naam en voornaam van de gedetineerde, de datum van de opsluiting en het adres waar de betrokkene in het bevolkingsregister is ingeschreven. Deze melding is echter niet verplicht bij eventuele overplaatsingen van de gedetineerde naar een andere inrichting. Indien een gedetineerde beschikt over een hoofdverblijfplaats, wordt hij als ‘tijdelijk afwezig’ beschouwd in de gemeente van zijn hoofdverblijfplaats. Hij blijft ingeschreven in de registers van de gemeente waar hij zijn hoofdverblijfplaats heeft. Die gemeente blijft dan ook verder instaan voor de uitreiking van de officiële documenten die hem aanbelangen. Het adres van de gevangenis waar de gedetineerde verblijft, wordt wel vermeld bij de informatie met de betrekking tot de hoofdverblijfplaats in het bevolkingsregister. Indien de gedetineerde tijdens zijn verblijf deel gaat gaan uitmaken van een nieuw huishouden, kan hij op verzoek en mits toestemming van de referentiepersoon van dat huishouden worden ingeschreven op het adres van dat huishouden. Indien de gedetineerde is ingeschreven als ‘alleenstaande’, kan die inschrijving worden behouden. Zijn woning mag dan bijgevolg niet worden gebruikt door derden en hij moet ervoor zorgen dat zijn briefwisseling wordt opgevolgd. In de praktijk zal het echter moeilijk zijn om aan deze voorwaarden te voldoen. De alleenstaande gedetineerde zal immers verder moeten instaan voor het betalen van zijn huur, wat door een gebrek aan inkomsten in de gevangenis niet altijd evident zal zijn.87 C. Gedetineerden die hun hoofdverblijfplaats verliezen tijdens de detentie 44. De gedetineerde kan zijn hoofdverblijfplaats verliezen gedurende zijn detentie. Er kan zich bijvoorbeeld tijdens de vrijheidsberoving een breuk voordoen tussen de gedetineerde en het huishouden waarvan hij voorheen deel uitmaakte. Gezinsrelaties overleven een detentie dikwijls niet.88 Daardoor kan de gedetineerde zijn inschrijving op dat adres verliezen. Die breuk moet worden 86
G. VAN LIMBERGHEN en V. VAN DER PLANCKE, Sociale zekerheid van (ex-) gedetineerden en hun verwanten, Brugge, Die Keure, 2008, 91-92. 87 G. VAN LIMBERGHEN en V. VAN DER PLANCKE, Sociale zekerheid van (ex-) gedetineerden en hun verwanten, Brugge, Die Keure, 2008, 93-95. 88 T. DEMEERSMAN, “Met twee voeten in de samenleving. Over wat gedetineerden nodig hebben en wie daarvoor moet zorgen”, Orde van de dag 2009, afl. 48, 62.
25
aangetoond door een schriftelijke verklaring van de referentiepersoon van het huishouden, waaruit blijkt dat die persoon zich verzet tegen de voortzetting van de inschrijving van de gedetineerde op het adres van het huishouden. In die verklaring moet het werkelijke en onherstelbare karakter van de breuk worden bekrachtigd.89 De gedetineerde die tijdens zijn verblijf in de gevangenis zijn hoofdverblijfplaats verliest, kan mits akkoord van de directeur worden ingeschreven op het adres van de gevangenisinrichting of de instelling van sociaal verweer waar hij verblijft.90 Bij dusdanige inschrijving verandert de verblijfplaats dan ook telkens men wijzigt van inrichting. In de praktijk verliest een groot deel van de gedetineerden, de alleenstaanden op kop, hun woning tijdens hun detentie.91
§3. Na de detentie 45. Indien de gedetineerde bij het beëindigen van zijn straf de gevangenis verlaat, kan hij als een dakloze worden beschouwd indien hij over geen andere verblijfplaats beschikt.92 Zo’n exgedetineerde kan een referentieadres verkrijgen. Hij wordt dan ingeschreven op het adres van het O.C.MW. van de gemeente waar hij gewoonlijk vertoeft.93 Dat centrum overhandigt de gedetineerde dan een attest dat instaat voor de bekrachtiging van de voorwaarden voor inschrijving op het adres van het centrum. De gedetineerde moet zich daarna minstens eenmaal per trimester ter plaatse aanbieden.94 Na de vrijlating moet de gedetineerde dus de nodige formaliteiten vervullen om zich opnieuw te domiciliëren en te worden ingeschreven in het bevolkingsregister.95
89
G. VAN LIMBERGHEN en V. VAN DER PLANCKE, Sociale zekerheid van (ex-) gedetineerden en hun verwanten, Brugge, Die Keure, 2008, 96-97. 90 Art. 18, tweede lid, 5° Koninklijk besluit van 16 juli 1992 betreffende de bevolkingsregisters en het vreemdelingenregister, B.S. 15 augustus 1992 91 T. DEMEERSMAN, “Met twee voeten in de samenleving. Over wat gedetineerden nodig hebben en wie daarvoor moet zorgen”, Orde van de dag 2009, afl. 48, 62. 92 G. VAN LIMBERGHEN en V. VAN DER PLANCKE, Sociale zekerheid van (ex-) gedetineerden en hun verwanten, Brugge, Die Keure, 2008, 97. 93 Art. 1 Wet van 19 juli 1991 betreffende de bevolkingsregisters, de identiteitkaarten, de vreemdelingenkaarten en de verblijfsdocumenten en tot wijziging van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen, B.S. 3 september 1991. 94 G. VAN LIMBERGHEN en V. VAN DER PLANCKE, Sociale zekerheid van (ex-) gedetineerden en hun verwanten, Brugge, Die Keure, 2008, 98. 95 T. DEMEERSMAN, “Met twee voeten in de samenleving. Over wat gedetineerden nodig hebben en wie daarvoor moet zorgen”, Orde van de dag 2009, afl. 48, 63.
26
§4. Aanbevelingen 46. VAN LIMBERGHEN en VAN DER PLANCKE doen een drietal aanbevelingen. Zoals hoger al geschreven, valt het volgens hen in overweging te nemen om te beslissen dat men het recht tot het hebben van een hoofdverblijfplaats niet zou kunnen ontnemen aan de gedetineerde. Dergelijke weigering zou immers indruisen tegen de Basiswet. Indien een gedetineerde geen hoofdverblijfplaats heeft, moet men het toestaan indien hij zijn verblijfsplaats wil inschrijven in de gevangenis waarin hij zich bevindt.96 Verder moedigen ze een uitwisseling van informatie tussen de gevangenissen en de gemeentebesturen aan. Daardoor kan een schrapping van de gedetineerde uit de bevolkingsregisters worden vermeden. De keerzijde van de medaille is hierbij echter dat dit eventueel een inbreuk op de privacy van de gedetineerde kan inhouden. Die wil zijn opsluiting immers misschien liever geheim houden. Een mogelijk compromis tussen beiden kan zijn om het adres van de gedetineerde tijdens het eerste jaar van zijn vrijheidsberoving niet te vermelden bij de informatie met betrekking tot zijn hoofdverblijfplaats in het bevolkingsregister. Wat de alleenstaande gedetineerde betreft, hebben ze de idee om een referentieadres te creëren bij de gemeente waar de gedetineerde zijn hoofdverblijfplaats had voor zijn detentie. Zo hoeft hij niet langer een leegstaande woning te huren vanuit de gevangenis.97
Afdeling 2. Detentie en beroepsrisico’s 47. Arbeidsongevallen en beroepsziekten zijn sociale risico’s die naar aanleiding van de uitoefening van een beroep ontstaan. Zij worden daarom dan ook beroepsrisico’s genoemd.98
96
G. VAN LIMBERGHEN en V. VAN DER PLANCKE, Sociale zekerheid van (ex-) gedetineerden en hun verwanten, Brugge, Die Keure, 2008, 99. 97 G. VAN LIMBERGHEN en V. VAN DER PLANCKE, Sociale zekerheid van (ex-) gedetineerden en hun verwanten, Brugge, Die Keure, 2008, 98-99. 98 W. VAN EECKHOUTTE, Handboek Belgisch Socialezekerheidsrecht, Mechelen, Kluwer, 2009, 127.
27
1.1 Detentie en de arbeidsongevallenverzekering
§ 1. Algemeen 48. In België kent men een arbeidsongevallenverzekering voor werknemers en een arbeidsongevallenverzekering voor ambtenaren. De verzekering voor werknemers wordt geregeld door de Arbeidsongevallenwet99 van 10 april 1997. Die van de ambtenaren door de Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel100 van 3 juli 1967. Zelfstandigen kunnen geen ongeval van en naar het werk hebben.101 49. Een arbeidsongeval is een ongeval dat een werknemer of ambtenaar overkomt tijdens de uitvoering zelf van de arbeidsovereenkomst of naar aanleiding van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst. Het ongeval moet een letsel veroorzaken.102 Ook een ongeval dat zich voordoet op de weg naar en van het werk wordt als een arbeidsongeval aanzien. Onder die weg wordt verstaan het normale traject dat de werknemer moet afleggen om zich van zijn verblijfplaats te bewegen naar de plaats waar hij werkt en omgekeerd.103 50. Beide arbeidsongevallenverzekeringen voorzien in een vervangingsinkomen voor de sociaal verzekerde bij arbeidsongeschiktheid en voor de nabestaanden bij overlijden van de sociaal verzekerde.104 De omvang van de inkomensvervangende vergoeding zal afhangen van het feit of de sociaal verzekerde tijdelijk of blijvend arbeidsongeschikt is en daarnaast van het gegeven of het om een algehele of en gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid gaat.105 Daarnaast voorzien de arbeidsongevallenverzekeringen in de vergoeding van een aantal kosten. Ze dragen de geneeskundige, heelkundige, farmaceutische en verplegingskosten. Bovendien betalen ze de prothesen en orthopedische toestellen die ingevolge het ongeval noodzakelijk zijn.106 Ten slotte worden aan het slachtoffer en bepaalde familieleden onder bepaalde voorwaarden de kosten voor verplaatsing en overnachting terugbetaald die zij ten gevolge van het ongeval dienden te maken.107
99
Arbeidsongevallenwet van 10 april 1971, B.S. 24 april 1971 (hierna verkort Arbeidsongevallenwet). Wet van 3 juli 1967 betreffdende de preventie van of de schadevergoeding voor arbeidsongevallen, ongevallen op de weg naar en van het werk en voor beroepsziekten in de overheidssector, B.S. 10 augustus 1967 (hierna verkort Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel). 101 P. CLAES, Rechten van de gedetineerde, Gent, Liga voor Mensenrechten, 1989, 34. 102 Art. 7 Arbeidsongevallenwet; Art. 2 Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel. 103 Art . 8, §1 Arbeidsongevallenwet; Art. 2 arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel. 104 Artt. 10-27bis Arbeidsongevallenwet; Art. 3bis Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel. 105 E. ANKAERT en V. VERDEYEN, Schadeloosstelling bij arbeidsongevallen, Mechelen, Kluwer, 2007, 85 en 114. 106 Art. 28 Arbeidsongevallenwet; Art. 3ter Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel. 107 Art. 33 Arbeidsongevallenwet. 100
28
Wanneer het arbeidsongeval de dood tot gevolg heeft, kunnen bepaalde nabestaanden aanspraak maken op een aantal extra vergoedingen: een vergoeding voor de begrafeniskosten,108 een vergoeding voor de overbrenging van het lijk naar de begraafplaats en bepaalde renten.109 110 Indien de werkgever geen arbeidsongevallenverzekering afsloot of indien de arbeidsongevallenverzekeraar in gebreke blijft, kan men een beroep doen op het Fonds voor de arbeidsongevallen.111
§ 2. Tijdens de detentie A. Een arbeidsongeval van voor de detentie 51. Indien de titularis van de arbeidsongevallenverzekering gedetineerd wordt, blijft hij de uitkeringen
voor
tijdelijke
of
blijvende
ongeschiktheid
verder
ontvangen
zolang
de
arbeidsongeschiktheid duurt.112 De wetgever achtte het niet wenselijk om die uitkeringen op te schorten.113 De uitkeringen worden aan hemzelf, zijn lasthebber of zijn zaakwaarnemer uitbetaald.114 Hij behoudt op dat ogenblik ook het recht op uitkeringen van de ziekteverzekering.115 Het bedrag van de uitkeringen blijft gelijk indien een gezinslid van de begunstigde van de arbeidsongevallenverzekering wordt gedetineerd.116 Indien de gedetineerde geen personen ten laste heeft, worden zijn arbeidsongeschiktheidsuitkeringen echter gehalveerd.117 B. Een arbeidsongeval overkomen tijdens de detentie 52. Een gedetineerde kan ook tijdens zijn verblijf in de gevangenis het slachtoffer worden van een ongeval. Dit tijdens of door het verrichten van penitentiaire arbeid of op de weg van of naar de plaats waar hij die penitentiaire arbeid verricht. Die gedetineerde zal niet beschermd worden door de arbeidsongevallenwet.118 Daarom werkte de FOD Justitie om billijkheidsredenen,119 via een reeks
108
Art. 10 Arbeidsongevallenwet; Art 3 Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel. Art. 11 Arbeidsongevallenwet. 110 E. ANKAERT en V. VERDEYEN, Schadeloosstelling bij arbeidsongevallen, Mechelen, Kluwer, 2007, 17. 111 Art. 58 Arbeidsongevallenwet. 112 C. VANDERLINDEN, “Travail pénitentiaire et sécurité sociale du détenu”, RDPC 2003, 670. 113 M. DAMS, “Het statuut van de gedetineerde in de Belgische sociale zekerheid”, TSR 1998, 86. 114 Y. VAN DEN BERGE, Uitvoering van vrijheidsstraffen en rechtspositie van gedetineerden, Gent, Larcier, 2006, 128. 115 F. PIETERS, “Hebben de gedetineerden en de personen te hunnen laste, als leden van de samenleving recht op maatschappelijke zekerheid?”, Bull. Best. Strafinr. 1983, 146. 116 G. VAN LIMBERGHEN en V. VAN DER PLANCKE, Sociale zekerheid van (ex-) gedetineerden en hun verwanten, Brugge, Die Keure, 2008, 99. 117 Art. 233 Koninklijk besluit van 3 juli 1996 tot uitvoering van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, B.S. 31 juli 1996. 118 M. BEERNAERT, Manuel de droit pénitentiare, Louvain-la-Neuve, Anthemis, 2007, 333. 119 M. COLARDYN, “Toepassing van de sociale wetgeving op gedetineerden en hun familie”, Bull. Best.Strafinr. 1972, 321. 109
29
omzendbrieven,120 een systeem uit naar analogie van de wetgeving inzake arbeidsongevallen. In dat systeem wordt er voorzien in een vergoedingenregeling voor arbeidsongevallen overkomen tijdens de detentie. Een sportongeval wordt gelijkgesteld met een arbeidsongeval.121 Indien een gedetineerde tijdelijk arbeidsongeschikt wordt in gevolge een arbeidsongeval behoudt hij 90 procent van de vergoeding die hij normaal krijgt.122 Er is geen vergoeding weggelegd voor gedetineerden die gedeeltelijk arbeidsongeschikt zijn. Van zodra de gedetineerde werkt, heeft hij geen recht op een vergoeding.123 Indien het arbeidsongeval van de gedetineerde de dood tot gevolg heeft, worden er geen vergoedingen voorzien voor zijn nabestaanden.124 Zij kunnen echter wel een vordering instellen voor de burgerlijke rechtbank, waar dan wel een fout dient aangetoond te worden.125 53. Het systeem voor gedetineerden evenaart echter niet het het niveau van de arbeidsongevallenverzekering. Ze is immers onder andere geregeld door tal van ministeriële omzendbrieven waardoor ze minder rechtszekerheid biedt, kent geen vergoeding toe ingeval de gedeeltelijk arbeidsonbekwame gedetineerde zijn werk heropneemt, wordt slechts per semester uitbetaald en voorziet niet in een regeling voor dodelijke arbeidsongevallen.126
§ 3. Na de detentie A. Een arbeidsongeval van voor de detentie 54. Indien de ex-gedetineerde nog steeds arbeidsonbekwaam is, ontvangt hij verder de vergoedingen op basis van de arbeidsongevallenwet.127 B. Een arbeidsongeval overkomen tijdens de detentie 55. Bij zijn invrijheidsstelling ontvangt de ex-gedetineerde die het slachtoffer was van een arbeidsongeval tijdens zijn detentie een vergoeding indien hij na zijn detentie nog steeds
120 121
M. DAMS, “Het statuut van de gedetineerde in de Belgische sociale zekerheid”, TSR 1998, 87. R. MATHIEU, “De toepassing van de sociale zekerheid op gedetineerden, die voorheen onderworpen waren
aan de algemene regeling van de sociale zekerheid voor werknemers en op de leden van hun gezin”, B.T.S.Z. 1980, 599. 122 P. CLAES, Rechten van de gedetineerde, Gent, Liga voor Mensenrechten, 1989, 35. 123 F. PIETERS, “Hebben de gedetineerden en de personen te hunnen laste, als leden van de samenleving recht op maatschappelijke zekerheid?”, Bull. Best. Strafinr. 1983, 148. 124 M. BEERNAERT, Manuel de droit pénitentiare, Louvain-la-Neuve, Anthemis, 2007, 334. 125 Y. VAN DEN BERGE, Uitvoering van vrijheidsstraffen en rechtspositie van gedetineerden, Gent, Larcier, 2006, 129. 126 G. VAN LIMBERGHEN en V. VAN DER PLANCKE, Sociale zekerheid van (ex-) gedetineerden en hun verwanten, Brugge, Die Keure, 2008, 152-154. 127 G. VAN LIMBERGHEN en V. VAN DER PLANCKE, Sociale zekerheid van (ex-) gedetineerden en hun verwanten, Brugge, Die Keure, 2008, 150.
30
arbeidsonbekwaam is.128 Die vergoeding wordt berekend op basis van een door de minister vastgesteld fictief loon129 en is afhankelijk van de graad van werkonbekwaamheid.130 Indien de exgedetineerde nadien terug in de gevangenis terecht komt, wordt de uitbetaling van zijn vergoedingen geschorst.131
§ 4. Aanbevelingen 56. VAN LIMBERGHEN en VAN DER PLANCKE wijzen er op dat de arbeidsongevallenregeling geregeld wordt via tal van omzendbrieven. Volgens hen verdient het aanbeveling om die regeling een wettelijke grondslag te geven. Als tweede punt kaarten ze aan dat het niveauverschil tussen de arbeidsongevallenwet en het systeem voor gedetineerden niet in overeenstemming is met het beoogde normaliseringsprincipe uit de Basiswet.132
1.2 Detentie en beroepsziekten
57. Het tweede beroepsrisico is dat van de beroepsziekten. De regelgeving inzake beroepsziekten komt in vrij grote mate overeen met de hierboven omschreven regelgeving inzake arbeidsongevallen. Om deze reden wordt de regeling van de beroepsziekten dan ook beknopter weergegeven.
§ 1. Algemeen 58.
In
België
kent
men
een
beroepsziekteverzekering
voor
werknemers
en
een
beroepsziekteverzekering voor ambtenaren. De zelfstandigen zijn uitgesloten van het systeem van de beroepsziekten.133 De ambtenarenverzekering wordt geregeld door de Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel, die zoals eerder vermeld ook de arbeidsongevallen regelt. Voor arbeiders wordt
128
F. PIETERS, “Hebben de gedetineerden en de personen te hunnen laste, als leden van de samenleving recht
op maatschappelijke zekerheid?”, Bull. Best. Strafinr. 1983, 148. 129 M. COLARDYN, “Toepassing van de sociale wetgeving op gedetineerden en hun familie”, Bull. Best.Strafinr. 1972, 322. 130 R. MATHIEU, “De toepassing van de sociale zekerheid op gedetineerden, die voorheen onderworpen waren aan de algemene regeling van de sociale zekerheid voor werknemers en op de leden van hun gezin”, B.T.S.Z. 1980, 600. 131 Y. VAN DEN BERGE, Uitvoering van vrijheidsstraffen en rechtspositie van gedetineerden, Gent, Larcier, 2006, 129. 132 G. VAN LIMBERGHEN en V. VAN DER PLANCKE, Sociale zekerheid van (ex-) gedetineerden en hun verwanten, Brugge, Die Keure, 2008, 156-158. 133 P. CLAES, Rechten van de gedetineerde, Gent, Liga voor Mensenrechten, 1989, 34.
31
de materie van de beroepsziekten geregeld door de Beroepsziektewet.134 De personen die onder het personeel toepassingsgebied van de Arbeidsongevallenwet vallen, behoren ook tot het toepassingsgebied van de Beroepsziektewet.135 59. De beroepsziekteverzekeringen komen slechts tussen naar aanleiding van een beroepsziekte136 of wat de werknemers betreft ook bij een arbeidsgerelateerde ziekte.137 De beroepsziekten die in aanmerking komen zijn in een lijst opgenomen bij Koninklijk besluit.138 Daarnaast kan men ook een vergoeding ontvangen voor beroepsziekten die niet op die lijst voorkomen indien de ziekte op een determinerende en rechtstreekse wijze het gevolg is van de beroepsuitoefening.139 In dat geval zal het slachtoffer wel het oorzakelijk verband tussen de ziekte en de blootstelling aan het beroepsrisico van de ziekte moeten aantonen.140 Er wordt geacht een beroepsrisico te zijn indien de blootstelling aan de schadelijke invloed inherent is aan de beroepsuitoefening en beduidend groter is dan de blootstelling van de bevolking in het algemeen.141 60. De beroepsziekteverzekeringen dekken geen zaakschade en komen ook niet tussen in alle vormen van menselijke schade. Ze voorzien wel in een vervangingsinkomen voor de sociaal verzekerde die arbeidsongeschikt is en de bij wet aangeduide nabestaanden indien de sociaal verzekerde overlijdt. Ze vergoeden ook bepaalde uitgaven.142 Daarnaast bestaat er ook nog een systeem waarbij de sociaal verzekerde preventief zijn beroepsactiviteit kan stopzetten om niet langer blootgesteld te worden aan bepaalde beroepsrisico’s. Die stopzetting kan zowel van tijdelijke als van definitieve aard zijn.143
134
Wetten van 3 juni 1970 betreffende de preventie van beroepsziekten en de vergoeding van de schade die uit die ziekten voortvloeit, gecoördineerd op 3 juni 1970, B.S. 27 augustus 1970 (Hierna verkort Beroepsziektewet). 135 W. VAN EECKHOUTTE, Handboek Belgisch Socialezekerheidsrecht, Mechelen, Kluwer, 2009, 180. 136 Art. 30, 30bis en 32 Beroepsziektewet; Art. 2 Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel. 137 Art. 62bis Beroepsziektewet. 138 W. VAN EECKHOUTTE, Handboek Belgisch Socialezekerheidsrecht, Mechelen, Kluwer, 2009, 180. 139 Art. 30bis Beroepsziektewet. 140 Art. 32, derde lid Beroepsziektewet. 141 Art. 32, tweede lid Beroepsziektewet. 142 G. VAN LIMBERGHEN en V. VAN DER PLANCKE, Sociale zekerheid van (ex-) gedetineerden en hun verwanten, Brugge, Die Keure, 2008, 160-161. 143 Art. 37, §1 Beroepsziektewet.
32
§ 2. Tijdens de detentie A. Beroepsziekte van voor de detentie 61. Als een sociaal verzekerde met een beroepsziekte gedetineerd wordt, zullen zijn uitkeringen blijven verder lopen zolang zijn arbeidsongeschiktheid duurt.144 Indien hij geen personen ten laste heeft, worden zijn uitkeringen gehalveerd.145 Ook hier geldt de regel dat zolang de gedetineerde een uitkering ontvangt wegens zijn beroepsziekte, hij automatisch verzekerd blijft door de ziekteverzekering.146 Indien de gedetineerde voor zijn hechtenis nog geen hinder ondervond, maar tijdens zijn hechtenis de symptomen van een beroepsziekte vertoont, zal men via de reguliere beroepsziekteverzekeringen uitmaken of hij al dan niet in aanmerking komt voor een uitkering.147 B. Beroepsziekte ontstaan tijdens de detentie 62. De gedetineerde die een beroepsziekte heeft naar aanleiding van zijn detentie zal niet gedekt worden door de reguliere beroepsziekteverzekeringen.148 Er werd hier een gelijkaardig systeem uitgewerkt als bij de arbeidsongevallen,149 waardoor de gedetineerde een vergoeding ontvangt.150 63. Net zoals bij de arbeidsongevallenverzekering is het beschermingsniveau van dat systeem echter lager dan dat van de reguliere beroepsziekteverzekeringen.151
§ 3. Na de detentie A. Beroepsziekte van voor de detentie 64. Idem als bij de arbeidsongevallen. B. Beroepsziekte ontstaan tijdens de detentie 65. Idem als bij de arbeidsongevallen.
144
M. DAMS, “Het statuut van de gedetineerde in de Belgische sociale zekerheid”, TSR 1998, 86. P. CLAES, Rechten van de gedetineerde, Gent, Liga voor Mensenrechten, 1989, 34. 146 F. PIETERS, “Hebben de gedetineerden en de personen te hunnen laste, als leden van de samenleving recht 145
op maatschappelijke zekerheid?”, Bull. Best. Strafinr. 1983, 146. 147 G. VAN LIMBERGHEN en V. VAN DER PLANCKE, Sociale zekerheid van (ex-) gedetineerden en hun verwanten, Brugge, Die Keure, 2008, 162-163. 148 M. BEERNAERT, Manuel de droit pénitentiare, Louvain-la-Neuve, Anthemis, 2007, 333. 149 Y. VAN DEN BERGE, Uitvoering van vrijheidsstraffen en rechtspositie van gedetineerden, Gent, Larcier, 2006, 129. 150 R. MATHIEU, “De toepassing van de sociale zekerheid op gedetineerden, die voorheen onderworpen waren aan de algemene regeling van de sociale zekerheid voor werknemers en op de leden van hun gezin”, B.T.S.Z. 1980, 600. 151 G. VAN LIMBERGHEN en V. VAN DER PLANCKE, Sociale zekerheid van (ex-) gedetineerden en hun verwanten, Brugge, Die Keure, 2008, 166-168.
33
§ 4. Aanbevelingen 66. Aangezien het systeem van de arbeidsongevallen en de beroepsziekten gelijklopend is wat de gedetineerden betreft, gelden dan ook dezelfde opmerkingen.
Afdeling 3. Detentie en de ziektekostenverzekering §1. Algemeen 67. De ziektekostenverzekering is de sector geneeskundige verzorging van de ziekteverzekering.152 Ze verleent tegemoetkomingen in de ziektekosten. Dit zowel aan zij die er persoonlijk aanspraak kunnen op maken als aan de personen ter hunnen laste. Om aanspraak te kunnen maken op een tegemoetkoming moet men aangesloten zijn bij een ziekteverzekeraar, een wachttijd doorlopen (al zal dat in de praktijk zelden het geval zijn) en voldoende bijdragen betalen. De ziektekostenverzekering komt tussen in de kosten voor geneeskundige verzorging die limitatief zijn opgesomd in de Ziektewet.153 In de meeste gevallen zal de rechthebbende een deel van de kosten, het remgeld, zelf moeten dragen.154
§2. Tijdens de detentie 68. Uit onderzoek blijkt dat gedetineerden bijzonder vatbaar zijn voor gezondheidsproblemen.155 Toch worden gedetineerden en geïnterneerden uitgesloten van de ziektekostenverzekering en dus ook van de terugbetaling van hun geneeskundige zorgen. De gedetineerde mag wel steeds gratis beroep doen op de arts van de inrichting156 en ontvangt kosteloos de medicijnen die hij voorschrijft.157 Elke gevangenis beschikt over een algemene geneeskundige dienst, een tandheelkundige dienst, een verplegingsdienst en een dienst voor kinesitherapie.
158
Indien de
gedetineerde een aandoening heeft die niet in zijn gevangenis kan worden behandeld, kan hij
152
Wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen gecoördineerd op 14 juli 1994, B.S. 27 augustus 1994 (Hierna verkort Ziektewet). 153 Art. 34, eerste lid Ziektewet. 154 W. VAN EECKHOUTTE, Handboek Belgisch Socialezekerheidsrecht, Mechelen, Kluwer, 2009, 192-214. 155 F. ANG, “Het recht van gedetineerden op gezondheid” in E. BREMS, S. SOTTIAUX, P. VANDEN HEEDE en W. VANDENHOLE (eds.), Vrijheden en vrijheidsbeneming: mensenrechten van gedetineerden, Antwerpen, Intersentia, 2005, 251. 156 P. CLAES, Rechten van de gedetineerde, Gent, Liga voor Mensenrechten, 1989, 36. 157 M. BEERNAERT, Manuel de droit pénitentiare, Louvain-la-Neuve, Anthemis, 2007, 324. 158 C. VANDERLINDEN, “Travail pénitentiaire et sécurité sociale du détenu”, RDPC 2003, 657-658.
34
worden overgebracht naar het penitentiair geneeskundig en heelkundig centrum in de gevangenis van Sint-Gillis of in de gevangenis van Brugge.159 69. Indien de personen ten laste van de gedetineerde zelf niet gerechtigd zijn in de ziektekostenverzekering, omdat ze bijvoorbeeld zelf geen werknemer zijn, zullen ze hun verzekering voor geneeskundige verzorging verliezen omwille van de schorsing van de ziektekostenverzekering van de gedetineerde.160 Indien de gedetineerde voor zijn vrijheidsberoving een uitkeringsgerechtigde was, kan hij echter een beroep doen op het stelsel van de voortgezette verzekering.161 De voortgezette verzekering is een vrijwillige verzekering die openstaat voor personen in behartenswaardige
omstandigheden162
die
niet
meer
onder
het
stelsel
van
de
ziektekostenverzekering vallen. Deze verzekering zorgt ervoor dat zijn echtgenote en zijn kinderen verzekerd blijven voor hun geneeskundige verstrekkingen vanaf het begin van de detentie tot aan de vrijlating van de gedetineerde.163 De gedetineerde blijft daardoor ook zelf verzekerd wanneer hij terug vrijkomt. Hij moet daartoe een gemotiveerde aanvraag indienen164 en maandelijks bijdragen betalen.165 Die forfaitaire bijdrage is echter niet gering gelet op de inkomsten van gedetineerden binnen de gevangenis.166 Gedetineerden maken dan ook niet vaak gebruik van het stelsel van de voortgezette verzekering. Ook al omdat er een voordeliger systeem bestaat waarbij de gezinsleden die ten laste zijn van de gedetineerde hun recht op toegang tot de ziektekostenverzekering kunnen opeisen indien ze aan een aantal voorwaarden voldoen.167 70. Indien de gedetineerde arbeidsongeschikt was voor zijn detentie, blijven hij en zijn personen ten laste tijdens zijn detentie automatisch gerechtigd op uitkeringen van de ziektekostenverzekering.168
159 160
M. DAMS, “Het statuut van de gedetineerde in de Belgische sociale zekerheid”, TSR 1998, 77. Y. VAN DEN BERGE, Uitvoering van vrijheidsstraffen en rechtspositie van gedetineerden, Gent, Larcier,
2006, 125. 161 M. COLARDYN, “Toepassing van de sociale wetgeving op gedetineerden en hun familie”, Bull. Best.Strafinr. 1972, 309. 162 Art. 247, §1, 7° Koninklijk besluit van 3 juli 1996 tot uitvoering van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, B.S. 31 juli 1996 (Hierna verkort Besluit Ziektewet). 163 P. CLAES, Rechten van de gedetineerde, Gent, Liga voor Mensenrechten, 1989, 36-37. 164 Y. VAN DEN BERGE, Uitvoering van vrijheidsstraffen en rechtspositie van gedetineerden, Gent, Larcier, 2006, 125-126. 165 Art. 250 Besluit Ziektewet. 166 M. DAMS, “Het statuut van de gedetineerde in de Belgische sociale zekerheid”, TSR 1998, 79. 167 G. VAN LIMBERGHEN en V. VAN DER PLANCKE, Sociale zekerheid van (ex-) gedetineerden en hun verwanten, Brugge, Die Keure, 2008, 204. 168 Y. VAN DEN BERGE, Uitvoering van vrijheidsstraffen en rechtspositie van gedetineerden, Gent, Larcier, 2006, 126.
35
Indien hij tijdens zijn detentie terug arbeidsgeschikt wordt, zal hij ook worden uitgesloten van de ziekteverzekering.169 Hij kan daarna eveneens worden toegelaten tot de voortgezette verzekering.170 71. Een gedetineerde is niet verzekerd tijdens periodes van penitentiair verlof. Indien hij ziek wordt tijdens zijn verlof moet hij dan ook zelf instaan voor zijn kosten.171 Wanneer de gedetineerde een maatregel van halve vrijheid of elektronisch toezicht geniet, zal hij wel in aanmerking komen voor een terugbetaling van zijn geneeskundige zorgen indien hij voorafgaandelijk aan deze strafuitvoeringsmodaliteiten al was ingeschreven bij een ziekenfonds. De ziektekostenverzekering van de gedetineerde wordt dan gereactiveerd omdat die strafuitvoeringsmodaltiteiten de reintegratie van de gedetineerde voor ogen hebben. Bovendien mag de gedetineerde die een strafuitvoeringsmodaliteit extra muros geniet zich ook wenden tot de arts van de gevangenis. Indien een gedetineerde om gezondheidsredenen de voorwaarden voor elektronisch toezicht niet kan naleven, moet hij het Nationaal Centrum voor Elektronisch Toezicht op de hoogte stellen. Indien een gedetineerde voorwaardelijk in vrijheid is gesteld of om gezondheidsredenen voorlopig in vrijheid is gesteld, dekt de FOD Justitie niet langer zijn kosten. Hij moet dan zelf zijn medische kosten dragen eventueel met tussenkomst van zijn ziekenfonds indien hij verzekerd is.172 72. De schorsing van de gedetineerde uit de ziektekostenverzekering wordt verantwoord door de kosteloze toekenning van geneeskundige verzorging aan de gedetineerde.173 Enkel bepaalde nietcourante verstrekkingen blijven ten laste van de gedetineerde.174 Wat die niet-courante verstrekkingen precies inhouden, is echter niet duidelijk. 73. Er werd dus een geheel eigen regeling uitgewerkt voor de geneeskundige verzorging van gedetineerden. De vraag is echter of die regeling wel in overeenstemming is met de filosofie van de Basiswet. Uit de Basiswet kunnen drie principes worden afgeleid waarop de gedetineerde recht heeft: 1) Principe van de gelijkwaardigheid aan de verzorging in de vrije samenleving175 2) Continuïteit van de gezondheidszorg176 en 3) Vrije keuze van arts.177 Die vereiste gelijkwaardigheid wordt echter zelden bereikt in de praktijk. De kwaliteit van de geneeskundige verzorging binnen de 169 170
P. CLAES, Rechten van de gedetineerde, Gent, Liga voor Mensenrechten, 1989, 37. R. MATHIEU, “De toepassing van de sociale zekerheid op gedetineerden, die voorheen onderworpen waren
aan de algemene regeling van de sociale zekerheid voor werknemers en op de leden van hun gezin”, B.T.S.Z. 1980, 604. 171 M. DAMS, “Het statuut van de gedetineerde in de Belgische sociale zekerheid”, TSR 1998, 78. 172 G. VAN LIMBERGHEN en V. VAN DER PLANCKE, Sociale zekerheid van (ex-) gedetineerden en hun verwanten, Brugge, Die Keure, 2008, 213-216. 173 M. BEERNAERT, Manuel de droit pénitentiare, Louvain-la-Neuve, Anthemis, 2007, 324. 174 C. VANDERLINDEN, “Travail pénitentiaire et sécurité sociale du détenu”, RDPC 2003, 657. 175 Art. 88 Basiswet. 176 Art. 89 Basiswet. 177 Art. 91 Basiswet.
36
gevangenis wordt immers geregeld voorgesteld als problematisch. De Basiswet kent de gedetineerde daarnaast een vrije keuze van arts toe onder bepaalde voorwaarden. De directeur kan dit echter verhinderen via een met redenen omklede weigering. Daarenboven moet de gedetineerde de kosten van zijn gekozen arts zelf dragen.178 Praktisch gezien moeten dus zowel het budget van de gedetineerde als de directeur een vrije keuze van arts toelaten. Dit bemoeilijkt de keuze voor een vrije arts. Het is echter niet ondenkbaar dat gedetineerden in hun systeemafhankelijke positie het liefst advies krijgen van een arts die onafhankelijk is van de penitentiaire administratie.179 Wat de kosten voor de vrije keuze van de arts betreft, lijkt er echter een oplossing in de maak. De Basiswet voorziet immers de mogelijkheid om via Koninklijk besluit een financiële bijdrage te voorzien. Gezien de filosofie van de Basiswet blijft het echter vreemd dat de directeur de keuze van een vrije arts kan weigeren.180
§3. Na de detentie 75. Indien de gedetineerde
aan bepaalde voorwaarden voldoet, wordt hij onmiddellijk terug
opgenomen in het stelsel van de geneeskundige verzorging. Hij moet geen wachttijd doorlopen.181
§4. Aanbevelingen 76. VAN LIMBERGHEN en VAN DER PLANCKE wijzen op het gebrek aan kwaliteit bij de verstrekking van gezondheidszorg aan gedetineerden. Ze vinden de schorsing van de ziektekostenverzekering slechts gerechtvaardigd indien de gedetineerden een
aan de vrije samenleving gelijkwaardige
verzorging kunnen genieten intra muros. Daarnaast werpen ze nog op dat er nood is aan meer duidelijkheid wanneer een gedetineerde extra muros al dan niet wordt uitgesloten van de ziektekostenverzekering.182
178
G. VAN LIMBERGHEN en V. VAN DER PLANCKE, Sociale zekerheid van (ex-) gedetineerden en hun verwanten, Brugge, Die Keure, 2008, 208-213. 179 M. DAMS, “Het statuut van de gedetineerde in de Belgische sociale zekerheid”, TSR 1998, 78. 180 G. VAN LIMBERGHEN en V. VAN DER PLANCKE, Sociale zekerheid van (ex-) gedetineerden en hun verwanten, Brugge, Die Keure, 2008, 213-214. 181 P. CLAES, Rechten van de gedetineerde, Gent, Liga voor Mensenrechten, 1989, 37-38. 182 G. VAN LIMBERGHEN en V. VAN DER PLANCKE, Sociale zekerheid van (ex-) gedetineerden en hun verwanten, Brugge, Die Keure, 2008, 217-219.
37
Afdeling 4. Detentie en de werkloosheidsverzekering §1. Algemeen 78. De werkloosheidsverzekering wordt geregeld via het Koninklijk Besluit van 25 november 1991 houdende werkloosheidsreglementering183 en zijn uitvoeringsbesluit.184 Het doel van de werkloosheidsverzekering is om werknemers die buiten hun wil om toch werkloos zijn en geen nieuwe job vinden, een werkloosheidsuitkering toe te kennen ter vervanging van een arbeidsloon.185 Voor de zelfstandigen bestaat er geen werkloosheidsverzekering.186 79. Om toegelaten te worden tot het recht op werkloosheidsuitkeringen moet de werknemer een wachttijd doorlopen bestaande uit een aantal arbeidsdagen of daarmee gelijkstelde dagen.187 Daarvoor komen enkel de arbeidsdagen in aanmerking waarvoor sociale zekerheidsbijdragen werden betaald.188 Daarnaast moet de gedetineerde onvrijwillig zonder arbeid en zonder loon zijn, beschikbaar zijn voor de arbeidsmarkt, actief naar werk zoeken en als werkzoekende ingeschreven zijn en ingeschreven blijven, arbeidsgeschikt zijn, in België verblijven en zich aan de controle van het werkloosheidsbureau onderwerpen. De werkloze moet bovendien zijn leerplicht hebben beëindigd en niet ouder zijn dan 65 jaar.189
§2.Tijdens de detentie 80. Een gedetineerde die werkloos is voor zijn detentie, ontvangt vanaf de dag van zijn vrijheidsbeneming geen werkloosheidsvergoedingen meer.190 In de rechtsleer wordt gesteld dat dit het gevolg is van het feit dat de gedetineerde niet meer beschikbaar is voor de arbeidsmarkt.191 De wetgever maakte zijn motieven echter niet kenbaar. Wellicht is een bijkomend argument te vinden in de omstandigheid dat de gedetineerde niet meer volledig zelf moet voorzien in zijn eigen onderhoud. Er zijn echter bepaalde categorieën personen die worden vrijgesteld van de vereiste om beschikbaar te zijn voor de arbeidsmarkt, zoals personen die een beroepsopleiding volgen en personen die ouder 183
Koninklijk Besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering, B.S.31 december 1991 (Hierna verkort Werkloosheidsbesluit). 184 Ministerieel Besluit van 26 november 1991 houdende de toepassingregelen van de werkloosheidsreglementering, B.S. 25 januari 1991 (Hierna verkort Uitvoeringsbesluit Werkloosheid). 185 M. COLARDYN, “Toepassing van de sociale wetgeving op gedetineerden en hun familie”, Bull. Best.Strafinr. 1972, 314. 186 W. VAN EECKHOUTTE, Handboek Belgisch Socialezekerheidsrecht, Mechelen, Kluwer, 2009, 241. 187 Art. 30 Werkloosheidsbesluit. 188 Art. 37, §1 Werkloosheidsbesluit. 189 W. VAN EECKHOUTTE, Handboek Belgisch Socialezekerheidsrecht, Mechelen, Kluwer, 2009, 246-262. 190 Art. 67 Werkloosheidsbesluit. 191 P. CLAES, Rechten van de gedetineerde, Gent, Liga voor Mensenrechten, 1989, 40.; W. VAN EECKHOUTTE, Handboek Belgisch Socialezekerheidsrecht, Mechelen, Kluwer, 2009, 253.
