1994 – Katja ‘Ik zag het écht niet zitten. En toch zou ik het opnieuw doen.’ Katja stapte in 1994 van Hendaye naar Banyuls-sur-Mer dwars door de ganse keten van de Pyreneeen met haar begeleidster Christel. … Uiteindelijk had ik voor mijzelf beslist: Als ik dit doe, dan zal er geen enkel probleem meer op mijn pad komen dat ik niet zal aankunnen. Als ik dit zal kunnen in mijn leven, dan zal ik weten wat leven is.
Er zijn zware dingen gebeurd in mijn leven. Als ik klein was, kreeg ik altijd kletsen, telkens mijn moeder in mijn buurt kwam. Dat was niet zomaar kletsen, maar echt kloppen. Tanden kwijt. Ik ben ook drie keer in het ziekenhuis geklopt door mijn vader, letterlijk en figuurlijk geklopt. Mijn twee zussen en mijn broer zijn ook een paar keren half dood geklopt. En bloed, kogels die door het huis gingen ! Het extreme om ’t extreme. Er was bij mij thuis veel sadisme. Is dat normaal? Als je dat zo vaak ziet, weet je dat dat verkeerd is, maar ja. Van mijn nul tot mijn elf jaar was ik een skelet. Je kon door mijn lijf zien. En vanaf mijn elf ben ik beginnen vreten. Op mijn 13, 14 jaar woog ik 116 kilo. Je kunt je dat niet voorstellen, maar toch was het zo. Ik ben later in therapie gegaan, maar ze hebben daar nooit kunnen in bloot leggen wat het probleem was. Omdat ik nooit tot in het werkelijke verleden heb kunnen teruggaan. Ik vind het nog altijd moeilijk om daar over te praten.
… instellingen … Ik zat vanaf mijn 11,5 jaar in instellingen. Ik heb dat 3,5 jaar gedaan, in MPI’s, instellingen en in de psychiatrie. Mijn moeder wilde dat ik bij haar op weekend kwam, maar ik wilde niks met haar te maken hebben. ‘Maak het mij niet nog lastiger! Ik zit al in een home, ga weg met uw ellende en laat me gerust!’ Een instelling was meer rust voor mij dan thuis! Liéfst in een instelling, want bij mijn moeder was ik gevaarlijk. Ik kon die vroeger doodmaken! Graag! In een instelling was ik minder gevaarlijk. Dat was voor mij een gevangenis. Ik ben veel onrecht aangedaan. Daar heb ik altijd tegen gerebelleerd. Ik kon geen gezag verdragen. Als een maatschappelijk werkster aan mij vroeg: ‘Kan je dat nu ook eens zó bekijken?’, dan zei ik: ‘Ik zal er eens over nadenken.’ Maar als ze zei: ‘Je moét luisteren’, dan reageerde ik meteen: ‘Wat? Ik moét naar u luisteren? Hier zie! De pot op.’ En ik smeet met een stoel of een tafel of iets. Ik reageerde zo door alles wat ik meegemaakt had. Door die slagen die ik thuis gekregen had. Daardoor blokkeerde ik compleet. Ik moet daar nog altijd heel erg op letten, dat ik zelf niet uitschiet. Dat is actiereactie, dat is sneller dan mezelf. Je denkt daar niet over na. Nu moet ik soms al eens zeggen: ‘Dat is niet mijn probleem. Dat is niet voor mij’. Ik probeer dat dan niet als een aanval te bekijken, want misschien is dat een wijze raad.
1
Ik vond: ‘Als jij als opvoedster een slechte dag hebt en ik zit in die instelling, probeer daar dan rekening mee te houden. Ik vráág niet om in die instelling te zitten. Als jij voor mij moet zorgen, en je verdient daar je centen mee, wat kan ik dan als kind van 13 of 14 jaar doen?’ Die duwden je dat bed in met zo’n smile op hun gezicht. Sorry, maar dat was voor mij geen opvoedster! Ga dan werken aan de dokken of ga tafels afruimen, maar niet als opvoedster. Dan hoor je niet bij kinderen te zijn. Dat triggerde mij. Ook al was dat een ander meisje dat van zo’n opvoedster op haar donder kreeg, dan zat het er goed op! Ik nam het op voor heel de groep waar ik in zat. Ook voor meisjes waar ik bijvoorbeeld de dag of de week voordien zelf ruzie mee had. Want je had sterken en zwakken, en de oudsten pakten dan de kousen af van de jongsten of zo. Maar als die opvoedster daar dan iets te hard tegen was, terwijl dat in principe absoluut niet nodig was, ja, dan zat het erop! Ik kon dat onrecht niet aan. Ik was vroeger een bolster, ik weet dat van mezelf. Als het kalm en rustig was, dan was ik niet direct een vuurwerk, dan ging dat langzaam. Maar als er ook maar één persoon in die instelling was waarmee ik in conflict was, dan stak ik heel dat ding in gang! Dat was zo bij acht van de tien escalaties die ik gecreëerd heb, als het moest vier tot tien groepen in verschillende huizen tegelijk! Van ‘groep zonneke’ tot ‘huisje iets anders’, allemaal tegelijk! (lacht) Ambulances, Rijkswacht, en dan die opvoeders die daar gingen voorstaan, zo van ‘Nééé’ … En ik dan: ‘Ik zal volgende keer nog een beetje nijger zijn!’ Dat systeem was niet in orde. Als ik me slecht voelde en me niet thuis voelde, was dat een enorme escalatie. Face to face waren dat kleinere escalaties. Maar de dag nadien stonden je spullen wel klaar. Dan kon ik weer ergens anders naartoe. En dat gevoel van onrecht groeide nog harder en harder en harder. Ik stak altijd groepjes in gang, dat was een sport voor mij. (lacht) En dan keek ik aan de zijkant toe van: ‘Ha! Wat freakt die uit!’ (lacht) Ik ben daar eerlijk in: als een opvoedster mij als een numero begon te behandelen, dan was het binnen de drie maanden raak. Dan was het van ‘pak me maar’. Van dat gezag moest ik niet weten. In acht of negen van de tien instellingen die ik gedaan heb, werden praktijken toegepast die werkelijk niet door de beugel konden. Met zo van die opvoeders van: ‘Tak, tak, tak, ik moét u hier behandelen!’Die waren echt niet geweldig kindvriendelijk, wees gerust. Toen ik 14 jaar was, misschien al 15, zat ik in de psychiatrie. Daar liepen toen volwassen mannen van de psychiatrische afdeling door onze gangen. Er heeft er toen een zich opgehangen in de badkamer. Ik moest dan ’s morgens gaan douchen en het gerucht ging ook dat er kinderen werden opgesloten in de badkamer. En dat ze in de grote keuken, als je niet mals genoeg waart, dat ze … er had een man mij toen bij mijn arm gepakt, en daar heb ik op geklopt. Daar kan je nu mee lachen, maar toen was het dat ik ‘onhandelbaar’ was. Een paar dagen daarna moest ik naar de psychiater, een met grijs haar. Die zei dat hij moest onderzoeken ‘of ik het goede en het kwade kende en of ik wel doordacht kon nadenken over de daden die ik soms presteerde.’ (lacht) Na twee gesprekken van een uur zei hij: ‘Ik ga proberen u zo rap mogelijk te verplaatsen, want jij hoort hier niet thuis.’ Ik was wat te mondig hé. Maar wat ik daar meemaakte, werd niet onderzocht. Ik mocht toen terug bij mijn grootmoeder gaan wonen. In het verslag van die psychiater stond dat ik niet gek was, maar dat ik echt tot rust moest komen. Dat moest in een pleeggezin, of in een home waar we maar met enkelen zouden zijn, of op begeleid wonen. Mijn grootmoeder is dan beginnen
2
vechten en vechten en vechten, en daar hebben ze wel naar geluisterd. Maar ze hebben mij wel terug vastgezet in een home. Ik heb in acht á tien instellingen gezeten. Dat is toch al een beetje behoorlijk. Ik ben overal buitengevlogen, ook in de psychiatrie. Dat was een slechte periode in mijn leven, met al die mensen die mij niet begrepen en die met regels afkwamen die ik niet moest - een paar regels ja, maar je moet flexibel zijn hé. Ik heb nu zelf een kindje en ik probeer flexibel te zijn. En het is niet dat ik geen regels en afspraken maak, dat doe ik zeker wel. Maar morgen is vandaag niet en vandaag is morgen niet, begrijp je? En dat kan niet in een instelling. Al die regels van een instelling, ik kon me daar niet aan aanpassen. Ik heb drieeneenhalf jaar instellingen gedaan en dat was altijd hetzelfde: ‘Néé! Ik doe dat niet! Van heel mijn leven niet! Néé! Ik luister niet naar u!’ Ik moet het zeggen zoals het is. Ik liet me niet doen. Ik wou niet gestraft worden voor alles waar ik niet voor verantwoordelijk was. Voor wat mijn ouders met mij mispeuterd hadden. Ik was vuur, een bol vúúr. Rebellie! Ik wilde niks, ze mochten mij niet meer aanraken. Ik had een ballon rond mij – dat deed ik zelf – want ik wilde geen interactie en geen vertrouwen. Ik wílde dat niet. Ik was gekwetst, kon niet meer denken, dat ging allemaal niet meer. Ze konden met mij geen weg. Na de zoveelste escalatie in een home waar ze met mij geen blijf wisten, moest ik weer eens naar de jeugdconsulente. Dat was Hilde Cortens van het bijzonder jeugdcomité van Mechelen. Daar heb ik ook heel veel ruzie mee gemaakt. (lacht) Mijn moeder zat daar toen bij en zei: ‘Zie je wel, ze is onhandelbaar. Daar is niks mee aan te vangen.’ Ik dacht: ‘Als je het allemaal zo goed weet! Ik ben geen tennisbal, hé. Doe maar op! Ik doe niks meer! De jeugdconsulente deed me toen het voorstel om een werkproject of een tocht in de Pyreneeën te doen. Ik heb mij dus niet zelf kandidaat gesteld. Op mijn vijftienenhalf hadden ze mij al eens voorgesteld om een werkkamp te doen. Je moest dan in een boerderij gaan werken of zo. Maar dat wou ik niet. En nu die tocht. Ik had toen nog nooit van Oikoten gehoord, dat was voor mij iets onbekends. Het volgende gesprek zaten Christel en Herman van Oikoten erbij. Die hebben toen niks gezegd.Ik had het weer helemaal uitgehangen - het ging om sigaretten. We kregen maar een halve sigaret en ik wou een hele roken, dus zei ik: ‘Fuck off!’ Je kent dat hé. Na dat gesprek werd ik gewoon terug naar mijn home in Bonheiden gebracht. Die afwas die ik voor straf moest doen, heb ik helemaal alleen gedaan. Ik heb er toen niet beter op gevonden dan heel die instelling op stelten te zetten. Ik kwam daar met brommertjes af - een Honda Camino - en dat mocht daar niet. Ik heb daar ook goed gevochten, dat werd te veel. Er was met mij weer geen land te bezeilen en ik moest daar buiten. Vanuit Bonheiden ben ik dan naar het oriëntatiecentrum in Rijmenam gebracht. Dat mocht eigenlijk niet, want ik had daar al eens gezeten. En volgens de wet mag je maar één keer naar een oriëntatiecentrum. Dat wisten ze.
