1998 – Stany ‘Mijn jeugdrechter wist niet wat ze met mij moest aanvangen.’
Stany (fictieve naam nvdr) stapte in 1998 in 4 maanden samen met een andere jongen (hier Aldo genoemd nvdr)van Tildonk naar Santiago de Compostela, eerst met Herman, dan met Peter als begeleider. … Ik zat al in een instelling, daar konden ze dus niet meer mee dreigen. Maar ik wilde vooral vrij zijn. … Ik was nog maar een baby toen ik al in een home zat. Mijn moeder kon niet voor haar kinderen zorgen. Haar moeder – mijn grootmoeder dus – heeft nog een tijdje geprobeerd die zorgen op zich te nemen. Maar dat lukte ook niet. Daarna ben ik naar een pleeggezin gegaan. Dat waren erg fijne mensen. Zij hadden zelf een zoontje dat gehandicapt was en ze hadden ook nog een pleegdochter. Dat was een Marokkaans meisje dat al vanaf haar geboorte in dat gezin leefde. Toen ik vijf jaar was en mijn zus acht, hebben ze ons ook in hun gezin opgenomen. Ik was keigraag in dat gezin. Ik ben er een beetje opgegroeid als natuurmens, als boerenzoon tussen de paarden. In mijn ogen waren mijn pleegouders mijn echte moeder en mijn vader! Mijn pleegmoeder stond er altijd voor mij. Zij heeft keiveel voor ons gedaan. Nu nog beschouw ik hen als mijn ouders. Toen ik 12 jaar was, is het verkeerd beginnen lopen. Ik was tijdens de weekends niet meer te houden en plots stond er iemand aan de deur om me te komen halen. Ik kreeg koudweg te horen: ‘Je moet hier weg.’ Dat was een enorme schok voor mij. Niet dat ik een gemakkelijke was en misschien paste ik mij niet genoeg aan. Maar er waren zeker geen zware problemen. Drugs, misdrijven … ik wist toen nog niet wat dat was. Maar blijkbaar ging het niet meer. Mijn zus mocht blijven en ik vloog weg. Inmiddels heb ik daar wel geen last meer van. De dingen zijn gelopen zoals ze gelopen zijn, ik sta daar liever niet te lang meer bij stil. Ik heb nog altijd een goed contact met mijn pleegouders. Daarna ben ik veel verhuisd. Ik werd zomaar van het ene naar het andere gezin gebracht, zonder uitleg van Antwerpen naar Brussel en terug. Ik moest me altijd en overal aanpassen. Ik ben ook van de ene naar de andere instelling overgeplaatst: de Potgieter, Boekenberg, daarna Mastenhof. Al dat verhuizen naar al die instellingen, dat was de hel voor mij. Ik voelde me nergens thuis. Ik wou altijd weg waar ik opgenomen was, vertrekken uit dat gevoel van opgesloten te zitten. Ik wilde vrij zijn. Ik was geen crapuul, maar ze staken me wel waar al het crapuul op een troep leeft. Ik was altijd een randjesloper. En de regels die je krijgt, zijn er om te overtreden. Vroeger was ik erg beïnvloedbaar, ook voor goede invloeden. Maar die waren er niet altijd in mijn leven. De slechte invloed wel, en dan 1
was ik vertrokken, mee weg. ’s Nachts ging ik altijd lopen - deugnieterij, Martini halen, inbreken - ik had niks te verliezen. En als je gepakt werd, werd je gewoon teruggebracht naar de instelling. Die gasten in die instelling zijn tijdelijke broers en zussen, daar doe je het mee. Maar dat waren instellingsvrienden, geen echte vrienden. En vaak slechte vrienden. Ik begon te spijbelen, drugs te gebruiken … je hebt niks en het doet je ook niks. Ik heb wel een avontuurlijk leven gehad. Het enige waar ik spijt van heb, is dat ik ooit een oud vrouwtje heb overvallen. Verder heb ik mensen geen pijn gedaan. In een van die instellingen hebben ze toen nog contact gezocht met mijn biologische moeder. Dat hadden ze beter niet gedaan, ik had liever contact gehad met mijn pleegouders. Op een woensdagnamiddag heb ik zeven uur lang op een harde stoel op mijn moeder zitten wachten. Ze kwam niet. Toen heb ik besloten: ‘Het hoeft niet meer. Ik wil haar nooit meer zien. Dan voel ik ook de pijn niet.’ Mijn eerste twee jaar van het ASO heb ik in Instituut Spijker gedaan. Daar hadden mijn pleegouders nog voor gezorgd. Dat was een strenge school, precies wat ik nodig had. Ik was overigens best goed op school. Eigenlijk was ik een slimme, ik ben nooit blijven zitten. Daarna ben ik naar de hotelschool gegaan. Ik wilde slager of bakker worden, want ik wilde geld verdienen. Ik werk ook graag met mijn handen, ik ben een doener. Maar die hotelschool was niks voor mij. Ik paste niet in dat milieu. In het vierde middelbaar ben ik toen opgepakt omdat ik op school dealde. Niks om fier over te zijn. Ik ben toen buitengevlogen en dat was meteen het einde van mijn schoolloopbaan, zonder diploma. Ook al was ik nog schoolplichtig, ik zat hele dagen gewoon in de instelling. Dat was toen in Mastenhof. Maar ik kan niet gewoon op mijn gat zitten. Ik ben hyper, iedereen wordt zot van mij. Ik heb daar regelmatig in de isoleercel gezeten, ik was geen doetje. Ik kreeg ook vaak pillen en dan hing ik als een plant in de zetel. Tong slap uit mijn mond, ik kon niet meer spreken. Ik was helemaal plat, een zombie. Ik herkende mezelf niet meer. In Mastenhof was er ook een stagiair, die was maar een beetje ouder dan ikzelf. Hij had mij uitgekozen als observatiepersoon en ik had een goed contact met hem. We voerden zinvolle gesprekken met elkaar. Ik ben zijn naam vergeten, maar zijn gezicht en zijn stem zou ik zelfs in een grote massa zeker herkennen. Het was echt een goede opvoeder in wording, een mens met het hart op de juiste plaats. Hij vertelde dat hij een organisatie kende die goed bij mij zou passen – daar ben ik hem nog altijd heel dankbaar voor. Het was de eerste keer dat ik over Oikoten hoorde. Ik wist het ogenblikkelijk: dit was iets voor mij. Ik wou direct meegaan, ik heb er geen seconde over nagedacht. Vrijheid! Ik kon daarna ook begeleid zelfstandig gaan wonen, dat was de échte vrijheid voor mij. Ik wist natuurlijk ook dat als de tocht mislukte, dat de boeken definitief zouden toegaan. Dat was bangelijk, hé. Ik mocht bij Oikoten op gesprek komen. Ik ben toen met de bus en de trein van Brasschaat naar Tildonk gegaan voor een interview. Ik was de eerste kandidaat van misschien wel honderd gasten. Ik heb lang moeten wachten op een antwoord. Maar een paar maanden later – ik zat inmiddels in Mol kreeg ik telefoon met de boodschap: ‘Je mag op tocht!’ 2
Bij Oikoten voelde ik me direct thuis. Dat is een speciaal gezelschap. Daar hangt een heel familiale sfeer, je krijgt direct knuffels. Het is zo mooi wat ze doen, het lijkt op een circusfamilie. Met mijn medestapper klikte het ook meteen. Hij zat in Ruiselede, ik in Mol. Hij was van Gent en ik van Antwerpen, toch kwamen we uit eenzelfde milieu. We zijn ook met ex-stappers gaan praten, we konden leren van hun ervaring. We kregen een degelijke rugzak en nieuwe schoenen - zo’n dure schoenen had ik nog nooit aan mijn voeten gehad. Al dat materiaal maakte het heel spannend en echt. Ik wou meteen vertrekken en zo snel mogelijk aankomen. En nog terug stappen ook als ‘t moest!