38
zijn dan 50 jaar. Het lijkt dan ook in het kader van het gelijkheidsbeginsel niet gerechtvaardig om de werkloosheidsuitkeringen te schorsen van gedetineerden die voor hun detentie reeds vrijgesteld waren van de voorwaarde om beschikbaar te zijn voor de arbeidsmarkt.192 81. Bij de werkloosheidsvergoeding worden zowel het recht op de uitkering als de betaling ervan geschorst.193 De gedetineerde kan dus geen vervangingsinkomen wegens werkloosheid krijgen tijdens zijn detentie. Het wegvallen van die werkloosheidsvergoeding kan ernstige gevolgen hebben voor de personen ten laste van de gedetineerde. Zij zullen in dat geval vaak aangewezen zijn op het leefloon.194 82. De werkloosheidsverzekering voorziet bovendien niet in een retroactieve betaling voor een periode van onwerkdadige voorlopige hechtenis. Nochtans was de gedetineerde tijdens zijn voorlopige hechtenis, onrechtmatig en tegen zijn wil in, onbeschikbaar voor de algemene arbeidsmarkt.195 83. De Rijksdienst voor arbeidsvoorziening is van mening dat zolang de gedetineerde zijn statuut van gedetineerde behoudt, zijn recht op werkloosheidsuitkeringen wordt geschorst. Gedetineerden onder elektronisch toezicht behouden wel hun recht op werkloosheidsuitkeringen. Zij zijn immers beschikbaar voor de algemene arbeidsmarkt. Deze strafuitvoeringsmodaliteit wordt immers toegekend om hen in staat te stellen werk te zoeken. Bij andere strafuitvoeringsmodaliteiten waarbij de gedetineerde extra muros beschikbaar is voor de algemene arbeidsmarkt wordt de werkloosheidsvergoeding dan weer wel geschorst. Er lijkt niet echt een verantwoording te bestaan voor dit onrechtvaardig verschil in behandeling.196 Verscheidene rechters hebben evenwel al beslist dat de gedetineerde in beperkte vrijheid een werkloosheidsuitkering kan ontvangen, aangezien hij beschikbaar is voor de arbeidsmarkt.197 84. De gedetineerde kan eventueel wel arbeid verrichten binnen de gevangenis. Het is echter mogelijk dat ondanks zijn bereidheid tot gevangenisarbeid, de voorziene arbeidsplaatsen binnen de gevangenis ontoereikend zijn om hem werk binnen de gevangenis te kunnen aanbieden. De 192
G. VAN LIMBERGHEN en V. VAN DER PLANCKE, Sociale zekerheid van (ex-) gedetineerden en hun verwanten, Brugge, Die Keure, 2008, 104. 193 G. VAN LIMBERGHEN en V. VAN DER PLANCKE, Sociale zekerheid van (ex-) gedetineerden en hun verwanten, Brugge, Die Keure, 2008, 103. 194 F. PIETERS, “Hebben de gedetineerden en de personen te hunnen laste, als leden van de samenleving recht op maatschappelijke zekerheid?”, Bull. Best. Strafinr. 1983, 154. 195 G. VAN LIMBERGHEN en V. VAN DER PLANCKE, Sociale zekerheid van (ex-) gedetineerden en hun verwanten, Brugge, Die Keure, 2008, 105. 196 G. VAN LIMBERGHEN en V. VAN DER PLANCKE, Sociale zekerheid van (ex-) gedetineerden en hun verwanten, Brugge, Die Keure, 2008, 106-109. 197 Arbrb. Charleroi 6 mei 2005, Chron. D.S. 2006, 518; Arbrb. Luik AR 339.032, 17 november 2004.
39
gedetineerde valt dan volledig zonder arbeidsinkomen.198 Bereidwillige gedetineerden kunnen immers geen uitkering ontvangen voor onvrijwillige werkloosheid binnen de gevangenis.199 Gevangenisarbeid telt bovendien niet mee om achteraf een recht op werkloosheidsuitkeringen te openen.200 Er wordt wel voorzien in een vergoeding wegens technische werkloosheid als de gedetineerde geen gevangenisarbeid kan verrichten omwille van een staking van het gevangenispersoneel.201
§3. Na de detentie 85. Indien de gedetineerde na zijn detentie terug beschikbaar wordt voor de arbeidsmarkt, heeft hij onmiddellijk opnieuw recht op werkloosheidsuitkeringen.202 Er zal wel moeten worden nagegaan of de gedetineerde een voldoende aantal dagen gewerkt heeft in de referteperiode. Die referteperiode wordt wel verlengd met de duur van de detentie.203 Indien de gedetineerde echter geen beroepsverleden als werknemer heeft, zal hij geen aanspraak kunnen maken op een werkloosheidsuitkering. Hij kan dan wel een leefloon aanvragen.204 86. Het is echter mogelijk dat de gedetineerde tijdelijk wordt uitgesloten van het genot van de werkloosheidsuitkeringen, ingeval hij werkloos is geworden wegens omstandigheden afhankelijk van zijn wil. Die periode kan 4 tot 26 weken duren.205 Dit zal het geval zijn indien het ontslag door de werkgever het redelijke gevolg is van een foutieve houding van de werknemer.206 Dit zal vaak voorkomen aangezien de rechtspraak oordeelt dat een fout die zich voordoet in de persoonlijke levenssfeer van de werknemer een ontslag om dringende redenen kan rechtvaardigen indien zij elke professionele samenwerking tussen de werkgever en de werknemer onmiddellijk en definitief onmogelijk maakt.207
198
Y. VAN DEN BERGE, Uitvoering van vrijheidsstraffen en rechtspositie van gedetineerden, Gent, Larcier, 2006, 130. 199 M. BEERNAERT, Manuel de droit pénitentiare, Louvain-la-Neuve, Anthemis, 2007, 338. 200 M. DAMS, “Het statuut van de gedetineerde in de Belgische sociale zekerheid”, TSR 1998, 89. 201 G. VAN LIMBERGHEN en V. VAN DER PLANCKE, Sociale zekerheid van (ex-) gedetineerden en hun verwanten, Brugge, Die Keure, 2008, 111. 202 R. MATHIEU, “De toepassing van de sociale zekerheid op gedetineerden, die voorheen onderworpen waren aan de algemene regeling van de sociale zekerheid voor werknemers en op de leden van hun gezin”, B.T.S.Z. 1980, 610. 203 Y. VAN DEN BERGE, Uitvoering van vrijheidsstraffen en rechtspositie van gedetineerden, Gent, Larcier, 2006, 130. 204 P. CLAES, Rechten van de gedetineerde, Gent, Liga voor Mensenrechten, 1989, 41-42. 205 Art. 52, §1 Werkloosheidsbesluit. 206 M. DAMS, “Het statuut van de gedetineerde in de Belgische sociale zekerheid”, TSR 1998, 90. 207 Arbrb. Luik 21 juni 1995, J.T.T. 1996, 145.; Arbrb. Nijvel 25 april 2001, J.T.T. 2001, 394.
40
§ 4. Aanbevelingen 87. VAN LIMBERGHEN EN VAN DER PLANCKE doen een aantal aanbevelingen. Ten eerste vinden zij dat het recht op een werkloosheidsvergoeding niet mag worden geschorst voor de gedetineerde die zich voor zijn detentie kon beroepen op een vrijstelling waardoor hij niet beschikbaar moet zijn voor de arbeidsmarkt. Ten tweede zijn zij van oordeel dat de gedetineerde die een onwerkdadige hechtenis heeft ondergaan achteraf het bedrag van de werkloosheidsvergoedingen die hij misliep tijdens zijn detentie uitbetaald moet krijgen. Als derde punt werpen ze op dat er nood is aan opheldering inzake de verschillende behandeling van de gedetineerden naargelang de diverse strafuitvoeringsmodaliteiten. Ten vierde vinden ze dat het de aanbeveling verdient om gedetineerden te integreren in de werkloosheidsverzekering. Ten slotte vinden ze dat de nadelige gevolgen voor het gezin van de gedetineerde zouden moeten worden weggewerkt.208
Afdeling 5. Detentie en de faillissementsverzekering § 1. Algemeen 88. De faillissementsverzekering wordt voornamelijk geregeld door de Wet Faillissementsverzekering Zelfstandigen209 en zijn uitvoeringsbesluit.210 Ze voorziet in een uitkering in geval van faillissement van de zelfstandige of de vennootschap waarin hij als zelfstandige actief is of in daarmee gelijkgestelde
situaties,
het
behoud
van
de
rechten
inzake
de
gezinsbijslag
en
de
211
ziektekostenverzekering.
208
G. VAN LIMBERGHEN en V. VAN DER PLANCKE, Sociale zekerheid van (ex-) gedetineerden en hun verwanten, Brugge, Die Keure, 2008, 119-120. 209 Koninklijk besluit van 18 november 1996 houdende invoering van een sociale verzekering ten gunste van zelfstandigen, in geval van faillissement, en van gelijkgestelde personen, met toepassing van de artikelen 29 en 49 van de Wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels, bekrachtigd bij artikel 17,3° van de wet van 13 juni 1977, B.S. 13 december 1996 (hierna verkort Wet Faillissementsverzekering Zelfstandigen). 210 Koninklijk besluit van 14 januari 1999 tot uitvoering van artikel 2 van het Koninklijk Besluit van 18 november 1996 houdende invoering van een sociale verzekering ten gunste van zelfstandigen, in geval van faillissement, en van gelijkgestelde personen, met toepassing van de artikelen 29 en 49 van de Wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrjiwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels, B.S. 13 december 1996 + erratum B.S. 22 januari 1997 (hierna verkort Uitvoeringsbesluit Wet Faillissementsverzekering Zelfstandigen). 211 Art. 3 Wet Faillissementsverzekering Zelfstandigen.
41
89. De rechthebbenden op een faillissementsverzekering zijn de gefailleerde zelfstandigen, alsmede de zaakvoerders, bestuurders en werkende vennoten van een handelsvennootschap die failliet verklaard werd.212 Zelfstandigen die zich in de onmogelijkheid bevinden om nog te voldoen aan hun opeisbare of nog te vervallen schuld en hun zelfstandige activiteit hebben stopgezet, kunnen er eveneens voor in aanmerking komen.213 De failliet verklaarde zelfstandige moet bovendien zijn hoofdverblijfplaats hebben in België en geen beroepsactiviteit uitoefenen of recht hebben op een vervangingsinkomen.214 De wetgever had met deze uitkering eerder een overbruggingsuitkering voor ogen dan een eigenlijke werkloosheidsuitkering. Zo krijgt de gefailleerde zelfstandige de tijd om zich te reorganiseren.215 Hij krijgt gedurende ten hoogste 12 maanden een maandelijks bedrag dat kan variëren naargelang de gefailleerde tenminste één persoon ten laste heeft of niet.216
§2. Tijdens de detentie A. Detentie voor de ingangsdatum van het faillissement 90. De aanvrager moet zijn verzekeringsplicht als zelfstandige bewijzen gedurende de vier kwartalen die voorafgaan aan de eerste dag van het kwartaal dat volgt op datgene van het vonnis van faillietverklaring.217 Detentie houdt geen automatische stopzetting in van de zaak van de zelfstandige, maar kan er soms wel voor zorgen dat de zelfstandige niet langer voldoet aan de voorwaarde om verzekeringsplichtig te zijn gedurende de door de Wet Faillissementsverzekering vereiste periode.218 B. Detentie na de ingangsdatum van het faillissement 91. De Wet Faillissementsverzekering behelst hieromtrent geen verdere bepalingen. Men mag dan ook veronderstellen dat een vrijheidsberoving de toekenning van een faillissementsuitkering niet zal verhinderen. Het is echter wel mogelijk dat andere factoren een uitkering in de weg zullen staan.219 Zo zal geen faillissementsuitkering worden toebedeeld aan personen die een beroepsactiviteit uitoefenen of aan personen die een recht op een vervangingsinkomen genieten.
212
Art. 2, eerste lid Wet Faillissementsverzekering Zelfstandigen. Art. 2, tweede lid Wet Faillissementsverzekering Zelfstandigen. 214 Art. 4 Wet Faillissementsverzekering Zelfstandigen. 215 G. VAN LIMBERGHEN en V. VAN DER PLANCKE, Sociale zekerheid van (ex-) gedetineerden en hun verwanten, Brugge, Die Keure, 2008, 139. 216 Art. 7 Wet Faillissementsverzekering Zelfstandigen. 217 Art. 4, 1° Wet Faillissementsverzekering Zelfstandigen. 218 G. VAN LIMBERGHEN en V. VAN DER PLANCKE, Sociale zekerheid van (ex-) gedetineerden en hun verwanten, Brugge, Die Keure, 2008, 139-140. 219 G. VAN LIMBERGHEN en V. VAN DER PLANCKE, Sociale zekerheid van (ex-) gedetineerden en hun verwanten, Brugge, Die Keure, 2008, 140-142. 213
42
92. Indien het de persoon ten laste van de gefailleerde is die gedetineerd wordt, zal dat geen invloed hebben op de omvang van het bedrag, zolang die persoon blijft beantwoorden aan de voorwaarden om als persoon ten laste te kunnen worden aanzien.220
§3. Na de detentie 93. Indien de periode van 12 maand, waarbinnen de faillissementsuitkering kan worden toegekend, nog niet is verstreken, loopt de betaling ervan na de detentie gewoon door. De vrijheidsberoving kan er echter wel toe leiden dat een zelfstandige erna niet voldoende lang verzekeringsplichtig is om te voldoen aan de voorwaarden voor een uitkering. Dit kan het geval zijn wanneer iemand zijn zelfstandige activiteit heropneemt, een andere zelfstandige activiteit opstart of zich voor het eerst vestigt als zelfstandige.221
§ 4. Aanbevelingen 94. De wetgeving betreffende de faillissementsverzekering legt geen schorsing of vermindering van de uitkering op omwille van een detentie. Toch zou men hier ook kunnen ontsnappen aan vermijdbare detentieschade. VAN LIMBERGHEN en VAN DER PLANCKE opperen om de referteperiode waarbinnen de zelfstandige zijn verzekeringsplicht moet aantonen te verlengen voor gedetineerden met de periode waarin hij in de gevangenis zat om andere redenen dan deze die beschreven zijn in artikel 8 van de Wet Faillissementsverzekering Zelfstandigen. Daarnaast stellen zij voor om de gedetineerde, die voor zijn detentie voldoet aan de wachttermijn, te ontslaan van de vereiste om deze voorwaarde opnieuw te vervullen indien hij zijn activiteit als zelfstandige heropstart binnen een korte termijn na zijn vrijlating en het faillissement kort daarna geschiedt.222
220
Art. 4, §2, 2° Wet Faillissementsverzekering Zelfstandigen. G. VAN LIMBERGHEN en V. VAN DER PLANCKE, Sociale zekerheid van (ex-) gedetineerden en hun verwanten, Brugge, Die Keure, 2008, 142. 222 G. VAN LIMBERGHEN en V. VAN DER PLANCKE, Sociale zekerheid van (ex-) gedetineerden en hun verwanten, Brugge, Die Keure, 2008, 140-143. 221
43
Afdeling 6. Detentie en de pensioenregeling § 1. Algemeen 95. België kent verschillende pensioenwetgevingen voor werknemers223, zelfstandigen224 en overheidspersoneel.225 Tijdelijk statutair en contractueel overheidspersoneel vallen onder de pensioenregeling voor werknemers. Diegene die de arbeidsprestatie levert kan aanspraak maken op een rustpensioen, hun langstlevende echtgenoten op een overlevingspensioen. Om aanspraak te kunnen maken op een pensioen moet de rechthebbende zijn beroepsactiviteit stopzetten, de afwezigheid van bepaalde uitkeringen aantonen en in beginsel in België verblijven. De wettelijke pensioenleeftijd bedraagt 65 jaar. De pensioenverzekeringen staan toe dat de gerechtigden hun pensioen laten ingaan in de periode van 5 jaar die de wettelijke pensioenleeftijd voorafgaat indien de betrokkene een voldoende lange beroepsloopbaan kan aantonen. Een vervroegd pensioen is dus mogelijk vanaf 60 jaar. Het rustpensioen wordt berekend aan de hand van de loopbaan van de werknemer en de lonen die hij in de loop daarvan heeft verdiend. Men past daar dan een breuk en een percentage op toe. Er zijn een aantal inactiviteitsperiodes die worden gelijkgesteld met periodes van tewerkstelling. De pensioenen houden rekening met de gezinssituatie van de sociaal verzekerde. De
werknemers-
en
zelfstandigenverzekering
voorzien
in
gezinspensioenen
indien
de
gepensioneerde een echtgenoot ten laste heeft. Bij overlijden van de sociaal verzekerde wordt voorzien in een overlevingspensioen voor de langstlevende echtgenoot.226
223
Koninklijk besluit nr.50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers, B.S. 27 oktober 1967 (hierna verkort Pensioenwet Werknemers); Koninklijk besluit van 21 december 1967 tot vaststelling van het algemeen reglement betreffende het rust-en overlevingspensioen voor werknemers, B.S. 16 januari 1968 (hierna verkort Algemeen Reglement Werknemerspensioenen); Wet van 20 juli 1990 tot instelling van een flexibele pensioenleeftijd voor werknemers en tot aanpassing van de werknemerspensioenen aan de evolutie van het algemeen welzijn, B.S. 15 augustus 1990 (hierna verkort Wet Flexibele Pensioenleeftijd). 224 Koninklijk besluit nr. 72 van 10 november 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen, B.S. 14 november 1967 (hierna verkort Pensioenwet Zelfstandigen); Koninklijk besluit van 22 december 1967 houdende algemeen reglement betreffende het rust-en overlevingspensioen der zelfstandigen, B.S. 10 januari 1968 (hierna verkort Algemeen Reglement Zelfstandigenpensioenen); Wet van 15 mei 1984 houdende maatregelen tot harmonisering in de pensioenregelingen, B.S. 22 mei 1984 (hierna verkort: Wet Harmonisering Pensioenregelingen); Koninklijk besluit van 30 januari 1997 betreffende het pensioenstelsel der zelfstandigen met toepassing van de artikelen 15 en 27 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels en van artikel 3, § 1, 4°, van de wet van 26 juli 1996 strekkende tot realisatie van de budgettaire voorwaarden tot deelname van België aan de Europese en Monetaire Unie, B.S. 6 maart 1997 (hierna verkort Wet Modernisering Zelfstandigenpensioenen). 225 Algemene wet van 21 juli 1844 op de burgerlijke en kerkelijke pensioenen, B.S. 31 juli 1844. (hierna verkort Pensioenwet Rijksambtenaren). 226 W. VAN EECKHOUTTE, Handboek Belgisch Socialezekerheidsrecht, Mechelen, Kluwer, 2009, 287-343.
44
§2. Tijdens de detentie A. Detentie voor de ingang van het pensioen 1. Gevolgen voor het pensioenrecht 96. Het belangrijkste voorschrift voor rustpensioenen en overlevingspensioenen is de leeftijdsvoorwaarde. Detentie verandert echter niks aan de leeftijd van de gedetineerden. Bovendien is het wat het recht op een rustpensioen betreft, niet vereist om een loopbaan van een bepaalde duur tot stand te brengen. Detentie lijkt dan ook niet echt een impact te hebben op het pensioenrecht. Toch kan detentie als gevolg hebben dat bepaalde pensioenrechten verloren gaan. Zo moet bij het recht op een vervroegd rustpensioen een voldoende lange loopbaan worden aangetoond. Detentie kan er toe leiden dat de betrokkene geen voldoende lange beroepsloopbaan heeft waardoor hij geen recht heeft op een vervroegd rustpensioen. De inkomensgarantie voor ouderen biedt dan ook geen oplossing, want die kan niet worden toegekend voor de leeftijd van 65 jaar. In de ambtenarenregeling geldt een veroordeling van een ambtenaar tot een criminele straf zelfs als grond van verval van het toekomstige pensioen. De onverbiddelijkheid van die regel wordt echter afgezwakt omdat de ambtenaren dan vaak een werknemerspensioen ontvangen, wat weliswaar lager kan uitvallen dan het ambtenarenpensioen.227
2. Gevolgen voor het pensioenbedrag 97. Een gedetineerde die pensioengerechtigd wordt tijdens zijn detentie, zal de uitbetaling van zijn pensioen in principe geschorst zien voor de duur van zijn detentie. Sociaal verzekerden bouwen pensioenrechten op gedurende hun loopbaan. Detentie zal vaak leiden tot de stopzetting van de beroepsactiviteit waardoor de opbouw van de pensioenloopbaan wordt geschorst en het pensioenbedrag dus lager zal uitvallen. De periode van detentie wordt immers niet gelijkgesteld met een periode van arbeid.228 Gevangenisarbeid wordt bovendien niet aanzien als een beroepsactiviteit en wordt dan ook niet in rekening gebracht bij de beroepsjaren.229 Detentie maakt echter niet noodzakelijk een einde aan de gelijkschakeling met een periode van arbeid omwille van andere redenen. Zo zal de periode waarin een gedetineerde arbeidsongeschiktheidsuitkeringen krijgt wel worden gelijkgesteld.230
227
G. VAN LIMBERGHEN en V. VAN DER PLANCKE, Sociale zekerheid van (ex-) gedetineerden en hun verwanten, Brugge, Die Keure, 2008, 276-277. 228 Art. 34 Algemeen Reglement Werknemerspensioenen; art. 32 Algemeen reglement Zelfstandigenpensioenen. 229 G. VAN LIMBERGHEN en V. VAN DER PLANCKE, Sociale zekerheid van (ex-) gedetineerden en hun verwanten, Brugge, Die Keure, 2008, 280. 230 M. BEERNAERT, Manuel de droit pénitentiare, Louvain-la-Neuve, Anthemis, 2007, 352.
45
98. De gedetineerde kan wanneer hij de pensioenleeftijd bereikt, indien nodig aanvullend beroep doen op de inkomensgarantie voor ouderen. De zelfstandige gedetineerde wordt de mogelijkheid aangereikt om zijn wettelijk pensioen gedurende twee jaar verder op te bouwen via een voortgezette verzekering.231 De werknemersverzekering en de ambtenarenverzekering kennen geen vrijwillig voortgezette verzekering met betrekking tot de pensioenen. B. Detentie na de ingang van het pensioen 99. Wie als gepensioneerde gedetineerd wordt, ziet zijn pensioen geschorst worden gedurende zijn detentie. Die schorsing geldt ten aanzien van personen die “in de gevangenissen zijn opgesloten”.232 Die schorsing geldt dus ook voor gedetineerden met een uitgaansvergunning of penitentiair verlof. Hun strafuitvoering blijft immers verder lopen.233 Indien de detentie niet langer duurt dan een ononderbroken periode van twaalf maanden behoudt de gedetineerde het genot van zijn pensioen. Het pensioen wordt de eerste twaalf maanden nog gestort aan de directeur van de gevangenis, die het op zijn beurt op de rekening van de betrokkene plaatst. Vanaf de dertiende maand wordt het pensioenbedrag geschorst. Indien de gedetineerde pas zijn pensioenleeftijd bereikt binnen de gevangenis, loopt die periode van twaalf maand al vanaf de aanvang van zijn detentie en niet vanaf de datum van ingang van het pensioen.234 100. De reden tot schorsing ligt hem in het feit dat de wetgever het niet rechtvaardig acht dat gedetineerden op een overheidstussenkomst zouden kunnen rekenen in de vorm van een pensioen terwijl zij al ten laste zijn van de overheid gezien hun opsluiting in de gevangenis.235 101. De schorsing van het pensioen tijdens de detentie kan mogelijk een weerslag hebben op het gezin van de gedetineerde. De pensioenverzekeringen voor werknemers, zelfstandigen en ambtenaren voorzien daarom in maatregelen om die weerslag te verzachten. Bij de pensioenverzekeringen van werknemers en zelfstandigen wordt de detentie van één van beide echtgenoten gelijkgesteld met een feitelijke scheiding. De niet-gedetineerde echtgenoot ontvangt dan een gedeelte van het gezinspensioen. Bij de ambtenarenverzekering ontvangen de echtgenoot en de kinderen van de gedetineerde ambtenaar een pensioen in zijn plaats.236
231
Art. 14, §1 Pensioenwet Zelfstandigen; art. 38-43 Algemeen Reglement Zelfstandigenpensioenen. Art. 31 Pensioenwet Werknemers; art. 31 Pensioenwet Zelfstandigen; art. 70 Algemeen Reglement Werknemerspensioenen, art. 147 Algemeen Reglement Zelfstandigen. 233 G. VAN LIMBERGHEN en V. VAN DER PLANCKE, Sociale zekerheid van (ex-) gedetineerden en hun verwanten, Brugge, Die Keure, 2008, 286-287. 234 M. DAMS, “Het statuut van de gedetineerde in de Belgische sociale zekerheid”, TSR 1998, 93. 235 G. VAN LIMBERGHEN en V. VAN DER PLANCKE, Sociale zekerheid van (ex-) gedetineerden en hun verwanten, Brugge, Die Keure, 2008, 288-289. 236 G. VAN LIMBERGHEN en V. VAN DER PLANCKE, Sociale zekerheid van (ex-) gedetineerden en hun verwanten, Brugge, Die Keure, 2008, 292-294. 232
46
§3. Na de detentie 102. Wie tijdens zijn beroepsloopbaan gedetineerd is geweest, zal minder gewerkte jaren kunnen in rekening brengen voor de berekening van zijn pensioen.
Detentiejaren worden immers niet
gelijkgesteld met periodes waarin arbeidsprestaties werden geleverd.237 Het pensioen zal dan ook lager uitvallen. Alleen de periodes van onwerkdadige voorlopige hechtenis, de gevallen van buitenvervolgingstelling of van buitenzaakstelling238 en internering239 worden gelijkgesteld met periodes van arbeid en tellen dus wel mee voor de berekening van de beroepsloopbaan. Een exgedetineerde zal dus in bijna alle gevallen een lager pensioen ontvangen. A. Detentie voor de ingang van het pensioen 103. Wanneer de vrijheidsbeneming voorafgaat aan de ingangsdatum van het pensioen, zal de betrokkene in vele gevallen geen pensioen opbouwen tijdens zijn detentie. Indien de exgedetineerde na zijn vrijlating niet terug aan het werk gaat, zal de onderbreking in de opbouw van zijn beroepsloopbaan worden verder gezet.240 B. Detentie na de ingang van het pensioen 104. Indien de detentie volgde op de ingang van het pensioen en de uitbetaling van het pensioen geschorst was omwille van de detentie, dan zal de betrokkene na zijn vrijlating automatisch terug recht hebben op de uitbetaling van het pensioen. Hij zal geen nieuwe aanvraag tot toekenning moeten indienen. Het volstaat dat hij een officieel attest van invrijheidsstelling opstuurt naar zijn pensioeninstelling.
241
De niet-uitbetaalde pensioenuitkeringen gaan wel definitief aan zijn neus
voorbij. Dit zowel voor de periode van voorlopige hechtenis als voor de periode van strafuitvoering.242
§ 4. Aanbevelingen 105. VAN LIMBERGHEN en VAN DER PLANCKE formuleren een aantal aanbeveling met betrekking tot de pensioenwetgeving. Ten eerste vinden ze dat het aanprijzing verdient om een oplossing te voorzien voor de gevallen waarin een gedetineerde door zijn detentie niet meer voldoet aan de
237
Y. VAN DEN BERGE, Uitvoering van vrijheidsstraffen en rechtspositie van gedetineerden, Gent, Larcier, 2006, 131. 238 Art. 70, §3 Algemeen Reglement Werknemerspensioenen. 239 R. MATHIEU, “De toepassing van de sociale zekerheid op gedetineerden, die voorheen onderworpen waren aan de algemene regeling van de sociale zekerheid voor werknemers en op de leden van hun gezin”, B.T.S.Z. 1980, 607. 240 G. VAN LIMBERGHEN en V. VAN DER PLANCKE, Sociale zekerheid van (ex-) gedetineerden en hun verwanten, Brugge, Die Keure, 2008, 296. 241 G. VAN LIMBERGHEN en V. VAN DER PLANCKE, Sociale zekerheid van (ex-) gedetineerden en hun verwanten, Brugge, Die Keure, 2008, 296. 242 C. VANDERLINDEN, “Travail pénitentiaire et sécurité sociale du détenu”, RDPC 2003, 667.
47
wachttermijn voor een vervroegd pensioen. Om dit te verhinderen stellen ze voor om de vereiste loopbaanduur te verminderen met de detentieperiode. Ten tweede bevelen zij aan om het pensioenverval bij ambtenaren om te zetten in een schorsing. Ten derde geven zij het advies om de periode waarin de gedetineerde gevangenisarbeid verricht, te laten mee tellen voor de pensioenloopbaan. Als algemeen voorstel geven ze nog mee dat het misschien beter zou zijn om de gedetineerden te laten bijdragen in hun kosten van onderhoud in plaats van hun pensioenen te schorsen.243
Afdeling 7. Detentie en gezinsbijslag § 1. Algemeen 106. Kinderen kunnen het recht op een gezinsbijslag doen ontstaan. Voor de werknemers gebeurt dit via de Gezinsbijslagenwet Werknemers.244 De gezinsbijslag voor zelfstandigen en zelfstandige helpers is geregeld via de Gezinsbijslagenwet Zelfstandigen245 en zijn uitvoeringsbesluit.246 Daarnaast bestaat er ook nog een systeem van gewaarborgde gezinsbijslag. (Dat systeem wordt infra uit de doeken gedaan onder B. Sociale bijstand. Afdeling 3. Gewaarborgde gezinsbijslag) 107. De gezinsbijslag is een aanvulling op het inkomen van een gezin met kinderen.247 De gezinsbijslagenverzekeringen voorzien in de toekenning van kinderbijslag, kraamgeld en een adoptiepremie. De kinderbijslag wordt per maand uitbetaald. Het bedrag van de kinderbijslag stijgt naarmate het aantal kinderen. In de werknemersregeling worden de gezinsbijslagen principieel uitgekeerd aan de moeder, terwijl de vader in beginsel de bijslagtrekkende is bij de zelfstandigenregeling. De gezinsbijslag wordt toegekend tot het moment waarop de leerplicht voltooid is. Die termijn kan onder voorwaarden verlengd worden tot 25 jaar, zoals dat bijvoorbeeld
243
G. VAN LIMBERGHEN en V. VAN DER PLANCKE, Sociale zekerheid van (ex-) gedetineerden en hun verwanten, Brugge, Die Keure, 2008, 297-300. 244 Koninklijk besluit van 19 december 1939 tot samenvatting van de Wet van 4 augustus 1930 betreffende de kindertoeslagen voor loonarbeiders, en de koninklijke besluiten krachtens een latere wetgevende delegatie genomen, B.S. 22 december 1939 (hierna verkort Gezinsbijslagenwet Werknemers). 245 Wet van 29 maart 1976 betreffende de gezinsbijslag voor zelfstandigen, B.S. 6 mei 1976 (hierna verkort Gezinsbijslagenwet Zelfstandigen). 246 Koninklijk besluit van 8 april 1976 houdende regeling van de gezinsbijslag ten voordele van de zelfstandigen, B.S. 6 mei 1976 (hierna verkort Gezinsbijslagenbesluit Zelfstandigen). 247 Y. VAN DEN BERGE, Uitvoering van vrijheidsstraffen en rechtspositie van gedetineerden, Gent, Larcier, 2006, 122.
48
het geval is voor studenten. Het rechtgevend kind moet in de regel worden opgevoed in België. Daarop bestaan echter talrijke uitzonderingen.248 108. Bij het recht op gezinsbijslag zijn drie personen van belang. 1) De rechthebbende: diegene die de arbeidsprestaties levert waardoor het recht op gezinsbijslag ontstaat, of diegene die daarmee gelijkgesteld wordt. 2) De bijslagtrekkende: diegene aan wie de gezinsbijslag daadwerkelijk wordt uitbetaald en 3) de rechtgevende: het kind waarvoor de gezinsbijslag wordt toegekend.249
§ 2. Tijdens de detentie A. Detentie van de rechthebbende 109. In beide gezinsbijslagenwetten wordt de rechthebbende “die van zijn vrijheid is beroofd krachtens een veroordeling of een maatregel van voorlopige hechtenis” in het lijstje der rechthebbenden op kinderbijslag opgenomen. Dit geldt ook voor geïnterneerden.250 Die opname wordt wel afhankelijk gemaakt van twee voorwaarden. Ten eerste moet de gedetineerde in de loop van de twaalf maanden die zijn vrijheidsberoving onmiddellijk voorafgaan ,de voorwaarden hebben vervuld om aanspraak te maken op gezinsbijslag, hetzij gedurende zes maanden wat de werknemersverzekering betreft hetzij gedurende twee kwartalen in de zelfstandigenverzekering. De bevoegde minister kan die periode wel verminderen in behartenswaardige gevallen.251 Als tweede voorwaarde geldt dat de detentie in principe moet plaatsvinden in België. Ook wat de tweede voorwaarde betreft, kan de bevoegde minister ingrijpen en deze voorwaarde opheffen.252 Voldoet de gedetineerde niet aan één van beide voorwaarden, zal hij zijn hoedanigheid van rechthebbende verliezen. Hij kan dan eventueel wel nog een beroep doen op de gewaarborgde gezinsbijslag.253 110. In bepaalde gevallen is het recht op gezinsbijslag afhankelijk van de voorwaarde dat het kind deel uitmaakt van het gezin van de rechthebbende.254 Er wordt geacht aan deze voorwaarde te zijn voldaan indien het kind deel uitmaakt van het gezin van de rechthebbende op de dag waarop de rechthebbende van zijn vrijheid wordt beroofd en de detentie in België plaatsvindt.255 De bevoegde minister kan hier eveneens tussenkomen en beslissen dat de het kind dat tijdens de detentie van de
248 249 250
W. VAN EECKHOUTTE, Handboek Belgisch Socialezekerheidsrecht, Mechelen, Kluwer, 2009, 343-376. P. CLAES, Rechten van de gedetineerde, Gent, Liga voor Mensenrechten, 1989, 44.
Art. 56decies, §1 Gezinsbijslagenwet Werknemers; art. 6bis, §1 Gezinsbijslagenbesluit Zelfstandigen. Art. 56decies Gezinsbijslagenwet Werknemers; art. 6bis Gezinsbijslagenbesluit Zelfstandigen. 252 Art. 56decies, §3 Gezinsbijslagenwet Werknemers; art. 6bis, §3 Gezinsbijslagenbesluit Zelfstandigen. 253 P. CLAES, Rechten van de gedetineerde, Gent, Liga voor Mensenrechten, 1989, 45. 254 M. DAMS, “Het statuut van de gedetineerde in de Belgische sociale zekerheid”, TSR 1998, 74. 255 Y. VAN DEN BERGE, Uitvoering van vrijheidsstraffen en rechtspositie van gedetineerden, Gent, Larcier, 2006, 123. 251
49
rechthebbende in het gezin werd opgenomen toch de voormelde voorwaarde vervult.256 In behartenswaardige gevallen kan hij ook een gezinsbijslag toestaan indien de gedetineerde buiten België in de gevangenis zit.257 111. De detentie van de rechthebbende vormt geen reden op zich om het basisbedrag van de gezinsbijslag te wijzigen. Toch kan dat basisverdrag verhoogd of verlaagd worden door de detentie van de rechthebbende. Zo kan de bijslagtrekkende een verhoogde gezinsbijslag krijgen indien er door de detentie een feitelijke scheiding ontstaat.258 B. Detentie van het rechtgevend kind 112. De vrijheidsbeneming van het rechtgevend kind kan als gevolg hebben dat het kind niet langer rechtgevend is of dat het bedrag van de toegekend gezinsbijslag wordt gewijzigd. De gezinsbijslagwetgeving bepaalt niet of de het rechtgevend kind al dan niet zijn hoedanigheid bewaart. Er wordt dan ook aangenomen dat de detentie van het rechtgevend kind niet noodzakelijk het verlies van die hoedanigheid met zich meebrengt. Indien het gedetineerde kind een rechtgevend kind blijft, zal er wel moeten worden nagegaan of het de barrières van de toegelaten arbeid niet overschrijdt door het verrichten van gevangenisarbeid.259 113. Wat de berekening van de gezinsbijslag betreft, bevat de gezinsbijslagwetgeving geen specifieke bepalingen voor het geval waar het rechtgevend kind gedetineerd is. Bij gebrek aan afdoende bepalingen, moeten derhalve de gewone regels worden toegepast.260 C. Detentie van de bijslagtrekkende 114. In de rechtsleer wordt er meestal vanuit gegaan dat de bijslagtrekkende gedetineerde het kind niet meer bij zich opvoedt en daardoor zijn hoedanigheid van bijslagtrekkende verliest. Toch valt het niet uit te sluiten dat de gedetineerde in bepaalde gevallen wel nog instaat voor de voeding, het onderhoud en de opvoeding van het rechtgevende kind. Dit zou bijvoorbeeld het geval kunnen zijn bij een gedetineerde die onder elektronisch toezicht is geplaatst. VAN LIMBERGHEN en VAN DER
256
R. MATHIEU, “De toepassing van de sociale zekerheid op gedetineerden, die voorheen onderworpen waren aan de algemene regeling van de sociale zekerheid voor werknemers en op de leden van hun gezin”, B.T.S.Z. 1980, 601. 257 C. VANDERLINDEN, “Travail pénitentiaire et sécurité sociale du détenu”, RDPC 2003, 661. 258 G. VAN LIMBERGHEN en V. VAN DER PLANCKE, Sociale zekerheid van (ex-) gedetineerden en hun verwanten, Brugge, Die Keure, 2008, 252-253. 259 G. VAN LIMBERGHEN en V. VAN DER PLANCKE, Sociale zekerheid van (ex-) gedetineerden en hun verwanten, Brugge, Die Keure, 2008, 254-255. 260 G. VAN LIMBERGHEN en V. VAN DER PLANCKE, Sociale zekerheid van (ex-) gedetineerden en hun verwanten, Brugge, Die Keure, 2008, 255-256.