… op tocht of niet … In Rijmenam komen altijd nieuwe jongeren, maar ik kende het daar al. Op een keer was ik daar in het rokerslokaal weer van mijn gat aan het geven (lacht), in een fauteuil met mijn benen daar zo boven op, en plots krijg ik een stamp tegen die stoel. Ik schiet meteen recht: ‘God verdoeme! Subiet op uw 3
bakkes joeng’ … maar daar staan een vrouw en zo’n klein tenger ventje. Christel en Herman. Ik schrok! Wat komen die zoeken bij mij? Wat moeten die hebben? Die kwamen eens luisteren. Herman had tegen Christel gezegd: ‘Dat is wel een lieve’. Maar ik was helemáál niet lief! (lacht) Tegen mij zei hij: ‘Ik heb een enorm gevoel dat jij dat gaat kunnen.’ Dat is helemaal Herman. Hij merkte aan mij dat ik daar weg moest en dat die tocht voor mij toepasselijk was. Hij bleef maar tateren: ‘Jij gaat dat halen’. Die wist dat al vóór hij met mij gesproken had! Herman was ook de stuwende kracht. Want Christel was kort daarvoor met twee meisjes vertrokken en die tocht was afgebroken. Maar ze hadden daar subsidies voor en ze wilden die tocht dus verder zetten. Dat moest snel geregeld worden en als ik ‘neen’ zei, zou die tocht niet doorgaan. Dat was een bijzonder gesprek. Ik had al zitten nadenken over die tocht en ik was daar niet enthousiast over - ik was al nooit erg enthousiast voor iets. Maar wat Christel toen zei was zó ‘straight to the point’. Dat was niet betuttelend, dat was recht door zee. En dat slaat bij een jongere het meeste aan eigenlijk. Recht door zee, zo simpel is dat. (lacht) Zo hebben ze mij overgehaald. Ik zei toen: ‘Weet je wat? ‘t Is goed.’ Ik moest nog veertien dagen wachten. Zij moesten nog alles regelen en uitzoeken met de jeugdrechter en het jeugdbeschermingscomité, en ze moesten nog afspreken en plannen, en ik moest daar dan ondertussen over nadenken. Ik kreeg al wel een soepeler regeling. Ik mocht plots ’s avonds met de fiets in Rijmenam gaan rondrijden in ’t bos. Zo kon ik nog een sigaretje roken. (lacht) Ze hadden mij toen ook gevraagd: ‘Als je die tocht wil doen, zou ik wel willen dat je je een beetje rustig houdt.’ Maar ik hoorde niets meer van hen en na anderhalve week was ik dat moe. Toen was er dat akkefietje aan tafel. Wij zaten daar in een groep met kinderen tussen drie en zestien jaar. Daar was zo’n kei schattig mannetje bij, graatmager. Die had vroeger nooit eten gehad, dat zag je zo. Wij hadden allemaal zo van die glazen kommetjes en hij pakte een melkje en zoog een klontje suiker op in die melk. Die kreeg daar voor naar zijn voeten van die opvoedster, en wat doet hij? Hij wil nog een klontje pakken.En die opvoedster weer, die schopt zo tegen dat stoeltje en ik dacht: ‘Mens, laat dat mannetje doen, dat is toch uw suiker niet? En zie jij niet dat dat graatmager is, dat arm kindje.’ Maar die had waarschijnlijk een hele slechte dag - dat kan hé - maar daar hadden wij toen geen begrip voor. Dat was voor ons niet aangenaam. Ze had al twee keer tegen dat stoeltje geschopt en toen draaide ze zich om en zei tegen mij: ‘Jij moet zwijgen want jij bent al het specialleke van het home.’ Ik bekeek die en zei: ‘Is het tegen mij?’ En zij: ‘Ja. Want als je niet oplet, zal ik er wel eens voor zorgen dat je niet op tocht mag. Dan kan je het vergeten. Dan steken ze je wel in de psychiatrie.’ ‘Wablief?’, zei ik. ‘Wil je dat eens herhalen?’ ‘Je hebt me goed genoeg verstaan. Je gaat niet op tocht, daar zal ik wel voor zorgen. Je gaat naar de psychiatrie. Het enige wat jij kunt is mensen koeioneren!’ Ik zei: ‘Koeioneren? Wel. Morgenvroeg komen ze u aflossen om zes uur, hé? Let op: vóór zes uur lig je in ’t ziekenhuis met een zenuwinzinking. Wedden?’ En inderdaad: ’s morgens om zes uur Rijkswacht en heel den boel. Persoonlijk heb ik haar niets gedaan, hé. Maar die kindjes moesten om zeven uur gaan slapen en om half acht stonden ze allemaal in hun bed te springen. Die kwamen uit de kamer, bam bam, met die deuren … Ik had die opgestoken: ‘Als ik op mijn fluitje blaas, gaan we allemaal springen en roepen’. En alle meisjes in die gesloten afdeling wilden graag buiten. Ik ben dan met haarspeldjes al die ramen gaan open doen en zei: ‘Van mij moet je niet weglopen hé, maar ik zal u helpen’. En voor de rest had ik daar niets mee te maken. (lacht) En onze snoepkast ging open. Daar staan zo van die plastieken dozen in, ze houden u die dan voor en daar mag je dan iets uit 4
kiezen. Maar ik zei: ‘Hier, grabbel daar maar eens goed in en geef er dan maar een sjot tegen’. En die mannekes deden dat! (lacht) De dag nadien waren Christel en Herman opgeroepen. ‘Dat was erover hé’, zegden ze. ‘Als je je nu niet gaat gedragen, dan ga je niet mee mogen op tocht!’ Maar die zijn wel voor mij opgekomen.Die hebben tegen die opvoedster gezegd: ‘Zo’n dingen zeg je toch niet!’ Buiten mijn grootmoeder was er niemand die ooit voor mij opgekomen was, maar zij deden dat wel. Wat ik ook deed, goed of slecht, naar mijn kant van het verhaal werd nóóit geluisterd, behalve door mijn grootmoeder.Zij heeft altijd gevochten om voor ons een levenswaardig bestaan te hebben. Zij was een hele lieve. Nu achteraf kan ik dat zeggen: Herman had een enorm geloof in mij. Hij vond me wel verwaand, heeft hij me later gezegd. Maar hij had gezegd: ‘Die moéten we hebben. Dat gaat een winner zijn.’ En voor dat akkefietje in dat home kreeg ik wel een stamp onder mijn kont omdat ik het uitgehangen had, maar dat was een broederlijke stamp. Die waren niet tegen mij. En ik kreeg de belofte dat ze binnen de vijf dagen daar waren. We zijn toen ook al een dag naar Leuven gegaan om schoenen te passen. Toen vroegen ze: ‘Wat heb jij nodig om niet meer tilt te slaan? Om mensen niet te koeioneren?’ En ze vroegen ook: ‘Wat kan jij doen dat je kunt beginnen geloven in die tocht?’ Want ik geloofde er nog altijd niet in. Hoe ging dat gaan? Ik kon op die tocht gaan lopen hé? Waar was de marge? Waar was het vertrouwen? ‘Wat gaan wij doen in Frankrijk als ik hier niet eens buiten mag?’ zei ik. En dan werd de regel dat ik buiten mocht. Ik was opgepept. Dat had ik nooit meegemaakt. Ik moest nog een weekend terug naar de instelling. Niemand geloofde dat dat ging lukken. Maar ja, ik kom uit een heel labiele familie. Maar echt niemand geloofde erin: zussen, vrienden, vriendinnen, mensen uit de instelling, opvoedsters. Niemand en nobody geloofde in mij! Ik voelde mij verloren. Niks interesseerde mij.Waarom ik toch beslist heb om ‘ja’ te zeggen tegen Christel en Herman? Ik geloofde nergens meer in in het leven. Ik had al van alles geprobeerd en er was niks of niemand waar ik feeling mee had. Er waren twee facetten. Eén: het kan niet erger. En twee - daar hadden we toen al over gepraat - als het lukte, kon ik op mijn eigen benen gaan staan. Eerst drie maanden weg, daarna Begeleid Zelfstandig Wonen - dat nam ik er wel bij - en daarna kon ik doen wat ik wilde. Geen baas meer voor mij.