… de tocht … Na het afscheidsfeestje stapten we bij Oikoten gewoon buiten, naar links de bocht in, richting Leuven. Daar zijn we in het studentenrestaurant gaan eten. En na één dag stappen, spraken ze al Frans. Eindelijk op weg, eindelijk vrij. Ik was onderweg naar Spanje. En ook naar mezelf. We zijn op 10 maart vertrokken, Aldo, ik en Herman, onze begeleider. Ik was 16 jaar en 11 maanden. Ik ben op tocht verjaard! Ik houd van de natuur. Dat rondtrekken met een rugzak en onderweg houtvuurtjes maken, vond ik de max. De schoonheid van de natuur, de bergen, de zonsondergangen, die vlammen in het vuur… ik word daar rustig van. Ik genoot van de kampeersfeer, de wijn, nieuwe mensen, gezond moe zijn, beetje rondhangen ’s avonds, het goede weer, je ziet dingen die je normaal niet ziet in de natuur. Ik had een mondharmonica bij - die ben ik nu kwijt. Ik heb mezelf leren spelen. Voor Aldo was het veel zwaarder, elke dag opnieuw. Af en toe werd hij gek. Hij had veel last van zijn achillespezen, ik moest dan vaak op hem wachten. Het ging allemaal traag vooruit, ik werd daar zenuwachtig van. Zelf was ik fysiek in orde, ik heb nooit een blaar gelopen! Ik kon gemakkelijk 40 kilometer per dag stappen. Maar traag ging ook, ik had er alles voor over om er te geraken. Ik ben een overlever. Er waren wel momenten dat ik dacht: ‘Het gaat nog lang duren, het is nog ver’, maar dat viel al bij al wel mee. Elke week een nieuwe kaart, je ziet dat vooruit gaan. Ik heb het nooit moeilijk gehad om vol te houden. En als ik een brief kreeg van mijn grootmoeder, gaf me dat elke keer nieuwe moed. Ik kwam goed overeen met Aldo. Wij gingen ’s avonds altijd naar het dorpsplein en zochten daar de plaatselijke jeugd op, op de banken. We stelden ons steeds voor als twee domme Belgen en dan was het ijs gebroken. We rookten dan samen jointjes - dat mocht natuurlijk niet - maar dat zijn geen echte drugs, dat is soft gedoe, onschuldig. Ik heb ook eens twee dagen een lief gehad, Emelie. Verdorie, daar was ik verliefd op! Ze heeft me drie jaar geschreven en zelfs zes jaar nadien kregen mijn pleegouders nog een brief van haar in de bus. Mijn pleegvader hielp me dan om een brief terug te schrijven in ’t Frans. Aldo en ik konden ook heel goed feesten. Op onze vrije dagen gingen we bij mensen aanbellen en vroegen we een fles wijn. Dan bouwden we een feestje in het dorp, ik denk dat ze op veel plaatsen 3
nog altijd over ons spreken. Wij waren twee wildvreemde gasten van ver buiten het dorp, met niet zo’n proper verleden. Maar we waren wel de aanvoerders van het feest, achterop de kar van een tractor. Ik heb geweldige herinneringen aan die feesten. Telkens dacht ik: ‘Vertrek maar, ik blijf nog even, ik haal jullie wel in’. De mensen onderweg waren zo vriendelijk. Je mocht mee aanschuiven aan tafel. Ze stelden voor om onze was te doen. Iedereen ziet dat je anders bent en je bént ook anders. Wie kan er maanden met een rugzak rondlopen? Dat is niet normaal, hé! Maar ik was daar fier over. Ze mochten weten dat ik in een project van