50
PLANCKE zijn dan ook van oordeel dat men geval per geval zal moeten onderzoeken of de bijslagtrekkende het kind nog daadwerkelijk opvoedt.261
§ 3. Na de detentie 115. Er bestaat geen bijzondere wetgeving rond de positie van de rechtgevende of de bijslagtrekkende na zijn detentie. Het zal dan ook uit de feiten moeten worden afgeleid vanaf wanneer de betrokkene opnieuw aan de wettelijke voorwaarden van de gezinsbijslagenverzekering voldoet.262 De detentieperiode wordt niet gelijkgesteld met een arbeidsperiode.263 116. Wat de rechthebbende betreft, moet er een onderscheid worden gemaakt tussen de regeling voor de zelfstandigen en de werknemersregeling. De werknemer behoudt zijn hoedanigheid nog tot het einde van het trimester dat volgt op zijn vrijlating.264 De zelfstandige verliest zijn hoedanigheid van rechthebbende bij zijn vrijlating, tenzij hij zijn beroepsactiviteit terug aanvat voor de laatste dag van het tweede kalenderkwartaal volgend op dat in de loop waarvan hij zijn activiteit heeft stopgezet.265 Nadien zullen zowel de werknemer als de zelfstandige slechts aanspraak kunnen maken op een gezinsbijslagenverzekering indien ze opnieuw een beroepsactiviteit aanvatten of er recht op hebben via een andere socialezekerheidsuitkering.
266
Zoniet zal de ex-gedetineerde een beroep
moeten doen op de gewaarborgde gezinsbijslag.267
§ 4. Aanbevelingen 117. Heel wat rechtsgeleerden zijn van mening dat de gedetineerden niet echt moeilijkheden ondervinden wat de gezinsbijslagverzekering betreft.268 VAN LIMBERGHEN en VAN DER PLANCKE vinden echter dat het aanbeveling verdient om de voorwaarde dat de detentie in België moet plaatsvinden af te schaffen ook al kan de bevoegde minister optreden in behartenswaardige gevallen.269
261
G. VAN LIMBERGHEN en V. VAN DER PLANCKE, Sociale zekerheid van (ex-) gedetineerden en hun verwanten, Brugge, Die Keure, 2008, 258. 262 G. VAN LIMBERGHEN en V. VAN DER PLANCKE, Sociale zekerheid van (ex-) gedetineerden en hun verwanten, Brugge, Die Keure, 2008, 259. 263 P. CLAES, Rechten van de gedetineerde, Gent, Liga voor Mensenrechten, 1989, 46. 264 Art. 54 Gezinsbijslagenwet Werknemers. 265 Art. 6 Gezinsbijslagenbesluit Zelfstandigen. 266 M. DAMS, “Het statuut van de gedetineerde in de Belgische sociale zekerheid”, TSR 1998, 75. 267 M. BEERNAERT, Manuel de droit pénitentiare, Louvain-la-Neuve, Anthemis, 2007, 358. 268 M. DAMS, “Het statuut van de gedetineerde in de Belgische sociale zekerheid”, TSR 1998, 75; Y. VAN DEN BERGE, Uitvoering van vrijheidsstraffen en rechtspositie van gedetineerden, Gent, Larcier, 2006, 122. 269 G. VAN LIMBERGHEN en V. VAN DER PLANCKE, Sociale zekerheid van (ex-) gedetineerden en hun verwanten, Brugge, Die Keure, 2008, 260.
51
Afdeling 8. Detentie en tewerkstellings- en opleidingsmaatregelen §1. Algemeen 118. Arbeid is in België in vele opzichten de sleutel die de toegang verleent tot de sociale zekerheid. Het behouden of het vinden van werk zijn in dat opzicht dan ook essentieel.270 Gedetineerden vormen echter een uiterst kwetsbare groep op de arbeidsmarkt. Een gerechtelijk verleden wordt wettelijk gezien niet beschouwd als een antidiscriminatiegrond in arbeidsrechtelijke betrekkingen.271 Gedetineerden worden met verschillende moeilijkheden en vooroordelen geconfronteerd in onze maatschappij. Een groot aantal gedetineerden zijn bovendien laaggeschoold en/of hebben weinig werkervaring. Uit onderzoek blijkt echter dat tewerkstelling de kans op recidiveren gevoelig doet verminderen.272 Vanuit dit opzicht is het interessant dat er voldoende steunmaatregelen voor handen zijn voor gedetineerden inzake tewerkstelling en opleiding. De gedetineerde wordt niet uitgesloten van tewerkstellings- en opleidingsmaatregelen. Er bestaan echter geen specifieke tewerkstellingsmaatregelen voor ex-gedetineerden. In het kader van deze masterproef zou het ons echter te ver leiden om dieper in te gaan op de verschillende maatregelen die voor handen zijn. 119. Verder is er hier ook nog het Strategisch Plan voor handen. Dat heeft het uitbreiden en verbeteren van de hulp- en dienstverlening aan gedetineerden als concreet doel. Dit hulp- en dienstverleningsaanbod binnen de gevangenis bereidt hen voor op hun terugkeer naar de samenleving. Daarbij zijn onder andere lessen om een attest/diploma te behalen en begeleiding bij de zoektocht naar werk voorzien.273
270
Eindverslag van de Commissie over de basiswet betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden. Parl. St. Kamer 2000-2001. nr. 50-1076/1, 149. 271 Art. 3 Wet van 10 mei 2007 ter bestrijding van bepaalde vormen van discriminatie, B.S. 30 mei 2007. 272 L. CUYLAERTS en X. EELEN (eds), B(ege)leide intrede. Arbeidsintegratie van ex-gedetineerden, AntwerpenApeldoorn, Garant, 2004, 34. 273 http://www4wvg.vlaanderen.be/wvg/welzijnensamenleving/hulpaangedetineerden/Paginas/inhoud.aspx (consultatie op 2 augustus 2011).
52
Afdeling 9. Detentie en de arbeidsongeschiktheids– en moederschapsverzekering en de uitkering voor begrafeniskosten § 1. Algemeen A. Arbeidsongeschiktheidsuitkering 120. De arbeidsongeschiktheidsverzekering heeft als doelstelling een loondervingsvergoeding toe te kennen indien een persoon arbeidsongeschikt is ten gevolge van een ziekte of een ongeval.274 De rechthebbenden zullen hier enkel de gerechtigden zelf zijn en niet tegelijk de personen ten hunnen laste. Het bedrag van de uitkering zal wel variëren naargelang de gezinssituatie van de rechthebbende.275 1. Werknemersverzekering 121. Om aanspraak te kunnen maken op een arbeidsongeschiktheidsuitkering moet een werknemer om te beginnen aangesloten zijn bij een verzekeringinstelling.276 Eens aangesloten bij een verzekeringsinstelling, moet hij een wachttijd van zes maanden doorlopen.277 Daarnaast moet de werknemer aan drie voorwaarden voldoen: 1) Alle werkzaamheid hebben onderbroken, 2) De oorzaak van die onderbreking moet het rechtstreeks gevolg zijn van het intreden of verergeren van letsels of functionele stoornissen en 3) Zijn vermogen tot verdienen moet verminderd zijn tot een derde of minder. De omvang van de arbeidsongeschiktheidsuitkering zal variëren naar gelang de duur van de arbeidsongeschiktheid en de gezinssituatie van de rechthebbende.278 2. Zelfstandigenverzekering 122. De arbeidsongeschiktheidsverzekering voor zelfstandigen is minder voordelig dan die voor de werknemers. De eerste maand arbeidsongeschiktheid wordt niet vergoed en de bedragen van de uitkeringen zijn aan de lage kant.279 De bedragen zijn forfaitair en staan dus los van het inkomen van de zelfstandige. Ze variëren wel naargelang de gezinssituatie van de rechthebbende.280
274 275 276
W. VAN EECKHOUTTE, Handboek Belgisch Socialezekerheidsrecht, Mechelen, Kluwer, 2009, 215. P. CLAES, Rechten van de gedetineerde, Gent, Liga voor Mensenrechten, 1989, 38.
Art. 118 Ziektewet. Art. 128, 2° Ziektewet. 278 W. VAN EECKHOUTTE, Handboek Belgisch Socialezekerheidsrecht, Mechelen, Kluwer, 2009, 217-222. 279 W. VAN EECKHOUTTE, Handboek Belgisch Socialezekerheidsrecht, Mechelen, Kluwer, 2009, 224-225. 280 G. VAN LIMBERGHEN en V. VAN DER PLANCKE, Sociale zekerheid van (ex-) gedetineerden en hun verwanten, Brugge, Die Keure, 2008, 176-178. 277
53
B. Moederschapsverzekering 1. Werknemersverzekering 123. Een werkneemster heeft recht op de betaling van een moederschapsuitkering door het ziekenfonds gedurende haar bevallingsrust.281 De werkneemsters die recht hebben op een arbeidsongeschiktheidsuitkering
vallen
ook
binnen
het
toepassingsgebied
van
de
moederschapsverzekering. De moederschapsuitkering wordt uitgedrukt in een percentage van het gederfde brutoloon.282 2. Zelfstandigenverzekering 124. Net zoals bij de werknemers hebben vrouwelijke zelfstandigen die gerechtigd zijn in de arbeidsongeschiktheidsverzekering recht op moederschapsuitkeringen.283 De moederschapsuitkering bij de zelfstandigen is een forfaitair geïndexeerd bedrag per week. 284 C. Uitkering voor begrafeniskosten 125. Bij overlijden van de verzekerde ontvangen de personen die de begrafeniskosten van de verzekerde werkelijk hebben betaald een vergoeding.285 De arbeidsongeschiktheidsverzekering voor zelfstandigen kent geen uitkering voor begrafeniskosten.286
§ 2. Tijdens detentie A. Arbeidsongeschiktheidsuitkering 1. Arbeidsongeschiktheid daterend van voor de detentie 126. Indien de gedetineerde al arbeidsongeschikt was voor zijn vrijheidsberoving zullen zijn uitkeringen verder uitbetaald worden zolang die arbeidsongeschiktheid duurt.287 Dit geldt zowel voor de werknemers als voor de zelfstandigen. Indien de gedetineerde geen personen ten laste heeft, worden de arbeidsongschiktheidsuitkeringen tot de helft verminderd.288 Een gedetineerde zonder personen ten laste die uitkeringen krijgt, moet zijn ziekenfonds op de hoogte stellen van zijn
281
M. DAMS, “Het statuut van de gedetineerde in de Belgische sociale zekerheid”, TSR 1998, 83. W. VAN EECKHOUTTE, Handboek Belgisch Socialezekerheidsrecht, Mechelen, Kluwer, 2009, 227. 283 G. VAN LIMBERGHEN en V. VAN DER PLANCKE, Sociale zekerheid van (ex-) gedetineerden en hun 282
verwanten, Brugge, Die Keure, 2008, 193. 284 W. VAN EECKHOUTTE, Handboek Belgisch Socialezekerheidsrecht, Mechelen, Kluwer, 2009, 229. 285 Art. 86, §2 en 110 Z.I.V.-Wet. 286 W. VAN EECKHOUTTE, Handboek Belgisch Socialezekerheidsrecht, Mechelen, Kluwer, 2009, 222. 287 R. MATHIEU, “De toepassing van de sociale zekerheid op gedetineerden, die voorheen onderworpen waren aan de algemene regeling van de sociale zekerheid voor werknemers en op de leden van hun gezin”, B.T.S.Z. 1980, 605. 288 P. CLAES, Rechten van de gedetineerde, Gent, Liga voor Mensenrechten, 1989, 38.
54
detentie. Een rechtvaardiging voor die vermindering zou er uit bestaan dat een reeks kosten voor levensonderhoud tijdens de detentie worden gedragen door de FOD Justitie.289 127. Indien de gedetineerde een werknemer is, krijgt hij zijn recht op volledige uitkering terug vanaf de eerste dag van zijn voorlopige invrijheidsstelling of zijn uitgaansvergunning voor een ononderbroken periode van minstens zeven dagen. Bij beperkte vrijheid zal hij slechts recht hebben op de helft van zijn arbeidsuitkering aangezien hij dan niet volledig zelf voorziet in zijn behoeften. Indien de gedetineerde een zelfstandige is, krijgt hij zijn recht op volledige uitkering terug van zodra hij niet langer fysiek opgesloten is. Ook de zelfstandige gedetineerde verliest de helft van zijn arbeidsongeschiktheidsuitkering bij beperkte detentie.290 2. Arbeidsongeschiktheid die optreedt tijdens de detentie 128. Indien de arbeidsongeschiktheid is opgetreden gedurende de eerste 30 dagen van zijn vrijheidsberoving zal de gedetineerde uitkeringen ontvangen tijdens de volledige duur van zijn arbeidsongeschiktheid.291 Indien de gedetineerde arbeidsongeschikt wordt 30 dagen na zijn vrijheidsbeneming is hij geen gerechtigde meer in de arbeidsgeschiktheidsverzekering en zal hij geen uitkeringen meer ontvangen. Zelfstandigen kunnen in dit geval een voortgezette verzekering van twee jaar aangaan.292 Een gedetineerde die tijdens zijn detentie arbeidsongeschikt wordt en daardoor geen gevangenisarbeid kan uitoefenen, ontvangt geen enkel loon.293 B. Moederschapsverzekering 129. Vrouwelijke gedetineerden die bevallen tijdens hun vrijheidsbeneming hebben geen recht op moederschapsuitkeringen.294 Indien de moeder echter tijdens haar periode van bevallingsrust wordt opgesloten, zullen de moederschapsuitkeringen wel doorbetaald worden.295
289
G. VAN LIMBERGHEN en V. VAN DER PLANCKE, Sociale zekerheid van (ex-) gedetineerden en hun verwanten, Brugge, Die Keure, 2008, 179-180. 290 G. VAN LIMBERGHEN en V. VAN DER PLANCKE, Sociale zekerheid van (ex-) gedetineerden en hun verwanten, Brugge, Die Keure, 2008, 185-186. 291 R. MATHIEU, “De toepassing van de sociale zekerheid op gedetineerden, die voorheen onderworpen waren aan de algemene regeling van de sociale zekerheid voor werknemers en op de leden van hun gezin”, B.T.S.Z. 1980, 605. 292 P. CLAES, Rechten van de gedetineerde, Gent, Liga voor Mensenrechten, 1989, 39. 293 M. BEERNAERT, Manuel de droit pénitentiare, Louvain-la-Neuve, Anthemis, 2007, 328. 294 M. DAMS, “Het statuut van de gedetineerde in de Belgische sociale zekerheid”, TSR 1998, 83. 295 Y. VAN DEN BERGE, Uitvoering van vrijheidsstraffen en rechtspositie van gedetineerden, Gent, Larcier, 2006, 127.
55
C. Uitkering voor begrafeniskosten 130. De kosten van de begrafenis komen in principe ten laste van de familie. Enkel indien de gedetineerde zijn hoedanigheid van uitkeringsgerechtigde heeft behouden of indien het overlijden gebeurt binnen de dertig dagen na het verlies van die hoedanigheid, zal zijn familie aanspraak kunnen maken op een tussenkomst van het ziekenfonds.296 De minister van Justitie kan echter de kosten voor overbrenging van het lijk geheel of deels ten laste brengen van de staat indien de gedetineerde overleden is buiten het gerechtelijk arrondissement waar hij zijn woon- of verblijfplaats heeft.297 Indien de gedetineerde geen familie nalaat of indien zijn familie het lijk niet wenst op te nemen, vindt de begrafenis plaats op staatskosten. Die kosten kunnen eventueel worden verhaald op de nalatenschap van de gedetineerde.298
§ 3. Na de detentie A. Arbeidsongeschiktheidsuitkering 131. Na zijn vrijheidsberoving kan de arbeidsongeschikte gedetineerde opnieuw uitkeringen krijgen indien
hij
voor
de
detentie
voldeed
aan
de
toekenningsvoorwaarden
voor
de
arbeidsongeschiktheidverzekering en hij binnen de dertig dagen na zijn invrijheidstelling een arbeidsovereenkomst tekent.299 Indien de gedetineerde pas na zijn detentie gerechtigde wordt volgens de arbeidgeschiktheidverzekering, moet hij een wachttermijn van zes maanden doorlopen300 en intussen bijdragen betalen.301 B. Moederschapsverzekering 132. Indien de ex-gedetineerde toekomstige moeder bevalt binnen de 30 dagen na haar vrijheidsberoving zal ze moederschapsuitkeringen ontvangen. Bevalt zij na deze termijn, heeft zij geen recht op moederschapsuitkeringen tenzij ze zich bevindt in een periode van voortgezette verzekering.302
296 297
M. DAMS, “Het statuut van de gedetineerde in de Belgische sociale zekerheid”, TSR 1998, 84-85. Y. VAN DEN BERGE, Uitvoering van vrijheidsstraffen en rechtspositie van gedetineerden, Gent, Larcier,
2006, 128. 298 Y. VAN DEN BERGE, Uitvoering van vrijheidsstraffen en rechtspositie van gedetineerden, Gent, Larcier, 2006, 128. 299 Y. VAN DEN BERGE, Uitvoering van vrijheidsstraffen en rechtspositie van gedetineerden, Gent, Larcier, 2006, 128. 300 P. CLAES, Rechten van de gedetineerde, Gent, Liga voor Mensenrechten, 1989, 39. 301 M. DAMS, “Het statuut van de gedetineerde in de Belgische sociale zekerheid”, TSR 1998, 83. 302 G. VAN LIMBERGHEN en V. VAN DER PLANCKE, Sociale zekerheid van (ex-) gedetineerden en hun verwanten, Brugge, Die Keure, 2008, 193-194.
56
C. Uitkering voor begrafeniskosten 133. Na de vrijheidsberoving moet er eerst een wachtperiode van zes maanden worden doorlopen alvorens de betrokkene terug recht heeft op een uitkering voor begrafeniskosten.303
§ 4. Aanbevelingen 134.
De
rechtspositie
van
de
gedetineerde
in
de
arbeidsongeschiktheids-
en
moederschapsverzekeringen is over het algemeen tevredenstellend. Het is echter wel jammer dat arbeid in de gevangenis geen recht opent op arbeidsongeschiktheidsuitkeringen indien de gedetineerde zijn gevangenisarbeid moet stoppen omwille van een letsel. Er wordt echter wel bijgesprongen in die situatie indien het letsel het gevolg is van de gevangenisarbeid.304
B. Detentie en sociale bijstand
Afdeling 1. Detentie en inkomensgarantie voor ouderen § 1. Algemeen 135. De Wet van 22 maart 2001 tot instelling van een inkomensgarantie voor ouderen305 voorziet een pensioenregeling voor senioren wiens bestaansmiddelen ontoereikend zijn. Voorheen gold de Wet van 1 april 1969 tot instelling van een gewaarborgd inkomen voor bejaarden.306 Beide wetten hebben het waarborgen van een minimuminkomen voor senioren als doelstelling.307 De inkomensgarantie voor ouderen wil senioren van armoede vrijwaren en hen een behoorlijke levensstandaard garanderen, door hen een minimuminkomen toe te wijzen na een onderzoek naar hun bestaansmiddelen.308 Bij de berekening van de bestaansmiddelen worden bepaalde inkomsten volledig309 en andere gedeeltelijk310 vrijgesteld. Zo wordt het bedrag van de inkomensgarantie voor ouderen verminderd met 90 % van het rust- en overlevingspensioen van de aanvrager en/of de
303 304
M. DAMS, “Het statuut van de gedetineerde in de Belgische sociale zekerheid”, TSR 1998, 85. G. VAN LIMBERGHEN en V. VAN DER PLANCKE, Sociale zekerheid van (ex-) gedetineerden en hun
verwanten, Brugge, Die Keure, 2008, 196-197. 305 Wet van 22 maart 2001 tot instelling van een inkomensgarantie voor ouderen, B.S. 29 maart 2001 (hierna verkort Wet Inkomensgarantie Ouderen). 306 Wet van 1 april 1969 tot instelling van een gewaarborgd inkomen voor bejaarden, B.S. 29 april 1969. 307 W. VAN EECKHOUTTE, Handboek Belgisch Socialezekerheidsrecht, Mechelen, Kluwer, 2009, 373. 308 G. VAN LIMBERGHEN en V. VAN DER PLANCKE, Sociale zekerheid van (ex-) gedetineerden en hun verwanten, Brugge, Die Keure, 2008, 301. 309 Art. 19 Koninklijk besluit van 23 mei 2001 tot instelling van een algemeen reglement betreffende inkomensgarantie voor ouderen, B.S. 31 mei 2001 (hierna verkort KB Wet Inkomensgarantie Ouderen). 310 Artt. 20-26 KB Wet Inkomensgarantie Ouderen.
57
personen met wie hij zijn hoofdverblijfplaats deelt.311 Indien het rustpensioen niet voldoende is en men als oudere niet over andere bestaansmiddelen beschikt, kan men een beroep doen op de inkomensgarantie voor ouderen. Senioren die geen pensioenrechten hebben opgebouwd tijdens hun loopbaan, zijn volledig afhankelijk van de inkomensgarantie voor ouderen om in hun levensonderhoud te kunnen voorzien. 136. Om in aanmerking te komen voor een inkomensgarantie moet je tenminste 65 jaar oud zijn. 312 Daarnaast moet de aanvrager zijn hoofdverblijfplaats hebben in België. Hij moet bovendien de Belgische nationaliteit bezitten, EU-onderdaan, staatloze of vluchteling zijn, de onderdaan zijn van een land waarmee België terzake een wederkerigheidsovereenkomst heeft gesloten of het bestaan van een feitelijke wederkerigheid heeft erkend of een buitenlandse nationaliteit hebben op voorwaarde dat er een recht op een rust- of overlevingspensioen is ontstaan krachtens een Belgische regelgeving.313 137. De inkomensgarantie voor ouderen kan slechts worden verleend na een aanvraag door de betrokkene.314 Het bedrag dat wordt uitgekeerd, is afhankelijk gesteld van het gegeven of u uw hoofdverblijfplaats al dan niet deelt met andere personen. Indien de aanvrager zijn hoofdverblijfplaats deelt met één of meerdere personen krijgt hij het basisbedrag uitgekeerd. Indien hij zijn hoofdverblijfplaats echter alleen betrekt, zal dat basisbedrag worden vermeerderd met een coëfficiënt van 1.50. Minderjarige kinderen, meerderjarige kinderen waarvoor kinderbijslag wordt genoten en personen die in hetzelfde rusthuis of hetzelfde rust- en verzorgingstehuis of psychiatrisch verzorgingstehuis als de aanvrager zijn opgenomen, worden niet beschouwd als personen die dezelfde hoofdverblijfplaats delen met de aanvrager.315 De aanvraag moet gericht zijn aan de burgemeester van de gemeente waar de aanvrager zijn hoofdverblijfplaats heeft.316 Indien die hoofdverblijfplaats in België ligt, mag de aanvraag gericht zijn aan de Rijksdienst voor Pensioenen.317 Die dienst zal beslissen over de toekenning ervan318 en staat in voor de betaling ervan.319
311
Art. 22 KB Wet Inkomensgarantie Ouderen. Art. 3 Wet Inkomensgarantie Ouderen. 313 Art. 4 Wet Inkomensgarantie Ouderen. 314 Art. 5, §1 Wet Inkomensgarantie Ouderen. 315 Art. 6 Wet Inkomensgarantie Ouderen. 316 Art. 2 KB Wet Inkomensgarantie Ouderen. 317 Art. 8, §1 KB Wet Inkomensgarantie Ouderen. 318 Art. 5, §5 Wet Inkomensgarantie Ouderen. 319 Art. 14 Wet Inkomensgarantie Ouderen. 312
58
§ 2. Tijdens de detentie A. Invloed van de detentie op de betaling van de inkomensgarantie voor ouderen
138. De Wet Inkomensgarantie voor Ouderen stelt
dat de Koning de nadere regels voor de
uitbetaling van de inkomensgarantie voor ouderen bepaalt indien de gerechtigde in een gevangenis is opgesloten of in een inrichting van sociaal verweer geïnterneerd is.320 De detentie schorst de betaling van de inkomensgarantie voor ouderen vanaf het begin van de vrijheidsbeneming.321 De gerechtigden mogen evenwel aanspraak maken op de inkomensgarantie die betrekking heeft op de periode van hun voorlopige hechtenis, indien zij van het misdrijf dat tot die hechtenis aanleiding gaf, werden vrijgesproken. Hetzelfde geldt voor de gevallen van buiten vervolgingstelling of van buitenzaakstelling.322 De schorsing van de inkomensgarantie voor ouderen is ten belope van het ganse
bedrag.
Dit
ongeacht
de
gezinssituatie
van
de
uitkeringsgerechtigde.
In de parlementaire voorbereiding van de wet vindt men geen uitleg terug over de motieven van de schorsing. Wellicht is het feit dat de gedetineerde reeds ten laste is van de overheid de doorslaggevende reden.323 B. Invloed van de detentie op de omvang van het bedrag van de inkomensgarantie voor ouderen
139. Het volgende speelt logischerwijze enkel een rol indien de inkomensgarantie voor ouderen van de gedetineerde niet wordt geschorst tijdens de detentie. 140. Zoals eerder vermeld werd, is het bedrag dat wordt uitgekeerd afhankelijk gesteld van het gegeven of de gedetineerde zijn hoofdverblijfplaats al dan niet deelt met andere personen. Supra werd echter reeds aangetoond, dat detentie niet automatisch het verlies van de hoofdverblijfplaats met zich meebrengt. Zowel de detentie van de uitkeringsgerechtigde zelf als van één van de personen met wie hij zijn hoofdverblijfplaats deelt, kan dus een invloed hebben op het bedrag dat wordt uitgekeerd. Indien de uitkeringsgerechtigde zijn hoofdverblijfplaats deelt met andere gedetineerden, kan hij slechts aanspraak maken op het basisbedrag. De wetgever voorziet wel in een aantal uitzonderingsgevallen voor personen die hun hoofdverblijfplaats delen met anderen, maar de gedetineerden horen daar niet bij. Indien de uitkeringsgerechtigde alleen woont in zijn hoofdverblijfplaats, maakt hij kans op het verhoogde bedrag voor alleenstaanden. 320
Art. 14, §2 Wet Inkomensgarantie Ouderen. P. CLAES, Rechten van de gedetineerde, Gent, Liga voor Mensenrechten, 1989, 43. 322 Art. 43 KB Wet Inkomensgarantie Ouderen. 323 G. VAN LIMBERGHEN en V. VAN DER PLANCKE, Sociale zekerheid van (ex-) gedetineerden en hun verwanten, Brugge, Die Keure, 2008, 303. 321
59
141. De inkomensgarantie voor ouderen wordt pas toegekend na een onderzoek van de bestaansmiddelen van de betrokkene en van de personen met wie hij zijn hoofdverblijfplaats deelt. In voorkomend geval worden dan ook de bestaansmiddelen van alle medegedetineerden, die hun hoofdverblijfplaats in dezelfde gevangenis hebben, in rekening gebracht. Er bestaat een uitzonderingsregeling voor personen die in gemeenschap leven waarbij er enkel rekening wordt gehouden met de persoonlijke bestaansmiddelen van de aanvrager. Gedetineerden kunnen zich echter niet beroepen op deze uitzondering. 324
§ 3. Na de detentie 142. Indien de uitkering van de inkomensgarantie voor ouderen geschorst was omwille van de detentie, dan zal de gedetineerde na zijn vrijlating automatisch terug zijn recht op inkomensgarantie voor ouderen opnemen. Hij zal daartoe geen nieuwe aanvraag moeten indienen.325 De uitkeringen die tijdens de detentie niet werden uitbetaald omdat ze geschorst waren, zijn definitief verloren tenzij in het geval van een vrijspraak of buitenvervolgingstelling.326
§ 4. Aanbevelingen 143. VAN LIMBERGHEN en VAN DER PLANCKE doen drie voorstellen tot verbetering met betrekking tot de inkomensgarantie voor ouderen. Het zou volgens hen beter zijn om gedetineerden die hun hoofdverblijfplaats in de gevangenis hebben, aanspraak te laten maken op de uitzonderingsregeling die geldt voor personen die in gemeenschap leven. Ten tweede stellen ze voor om de schorsing niet onmiddellijk te laten ingaan, maar zoals bij de betaling van de pensioenen een overgangsperiode in te voeren waarbij de schorsing eventjes wordt uitgesteld. Verder doen ze het voorstel om in de plaats van de inkomensgarantie gedurende de detentie volledig te schorsen, een bijdrage te vragen aan de gedetineerde voor de kosten van zijn levensonderhoud en dat af te trekken van zijn inkomensgarantie.327
324
G. VAN LIMBERGHEN en V. VAN DER PLANCKE, Sociale zekerheid van (ex-) gedetineerden en hun verwanten, Brugge, Die Keure, 2008, 306-308. 325 G. VAN LIMBERGHEN en V. VAN DER PLANCKE, Sociale zekerheid van (ex-) gedetineerden en hun verwanten, Brugge, Die Keure, 2008, 308. 326 C. VANDERLINDEN, “Travail pénitentiaire et sécurité sociale du détenu”, RDPC 2003, 667. 327 G. VAN LIMBERGHEN en V. VAN DER PLANCKE, Sociale zekerheid van (ex-) gedetineerden en hun verwanten, Brugge, Die Keure, 2008, 309-310.
60
Afdeling 2. Detentie en tegemoetkoming aan personen met een handicap § 1. Algemeen 144. De Wet van 27 februari 1987 betreffende tegemoetkomingen aan personen met een handicap328 voorziet in drie tegemoetkomingen aan personen met een handicap: de inkomensvervangende tegemoetkoming, de integratietegemoetkoming en de tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden.329 145. De inkomensvervangende tegemoetkoming wordt verleend aan personen met een handicap die ten minste 21 jaar zijn en op het ogenblik van het indienen van de aanvraag minder dan 65 jaar zijn, van wie is vastgesteld dat hun lichamelijke of psychische toestand hun verdienvermogen heeft verminderd tot een derde of minder van wat een gezonde persoon door het uitoefenen van een beroep op de algemene arbeidsmarkt kan verdienen. De beschutte werkplaats behoort echter niet tot de algemene arbeidsmarkt.330 Het bedrag van de inkomensvervangende tegemoetkoming is afhankelijk van de categorie waartoe de gehandicapte behoort: A, B of C. Personen worden ingedeeld bij een categorie afhankelijk van het feit of ze alleen wonen, een huishouden vormen of kinderen ten laste hebben.331 146. De integratietegemoetkoming wordt toegekend aan de gehandicapte die ten minste 21 jaar is en op het ogenblik van het indienen van de aanvraag minder dan 65 jaar is, van wie een gebrek aan of een vermindering van zelfredzaamheid is vastgesteld.332 Die zelfredzaamheid wordt in punten uitgedrukt gemeten aan de hand van een handleiding en van een medisch-sociale schaal volgens dewelke rekening wordt gehouden met volgende factoren : verplaatsingsmogelijkheden, mogelijkheden om zijn voedsel te nuttigen of te bereiden, mogelijkheid om voor zijn persoonlijke hygiëne in te staan en zich te kleden, mogelijkheid om zijn woning te onderhouden en huishoudelijk werk te verrichten, mogelijkheid om te leven zonder toezicht, bewust te zijn van gevaar en gevaar te kunnen vermijden en de mogelijkheid tot communicatie en sociaal contact.333 De personen met een handicap worden op grond van deze criteria in vijf categorieën ingedeeld.334
328
Wet van 27 februari 1987 betreffende tegemoetkomingen aan personen met een handicap, B.S. 1 april 1987 (hierna verkort Gehandicaptenvergoedingenwet). 329 Art. 1 Gehandicaptenvergoedingenwet. 330 Art. 2, §1 Gehandicaptenvergoedingenwet. 331 Art. 4 Koninklijk besluit van 6 juli 1987 betreffende de inkomensvervangende tegemoetkoming en de integratietegemoetkoming, B.S. 8 juli 1987 (hierna verkort Gehandicaptenvergoedingenbesluit). 332 Art. 2, §2 Gehandicaptenvergoedingenwet. 333 Art. 5 en 5ter Gehandicaptenvergoedingenbesluit. 334 W. VAN EECKHOUTTE, Handboek Belgisch Socialezekerheidsrecht, Mechelen, Kluwer, 2009, 379.
61
147. De tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden wordt toegekend aan de gehandicapte die ten minste 65 jaar oud is en van wie een gebrek aan of een vermindering van zelfredzaamheid is vastgesteld. Deze tegemoetkoming wordt niet toegekend aan de gehandicapte die reeds een inkomensvervangende of een integratietegemoetkoming geniet.335 148. De tegemoetkomingen worden toegekend na een aanvraag. Die aanvraag moet worden ingediend bij de burgemeester van de gemeente waar de persoon met een handicap zijn hoofdverblijfplaats heeft. Elke aanvraag tot een inkomensvervangende tegemoetkoming geldt als aanvraag tot een integratietegemoetkoming. Het omgekeerde is ook het geval.336 Om één van deze drie tegemoetkomingen te kunnen krijgen, moet de gehandicapte zijn werkelijke verblijfplaats in België hebben en voldoen aan de nationaliteitsvoorwaarden.337 Verder vindt er een onderzoek naar het inkomen plaats. De tegemoetkomingen kunnen enkel toegekend worden indien het bedrag van het inkomen van de persoon met een handicap en het bedrag van het inkomen van de persoon met wie hij een huishouden vormt, het bedrag van de tegemoetkomingen niet overschrijdt.338 Onder huishouden wordt verstaan elke samenwoning van twee personen die geen bloed- of aanverwant zijn in de eerste, tweede of derde graad.339 De gehandicapte en de persoon met wie hij een huishouden vormt, moeten hun rechten laten gelden op de andere uitkeringen en vergoedingen waarop ze aanspraak maken.340
§ 2. Tijdens de detentie 149. De uitkeringen worden geschorst voor de gerechtigden die in gevangenissen opgesloten zijn of in instellingen van sociaal verweer zijn opgenomen.341 De betaling van de tegemoetkomingen wordt geschorst, maar het recht op de tegemoetkomingen blijft behouden. De gehandicapte gedetineerde die recht heeft op tegemoetkomingen, moet zijn hechtenis meedelen per gewone brief.342 Indien de gedetineerde of de geïnterneerde van oordeel is dat zijn handicap verergerd is tijdens zijn vrijheidsberoving, kan hij een verzoek tot herziening indienen. De eventuele aanpassing van de omvang van zijn tegemoetkomingen zal echter pas ingaan bij zijn invrijheidsstelling. Indien na de 335
Art. 2, §3 Gehandicaptenvergoedingenwet. Art. 8 gehandicaptenvergoedingenwet; Art. 3 Koninklijk besluit van 22 mei 2003 betreffende de procedure voor de behandeling van de dossiers inzake tegemoetkomingen aan personen met een handicap, B.S. 27 juni 2003. 337 Art. 4 Gehandicaptenvergoedingenwet. 338 Art. 7, §1 Gehandicaptenvergoedingenwet. 339 Art. 7, §3 Gehandicaptenvergoedingenwet. 340 Art. 7, §2 Gehandicaptenvergoedingenwet. 341 Art. 12, §2 Gehandicaptenvergoedingenwet. 342 Art. 8ter Gehandicaptenvergoedingenwet. 336
62
periode van de voorlopige voorhechtenis blijkt dat de betrokkene wordt vrijgesproken of de zaak buitenvervolging wordt gesteld, heeft die persoon wel recht op de tegemoetkomingen voor die periode.343 De schorsing van de uitkeringen gaat in op de eerste dag van de maand volgend op de opsluiting of de internering. 344 De tegemoetkomingen van gehandicapte gedetineerden en geïnterneerden worden dus volledig geschorst. Terwijl dit niet het geval is bij personen met een handicap die worden opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis. Zij behouden immers hun integratietegemoetkoming volledig tijdens de eerste drie maanden en daarna voor 72 % van het bedrag.345 150. De reden van de schorsing lijkt te zijn dat de verschillende tegemoetkomingen de gerechtigde moeten helpen voorzien in zijn levensonderhoud. Terwijl tijdens de opsluiting van een persoon in de gevangenis of in een instelling van sociaal verweer, de FOD Justitie verondersteld wordt daar voor in te staan. De gevangenissen zijn echter niet aangepast aan de noden van gehandicapten. Ze beschikken niet over specifieke faciliteiten voor gedetineerden met een fysieke of zintuiglijke handicap. Gehandicapten moeten extra kosten maken om hun gebrek aan zelfredzaamheid te compenseren. Het zou dan ook fatsoenlijker zijn, mocht men de tegemoetkomingen aan personen met een handicap minstens gedeeltelijk behouden tijdens hun detentie.346 151. De veroordeelde die geniet van een strafuitvoeringsmodaliteit extra muros herwint theoretisch gezien zijn recht op betaling van de tegemoetkomingen omdat hij niet langer fysiek is opgesloten. In de praktijk worden die echter niet betaald aan de gedetineerde in penitentiair verlof. Nochtans wordt de gehandicapte dan niet onderhouden door het gevangeniswezen. De gedetineerde met een uitgaansvergunning of een stelsel van semi-hechtenis wordt beschouwd als ‘opgesloten in de gevangenis’ en ontvangt geen tegemoetkomingen. Zo’n gedetineerde blijft evenwel niet volledig ten laste van de FOD Justitie. Een betaling van hun integratiegemoetkoming lijkt dan ook gepast. Voor de geïnterneerden geldt een gelijkaardige regeling.347
343
R. MATHIEU, “De toepassing van de sociale zekerheid op gedetineerden, die voorheen onderworpen waren aan de algemene regeling van de sociale zekerheid voor werknemers en op de leden van hun gezin”, B.T.S.Z. 1980, 611. 344 G. VAN LIMBERGHEN en V. VAN DER PLANCKE, Sociale zekerheid van (ex-) gedetineerden en hun verwanten, Brugge, Die Keure, 2008, 224. 345 G. VAN LIMBERGHEN en V. VAN DER PLANCKE, Sociale zekerheid van (ex-) gedetineerden en hun verwanten, Brugge, Die Keure, 2008, 226. 346 G. VAN LIMBERGHEN en V. VAN DER PLANCKE, Sociale zekerheid van (ex-) gedetineerden en hun verwanten, Brugge, Die Keure, 2008, 228-230. 347 G. VAN LIMBERGHEN en V. VAN DER PLANCKE, Sociale zekerheid van (ex-) gedetineerden en hun verwanten, Brugge, Die Keure, 2008, 233-235.