… de voorbereiding … Doordat die tocht van Christel was afgebroken, was die voorbereiding voor mij heel kort. Maar vijf dagen. Dat was niet de normale situatie, denk ik. Ze improviseerden maar wat. Maar ik was daar blij mee, voor mij moest die voorbereiding niet. Ik wilde zo rap mogelijk kunnen vertrekken. Ze zijn mij op maandag komen halen en toen zijn we naar Leuven gegaan. We zijn dan nog ’t één en ‘t ander gaan halen en we zijn twee jongens gaan bezoeken die ook op tocht gingen. Die ene heette Vincent (fictieve naam),de andere weet ik niet meer. Die gingen naar Santiago de Compostela vertrekken. ’s Avonds zijn we dan naar dat huisje in Tildonk gegaan. Daar hebben we een vrij fijne avond gehad. We hebben ’s avonds gekookt, Tine en Ingrid met haar kettinkjes en teen-dingentjes maakten toen lekkere soep en spaghetti. Ze verzorgden mij daar geweldig. Dat was de hele tijd van ‘Kom Katjake’ en ‘Amaai, wat jij gaat doen!’ De eerste dag dacht ik: ‘Wat een komedie is dat hier allemaal?’ 5
(lacht) Dat weet ik nog. Ik leerde ook meteen hoe ik een rugzak moest inladen. Christel en ik sliepen op dat zoldertje op een veldbed. De dag erna hebben we de buurt van Tildonk en Werchter verkend. We wandelden langs de vaart, eventjes inlopen, elkaar leren kennen, hoe dat voelde. Dat was met Tine, Herman, Christel, Ingrid en Geert. Dat is die met zijn brilletje uit Antwerpen, die is nadien komen meestappen. We hebben ook twee dagen een dropping gedaan.Toen hadden wij ook dat tentje bij, om te leren dat op te zetten. Dat waren van die kleine blauwe The North Face tentjes, alle twee dezelfde. Je kon die open doen, je rugzak naast je leggen en dan kon je er in zitten en er ook nog in koken. Dat was speciaal voor die tochten zo voorzien. Toen ik mij moest wassen, zei ik: ‘Hey Christel! Waar moeten wij gaan pissen?’ ‘Ergens achter een hoekje’, zei die. ‘Wat? Iedereen mijn blote kont zien? Wat is dat hier voor iets? Wat voor organisatie zijn jullie?’ Ik kon daar wel mee lachen, maar ik vroeg me ondertussen toch af: ‘Wat gaat er met mij gebeuren?’ Maar na die dropping was ik er door, klaar om te vertrekken. Tijdens die voorbereiding kreeg ik ook heel veel informatie, een schriftje en een dagboek, en ook een contract. Ik ben ook naar een sportarts geweest. Na die dropping was er net het tuinfeest van ‘zoveel jaar’ Oikoten. Ik liep daar toen een beetje verloren tussen al die oude en nieuwe begeleiders en mensen van Oikoten. Zelf ken je niet iedereen, maar iedereen weet wel dat jij ‘een crimineel’ bent. (lacht) Er gaat dan veel door je kop hoor! Ik weet nog dat ik toen heel schuchter was. En al probeerde Christel om me af en toe tussen al dat volk te krijgen, ik trok mij meer terug op die boerderij. Bart en Koen zijn dan met mij wat komen klappen, wat patience spelen, rustig wat babbelen. De dag erna was mijn afscheid. Ik wilde weg, weg, weg, weg! Mijn grootmoeder was al vroeg toegekomen. ‘s Middags was mijn moederer ook, want die moest een papier komen tekenen. Maar ik wou die niet zien. Mijn grootmoeder kreeg het toen nog zwaar aan de stok met mijn moeder. Want ik had geëist - en dat was toegezegd - dat ik op tocht zou gaan, maar dat mijn moeder een papier moest tekenen dat ze mij zou loslaten. Ik wilde daar van loskomen en mijn moeder wilde dat niet. Wij hebben toen op Oikoten nog ruzie gehad! Ik heb daar nog bijna roffel gekregen, dat was een heel situatie! (lacht) Mijn moeder was jaloers op haar eigen moeder omdat die ons wél kon hebben. En dan ’s avonds het afscheidsfeest. Dat was een warm afscheid. Mijn grootmoeder was er. Mijn zus was er - mijn broer en mijn jongere zus konden niet. Jef en Tine waren er ook, en mijn achterban. Dat waren Gerd en Luc (fictieve namen nvdr), dat had Oikoten voor mij geregeld. Heel sociale mensen. En Herman natuurlijk, mijn projectmanager. Die heeft wat moeten fretten. Die stond altijd tussen Christel en mij, maar het was natuurlijk haar vent. Die waren niet uiteen te trekken.
… vertrek … Ik heb nog foto’s van heel dat vertrek. We staan daar op die binnenkoer van die boerderij. Ik kreeg koude voeten en ik was heel zenuwachtig. Ik kon ook mijn eigen rugzak niet tillen. Maar Jef en Tine hebben mij geholpen, en ik was heel geëmotioneerd. (krijgt het moeilijk) Als ik er aan denk, krijg ik weer de tranen in mijn ogen.
6
Ik had ook nog een gesprek met Jef. Op het einde vroeg hij: ‘Katja, ben jij gelukkig?’ Ik zei automatisch, want ik ben een heel positieve: ‘Natuurlijk ben ik gelukkig.’ Maar dan ineens wringt mijn hart. Dus zeg ik: ‘Jef, zoiets mag je aan mij niet vragen.’ Want voor ons is dat arbeid zoiets. Wij praten en hebben een groot bakkes en kijken met zo’n ogen de wereld in, maar voor de rest… Ik keek er naar uit dat niemand mij nog kon verplichten tot iets dat ik niet wou, maar ik was nog helemaal week van binnen. Maar om het dan in die wereld helemaal alleen te gaan doen, daar had ik schrik van. Langs de andere kant was het een opluchting dat niemand mij nog kon kleineren en pijn doen, verplichten. Dat was een heel dwarse situatie in mijn hoofd. Ik heb van Jef toen nog een oorbel gekregen. Dat was een mascotte voor mij, zei hij. Die ging mij inspiratie geven. Daar stak een briefje bij, dat heb ik nog. Die waren zo positief in Oikoten. Die vijf dagen waren voor mij geen straf, hé. Tine en Ingrid hebben mij tijdens die voorbereiding een warm gevoel gegeven. Dat was … ademen. Een normale situatie. Niet dat te, te, te, te van die instelling. Die stress en dat gedoe, stramien, stramien. Ik voelde als zestienjarige heel goed hoeveel moeite die mensen gedaan hadden voor mij. Die hebben mij uit die instelling gehaald! En toen ik zo’n tumult gemaakt had, stónden ze er wel die bewuste dag. Maar ik moet het zeggen zoals het is, ik ben niet in vertrouwen vertrokken. In Herman had ik vertrouwen. In Christel moést ik vertrouwen hebben omdat Herman die voorgesteld had. Maar voor de rest had ik in niemand geen klote vertrouwen. Niet in die organisatie. Niet in wat ging komen. Niet in dat vertrek. Ik wist werkelijk niet wat ik moest verwachten.Ik was nog nooit in Frankrijk geweest. Ik was zelfs nog nooit in het buitenland geweest. Ik zat daar nog altijd half en half met het gevoel van ‘dit is vakantie’. Maar welk van de twee ging er komen: stappen en het moeilijk hebben, of vakantie? Ik wist ook niet hoeveel inspanning je moest leveren voor dat stappen. In de trein vroeg Christel: ‘Zie je het zitten?’ ‘Dat zal wel oké komen’, zei ik. Maar ik weet nog dat ik dacht: ‘Nu moet ik maar zien dat ik het waar maak hé!’ Ik had véél schrik! Ik was lam. Ik was voor het eerst het land uit, een vreemde taal - dat was een van de redenen waarom ik twijfelde tot op het moment dat we vertrokken. Maar ik dacht ook: ‘Als ik het niet haal, kan ik nog altijd weglopen.’ We zijn met de trein tot in Hendaye gereden, aan de Atlantische Oceaan. En dan direct back to basics. Geen hotelletje of zo, maar camping zoeken, tentje zetten, winkeltje zoeken, eten maken … dat begon direct al goed. We gingen langs de bakker en ik sleurde al een stokbrood mee en een fles Oasis - dat drink ik nu nog altijd, van die 2 liter limonade flessen zonder prik. Ik wou ook nog eens langs het strand. Op de foto zie je nog mijn witte billen. Een negerin is daar nog aan mijn velletje komen voelen, of dat wel echt vel was. Zo wit was ik. En ik woog toen nog een pak zwaarder. Ik woog vijfentachtig kilo. Na dat dorpje begon het al direct op en af. Niet zoals in België hé, maar serieus! Dat was voor mij de eerste tegenvaller.Toen ik mijn eerste berg aan het opklauteren was, was het al gedaan. Eigenlijk was dat een heuvel, maar een heuvel van 300 meter was voor mij een berg! We waren nog maar een goede 300 meter gelopen en ik belandde tussen de varens en ik dacht: ‘Hier gaan we ons tent opzetten.’ We waren het dorp dus eigenlijk nog niet uit! Maar Christel zei: ‘Kom, we moeten nog verder. We moeten maar 600 meter ver. Maar, nee, nee, nee … ik wou daar blijven. Dus bleven we. We hebben toen scheef op die helling geslapen. Christel zei ’s anderendaags: ‘Dat kan je me één keer lappen, maar géén tweede keer.’ Ik zei: ‘Gij kunt vierkant mijn kloten kussen gij, ik doe dat wanneer ik daar
7
goesting in heb en als mij dat goed uitkomt.’ Je staat daar dan met twee: zij wilde mij meekrijgen, en ik haar. Zij op haar tempo, maar ik op het mijne. ’s Anderendaags was dan onze eerste echte stapdag en onze eerste ruzie. We moesten naar die eerste col gaan, dat was 300 meter stijgen. Christel zei: ‘We moeten daar geraken, want vanaf daar heb je het eerste mooie uitzicht.’ Maar dat interesseerde mij niet. Wat interesseert iemand van zestien jaar zich nu aan ‘een uitzicht’? Ik zag het einde van die berg niet, en zij: ‘Wat is dat nu? Waar ben jij nu mee bezig?’ Maar ik kón dat niet! Zéér. Moe. Rood. Kapot. Argh! Ik had een volledige dag nodig voor die 300 meter. Toen dacht ik: ‘Tot het volgende dorpje en ik ben weg. Waar zijn die hier allemaal mee bezig? Zo ga ik hier geen drie maanden rondlopen!’ Vanaf die eerste dag wilde ik al opgeven. Christel vroeg toen: ‘Ga jij nu altijd ruzie maken?’ ‘En ik: ‘Wat had je anders gedacht, misschien?’ Ik zag dat ze geschokt was en dacht: ‘Jij bent niet de Katja die ik ken van die vijf dagen voorbereiding.’ Maar ik deed gewoon door: ‘Die meloen? Bwah! Ik moet dat niet. En die Herman? Ne sjot tegen z’n klote begot!’ Ik schold tegen alles waar ik aan dacht. Hij was ook een begeleider tenslotte. ‘Maar Katja, Herman heeft u graag. Die heeft u toch overgehaald om mee te gaan?’ En ik: ‘Herman is een kloot, die kan alleen maar lullen.’ Ik had die ballon rond mij. Dat deed ik zelf, want ik wilde geen interactie en geen vertrouwen. Ik was gekwetst, kon niet meer denken, dat ging allemaal niet meer. Dat duurt lang. Dat is toen ook met een piek omhoog gegaan tegen Christel. Ja, ik heb die lang getreiterd en pijn gedaan. Je vertrouwt dat niet hé! Je denkt: wat moet die nu van mij? Wij zijn heel slecht begonnen, wij twee. Dat is altijd zo bij mij. Ik heb dat nu nog bij het leggen van contacten. Dat gaat niet in een keer bij mij, dat moet groeien. Dat klikt hé, maar dat moet groeien.