Oikoten zat. Ik voelde me eerder speciaal! Ik vond dat stoer, echt waar. Aldo was een felle. Hij wou liften, inbreken, geld van priesters stelen. Herman liet ons onze gang gaan. Hij controleerde ons niet echt. Ik nam me voor om Aldo niet te verraden, maar ik probeerde me toch een beetje aan de spelregels te houden. Ik heb wel het idee dat Herman het door had. Maar er werd niet over gesproken. Ik ben wel fier dat ik zelf elke kilometer te voet heb afgelegd. Herman zag af met ons. Hij heeft ook keilang met een gebroken teen gelopen, die tocht viel echt niet mee voor hem. Wij waren overigens geen simpele jongens en op een keer in Frankrijk is er iets gebeurd. Herman heeft toen klacht tegen ons ingediend, maar Oikoten heeft dat opgelost. Daarna heeft Herman afgehaakt. Eigenlijk klopte dat niet: wij waren de jongeren en wij hadden hém nodig. Maar we kregen toen een nieuwe begeleider, Peter. Herman heeft de tocht wel uitgelopen, dat had hij nodig. Hij is op eigen houtje verder gestapt naar Santiago. Hij liep altijd achter ons of voor ons, maar niet met ons. Moest ik hem nu terugzien, geen probleem voor mij. Peter was een hele verbetering voor ons, ik zie hem nog altijd. Die heeft ook wel afgezien met ons. We hebben hem mishandeld: eerst gaven we hem slaapmedicatie en dan schoren we zijn haar af in zijn slaap. Maar we hadden ook goede, diepzinnige gesprekken. En soms kregen we bezoek. Zo is de nachtwaker uit Mastenhof een paar dagen komen meestappen. Omdat ik in de instelling een heel moeilijke slaper was, nodigde die mij ’s nachts altijd uit om samen te schaken. Dat was tof. In Spanje hadden we minder contact met de plaatselijke jeugd, maar wel met andere pelgrims. Ik herinner me nog een Noor, een boeiende ontmoeting. Zo’ n zeemanstype, baard, stinken, gestreepte trui, hij liep heel de tocht op zijn sandalen. Wij spraken Engels. We hebben ook in een plaatselijke krant gestaan. Ze hadden bewondering voor ons, zo’n jonge gasten met een rugzak. Ik genoot ervan! In Spanje begon het ook snel te gaan, het einde komt dan elke dag dichterbij. Al die pelgrims hebben hetzelfde einddoel, dan denk je niet meer aan opgeven. Het is prachtig, fantastisch! Toen we in Santiago toekwamen, heb ik mijn rugzak afgezet en ben ik beginnen vieren. Om middernacht sloot de herberg en ik was te laat. Ik ben dan verder gaan feesten. Een onvoorspelbare nacht, bij een grietje blijven slapen en de tijd uit het oog verloren. Dagenlang. Later probeerde ik mijn rugzak weer op te halen, maar die was weg. Door al dat feesten ben ik niet meegegaan naar Finisterra. Ik was eigenlijk vermist. Maar ik wist op welke dag we gingen afreizen en ik ben toen naar het station gegaan. Eén uur voor de trein richting Tildonk vertrok, dook ik terug op. Ik voelde me onschuldig, ik was nog helemaal in feestroes. Maar iedereen was heel kwaad op mij. Dat was 4
verschrikkelijk, ontnuchterend. Ze hadden in hun ongerustheid Oikoten al op de hoogte gebracht. Ik had zelfs nog een tattoo laten zetten, maar dat mochten ze niet weten op Oikoten.