63
152. De schorsing van de tegemoetkomingen kan voor een weerslag zorgen op het gezin van de gedetineerde. Ondanks die schorsing, ontslaat detentie een gedetineerde immers niet van de plicht tot onderhoudsgeld. Daarnaast wordt het huishouden verondersteld niet meer te bestaan vanaf de opsluiting of internering.348 Waneer één van de leden van het huishouden naar de gevangenis moet, kan dit ertoe leiden dat de gehandicapte overgaat naar een andere financieel minder gunstige categorie.349
§ 3. Na de detentie 153. Na zijn vrijheidsberoving komt de gedetineerde terug in aanmerking voor de tegemoetkomingen indien hij nog steeds voldoet aan de voorwaarden tot toekenning. Tijdens de detentie werd immers enkel de betaling van de tegemoetkomingen geschorst, maar niet het recht er op. De exgedetineerde dient daartoe geen nieuwe aanvraag in te dienen. De tegemoetkomingen zullen wel pas betaald worden vanaf de eerste dag van de maand volgend op de datum waarop hij in vrijheid werd gesteld.350
§ 4. Aanbevelingen 154. VAN LIMBERGHEN en VAN DER PLANCKE vragen zich af of de volledige schorsing van de inkomensvervangende tegemoetkoming van de gedetineerde gehandicapte niet onrechtvaardig is als je bedenkt dat de gerechtigden op een arbeidsongeschiktheidsuitkering minstens de helft van hun uitkering behouden. Ze stellen voor om de tegemoetkomingen ofwel volledig te behouden ofwel de regeling van personen die worden opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis naar analogie toe te passen. Verder betreuren ze het feit dat detentie negatieve gevolgen heeft op het gezin van de gehandicapte. Daarom pleiten ze ervoor om het gedeelte van de inkomensvervangende tegemoetkoming dat verschuldigd is inzake onderhoudsgeld niet te schorsen.351
348
Art. 7 Gehandicaptenvergoedingenwet. G. VAN LIMBERGHEN en V. VAN DER PLANCKE, Sociale zekerheid van (ex-) gedetineerden en hun verwanten, Brugge, Die Keure, 2008, 240-243. 350 G. VAN LIMBERGHEN en V. VAN DER PLANCKE, Sociale zekerheid van (ex-) gedetineerden en hun verwanten, Brugge, Die Keure, 2008, 242-243. 351 G. VAN LIMBERGHEN en V. VAN DER PLANCKE, Sociale zekerheid van (ex-) gedetineerden en hun verwanten, Brugge, Die Keure, 2008, 243-244. 349
64
Afdeling 3. Detentie en gewaarborgde gezinsbijslag §1. Algemeen 155. Op 20 juli 1971 werd de Wet tot instelling van een gewaarborgde gezinsbijslag352 ingevoerd. Die wet voerde een regeling in voor kinderen die geen aanspraak konden maken op een gezinsbijslag in het stelsel van de werknemers en van de zelfstandigen.353 Op die manier kan aan hen toch een gezinsbijslag worden gewaarborgd. De gewaarborgde gezinsbijslag bestaat uit de kinderbijslag, de leeftijdsbijslag, het kraamgeld, de bijzondere bijslag ten behoeve van geplaatste kinderen, de adoptiepremie en de schoolpremie.354 355 156. Er moet aan een aantal voorwaarden worden voldaan alvorens men recht kan hebben op een gewaarborgde gezinsbijslag. Ze wordt toegekend ten behoeve van het kind dat uitsluitend of hoofdzakelijk ten laste is van een natuurlijke persoon, de rechthebbende.356 De indiener van de aanvraag voor gewaarborgde gezinsbijslag moet bovendien voorafgaand aan die aanvraag gedurende tenminste de laatste vijf jaar werkelijk en ononderbroken in België hebben verbleven.357 Daarnaast wordt er een onderzoek gedaan naar de bestaansmiddelen.358 Om een volledige gewaarborgde gezinsbijslag te krijgen, mogen die een bepaald bedrag niet overschrijden. Is dit wel het geval, dan zal de gewaarborgde gezinsbijslag slechts voor drie vierden, de helft of een vierde worden uitbetaald.359 Er zal echter geen bestaansmiddelenonderzoek plaatsvinden indien de rechthebbende reeds recht heeft op het bestaansminimum of de inkomensgarantie voor ouderen geniet zonder een feitelijk gezin te vormen met een andere persoon.360 Het rechtgevend kind moet in beginsel ook in België verblijven en mag geen recht geven op een gezinsbijslag in een andere regeling. Indien het bedrag in de andere regeling echter lager is dan het bedrag dat voorzien is bij de gewaarborgde gezinsbijslag, geeft het kind toch nog recht op een gewaarborgde gezinsbijslag. Een kind zal rechtgevend zijn indien het volgens de wet nog niet hoeft in
352
Wet van 20 juli 1971 tot instelling van een gewaarborgde gezinsbijslag, B.S. 7 augustus 1971 (hierna verkort Wet Gewaarborgde Gezinsbijslag). 353 M. DAMS, “Het statuut van de gedetineerde in de Belgische sociale zekerheid”, TSR 1998, 75. 354 Art. 1 Wet Gewaarborgde Gezinsbijslag. 355 W. VAN EECKHOUTTE, Handboek Belgisch Socialezekerheidsrecht, Mechelen, Kluwer, 2009, 391. 356 Art. 1 Wet Gewaarborgde Gezinsbijslag. 357 Art. 1 Wet Gewaarborgde Gezinsbijslag. 358 Art. 3 Wet Gewaarborgde Gezinsbijslag. 359 W. VAN EECKHOUTTE, Handboek Belgisch Socialezekerheidsrecht, Mechelen, Kluwer, 2009, 389. 360 Art. 3 Wet Gewaarborgde Gezinsbijslag.
65
te staan voor zijn eigen levensonderhoud. 361 Wat de leeftijdsvoorwaarden betreft, gelden die van de werknemersregeling voor gezinsbijslag. 362 363 157. Het bedrag zal worden uitbetaald door de Rijksdienst voor Kinderbijslag voor Werknemers364 aan de moeder van het kind of aan diegene die het kind opvoedt, de bijslagtrekkende. De aanvraag tot gewaarborgde gezinsbijslag moet bij deze dienst worden ingediend.365
§2 . Tijdens de detentie A. Detentie van de rechthebbende 158. De wetgever liet na om te bepalen wat er gebeurt indien de rechthebbende wordt gedetineerd. Men zal in de praktijk moeten nagaan of het kind nog steeds hoofdzakelijk ten laste is van de gedetineerde rechthebbende. Dit zal het geval zijn indien de rechthebbende voor meer dan de helft bijdraagt in het onderhoud van het kind. De natuurlijke persoon wordt geacht tot bewijs van het tegendeel deze voorwaarde te vervullen, indien uit de inschrijving in het bevolkings- of vreemdelingenregister of het Rijksregister van de natuurlijke personen blijkt dat het kind deel uitmaakt van zijn gezin.366 Ook het feit dat er geen bepaling bestaat die stelt dat het rechtgevende kind deel blijft uitmaken van het gezin van de gedetineerde rechthebbende, wil niet zeggen dat de rechthebbende zijn recht op gewaarborgde gezinsbijslag verliest. De regeling inzake de gewaarborgde gezinsbijslag verwacht immers niet dat het rechtgevende kind deel uitmaakt van het gezin van de rechthebbende, maar enkel dat het uitsluitend of hoofdzakelijk te zijnen laste is. De rechthebbende kan daar het bewijs van leveren.367 159. Indien het rechtgevende kind wordt geplaatst ten laste van de openbare overheid omwille van de detentie van de rechthebbende, zal de gewaarborgde gezinsbijslag niet uitgekeerd worden.368
361
Art. 4 Koninklijk Besluit van 25 oktober 1971 tot uitvoering van de Wet van 20 juli 1971 tot instelling van een gewaarborgde gezinsbijslag, B.S. 5 november 1971. 362 Art. 2 Wet Gewaarborgde Gezinsbijslag. 363 W. VAN EECKHOUTTE, Handboek Belgisch Socialezekerheidsrecht, Mechelen, Kluwer, 2009, 390. 364 Art. 5 Wet Gewaarborgde Gezinsbijslag. 365 Art .7 Wet Gewaarborgde Gezinsbijslag. 366 Art. 1 Wet Gewaarborgde Gezinsbijslag. 367 G. VAN LIMBERGHEN en V. VAN DER PLANCKE, Sociale zekerheid van (ex-) gedetineerden en hun verwanten, Brugge, Die Keure, 2008, 264. 368 Art. 10 Wet Gewaarborgde Gezinsbijslag.
66
B. Detentie van het rechtgevende kind 160. De Wet Gewaarborgde Gezinsbijslag bevat geen bepaling die stelt dat het rechtgevende kind zijn hoedanigheid zou bewaren indien het gedetineerd wordt. Omgekeerd bestaat er echter ook geen regel waarin staat dat het rechtgevende kind zijn hoedanigheid automatisch zou verliezen door de detentie. Men zal moeten nagaan of het rechtgevende kind aan de voorwaarden voor het hebben van de hoedanigheid blijft voldoen eens het gedetineerd is. Indien het gedetineerde kind rechtgevende blijft, zal men moeten nagaan of het kind de grenzen van de toegelaten arbeid niet overschrijdt, door het verrichten van penitentiaire arbeid. Het recht op gewaarborgde gezinsbijslag zal ook teniet gaan indien de penitentiaire arbeid ervoor zorgt dat het rechtgevende kind niet meer hoofdzakelijk ten laste is van de rechthebbende die de aanvraag heeft ingediend.369 C. Detentie van de bijslagtrekkende 161. De bijslagtrekkende wordt aangewezen op de methode die geregeld is door de gezinsbijslag voor werknemers.370 De gedetineerde zal na zijn vrijheidsberoving echter vaak niet langer diegene zijn die het kind daadwerkelijk opvoedt. De bijslagtrekkende die gedetineerd wordt, zal dus wellicht zijn hoedanigheid als bijslagtrekkende verliezen. Er is daar echter niks rond terug te vinden in de wetgeving, waardoor er waarschijnlijk geval per geval zal moeten worden nagekeken of de gedetineerde het kind zelf nog daadwerkelijk opvoedt.371
§3. Na de detentie 162. De wet tot instelling van een gewaarborgde gezinsbijslag voorziet geen specifieke bepalingen met betrekking tot de periode die volgt na de vrijheidsberoving van de rechthebbende, het rechtgevend kind of de bijslagtrekkende. Men zal dan de feitelijke situatie van de gedetineerde moeten nagaan om te zien of hij in aanmerking komt voor de regeling van de gewaarborgde gezinsbijslag.372
369
G. VAN LIMBERGHEN en V. VAN DER PLANCKE, Sociale zekerheid van (ex-) gedetineerden en hun verwanten, Brugge, Die Keure, 2008, 265-266. 370 W. VAN EECKHOUTTE, Handboek Belgisch Socialezekerheidsrecht, Mechelen, Kluwer, 2009, 390. 371 G. VAN LIMBERGHEN en V, VAN DER PLANCKE, Sociale zekerheid van (ex-) gedetineerden en hun verwanten, Brugge, Die Keure, 2008, 266. 372 G. VAN LIMBERGHEN en V. VAN DER PLANCKE, Sociale zekerheid van (ex-) gedetineerden en hun verwanten, Brugge, Die Keure, 2008, 266-267.
67
§4. Aanbevelingen 163. In de rechtsleer is er geen oproep terug te vinden om de rechtspositie van de gedetineerden inzake gewaarborgde gezinsbijslagen te wijzigen. Voor zover men ervan uit gaat dat men de basisregels toepast op gedetineerden en zij hun hoedanigheid behouden ondanks hun detentie, lijkt een wetswijziging ook niet aan de orde.373
Afdeling 4. Detentie en maatschappelijke integratie § 1. Algemeen 164. In 2002 werd de Wet op het bestaansminimum374 vervangen door de Wet Maatschappelijke Integratie.375 Die wet vervangt het bestaansminimum door een leefloon. Het leefloon wordt slechts toegekend in subsidiaire orde. In eerste orde bestaat het recht op maatschappelijke integratie in tewerkstelling. Enkel indien er ondanks de werkbereidheid van de betrokkene geen tewerkstelling kan plaatsvinden, zal er een recht op vervangingsinkomen ontstaan.376 Personen die jonger zijn dan 25 jaar komen enkel in aanmerking voor de maatschappelijke integratie inzake tewerkstelling.377 165. Er zijn een aantal voorwaarden waaraan men moet voldoen om aanspraak te kunnen maken op maatschappelijke
integratie.
Vooreerst
geldt
een
nationaliteitsvereiste.
Het
recht
op
maatschappelijke integratie wordt enkel toegekend aan Belgen, personen de op basis van het Europees Gemeenschapsrecht daarmee moeten worden gelijkgesteld, vreemdelingen ingeschreven in het bevolkingsregister, staatlozen en vluchtelingen.378 Daarnaast moet de betrokkene zijn werkelijke verblijfplaats in België hebben.379 Het recht op maatschappelijke integratie komt toe aan meerderjarigen en door het huwelijk ontvoogde minderjarigen. Minderjarigen die één of meer kinderen hebben of die kunnen bewijzen dat ze zwanger zijn, kunnen er eveneens aanspraak op maken.380 Verder moet de betrokkene aantonen dat hij werkbereid is, tenzij dit om gezondheids- of
373
G. VAN LIMBERGHEN en V. VAN DER PLANCKE, Sociale zekerheid van (ex-) gedetineerden en hun verwanten, Brugge, Die Keure, 2008, 267. 374 Wet van 7 augustus 1974 tot instelling van het recht op een bestaansminimum, B.S. 18 september 1974. 375 Wet van 6 mei 2006 betreffende het recht op maatschappelijke integratie, B.S. 31 juli 2006 (Hierna verkort Wet Maatschappelijke Integratie). 376 W. VAN EECKHOUTTE, Handboek Belgisch Socialezekerheidsrecht, Mechelen, Kluwer, 2009, 394. 377 I. VAN DER STRAETE, “Maatschappelijke integratie” in J. PUT (ed.), Praktijkboek sociale zekerheid. Voor de onderneming en de sociale adviseur, Mechelen, Kluwer, 2007, 859. 378 Art. 3, 3° Wet Maatschappelijke Integratie. 379 Art. 2 Koninklijk Besluit van 11 juli 2002 houdende het algemeen reglement betreffende het recht op maatschappelijke integratie, B.S. 31 juli 2007 (Hierna verkort Besluit Maatschappelijke Integratie). 380 Art. 7 Wet Maatschappelijke Integratie.
68
billijkheidsredenen niet mogelijk is.381 De belangrijkste voorwaarde om maatschappelijke integratie te kunnen genieten, is het gebrek aan toereikende bestaansmiddelen.382 Als laatste voorwaarde moet de betrokkene zijn rechten laten gelden op andere sociale uitkeringen en op eventueel onderhoudsgeld.383 166. Het O.C.M.W. van de gemeente waar de betrokkene gewoonlijk verblijft, staat in voor het recht op maatschappelijke integratie.384 Het zal daartoe een sociaal onderzoek verrichten.385 Het recht op maatschappelijke integratie kan worden gerealiseerd door de toekenning van een tewerkstelling of een leefloon, die al dan niet gepaard gaan met een geïndividualiseerd project voor maatschappelijke integratie.386 De omvang van het leefloon wordt afhankelijk gesteld van de gezinssituatie van de aanvrager.387
§ 2. Tijdens de detentie 167. Artikel 39 van het Koninklijk besluit van 11 juli 2002 bepaalt dat de “betaling van het leefloon wordt opgeschort tijdens de periode waarin een persoon wordt geplaatst, ten laste van de overheid, in een instelling van om het even welke aard, in uitvoering van een gerechtelijke beslissing en tijdens de periode waarin een persoon een vrijheidsstraf ondergaat en ingeschreven blijft op de rol van een strafinrichting.”388 De betaling van het leefloon wordt dus geschorst tijdens de vrijheidsberoving. Het recht op maatschappelijke integratie blijft echter overeind. Deze schorsing is ook van toepassing op de geïnterneerden.389 168. De betaling van het leefloon wordt hersteld ingeval van voorlopige of voorwaardelijke invrijheidsstelling.390 Die personen zijn immers niet meer ingeschreven op de rol van strafinrichting.391 Veroordeelden in het stelsel van halve vrijheid of elektronisch toezicht blijven echter ingeschreven op de rol van de strafinrichting. Zij maken dan ook geen aanspraak op een
381
Art. 3, 5° Wet Maatschappelijke Integratie. Art. 3, 4° Wet Maatschappelijke Integratie. 383 Art. 3, 5° Wet Maatschappelijke Integratie. 384 Art. 18 Wet Maatschappelijke Integratie. 385 Art. 19 Wet Maatschappelijke Integratie. 386 C. VANDERLINDEN, “Travail pénitentiaire et sécurité sociale du détenu”, RDPC 2003, 677. 387 Art. 14 Wet Maatschappelijke Integratie. 388 Art. 39, eerste lid Besluit Maatschappelijke Integratie. 389 G. VAN LIMBERGHEN en V. VAN DER PLANCKE, Sociale zekerheid van (ex-) gedetineerden en hun verwanten, Brugge, Die Keure, 2008, 320. 390 Art. 39, tweede lid Besluit Maatschappelijke Integratie. 391 G. VAN LIMBERGHEN en V. VAN DER PLANCKE, Sociale zekerheid van (ex-) gedetineerden en hun verwanten, Brugge, Die Keure, 2008, 321. 382
69
leefloon. 392 Voor de periode van de voorlopige hechtenis waarop later geen veroordeling volgt, heeft men wel recht op een leefloon. Hetzelfde geldt voor de gevallen van buitenvervolgingstelling of van buitenzaakstelling.393 169. De betaling van het leefloon wordt volledig geschorst ongeacht de gezinssituatie van de gedetineerde. De partner of echtgenoot van de gedetineerde moet zijn of haar persoonlijk recht op maatschappelijke integratie doen gelden.394 170. Als reden van de schorsing van de uitbetaling wordt opgegeven dat de gedetineerden en geïnterneerden geen ontoereikendheid van bestaansmiddelen kunnen inroepen aangezien ze volledig ten laste zijn van de FOD Justitie.395 Daarbij rijst echter de vraag hoe de FOD Justitie de kosten van de gedetineerden die hun straf extra muros uitzitten ten laste neemt. De gedetineerden onder elektronisch toezicht krijgen een dagelijkse uitkering van € 13,90 indien ze samenwonen en € 20, 85 indien ze alleenstaand zijn. Dit bedrag is echter niet gelijkwaardig aan het leefloon. Gedetineerden die een andere strafuitvoeringsmodaliteit genieten krijgen echter geen uitkering. Die gedetineerden kunnen wel proberen om maatschappelijke dienstverlening te verkrijgen.396
§ 3. Na de detentie 171. Na de invrijheidsstelling wordt de betaling van een leefloon weer mogelijk indien voldaan is aan de voorwaarden tot toekenning. De detentie schorste enkel de betaling en niet het recht op maatschappelijke integratie. De betaling van het leefloon wordt dan ook ambtshalve hersteld.397 Als er een nieuw gegeven is dat een weerslag kan hebben op het bedrag van het leefloon, moet de betrokkene daarvan aangifte doen.398 De ex-gedetineerde moet de sommen geld die hij heeft gespaard tijdens zijn periode in de gevangenis dan ook aangeven bij het O.C.M.W. Die spaargelden worden immers verrekend bij de berekening van het bestaansminimum waarop de betrokkene recht
392
Y. VAN DEN BERGE, Uitvoering van vrijheidsstraffen en rechtspositie van gedetineerden, Gent, Larcier,
2006, 133. 393 Art. 39, derde lid Besluit Maatschappelijke Integratie. 394 G. VAN LIMBERGHEN en V. VAN DER PLANCKE, Sociale zekerheid van (ex-) gedetineerden en hun verwanten, Brugge, Die Keure, 2008, 322. 395 G. VAN LIMBERGHEN en V. VAN DER PLANCKE, Sociale zekerheid van (ex-) gedetineerden en hun verwanten, Brugge, Die Keure, 2008, 322. 396 G. VAN LIMBERGHEN en V. VAN DER PLANCKE, Sociale zekerheid van (ex-) gedetineerden en hun verwanten, Brugge, Die Keure, 2008, 325-330. 397 G. VAN LIMBERGHEN en V. VAN DER PLANCKE, Sociale zekerheid van (ex-) gedetineerden en hun verwanten, Brugge, Die Keure, 2008, 332. 398 F. PIETERS, “Hebben de gedetineerden en de personen te hunnen laste, als leden van de samenleving recht op maatschappelijke zekerheid?”, Bull. Best. Strafinr. 1983, 5-37 en 168.
70
heeft.399 De gedetineerde wordt bij de aanvraag tot maatschappelijke dienstverlening vrijgesteld van de verplichting om zijn bereidheid tot werken aan te tonen omwille van dwingende sociale redenen. Hij zal wel moeten aantonen dat hij effectief inspanningen heeft geleverd om werk te zoeken, maar dat hij waarschijnlijk werd geweigerd omwille van zijn gerechtelijk verleden.400
§ 4. Aanbevelingen 172. Volgens VAN LIMBERGHEN en VAN DER PLANCKE moet de schorsing van het leefloon worden onderzocht in het licht van de Basiswet. Volgens de filosofie van de Basiswet mag het leefloon immers slechts geschorst worden indien de gedetineerde werkelijk ten laste wordt genomen door de FOD Justitie. Het is echter niet zeker dat de FOD Justitie tegemoetkomt aan alle behoeften. Verder wijzen ze er op dat de uitkering voor gedetineerden onder elektronisch toezicht best zou worden gelijkgeschakeld met
het leefloon.401 Daarnaast verdienen de gedetineerden die een andere
strafuitvoeringsmodaliteit genieten meer aandacht inzake maatschappelijke integratie.
Afdeling 5. Detentie en maatschappelijke dienstverlening § 1. Algemeen 173. De bepalingen met betrekking tot maatschappelijke dienstverlening worden weergegeven in de Wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn402 en de Wet van 2 april 1965 betreffende het ten laste nemen van de steun verleend door de commissies van openbare onderstand.403 174. De maatschappelijke dienstverlening moet worden beschouwd als een toeslag op de sociale zekerheidsuitkeringen en meer bepaald op het bestaansminimum.404 Elke persoon heeft recht op maatschappelijke dienstverlening. Deze heeft als doelstelling een ieder de mogelijkheid te geven om een leven te leiden dat beantwoordt aan de menselijke waardigheid.405 Het O.C.M.W. zal, indien
399
Y. VAN DEN BERGE, Uitvoering van vrijheidsstraffen en rechtspositie van gedetineerden, Gent, Larcier, 2006, 133. 400 C. VANDERLINDEN, “Travail pénitentiaire et sécurité sociale du détenu”, RDPC 2003, 678. 401 G. VAN LIMBERGHEN en V. VAN DER PLANCKE, Sociale zekerheid van (ex-) gedetineerden en hun verwanten, Brugge, Die Keure, 2008, 349-351. 402 Wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, B.S. 5 augustus 1976 (hierna verkort O.C.M.W.-Wet). 403 Wet van 2 april 1965 betreffende het ten laste nemen van de steun verleend door de commissies van openbare onderstand, B.S. 6 mei 1965 (hierna verkort Wet 2 april 1965). 404 W. VAN EECKHOUTTE, Handboek Belgisch Socialezekerheidsrecht, Mechelen, Kluwer, 2009, 404. 405 Art. 1, eerste lid O.C.M.W.- Wet.
71
nodig, na een sociaal onderzoek de volgens hen meest passende middelen voorstellen om in de noden van de betrokkene te voorzien.406 De dienstverlening waarborgt niet alleen lenigende of curatieve, doch ook preventieve hulp. Deze kan bestaan uit een dienstverlening van materiële, sociale, geneeskundige, sociaal-geneeskundige of psychologische aard.407 Alhoewel de wet daaromtrent niks bepaalt, wordt aangenomen dat er een aanvraag moet worden ingediend bij het bevoegde O.C.M.W. om in aanmerking te kunnen komen voor maatschappelijke dienstverlening.408
§ 2. Tijdens de detentie 175. De O.C.M.W.-Wet bevat geen enkele bepaling met betrekking tot het recht op maatschappelijke dienstverlening voor gedetineerden. De gedetineerde heeft er, zoals iedereen, recht op indien dit noodzakelijk is om hem een menswaardig bestaan te kunnen bieden. Het O.C.M.W. zal dan ook moeten tussenkomen indien uit objectieve gegevens blijkt dat de menselijke waardigheid van de gedetineerde niet verzekerd is.409 176. In België neemt de FOD Justitie de gedetineerden ten laste. Dit wil echter niet zeggen dat een gedetineerde niet behoeftig kan zijn en het O.C.M.W. dus niet zou moeten tussenkomen. Er zijn immers uitgaven die niet gedekt worden door de FOD Justitie, maar wel noodzakelijk zijn. De Federatie van O.C.M.W.’s bepaalt wel dat een gedetineerde, alvorens zich te wenden tot het O.C.M.W., eerst een aanvraag moet indienen bij het sociaal fonds van zijn gevangenis. Dat sociaal fonds ondersteunt nieuwe of behoeftige gedetineerden bij de aankoop en huur van diverse zaken. Het fonds haalt zijn geld uit de winsten van de kantine en de verhuur van bepaalde toestellen binnen de gevangenis. De gevangenissen hanteren echter allemaal verschillende criteria om te bepalen of een gedetineerde al dan niet behoeftig is en bovendien beschikt niet elke gevangenis over zo’n sociaal fonds. Het is echter niet geheel duidelijk of een tussenkomst van het sociaal fonds het O.C.M.W. al dan niet vrijstelt van maatschappelijke dienstverlening. 177. Daarnaast kunnen sommige gedetineerden ook nog rekenen op hun familie om bepaalde kosten te dragen. Sommige gevangenissen hanteren echter de ‘nuloptie’: elke invoer van persoonlijke voorwerpen wordt verboden ten einde de invoer van verboden zaken tegen te gaan. Nochtans zou het afschaffen van de nuloptie voor een gedeeltelijke ontlasting van de O.C.M.W.’s kunnen zorgen.410
406
Art. 60, §1 O.C.M.W.-Wet. Art. 57, §1 O.C.M.W.- Wet. 408 W. VAN EECKHOUTTE, Handboek Belgisch Socialezekerheidsrecht, Mechelen, Kluwer, 2009, 410. 409 M. BEERNAERT, Manuel de droit pénitentiare, Louvain-la-Neuve, Anthemis, 2007, 349. 410 G. VAN LIMBERGHEN en V. VAN DER PLANCKE, Sociale zekerheid van (ex-) gedetineerden en hun verwanten, Brugge, Die Keure, 2008, 337-338 en 351. 407
72
178. Het O.C.M.W. houdt een sociaal onderzoek waarbij wordt bekeken wat er al ten laste wordt genomen door de gevangenis, of de gedetineerde werkt binnen de gevangenis of om werk heeft gevraagd en wat de staat van de familiale solidariteit is. Het O.C.M.W. informeert zich ook of de gedetineerde eventueel sociale zekerheiduitkeringen behoudt. Een gedetineerde die een job krijgt aangeboden binnen de gevangenis, maar die job weigert, zal zijn recht op maatschappelijke dienstverlening verliezen. Het O.C.M.W. houdt rekening met specifieke omstandigheden zoals de duur en de aard van de straf en de gezondheidstoestand van de gedetineerde. Bij dat sociaal onderzoek vraagt het O.C.M.W. aan de gedetineerde om zijn behoeften te beschrijven en daarvan een staat op te maken.411 179. De gedetineerden dienen steeds meer aanvragen in tot het bekomen van maatschappelijke dienstverlening. Die aanvragen hebben betrekking op het bekostigen van diverse zaken zoals: medische kosten, erelonen, primaire levensbehoeften, opleidingskosten, vervoerskosten, de huur van een televisie… De maatschappelijke dienstverlening bestaat vaak in de toekenning aan de gedetineerde van €50 à €100 zakgeld per maand. Daarnaast kan ook budgetbegeleiding worden aangeboden aan de gedetineerde .412 Het OCMW kan bijvoorbeeld ook gedurende enkele maanden huurgeld betalen of de waarborg met het oog op een invrijheidstelling betalen.413 De verdere inwerkingtreding van de Basiswet van 2005 op de interne rechtspositie van gedetineerden, zal waarschijnlijk tot gevolg hebben dat de gedetineerden nog meer middelen zullen nodig hebben om hun nieuwe rechten te kunnen uitoefenen.414
§ 3. Na de detentie 180. Elke persoon heeft recht op maatschappelijke dienstverlening. Derhalve zullen gedetineerden bij hun invrijheidsstelling eventueel kunnen genieten van deze dienstverlening indien ze behoeftig zijn. 415 Volgens een ministeriële omzendbrief van 27 april 1995 wordt de persoon die de plaats, waar hij verplicht verbleef in het kader van een rechterlijke of administratieve beslissing, als een dakloze
411
G. VAN LIMBERGHEN en V. VAN DER PLANCKE, Sociale zekerheid van (ex-) gedetineerden en hun verwanten, Brugge, Die Keure, 2008, 341-342. 412 G. VAN LIMBERGHEN en V. VAN DER PLANCKE, Sociale zekerheid van (ex-) gedetineerden en hun verwanten, Brugge, Die Keure, 2008, 337-338. 413 C. VANDERLINDEN, “Travail pénitentiaire et sécurité sociale du détenu”, RDPC 2003, 682. 414 G. VAN LIMBERGHEN en V. VAN DER PLANCKE, Sociale zekerheid van (ex-) gedetineerden en hun verwanten, Brugge, Die Keure, 2008, 339. 415 R. MATHIEU, “De toepassing van de sociale zekerheid op gedetineerden, die voorheen onderworpen waren aan de algemene regeling van de sociale zekerheid voor werknemers en op de leden van hun gezin”, B.T.S.Z. 1980, 612.
73
beschouwd indien hij daarom verzoekt.416 Het O.C.M.W. kent een installatiepremie toe aan de persoon, die de hoedanigheid van dakloze verliest, door een woning te betrekken die hem tot hoofdverblijfplaats dient.417 Het O.C.M.W. kan eveneens de huurwaarborg en het eerste huurgeld voor de woning van de ex-gedetineerde op zich nemen.418 De ex-gedetineerde moet zich wenden tot het O.C.M.W. waar hij is ingeschreven voor zijn hoofdverblijfplaats. Indien hij echter werd geschrapt uit de bevolkingsregisters, kan hij bij het O.C.M.W. van de gemeente waar hij verblijft terecht.419
§ 4. Aanbevelingen 181. Er is nood aan meer duidelijkheid omtrent de verhouding tussen het sociaal fonds van de gevangenis en het O.C.M.W. Daarnaast kan men zich afvragen of het wel te verantwoorden is dat gedetineerden die normaal gezien al over weinig geld beschikken, in de kantine meer moeten betalen voor producten dan in de vrije samenleving om een solidariteitsfonds te spekken.420
C. Detentie en de zorgverzekering
182. In 1999 keurde het Vlaams parlement een decreet421 goed waarbij een zorgverzekering werd ingevoerd. Elke persoon die binnen het Nederlandstalige grondgebied woont, moet zich aansluiten bij een erkende zorgkas, terwijl elke persoon die binnen het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad woont zich kan aansluiten bij een erkende zorgkas.
416
Ministeriële omzendbrief 27 april 1995 ter bepaling van het OCMW bevoegd voor het verlenen van maatschappelijke dienstverlening aan daklozen en gerepatrieerde Belgen. 417 Art. 57bis O.C.M.W.-Wet.; Koninklijk besluit 21 september 2004 tot toekenning van een installatiepremie door het OCMW aan bepaalde personen die hun hoedanigheid van dakloze verliezen, B.S. 5 oktober 2004, gewijzigd door het Koninklijk besluit van 18 januari 2005. 418 G. VAN LIMBERGHEN en V. VAN DER PLANCKE, Sociale zekerheid van (ex-) gedetineerden en hun verwanten, Brugge, Die Keure, 2008, 349. 419 G. VAN LIMBERGHEN en V. VAN DER PLANCKE, Sociale zekerheid van (ex-) gedetineerden en hun verwanten, Brugge, Die Keure, 2008, 348-349. 420 G. VAN LIMBERGHEN en V. VAN DER PLANCKE, Sociale zekerheid van (ex-) gedetineerden en hun verwanten, Brugge, Die Keure, 2008, 346. 421 Decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 30 maart 1999 houdende de organisatie van de zorgverzekering, B.S. 28 mei 1991.
74
183. Het toepassingsgebied strekt zich uit tot personen die een beroep doen op niet-medische hulpen dienstverlening ten gevolge van een verminderd zelfzorgvermogen. Die kosten worden dan tot belope van een bepaald maandelijks bedrag ten laste genomen door een zorgkas.422 184. Het Vlaams Zorgfonds wordt gefinancierd door een dotatie van de Vlaamse overheid en een bijdrage van €25 van alle Vlamingen vanaf de leeftijd van 25 jaar...423 Detentie ontslaat de gedetineerde niet van de plicht om die jaarlijkse bijdrage te betalen.424
185. Uit dit hoofdstuk blijkt dus dat de betaling, van voor de detentie toegekende socialezekerheidsprestaties, op zeer uiteenlopende wijzes geschorst wordt tijdens de detentie. Zo wordt een socialezekerheidsprestatie soms volledig, dan eens gedeeltelijk en af en toe zelfs helemaal niet geschorst in geval van detentie. Bovendien treedt de schorsing van de socialezekerheidsprestatie vaak onmiddellijk in, maar ook soms pas een bepaalde tijd na aanvang van de vrijheidsberoving Als algehele conclusie kan geformuleerd worden, dat de gedetineerden
grotendeels worden
uitgesloten op het vlak van sociale zekerheid.
422
W. VAN EECKHOUTTE, Handboek Belgisch Socialezekerheidsrecht, Mechelen, Kluwer, 2009, 235-239. W. VAN EECKHOUTTE, Handboek Belgisch Socialezekerheidsrecht, Mechelen, Kluwer, 2009, 239. 424 Y. VAN DEN BERGE, Uitvoering van vrijheidsstraffen en rechtspositie van gedetineerden, Gent, Larcier, 423
2006, 135-136.
75
Hfdst. 4 Gevangenisarbeid en sociale zekerheid 186. Het is niet zo eenvoudig om het domein van het sociale zekerheidsrecht precies af te bakenen. Voor velen is het arbeidsrecht, naast het socialezekerheidsrecht, een luik van het sociaal recht. Het zijn nochtans twee volstrekt verschillende rechtstakken.425 Zoals eerder al vermeld werd, vormt arbeid in beginsel de sleutel tot de toegangspoort van de sociale zekerheid.426 Mede dankzij de mogelijkheid tot gevangenisarbeid kan de gedetineerde zijn verantwoordelijkheid opnemen ten opzichte van het slachtoffer en zijn schulden afbetalen.427 In de huidige stand van zaken ligt die sleutel echter helaas niet in handen van de gedetineerde.428 In het kader van deze masterproef is het eveneens van belang om te onderzoeken of gevangenisarbeid enige vorm van sociale zekerheid met zich meebrengt. Door het verrichten van arbeid in de vrije samenleving worden gevolgen gecreëerd op het vlak van sociale zekerheid, onder andere
het
betalen
van
sociale
zekerheidsbijdragen
en
het
ontvangen
van
sociale
zekerheidsprestaties. Is dit bij gevangenisarbeid ook het geval? Om daar een antwoord te kunnen op geven, moet men zich vooreerst de vraag stellen of de socialezekerheidswetgeving überhaupt van toepassing is op de penitentiaire arbeid. Vooreerst dient het begrip gevangenisarbeid gedefinieerd te worden.
Afdeling 1: De inhoud van het begrip gevangenisarbeid 187. In België is het de Regie voor gevangenisarbeid die verantwoordelijk is voor het aanbod en de organisatie van gevangenisarbeid.429 Die arbeid kan bestaan uit huishoudelijk, onderhouds- of herstellingswerk in de gevangenis of in werkplaatsen of landbouwbedrijven uitgebaat door de Regie. Ook op cel werken is mogelijk. 430 Gevangenisarbeid gaat in beginsel om werken voor rekening van de overheidslichamen en om werken die betrekking hebben op de behoeften van de strafinrichting
425
R. DECLERCQ, “Materieel-strafrechtelijke bepalingen in het sociale zekerheidsrecht” in J. VAN LANGENDONCK, Sociale zekerheid en strafrecht, fiscaal recht, familierecht, arbeidsrecht, aansprakelijkheidsrecht, Brussel, Larcier, 1979, 13. 426 J. DETIENNE, ‘”De l’ arrête royal à la loi de principes: les travaux de la commission ‘Dupont’ ” in X., La peine et le droit. L'exécution des peines dans tous ses états , Editions du Jeune Barreau de Liège, Luik, 2000, 224. 427 M. STOFFELS, “Gevangeniswezen en rechtspositie gedetineerden”, Ad Rem 2005, afl. 2, 31. 428 Eindverslag van de Commissie over de basiswet betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden. Parl. St. Kamer 2000-2001. nr. 50-1076/1, 149. 429 Art. 142 Programmawet 30 december 2001, B.S. 31 december 2001. 430 Art. 1, §2 Koninklijk Besluit van 13 september 2004 tot vaststelling van de activiteiten van de Regie van de gevangenisarbeid, B.S. 3 november 2004.
76
zelf.431 Het werk in de gevangenis kan eventueel ook worden verricht ten behoeve van privébedrijven. In België zal dat in de praktijk altijd intra muros gebeuren. Gevangenisarbeid extra muros
kent
men
immers
niet
meer
in
ons
land. 432
Daarnaast heeft de gedetineerde, mits toelating van de gevangenisdirecteur, conform het nog niet in werking getreden artikel 85 van de Basiswet, het recht om andere dan in de gevangenis beschikbaar gestelde arbeid te verrichten.433 Dit is geen gevangenisarbeid. Het betreft wel arbeid die wordt gepresteerd in de gevangenis, maar het is niet ten dienste van de penitentiaire overheid.434 188. Personen die een werkstraf ondergaan, verrichten geen gevangenisarbeid. Er zijn ook gedetineerden die genieten van een bijzondere modaliteit van strafuitvoering. Die modaliteiten hebben onder andere tot doel om de gedetineerde toe te laten om een normale beroepsactiviteit verder te zetten of aan te vatten. Indien die gedetineerde zijn arbeid verricht bij een werkgever, verricht hij geen gevangenisarbeid.435
Afdeling 2: Is de wetgeving inzake sociale zekerheid van toepassing op gevangenisarbeid? 189. Om recht te hebben op sociale zekerheid moet men een werknemer, zelfstandige of ambtenaar zijn en moet men sociale zekerheidsbijdragen betalen. De vraag is echter of de gedetineerden onder één van deze categorieën ressorteren en zo ja, onder dewelke? §1. Is de gedetineerde een ambtenaar, een zelfstandige of een werknemer?
190. Als eerste zou kunnen gedacht worden dat een gedetineerde tot de categorie van de ambtenaren behoort. Een gedetineerde voert immers arbeid uit ten dienste van de overheid. Ambtenaren worden aangeworven door middel van een benoeming. Dat is een eenzijdige handeling vanwege de overheid waarbij het ambtenarenstatuut van toepassing wordt verklaard op de ambtenaren.436 Gedetineerden die arbeid verrichten in de gevangenis leggen geen examen af en worden niet benoemd. Het is immers niet de bedoeling om hen deel te laten uitmaken van het
431
Art. 97 Ministerieel Besluit van 12 juli 1971 houdende algemene constructie van de strafrinrichting, B.S. 10 augustus 1971. 432 K. NEVENS, “Dringt het arbeidsrecht de gevangenis binnen?”, T.S.R. 2007, 206. 433 Art. 85 Basiswet. 434 K. NEVENS, “Dringt het arbeidsrecht de gevangenis binnen?”, T.S.R. 2007, 240-241. 435 K. NEVENS, “Dringt het arbeidsrecht de gevangenis binnen?”, T.S.R. 2007, 2437-240. 436 G. VAN LIMBERGHEN en E. EVERHEYDEN, Ambtenaar, werknemer of zelfstandige in het socialezekerheidsrecht Vergelijkende studie van de socialeverzekeringssystemen voor ambtenaren, werknemers en zelfstandigen, Brugge, Die Keure, 2004, 203.
77
statutair overheidspersoneel.437 We kunnen dan ook besluiten dat een gedetineerde
geen
ambtenaar is. De tweede mogelijkheid is dat gedetineerden onder de categorie van de zelfstandigen zouden vallen. Zelfstandigen oefenen een beroepsbezigheid uit in hoofde waarvan zij niet gebonden zijn door een arbeidsovereenkomst of door een statuut.438Gedetineerden verrichten echter arbeid onder het gezag van de overheid. Bovendien had gevangenisarbeid in België een grotendeels verplichtend karakter. Gedetineerden zijn dan ook nog nooit beschouwd geweest als zelfstandigen. Als derde en laatste mogelijkheid zouden gedetineerden misschien werknemers kunnen zijn. De RSZwet bepaalt het toepassingsgebied van de sociale zekerheid van werknemers. Meer concreet is deze wet
van
toepassing
op
werknemers
en
werkgevers
die
verbonden
zijn
door
een
arbeidsovereenkomst.439 We moeten ons dan ook de vraag stellen of gevangenisarbeid kan aanzien worden als arbeid ter uitvoering van een arbeidsovereenkomst. §2. Bestaat er een arbeidsovereenkomst tussen de gedetineerde die arbeid verricht en de penitentiaire administratie?
191. Volgens de wet op de arbeidsovereenkomsten is de arbeidsovereenkomst een overeenkomst waarbij een werknemer
zich verbindt tegen loon en onder het gezag van een werkgever in
hoofdzaak handarbeid te verrichten.440 Er zijn dus 3 constitutieve elementen: 1) Een gezagsrelatie 2) De verbintenis van de werknemer om arbeid te verrichten 3) De verbintenis van de werkgever om een loon te betalen. Naast deze 3 constitutieve elementen moet de vrijheid om te contracteren aanwezig zijn. Er moet sprake zijn van wilsovereenstemming.441 Beschikt de gedetineerde wel over voldoende wilsvrijheid om een arbeidsovereenkomst te sluiten? Om dit van naderbij te bekijken, maken we een onderscheid tussen de situatie voor en de situatie na de Basiswet.