… onderweg … Wij zijn langs de GR 10 van de Atlantische oceaan naar de Middellandse zee gewandeld. Ik ben in juli vertrokken en eind september aangekomen. Dat was een bijzondere route, maar wel erg moeilijk. Ze hebben er op Oikoten nog lang mee gelachen, want op die foto’s staat ‘zomertocht’ maar er ligt overal sneeuw. Ik heb heel hard afgezien. Ik ben toen dertig kilo afgevallen. Ik vind het jammer dat ik daar geen foto’s meer van heb, want daar kon je dat goed op zien. Ik heb echt gevloekt onderweg. Wij kwamen daar in die bergen niemand tegen. Joints roken? Liften? Nooit gedaan. Waar wij in de bergen stapten was niks.We zijn wel eens een keer ontvangen in een bergdorpje en mochten dan ons tentje neerzetten op het kerkpleintje. Die mensen konden dat maar niet aannemen: ‘Zo een jong meisje zo ver te voet over die bergen? Dat kan toch niet?’ Soms kwamen we ook op plaatsen waar ze ons ontvingen, zo van: ‘Schuif mee aan, wat wil je eten?’ Dat was leuk. Wij hebben lekker gegeten. Wij waren echte smulpapen. Wij moesten wel dikwijls eten voor twee of drie dagen meenemen, dat was gezegd van in het begin. Je kwam soms niks tegen of soms een klein winkeltje, maar half zo groot als mijn living nu. Meestal moesten we afzakken naar een dorpje. Daar
8
gingen we dan eten halen, slapen, en dan terug de GR op. Dat reliëf staat nog in mijn kop gegrift. Die dorpjes, dat is één en al toeristen. Niet te doen. Ik heb zelf nog gekookt in die twee voortentjes, paal tegen paal, tegen elkaar aan. Dan konden we koken in de sneeuw terwijl het aan het stormen was. Dat was keigoed materiaal. Wij hebben op serieuze hoogtes gezeten! Op skipistes, putteke zomer! Eén keer had Christel iets gemaakt, dat was niet te vreten! Linzen. Eeekkhh. Ik had krampen, jong! Want ik mag geen erwten en geen bonen eten. Wie dat nog ooit maakt, kap ik een hele pot over zijn kop! Zij zei: ‘Ik heb daar geen probleem mee’. En ik: ‘Wat is het? Vreet jij hier alleen of wat?’ (lacht) Ik heb dan maar een oplossoepje gegeten. In die cabannekes en refuges moest je alles zelf doen. Dat was gewoon een slaapplaats, wat planken tegen elkaar met een dak boven, soms met gaten erin. (lacht) De wc was gewoon een beetje verder een gatje maken in de grond en hup gedaan. (lacht) Zonder dat comfort, dat vond ik heel erg. Ik ben dat pas een beetje beginnen te appreciëren in Hautes-Pyrénées. We waren toen al in de hoogste bergen, pas dan ben ik beginnen genieten. Ik was totaal niet georganiseerd. Ik was een chaootjong. Je moet maar eens zien op onze foto’s hoe dat er uitzag als wij ’s morgens moesten vertrekken. Schandalig was dat! (schatert) Christel maakte daar altijd een punt van, zo van: ‘Katja, we moeten toch…’ ‘Ja, ja Christel, morgen organiseren we dat! Kom, geef dat gauw hier, ik zal dat er wel in proppen!’En dan die liedjes (zingt): ‘’t Is tijd om op te staan’, en Christel: ‘Katja…? Katja…? Ik zal al koffie zetten!’ Dat was Nestlé…. ‘Katja…? Katja….? Vrolijk zijn!’ En ik dan: ‘Ggrh!’ ‘Ik zal je tent al laten openstaan, dan komt er al wat frisse lucht binnen’ ‘Allez gvrd! Doe dat toe!’ Ik wilde élke dag opgeven! Maar die fucking Christel trok mij altijd maar voort, elke dag opnieuw. Zij ondersteunde dat met haar stafkaarten. Ze legde die dan naast elkaar en zei: ‘Katja, zie wat wij al gelopen hebben! Dat doet niemand van jouw leeftijd. Dat kan niet iedereen hoor. Maar jij doet dat!’ Snap je wat ik wil zeggen? Ik heb heel veel geweend. Van frustratie, kwaadheid, flash backs … Eigenlijk voelde ik me nog veel te jong. Ik zat ook nog helemaal te puberen. Boos dat ik was! Boos op die organisatie. Boos op die begeleidster. Boos op mijn ouders omdat ik dat moest doen. Dat was een straf! Ik was boos op alles! Waarom heb ik dat vroeger allemaal meegemaakt? Waarom moet ik nu die tocht doen? Waarom mag ik niet eens aan niets denken, eens gewoon jong zijn, een meisje van mijn leeftijd zijn!? En eens niét hoeven te doen wat ze van je verwachten. En dan word je ook nog gestraft met een rugzak! Snap je? Ruzie dat wij gemaakt hebben!
… breekpunt …. Het enige wat Christel van mij kende na anderhalve maand was: ‘Fuck you, kust m’n kloten’. En mijn litanie van ‘ik kan niet meer’ en ‘ik zie het niet meer zitten’. Echt praten ging niet. Soms liep Christel twee of drie uur vooruit, Speedy Gonzales. Ik had geen reet verstand van dat stappen en ik sjokte daar dan achter. En elke keer zat madam gewoon boven op de col te wachten, en dan zei ze nog ook: ‘Amai, nu heb ik nogal eens moeten wachten!’ En dan kwam ik met heel mijn berg emoties. ‘Zeg, mens! Ik moét hier geen prestatie neerzetten, hé. Ik heb hier godverdomme niet om gevraagd!’ Dat was echt vechten tegen haar. Kwaad! Heel kwaad ben ik er op geweest. Ik zei dan: ‘Als je me dat nog 9
één keer lapt … en dat is hier niét om te lachen! Het is niet omdat we hier in de bergen zijn en omdat ik geen kompas kan lezen, dat jij mij gaat liggen hebben! Want de eerste keer dat ik kan, ga ik u iets lappen en daar ga je niet goed van zijn. Begrepen?’ Maar zij lachte met mij. Waar zij een half uur voor nodig had, had ik misschien vier uur nodig. Ik kon niet meer. Ik was ziek. Emotioneel platgelegd van wat bij mij door die tocht begon op te spelen. Ik heb dat dikwijls gehad, na een uurtje stappen of zo, ergens op de GR. En dan ineens … floep: je zit terug in de leefkamer in een andere situatie, ergens in het verleden, vroeger. Maar daar praatte ik niet over met haar. Ik zei niet: ‘Ik heb dat en is dat normaal of niet?’ Want ik had de bibber en mijn benen gingen dan niet meer vooruit… ik kon dat niet. Daarom was ik zo razend op Christel. Ik had voor ik aan die tocht begon te veel meegemaakt en ik heb nooit de kans gehad om dat een beetje te verwerken. En dat kwam allemaal boven. Ik was altijd boos, om er de volgende dag dan achter te komen dat ik niet boos was op haar, maar dat ik aan het verwerken was omdat iemand me ooit zo gekwetst heeft. Ik wist toen al: ‘Die ziet mij graag. Waarom loopt die anders hier met mij in de bergen? Die moet mij toch érgens graag zien!?’ Maar zij was in de buurt, dus was ik kwaad op haar. Dat staat ook allemaal in mijn dagboek: dat ik aan ‘t zagen was, dat ik met vorken en messen naar haar smeet, alles staat er in. (lacht) En zij schreef dat ze zou stoppen met die tocht als ik er niet mee ophield! Als ik dat nu nog lees, krijg ik er kippenvel van! Op een keer smeet ik mijn rugzak neer en pakte wat tabak om een sigaretje te rollen. ‘Kom, we zijn al te laat om op onze eindplaats te komen’, zegt ze. Ik zie haar wat verder gaan, aan een plateau met een afgrond en allemaal kiezelsteentjes, en vlak daarachter beneden de GR, met toch wel een vrij steile afgrond. Ik zie dat ze terug naar haar rugzak wil gaan, maar ik spring recht, pak haar rugzak, hup, die afgrond in! En ik pak mijn rugzak en zeg: ‘Tot subiet hé! Ik zie u in het volgende dorp, haha!’ Die rugzak naar beneden en Katja weg, stappen tot ik niet meer kon. En dan: wachten, sigaretje roken tot zij kwam opdagen. (lacht) Toen we onze tentjes hadden opgezet, hebben we daar over gepraat. Ze zei dat ze mij niet begreep. Dat ze het goed met mij voor had, dat ze mij niet wilde kwetsen, dat zij voor mij wilde blijven zorgen. Maar dat wat ik deed, er wel over was. Dat van die rugzak was voor haar geen akkefietje. Het was een breekpunt. Terwijl ze heel erg wou lukken, want met die eerste tocht was het fout gelopen. Heel haar houding had iets van: ‘Dit gaan we halen. We gaan dat hier winnen!’ Maar dit was voor haar een punt dat zij wilde breken met de tocht. Ze zei toen: ‘Ik zie dat écht niet meer zitten met jou. Fuck off’. Eindelijk! Eindelijk zei ze het: ‘Fuck off jong!’ Zó heb ik mij ook altijd gevóeld. Zo hebben ze heel mijn leven altijd gereageerd! En raar maar waar: na die woorden is er een echte vriendschapsrelatie ontstaan tussen ons. Vertrouwen. Om wat ze allemaal gedaan had met die tocht en daarvoor ook al. Maar ik moest eerst overtuigd geraken om dat te kunnen voelen. Want ik herinner me nog het begin van onze tocht, die dropping tijdens de voorbereiding. Zij was al ingelopen en ik, met mijn 85 kilo, nooit een wandeling gedaan in heel mijn leven, sjok daar maar eens achter hé. Dat wrong. Dat is ook waarom ik niet vertrokken ben met Christel als mijn ‘maatje’. Onze tocht was echt niet voorbestemd om vlot te verlopen, met al die spanningen tussen ons. Het heeft anderhalve maand geduurd vooraleer ik vriendschap gesloten heb met mijn begeleidster. Zij verkocht geen praatjes. Zij geloofde in mij. Van dan af was het over.