… na de tocht … Op zo’n tocht verander je heel erg, bijna onbegrijpelijk. Ik zag er echt goed uit: een strak lichaam, supergezond, niks teveel aan dat lijf. Na de tocht was iedereen kei, kei, kei trots op mij, ook ikzelf. Op het ontvangstfeestje op Oikoten was mijn jeugdrechter aanwezig. Ze vertelde me toen dat ze dikwijls met haar handen in haar haar gezeten had omdat ze niet wist wat ze met mij moest aanvangen. Ze was daarom ook echt blij dat ik het gehaald had. Later op een zoveel-jarig-bestaan-feest bij Oikoten heb ik ze opnieuw gezien. Ze herkende mij niet meer maar wel mijn naam: Stany …. Zo’n naam vergeet je niet vlug. Je gaat dat misschien niet geloven, maar toen ik nog maar pas terug was, heb ik opzettelijk een misdrijf gepleegd. Echt waar. Ik zat op een studiootje en had geen eten, geen water, geen elektriciteit, niks. Ik moest mijn eigen boontjes doppen en het ging niet. Mijn geld was na drie dagen op. Ze gaven dat gewoon in mijn handen. Ik pikte een auto, ging joyrijden, de flikken achter me, opgepakt… minder dan een maand na de tocht zat ik terug in Mol. Mijn pleegouders waren zo content en fier op mij na de tocht, maar na een maand was er bij mij vooral schaamte. Niks om trots op te zijn. Nu kijk ik er anders naar, het is ondertussen al lang geleden. Ik probeer het beste uit die periode te onthouden, de goede dingen. De slechte probeer ik te vergeten. Ik zat in De Markt, sectie C. Niet in De Hutten, dat is voor de moordenaars. Weet je, Mol is Mol. Er werkten best wel toffe mensen met goede bedoelingen. Jonge mensen ook, met wilde kapsels. Ik was een instellingskind, ik was zo’n regime wel gewoon. Je schrikt niet meer van wat je ziet. Maar ik ben er gaan lopen. Ik ben lang weggebleven, werd terug opgepakt en dan daarna weer vrijgegeven. Toen mocht ik begeleid zelfstandig gaan wonen, ik was 17 jaar. Eindelijk! Ik heb toen nog een tijdje in Spanje gewerkt als kok. Mijn moeder woonde daar in de buurt, raar hé? Maar ik heb ze niet bezocht. Op mijn 18de koos ik voor legerdienst. Dat is mijn redding geweest. Ik ben para geweest. Daar leerde ik discipline en leerde ik wat werken is. De structuur en de regelmaat deden me goed. Ik wil overigens geen medicatie meer. Ik pak niks meer, ze moeten me maar nemen zoal ik ben. Weg ADHD of wat dan ook. De tijd dat ik me voor iemand ga wegsteken, is voorbij. Ik heb vooral mezelf opgevoed en dat heb ik eigenlijk niet zo slecht gedaan! Na het leger hebben de flikken me nog drie keer opgepakt. Ik heb drie keer vast gezeten, dat is een hel. De eerste keer was toen ik met een vriend op stap was. Omdat die gedronken had, bood ik aan om het stuur over te nemen. Maar ik reed over een volle witte streep en toen hield de politie me tegen. Die lieten me toen koudweg weten dat ik gezocht werd. De volgende dag zat ik voor drie maanden vast. Ik had mij blijkbaar niet goed uitgeschreven uit het leger. Ik heb ook altijd pech, hé. In 2003 ben ik nog eens opgepakt voor vervalsing van papieren. En in 2007 ben ik na een vakantie 5
opgepakt op de luchthaven. Ik heb toen een tijd onder elektronisch toezicht gestaan met een enkelband. Op een ochtend vond ik die enkelband in drie stukken van elkaar in mijn bed. Die was losgekomen tijdens mijn slaap. Opnieuw kreeg ik straf, één maand bak. Dat was de laatste keer. Nu ben ik met alles in orde. Ik heb geen schulden, ze kunnen mij niks. Toch zit de schrik er nog altijd in. Als ik nog maar een flik ruik, zelfs vanop afstand, slaat mijn hart over. Dat gaat er niet meer uit. Gisteren stond de muziek hier een beetje te hard tijdens een feestje. De buurvrouw dreigde met de politie. Dan moet ik echt even gaan wandelen. Aldo heeft overigens ook lang in de bak gezeten. Maar nu is hij vrij.