437
G. VAN LIMBERGHEN en V. VAN DER PLANCKE, Sociale zekerheid van (ex-) gedetineerden en hun verwanten, Brugge, Die Keure, 2008, 68. 438 Art. 3, §1 Koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen, B.S. 29 juli 1967. 439 Art. 1 Wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, B.S. 25 juli 1969 (hierna verkort RSZ-wet). 440 Art 2 Wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, B.S. 22 augustus 1978. 441 W. VAN EECKHOUTTE, Sociaal compendium arbeidsrecht 2009-2010, Mechelen, Kluwer, 2009, 566.
78
A. Situatie voor de inwerkingtreding van de Basiswet 192. Iedere veroordeelde tot een criminele of correctionele gevangenisstraf werd via het vroeger geldende artikel 30ter Sw. verplicht om te werken in een strafinrichting.442 Dit in verband met zijn heropvoeding en zijn sociale reclassering en ter bevordering van zijn beroepsopleiding.443 Veroordeelden tot een politiestraf konden eveneens worden verplicht om deel te nemen aan de gebruikelijke penitentiaire arbeid. Voor andere gedetineerden, zoals bijvoorbeeld personen in voorlopige hechtenis, was gevangenisarbeid facultatief.444 Het ging dus (bijna steeds) om verplichte arbeid waarvan de voorwaarden en de modaliteiten eenzijdig werden bepaald door de overheid. In de rechtsleer was de overgrote meerderheid het erover eens dat het verplichte karakter van de gevangenisarbeid onverenigbaar was met het bestaan van een arbeidsovereenkomst.445 Er bestond dan ook geen arbeidsovereenkomst tussen de gedetineerde die de arbeid verrichte en de penitentiaire administratie.446 Er kan dan ook worden besloten dat gedetineerden die gevangenisarbeid verichtten niet onder het statuut van de werknemers vielen. B. Situatie na de inwerkingtreding van de Basiswet 193. De Basiswet schaft artikel 30ter Sw. af via art 169,5° dat in werking is getreden op 15 januari 2007.447 Er wordt dus afgestapt van de idee van verplichte arbeid. De Commissie Basiswet wou dat de arbeid in de gevangenissen op termijn deel zou kunnen uitmaken van een arbeidsovereenkomst. Zij streefde ernaar om gedetineerden op te nemen in het sociale zekerheidssysteem der werknemers.448 194. De Commissie Basiswet had voorgesteld dat de inkomsten uit gevangenisarbeid zoveel mogelijk gelijk gesteld moesten worden met de inkomsten uit arbeid met identieke kenmerken in de vrije
442
J. VAN LANGENDONCK en J. PUT, Handboek Socialezekerheidsrecht, 7de editie, Antwerpen-Oxford, 2006,
202. 443
R. MATHIEU, “De toepassing van de sociale zekerheid op gedetineerden, die voorheen onderworpen waren aan de algemene regeling van de sociale zekerheid voor werknemers en op de leden van hun gezin”, B.T.S.Z. 1980, 597. 444 J. VAN LANGENDONCK en J. PUT, Handboek Socialezekerheidsrecht, 7de editie, Antwerpen-Oxford, 2006, 202-203. 445 Zie o.a. R. MATHIEU, “De toepassing van de sociale zekerheid op gedetineerden, die voorheen onderworpen waren aan de algemene regeling van de sociale zekerheid voor werknemers en op de leden van hun gezin”, B.T.S.Z. 1980, 596 ; Y. VAN DEN BERGE, Uitvoering van vrijheidsstraffen en rechtspositie van gedetineerden, Gent, Larcier, 2006, 103; M. DAMS, “Het statuut van de gedetineerde in de Belgische sociale zekerheid”, TSR 1998, 69. 446 Y. VAN DEN BERGE, Uitvoering van vrijheidsstraffen en rechtspositie van gedetineerden, Gent, Larcier, 2006, 121. 447 Art. 169, 5° Basiswet. 448 Eindverslag van de Commissie over de basiswet betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden. Parl. St. Kamer 2000-2001. nr. 50-1076/1, 149, 154 en 159.
79
samenleving.449 Ze had bovendien voorgedragen om een dervingsvergoeding te voorzien voor gedetineerden die arbeidsgeschikt zijn, maar binnen de gevangenis geen werk krijgen omdat er te weinig arbeidsplaatsen zijn.450 Deze voorstellen werden allebei
geschrapt uit budgettaire
beweegredenen.451 195. De vroegere arbeidsplicht wordt door de Basiswet omgezet in een subjectief recht om deel te nemen aan de in de gevangenis beschikbare arbeid.452 Er bestaat echter een enorm tekort aan beschikbare arbeidsplaatsen binnen de Belgische gevangenissen. In bepaalde instellingen beschikken 60 tot 90 % van de gedetineerden niet over werk.453 De rest van de gevangenisbevolking probeert de verveling grotendeels te doden door televisie te kijken of te slapen.454 Gezien de ontoereikendheid van het arbeidsaanbod in de meeste gevangenissen, wordt de tewerkstelling door vele gedetineerden dan ook eerder beschouwd als een gunst.455 De Basiswet bepaalt niet wat de kwalificatie is van de arbeidsverhouding tussen de gedetineerde en de penitentiaire overheid.456 Paradoxaal genoeg zou net dat subjectief recht van de gedetineerde
op de beschikbare
gevangenisarbeid, het bestaan van een arbeidsovereenkomst kunnen verhinderen.457 Indien een penitentiaire overheid verplicht wordt om een welbepaalde gedetineerde aan te stellen458, komt zijn aanwervingsvrijheid in het gedrang en die is van groot belang om te kunnen spreken van een arbeidsovereenkomst. De Basiswet bepaalt echter dat gedetineerden geen recht op arbeid kunnen afdwingen indien het aanbod ontoereikend is. Bovendien staat de gevangenisdirecteur in voor de toewijzing van de beschikbare arbeid aan de gedetineerden die om arbeid hebben verzocht.459
449
Oud art. 84, §1 Basiswet (geschrapt). Oud art. 83, §4 Basiswet (geschrapt). 451 L. DUPONT, “De basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden: krachtlijnen en basisbeginselen” in X (ed.), Recht in beweging, Antwerpen, Maklu, 2005, 145146. 452 M. STOFFELS, “Gevangeniswezen en rechtspositie gedetineerden”, Ad Rem 2005, afl. 2, 31. 453 J. DETIENNE, ”De l’ arrête royal à la loi de principes: les travaux de la commission ‘Dupont’ ” in X., La peine et le droit. L'exécution des peines dans tous ses états , Editions du Jeune Barreau de Liège, Luik, 2000, 229. 454 A. NEYS, “Het gevangenisregime bekeken vanuit een rechtspositioneel oogpunt”, Ad Rem 2004, themanummer, 4-11. 455 Eindverslag van de Commissie over de basiswet betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden. Parl. St. Kamer 2000-2001. nr. 50-1076/1, 157. 456 W. VANDENHOLE, “Recht op arbeid, beroepsopleiding en onderwijs voor gedetineerden” in E. BREMS, S. SOTTIAUX, P. VANDEN HEEDE en W. VANDENHOLE (eds.), Vrijheden en vrijheidsbeneming: mensenrechten van gedetineerden, Antwerpen, Intersentia, 2005, 245-248. 457 K. NEVENS, “Dringt het arbeidsrecht de gevangenis binnen?”, T.S.R. 2007, 285. 458 Y. VAN DEN BERGE, “De tussenkomst van de rechter in detentiegeschillen”, T Strafr 2006/02, 97. 459 Art. 84 Basiswet. 450
80
Aangezien de verzoeken om arbeid in de gevangenis heden ten dage groter zijn dan het aanbod, kan de gevangenisdirecteur selecteren en komt zijn aanwervingsvrijheid niet in het gedrang.460 196. De Commissie Basiswet wou een arbeidsovereenkomst voor gedetineerden mogelijk maken. De wetgever deinst echter voorlopig nog terug omwille van de concrete financiële gevolgen ervan. Voorlopig zijn er nog geen gevallen gekend van situaties waarbij een arbeidsovereenkomst werd gesloten tussen een gedetineerde en de penitentiaire overheid. Zolang dit niet het geval is, kan gevangenisarbeid geen aanleiding geven tot toepassing van de RSZ-wet.461 Het toepassingsgebied van de RSZ-wet kan echter via koninklijk besluit worden uitgebreid tot personen die niet gebonden zijn door een arbeidsovereenkomst.462 Uit de parlementaire voorbereiding van de RSZ-wet blijkt dat de wetgever daarbij onder meer dacht aan de gedetineerden. Deze uitbreiding is tot op heden nog niet gebeurd, maar de mogelijkheid blijft voor handen. Zo’n koninklijk besluit zou het mogelijk maken om de rechtspositie van de gedetineerden in de sociale zekerheid af te stemmen op hun specifieke kenmerken. De koning kan zo’n uitbreiding, indien gewenst, ook beperken tot bepaalde sectoren van de sociale zekerheid.463 197. Ondanks het streven van de Commissie Basiswet naar de toegang van de gedetineerde tot het sociale zekerheidssysteem der werknemers, bestaat er terzake dus nog rechtsonzekerheid. Het sociale zekerheidssysteem der werknemers is tot op heden niet van toepassing op gevangenisarbeid verrichtende gedetineerden. Recente rechterlijke uitspraken doen niet vermoeden dat de arbeidsovereenkomst tussen gedetineerden en de overheid zomaar zal worden erkend. Het valt echter aan te raden dat de wetgever de bestaande rechtszekerheid zou laten verdwijnen.464 198. Verder mag ook niet uit het oog worden verloren dat de inkomensvervangende socialeverzekeringsuitkeringen niet veel zouden inhouden indien zij zouden berekend worden op basis van het zeer lage loon dat de gedetineerden uitgekeerd krijgen voor hun gevangenisarbeid. Een ander minpunt vormt het feit dat eens de RSZ-wet van toepassing zou zijn op gedetineerden, de overheid ertoe zou worden verplicht om socialezekerheidsbijdragen te storten aan de RSZ. Dit zou
460
G. VAN LIMBERGHEN en V. VAN DER PLANCKE, Sociale zekerheid van (ex-) gedetineerden en hun verwanten, Brugge, Die Keure, 2008, 78-79. 461 G. VAN LIMBERGHEN en V. VAN DER PLANCKE, Sociale zekerheid van (ex-) gedetineerden en hun verwanten, Brugge, Die Keure, 2008, 80. 462 K. NEVENS, “Dringt het arbeidsrecht de gevangenis binnen?”, T.S.R. 2007, 286. 463 G. VAN LIMBERGHEN en V. VAN DER PLANCKE, Sociale zekerheid van (ex-) gedetineerden en hun verwanten, Brugge, Die Keure, 2008, 82-83. 464 G. VAN LIMBERGHEN en V. VAN DER PLANCKE, “Sociale gerechtigheid mag geen halt houden aan de gevangenispoort. Het (niet erkend) recht op sociale zekerheid van gedetineerden in België” in G. VAN LIMBERGHEN en V. VAN DER PLANCKE (eds.), Beperking van het recht op sociale zekerheid van gedetineerden: een dubbele straf?, Brugge, Die Keure, 2010, 140-141.
81
voor een loonkostenstijging zorgen. In de rechtsleer vreest men dat dat wel eens tot een afname van het aantal beschikbare arbeidsplaatsen binnen de gevangenis zou kunnen leiden.465 199. Als samenvatting van dit hoofdstuk kan gesteld worden dat het aanbeveling verdient dat de wetgever de bestaande rechtsonzekerheid de wereld zou uit helpen. Daartoe dient de wetgever zich te beraden of hij gevangenisarbeid wil beschouwen als of gelijkstellen met arbeid die verricht wordt ter uitvoering van een arbeidsovereenkomst.466
465
G. VAN LIMBERGHEN en V. VAN DER PLANCKE, Sociale zekerheid van (ex-) gedetineerden en hun verwanten, Brugge, Die Keure, 2008, 84-85. 466 G. VAN LIMBERGHEN en V. VAN DER PLANCKE, “Sociale gerechtigheid mag geen halt houden aan de gevangenispoort. Het (niet erkend) recht op sociale zekerheid van gedetineerden in België” in G. VAN LIMBERGHEN en V. VAN DER PLANCKE (eds.), Beperking van het recht op sociale zekerheid van gedetineerden: een dubbele straf?, Brugge, Die Keure, 2010, 140.
82
Hfdst. 5 De interne rechtspositie van gedetineerden Afdeling 1. Definiëring ‘interne rechtspositie’ 200. De interne rechtspositie van de gedetineerde heeft betrekking op zijn leven binnen de strafinrichting, met andere woorden op zijn leven tussen de gevangenismuren (intra muros).467 Het betreft zijn rechten en plichten als inwoner van de gevangenis.468 De relatie van de gedetineerde tot de penitentiaire overheid staat hierbij centraal.469
Afdeling 2. De wetgeving in verband met de interne rechtspositie van gedetineerden 201. De wetgever heeft zich lange tijd niet bekommerd om de interne rechtspositie van gedetineerden.470 Dat pas zeer recent via de Basiswet uit 2005 op een wettelijke wijze aandacht is gegaan naar de idee van de rechten van gedetineerden, betekent echter nog niet dat er voorheen, juridisch gezien, totaal geen aandacht was voor de interne rechtspositie van de gedetineerde.471 §1. Nationale wetgeving A. Wetten in formele zin 202. Het Strafwetboek kende enkele bepalingen omtrent de rechtspositie van gedetineerden, met name: art 14,15,26, 29 en 30 ter Sw. Deze bepalingen zijn echter reeds opgeheven. Het Wetboek van Strafvordering bevat eveneens weinig bepalingen met betrekking tot de rechtspositie van de gedetineerde.472 De relevante bepalingen zijn de artikelen 603 tot 614 betreffende de gevangenissen en huizen van arrest. Dat zijn regels betreffende de instelling en de werking van de gevangenissen en de controle daarop. (instelling, inspectie, register, willekeurige vrijheidsbeneming, tucht gedetineerden).473 Daarnaast heb je de Basiswet van 2005 die verder uitgebreider wordt besproken. 467
C. VAN DEN WYNGAERT, Strafrecht en strafprocesrecht in hoofdlijnen, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 2009,
517. 468
G. SMAERS, Gedetineerden en mensenrechten: de toepassing van het EVRM in penitentiaire detentiesituaties door de Europese jurisdicties en haar gevolgen voor de rechtspositie van veroordeelde gedetineerden in België, Antwerpen, Maklu, 1994, 16. 469 Y. VAN DEN BERGE, Uitvoering van vrijheidsstraffen en rechtspositie van gedetineerden, Gent, Larcier, 2006, 61. 470 F. GOOSSENS, “Een wettelijk kader voor de interne rechtspositie van de gedetineerden”, TVW 2005, afl. 5, 133. 471 E. MAES, Van gevangenisstraf naar vrijheidsstraf : 200 jaar Belgisch gevangeniswezen, AntwerpenApeldoorn, Maklu, 2009, 587. 472 H. MEURISSE en K. VAN DRIESSCHE, “De basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van gedetineerden” in ORDE VAN ADVOCATEN KORTRIJK (ed.), Recente ontwikkelingen in het strafrecht: vormingsprogramma 2008, Brussel, Larcier, 2008, 199. 473 Y. VAN DEN BERGE, Uitvoering van vrijheidsstraffen en rechtspositie van gedetineerden, Gent, Larcier, 2006, 5 en 23.
83
B. Koninklijke en ministeriële besluiten 203. Je hebt het koninklijk besluit van 1965 houdende het Algemeen Reglement van de Strafinrichtingen (A.R.) dat meermaals werd gewijzigd.474 Dit KB was tot voor de Basiswet de belangrijkste bron inzake de organisatie van het gevangeniswezen en de interne rechtspositie van de gedetineerde. Het betreft grotendeels een systeem van gunsten. Die gunsten zijn niet aan precieze criteria onderworpen en zijn niet in rechte afdwingbaar.475 Met dit KB had men als doelstelling om de algemene lijnen van de gevangenispraktijk vast te leggen. Binnen dat algemeen geldend kader beschikte de gevangenisdirecteur over ruime bevoegdheden om het regime binnen zijn eigen gevangenis te bepalen.476 Het A.R. behandelt de technische kwesties inzake de praktische organisatie van de strafinrichtingen niet.477 Voor deze kwesties is er het ministerieel besluit van 1971 houdende de algemene instructie voor de strafinrichtingen (A.I.).478 Het A.R. en het A.I. vormen geen codex waarin de rechten en de plichten van de gedetineerden worden omschreven. Naar inhoud zijn ze immers eerder op te vatten als open normen aangezien ze een ruime discretionaire bevoegdheid overlaten aan de penitentiaire overheid.479 C. Ministeriële omzendbrieven 204. Via ministeriële omzendbrieven kan de minister van Justitie praktische richtlijnen geven in verband met de toepassing van het A.R. en het A.I.480 Er zijn talloze ministeriële omzendbrieven die de interne rechtspositie van de gedetineerden regelen. Nochtans kunnen de bepalingen van omzendbrieven niet gelijkgesteld worden met eigenlijke rechtsregels.481 Ze bevatten normaal gezien enkel voorschriften van de centrale overheid, gericht aan de hiërarchisch ondergeschikte ambtenaren, over de wijze waarop ze wetten en verordeningen dienen te interpreteren en toe te
474
Koninklijk besluit van 21 mei 1965 houdende Algemeen Reglement van de strafinrichtingen, B.S. 25 mei 1965. 475 Y. VAN DEN BERGE, Uitvoering van vrijheidsstraffen en rechtspositie van gedetineerden, Gent, Larcier, 2006, 7 en 24. 476 P. DE HERT, J. MILLEN en T. DECAIGNY, “Pleiten tegen mensenrechtenschendingen achter de Belgische tralies: spreken in de woestijn? “, T.Strafr. 2006, afl. 6, 359. 477 A., NEYS, “Het gevangenisregime bekeken vanuit een rechtspositioneel oogpunt”, Ad Rem 2004, themanummer, 5. 478 Ministerieel besluit van 12 juli 1971 houdende Algemene Instructie voor de strafinrichtingen, gewijzigd bij Ministerieel besluit van 10 februari 1999, B.S. 27 februari 1999 479 A. NEYS, “Het gevangenisregime bekeken vanuit een rechtspositioneel oogpunt”, Ad Rem 2004, themanummer, 5-6. 480 A. NEYS, “Het gevangenisregime bekeken vanuit een rechtspositioneel oogpunt”, Ad Rem 2004, themanummer, 6. 481 Y. VAN DEN BERGE, Uitvoering van vrijheidsstraffen en rechtspositie van gedetineerden, Gent, Larcier, 2006, 6.
84
passen. Ze hebben geen kracht van wet, maar verkrijgen een juridische waarde die gebaseerd is op de gehoorzaamheidsplicht van de ambtenaren.482 Het gaat over een zeer groot aantal, vaak sterk verouderde, omzendbrieven die een gebrek aan coherentie vertonen en bovendien moeilijk toegankelijk zijn wegens de niet officiële publicatie ervan.483 Ze worden immers niet gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad, maar in het Bulletin van het Bestuur Strafinrichtingen waarvan de uitgave eind de jaren ’80 is gestopt.484 Indien de omzendbrieven wel toegankelijk zijn, zijn ze vaak ontoereikend en/of spreken ze elkaar inhoudelijk tegen.485 Daarenboven zijn veel van die omzendbrieven voorbijgestreefd en onoverzichtelijk. De minister van Justitie kan ze bovendien op elk moment eenzijdig wijzigen of intrekken.486 Dit alles zorgt voor een totaal ondoorzichtige rechtspositie voor de gedetineerde.487 D. De huishoudelijke reglementen 205. Elke gevangenis beschikt over een huishoudelijk reglement.488 Dat reglement kan beschouwd worden als een informatiebrochure aan de gedetineerde waarin de voornaamste bepalingen uit het A.R., de A.I. en de verschillende ministeriële omzendbrieven worden samengevat. Daarnaast bevat het ook een aantal bepalingen die eigen zijn aan de specifieke gevangenis. De inhoud en de kwaliteit van het huishoudelijk reglement zal dan ook verschillen van gevangenis tot gevangenis.489 Het huishoudelijk reglement wordt niet gepubliceerd, maar de bepalingen ervan kunnen worden opgevraagd bij de directie van de gevangenis.490 Daarnaast moet er een exemplaar van het huishoudelijk reglement ter beschikking worden gesteld aan elke gedetineerde.491
482
P. DE VROEDE en J. GORUS, Inleiding tot het recht, Mechelen, Kluwer, 2007, 273. M. BEERNAERT, Manuel de droit pénitentiare, Louvain-la-Neuve, Anthemis, 2007, 30. 484 A. NEYS, “Het gevangenisregime bekeken vanuit een rechtspositioneel oogpunt”, Ad Rem 2004, 483
themanummer, 4-11. 485 F. GOOSSENS, “Een wettelijk kader voor de interne rechtspositie van de gedetineerden”, TVW 2005, afl. 5, 134. 486 Y. VAN DEN BERGE, Uitvoering van vrijheidsstraffen en rechtspositie van gedetineerden, Gent, Larcier, 2006, 6. 487 F. GOOSSENS, “Een wettelijk kader voor de interne rechtspositie van de gedetineerden”, TVW 2005, afl. 5, 134. 488 Art. 16, §1 Basiswet. 489 A. NEYS, “Het gevangenisregime bekeken vanuit een rechtspositioneel oogpunt”, Ad Rem 2004, themanummer, 7. 490 Y. VAN DEN BERGE, Uitvoering van vrijheidsstraffen en rechtspositie van gedetineerden, Gent, Larcier, 2006, 97. 491 Art. 16, §3 Basiswet.
85
§2. Internationale wetgeving A. Internationale verdragen 206. De voornaamste internationale, en meer bepaald Europese rechtsinstrumenten, die rechten en normen bevatten omtrent de interne rechtspositie van gedetineerden zijn het EVRM492, het BUPOverdrag493 en het Europees Folterverdrag.494 Het EVRM 207. Het EVRM is klaarblijkelijk niet geschreven voor gedetineerden.495 Het kent immers weinig tot geen specifieke rechten toe aan personen die van hun vrijheid zijn beroofd. Deze personen zijn nochtans extra kwetsbaar op het vlak van schending van fundamentele rechten. De enige bepaling uit het EVRM die rechtstreeks verband houdt met gedetineerden is die van artikel 5 EVRM. Dat artikel bepaalt aan welke voorwaarden een vrijheidsberoving moet voldoen om als rechtmatig te kunnen worden beschouwd en hoe de rechterlijke controle op detentie moet worden georganiseerd. De rechten uit artikel 5 EVRM ressorteren dus voornamelijk onder de externe rechtspositie van de gedetineerden.496 Rechten inzake de interne rechtspositie van de gedetineerde worden niet afzonderlijk gewaarborgd in het EVRM.497 De rechten uit het EVRM blijven echter wel gelden tijdens de detentie.498 Het EVRM heeft directe werking in onze rechtsorde. Uit rechtspraak blijkt wel dat het EHRM de bescherming van de rechten van gedetineerden verder uitbreidt. Zo kende het een gedetineerde het recht toe om de begrafenis van zijn ouders bij te wonen.499 Voor gedetineerden zijn met betrekking tot hun rechtspositie vooral volgende rechten van belang500: artikel 3 (verbod van foltering en onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing), artikel 4 ( verbod van slavernij of dienstarbeid), artikel 5 (recht op vrijheid en veiligheid), artikel 8 (recht op 492
Het Europees Verdrag van 4 november 1950 tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden, goedgekeurd door de wet van 13 mei 1955, B.S. 19 augustus 1955, err. B.S. 19 juni 1961 (hierna verkort EVRM). 493 Het internationaal Verdrag van 19 december 1966 inzake burgerrechten en politieke rechten, goedgekeurd door de wet van 15 mei 1981, B.S. 6 juli, 1983 (hierna verkort BUPO- Verdrag). 494 Het Europees Verdrag van 26 november 1987 ter voorkoming van foltering en onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing, goedgekeurd door de wet van 7 juni 1991, B.S. 29 januari 1992. 495 G. SMAERS, “De ontwikkeling van een Europees bewustzijn rond rechten van gedetineerden” in E. BREMS, S. SOTTIAUX, P. VANDEN HEEDE en W. VANDENHOLE (eds.), Vrijheden en vrijheidsbeneming: mensenrechten van gedetineerden, Antwerpen, Intersentia, 2005, 3. 496 G. SMAERS, “Een stille revolutie in Straatsburg: de rechtsbescherming van gedetineerden door het E.V.R.M”, Panopticon 2000, 9. 497 G. SMAERS, « Recente Straatsburgse jurisprudentie inzake detentie » in X., La peine et le droit. L'exécution des peines dans tous ses états , Editions du Jeune Barreau de Liège, Luik, 2000, 129-130. 498 G.SMAERS, “De ontwikkeling van een Europees bewustzijn rond rechten van gedetineerden” in E. BREMS, S. SOTTIAUX, P. VANDEN HEEDE en W. VANDENHOLE (ed.), Vrijheden en vrijheidsbeneming: mensenrechten van gedetineerden, Antwerpen, Intersentia, 2005, 3. 499 E. BREMS,“Straatsburg beschermt rechten gedetineerden”, Juristenkrant 2002, afl. 60, 1-2. 500 G. SMAERS,“De toepassing van het EVRM op de strafuitvoeringsfase. Een analyse van de Europese en Belgische rechtspraak m.b.t. grondrechten van veroordeelden”, Panopticon 1991, 41-59.
86
eerbiediging van het privé- leven, familie- en gezinsleven ), artikel 9 (recht op vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst), artikel 10 (recht op informatie en op vrije meningsuiting), artikel 11 (recht op vrijheid van vereniging en vergadering) en artikel 12 (recht te huwen). Het EHRM maakt een onderscheid tussen een strenge straf en een disproportionele straf. Alleen een disproportionele straf zal door het Hof als een schending van het EVRM worden aanzien.501 Het BUPO-verdrag 208. Het BUPO- verdrag erkent vooral klassieke burgerlijke en politieke rechten en vrijheden. Het houdt rechten in die de overheid de verplichting opleggen om bepaalde handelingen niet te stellen.502 Voornamelijk volgende artikelen zijn relevant: artikel 7 (verbod van foltering of onmenselijke behandeling of bestraffing), artikel 8 (verbod van slavernij en slavenhandel), artikel 9 (recht op vrijheid en onschendbaarheid van de persoon) en hoofdzakelijk artikel 10 (menselijke en waardige behandeling van gedetineerden, inherent aan de menselijke persoon). Het Europees Anti-Folterverdrag 209. Het Europees Anti-folterverdrag heeft slechts het karakter van een aanbeveling, waardoor gedetineerden er dus niet op rechtstreekse wijze rechten en plichten kunnen uit putten. In het verdrag worden de werking en de bevoegdheden van het Europees Comité inzake de voorkoming van foltering en onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing (CPT) geregeld. Het CPT brengt jaarlijks een algemeen verslag uit. Het beschikt over de bevoegdheid om controles uit te oefenen in gevangenissen.503 Het CPT heeft onbeperkte toegang in de gevangenissen. Ze kunnen privé-gesprekken voeren met gedetineerden en mogen iedereen die hen informatie kan verschaffen aanspreken.504 Ze zullen daarbij controleren of er foltering plaatsvindt, maar ze gaan ook verder dan dat. Ze houden immers ook rekening met de levensomstandigheden van de gedetineerden. Zo kijken ze onder meer of er geen sprake is van overbevolking, gebrek aan sanitaire voorzieningen en dergelijke meer.505
501
S. SNACKEN, “Bestraffing, vrijheidsberoving en mensenrechten” in E. BREMS, S. SOTTIAUX, P. VANDEN HEEDE en W. VANDENHOLE (ed.), Vrijheden en vrijheidsbeneming: mensenrechten van gedetineerden, Antwerpen, Intersentia, 2005, 347-348. 502 M. BOSSUYT en J. WOUTERS, Grondlijnen van internationaal recht, Antwerpen-Oxford, Intersentia, 2005, 770. 503 C. VAN DEN WYNGAERT, Strafrecht en strafprocesrecht in hoofdlijnen, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 2009, 518. 504 http://www.cpt.coe.int/en/about.htm 505 G. CORSTENS en J. PRADEL, Het Europese strafrecht in hoofdlijnen, Deventer, Kluwer, 2003, 209-213.
87
B. Niet – bindende resoluties De Standaard Minimum Regels voor de Behandeling van Gedetineerden (SMR)506 210. De SMR zijn opgemaakt in het kader van de Verenigde Naties. Ze zijn aangenomen op 31 juli 1957 door de Economische en Sociale Raad van de Verenigde Naties. Dit document bevat een uitgebreid overzicht van regels die aangeven hoe gevangenen moeten worden behandeld. Het bevat dus een minimum-standaard op het gebied van rechten van gevangenen.507 Basisbeginselen voor de Behandeling van Gevangenen508 211. Op 14 december 1990 nam de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties deze verklaring aan. Anders dan de Standaard Minimum Regels bevat dit document minder bepalingen die dan ook nog eens minder gedetailleerd zijn. Dit heeft als nadeel dat er minder nauwgezet is in vastgelegd hoe gevangenen moeten worden behandeld. Het heeft wel als voordeel dat het daardoor makkelijker wordt aanvaard en op een betere naleving kan rekenen.509 De Europese Gevangenisregels van de Raad van Europa (EPR)510 212. De EPR dateren van 1973511. Ze werden gewijzigd in 1987 en in 2006. Voorheen werden ze de ‘Standard Minimum Rules for the Treatment of Prisoners’ genoemd.
Afdeling 3. De totstandkoming van de Basiswet 213. Een regeling omtrent de rechtspositie van gedetineerden intra muros was gedurende lange tijd een blinde vlek in de Belgische wetgeving.512 De parlementaire wetgever volhardde gedurende meer
506
Standard Minimum Rules for the Treatment of Prisoners, Resolution 663 C (XXIV) adopted by ECOSOC on 31 juli 1957, http://www.unhcr.org/refworld/docid/3ae6b36e8.html, 11 augustus 2011. 507 http://www.prisonlaw.nl/index.php?id=153 (consultatie op 26 april 2011). 508 United Nations Basic Principles for the Treatment of Prisoners, adopted by General Assembly resolution 45/111, 14 december 1990, http://www2.ohchr.org/english/law/basicprinciples.htm, 11 augustus 2011. 509 http://www.prisonlaw.nl/index.php?id=153 (consulatie op 26 april 2011). 510 Council of Europe, Committee of Ministers, Recommendation Rec (2006)2 on the European Prison Rules, adopted by the Committee of Ministers on 11 january 2006, https://wcd.coe.int/wcd/ViewDoc.jsp?id=955747, 11 augustus 2011. 511 Council of Europe, Standard Minimum Rules for the Treatment of Prisoners, Resolution (73)5, adopted by the Committee of Ministers on 19 january 1973, https://wcd.coe.int/wcd/com.instranet.InstraServlet?command=com.instranet.CmdBlobGet&InstranetImage=5 88982&SecMode=1&DocId=645672&Usage=2, 11 augustus 2011. 512 F. VERBRUGGEN en R. VERSTRAETEN, Strafrecht en Strafprocesrecht voor bachelors, II dln. , AntwerpenApeldoorn, Maklu, 2009, 461.
88
dan 150 jaar in stilzwijgen.513 Men vertrok van het uitgangspunt dat alles verboden was, tenzij het uitdrukkelijk werd toegestaan.514 Dat de wetgever gedurende een lange periode niet ingreep, wil echter niet zeggen dat er voorheen geen regelgeving bestond. Het KB van 21 mei 1965 houdende het algemeen reglement van de strafinrichtingen, het ministerieel besluit van 1971 houdende de algemene instructie voor de strafinrichtingen en tal van ministeriële omzendbrieven zorgden toch in zekere zin voor een houvast. Deze wettelijke bepalingen zijn echter allerminst op elkaar afgestemd en zijn inhoudelijk vaak onduidelijk. De talrijke ministeriële omzendbrieven zijn onoverzichtelijk, voorbijgestreefd en moeilijk toegankelijk.515 De rechtspositie van de gedetineerde was dus totaal ondoorzichtig. Dit alles druiste regelrecht in tegen het legaliteitsbeginsel. De gedetineerden waren in feite afhankelijk van gunsten die de directeur al dan niet verleende. Daar kwam meer en meer kritiek op en men voelde steeds meer aan dat het niet de taak van de uitvoerende macht was om de rechtspositie van de gedetineerde te regelen. Er was nood aan een wettelijk optreden. Er werd een commissie opgericht die belast werd met de voorbereiding van een basiswet gevangeniswezen en rechtpositie van gedetineerden.516 De Basiswet kent een uitgebreide voorgeschiedenis. Enige toelichting omtrent deze voorgeschiedenis kan nuttig zijn om de achtergrond te begrijpen van de wetsbepalingen die uiteindelijk in de Basiswet zijn opgenomen.517 1. Van de Oriëntatienota tot het “Voorontwerp van beginselenwet” 214. Op 19 juni 1996 stelde toenmalig minister van Justitie STEFAAN DE CLERCK zijn oriëntatienota ‘Strafbeleid en gevangenisbeleid’518 voor in de Kamer. Die oriëntatienota stelde een voorontwerp van beginselenwet gevangeniswezen in het vooruitzicht. De minister bekleedde professor LIEVEN
DUPONT met die opdracht. Hij kreeg daarbij het korte tijdsbestek van één jaar. In september 1997 was zijn opdracht voltooid. Dit resulteerde in het voorontwerp van wet die door LIEVEN DUPONT een ‘proeve’ werd genoemd: “Proeve van voorontwerp van beginselenwet gevangeniswezen en
513
L. DUPONT, “De basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden: krachtlijnen en basisbeginselen” in X (ed.), Recht in beweging, Antwerpen, Maklu, 2005, 138. 514 F. VERBRUGGEN en R. VERSTRAETEN, Strafrecht en Strafprocesrecht voor bachelors, II dln. , AntwerpenApeldoorn, Maklu, 2009, 461. 515 Y. VAN DEN BERGE, Uitvoering van vrijheidsstraffen en rechtspositie van gedetineerden, Gent, Larcier, 2006, 6. 516 F. GOOSSENS, “Een wettelijk kader voor de interne rechtspositie van de gedetineerden”, TVW 2005, afl. 5, 134. 517 L. DUPONT, “De basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden: krachtlijnen en basisbeginselen” in X (ed.), Recht in beweging, Antwerpen, Maklu, 2005, 136. 518 Oriëntatienota ‘Strafbeleid en Gevangenisbeleid’, Brussel, Ministerie van Justitie, 1996, 44-46.
89
tenuitvoerlegging van vrijheidsstraffen”.519 In het voorontwerp opgenomen:
werden 5 grote aspecten
de basisbeginselen voor de behandeling van gedetineerden, het doel van de
tenuitvoerlegging van gevangenisstraffen, de interne en de externe rechtspositie van gedetineerden en de invoering van een individueel beklagrecht voor gedetineerden.520 De krachtlijnen en grondbeginselen die aanwezig zijn in het voorontwerp vormen het corpus van de latere Basiswet.521 2. De Commissie “Basiswet gevangeniswezen en rechtspositie van gedetineerden” 215. Aansluitend bij de ‘Proeve van voorontwerp’ van Lieven Dupont werd bij K.B. van 25 november 1997522 een commissie opgericht, namelijk de commissie ‘Basiswet gevangeniswezen en rechtspositie van gedetineerden’ die werd voorgezeten door professor Dupont zelf.523 Die commissie wordt daardoor vaak de Commissie Dupont genoemd. Ze had onder meer als opdracht om het voorontwerp uit te breiden tot de categorieën van verdachten, beklaagden en beschuldigden. Daarnaast diende ze de idee van een strafuitvoeringsrechtbank uit te werken.524 De Commissie Basiswet beëindigde haar activiteiten op 28 februari 2000. Dit is de dag waarop de Commissie “Strafuitvoeringsrechtbanken, externe rechtspositie van gedetineerden en straftoemeting” (Commissie Holsters) werd opgericht. In het perspectief van de oprichting van de Commissie Holsters werd aan de Commissie Basiswet gevraagd om een conceptnota te schrijven omtrent de externe rechtspositie van de gedetineerde en de invoering van strafuitvoeringsrechtbanken.525 3. De overdracht aan de Kamer 216. Op 5 juli 2000 werden de eindresultaten van de Commissie Basiswet overhandigd aan de Minister van Justitie. Die overhandigde het eindverslag op zijn beurt aan de voorzitter van de Commissie van Justitie.526
519
L. DUPONT, Op weg naar een beginselenwet gevangeniswezen, Leuven, Universitaire Pers Leuven, 1998, 297
p. 520
Y. VAN DEN BERGE, Uitvoering van vrijheidsstraffen en rechtspositie van gedetineerden, Gent, Larcier, 2006, 10-11. 521 L. DUPONT, “De basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden: krachtlijnen en basisbeginselen” in X (ed.), Recht in beweging, Antwerpen, Maklu, 2005, 137. 522 Koninklijk besluit van 25november 1997 houdende oprichting van een Commissie “Basiswet gevangeniswezen en rechtspositie van gedetineerden”, B.S. 9 januari 1998. 523 Y. VAN DEN BERGE, Uitvoering van vrijheidsstraffen en rechtspositie van gedetineerden, Gent, Larcier, 2006, 11. 524 L. DUPONT, Op weg naar een beginselenwet gevangeniswezen, Leuven, Universitaire Pers Leuven, 1998, 1920. 525 L. DUPONT, “De basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden: krachtlijnen en basisbeginselen” in X (ed.), Recht in beweging, Antwerpen, Maklu, 2005, 137. 526 L., DUPONT, “De basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden: krachtlijnen en basisbeginselen” in X (ed.), Recht in beweging, Antwerpen, Maklu, 2005, 138.
90
4. Van het Voorstel van Basiswet tot het Voorstel van Resolutie 217. Het eindverslag van de Commissie Basiswet werd omgezet in een wetsvoorstel. Er werd echter vastgesteld dat de werkzaamheden met betrekking tot het wetsvoorstel niet meer zouden kunnen worden voltooid voor het einde van de zittingsperiode. De grondprincipes van het wetsvoorstel werden daarom opgenomen in een resolutie.527 5. Van het Voorstel van Basiswet tot de Basiswet van 2005 218. Na de parlementsontbinding werd op 29 september 2003 een nieuw wetsvoorstel ingediend. Gezien de ruime tijd die verstreken was tussen de indiening van het eindverslag en de aanvang van de nieuwe parlementaire besprekingen werd door de Commissie Basiswet een vernieuwde tekst geschreven.528 Dit alles leidde ertoe dat, na een lange parlementaire weg, de Basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van gedetineerden op 1 februari 2005 in het Belgisch Staatsblad verscheen. 219. De Basiswet uit 2005 heeft ten langen leste een doordacht en modern wettelijk kader ontwikkeld.529 De wet vindt zijn oorsprong in een laattijdig politiek bewustworden van het uiterst problematische karakter van het gebrek aan wettelijke normering omtrent de rechten intra muros van de gedetineerden. De Basiswet kan dan ook beschouwd worden als een fors historisch inhaalmanoeuvre om de interne rechtspositie van gedetineerden te reguleren.530
Afdeling 4. Het toepassingsgebied van de Basiswet 220. De Basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van gedetineerden regelt de interne rechtspositie van de gedetineerde. De Basiswet bevat hoofdzakelijk regelgeving omtrent hun rechten en plichten intra muros en het gevangenisregime dat wordt opgelegd aan de gedetineerden. 531 Ze legt ook een aantal basisbeginselen vast. Dankzij de Basiswet wordt de ganse interne rechtspositie geregeld in één coherente wet.532
527
L., DUPONT, “De basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden: krachtlijnen en basisbeginselen” in X (ed.), Recht in beweging, Antwerpen, Maklu, 2005, 138139. 528 L. DUPONT, “De basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden: krachtlijnen en basisbeginselen” in X (ed.), Recht in beweging, Antwerpen, Maklu, 2005,139. 529 F. VERBRUGGEN en R. VERSTRAETEN, Strafrecht en Strafprocesrecht voor bachelors, II dln. , AntwerpenApeldoorn, Maklu, 2009, 461. 530 L. DUPONT, “De basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden: krachtlijnen en basisbeginselen” in X (ed.), Recht in beweging, Antwerpen, Maklu, 2005, 135. 531 F. VERBRUGGEN en R. VERSTRAETEN, Strafrecht en Strafprocesrecht voor bachelors, II dln. , AntwerpenApeldoorn, Maklu, 2009, 461. 532 Y. VAN DEN BERGE, Uitvoering van vrijheidsstraffen en rechtspositie van gedetineerden, Gent, Larcier, 2006, 17.