10
We spraken ook af: ‘We mogen dat zo niet meer doen. We moeten een systeem vinden dat het leefbaarder wordt.’ We hebben dan nieuwe regels afgesproken, dat als zij werkelijk voorop stapte, dat ze niet tot aan het eindpunt stapte maar dat ze tussentijds stopte. Want ik kwam dan toe op die eindplaats, zij zat daar al knus en gezellig. Haar tentje was al opgesteld en ingericht en ik moest dan nog alles recht zetten. Zij was dan ook altijd de vlijtige die ging koken en zo. En ik kwam dan pas toe, ik was altijd de loser. Waarom deed ze die tocht eigenlijk met iemand die dat niet aankan? In plaats van met iemand van een beetje een gelijk niveau? Ik heb toen ook mijn voet verstuikt. Dat was een zware teleurstelling. Ik riskeerde te moeten stoppen. Christel is toen ook ziek geworden, zij moest overgeven. Dat was een heel schoon moment eigenlijk. Want zij heeft mijn rugzak gedragen en ik die van haar, en dan is die vriendschap helemaal doorgeslagen. Niet dat wij dan uren praatten of zo. Ik kan wel uren praten, maar nooit tot in het diepste van mijn ziel. Maar toen begon het wel van: ‘Katja, jij bent er eentje met een gouden hart. Maar je mag je zo niet laten gaan. Het is toch belangrijk dat je dat leert. En nu heb je er misschien niks aan, maar later zal je er deugd aan hebben.’ Want ik leef met iets en als dat de kop opsteekt … ik moet daar nog altijd heel hard aan werken. Wij moesten naar Le Cirque de Gavernie stappen, daar ging onze achterban toekomen. Die waren al aangekomen met hun citroentje. Die zaten daar in een cafétje want wij zijn heel laat toegekomen, ’s nachts.Tot dan toe had ik eigenlijk niet goed begrepen wat ik aan het doen was in die tocht. Dat is pas gekomen na die tors van mijn voet en het bezoek van de achterban. Geert is toen ook komen meestappen. Dat is een unieke gast, een pièce unique! Die heeft nooit tochten van Oikoten begeleid, maar die heeft altijd meegestapt. Een sublieme gast. Die hing zijn onderbroeken en zijn was altijd op zijn rugzak. Schitterend! We zijn toen richting Andorra gestapt en dan verder naar de Middellandse Zee.
… het einde in zicht … Op een gegeven moment wist ik: ‘Ja, we zijn er’. Nog een week tot op het punt waar we naar beneden gingen gaan en dan altijd maar dalen. Dat was een mooi, een heel uitzonderlijk moment eigenlijk. Dat laatste stuk volgden we niet de GR, maar de Haute Route des Pyrenees. Daar zie je alleen maar toppen en sneeuw, en stenen en gruis. Dat is puur verloren land daarboven. ‘s Morgens sneeuw, je zet eerst je ene voet, dan de andere: een meter dieper … da’s kut hé jong. Geen pad of niks, je moet dan zo van die pinnen aan je schoenen doen.(lacht) We waren al een paar keer in de sneeuw gezakt en ineens zie ik daar een hondje lopen. En ook een mannetje met zo’n hoedje en bretellen. Zo’n geitenwollensokken type met twee van die Nordic walking sticks .Terwijl wij zo maar ergens een stok afgesneden hadden, met daaraan een half verfrommelde edelweiss met een draadje. Die gast komt naar ons en vraagt wat wij daar deden, en Christel en ik, heel eerlijk, zegden dat we de weg aan het zoeken waren. ‘Ah ja, blijkbaar’, zei hij. ‘Maar jullie mogen hier niet zijn. En waar is uw uitrusting? En Christel zo van ‘ah oui, une organisation de Belgique’ en hij tegen mij: ‘Et ça? C ‘est un enfant?’ Dat ik dus nog een kind was. Hij begon van zijn gat te maken en te zeggen dat we met hem mee moesten … politie in het midden van de bergen? In ieder geval iemand met een embleem. 11
Wij moesten mee naar een stenen huisje met een rondel in en een verhoog waar je je rugzak kon opzetten. Daar lag ook een soort register om in te schrijven, waarop stond ‘Cabanne de HRP’. Zo’n huisje in de bergen was wel iets anders dan die refuges met vanboven een gat in. Ik begon al te dromen van: ‘Als we hier eens konden slapen, dat zou luxe zijn hé Christel?’ Maar zij was nog met die kerel bezig en veel verstond ik niet, maar we mochten in ieder geval geen HRP meer lopen want anders moesten we boetes betalen. Dan zijn we verder afgezakt en zijn we voorbij iets heel moois gekomen, dat vergeet ik nooit, dat was een engelenbos. Verder door zijn we aan een nog mooiere cabanne gekomen waar we een vuur gemaakt hebben. En dan naar Banyuls-sur-Mer. Ik kon Christel nog altijd niet volgen. Als ik toegekomen ben, heb ik daar zeker een half uur op het asfalt gelegen. Plat, ik kon niet meer recht. ‘Allez Katja, komaan’. En ik: ‘Fuck off! Ga maar door. Ik kom seffens ook wel aan in dat dorp.’ We zijn dan nog een biefstuk gaan kopen. Je had dat moeten zien. Gekookt op ons gammeleke. Dat was een knoert die daar zelfs niet in paste! Dat zat vol hormonen. We zijn twee dagen te vroeg toegekomen. We moesten toen ergens naartoe om ons aan te melden en naar België te bellen - een postkantoor of de dienst voor toerisme - pas dan was de tocht afgelopen. Wij moesten die baai helemaal tot op het einde, en daar was dat kantoortje. Die baai is eigenlijk een inham van waar je naar Barcelona kunt gaan, heel mooi, met palmbomen en allemaal cafeetjes en een grote boulevard. Ik wilde al meteen gaan bellen, maar dat kon niet. ‘Neen Katja, eerst naar dat kantoortje’. Op dat gebied was Christel een heel strikte. En ik: ‘Godverdomme, al dat gezeik jong, komaan! We hebben toch gewonnen!? Gewonnen is gewonnen hé!’ (lacht) Ik voelde mij een winnaar. De eerste maxi prestatie van mijn leven. Een onoverwinnelijk gevoel. De eerste keer in mijn leven iets afgemaakt en helemaal alleen gedaan. Ik dacht ook direct aan al die mensen die vooraf gezegd hadden: ‘Dat ga jij niet kunnen’. Maar ik kreeg toen te horen dat ik niet alleen kon gaan wonen. De staat wou dat Begeleid Zelfstandig Wonen niet toestaan. Dat kon niet voor een zestienjarige. Herman liet me dat doodeerlijk weten: ‘Katja, we voorzien dat dat problemen gaat geven omdat ze het niet willen toestaan.’ Die van Oikoten zijn toen snel, snel een oplossing moeten gaan zoeken. Dat was drie dagen voor mijn aankomst. De zwaarste teleurstelling van heel de tocht. Alles was dus voor niks! Ik voelde me bedrogen.