… mijn familie … Ik bel nog regelmatig met mijn grootmoeder en ik ga er enkele keren per jaar op bezoek. Zij is inmiddels heel oud. Mijn moeder vraagt haar soms hoe het met ons gaat. Zij zou zelfs een foto van ons op haar aanrecht hebben staan. De laatste keer dat ik mijn moeder gezien heb, was ik twaalf jaar. Als ze zou willen, zou ze ons gemakkelijk kunnen contacteren. Dan moet ze gewoon ons telefoonnummer aan haar moeder vragen. Dat weet ze, het initiatief moet nu van haar komen. Maar ze onderneemt niks. Ik ook niet dan. Mijn vader heeft mijn moeder al lang geleden in de steek gelaten. Nadien heeft hij in één of meerdere relaties nog vier kinderen op de wereld gezet. Ongeveer toch, misschien waren het er meer. Ik weet niet of hij dat zelf weet. De laatste keer dat ik hem gezien heb, was in de rechtbank. Soms denk ik wel: ‘Wie zijn mijn ouders eigenlijk? Wat betekenen ze voor mij? Of beter: hoe weinig betekenen ze voor mij?’ Voor mijn pleegouders heb ik heel veel respect, ook al zie ik hen en hun kinderen niet zo veel meer. Toen ze al wat ouder waren, zijn mijn pleegouders zelfs met de fiets naar Santiago gereden! En deze zomer ben ik getuige voor mijn pleegzus. Ze gaat trouwen met haar jeugdliefde. Vroeger waren mijn pleegzus en ik kat en hond, daarom voel ik me nu wel heel vereerd. Fantastisch hé. Met mijn echte broers en zussen heb ik geen contact meer, behalve met die zus waarmee ik in dat pleeggezin woonde. Ze heeft drie kinderen, van eentje ben ik de peter. Dat vind ik keitof. Maar het gaat niet goed met haar. Tja, dat is een ander verhaal.
… het gaat goed met mij … Met mij gaat alles goed nu. Ik ben echt gelukkig en ik zit goed in mijn vel. Voor het eerst in tien jaar ben ik vrijgezel. Voordien ben ik altijd van de ene in de andere relatie gestapt, rusteloos. Soms heb ik wel eens moeilijke dagen, zoals iedereen zeker? Zeker zo zonder lief. Maar meestal voel ik me oké. Ik geniet nu, ik mag niet klagen. Ik voel me vrij en autonoom. Vader zal ik waarschijnlijk niet worden, dat hoeft ook niet. Misschien kan ik het niet, ik weet niet wat het is. Ik vermoed dat ik mijn kinderen misschien rot zou verwennen. Of juist veel te streng zou zijn. 6
Op dit moment ben ik werkloos. Ik help soms in een café of in het seizoen ga ik in het buitenland werken als kok. Maar ik droom ervan om iets te doen in de automechanica. Ik wil graag oude auto’ s kopen en herstellen. Mijn handen vuil maken, dat zou ik echt graag doen. Ik kan hard werken! Later wil ik misschien wel als opvoeder werken, ook al zie ik het niet zitten om terug naar school te gaan. Maar ik weet wat het is om in een instelling op te groeien. Het systeem vroeger - ik spreek niet over nu - was schandalig. De begeleiding in instellingen was erg, heel erg. Ik heb veel slechte voorbeelden gehad – gelukkig ook enkele goede. Maar ik vind het nog te vroeg om zelf opvoeder te worden, ik ben pas dertig. Misschien op mijn 40ste. Ik hoor dat er tegenwoordig jongeren zijn die liever in Mol blijven dan op tocht te gaan. Dat snap ik niet. Over een jaar of vijf ga ik als begeleider solliciteren bij Oikoten. Dan motiveer ik ze daar in Mol allemaal!
Ik droom er soms nog van, in positieve zin. Om de zoveel dagen denk ik eraan. Ik koester vooral de goede herinneringen. Ik heb niet zo veel herinneringen over mijn vroegere leven. Ik herinner me vooral de tocht met Oikoten.
7