91
De Basiswet regelt niet alle aspecten van de rechtspostie van gedetineerden. Het toepassingsgebied blijft ratione materiae beperkt tot de regeling van de interne rechtspositie. De Commissie Basiswet kreeg wat de externe rechtspositie betreft immers enkel de opdracht om een conceptnota te schrijven.533 Niettegenstaande dat de meeste bepalingen van de Basiswet exclusief betrekking hebben op het leven binnen de gevangenis, zijn de basisbeginselen wel van toepassing op elke gedetineerde534: elke veroordeelde of verdachte persoon die geheel of gedeeltelijk is opgesloten in uitvoering van een vrijheidsstraf of een vrijheidsbenemende maatregel.535 Het criterium voor de toepassing van de wet is dus de onderwerping van een persoon aan een vrijheidsstraf of een vrijheidsbenemende maatregel. De Basiswet maakt geen onderscheid naargelang de uitvoering ervan intra of extra muros plaatsvindt. Personen die een vrijheidstraf, binnen of buiten de gevangenis, ondergaan en verdachten in voorlopige hechtenis, behoren tot het persoonlijke toepassingsgebied van de Basiswet.536 221. In sommige gevangenissen verblijven zowel gedetineerden als geïnterneerden. Geïnterneerden vormen de meest kwetsbare groep binnen de gevangenis.537 Het is dan ook van belang dat hun interne rechtpositie wordt geregeld. De geïnterneerden vallen echter in principe niet onder het personeel toepassingsgebied van de Basiswet.538 Er wordt echter wel in een overgangsregeling voorzien in de Basiswet. In afwachting tot de dag dat hun rechtspositie bij wet wordt geregeld, zijn de bepalingen uit de Basiswet op enkele artikelen na van toepassing op de geïnterneerden.539 In de toekomst zal de Wet van 21 april 2007540 betreffende de internering van personen met een geestesstoornis op hen van toepassing zijn. Die wet is echter, op een paar artikelen na, nog niet in werking getreden. Bovendien bepaalt die wet geen rechtspositie voor de geïnterneerde zoals die geregeld wordt in de Basiswet. De Basiswet is dus (nog tijdelijk) van toepassing op de geïnterneerden.
533
L., DUPONT, “De basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de
gedetineerden: krachtlijnen en basisbeginselen” in X (ed.), Recht in beweging, Antwerpen, Maklu, 2005, 139. 534 G. VAN LIMBERGHEN en V. VAN DER PLANCKE, Sociale zekerheid van (ex-) gedetineerden en hun verwanten, Brugge, Die Keure, 2008, 18. 535 Art. 2, 4° Basiswet. 536 G. VAN LIMBERGHEN en V. VAN DER PLANCKE, Sociale zekerheid van (ex) gedetineerden en hun verwanten, Brugge, Die Keure, 2008, 18-19. 537 M. STOFFELS, “Gevangeniswezen en rechtspositie gedetineerden”, Ad Rem 2005, afl. 2, 32. 538 H. MEURISSE en K. VAN DRIESSCHE, “De basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van gedetineerden” in ORDE VAN ADVOCATEN KORTRIJK (ed.), Recente ontwikkelingen in het strafrecht: vormingsprogramma 2008, Brussel, Larcier, 2008, 201. 539 Art. 167, §1 Basiswet. 540 Wet van 1 april 2007 betreffende de internering van personen met een geestesstoornis, BS 13 juli 2007
92
222. De Basiswet houdt rekening met de eisen uit de mensenrechtenverdragen en met moderne penologische inzichten.541 223. De Basiswet geldt als de leidraad voor het penitentiair beleid en de organisatie van het gevangeniswezen.542
Afdeling 5. De basisbeginselen van de Basiswet 224. De basiswet formuleert een aantal basisbeginselen in zijn titel II.543 De interne rechtspositie van de gedetineerde wordt er door gekenmerkt.544 De gedetineerde is dankzij de Basiswet niet langer een rechteloos lijdend voorwerp, maar een burger die over rechten en plichten beschikt.545 De basisbeginselen zijn opgesteld rekening houdend met de eisen die gesteld worden door het EVRM en naar de aard van de Europese gevangenisregels.546 §1. Het legaliteitsbeginsel “ De gedetineerde wordt aan geen andere beperkingen van zijn politieke, burgerlijke, sociale, economische of culturele rechten onderworpen dan deze die uit de strafrechtelijke veroordeling of uit de vrijheidsbenemende maatregel voortvloeien, deze die onlosmakelijk met de vrijheidsbeneming verbonden zijn en deze die door of 547 krachtens de wet worden bepaald.” “Het strafkarakter van de vrijheidsstraf bestaat uitsluitend in het geheel of gedeeltelijk verlies van de vrijheid 548 van komen en gaan en de daarmee onlosmakelijk verbonden vrijheidsbeperkingen.”
225. Op grond van het legaliteitsbeginsel kunnen gedragingen enkel strafbaar gesteld worden door de wet.549 De delictsomschrijving en de straf moeten beiden wettelijk bepaald zijn. (Nullum crimen, nulla poena sine lege) 550 226. Volgens de Basiswet komt het, conform het legaliteitsbeginsel, enkel aan de wetgever toe om de inhoud en de draagwijdte van de vrijheidsbeneming te bepalen. Die draagwijdte wordt door de Basiswet beperkt tot het geheel of gedeeltelijk ontnemen van het recht van de gedetineerde om vrij
541
L. DUPONT, “De basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden: krachtlijnen en basisbeginselen” in X (ed.), Recht in beweging, Antwerpen, Maklu, 2005, 135. 542 Y. VAN DEN BERGE, Uitvoering van vrijheidsstraffen en rechtspositie van gedetineerden, Gent, Larcier, 2006, 17. 543 Artt. 4-13 Basiswet. 544 H. MEURISSE en K., VAN DRIESSCHE, “De basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van gedetineerden” in ORDE VAN ADVOCATEN KORTRIJK (ed.), Recente ontwikkelingen in het strafrecht: vormingsprogramma 2008, Brussel, Larcier, 2008, 202. 545 F. VERBRUGGEN en R. VERSTRAETEN, Strafrecht en Strafprocesrecht voor bachelors, II dln. , AntwerpenApeldoorn, Maklu, 2009, 462. 546 M. STOFFELS, “Gevangeniswezen en rechtspositie gedetineerden”, Ad Rem 2005, afl. 2, 28. 547 Art. 6, §1 Basiswet. 548 Art. 9, §1 Basiswet. 549 E. CLAES, “Repliek over legaliteit, rechterlijke interpretatie en leemtes in de strafwet”, T. Strafr. 2001, 204. 550 C. VAN DEN WYNGAERT, Strafrecht en strafprocesrecht in hoofdlijnen, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 2006, 78.
93
te komen en te gaan en de daarmee onlosmakelijk verbonden vrijheidsbeperkingen.551 Dit heeft tot gevolg dat er bij de tenuitvoerlegging van de straf, voor de gedetineerde geen leedtoevoeging mag plaatsvinden die niet reeds inherent is aan de vrijheidsbeneming zelf.552 Andere vrijheidsbeperkingen zijn mogelijk indien ze verantwoord kunnen worden in het kader van de handhaving van de orde en de interne en externe veiligheid.553 §2. Het principe van de beperking van de detentieschade “Bij de uitvoering van de vrijheidsstraf of de vrijheidsbenemende maatregel dient vermijdbare detentieschade 554 voorkomen te worden.”
227. De Basiswet wordt gekenmerkt door een bekommernis tot het voorkomen en het bestrijden van detentieschade. Deze zorg is ingegeven door de erkenning van het feit dat de gevangenis het leven van de mensen schaadt…555 De vrijheidsbeneming raakt de gedetineerde in zijn familiaal, sociaal en professioneel leven en plaatst hem in een situatie waarbij hij totaal afhankelijk is van anderen. Dit leidt onvermijdelijk tot leed voor de gedetineerde.556 Bij de uitvoering van de vrijheidsstraf dient er dan ook zoveel mogelijk te worden vermeden dat het leed dat uit de vrijheidsbeneming en de vrijheidsbeperking voortkomt, vergroot wordt.557 Detentieschade moet zoveel als mogelijk is, worden voorkomen. Dit principe wordt ook wel het schadebeperkingsbeginsel genoemd.558 Het principe van de detentieschade heeft niet alleen betrekking op de gedetineerde maar ook op derden, in de eerste plaats zijn familie en vrienden.559 De familie mag geen nadelige gevolgen ondervinden omwille van de detentie.560
551
H. MEURISSE en K. VAN DRIESSCHE, “De basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van gedetineerden” in ORDE VAN ADVOCATEN KORTRIJK (ed.), Recente ontwikkelingen in het strafrecht: vormingsprogramma 2008, Brussel, Larcier, 2008, 202. 552 C. VAN DEN WYNGAERT, Strafrecht en strafprocesrecht in hoofdlijnen, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 2009, 519. 553 L. DUPONT, “De basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden: krachtlijnen en basisbeginselen” in X (ed.), Recht in beweging, Antwerpen, Maklu, 2005, 143144. 554 Art. 6, §2 Basiswet. 555 L. DUPONT, “De basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden: krachtlijnen en basisbeginselen” in X (ed.), Recht in beweging, Antwerpen, Maklu, 2005, 144. 556 Y. VAN DEN BERGE, Uitvoering van vrijheidsstraffen en rechtspositie van gedetineerden, Gent, Larcier, 2006, 13. 557 Y., VAN DEN BERGE, “De tussenkomst van de rechter in kort geding inzake detentiegeschillen”, RABG 2005/13, 1239. 558 C. VAN DEN WYNGAERT, Strafrecht en strafprocesrecht in hoofdlijnen, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 2009, 519. 559 M. BEERNAERT, Manuel de droit pénitentiare, Louvain-la-Neuve, Anthemis, 2007, 87. 560 G. VAN LIMBERGHEN en V. VAN DER PLANCKE, Sociale zekerheid van (ex-) gedetineerden en hun verwanten, Brugge, Die Keure, 2008, 31.
94
De Basiswet probeert de detentieschade te beperken door het verblijf in de gevangenis zoveel als mogelijk op een normale manier te laten verlopen, door de gedetineerde tot op zekere hoogte contact met de buitenwereld te laten behouden en door alles in het perspectief van de re-integratie van de gedetineerde in de maatschappij te plaatsen.561 Volgens de memorie van Toelichting moet het voorkomen en minstens het zoveel mogelijk bestrijden van de detentieschade een dwingende norm zijn ten opzichte van de functionarissen die belast zijn met de uitvoering van de detentie, als bij de organisatie van gevangenissen, de uitwerking van het penitentiair regime en de modaliteiten van tenuitvoerlegging en vervroegde invrijheidsstelling.562 Als men de toekomstmogelijkheden van de gedetineerden wil vergroten, moet men het detentieregime zodanig inrichten dat de gedetineerden zo weinig mogelijk detentieschade oplopen en ze zo hun kansen op een normaal leven na hun detentie zo weinig mogelijk geschonden zien.563 §3. Het normaliseringsbeginsel “De gedetineerde wordt aan geen andere beperkingen van zijn politieke, burgerlijke, sociale, economische of culturele rechten onderworpen dan deze die uit de strafrechtelijke veroordeling of uit de vrijheidsbenemende maatregel voortvloeien, deze die onlosmakelijk met de vrijheidsbeneming verbonden zijn en deze die door of 564 krachtens de wet worden bepaald.”
228. Het normaliseringsbeginsel kan worden aanzien als een positieve formulering van het schadebeperkingsbeginsel.565 Het heeft de ambitie om het leven intra muros zoveel als mogelijk gelijk te stellen aan het leven extra muros.566 Dit rekening houdend met de afwijkingen aan het normale leven die sowieso gepaard gaan met de vrijheidsbeneming.567 Het doel van het normaliseringsbeginsel bestaat erin om binnen de gevangenis een klimaat te scheppen waardoor vrijgelaten gedetineerden hun plaats in de samenleving kunnen opnemen
561
Y. VAN DEN BERGE, Uitvoering van vrijheidsstraffen en rechtspositie van gedetineerden, Gent, Larcier,
2006, 13. 562 L. DUPONT, “De basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden: krachtlijnen en basisbeginselen” in X (ed.), Recht in beweging, Antwerpen, Maklu, 2005, 145. 563 L. DUPONT, Op weg naar een beginselenwet gevangeniswezen, Leuven, Universitaire Pers Leuven, 1998, 140. 564 Art. 6, §1 Basiswet. 565 L. DUPONT, “De basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden: krachtlijnen en basisbeginselen” in X (ed.), Recht in beweging, Antwerpen, Maklu, 2005, 143. 566 K. BEYENS en F. JANSSENS, “Gevangenisbouw voor de 21ste eeuw. De missie is helder: meer capaciteit! Maar waar is de visie?”, Orde van de Dag 2009, afl. 48, 14. 567 L. DUPONT, “De basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden: krachtlijnen en basisbeginselen” in X (ed.), Recht in beweging, Antwerpen, Maklu, 2005, 142.
95
zonder opnieuw met het strafrecht in aanraking te komen. Daartoe moet het aanbod van de diensten in de gevangenis gelijkwaardig zijn aan het aanbod in vrije samenleving.568 229. De Basiswet beschouwt de gedetineerde als een burger.569 Men gaat uit van een rechtspositionele benadering.570 §4. Het principe van respect en responsabilisering “De vrijheidsstraf of de vrijheidsbenemende maatregel wordt ten uitvoer gelegd in psychosociale, fysieke en materiële omstandigheden die de waardigheid van de mens eerbiedigen, die het behoud of de groei van het zelfrespect van de gedetineerde mogelijk maken en die hem aanspreken op zijn individuele en sociale 571 verantwoordelijkheid.”
230. De vrijheidsbeneming moet worden uitgevoerd met respect voor de menselijke waardigheid. De gedetineerde wordt daarbij attent gemaakt op zijn individuele en sociale verantwoordelijkheid.572 Het
responsabiliseringsbeginsel
bestaat
uit
het
aanzetten tot
het nemen van eigen
verantwoordelijkheid door de gedetineerde. Dit met betrekking tot zijn eigen leven, het leed van de slachtoffers en hun familie, het leven van de eventuele nabestaanden van het slachtoffer… De mogelijkheid om de relatie tussen dader, slachtoffer en samenleving te herstellen staat daarbij centraal.573 Om dit te bewerkstelligen moet men de gedetineerden respecteren en hen betrekken bij de besluitvorming.574 De gedetineerde mag bijvoorbeeld constructief meewerken aan de realisering van zijn individueel detentieplan.575 §5. Het participatiebeginsel “ In elke gevangenis wordt een klimaat van overleg nagestreefd. Daartoe wordt in elke gevangenis een overlegorgaan opgericht teneinde de gedetineerden in de gelegenheid te stellen inspraak te hebben in aangelegenheden van gemeenschappelijk belang die voor hun medewerking in aanmerking komen. 576 De Koning bepaalt de wijze van samenstelling en de werkwijze van de overlegorganen.“
568
G. VAN LIMBERGHEN en V. VAN DER PLANCKE, “Sociale gerechtigheid mag geen halt houden aan de gevangenispoort. Het (niet erkend) recht op sociale zekerheid van gedetineerden in België” in G. VAN LIMBERGHEN en V. VAN DER PLANCKE (ed.), Beperking van het recht op sociale zekerheid van gedetineerden: een dubbele straf?, Brugge, Die Keure, 2010, 105-106. 569 Y. VAN DEN BERGE, Uitvoering van vrijheidsstraffen en rechtspositie van gedetineerden, Gent, Larcier, 2006, 13. 570 V. SERON, “La loi de principes concernant l’administration pénitentiaire et le statut juridique des détenus: vers la fin d’un non-droit ?”, J.T.T., 2006, 555. 571 Art. 5, §1 Basiswet. 572 http://www.just.fgov.be/nl_htm/informatie/htm_justitie_atotz/basiswet.html (consultatie op 23 april 2011). 573 M. STOFFELS, “Gevangeniswezen en rechtspositie gedetineerden”, Ad Rem 2005, afl. 2, 29. 574 C. VAN DEN WYNGAERT, Strafrecht en strafprocesrecht in hoofdlijnen, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 2009, 519-520. 575 Art. 9, §3 Basiswet. 576 Art. 7 Basiswet.
96
231. Het participatiebeginsel behelst dat waar mogelijk de gevangenen inspraak hebben.577 Elke gevangenis streeft naar een klimaat van overleg en richt daarvoor een overlegorgaan op waarin de gedetineerde inspraak kan hebben.578 Het participatiebeginsel heeft als doel om gedetineerden als volwaardige gespreks- en overlegpartners te behandelen inzake kwesties die hen aanbelangen. Dit zowel wat hun individuele als hun collectieve belangen betreft. Als men de zaken bekijkt vanuit de leefwereld van de gedetineerden zelf en men de voorstellen met betrekking tot hun behoeften in overweging neemt, kan men detentieschade merkelijk beperken.579 §6. Het principe van herstel, rehabilitatie en re-integratie “ De tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf wordt gericht op het herstel van het door het misdrijf aan de slachtoffers aangedane onrecht, op de rehabilitatie van de veroordeelde en op de geïndividualiseerde voorbereiding van zijn reïntegratie in de vrije samenleving. De veroordeelde wordt in de gelegenheid gesteld constructief mee te werken aan de realisering van het individueel detentieplan, bedoeld in titel IV, hoofdstuk II, dat wordt opgesteld met het oog op een 580 schadebeperkende, op herstel en op reïntegratie gerichte en veilige uitvoering van de vrijheidsstraf.”
233. Bij de uitvoering van een straf moet men er rekening mee houden dat, behoudens hoogst uitzonderlijke gevallen, de gedetineerde terug in vrijheid zal gesteld worden en dit uiterlijk bij zijn strafeinde.581 Via het streven naar verbetering van de individuele dader tracht men aan criminaliteitspreventie te doen.582 De gedetineerde wordt in de gelegenheid gesteld om zelf bij te dragen aan de uitwerking van een individueel detentieplan. Dit plan streeft een strafuitvoering na gericht op herstel, rehabilitatie en re-integratie.583 234. Men probeert de gedetineerde zoveel als mogelijk voor te bereiden op zijn latere re-integratie in de maatschappij. Een belangrijk deel daarvan is het herstellen van het leed van het slachtoffer.584 Het financieel herstel door de gedetineerde van het onrecht dat hij zijn slachtoffer(s) heeft aangedaan, zal echter vaak slechts mogelijk zijn wanneer de gedetineerde werk en inkomsten heeft.585
577
C. VAN DEN WYNGAERT, Strafrecht en strafprocesrecht in hoofdlijnen, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 2009,
520. 578 579
M. STOFFELS, “Gevangeniswezen en rechtspositie gedetineerden”, Ad Rem 2005, afl. 2, 28. L. DUPONT, “De basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de
gedetineerden: krachtlijnen en basisbeginselen” in X (ed.), Recht in beweging, Antwerpen, Maklu, 2005, 146. 580 Art. 9, §1 en §2 Basiswet. 581 L. DUPONT, Op weg naar een beginselenwet gevangeniswezen, Leuven, Universitaire Pers Leuven, 1998, 144. 582 K. BEYENS, Straffen als sociale praktijk: een penologisch onderzoek naar straftoemeting, Brussel, VUBPRESS, 2000, 233. 583 http://www.just.fgov.be/nl_htm/informatie/htm_justitie_atotz/basiswet.html (consultatie op 23 april 2011). 584 K. BEYENS, Straffen als sociale praktijk: een penologisch onderzoek naar straftoemeting, Brussel, VUBPRESS, 2000, 282. 585 M. STOFFELS, “Gevangeniswezen en rechtspositie gedetineerden”, Ad Rem 2005, afl. 2, 29.
97
235. Er worden de gedetineerde intra muros kansen geboden die hem kunnen helpen om zijn reintegratie in de samenleving voor te bereiden. De kansen voor de gedetineerde op re-integratie in de maatschappij worden immers niet enkel bepaald door het ontslagbeleid van de gevangenissen, maar ook door de mogelijkheden die ze krijgen in de gevangenis. De Vlaamse regering heeft dan ook een Strategisch plan goedgekeurd om de hulp- en dienstverlening aan gedetineerden te optimaliseren. 586 Een ruim aanbod aan vormingsactiviteiten binnen de gevangenis kan bijdragen tot een betere kans op re-integreren in de maatschappij.587 236. Via rehabilitatie wil men de gedetineerde aanpassen aan de steeds evoluerende maatschappij.588 Indien men een lange periode heeft vastgezeten en daarna terug op vrije voeten komt, kan de samenleving er immers compleet anders zijn gaan uitzien. Zo bevat de film ‘The Shawshank Redemption’589 een schrijnende verhaallijn die de gewaarwording bij de gedetineerde, van het verschil tussen de samenleving binnen en buiten de gevangenis, treffend aantoont. Het personage ‘BROOKS HATLEN’ bracht het grootste deel van zijn leven door in de gevangenis en wordt na 50 jaar terug vrijgelaten. Hij kan zich echter niet aanpassen aan het leven in de vrije maatschappij en pleegt daarom zelfmoord. §7. Het principe van vermoeden van onschuld “ Verdachten worden geacht onschuldig te zijn zolang zij niet veroordeeld zijn door een veroordeling die in kracht van gewijsde is gegaan. Bij de omgang met verdachten moet elke schijn vermeden worden dat hun vrijheidsbeneming het karakter 590 heeft van een straf.”
237. Het principe van het vermoeden van onschuld is een fundamenteel aspect van het algemeen beginsel van het recht van verdediging. Art 6.2 EVRM bepaalt het beginsel als volgt: “Een ieder tegen wie een vervolging is ingesteld, wordt voor onschuldig gehouden totdat zijn schuld in rechte is komen vast te staan.” 591 Het vermoeden van onschuld is een algemeen rechtsbeginsel. Het houdt in dat wie vervolgd wordt, maar nog niet veroordeeld is, geacht wordt onschuldig te zijn tot bewijs van het tegendeel. Het impliceert dus een procesverplichting. Het beginsel vormt de hoeksteen van de bewijslastregeling: de
586
T. VAN REGENMORTEL, D. DEMEYER, K. VANDENBEMPT en B. VAN DAMME, Zonder (t)huis. Sociale
biografieën van thuislozen getoetst aan de institutionele en maatschappelijke realiteit, Leuven, Lannoo, 2006, 238. 587 M. STOFFELS, “Gevangeniswezen en rechtspositie gedetineerden”, Ad Rem 2005, afl. 2, 31. 588 K. BEYENS, Straffen als sociale praktijk: een penologisch onderzoek naar straftoemeting, Brussel, VUBPRESS, 2000, 233. 589 http://www.imdb.com/character/ch0001393/ (consultatie op 1 augustus 2011). 590 Art. 10 , §1 en §2Basiswet. 591 Art. 6.2 EVRM.
98
beklaagde hoeft zijn onschuld niet te bewijzen, het O.M. moet het bewijs van de strafbare feiten leveren.592 238. Bij de omgang met verdachten moet elke schijn worden vermeden dat hun vrijheidsbeneming het karakter heeft van een straf. Hun gevangenisregime dient aan dat principe aangepast te worden. Dit manifesteert zich door het hanteren van een aparte structuur, gescheiden infrastructuur en specifiek opgeleid personeel.593 De regel volgens dewelke twijfel in het voordeel van de beklaagde speelt, in dubio pro reo, hangt samen met het beginsel van het vermoeden van onschuld. Deze regel is enkel van toepassing op twijfel betreffende het bewijs van de schuld van de beklaagde aan de ten laste gelegde feiten en niet omtrent de interpretatie van de strafwet.594 §8. Het principe van het motiveren van beslissingen “ Alle beslissingen die in het kader van deze wet worden genomen, zijn met redenen omkleed, behalve in de gevallen waarin de wet van 29 juli 1991 betreffende de uitdrukkelijke motivering van de bestuurshandelingen geen motivering vereist, of in de gevallen waarin de kennisgeving van de motivering de veiligheid ernstig in gevaar zou brengen.” “ Indien een beslissing die krachtens het eerste lid wordt genomen niet met redenen kon worden omkleed, wordt de directeur-generaal er onmiddellijk van in kennis gesteld, alsook van de redenen 595 waarom de motivering ontbreekt.”
239. De gedetineerde beschikt over het recht op een gemotiveerde beslissing. Alle beslissingen die in het kader van de Basiswet worden genomen, moeten met redenen worden omkleed, met uitzondering van de gevallen waarin de wet van 29 juli596 betreffende de uitdrukkelijke motivering van bestuurshandelingen geen motivering vereist. §9. Het principe van vrijwaring van de orde en de veiligheid “Bij de uitvoering van de vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel wordt er zorg voor gedragen dat de orde en de veiligheid worden gevrijwaard.”
597
240.Volgens dit principe moet er in de gevangenis een omgeving worden gecreëerd waar enerzijds de orde, het geheel van gedragsregels die het leven van de gedetineerden in een menselijk sociaal klimaat laten verlopen, en anderzijds de interne en externe veiligheid
gewaarborgd kunnen
worden.598 De Basiswet wijdt veel aandacht aan het tuchtregime.599 Men neemt als uitgangspunt dat
592
C. VAN DEN WYNGAERT, Strafrecht en strafprocesrecht in hoofdlijnen, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 2006,
657-662. 593 M. STOFFELS,“Gevangeniswezen en rechtspositie gedetineerden”, Ad Rem 2005, afl. 2, 29. 594 R. VERSTRAETEN, Handboek strafvordering, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 2007, 847. 595 Art. 8 Basiswet. 596 Wet 29 juli 1991 betreffende de uitdrukkelijke motivering van de bestuurshandelingen, B.S. 12 september 1991. 597 Art. 5, §2 Basiswet. 598 http://www.just.fgov.be/nl_htm/informatie/htm_justitie_atotz/basiswet.html
99
de orde en de veiligheid moeten worden vrijwaard met eerbiediging van de waardigheid, het zelfrespect en de individuele en sociale verantwoordelijkheid van de gedetineerden.600
Afdeling 6. Detentie en sociale zekerheid in de Basiswet 241. Art 6, §1 van de Basiswet bepaalt dat de gedetineerde aan geen andere beperkingen van zijn politieke, burgerlijke, sociale, economische of culturele rechten mag worden onderworpen dan deze die uit de strafrechtelijke veroordeling of uit de vrijheidsbenemende maatregel voortvloeien, deze die onlosmakelijk met de vrijheidsbeneming verbonden zijn en deze die door of krachtens de wet worden bepaald.601 Daarnaast vind je in de Basiswet geen specifieke bepalingen inzake sociale zekerheid. De Basiswet heeft eigenlijk allerminst de doelstelling om het recht van gedetineerden op sociale zekerheid wettelijk te regelen. 602 Zoals al bleek uit hoofdstuk 3 in deze masterproef, zijn we wat dat betreft genoodzaakt om terug te grijpen naar de verschillende sociale zekerheidswetten en enkele ministeriële omzendbrieven. Om daarin dan de bepalingen, die specifiek verwijzen naar gedetineerden, te gaan bestuderen. 242. In het ‘proeve van voorontwerp’ van Lieven Dupont werd er nochtans al gewezen op de problematiek van de sociale zekerheid van gedetineerden. Volgens dit voorontwerp was de sociale zekerheid toen van die aard dat ze eerder desocialiseerde dan resocialiseerde. Lieven Dupont stelde dan ook dat sociale zekerheid van gedetineerden aan hervorming toe was.603 243. Ook uit het eindverslag bij het voorontwerp van de Basiswet blijkt dat de uitsluiting van de gedetineerde van de sector van de sociale zekerheid een belangrijke bekommernis vormt voor de opstellers ervan. “Enkele uitzonderingen niet te na gesproken is de gedetineerde in verregaande mate onttrokken aan het sociale zekerheidsstelsel dat één van de grondslagen uitmaakt van de sociale rechtsstaat. Het gevolg hiervan is dat de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf een veel radicalere uitsluiting is uit de samenleving dan met de enkele tenuitvoerlegging van een door de rechter uitgesproken vrijheidsstraf wordt bedoeld.” “Het totaal-instituut gevangenis is derhalve niet begrensd binnen de muren van de gevangenissen zelf, maar is geïnfiltreerd tot in één van de sterkste peilersvan de sociale rechtsstaat: de sociale zekerheid” Zij beweren dat de Basiswet pas volledig zijn doel kan bereiken indien de sociale zekerheidswetgeving voor gedetineerden wordt aangepast. “De voor 599
Artt. 122-146 Basiswet. Art. 122, lid 1 Basiswet. 601 Art. 6, §1 Basiswet. 602 G. VAN LIMBERGHEN en V. VAN DER PLANCKE, Sociale zekerheid van (ex) gedetineerden en hun verwanten, Brugge, Die Keure, 2008, 20. 603 L. DUPONT, Op weg naar een beginselenwet gevangeniswezen, Leuven, Universitaire Pers Leuven, 1998, 208-218. 600
100
discussie vatbare regeling van het statuut van de sociale zekerheid van de gedetineerden, niet in het minst dat van de veroordeelden, legt een bijzonder zware hypotheek op de realisering in de penitentiaire praxis van de hoger vermelde basisbeginselen.” Ze illustreren dat aan de hand van verschillende voorbeelden en besluiten met het volgende: “Ter realisering van de doelstellingen die in het voorontwerp van Basiswet als de doelstellingen voor de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraffen in het vooruitzicht worden gesteld, en van de consequentie van het vermoeden van onschuld, is een fundamentele hervorming van het statuut van de sociale zekerheid van de gedetineerden, in de geest van het normaliseringsbeginsel, een niet te vermijden opgave.”
604
(Eigen
onderlijning) Ondanks het feit dat de opstellers van het eindverslag van de Commissie Basiswet duidelijk bekommerd waren om de sociale zekerheidsrechten van de gedetineerde en ze zich dus terdege bewust waren van de tegenstelling tussen de doelstellingen van de Basiswet en de sociale zekerheidswetgeving, werd er door de uiteindelijke Basiswet geen wettelijk initiatief tot het hervormen van de sociale zekerheid voor gedetineerden genomen. Dit vormt zeker en vast een gemiste kans.
Afdeling 7. De inwerkingtreding van de Basiswet 244. De Basiswet betekent een grote stap voorwaarts voor de interne rechtspositie van de gedetineerde. De uitvoering ervan betreft echter een belangrijke volgende stap. De Basiswet stelt dat de Koning de datum bepaalt waarop de wet of afzonderlijke bepalingen ervan in werking zullen treden.605 Heel wat wetsbepalingen uit de Basiswet dienen verder uitgewerkt te worden door uitvoeringsbesluiten. De artikelen die al in werking zijn getreden, worden bij artikel 180 van de Basiswet weergegeven. De basisbeginselen van de Basiswet traden in werking op 15 januari 2007. 244. De inwerkingtreding van een dergelijke Basiswet vereist een uitvoerige voorbereiding: de noden die eruit voortvloeien op het vlak van personeel, infrastructuur, nieuwe regelgevingen, enz. moeten geëvalueerd worden.606 De uitwerking van dit proces gebeurt/gebeurde dan ook in verschillende fasen. De inwerkingtreding van de Basiswet gebeurt stapsgewijs. In de verdere implementatie van deze wet vindt men sowieso de uitdaging om de tegenstelling tussen de omgang met vrije burgers en 604
Eindverslag van de Commissie over de basiswet betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden. Parl. St. Kamer 2000-2001. nr. 50-1076/1, 148-155. 605 Art. 180 Basiswet. 606 http://www.just.fgov.be/nl_htm/informatie/htm_justitie_atotz/basiswet.html (consultatie op 26 april 2007).
101
gedetineerden zoveel mogelijk weg te werken. De wet spoort er toe aan om na te denken over de omgang met gedetineerden en schept de ruimte voor een vernieuwde aanpak.607 Er werd een verplichte vorming voorzien, over de Basiswet, voor het personeel van de gevangenissen. Verder werd het initiatief genomen om de personeelsleden op de hoogte te houden van de latere ontwikkelingen via het blad “BAS”info. Dit blad verscheen echter niet op geregelde basis.
608
Als het gevangenispersoneel al niet goed geïnformeerd is over de Basiswet, zullen
gedetineerden echter automatisch moeilijkheden ondervinden om duidelijke informatie te vinden. Bovendien zal het het personeel zijn dat de regels die voor handen zijn, concreet zal moeten ten uitvoer brengen binnen de gevangenismuren.609 Een wet verandert echter niet onmiddellijk de gevangeniscultuur. De gedetineerden verkrijgen rechten door de Basiswet. Daardoor is de vrees aanwezig bij penitentiair beambten dat ze voor de rechter zullen worden gesleept. Niet alle penitentiair beambten zijn overtuigd van het nut van de Basiswet.610 Er is dus nood aan een mentaliteitswijziging op de werkvloer. 245. Met deze Basiswet ligt er een wettelijk kader voor met betrekking tot de interne rechtspositie van de gedetineerde, wat zeker en vast een positief gegeven is. Dit wil echter nog niet zeggen dat een gedetineerde zich er vandaag de dag kan op beroepen en zijn rechten ook effectief kan afdwingen. Heel wat bepalingen ervan zijn immers nog niet in werking.611 De uitvoerende macht heeft de uiterst belangrijke en omvangrijke taak om de wet via uitvoeringsbesluiten in werking te doen treden.612 De implementatie van de wet gebeurt echter traag en selectief. De bepalingen die wel al in werking zijn, vormen voor een groot deel de stukken waar de wet de bestaande regels codificeerde of slechts licht aanpaste of waar de wet niet verder gaat dan het minimum waartoe België internationaal rechtelijk al verplicht was. Bovendien gaat het ook om die aspecten van het gevangenisleven waarin de belangen van de instelling de bovenhand krijgen op de individuele belangen van gedetineerden, zooals bijvoorbeeld de bepalingen rond de orde en de
607
L. DUPONT, “De basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de
gedetineerden: krachtlijnen en basisbeginselen” in X (ed.), Recht in beweging, Antwerpen, Maklu, 2005, 149. 608 C. HERMANS, “Het paard en de wagen: enkele bedenkingen bij het onthaal van de stapsgewijze inwerkingtreding van de basiwet”, Fatik 2007, nr. 113, 5. 609 A. NEYS, “Het gevangenisregime bekeken vanuit een rechtspositioneel oogpunt”, Ad Rem 2004, themanummer, 7. 610 K. BEYENS en F. JANSSENS, “Gevangenisbouw voor de 21ste eeuw. De missie is helder: meer capaciteit! Maar waar is de visie?”, Orde van de Dag 2009, afl. 48, 14-15. 611 F. GOOSSENS, “Een wettelijk kader voor de interne rechtspositie van de gedetineerden”, TVW 2005, afl. 5, 134. 612 Y. VAN DEN BERGE, Uitvoering van vrijheidsstraffen en rechtspositie van gedetineerden, Gent, Larcier, 2006, 17.
102
veiligheid. De meeste artikelen die positieve rechten creëren voor de gedetineerden zijn echter nog niet in werking.613 Bovendien zijn heel wat artikelen
intussen herschreven en zijn sommige
bepalingen al meermaals gewijzigd.614 Dit zorgt ervoor dat het geheel onoverzichtelijk wordt en dit niet in het minst voor de gedetineerde. De Basiswet wilde rechtszekerheid scheppen, maar lijkt dat voor de rechtzoekende steeds minder te doen.615 Het is 246. Verder mag men niet uit het oog verliezen dat de uitvoering van de wet een enorme impact op de werking en de financiële middelen van het gevangeniswezen heeft.616 Er zal een politiek draagvlak moeten worden gevonden om de nodige financiële middelen te verkrijgen die nodig zullen zijn zodat de Basiswet niet alleen in rechte, maar ook in feite voor een grote hervorming kan zorgen.617 Een verdere inwerkingtreding van de Basiswet zal moeten gekoppeld worden aan de nodige investeringen en vormingen. De hervormingen die nodig zijn, zullen ongetwijfeld handenvol geld kosten. 247. Daarnaast speelt in België dan nog eens het probleem van de overbevolkte gevangenissen.618 De toekomst zal moeten uitwijzen of die overbevolking de implementatie van de Basiswet in de praktijk niet onmogelijk zal maken.619 Die problematiek dient prioritair te worden aangepakt. Het is in die omstandigheden immers moeilijk om een interne rechtspositie te garanderen aan de gedetineerden.620 248. Bovendien liggen veel burgers absoluut niet wakker van het lot van gedetineerden. Velen onder hen zijn daarenboven van mening dat het leven binnen de gevangenis de vergelijking met ‘een hotel ‘ kan doorstaan. Met zo’n publieke opinie in het achterhoofd, is het niet te verwonderen dat er vaak een gebrek aan politieke durf is om de achtergestelde rechtspositie van de gedetineerden aan de kaak te stellen en er ook effectief de middelen voor vrij te maken. Het is immers een topic waarmee
613 614 615
D. LEESTMANS, “Wet Dupont moet integraal worden uitgevoerd”, Juristenkrant 2011, afl.226, 15. T. DAEMS,“Recht stopt nog steeds aan de gevangenispoort”, Juristenkrant, 2000, afl.209, 11.
http://www.binnendemuren.be/index.php?option=com_content&view=article&id=112:qarttoetersenbellen 5jaarbasiswetenrechtspositievangedetineerdenq&catid=8:catbeleidenwetgeving&Itemid=6 (consultatie op 6 augustus 2011) 616 Y. VAN DEN BERGE, Uitvoering van vrijheidsstraffen en rechtspositie van gedetineerden, Gent, Larcier, 2006, 13. 617 T. VAN PARYS, “Tussen droom en daad” in F. VERBRUGGEN , R. VERSTRAETEN, D. VAN DAELE en B. SPRIET (eds.), Strafrecht als roeping: liber amicorum Lieven Dupont, Leuven, Universitaire Pers Leuven, 2005, 694-695. 618 K., BEYENS en F., JANSSENS, “Gevangenisbouw voor de 21ste eeuw. De missie is helder: meer capaciteit! Maar waar is de visie?”, Orde van de Dag 2009, afl. 48, 7. 619 C. VAN DEN WYNGAERT, Strafrecht en strafprocesrecht in hoofdlijnen, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 2009, 520. 620 N. STAESSENS,“Bemerkingen OVB op voorstel Basiswet”, Ad Rem 2005, afl.2, 33.
103
men weinig stemmen kan ronselen… De bal ligt dan ook in het kamp van de politiek.621 Het valt dus nog af te wachten of er effectief voldoende middelen zullen worden vrijgemaakt. Nochtans is het een topic die ons allen aanbelangt. Omzeggens elke gedetineerde keert immers vroeg of laat terug in de vrije samenleving. Bovendien kost een gedetineerde de maatschappij €100 per dag.622 249. Samenvattend kunnen we stellen dat de Basiswet in 2005 werd gepubliceerd , maar 6 jaar later nog nauwelijks in uitvoering is. Het wettelijk kader is voor handen, maar de effectieve uitvoering ervan wordt omwille van praktische en budgettaire redenen uitgesteld. De Basiswet moet nochtans zo snel mogelijk integraal worden uitgevoerd.623 Daarnaast valt het te betreuren dat ondanks het feit dat de opstellers van het eindverslag van de Commissie Basiswet duidelijk bekommerd waren om de sociale zekerheidsrechten van de gedetineerde en ze zich dus terdege bewust waren van de tegenstelling tussen de doelstellingen van de Basiswet en de sociale zekerheidswetgeving, er door de uiteindelijke Basiswet geen wettelijk initiatief tot het hervormen van de sociale zekerheid voor gedetineerden werd genomen.