… terug thuis … De dag nadien zaten we al op de trein naar huis. Ik was bekaf. Zenuwachtig. Eerst wil je naar huis, maar in het station zelf wilde ik al terug. Te druk, teveel lawaai. Alles komt op je af. Het was rood licht en ik stapte gewoon door over de boulevard in Leuven, ze moesten mij tegenhouden. ‘Katja, zie je dat rood poppetje daar niet?’ ‘Waar?’ Ik had direct heimwee naar de bergen. Dat heeft toch zeker een week, anderhalve week geduurd. Achteraf bezien had ik me er blijkbaar toch goed gevoeld. Wij zijn eerst frieten gaan eten aan het station van Leuven. Rita en Luc waren daar, mijn achterban. Tine was er. En Herman natuurlijk, voor Christel. En ons ma en ons Wendy, er was wel wat volk. We 12
zijn eerst naar Tildonk gereden, naar het aankomstfeest van Vincent en die andere jongen. Zij waren net terug uit Compostela. Onderweg hadden wij ook kaartjes naar elkaar gestuurd. Dat was heel fijn, zo van: ‘Allez mannen, waar zitten jullie nu?’ Zij wisten dat ik er helemaal alleen voor stond en dan hebben ze mij ook een kaartje gestuurd. Die avond heb ik veel met Vincent zitten praten, op dat binnenpleintje in Tildonk. Zij hadden ook wel ruzie gehad met elkaar, vertelde hij. Die andere jongen wou af en toe een joint fiksen, maar dat mocht niet van hun begeleider – dat was Bart. Die jongen was een cokesnuiver en die spoot. Vincent is trouwens al gestorven. Maar met hem kon ik goed praten, dat was een rustige. Hij vertelde mooie dingen over hun tocht met twee. Ik denk dat zo’n tocht met twee beter was, omdat zij dan tenminste tegen elkaar konden praten. Ik vond het erg dat ik helemaal alleen was als jongere. Ik vond dat dat niks was voor een meisje alleen. Dat ik alleen was met Christel, was een tegenslag. Ik had liever gehad dat we met meer zouden geweest zijn. Het heeft toen wel een beetje geholpen dat ik daar met Vincent kon over praten. Want ik was eigenlijk heel teleurgesteld en héél kwaad. Ik heb dat de dag erna ook tegen Oikoten gezegd. Dat ze geen jongere alleen meer mochten sturen op zo’n zware tocht. Als ik samen met een ander meisje geweest was, dan was ik minder alleen geweest. Ik weet het, voor mij hadden ze het geprobeerd met twee meisjes en na een paar weken waren die al gestopt: niet gelukt. Dan met mij: gelukt. Dan hebben ze een Pyreneeëntocht met een jongen én een meisje willen doen: niet gelukt. Maar ze hadden mij gerust met een gast mogen opsturen. Ik had die wel aangekund. Toen ze me nadien vroegen of mijn tocht voor herhaling vatbaar was, heb ik gezegd: ‘Ja, als je met meer bent’.
… mijn pleeggezin … Ik wist dat ik niet meer naar de instelling moest, dat ze me niet terug gingen opsluiten. Maar wat wel? Ik heb eerst een week bij Christel gelogeerd in Werchter. Daar woonden nog mensen van Oikoten, maar die zag ik toen niet meer als begeleiders van Tildonk. Dat waren voor mij gewoon mensen van Werchter. Jef woonde daar – een feester, hé, maar héél belangrijk voor mij. En Dimi en Tine. Tine is nijg! Je komt daar binnen en je wordt zo gewoon geholpen: ‘Iets drinken Katja?’ Die is gewoon … la Mamma! En dan krijg je tijdens de tocht bijvoorbeeld zo’n kaartje: ‘Mij zie je niet vaak verzen versturen, een kaartje evenmin. Tine’. Ik heb zelf nooit een moeder gehad. Jef en Dimi en Tine, dat is zoals broer en zus voor mij. Ik heb die jaren niet meer gehoord. Ik moet daar nog eens mee kletsen. En Ingrid, en al de rest. Omdat ik te jong was om alleen te gaan wonen, zocht Oikoten een pleeggezin voor mij. Maar omdat er geen plaatsen beschikbaar waren, hadden Luc en Rita geopperd dat ik bij hen zou komen wonen. Daar waren nog kinderen en zij wilden dat wel doen. Het was eerst nog niet honderd procent zeker of zij mijn pleegouders mochten worden, want pleegzorg Oikonde Mechelen moest nog toestemming geven. Maar toen dat in orde was, zijn ze me in Werchter komen halen. Ik heb daar 1,5 jaar gezeten, tot mijn 18. Ik ging toen naar de kokschool in Mechelen. Maar ik kon dat daar niet volhouden en heb dan gewerkt en leercontract gedaan, ook in brasseries. Opdienen en zo, maar dat heb ik nooit graag gedaan. In het begin heb ik gewoon aangemodderd. Je bent in het begin na die tocht nog niet helemaal klaar. 13
Ik had meteen door dat er in dat pleeggezin iets scheef liep. De man van ’t huis zat altijd achter mijn pleegmoeder aan. Die mocht geen hemdjes aandoen met een decolleté, die moest haar bloesje tot boven toe dicht doen en zo …. Op een morgen kwam ik uit de badkamer en als ik in de living kwam, zag ik dat zij een handgemeen hadden in de keuken. Ik ben daar in tussengekomen en heb toen ook mijn gedacht gezegd. Na dat incident moest ik zijn huis uit, je kent dat hé. Ik wilde daar toch al niet meer blijven. (lacht) Mijn pleeggezin is niet lang daarna uit elkaar gegaan. Hun jongste dochter neemt mij dat nog altijd kwalijk. Volgens haar komt dat door mij. Spijtig genoeg heb ik nog steeds geen contact met haar, omwille van vroegere redenen, volgens haar. Toen het daar op de klippen liep, zijn Christel en Herman mij terug komen halen. Ik ben dan eerst naar Werchter gegaan en daarna eventjes terug naar mijn grootmoeder. Ik dacht nog om daar in te trekken en dat heb ik ook voor een korte periode gedaan. Maar dat was niet meer haalbaar. Na 14 dagen ben ik daar met pak en zak vertrokken en heb ik gezegd dat ik alleen zou gaan wonen. Toen ben ik alleen gaan wonen.
…mijn stiefpa … In die periode liep ik natuurlijk verloren. Geen geld, geen huis, geen thuis. Ik moest dan bij het OCMW aankloppen voor een waarborg. Ik ben dan uiteindelijk op een appartementje ingetrokken en dan was het kwaad geschied natuurlijk. Dan zat ik rap terug aan de drugs. Voor de tocht was ik daar ook al mee bezig, maar toen was dat meer ‘spelen’. Pakjes ronddragen om centen te hebben, en maar af en toe eens een pilletje. Meer niet. Maar daarna heb ik gek gedaan. Zware drugs: XTC, cocaine, speed, alles wat ik kon pakken en krijgen. Alleen niet spuiten. Geen heroïne. Ik heb dat ooit wel één keer gedaan en dan heb ik een gast in het ziekenhuis geklopt. Maar dat wist ik niet. Dat hebben ze me achteraf verteld. Zelf ben ik ook in het ziekenhuis beland. Tot twee keer toe een overdosis genomen. Maag leegpompen. Extreem, heel extreem. Ik zat toen al een tijd bij een gast die aan de cocaïne en aan de anabolica zat. Die had al een keer het kot kort en klein geslagen. Hij heeft mij tegen de muur geduwd en met zijn vuist vlak langs mijn gezicht in een kast geklopt en ik heb dan een borstelsteel genomen en zijn kloten kapot geslagen. Hij is dan gaan lopen, maar hij had mij in het begin van de discussie een klets gegeven, gewoon een vlam tegen mijn oren, waardoor ik tijdelijk niet meer hoorde. Er was iets gebroken in mijn trommelvlies. En daarom heb ik, toen hij terugkwam, het eerste wat ik zag liggen gepakt. Dat was een stevige aftrekker en die heb ik overal waar ik hem raken kon, op zijn gezicht, zijn lijf, overal heb ik geklopt. Op een gegeven moment ben ik op zijn benen blijven kloppen en dat heeft toch wel eventjes geduurd en die is door zijn benen gezakt. Hij heeft dan lijkbleek tegen me gezegd: ‘Wij zijn over’. ‘Al lang!’, heb ik geantwoord. Twee seconden later stond de Rijkswacht daar, acht combi’s en de hele bataklan. Het bloed liep uit mijn oor, ik eerst naar het ziekenhuis en van daar naar het vluchthuis. Hij werd eigenlijk al lang gezocht, hij werkte als portier, iedereen had er schrik van maar ik niet. Tot op die dag. Ik ben toen drie jobs tegelijk beginnen doen: ’s nachts in een bakkerij, in een brasserie en in een danscafé tot ’s morgens vroeg. Gewoon omdat ik niks meer had. Op mijn 23ste was ik eigenlijk totaly loss. 14