621
DIJON, X., “Présentation” in G. VAN LIMBERGHEN en V. VAN DER PLANCKE (eds.), Beperking van het recht op sociale zekerheid van gedetineerden: een dubbele straf?, Brugge, Die Keure, 2010, 9-15. 622 www.steunpunt.be (consultatie op 15 maart 2010). 623 D. LEESTMANS, “Wet Dupont moet integraal worden uitgevoerd”, Juristenkrant 2011, afl.226, 15.
104
Hfdst. 6 De externe rechtspositie van gedetineerden Afdeling 1. Definiëring ‘externe rechtspositie’ 250. De externe rechtspositie van gedetineerden houdt hun rechtspositie extra muros in.624 De relatie tussen de gedetineerde en de maatschappij staat centraal.625 De gedetineerde krijgt de mogelijkheid om zijn vrijheid van komen en gaan te behouden of te herwinnen via een (gedeeltelijke) tenuitvoerlegging van zijn gevangenisstraf buiten de vier muren van die instelling. Op die manier kan de gedetineerde in contact treden of blijven met de vrije samenleving.626 Het heeft betrekking op beslissingen betreffende de continuïteit van de strafuitvoering, de duur van de effectief te ondergane vrijheidsstraf en de buitengewone vormen van strafuitvoering. 251. De interne en de externe rechtspositie zijn geen van elkaar losstaande regelingen. Ze dienen immers op elkaar afgestemd te zijn zodat hetgeen dat tijdens de detentie werd geprogrammeerd een verlengstuk kan krijgen in het kader van de verdere reclassering van de gedetineerde.627 De interne en externe rechtspositie van gedetineerden dienen dan ook in hun onderlinge samenhang te worden gezien. Ze streven beiden immers ook gelijkaardige doelstellingen na zoals het beperken van detentieschade, het mogelijk maken van herstel en re-integratie…628
Afdeling 2. De wetgeving in verband met de externe rechtspositie van gedetineerden §1. Beknopte historiek
252. De externe rechtspositie van gedetineerden kent een kortere voorgeschiedenis dan de interne rechtspositie. De eerste wettelijk geregelde vorm kwam er in 1888 via de ‘wet Lejeune’. Vooral sedert de Tweede Wereldoorlog volgde er een geleidelijke invoering van allerhande vormen van strafonderbreking en modaliteiten van strafuitvoering. Dit leidde tot een arsenaal aan uiteenlopende mogelijkheden. Het
624
C. VAN DEN WYNGAERT, Strafrecht en strafprocesrecht in hoofdlijnen, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 2009,
520. 625
H. MEURISSE en K. VAN DRIESSCHE, “De basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van gedetineerden” in DEPARTEMENT VORMING EN OPLEIDING VAN DE ORDE VAN ADVOCATEN VAN DE BALIE VAN KORTRIJK, Recente ontwikkelingen in het strafrecht: vormingsprogramma 2008, Brussel, Larcier, 2008, 169. 626 E. MAES, “De externe rechtsposite van (veroordeelde) gedetineerden”, Ad Rem themanummer 2004, 12-13. 627 E. MAES, Van gevangenisstraf naar vrijheidsstraf : 200 jaar Belgisch gevangeniswezen, AntwerpenApeldoorn, Maklu, 2009, 11. 628 E. MAES, “De externe rechtsposite van (veroordeelde) gedetineerden”, Ad Rem themanummer 2004, 12.
105
probleem daarbij was dat, met uitzondering van de voorwaardelijke invrijheidsstelling629 en de voorlopige invrijheidsstelling om medische redenen630 die wel wettelijk geregeld waren, al deze modaliteiten vrijwel uitsluitend door ministeriële omzendbrieven geregeld waren of uit de penitentiaire praktijk gegroeid waren. De overige modaliteiten betroffen: de niet-uitvoering van korte gevangenisstraffen, weekendarrest, beperkte hechtenis, uitgangspermissie en (systematisch) penitentiair verlof, halve vrijheid, elektronisch toezicht, de voorlopige invrijheidsstelling en de voorwaardelijke invrijheidstelling. Zij werden toegepast, ook al bestond er geen wettelijk basis voor. Die regeling vormde dus een ondoorzichtig en onsamenhangend geheel.631De voormalige regeling hield
dan
ook
een
onmiskenbare
schending
van
het
legaliteitsbeginsel
in.632Het
strafuitvoeringssysteem was bovendien eerder een systeem van gunsten dan van rechten. Bovendien werd het grondwettelijk beginsel van de scheiding der machten geenszins gerespecteerd. Vrijwel alle beslissingen omtrent de strafuitvoering werden immers genomen door de administratie. In de rechtsleer werd er dan ook gepleit om de rechter sterker te betrekken bij de strafuitvoering en hem beslissingsbevoegdheden toe te kennen.633 Ook de politiek raakte er steeds meer van overtuigd dat er een hervorming nodig was. Zoals bij de interne rechtspositie al werd vermeld, stelde de Commissie Basiswet een conceptnota op met betrekking tot de externe rechtspositie. In het verlengde van die Commissie werd de Commissie ‘Strafuitvoeringsrechtbanken, externe rechtspositie van gedetineerden en strafmoeting’ opgericht. Die commissie is beter gekend als de Commissie Holsters.634 Zij startte haar werkzaamheden op 1 maart 2000 en diende midden maart 2003 haar eindrapport in. Daarop volgden twee ontwerpen van
629
Wet 5 maart 1998 betreffende de voorwaardelijke invrijheidsstelling en tot wijziging van de wet van 9 april 1930 tot bescherming van de maatschappij tegen de abnormalen en de gewoontemisdadigers, vervangen door de wet van 1 juli 1964, B.S. 2 april 1998 en Wet 18 maart 1998 tot instelling van de commissies voor de voorwaardelijke invrijheidsstelling, B.S.2 april 1998. 630 Art. 96, tweede lid van het Koninklijk besluit van 21 mei 1965 houdende algemeen reglement van de strafinrichtingen, B.S 25 mei 1965. 631 E., MAES, “De externe rechtsposite van (veroordeelde) gedetineerden”, Ad Rem themanummer 2004, 1425. 632 Y. VAN DEN BERGE, Uitvoering van vrijheidsstraffen en rechtspositie van gedetineerden, Gent, Larcier, 2006, 8-9. 633 K. VERPOEST en T. VANDER BEKEN, “Rechters in uitvoering. Een eerste analyse van de wetten rond de externe rechtpositie van veroordeelden en de oprichting van de strafuitvoeringsrechtbanken”, Nullem Crimen 2006, 371. 634 K. VERPOEST en T. VANDER BEKEN, “Rechters in uitvoering. Een eerste analyse van de wetten rond de externe rechtpositie van veroordeelden en de oprichting van de strafuitvoeringsrechtbanken”, Nullem Crimen 2006, 372.
106
wet die geïnspireerd waren op het rapport van de Commissie. In 2006 mondden die twee wetsontwerpen uit in twee wetten.635 §2. Actuele regeling 253. Op 17 mei
2006
werden
in
België
twee
wetten
goedgekeurd
waarbij
strafuitvoeringsrechtbanken636 werden opgericht en de externe rechtspositie van gedetineerden een wettelijk kader kreeg.637 De wet op de externe rechtspositie van gedetineerden is echter slechts gedeeltelijk in werking getreden. Essentieel is dat de belangrijkste beslissingen worden overgedragen aan gespecialiseerde strafuitvoeringsrechters en strafuitvoeringsrechtbanken.638 254. In de wet Externe Rechtspositie zijn de volgende strafuitvoeringsmodaliteiten opgenomen, die afhankelijk van de modaliteit, door de minister van Justitie, de strafuitvoeringsrechtbank of de strafuitvoeringsrechter moeten worden bevolen: de uitgangsvergunning, het penitentiair verlof en de onderbreking van de strafuitvoering, de beperkte detentie, het elektronisch toezicht, de voorwaardelijke invrijheidsstelling en de voorlopige invrijheidstelling met het oog op verwijdering van het grondgebied of met het oog op overlevering, de voorlopige invrijheidsteling om medische redenen en de voorwaardelijke invrijheidstelling. Bij de beperkte detentie, het elektronisch toezicht en de voorwaardelijke invrijheidstelling moet het dossier van de veroordeelde een sociaal reclasseringsplan bevatten. Dit plan voorziet in de vooruitzichten tot sociale re-integratie op basis van objectieve gegevens.639 255. Een uitvoerige bespreking van de afzonderlijke strafmodaliteiten zou ons echter te ver leiden binnen het kader van deze masterproef
Afdeling 3. Sociale zekerheid en de externe rechtspositie van gedetineerden
256. In de sociale zekerheidswetten wordt de reden waarom personen geschorst worden van sociale zekerheidsuitkeringen
omschreven
met
termen
zoals
‘detentie’,
‘vrijheidsberoving’
of
‘gevangenisstraf’. Men hanteert dus niet altijd dezelfde bewoordingen. Ze bepalen bovendien niet altijd of gedetineerden die hun gevangenisstraf extra muros uitzitten zich in één van die situaties 635
Y. VAN DEN BERGE, Uitvoering van vrijheidsstraffen en rechtspositie van gedetineerden, Gent, Larcier,
2006, 18-19. 636 Wet 17 mei 2006 houdende oprichting van strafuitvoeringsrechtbanken, B.S. 15 juni 2006. 637 Wet 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten, B.S. 15 juni 2006. 638 F. VERBRUGGEN en R. VERSTRAETEN, Strafrecht en Strafprocesrecht voor bachelors, II dln. , AntwerpenApeldoorn, Maklu, 2009, 462. 639 K. VERPOEST en T. VANDER BEKEN, “Rechters in uitvoering. Een eerste analyse van de wetten rond de externe rechtpositie van veroordeelden en de oprichting van de strafuitvoeringsrechtbanken”, Nullem Crimen 2006, 379.
107
bevinden.640 Ondanks het feit dat de verschillende socialezekerheidswetten niet uitdrukkelijk bepalen op welke strafuitvoeringsmodaliteiten ze van toepassing zijn641, werd bij de analyse van de sectoren van de sociale zekerheid in hoofdstuk 2 van deze masterproef gepoogd om, waar mogelijk, weer te geven welke rechten op sociale zekerheid zij al dan niet behouden. Daarbij dient opgemerkt te worden dat de verscheidene socialezekerheidswetten en koninklijke besluiten nog niet zijn aangepast aan de vernieuwde externe rechtspositie van de gedetineerden. 257.
Op
17
mei
2006
werden
in
België
dus
twee
wetten
goedgekeurd
waarbij
strafuitvoeringsrechtbanken werden opgericht en de externe rechtspositie van gedetineerden een wettelijk kader kreeg. Op het vlak van sociale zekerheid valt het te betreuren dat de verschillende socialezekerheidsregelgevingen nog niet zijn aangepast aan de hernieuwde externe rechtspositie van de gedetineerden.
640
G. VAN LIMBERGHEN en V. VAN DER PLANCKE, Sociale zekerheid van (ex-) gedetineerden en hun verwanten, Brugge, Die Keure, 2008, 12. 641 G. VAN LIMBERGHEN en V. VAN DER PLANCKE, “Sociale gerechtigheid mag geen halt houden aan de gevangenispoort. Het (niet erkend) recht op sociale zekerheid van gedetineerden in België” in G. VAN LIMBERGHEN en V. VAN DER PLANCKE (ed.), Beperking van het recht op sociale zekerheid van gedetineerden: een dubbele straf?, Brugge, Die Keure, 2010, 120.
108
Hfdst. 7 Knelpunten en aanbevelingen 258. Bij de analyse van de verschillende sectoren van de sociale zekerheid, werd telkens geëindigd met een aantal aanbevelingen. In dit hoofdstuk volgen nog een aantal algemene punten waarbij het schoentje knelt inzake detentie en sociale zekerheid. Er worden bovendien telkenmale een aantal mogelijke voorstellen tot verbetering weergegeven.
Afdeling 1. Probleem van informatie-uitwisseling van gerechtelijke en sociale gegevens 259. De betaling van vele socialezekerheidsprestaties wordt geschorst tijdens de periode van de detentie en wordt hernomen bij de vrijlating van de gedetineerde. Daarom is het dan ook cruciaal dat er een accurate gegevensuitwisseling bestaat tussen de FOD Justitie en het socialezekerheidssysteem. Een onmiddellijke hervatting van de betaling van de socialezekerheidsuitkeringen aan de gedetineerde zou zijn re-integratie immers bespoedigen. Er bestaat echter geen geautomatiseerde en wederzijdse gegevensuitwisseling tussen de FOD Justitie en de verschillende socialezekerheidsinstellingen. Daardoor doen er zich een aantal moeilijkheden voor. Vooreerst gebeurt het dikwijls dat de uitkeringen uitbetaald worden tijdens de detentie omdat de betrokken socialezekerheidsinstelling niet op de hoogte is van de detentie. De betrokkene moet dan de ten onrechte ontvangen uitkeringen terug betalen. Dat kan voor financiële beslommeringen zorgen. Ten tweede zorgt het gebrek aan gegevensuitwisseling ervoor dat de gedetineerde bij zijn vrijlating zelf stappen moet ondernemen om terug in aanmerking te komen voor de betaling van socialezekerheidsprestaties. Sommige gedetineerden zijn echter niet zo goed op de hoogte over de administratieve formaliteiten die daar komen bij kijken of vergeten die te vervullen. Een ambtshalve herneming van de uitkeringen na de vrijlating zou een betere oplossing zijn.642 260. Daarnaast is de hoofdverblijfplaats van de gedetineerde bepalend voor het recht op sociale zekerheid en de betaling ervan. Die hoofdverblijfplaats dient daarom gekend te zijn. Er is dan ook nood aan een goeie informatie-uitwisseling tussen de gemeenten en de gevangenissen.643
642
G. VAN LIMBERGHEN en V. VAN DER PLANCKE, Sociale zekerheid van (ex-) gedetineerden en hun verwanten, Brugge, Die Keure, 2008, 38 en 357-362. 643 G. VAN LIMBERGHEN en V. VAN DER PLANCKE, Sociale zekerheid van (ex-) gedetineerden en hun verwanten, Brugge, Die Keure, 2008, 38.
109
Afdeling 2. Bedenkingen bij beleidskeuzes 270. De verschillende internationale en nationale normen kennen ook aan gedetineerden een recht op sociale bescherming toe. De wetgever krijgt daarbij een ruime appreciatiemarge om te bepalen op welke wijze dat recht het best wordt verwezenlijkt. De wetgever kan ervoor kiezen om de sociale bescherming van gedetineerden te verwezenlijken via het socialezekerheidssysteem of via een ander beschermingsmechanisme. De Belgische wetgever gaf de FOD Justitie de opdracht om in te staan voor de sociale bescherming van de gedetineerden. De gedetineerden ressorteren daardoor grotendeels onder een alternatief beschermingsmechanisme. De tussenkomst van de FOD Justitie zorgt er immers voor dat de meeste socialezekerheidsprestaties geheel of gedeeltelijk worden geschorst. De reden daarrvoor is dat de FOD Justitie al in staat voor de behoeften van de gedetineerden. De wetgever garandeert echter niet dat die tenlasteneming door de FOD Justitie hetzelfde niveau bereikt als de geschorste socialezekerheidsuitkering.644 Het dieperliggende motief tot schorsing zou echter wel eens kunnen zijn dat men het niet gerechtvaardigd acht om uitkeringen van overheidswege te verstrekken aan personen die een inbreuk pleegden op de samenleving.645 271. Bovendien bepaalt artikel 23 van de Grondwet, dat onder andere stelt dat iedereen het recht op sociale zekerheid heeft, in zijn tweede lid dat de formele wetgever en niet de uitvoerende macht de beleidskeuzes maakt. De formele wetgever moet de wettelijke regelingen ter uitvoering van die beleidskeuzes goedkeuren.646 Het is niet gerechtvaardigd dat de uitvoerende macht de belangrijkste beslissingen zelf neemt. De formele wetgever moet de tussenkomst van de FOD Justitie zelf bepalen en de uitvoering ervan vastleggen in uitvoeringsbesluiten met een wettelijke grondslag.647
644
G. VAN LIMBERGHEN en V. VAN DER PLANCKE, “Sociale gerechtigheid mag geen halt houden aan de gevangenispoort. Het (niet erkend) recht op sociale zekerheid van gedetineerden in België” in G. VAN LIMBERGHEN en V. VAN DER PLANCKE (eds.), Beperking van het recht op sociale zekerheid van gedetineerden: een dubbele straf?, Brugge, Die Keure, 2010, 106-109. 645 G. VONK, “De gevangenis als alternatief voor de sociale zekerheid. Berichten uit de Noordelijke Nederlanden” in G. VAN LIMBERGHEN en V. VAN DER PLANCKE (eds.), Beperking van het recht op sociale zekerheid van gedetineerden: een dubbele straf?, Brugge, Die Keure, 2010, 185. 646 Art. 23, tweede lid Gw. 647 G. VAN LIMBERGHEN en V. VAN DER PLANCKE, “Sociale gerechtigheid mag geen halt houden aan de gevangenispoort. Het (niet erkend) recht op sociale zekerheid van gedetineerden in België” in G. VAN LIMBERGHEN en V. VAN DER PLANCKE (eds.), Beperking van het recht op sociale zekerheid van gedetineerden: een dubbele straf?, Brugge, Die Keure, 2010, 144.
110
Afdeling 3. Aanbevelingen met betrekking tot socialezekerheidsrechten van gedetineerden tijdens hun detentie 272. VAN LIMBERGHEN en VAN DER PLANCKE leggen een aantal pijnpunten bloot met betrekking tot de vigerende regelgeving van de sociale zekerheid van gedetineerden. Ze doen daarbij telkens voorstellen tot verbetering. §1. Nood aan betere regelgeving
273. De Belgische wetgever kiest ervoor om de gedetineerden ten laste te laten nemen door de FOD Justitie. Daarmee ontslaat hij het socialezekerheidssysteem grotendeels van de tussenkomst ten behoeve van gedetineerden. De verdeling van de verantwoordelijkheden tussen de FOD Justitie en het sociale zekerheidssysteem wordt echter niet duidelijk afgebakend. De wetgever legt deze bevoegdheidsverdeling niet vast via een algemene wet. De tussenkomst van de diverse sociale zekerheidsregelingen wordt geregeld door specifieke bepalingen in tal van afzonderlijke socialezekerheidswetten. Er moet dus uit de verschillende sociale zekerheidswetten worden afgeleid of gedetineerden er al dan niet onder ressorteren. De Belgische wetgeving omtrent sociale zekerheid is echter verspreid over een indrukwekkend aantal verschillende wetten en Koninklijke besluiten. Op die manier ziet men al vlug door het bos de bomen niet meer. Er is nood aan één specifieke wettekst die de verschillende socialezekerheidsrechten van de gedetineerde en zijn verwanten op een overzichtelijke manier aanwijst. Dit zou de rechtszekerheid van de gedetineerde zeker en vast ten goede komen, want het huidige systeem roept in de praktijk immers veel vragen op bij de gedetineerden.648 Bovendien ondervinden ook de maatschappelijk assistenten van de psychosociale diensten binnen de gevangenis moeilijkheden als ze de gedetineerden met raad en daad willen bijstaan. Zij worden dikwijls geconfronteerd met vragen omtrent sociale zekerheid en sociale bijstand.649 Ook voor hen zou het nuttig zijn om te beschikken over een werkinstrument dat verduidelijkt welke rechten op sociale zekerheid de gedetineerden al dan niet behouden.650
648
T. MOREAU, “Le regard des détenus sur le droit à la sécurité sociale” in G. VAN LIMBERGHEN en V. VAN DER PLANCKE (eds.), Beperking van het recht op sociale zekerheid van gedetineerden: een dubbele straf?, Brugge, Die Keure, 2010, 165-174. 649 R. RASSON en A. VERSTRAETE, “Dagelijkse ervaringen van de psychosociale diensten van de strafinrichtingen met sociale zekerheid/sociale bijstand” in G. VAN LIMBERGHEN en V. VAN DER PLANCKE (eds.), Beperking van het recht op sociale zekerheid van gedetineerden: een dubbele straf?, Brugge, Die Keure, 2010, 153. 650 G. VAN LIMBERGHEN en V. VAN DER PLANCKE, “Sociale gerechtigheid mag geen halt houden aan de gevangenispoort. Het (niet erkend) recht op sociale zekerheid van gedetineerden in België” in G. VAN
111
§2. Nood aan consistentie en coherentie
274. De FOD Justitie schorst de betaling van heel wat sociale zekerheidsbijdragen indien de betrokkene wordt gedetineerd. De talrijke schorsingsbepalingen vertonen echter vele onderlinge verschilpunten, wat het moeilijk maakt om er een lijn in te krijgen. Zo wordt een socialezekerheidsregeling soms volledig, dan eens gedeeltelijk en af en toe zelfs helemaal niet geschorst in geval van detentie. Ook qua terminologie is er geen eenduidigheid te bespeuren. De ene keer geldt de schorsing ten aanzien van ‘gedetineerden’ en een andere keer ten aanzien van ‘personen die zijn opgesloten in de gevangenis’. Bovendien treedt de schorsing van de socialezekerheidsprestatie vaak onmiddellijk in, maar ook soms pas na een bepaalde tijd na de aanvang van de vrijheidsberoving. Er zijn dus talrijke verschillen waar te nemen tussen de schorsingsregels van de verscheidende socialezekerheidsregelingen. Het motief van de wetgever voor de schorsing van de sociale zekerheidsprestaties bestaat er zo goed als altijd in dat de gedetineerde reeds ten laste wordt genomen door de FOD Justitie. Dit is echter nog geen verklaring voor het verschil in behandeling van de gedetineerden binnen de verschillende sectoren van de sociale zekerheid. Er is dan ook nood aan consistente en coherente regelgeving.651 Het creëren van een centrale wettekst zou daar zeker toe bijdragen. §3. Nood aan een betere afstemming op de externe rechtspositie van gedetineerden
275. Zoals uit hoofdstuk 6 al bleek, hanteert de wetgever niet altijd dezelfde terminologie om de personen aan te duiden voor wie de socialezekerheidsprestaties worden geschorst. De wetsbepalingen in de verschillende sociale zekerheidswetten en Koninklijke besluiten zijn immers ook nog niet aangepast aan de gewijzigde externe rechtspositie van gedetineerden. Het zou voor meer rechtszekerheid en minder interpretatieproblemen zorgen, mocht de wetgever uitdrukkelijk bepalen op welke strafuitvoeringsmodaliteiten de schorsingsbepalingen gebeurlijk van toepassing zijn. 276. Bovendien zou de wetgever zich best nog eens bezinnen omtrent de schorsing van de sociale zekerheidsprestaties ten aanzien van de gedetineerden extra muros. De schorsing van de socialezekerheidsuitkeringen kan immers slechts gerechtvaardigd worden indien de FOD Justitie de LIMBERGHEN en V. VAN DER PLANCKE (eds.), Beperking van het recht op sociale zekerheid van gedetineerden: een dubbele straf?, Brugge, Die Keure, 2010, 110-111. 651 G. VAN LIMBERGHEN en V. VAN DER PLANCKE, “Sociale gerechtigheid mag geen halt houden aan de gevangenispoort. Het (niet erkend) recht op sociale zekerheid van gedetineerden in België” in G. VAN LIMBERGHEN en V. VAN DER PLANCKE (eds.), Beperking van het recht op sociale zekerheid van gedetineerden: een dubbele straf?, Brugge, Die Keure, 2010, 111-120.
112
gedetineerden extra muros ook effectief volledig ten laste neemt. Dat zal echter zeker en vast niet altijd het geval zijn. Daarnaast dient de wetgever ervoor te zorgen dat de gedetineerden, die vergelijkbare strafuitvoeringsmodaliteiten genieten, een gelijkwaardige behandeling krijgen. Zo dient de behandeling van de gedetineerde onder voorlopige hechtenis en de gedetineerde in het systeem van de beperkte hechtenis beter op elkaar afgestemd te zijn.652 §4. Nood aan een betere afstemming op de interne rechtspositie van gedetineerden A. Algemeen 277. De gedetineerde mag overeenkomstig artikel 6, §1 van de Basiswet geen andere beperkingen ondergaan dan deze die voortvloeien of onlosmakelijk verbonden zijn met de vrijheidsberoving en deze die worden bepaald door of krachtens de wet.653 Daarnaast verleent artikel 13 van de Grondwet eenieder, dus ook de gedetineerden, het recht op sociale zekerheid.654 De gedetineerden vallen onder het beschermingsmechanisme van de FOD Justitie. De schorsing van de tussenkomst van de sociale zekerheid zal echter maar gerechtvaardigd zijn indien de FOD Justitie een gelijkwaardige bescherming biedt als de reguliere sociale zekerheid. Uit de analyse van de verschillende sectoren van de sociale zekerheid blijkt echter dat dit niet het geval is. De tussenkomst van de FOD Justitie haalt vaak niet hetzelfde niveau.655 B. Afstemming op de basisbeginselen van de Basiswet 278. De regeling van het statuut van de sociale zekerheid van de gedetineerden legt een bijzonder zware hypotheek op de realisering van de basisbeginselen in de penitentiaire praktijk.656 1) Het legaliteitsbeginsel 279. Volgens de Basiswet komt het, conform het legaliteitsbeginsel, enkel aan de wetgever toe om de inhoud en de draagwijdte van de vrijheidsbeneming te bepalen. Die draagwijdte wordt door de Basiswet beperkt tot het geheel of gedeeltelijk ontnemen van het recht van de gedetineerde om vrij te komen en te gaan en de daarmee onlosmakelijk verbonden vrijheidsbeperkingen. Dit heeft tot gevolg dat er bij de tenuitvoerlegging van de straf, voor de gedetineerde geen leedtoevoeging mag plaatsvinden die niet reeds inherent is aan de vrijheidsbeneming zelf. Wat het luik van de sociale zekerheid voor gedetineerden betreft, worden de beslissingen grotendeels overgelaten aan de 652
G. VAN LIMBERGHEN en V. VAN DER PLANCKE, “Sociale gerechtigheid mag geen halt houden aan de gevangenispoort. Het (niet erkend) recht op sociale zekerheid van gedetineerden in België” in G. VAN LIMBERGHEN en V. VAN DER PLANCKE (eds.), Beperking van het recht op sociale zekerheid van gedetineerden: een dubbele straf?, Brugge, Die Keure, 2010, 120-121. 653 Art. 6, §1 Basiswet. 654 Art. 13 Gw. 655 G. VAN LIMBERGHEN en V. VAN DER PLANCKE, Sociale zekerheid van (ex-) gedetineerden en hun verwanten, Brugge, Die Keure, 2008, 400. 656 Eindverslag van de Commissie over de basiswet betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden. Parl. St. Kamer 2000-2001. nr. 50-1076/1, 148.
113
uitvoerende macht. Er is dus nood aan een duidelijk wetgevend optreden. Bovendien kan een schorsing van socialezekerheidsprestaties niet worden aanzien als inherent aan de vrijheidsbeneming. Er vindt dus een onterechte leedtoevoeging plaats. 2) Het principe van de beperking van de detentieschade 280. De schorsing van de verschillende socialezekerheidsprestaties brengt zware maatschappelijke sancties met zich mee. Dit brengt onbetwistbaar vermijdbare detentieschade met zich mee.657 Zowel de gedetineerde als zijn familie delen in het leed. Bovendien ondervinden ze ook na de detentie nog schade. 3) Het normaliseringsbeginsel 281. Het normaliseringsbeginsel heeft de ambitie om het leven intra muros zoveel als mogelijk gelijk te stellen aan het leven extra muros. De schorsing van de meeste socialezekerheidsuitkeringen zorgt er echter voor dat de sociale bescherming van de gedetineerden absoluut niet gelijkwaardig is aan die in de vrije samenleving. De voorbeelden zijn legio.
Een gedetineerde bouwt geen
pensioenrechten op tijdens zijn detentie. Gedetineerden die omwille van de ontoereikende arbeidsplaatsen658 ondanks hun bereidheid ertoe geen gevangenisarbeid kunnen verichten, ontvangen
geen
vergoeding.659
Vrouwelijke
gedetineerden
die
bevallen
tijdens
hun
vrijheidsbeneming hebben geen recht op moederschapsuitkeringen… Deze talrijke schorsingen zorgen ervoor dat het inkomen van de meeste gedetineerden lager ligt dan dat in de vrije samenleving. Het normaliseringsbeginsel zou ook tot gevolg moeten hebben dat de tewerkstelling van de gedetineerden in gelijkaardige omstandigheden zou geschieden als in de vrije samenleving.660 Dat is echter geenszins het geval.661
657
Eindverslag van de Commissie over de basiswet betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden. Parl. St. Kamer 2000-2001. nr. 50-1076/1, 153. 658 R. MACHIELS, “Bevraging van ex-gedetineerden 'Is there anybody out there?' (Pink Floyd, The Wall)”, Orde van de dag 2009, afl. 48, 46. 659 R. RASSON en A. VERSTRAETE, “Dagelijkse ervaringen van de psychosociale diensten van de strafinrichtingen met sociale zekerheid/sociale bijstand” in G. VAN LIMBERGHEN en V. VAN DER PLANCKE (eds.), Beperking van het recht op sociale zekerheid van gedetineerden: een dubbele straf?, Brugge, Die Keure, 2010, 156-157. 660 G. VAN LIMBERGHEN en V. VAN DER PLANCKE, “Sociale gerechtigheid mag geen halt houden aan de gevangenispoort. Het (niet erkend) recht op sociale zekerheid van gedetineerden in België” in G. VAN LIMBERGHEN en V. VAN DER PLANCKE (eds.), Beperking van het recht op sociale zekerheid van gedetineerden: een dubbele straf?, Brugge, Die Keure, 2010, 120-121. 661 P. AUVERGNON, “Une approche juridique comparée du travail pénitentiaire dans quelques pays européens” in G. VAN LIMBERGHEN en V. VAN DER PLANCKE (eds.), Beperking van het recht op sociale zekerheid van gedetineerden: een dubbele straf?, Brugge, Die Keure, 2010, 189.
114
Om de doelstellingen van het normaliseringsbeginsel te kunnen halen, zal men het socialezekerheidsstatuut van de gedetineerde en de vrije burger moeten egaliseren.662 4) Het beginsel van respect en responsabilisering 282. De schorsing van de socialezekerheidsprestaties heeft als gevolg dat de gedetineerde in grote mate de mogelijkheid wordt ontnomen om te worden aangesproken op zijn verantwoordelijkheden. Zo ondervindt de gedetineerde bijvoorbeeld moeilijkheden om zijn gezin te ondersteunen.663 5) Het participatiebeginsel 283. Niet van toepassing. 6) Het principe van herstel, rehabilitatie en re-integratie 284. De sociale zekerheid voor gedetineerden desocialiseert eerder dan dat ze bijdraagt tot de reintegratie van de gedetineerde.664 Een volwaardige sociale bescherming van (ex-) gedetineerden en hun verwanten zou nochtans kunnen bijdragen tot hun re-integratie in de maatschappij en tot het voorkomen van recidive. Er bestaat immers een correlatie tussen het aantal opsluitingen in de gevangenis en de bestaansonzekerheid van de bevolking van een land.665 Indien een persoon onvoldoende sociaal beschermd wordt, zal hij eerder geneigd zijn om terug het slechte pad te bewandelen. Het stoppen met het plegen van criminele feiten is onder andere gerelateerd aan socaal-economische factoren.666 Een voldoende groot inkomen hebben, is cruciaal om recidive te voorkomen.667 Bovendien zorgt de schorsing van de verschillende sociale zekerheidsprestaties er ook voor dat de gedetineerde over weinig geld beschikt, waardoor hij financieel beperkt wordt om bij te dragen tot het herstel van het slachtoffer. Een voldoende ruim aanbod aan gevangenisarbeid aan een degelijke
662
H.O. HUBERT en V. VAN DER PLANCKE, “Peine et sécurité sociale: le jeu de la less eligibility” in G. VAN
LIMBERGHEN en V. VAN DER PLANCKE (eds.), Beperking van het recht op sociale zekerheid van gedetineerden: een dubbele straf?, Brugge, Die Keure, 2010, 236. 663 Eindverslag van de Commissie over de basiswet betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden. Parl. St. Kamer 2000-2001. nr. 50-1076/1, 153-154. 664 Eindverslag van de Commissie over de basiswet betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden. Parl. St. Kamer 2000-2001. nr. 50-1076/1, 154. 665 G. VAN LIMBERGHEN en V. VAN DER PLANCKE, “Sociale gerechtigheid mag geen halt houden aan de gevangenispoort. Het (niet erkend) recht op sociale zekerheid van gedetineerden in België” in G. VAN LIMBERGHEN en V. VAN DER PLANCKE (eds.), Beperking van het recht op sociale zekerheid van gedetineerden: een dubbele straf?, Brugge, Die Keure, 2010, 132. 666 S. SNACKEN, “Sociale zekerheid voor gedetineerden – Algemene Conclusies” in G. VAN LIMBERGHEN en V. VAN DER PLANCKE (eds.), Beperking van het recht op sociale zekerheid van gedetineerden: een dubbele straf?, Brugge, Die Keure, 2010, 247. 667 R. RASSON en A. VERSTRAETE, “Dagelijkse ervaringen van de psychosociale diensten van de strafinrichtingen met sociale zekerheid/sociale bijstand” in G. VAN LIMBERGHEN en V. VAN DER PLANCKE (eds.), Beperking van het recht op sociale zekerheid van gedetineerden: een dubbele straf?, Brugge, Die Keure, 2010, 160.
115
verloning zou ertoe kunnen bijdragen dat de gedetineerde zijn schulden aan het slachtoffer betekenisvol kan aflossen.668 Via rehabilitatie wil men de gedetineerde aanpassen aan de steeds evoluerende maatschappij. Indien zijn sociale zekerheidsrechten echter worden geschorst tijdens zijn detentie, loopt hij een financiële achterstand op waardoor hij problemen kan ondervinden om zich achteraf aan te passen aan de geëvolueerde maatschappij. 7) Het principe van vermoeden van onschuld 285. De schorsing van de socialezekerheidsprestaties gebeurt meestal reeds voor de gedetineerde effectief veroordeeld is. De schorsing van de uitkeringen start immers zo goed als altijd bij de aanvang van de detentie. De gedetineerden die in voorlopige hechtenis zitten worden dus even hard getroffen als de reeds veroordeelde gedetineerden. Die situatie komt in aanvaring met het vermoeden van onschuld. De schorsingsregels zouden slechts mogen ingaan op het moment dat de verdachte veroordeeld is. Overigens kennen de verschillende socialezekerheidsregelingen diverse regels voor het geval achteraf blijkt dat het gaat om een onwerkdadige hechtenis. Dit is wederom een gebrek aan coherentie. Bij een onwerkdadige hechtenis kiest men er best voor om de socialezekerheidsprestaties volledig terug te geven.669 8) Het principe van het motiveren van beslissingen 286. De motieven van de wetgever voor de schorsing van de verscheidene socialezekerheidsuitkeringen worden niet altijd weergegeven. Het belangrijkste motief bestaat erin dat de gedetineerde reeds ten laste wordt genomen door de FOD Justitie. Die biedt echter niet hetzelfde beschermingsniveau en staat niet altijd in voor alle behoeften van de gedetineerden. 9) Het principe van vrijwaren van de orde en de veiligheid 287. Niet van toepassing.
668
T. DEMEERSMAN, “Met twee voeten in de samenleving. Over wat gedetineerden nodig hebben en wie daarvoor moet zorgen”, Orde van de dag 2009, afl. 48, 65. 669 G. VAN LIMBERGHEN en V. VAN DER PLANCKE, “Sociale gerechtigheid mag geen halt houden aan de gevangenispoort. Het (niet erkend) recht op sociale zekerheid van gedetineerden in België” in G. VAN LIMBERGHEN en V. VAN DER PLANCKE (eds.), Beperking van het recht op sociale zekerheid van gedetineerden: een dubbele straf?, Brugge, Die Keure, 2010, 127-130.
116
§5. Nood aan meer aandacht voor de gezinssituatie van de gedetineerde
288. Ook op het vlak van de gezinssituatie van de gedetineerde is er een gebrek aan coherentie te bespeuren in de verscheidene socialezekerheidsregelingen. Ze houden niet allemaal rekening met het feit dat de gedetineerde een gezin kan hebben. In het geval waar de uitkeringsgerechtigde met gezinslast wordt gedetineerd, liggen de schorsingsregels ver uiteen. De schorsing kan eventueel als gevolg hebben dat de gedetineerde niet langer zijn onderhoudsgeld of alimentatiegeld kan betalen.670 Het belangrijkste motief voor de schorsing van de uitkeringen ligt in het feit dat de gedetineerde ten laste wordt genomen door de FOD Justitie. De FOD Justitie staat echter alleen in voor de gedetineerde en niet voor zijn gezin. Een volledige schorsing van bepaalde uitkeringen is dan ook niet te rechtvaardigen. Een gedeeltelijke schorsing, waarbij men rekening houdt met de mate waarin de FOD Justitie instaat voor het levensonderhoud van de gedetineerde, lijkt al meer op zijn plaats te zijn. Ook bij de detentie van de gezinsleden van de uitkeringsgerechtigde zien we verschillende gevolgen met betrekking tot de uitkering.671
Afdeling 4. Aanbevelingen met betrekking tot de impact gevangenisarbeid op de sociale zekerheidsrechten van gedetineerden
van
289. In hoofdstuk 3 van deze masterproef bleek dat de wetgever dient na te denken over de opportuniteit om gevangenisarbeid gelijk te stellen met of te beschouwen als arbeid die wordt verricht ter uitvoering van een arbeidsovereenkomst. Indien de wetgever dit opportuun acht, kan het socialeverzekeringssysteem voor werknemers worden uitgebreid tot de categorie van de gedetineerden via Koninklijk Besluit. De Koning kan die uitbreiding desgewenst beperken tot bepaalde sectoren van de sociale zekerheid. 290. Daarnaast is ook de arbeidsongevallenwetgeving niet van toepassing op gedetineerden. Bijgevolg genieten de gedetineerden geen wettelijke arbeidsongevallenvergoedingen indien ze een ongeval oplopen tijdens het verrichten van gevangenisarbeid. Ze komen wel in aanmerking voor een alternatieve vergoeding via een administratief systeem. Die vergoedingen halen echter niet het niveau
van
de
wettelijke
arbeidsongevallenvergoedingen.
In
het
kader
van
het
670
G. VAN LIMBERGHEN en V. VAN DER PLANCKE, Sociale zekerheid van (ex-) gedetineerden en hun verwanten, Brugge, Die Keure, 2008, 31. 671 G. VAN LIMBERGHEN en V. VAN DER PLANCKE, “Sociale gerechtigheid mag geen halt houden aan de gevangenispoort. Het (niet erkend) recht op sociale zekerheid van gedetineerden in België” in G. VAN LIMBERGHEN en V. VAN DER PLANCKE (eds.), Beperking van het recht op sociale zekerheid van gedetineerden: een dubbele straf?, Brugge, Die Keure, 2010, 123-127.
117
normaliseringsbeginsel zouden die alternatieve vergoedingen moeten worden opgetrokken of zou men
de
reguliere
arbeidsongevallenwetgeving
moeten
van
toepassing
maken
op
de
gedetineerden.672
Afdeling 5. Aanbevelingen met betrekking tot socialezekerheidsrechten van gedetineerden na hun detentie 291. Wat de periode na de vrijlating betreft, zou de wetgever zoveel mogelijk dienen te vermijden dat de detentie na de vrijheidsberoving van de gedetineerden nog negatieve gevolgen zou hebben voor hun socialezekerheidsrechten. Toch bleek in hoofdstuk 3 dat de socialezekerheidswetgeving in bepaalde gevallen tot gevolg kan hebben dat de gedetineerde zijn aanspraak op bepaalde socialezekerheidsprestaties
verliest.
De
uitsluiting
van
een
gedetineerde
uit
het
socialezekerheidssysteem na zijn detentie vormt een overbestraffing. Er is nood aan een regeling die ervoor zorgt dat de gedetineerde geen nadelige gevolgen blijft ondervinden na zijn detentie. Een uitgebreid aanbod van voortgezette verzekeringen tijdens de detentie zou ertoe kunnen bijdragen dat
de
gedetineerde
zijn
hoedanigheid
van
sociaalverzekerde
bewaart
of
verder
socialezekerheidsrechten opbouwt.673 Het kan immers niet de bedoeling zijn dat de gedetineerde, net zoals JEAN VALJEAN uit het boek ‘Les Misérables’ van VICTOR HUGO674, in zijn verdere leven blijft geconfronteerd worden met zijn detentiejaren.
Afdeling 6. Bijdrage in de kosten van onderhoud en verblijf als alternatief voor de schorsing 292. VAN LIMBERGHEN en VAN DER PLANCKE doen een algemene aanbeveling die zou kunnen tegemoetkomen aan de hierboven omschreven pijnpunten. Ze stellen voor om de gedetineerden te laten bijdragen in de kosten van hun onderhoud en verblijf in de gevangenis. In ruil worden de socialezekerheidsprestaties van de gedetineerden niet geschorst, waardoor hij over billijke financiële
672
G. VAN LIMBERGHEN en V. VAN DER PLANCKE, “Sociale gerechtigheid mag geen halt houden aan de gevangenispoort. Het (niet erkend) recht op sociale zekerheid van gedetineerden in België” in G. VAN LIMBERGHEN en V. VAN DER PLANCKE (eds.), Beperking van het recht op sociale zekerheid van gedetineerden: een dubbele straf?, Brugge, Die Keure, 2010, 138-142. 673 G. VAN LIMBERGHEN en V. VAN DER PLANCKE, Sociale zekerheid van (ex-) gedetineerden en hun verwanten, Brugge, Die Keure, 2008, 413. 674 http://nl.wikipedia.org/wiki/Les_Mis%C3%A9rables_%28boek%29 (consultatie op 13 augustus 2011).
118
middelen beschikt. De gedetineerden moeten enkel instaan voor de kosten van levensonderhoud in de brede zin zoals voeding. Het is niet de bedoeling dat de gedetineerden gaan bijdragen in personeelskosten of kosten van beveiliging. Omwille van het vermoeden van onschuld zou de bijdrage in de kosten van onderhoud en verblijf niet worden opgelegd aan verdachten. 293. De beweegreden van de schorsingsbepalingen van de wetgever bestaat erin dat de FOD Justitie al instaat voor het onderhoud van de gedetineerden. Indien zij echter bijdragen in de kosten van onderhoud en verblijf in de gevangenis, zou er geen verantwoording meer zijn om hun socialezekerheidsprestaties te schorsen. Zo’n heffing zou ook voor meer consistentie en coherentie kunnen zorgen binnen de socialezekerheidswetgeving. De socialezekerheidswetgevingen kennen immers cumulatiebepalingen die voorkomen dat eenzelfde behoefte aan bestaanszekerheid meerder malen worden vervuld. Volgens de auteurs zou de aard van de socialezekerheidsuitkering moeten bepalen of er al dan niet een bijdrage verschuldigd is. Ze stellen voor om de bijdrage toe te passen op socialezekerheidsuitkeringen die een minimum- of vervangingsinkomen garanderen. De heffing wordt echter beter niet toegepast op socialezekerheidsprestaties die het inkomen van de uitkeringsgerechtigde aanvullen om bepaalde uitgaven te dekken. 294. Een dergelijke heffing zou bovendien kunnen worden aangepast naargelang de strafuitvoeringsmodaliteit van de gedetineerde. Daarnaast ontneemt een bijdrage in de kosten van onderhoud en verblijf het gezin van de gedetineerde geen socialezekerheidsrechten.675
675
G. VAN LIMBERGHEN en V. VAN DER PLANCKE, “Sociale gerechtigheid mag geen halt houden aan de gevangenispoort. Het (niet erkend) recht op sociale zekerheid van gedetineerden in België” in G. VAN LIMBERGHEN en V. VAN DER PLANCKE (eds.), Beperking van het recht op sociale zekerheid van gedetineerden: een dubbele straf?, Brugge, Die Keure, 2010, 130-138.
119
De internationale en nationale normen kennen aan de gedetineerden een recht op sociale bescherming toe. Ze preciseren echter niet met welk instrument dat recht moet verwezenlijkt worden. Dit is een beleidskeuze die ze aan de wetgever overlaten. Die beschikt daarvoor over een ruime appreciatiemarge en kan dan ook beslissen om de sociale bescherming van de gedetineerden te garanderen door een ander beschermingsmechanisme dan het sociale zekerheidssysteem. In België kreeg de FOD Justitie de opdracht om de gedetineerden te zijnen laste te nemen. Daardoor vallen de gedetineerden voor hun bestaanszekerheid vooral ten last van de FOD Justite. Dit heeft als gevolg dat de toekenning van de meeste, maar niet alle, sociale zekerheidsprestaties geschorst wordt in geval van detentie van de uitkeringsgerechtigde. Dit gebeurt niet door middel van een wet, maar via specifieke bepalingen in de afzonderlijke socialezekerheidswetten. De sociale bescherming die de FOD Justitie biedt, bereikt echter niet het niveau van het Belgische socialezekerheidssysteem. Bovendien moet de formele wetgever de beleidskeuzes zelf maken en die niet in de handen leggen van de uitvoerende macht. De formele wetgever moet de regels zelf bepalen en de uitvoering ervan vastleggen in uitvoeringsbesluiten. Een ander probleem is dat de verantwoordelijkheden die de diverse socialezekerheidsregelingen wel nog hebben ten aanzien van gedetineerden op uiteenlopende wijze afgebakend worden. Er wordt soms volledig, soms gedeeltelijk en uitzonderlijk zelfs helemaal niet geschorst in geval van detentie. Soms treedt de schorsing onmiddellijk in en soms pas enige tijd na de gevangenneming. Er zijn dus aanzienlijke
verschillen
aanwezig
tussen
de
uiteenlopende
regels
in
de
diverse
socialezekerheidsregelingen. Er is dan ook nood aan betere regelgeving en meer coherentie. Een samenstelling van deze regels in één wet zou de rechtszekerheid bevorderen. De gedetineerden worden dus niet enkel hun vrijheid ontnomen, de Belgische wetgever schorst bovendien de uitbetaling van de meeste socialezekerheidsprestaties indien de uitkeringsgerechtigde wordt gedetineerd. De gedetineerden worden dus in feite dubbel gestraft. In het kader van de nieuwe interne rechtspositie van gedetineerden zou de wetgever zich daarover best eens beraden. De schorsingsbepalingen stroken immers totaal niet met de basisbeginselen van de Basiswet. Daarnaast dient de wetgeving aangepast te worden aan de ontwikkelingen op het vlak van de externe rechtspositie van gedetineerden. De wetgever moet duidelijk afbakenen op welke categorieën van gedetineerden de verschillende schorsingsbepalingen al dan niet van toepassing zijn. Er is dus nood aan een betere afstemming van de regelgeving op de interne en de externe rechtspositie van gedetineerden.
120
Daarnaast dient vermeden te worden dat de schorsingsbepalingen gevolgen inhouden voor het gezin van de gedetineerde en de periode na de detentie. Als laatste punt zou het geen kwaad kunnen dat de wetgever eens nadenkt over de twee volgende zaken. Ten eerste of het voorstel om gedetineerden een bijdrage in de kosten van onderhoud en verblijf in de gevangenis te laten leveren, geen betere oplossing is dan de schorsing van de socialezekerheidsbepalingen van gedetineerden. En ten tweede of het niet fatsoenlijker zou zijn om gevangenisarbeid gelijk te stellen met of te beschouwen als arbeid die wordt verricht ter uitvoering van een arbeidsovereenkomst.
121
1. Wetgeving Internationale wetgeving IAO-verdrag nr. 29 van 28 juni 1930 betreffende http://www2.ohchr.org/english/law/forcedlabour.htm, 11 augustus 2011.
IAO-verdrag nr. 102 van 4 juni 1952 Sociale Zekerheid http://www.ilo.org/ilolex/english/convdisp1.htm, 11 augustus 2011.
dwangarbeid,
(minimumstandaarden),
Standard Minimum Rules for the Treatment of Prisoners, Resolution 663 C (XXIV) adopted by ECOSOC on 31 juli 1957, http://www.unhcr.org/refworld/docid/3ae6b36e8.html, 11 augustus 2011.
Internationaal Verdrag inzake Economische, Sociale en Culturele Rechten van 10 december 1966, http://www.ond.vlaanderen.be/zorgvuldigbestuur/pdf/VerdragEcoSocioCultu.pdf, 11 augustus 2011.
Het internationaal Verdrag van 19 december 1966 inzake burgerrechten en politieke rechten, goedgekeurd door de wet van 15 mei 1981, B.S. 6 juli, 1983.
United Nations Basic Principles for the Treatment of Prisoners, adopted by General Assembly resolution 45/111, 14 december 1990, http://www2.ohchr.org/english/law/basicprinciples.htm, 11 augustus 2011.
Het Europees Verdrag van 4 november 1950 tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden, goedgekeurd door de wet van 13 mei 1955, B.S. 19 augustus 1955, err. B.S. 19 juni 1961.
Council of Europe, Standard Minimum Rules for the Treatment of Prisoners, Resolution (73)5, adopted by the Committee of Ministers on 19 january 1973, https://wcd.coe.int/wcd/com.instranet.InstraServlet?command=com.instranet.CmdBlobGet&Instran etImage=588982&SecMode=1&DocId=645672&Usage=2, 11 augustus 2011.
122
Het (Herzien) Europees Sociaal Handvest van 3 mei http://www.coe.int/t/dghl/monitoring/socialcharter/presentation/escrbooklet/Dutch.pdf, augustus 2011.
1996, 11
Europese Code voor de Sociale Zekerheid van 14 oktober http://conventions.coe.int/Treaty/en/Treaties/Html/078.htm, 11 augustus 2011.
1972,
Nationale wetgeving Grondwet.
Het Wetboek van Strafvordering van 17 november 1808, vastgesteld bij artikel 2 van de wet van 10 juli 1967, B.S. 6 september 1967.
Algemene wet van 21 juli 1844 op de burgerlijke en kerkelijke pensioenen, B.S. 31 juli 1844.
Wet van 2 april 1965 betreffende het ten laste nemen van de steun verleend door de commissies van openbare onderstand, B.S. 6 mei 1965.
Wet van 3 juli 1967 betreffdende de preventie van of de schadevergoeding voor arbeidsongevallen, ongevallen op de weg naar en van het werk en voor beroepsziekten in de overheidssector, B.S. 10 augustus 1967.
Wet van 1 april 1969 tot instelling van een gewaarborgd inkomen voor bejaarden, B.S. 29 april 1969.
Wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, B.S. 25 juli 1969.
Wetten van 3 juni 1970 betreffende de preventie van beroepsziekten en de vergoeding van de schade die uit die ziekten voortvloeit, gecoördineerd op 3 juni 1970, B.S. 27 augustus 1970.
Wet van 10 april 1971 op de arbeidsongevallen, B.S. 24 april 1971.
123
Wet van 20 juli 1971 tot instelling van een gewaarborgde gezinsbijslag, B.S. 7 augustus 1971.
Wet van 7 augustus 1974 tot instelling van het recht op een bestaansminimum, B.S. 18 september 1974.
Wet van 29 maart 1976 betreffende de gezinsbijslag voor zelfstandigen, B.S. 6 mei 1976.
Wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, B.S. 5 augustus 1976.
Wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, B.S. 22 augustus 1978.
Wet van 15 mei 1984 houdende maatregelen tot harmonisering in de pensioenregelingen, B.S. 22 mei 1984.
Wet van 27 februari 1987 betreffende tegemoetkomingen aan personen met een handicap, B.S. 1 april 1987.
Wet van 20 juli 1990 tot instelling van een flexibele pensioenleeftijd voor werknemers en tot aanpassing van de werknemerspensioenen aan de evolutie van het algemeen welzijn, B.S. 15 augustus 1990.
Wet 19 juli 1991 betreffende de bevolkingsregisters, de identiteitkaarten, de vreemdelingenkaarten en de verblijfsdocumenten en tot wijziging van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen, B.S. 3 september 1991.
Wet 29 juli 1991 betreffende de uitdrukkelijke motivering van de bestuurshandelingen, B.S. 12 september 1991.
124
Wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen gecoördineerd op 14 juli 1994, B.S. 27 augustus 1994.
Wet 5 maart 1998 betreffende de voorwaardelijke invrijheidsstelling en tot wijziging van de wet van 9 april 1930 tot bescherming van de maatschappij tegen de abnormalen en de gewoontemisdadigers, vervangen door de wet van 1 juli 1964, B.S., 2 april 1998 en Wet 18 maart 1998 tot instelling van de commissies voor de voorwaardelijke invrijheidsstelling, B.S. 2 april 1998.
Wet van 22 maart 2001 tot instelling van een inkomensgarantie voor ouderen, B.S. 29 maart 2001.
Programmawet 30 december 2001, B.S. 31 december 2001.
Wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie, B.S. 31 juli 2002.
Wet 12 januari 2005 basiswet betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden, B.S. 1 februari 2005.
Wet van 6 mei 2006 betreffende het recht op maatschappelijke integratie, B.S. 31 juli 2006.
Wet 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten, B.S. 15 juni 2006.
Wet 17 mei 2006 houdende oprichting van strafuitvoeringsrechtbanken,B.S. 15 juni 2006.
Wet van 1 april 2007 betreffende de internering van personen met een geestesstoornis, B.S. 13 juli 2007.
Wet van 10 mei 2007 ter bestrijding van bepaalde vormen van discriminatie, B.S. 30 mei 2007. Decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 30 maart 1999 houdende de organisatie van de zorgverzekering, B.S. 28 mei 1991.
125
Koninklijk besluit van 19 december 1939 tot samenvatting van de Wet van 4 augustus 1930 betreffende de kindertoeslagen voor loonarbeiders, en de koninklijke besluiten krachtens een latere wetgevende delegatie genomen, B.S. 22 december 1939.
Koninklijk besluit van 21 mei 1965 houdende Algemeen Reglement van de strafinrichtingen, B.S. 25 mei 1965.
Koninklijk besluit nr. 72 van 10 november 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen, B.S. 14 november 1967.
Koninklijk besluit nr.50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers, B.S. 27 oktober 1967.
Koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen, B.S. 29 juli 1967.
Koninklijk besluit van 22 december 1967 houdende algemeen reglement betreffende het rust-en overlevingspensioen der zelfstandigen, B.S. 10 januari 1968.
Koninklijk besluit van 21 december 1967 tot vaststelling van het algemeen reglement betreffende het rust-en overlevingspensioen voor werknemers, B.S. 16 januari 1968.
Koninklijk besluit van 25 oktober 1971 tot uitvoering van de Wet van 20 juli 1971 tot instelling van een gewaarborgde gezinsbijslag, B.S. 5 november 1971.
Koninklijk besluit van 8 april 1976 houdende regeling van de gezinsbijslag ten voordele van de zelfstandigen, B.S. 6 mei 1976.
Koninklijk besluit van 6 juli 1987 betreffende de inkomensvervangende tegemoetkoming en de integratietegemoetkoming, B.S. 8 juli 1987.
Koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering, B.S. 31 december 1991.
126
Koninklijk besluit van 16 juli 1992 betreffende de bevolkingsregisters en het vreemdelingenregister, B.S. 15 augustus 1992.
Koninklijk besluit van 3 juli 1996 tot uitvoering van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, B.S. 31 juli 1996.
Koninklijk besluit van 18 november 1996 houdende invoering van een sociale verzekering ten gunste van zelfstandigen, in geval van faillissement, en van gelijkgestelde personen, met toepassing van de Wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels, bekrachtigd bij artikel 17,3° van de wet van 13 juni 1977, B.S. 13 december 1996.
Koninklijk besluit van 30 januari 1997 betreffende het pensioenstelsel der zelfstandigen met toepassing van de artikelen 15 en 27 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels en van artikel 3, § 1, 4°, van de wet van 26 juli 1996 strekkende tot realisatie van de budgettaire voorwaarden tot deelname van België aan de Europese en Monetaire Unie, B.S. 6 maart 1997.
Koninklijk besluit van 25 november 1997 houdende oprichting van een Commissie “Basiswet gevangeniswezen en rechtspositie van gedetineerden”, B.S. 9 januari 1998.
Koninklijk besluit van 14 januari 1999 tot uitvoering van artikel 2 van het Koninklijk Besluit van 18 november 1996 houdende invoering van een sociale verzekering ten gunste van zelfstandigen, in geval van faillissement, en van gelijkgestelde personen, met toepassing van de artikelen 29 en 49 van de Wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrjiwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels, B.S. 13 december 1996 + erratum B.S. 22 januari 1997.
Koninklijk besluit van 23 mei 2001 tot instelling van een algemeen reglement betreffende inkomensgarantie voor ouderen, B.S. 31 mei 2001.
Koninklijk besluit van 11 juli 2002 houdende het algemeen reglement betreffende het recht op maatschappelijke integratie, B.S. 31 juli 2007.
Koninklijk besluit van 22 mei 2003 betreffende de procedure voor de behandeling van de dossiers inzake tegemoetkomingen aan personen met een handicap, B.S. 27 juni 2003.
127
Koninklijk besluit van 13 september 2004 tot vaststelling van de activiteiten van de Regie van de gevangenisarbeid, B.S. 3 november 2004.
Koninklijk besluit 21 september 2004 tot toekenning van een installatiepremie door het OCMW aan bepaalde personen die hun hoedanigheid van dakloze verliezen, B.S. 5 oktober 2004, gewijzigd door het Koninklijk besluit van 18 januari 2005.
Ministerieel besluit van 12 juli 1971 houdende Algemene Instructie voor de strafinrichtingen, gewijzigd bij Ministerieel besluit van 10 februari 1999, B.S. 27 februari 1999.
Ministerieel besluit van 26 november 1991 houdende de toepassingregelen van de werkloosheidsreglementering, B.S. 25 januari 1991.
Ministeriële omzendbrief 27 april 1995 ter bepaling van het OCMW bevoegd voor het verlenen van maatschappelijke dienstverlening aan daklozen en gerepatrieerde Belgen.
2. Voorbereidende documenten + adviezen Internationaal Comité van Ministers, Recommendation CM/Rec(2008)11, 5 november 2008, http://www.unhcr.org/refworld/category,LEGAL,COEMINISTERS,,,4a7058c02,0.html, 11 augustus 2011.
Comité van Ministers, Recommendation Rec(2006)2, https://wcd.coe.int/wcd/ViewDoc.jsp?id=955747, 11 augustus 2011.
11
januari
2006,
CESCR, General Comment No. 19 The Right to Social Security (art. 9 of the Covenant), E/C.12/GC/19, 4 februari 2008, http://www.unhcr.org/refworld/docid/47b17b5b39c.html, 11 augustus 2011.
Council of Europe, Committee of Ministers, Recommendation Rec (2006)2 on the European Prison Rules, adopted by the Committee of Ministers on 11 january 2006, https://wcd.coe.int/wcd/ViewDoc.jsp?id=955747, 11 augustus 2011.
128
Nationaal Oriëntatienota ‘Strafbeleid en Gevangenisbeleid’, Brussel, Ministerie van Justitie, 1996, 44-46.
Eindverslag van de Commissie over de basiswet betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden. Parl. St. Kamer 2000-2001. nr. 50-1076/1, 441 p.
3. Rechtsspraak Arbrb. Luik 21 juni 1995, J.T.T. 1996, 145.
Arbrb. Nijvel 25 april 2001, J.T.T. 2001, 394.
Arbrb. Luik AR 339.032, 17 november 2004.
Arbrb. Charleroi 6 mei 2005, Chron. D.S. 2006, 518. 4. Rechtsleer Boeken
ANKAERT, E. en VERDEYEN, V., Schadeloosstelling bij arbeidsongevallen, Mechelen, Kluwer, 2007, 304 p.
BEERNAERT, M., Manuel de droit pénitentiare, Louvain-la-Neuve, Anthemis, 2007, 440 p.
BEYENS, K., Straffen als sociale praktijk: een penologisch onderzoek naar straftoemeting, Brussel, VUBPRESS, 2000, 526 p.
BOSSUYT, M. en WOUTERS, J., Grondlijnen van internationaal recht, Antwerpen-Oxford, Intersentia, 2005, 1086 p.
129
BREMS, E., SOTTIAUX, S., VAN DEN HEEDE, P. en VANDENHOLE, W., Vrijheden en vrijheidsbeneming: mensenrechten van gedetineerden, Antwerpen, Intersentia, 2005, 353 p.
CLAES, P., Rechten van de gedetineerde, Gent, Liga voor Mensenrechten, 1989, 58 p.
CORSTENS, G. en PRADEL, J., Het Europese strafrecht in hoofdlijnen, Deventer, Kluwer, 2003, 574 p.
CUYLAERTS, L. en EELEN, X. (eds.), B(ege)leide intrede. Arbeidsintegratie van ex-gedetineerden, Antwerpen-Apeldoorn, Garant, 2004, 97 p.
ORDE
VAN ADVOCATEN KORTRIJK (ed.), Recente vormingsprogramma 2008, Brussel, Larcier, 2008, 378 p.
ontwikkelingen
in
het
strafrecht:
DE VROEDE, P. en GORUS, J., Inleiding tot het recht, Mechelen, Kluwer, 2007, 587 p.
DUPONT,
L.,
Beginselen van behoorlijke strafrechtsbedeling; bijdrage grondslagenonderzoek van het strafrecht, Antwerpen, Kluwer, 1979, 237 p.
tot
het
DUPONT, L., Op weg naar een beginselenwet gevangeniswezen, Leuven, Universitaire Pers Leuven, 1998, 297 p.
FUNCK, J.F., Droit de la sécurité sociale, Brussel, Larcier, 2006, 659 p.
LAURYSENS, L., Wetgeving. Sociaal recht, Antwerpen, De Boeck, 2005, 253 p.
MAES, E., Van gevangenisstraf naar vrijheidsstraf : 200 jaar Belgisch gevangeniswezen, AntwerpenApeldoorn, Maklu, 2009, 1200 p.
MOSTINCKX, J. en DEVEN, F., Welzijn en zorg in Vlaanderen - 2008-2009. Wegwijzer voor de sociale sector, Mechelen, Kluwer, 2008, 560 p.
130
PIETERS, D. en SCHOUKENS, P., Triptiek Sociale Zekerheid. De beginselen van sociale zekerheidsrecht en hun toepassing in België en Nederland, Leuven, Acco, 2006, 288 p.
PUT, J. (ed.), Praktijkboek sociale zekerheid. Voor de onderneming en de sociale adviseur, Mechelen, Kluwer, 2007, 1069 p.
SMAERS, G., Gedetineerden en mensenrechten: de toepassing van het EVRM in penitentiaire detentiesituaties door de Europese jurisdicties en haar gevolgen voor de rechtspositie van veroordeelde gedetineerden in België, Antwerpen, Maklu, 1994, 348 p.
VAN BRUCKEN FOCK, E.P., HEIJDER, A. en DE NAUW, A., Preadviezen over de rechtspositie van de gedetineerde in Nederland en België, Zwolle, W.E.J. Tjeenk Willink, 1975, 92p.
VAN DEN BERGE, Y., Uitvoering van vrijheidsstraffen en rechtspositie van gedetineerden, Gent, Larcier, 2002, 295 p.
VAN DEN BERGE, Y., Uitvoering van vrijheidsstraffen en rechtspositie van gedetineerden, Gent, Larcier, 2006, 314 p.
VAN DEN WYNGAERT, C., Strafrecht, strafprocesrecht en internationaal strafrecht in hoofdlijnen, Antwerpen, Maklu, 2006, 1314 p.
VAN DEN WYNGAERT, C., Strafrecht en strafprocesrecht in hoofdlijnen, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 2009, 1340 p.
VAN LANGENDONCK, J., Sociale zekerheid en strafrecht, fiscaal recht, familierecht, arbeidsrecht, aansprakelijkheidsrecht, Brussel, Larcier, 1979, 334 p.
VAN LANGENDONCK, J. En PUT, J., Handboek Socialezekerheidsrecht, 7de editie, Antwerpen-Oxford, 2006, 920 p.
VAN LIMBERGHEN, G. en VAN DER PLANCKE, V., Sociale zekerheid van (ex) gedetineerden en hun verwanten, Brugge, Die Keure, 2008, 438 p.
131
VAN LIMBERGHEN, G. en VAN DER PLANCKE, V. (eds.), Beperking van het recht op sociale zekerheid van gedetineerden: een dubbele straf?, Brugge, Die Keure, 2010, 258 p.
VAN EECKHOUTTE, W., Handboek Belgisch Socialezekerheidsrecht, Mechelen, Kluwer, 2009, 461 p.
VAN EECKHOUTTE, W., Sociaal compendium arbeidsrecht 2009-2010, Mechelen, Kluwer, 2009, 1425 p.
VAN LIMBERGHEN, G. en EVERHEYDEN, E., Ambtenaar, werknemer of zelfstandige in het socialezekerheidsrecht. Vergelijkende studie van de socialeverzekeringssystemen voor ambtenaren, werknemers en zelfstandigen, Brugge, Die Keure, 2004, 486 p.
VAN REGENMORTEL , T., DEMEYER, D. , VANDENBEMPT, K. en VAN DAMME, B., Zonder (t)huis. Sociale biografieën van thuislozen getoetst aan de institutionele en maatschappelijke realiteit, Leuven, Lannoo, 2006, 321 p.
VERBRUGGEN, F. en VERSTRAETEN, R., Strafrecht en Strafprocesrecht voor bachelors, II dln. , Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 2009, 573 p.
VERSTRAETEN, R., Handboek strafvordering, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 2007, 1193 p.
X., La peine et le droit. L'exécution des peines dans tous ses états , Editions du Jeune Barreau de Liège, Luik, 2000, 256 p.
X, Le nouveau droit des peines: statuts juridiques des condamnés et tribunaux d’application des peines, Brussel, Bruylant, 2007, 376 p.
132
Bijdragen in verzamelwerken
ANG, F., “Het recht van gedetineerden op gezondheid” in E. BREMS, S. SOTTIAUX, P. VANDEN HEEDE en W. VANDENHOLE (eds.), Vrijheden en vrijheidsbeneming: mensenrechten van gedetineerden, Antwerpen, Intersentia, 2005, 249-276.
AUVERGNON, P., “Une approche juridique comparée du travail pénitentiaire dans quelques pays européens” in G. VAN LIMBERGHEN en V. VAN DER PLANCKE (eds.), Beperking van het recht op sociale zekerheid van gedetineerden: een dubbele straf?, Brugge, Die Keure, 2010, 187-215.
DECLERCQ, R., “Materieel-strafrechtelijke bepalingen in het sociale zekerheidsrecht” in J. VAN LANGENDONCK, Sociale zekerheid en strafrecht, fiscaal recht, familierecht, arbeidsrecht, aansprakelijkheidsrecht, Brussel, Larcier, 1979, 13-45.
DE JONGE, G., “Modern Nederlands detentierecht: De hoofdlijnen van de Penitentiaire beginselenwet 1998” in X., La peine et le droit. L'exécution des peines dans tous ses états , Editions du Jeune Barreau de Liège, Luik, 2000, 169-184.
DETIENNE, J., ‘”De l’ arrête royal à la loi de principes: les travaux de la commission ‘Dupont’ ” in X., La peine et le droit. L'exécution des peines dans tous ses états , Editions du Jeune Barreau de Liège, Luik, 2000, 185-238.
DIJON, X., “Présentation” in G. VAN LIMBERGHEN en V. VAN DER PLANCKE (eds.), Beperking van het recht op sociale zekerheid van gedetineerden: een dubbele straf?, Brugge, Die Keure, 2010, 9-15.
DUPONT, L., “De basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden: krachtlijnen en basisbeginselen” in X (ed.), Recht in beweging, Antwerpen, Maklu, 2005, 133-149.
HUBERT, H.O. en VAN DER PLANCKE, V., “Peine et sécurité sociale: le jeu de la less eligibility” in G. VAN LIMBERGHEN en V. VAN DER PLANCKE (eds.), Beperking van het recht op sociale zekerheid van gedetineerden: een dubbele straf?, Brugge, Die Keure, 2010, 217-242.
MOREAU , T., “Le regard des détenus sur le droit à la sécurité sociale” in G. VAN LIMBERGHEN en V. VAN DER PLANCKE (eds.), Beperking van het recht op sociale zekerheid van gedetineerden: een dubbele straf?, Brugge, Die Keure, 2010, 165-174.
133
MOSTINCKX, J., “Federale welzijnsbeleid: België als actieve verzorgingsstaat” in in J. MOSTINCKX en F. DEVEN (eds.), Welzijn en zorg in Vlaanderen, Mechelen, Kluwer,2007, 61-83.
MEURISSE , H. en VAN DRIESSCHE , K., “De basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van gedetineerden” in ORDE VAN ADVOCATEN KORTRIJK (ed.), Recente ontwikkelingen in het strafrecht: vormingsprogramma 2008, Brussel, Larcier, 2008, 199-218.
RASSON, R. en VERSTRAETE, A., “Dagelijkse ervaringen van de psychosociale diensten van de strafinrichtingen met sociale zekerheid/sociale bijstand” in G. VAN LIMBERGHEN en V. VAN DER PLANCKE (eds.), Beperking van het recht op sociale zekerheid van gedetineerden: een dubbele straf?, Brugge, Die Keure, 2010, 151-163.
ROBERT, L., “Veelzeggende Stilte? Ervaringskennis van (ex- )gedetineerden en strafuitvoering: aanzetten tot een problematisering”, in W. BRUGGEMAN, E. DE WREE, J. GOETHALS, P. PONSAERS, P. VAN CALSTER, T. VANDER BEKEN en G. VERMEULEN (eds.), Van pionier naar onmisbaar. 3O jaar Panopticon., Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 2009, 312-319.
SMAERS, G., “De ontwikkeling van een Europees bewustzijn rond rechten van gedetineerden” in E. BREMS, S. SOTTIAUX, P. VANDEN HEEDE, W. VANDENHOLE (eds.), Vrijheden en vrijheidsbeneming: mensenrechten van gedetineerden, Antwerpen, Intersentia, 2005, 1-17.
SMAERS, G., “Recente Straatsburgse jurisprudentie inzake detentie” in X., La peine et le droit. L'exécution des peines dans tous ses états , Editions du Jeune Barreau de Liège, Luik, 2000, 125-168..
SNACKEN, S., “Bestraffing, vrijheidsberoving en mensenrechten” in E. BREMS, S. SOTTIAUX, P. VANDEN HEEDE en W. VANDENHOLE (eds.), Vrijheden en vrijheidsbeneming: mensenrechten van gedetineerden, Antwerpen, Intersentia, 2005, 346-353.
SNACKEN, S., “Sociale zekerheid voor gedetineerden – Algemene Conclusies” in G. VAN LIMBERGHEN en V. VAN DER PLANCKE (eds.), Beperking van het recht op sociale zekerheid van gedetineerden: een dubbele straf?, Brugge, Die Keure, 2010, 243-250.
VANDENHOLE. W., “Recht op arbeid, beroepsopleiding en onderwijs voor gedetineerden” in E. BREMS, S. SOTTIAUX, P. VANDEN HEEDE en W. VANDENHOLE (eds.), Vrijheden en vrijheidsbeneming: mensenrechten van gedetineerden, Antwerpen, Intersentia, 2005, 221-248.
134
VANDENHOLE, W., ”Het mensenrecht op sociale zekerheid voor gedetineerden: sprokkels en principes” in G. VAN LIMBERGHEN en V. VAN DER PLANCKE (eds.), Beperking van het recht op sociale zekerheid van gedetineerden: een dubbele straf?, Brugge, Die Keure, 2010, 17-46.
VAN DER STRAETE, I., “Maatschappelijke integratie” in J. PUT (ed.), Praktijkboek sociale zekerheid. Voor de onderneming en de sociale adviseur, Mechelen, Kluwer, 2007, 855-883.
VAN GRUNDERBEECK, D., “Het recht van gedetineerden op het ontstaan, het behoud en de ontwikkeling van een familie- en gezinsleven en hun recht om te huwen” in E. BREMS, S. SOTTIAUX, VANDEN HEEDE, P. en VANDENHOLE, W. (eds.), Vrijheden en vrijheidsbeneming: mensenrechten van gedetineerden, Antwerpen, Intersentia, 2005, 191-219.
VAN LIMBERGHEN, G. en VAN DER PLANCKE, V., “Sociale gerechtigheid mag geen halt houden aan de gevangenispoort. Het (niet erkend) recht op sociale zekerheid van gedetineerden in België” in G. VAN LIMBERGHEN en V. VAN DER PLANCKE (eds.), Beperking van het recht op sociale zekerheid van gedetineerden: een dubbele straf?, Brugge, Die Keure, 2010, 99-150.
VAN PARYS, T., “Tussen droom en daad” in F. VERBRUGGEN , R. VERSTRAETEN, D. VAN DAELE en B. SPRIET (eds.), Strafrecht als roeping: liber amicorum Lieven Dupont, Leuven, Universitaire Pers Leuven, 2005, 693-695. .
VONK, G., “De gevangenis als alternatief voor de sociale zekerheid. Berichten uit de Noordelijke Nederlanden” in G. VAN LIMBERGHEN en V. VAN DER PLANCKE (eds.), Beperking van het recht op sociale zekerheid van gedetineerden: een dubbele straf?, Brugge, Die Keure, 2010, 175-186.
Bijdragen in tijdschriften
BEYENS, K., en JANSSENS, F., “Gevangenisbouw voor de 21ste eeuw. De missie is helder: meer capaciteit! Maar waar is de visie?”, Orde van de Dag 2009, afl. 48, 7-19.
BEYENS, K., “De gevangenis uit en de gemeenschap in?”, Ad Rem 2010, 37-43.
BREMS, E., “Straatsburg beschermt rechten gedetineerden”, Juristenkrant 2002, afl. 60, 1-16.
135
CLAES, E., “Repliek over legaliteit, rechterlijke interpretatie en leemtes in de strafwet”, T. Strafr. 2001, 203-206.
COLARDYN, M., “Toepassing van de sociale wetgeving op gedetineerden en hun familie”, Bull. Best.Strafinr. 1972, 301-323.
DAEMS, T., “Recht stopt nog steeds aan de gevangenispoort”, Juristenkrant 2000, afl.209, 11.
DAMS, M., “Het statuut van de gedetineerde in de Belgische sociale zekerheid”, TSR 1998, 65-96.
DE HERT, P., MILLEN, J., DECAIGNY, T., “Pleiten tegen mensenrechtenschendingen achter de Belgische tralies: spreken in de woestijn? “, T.Strafr. 2006, afl. 6, 358-362.
DEMEERSMAN, T., “Met twee voeten in de samenleving. Over wat gedetineerden nodig hebben en wie daarvoor moet zorgen”, Orde van de dag 2009, afl. 48, 61-68.
DEMEERSMAN, T., “Van de bak naar de straat. Over thuisloosheid na detentie”, Fatik 2009, afl. 124, 4-11.
GOOSSENS, F., “Een wettelijk kader voor de interne rechtspositie van de gedetineerden”, TVW 2005, afl. 5, 133-136.
GOSSERIES, P., “ Le droit de l’interné de défense sociale aux prestations de sécurité sociale”, J.T.T. 1979, 109-116 en 129-137.
HERMANS, C., “Het paard en de wagen: enkele bedenkingen bij het onthaal van de stapsgewijze inwerkingtreding van de basiwet”, Fatik 2007, nr. 113, 3-5.
KAPUY, K., PIETERS, D., SCHOUKENS, P., VAN LEUFFEL, L., “Het EVRM en de sociale zekerheid”, Themis 2007-2008, nr. 45, 53-71.
LEESTMANS, D., “Wet Dupont moet integraal worden uitgevoerd”, Juristenkrant 2011, afl.226, 15.
136
MACHIELS, R., “Bevraging van ex-gedetineerden 'Is there anybody out there?' (Pink Floyd, The Wall)”, Orde van de dag 2009, afl. 48, 45-52.
MAES, E., “De externe rechtsposite van (veroordeelde) gedetineerden”, Ad Rem themanummer 2004, 12-29.
MATHIEU, R., “De toepassing van de sociale zekerheid op gedetineerden, die voorheen onderworpen waren aan de algemene regeling van de sociale zekerheid voor werknemers en op de leden van hun gezin”, B.T.S.Z. 1980, 596-612.
NEVENS, K., “Dringt het arbeidsrecht de gevangenis binnen?”, T.S.R. 2007, 233-302.
NEYS, A., “Het gevangenisregime bekeken vanuit een rechtspositioneel oogpunt”, Ad Rem 2004, themanummer, 4-11.
PIETERS, F., “Hebben de gedetineerden en de personen te hunnen laste, als leden van de samenleving recht op maatschappelijke zekerheid?”, Bull. Best. Strafinr. 1983, 5-37 en 145-171.
SERON, V., “La loi de principes concernant l’administration pénitentiaire et le statut juridique des détenus: vers la fin d’un non-droit ? ”, J.T.T., 2006, 553-562.
SMAERS, G., “De toepassing van het EVRM op de strafuitvoeringsfase. Een analyse van de Europese en Belgische rechtspraak m.b.t. grondrechten van veroordeelden”, Panopticon 1991, 31-61.
SMAERS, G., “Een stille revolutie in Straatsburg: de rechtsbescherming van gedetineerden door het E.V.R.M”, Panopticon 2000, 7-40.
STAESSENS, N., “Bemerkingen OVB op voorstel Basiswet”, Ad Rem 2005, afl.2, 33.
STOFFELS, M., “Gevangeniswezen en rechtspositie gedetineerden”, Ad Rem 2005, afl. 2, 28-33.
137
TASSIER, M., “Hulp- en dienstverlening aan gedetineerden: en toch beweegt ze ...”, Orde van de dag 2005, afl. 31, 39-43.
VAN DEN BERGE, Y., “De tussenkomst van de rechter in kort geding inzake detentiegeschillen”, RABG 2005/13, 1238-1240.
VAN DEN BERGE, Y., “De tussenkomst van de rechter in detentiegeschillen”, T Strafr 2006/02, 96-97.
VANDENHOLE, W., “Weg vrijheid, weg sociale zekerheid? (sociale zekerheid van ex-gedetineerden)”, Juristenkrant, 2008, afl. 178, 7.
VANDERLINDEN, C., “Travail pénitentiaire et sécurité sociale du détenu”, RDPC 2003, 626-686.
VERPOEST, K. en VANDERBEKEN, T., “Rechters in uitvoering. Een eerste analyse van de wetten rond de externe rechtpositie van veroordeelden en de oprichting van de strafuitvoeringsrechtbanken”, Nullem Crimen 2006, 370-382.
Onlinevindplaatsen www.steunpunt.be (consultatie op 15 maart 2010).
www.just.fgov.be/nl_htm/informatie/htm_justitie_atotz/basiswet.html 2011).
(consultatie op 23 april
www.cpt.coe.int/en/ (consultatie op 26 april 2011).
www.prisonlaw.nl (consultatie op 26 april 2011).
138
www.nieuwsblad.be/article/detail.aspx?articleid=DMF20110428_124 (consultatie op 29 april 2011).
www.belspo.be/belspo/Fedra/res/pc01_nl.htm. (consultatie op 5 mei 2011).
www.echr.coe.int/NR/rdonlyres/655FDBCF-1D46-4B36-9DAB-99F4CB59863C/0/NLD_CONV.pdf (consultatie op 2 juli 2011).
http://www.imdb.com/character/ch0001393/ (consultatie op 1 augustus 2011).
www.vlaanderen.be/servlet/Satellite?c=Solution_C&cid=1281505746762&pagename=Infolijn%2FVie w (consultatie op 2 augustus 2011).
www.mensenrechten.be (consultatie op 1 augustus 2011).
www.socialsecurity.fgov.be/nl/over-de-fod/sociale-zekerheid-kort/sociale-zekerheid-kort.htm (consultatie op 7 augustus 2011).
www.binnendemuren.be/index.php?option=com_content&view=article&id=112:qarttoetersenbellen 5jaarbasiswetenrechtspositievangedetineerdenq&catid=8:catbeleidenwetgeving&Itemid=6 (consultatie op 6 augustus 2011).
http://nl.wikipedia.org/wiki/Les_Mis%C3%A9rables_%28boek%29 (consultatie op 13 augustus 2011).
139