Vanuit dat vluchthuis ben ik dan op een studio terecht gekomen in Sint-Niklaas. Op tweehonderd meter van mijn deur waren ze aan het verbouwen. Ik dacht dat het een brasserie ging worden. Ik had toen pas een lange zwarte jas van La Strada gekocht, ik droeg altijd zwarte leren broeken en zwarte schoenen, m’n haar had ik ook zwart geverfd met een witte bles, maar voor de rest zwart, zwart, zwart. Ik wilde gewoon apart zijn, straf uit de hoek komen, een kaliberke zijn. Ik ging toen ook veel met portiers op stap en zo. Ik stapte daar binnen en dacht: ‘Ik ga gewoon zien, wie niet waagt niet wint, ik kan maar proberen.’ Ik wou in Sint-Niklaas een job hebben, ik moest overleven hé! En ik wou ook eens iets anders doen. Toen ik daar binnenstapte, zag ik een meneer met een grote moustache en ik vroeg gewoon:‘Wat gaat dat hier worden?’ ‘Hier komt een gokhal’, zei hij. En ik: ‘Oh! Zoals het circus op de markt? Dan kom ik solliciteren.’ En hij vroeg: ‘U bent daarmee bekend?’ Ik zei: ‘Neen, maar ik heb horeca gedaan. Hoe moeilijk kan dat zijn?’ Maar het was nog te vroeg, hij stond nog niet open voor sollicitaties. Ik heb toen mijn gegevens achter gelaten, en daarna stapte ik daar heel regelmatig binnen om te zien hoe ver ze stonden. Ik verschoof of verhuisde ook al eens iets mee, de boxen of zo … en omdat hij mij wel gedreven vond heeft hij mij uiteindelijk aangenomen. Ik was er als de kippen bij geweest en het was me gelukt. Ik heb daar drie en een half jaar gewerkt. Nadat we anderhalve maand open waren, zegden ze tegen Harry met zijn moustache: ‘Dag patron’ en tegen mij zegden ze: ‘Dag chef!’ Ik beschermde die zaak: geen gefoefel of gefoeter, gelijk een haai erop hé! Ik was daar drie maanden bezig toen hij mij op een zondag opriep om mee te komen sluiten. Je moest altijd met twee zijn als Brinks het geld kwamen ophalen. Dat staat zo in de Belgische wet. Maar toen hij belde, pakte ik eerst niet op. Want ik had dat weekend héél zwaar gefeest. Die gast waar ik toen mee samen was, nam regelmatig vloeibare XTC, snoof dan cocaïne om te kalmeren en dan nog wat jointjes tussendoor. Dat was zo al twee dagen bezig. Ik was heel dat weekend nog niet van mijn kamer geweest, en dan kreeg ik ’s middags die telefoon. Een oproep van Harry. Maar ik kon niet gaan. Ik was er erg aan toe, 14 bollen op een avond. Ook al raakte ik nooit echt high van die dingen. Het was gewoon om niet neer te stuiken, weg te kunnen zijn, weg, weg, weg… Maar aan de andere kant was er die verplichting voor die job. En ik wilde die niet kwijt. Het was voor de eerste keer in mijn leven dat ik mezelf tot iets verplichtte. Dus ik heb toch maar die telefoon opgepakt en hij zei: ‘Ik weet niet waar je mee bezig bent, maar je hebt me een paar maanden geleden gezegd dat je maar tweehonderd meter van mijn deur woont. Ik verwacht je hier. Je weet dat we om half twee afsluiten, je krijgt al die uren betaald, maar je moét hier zijn.’ Ik werd toen als bediende betaald, niet als arbeider zoals in al die jobkes die ik had moeten doen om te overleven. Ik dacht: ‘What the fuck, ik kan hoogstens mijn ontslag krijgen.’ Ik dus weg zoals ik was, met een zonnebrilletje op. Toen ik binnenkwam stond hij aan de kassa’s en hij had dat direct gezien. Hij pakte een bureaustoel, keek mij aan en zei: ‘Jij gaat dáár zitten. En ik zou graag hebben dat je met je kop daar gaat liggen, weg van de deur.’Ik begon te zwalken en te ijlen, ah ja, veel te veel drugs.‘Jij bent ziek’, zei hij en hij stuurde mij naar zijn bureau. ‘Ik kom u seffens halen’ riep hij nog. Als de kassa’s afgerekend waren en ze het geld waren komen halen, is hij naar me toe gekomen. ‘Ik heb dat al lang in ’t snuitje, hoor’, zei hij. ‘Ik dacht dat je honderd procent betrouwbaar was, maar je bent zo vals als dat je groot bent! En nu’, zei hij ‘wil ik weten wat jouw toekomstplannen zijn. Want ik wil je houden en ik wil je helpen, maar jij 15
moet het wel doen.’ Binnen de maand is die mij komen weghalen op dat appartement waar ik zat. Harry heeft mij bij zich binnen genomen en zo is hij mijn stiefpa geworden. Ik was 24 jaar. Harry had vier kinderen. Die was heel geduldig met mij. Ik maakte hem ook vaak uit, dan vroeg hij zich af wat ik van hem wou. Toen heb ik hem mijn verhaal eens compleet gedaan, hij kende dat door en door. Die man heeft mij een duw gegeven in mijn leven. Hij heeft mij toen echt opgekrikt. Hij heeft mij van de drugs geholpen en mij uit dat milieu gehaald. Hij heeft mij ook laten studeren en heeft gezorgd dat ik een stabiele job had. Ik heb toen een hele periode dag en nacht gewerkt en ook nog verschillende opleidingen gevolgd. Dat was corvee. Ik werkte al als assistent-manager en volgde toen management, bedrijfsbeheer, alle EHBO cursussen, alcohol- en alle andere drugspreventie, agressiebeheersing, overvalpreventie, alle brevetten die je nodig hebt. Ik heb dat allemaal op een korte periode moeten halen door dag en nacht te werken. Na tien maanden moesten wij sluiten. Eigenlijk waren dat Hollandse goktenten met een vestiging in België, maar de wetten hier waren te streng. Ik ben toen in Hulst gaan werken, ook als assistentmanager. Ik organiseerde daar alles: de administratie, de boekhouding, reclame maken, alles. Toen ik daar begon, draaide die zaak verlies. En als ik daar wegging draaide die 31 procent. Hier op die foto’s, dat was mijn ploeg. Anneke is nog altijd een goede vriendin. Dit is Harry en dit is Bobke. Die zaak draaide veel geld. Door ons! Ik was de chef en Harry de baas! De helft van het cliënteel van die andere goktent zat bij mij! (lacht) Ik verwende die. Die kregen bij mij belegde broodjes met eiersalade, kip curry, alles. En gratis drank. Ik was daar graag gezien. En als ze aan die kasten zaten te rammelen, had ik dat meteen gezien en maakte ik me kwaad. En die Hollanders mogen dan wel direct zijn, maar als een Belg een keer direct is... ho maar! Maar daar in Nederland was ik niet zo met hart en ziel verknocht aan dat werk zoals eerder in Sint Niklaas. Via een connectie van Harry ben ik dan terecht gekomen bij een groot marketingbedrijf waar ze iemand nodig hadden voor de planning. Ik wilde mijn mensen goed behandelen. Dat was een idee uit de Amerikaanse management filosofie en dat is heel simpel: hoe positiever jij tegenover je mensen staat, hoe beter je team zal werken. Hoe meer capaciteit je aanspreekt, hoe meer kwaliteit je kunt bieden. Dan gaat je kwantiteit ook stijgen en je inkomen navenant. Om het even welk product je maakt of levert, dat is de basis. Het was niet vanzelfsprekend dat een jong meisje in een groot bedrijf boven mensen ging staan die daar al jaren werkten. Ik had gelukkig mijn jaren ervaring bij Harry. Ik heb daar drie maanden gewerkt voor een loon van 1700 euro, zonder de bonussen. Maar ik zag geen pree, dus ben ik daar opgestapt naar een ander marketing bedrijf. Maar daar werd ik ook slecht uitbetaald. Dat heb ik voor de arbeidsrechtbank moeten trekken. En het derde bedrijf is dan failliet gegaan. Vier jaar nadat Harry heel mijn verhaal eindelijk kende, was hij op vakantie in Rusland. Hij had toen voor iedereen een cadeautje bij. Ik kreeg toen zo’n panoramaatje, in glas geblazen en met bladgoud, met de hand gemaakt. En hij had voor alle kinderen een schaapje bij. Dat was touché, op zo’n familiefeestje. Voor zijn eigen kinderen had hij een wit schaapje mee gebracht, want die hadden die ellende allemaal niet gekend. En voor mij had hij een zwart schaap meegebracht.(lacht) Symbolisch!
16
Ik had toen in Nederland ook Bert leren kennen en ik wilde daarmee gaan samenwonen om te starten in het leven. Ik heb maanden in dat huis gewerkt, verbouwingen gedaan, alles met mijn eigen handen, dag en nacht gewerkt. En dan kom ik te weten dat hij aan het vozen was met iemand anders met drie kinderen onder de vijf jaar, terwijl hij nooit voor zijn eigen kinderen gezorgd had. Dus ik dacht: ‘Neen, dat is geen bevlieging.’ Toen ben ik terug naar België gekomen.
… naar mijn zus … Ondanks al die heisa met mijn werkgevers en arbeidsrechtbank, voelde ik me mentaal optimaal. Ik had toen ook al vier jaar therapie gevolgd, maar dat heeft nooit afdoende geholpen. Vragen zoals: ‘Wat is liefde? Wat is geen liefde?’Als je daar niet in groot gebracht bent, kan je ook niet polsen wat echt is en wat niet echt is. Ik had gekapt met die gast, op dat moment was ik voor mijn gevoel oké. Ik ben met al mijn spullen naar hier gekomen en ik ben in Lier bij mijn zus Wendy gaan wonen. Zij wilde mij erdoor halen en me terug op de been helpen. Maar ik was hier nog maar 24 uur of het was alsof ik 25 jaar terug de tijd in vloog. En je weet wat ik meegemaakt heb vroeger. Ik sliep bij mijn zus op een kamertje, zonder elektriek, dat hing daar allemaal los. In de zomer was het daar 42°. Dat was zo’n opkamertje met drie treden waar ze achteraf een badkamer van gemaakt hebben. Ik sliep daar op een twee persoonsmatras die helemaal ingezakt was en mijn hond moest mee op dat bed liggen want zijn mand kon niet in dat kamertje staan. Voor de rest allemaal plastieken bakken met mijn kleren in en zo. Ik kon daar geen raam open zetten, ik moest door de kinderkamer als ik in dat kamertje wou komen. En eens zeven uur, mocht ik niet meer door de kinderkamer. Dus ofwel was het op de kamer blijven, ofwel niet. Dat was erg. Ik had daar niks te zeggen. En daar lagen ineens annonces op tafel, voor bij een bakker te gaan werken en om te gaan kuisen. Ik moest binnen de 24 uur werk hebben en ik mocht haar ook niet in de schulden brengen. Zij mocht haar huis ook niet kwijt geraken. Na een maand kreeg ik een envelop waar vanachter op geschreven stond: ‘Als je nu geen honderd euro méér betaalt, dan mag je de fiets niet meer gebruiken, je eten mag niet meer in de frigo, de wasmachine mag je niet meer gebruiken, en de drie kilometer op en af naar uw werk mag je vanaf nu te voet doen.’ Dát was mijn zus. Ik heb drie maanden bij haar gewoond en toen is er een Amerikaanse dame bij ons Wendy komen zeggen: ‘Iedereen heeft recht op een menswaardig leven, je moet het alleen in handen nemen. Want hier moet je niet blijven.’Ik kreeg de sleutel van een huis en daar moest ik aanvankelijk niks voor geven of af en toe eens een envelop op de schouw bij haar leggen. Ik woon nu nog altijd in Lier, vlakbij mijn zus. Mijn verdriet om het verlies van Bert was nog altijd groot en dan dronk ik me ladderzat. En ik moet zeggen zoals het is, dan had ik eens goede hevige seks en dan ’s morgens mijn schoenen en mijn kleren aan en naar mijn werk. Ik heb hier zeven maand aan een stuk gezopen en ben drie keer afgevoerd met een overdosis cannabis en alcohol. Zuipen en baf! Dat is nu 5 jaar geleden. In die periode ben ik zwanger geraakt.
17
… Timothy … Ik heb een moeilijk leven gehad en dat was toen ook nog zo. Maar toen ik te horen kreeg dat ik elf weken zwanger was - ik moest toen overgeven en kotsen - is er een klop gekomen. Van bij die zwangerschap heb ik gemerkt: ik maak mezelf kapot. Ik was kwaad op de maatschappij en op iedereen, want voor mij was iedereen schuldig aan wat ik allemaal heb moeten meemaken. Dat dat nu lukt, komt niet zozeer door de tocht. Nu is dat voor een andere reden. Vroeger was dat overlevingsdrang, nu is dat mijn kindje kunnen grootbrengen. Dat geluk behouden. Timothy is een maand te vroeg geboren. Dat was een keizersnede met epidurale, niet evident. Ik kreeg mijn kindje eerst op mijn arm, en als alles goed gaat brengen ze je terug naar de arbeidskamer om een beetje te bekomen. Maar bij mij ging het niet goed en ik ben toen 12 uur in een coma weggezakt, met hartapparaten en tuut tuuttuut … Timothy heeft vlekken op zijn longen en daar heb ik veel ellende mee gehad. Hij is daar niet mee geboren, maar toen hij in het ziekenhuis is binnengebracht, hebben ze eerst een verkeerde diagnose gesteld. Pas anderhalve maand daarna heeft een longarts daar naar gekeken. Toen bleek dat hij met een bacteriële longinfectie aan het vechten was. Die begon eigenlijk langs binnen de longen op te vreten. Ik heb 2,5 jaar met hem op een ziekenhuisbed gezeten. Aérosol, puffertjes, nog altijd. Dozen en schuiven vol medicatie. Ik heb veel ziekenhuizen gedaan en ik kwam nooit meer buiten. Geen hobby’s, een uurtje fitnessen of iets anders, dat ging niet. Ik was heel die periode ook heel angstig en heel bang. Maar ik babbelde daar niet over, ook niet met mijn zus. Iedereen had toen wel zijn idee over die ziekte. Anderhalf jaar geleden zei de longarts uiteindelijk dat Timothy eerst een verkeerde diagnose had gekregen. Zo simpel is dat. Ik zei toen: ‘Meneer, ik moet dat op papier hebben’. ‘En wat ga jij daar mee doen?’, vroeg hij. Ik zeg: ‘Ik moet dat gewoon op papier hebben voor mijn adviserende arts, voor mijn medicijnen.’ ‘Dus jij wil geen zaak aanspannen of zo?’, vraagt hij. Ik zeg: ‘Meneer, daar begin ik niet mee. Ik ben een alleenstaande mama, er is geen papa en zo, ik heb dat alleen nodig om die medicijnen betaalbaar te maken.’ Die bedragen van het ziekenhuis begonnen serieus op te lopen. Honderd euro hier, honderd euro daar, op den duur was dat duizend euro tegen het einde van de maand. Dus heel veel angst van binnen, advocaat nemen, een collectieve schuldenregeling opgezet, alles tot in de puntjes regelen. Toen Timothy drie jaar werd, zei een vriendin van mij: ‘Kom Katja, nu moet je toch eens buiten hé. Uw schoenen aan, die machine af, wij komen u halen.’ Dat was een donderdagavond en ze nam me mee naar een ‘afterwork’ party. ’s Nachts op stap gaan, doe ik niet meer. Ik heb zelfs ruzie met mijn zus omdat ik met Nieuwjaar niet met haar op stap wilde gaan. Dat is nachtbrakerij, dat interesseert me niet meer, ik wil op tijd in mijn bed. Op restaurant met een gezelschap doe ik nog wel, dat is iets helemaal anders. Maar voor de rest heb ik daar geen behoefte meer aan. De dag dat wij op stap gingen, voelde ik mij al heel de dag niet goed. Ik was vermoeid, maar daar loop ik eigenlijk al jaren mee, ik heb dat opgebouwd. Je slaapt niet hé, 14 dagen klaar wakker, de hand van dat kindje vasthouden, die machine gaat op en neer, tuut … bam! Ineens vijf mensen in die kamer, hup, dat kindje wordt buiten gereden, dat wordt terug wakker, ze rijden daar mee naar buiten, allez, ‘hij heeft het gehaald, hij heeft het gehaald’, hup, masker op. En dan komen ze doodleuk 18
zeggen dat ze zijn longen leeggepompt hebben. Dat kindje is nog niet genezen en wat doe je? Je neemt dat op je arm, legt dat bij je op je buik, je slaapt niet hé… Ik was al heel die dag excuses aan het zoeken om af te bellen, maar ik ga toch mee en ik drink tien van die klein ‘shotjes’. Als ik vroeger op stap ging, dronk ik tequila puur met een paar blokjes ijs. Dus: tequila shotjes en nog tequilashotjes, en van het een komt het ander. Rond half elf kom ik thuis, en ik leg die vriendin in mijn bed, die lalde en lachte van het drinken. Ik doe de deur nog dicht, leg mijn handtas op tafel, ik weet nog dat ik naar de wc wilde, en het volgende moment is voor mij … fwwtch!! Weg. Knock out. Van daarna weet ik geen kl…n meer. Naar het schijnt ben ik recht gestrompeld en heb ik de 101 gebeld. Omdat ik niet wou sterven in mijn huis, maar bij mijn kind dat bij mijn zus logeerde. Dat besef moet ik nog gehad hebben. Ze zijn mij komen halen met de MUG en twee ambulances, ik kreeg geen lucht meer, geen adem, iets met mijn centraal zenuwstelsel. Daar zijn ze nu achter in het UZ Gasthuisberg. Hoe dat komt weten ze niet, dat zou die therapie moeten uitwijzen. Maar ik werd toen wakker in het cachot bij de politie van Lier. Koud, koud, koud, ik heb geen schoenen aan, mijn broek is uit, juist nog mijn onderbroekje aan en ik had zo’n roos spaghettibandje aan, gelukkig met een rekkertje, en zo ver als je kunt zien, zie ik blauw en zwart - geen blauwe plekken maar echt zwart … mijn handen, mijn knokkels, mijn borsten, benen, voeten, alles. Overal waar je kon zien: zwart. What the fuck is dat hier? Is dat een grap of wat? Wat gebeurt er hier? Paniek! Boem! Boem! Boem! Op die deur. ‘Mevrouw, je bent hier op het politiebureau.’ ‘Wat doe ik hier? Ik ben een alleenstaande mamma! Ik ben gisterenavond maar een paar uurtjes op stap geweest, ik was thuis… Wat kom ik hier doen? Dat màg hier niet! Ik wil een advocaat. Nu, direct! Dat gaat hier een proces worden. Dit trek ik voor de rechtbank!’ Veertien dagen na mijn voorvalletje is er in Mortsel een jongen van 21 jaar overleden die hetzelfde als mij was overkomen. Dat heeft in de krant gestaan. Die hebben ze gewurgd omdat ze dachten dat hij protesteerde bij zijn arrest. Als ik dat voor de rechtbank had getrokken, had ik zeker schadevergoeding gehad. Dat was niet goed gekomen. Twee weken daarna zijn die van het comité P al langs gekomen. Als je die erbij haalt, spreken we al over correctionele rechtbank. Die zijn hier geweest en hebben de zaken uitgezocht. Elke agent die mij bij wijze van spreken gehad heeft, heeft mij hier aan deze tafel komen uitleggen wat er die avond gebeurd is. Ik heb mijn excuses dan aangeboden aan die politieagent, maar die van het comité P zei: ‘Mevrouw, u moet daar mee stoppen. Want een delirium nervosa betekent dat het zenuwstelsel compleet in een panne komt. Dan functioneer je nog, maar je ziet niet meer. Wat u meegemaakt hebt, was een aanval.’ Wat ik bijvoorbeeld met mijn vader meegemaakt heb, komt dan boven. Je onderbewustzijn neemt over, je bewustzijn ligt lam. En alles wat je in je onderbewustzijn niet verteerd hebt, krijgt dan de kans. Dan sla jij rondom jou, hartstilstand, ademhaling … als je daar in blijft in een delirium, kan je in een rolstoel belanden. Dan word je een plant. Uiteindelijk heeft een magistrate die mij kent mij de hand boven het hoofd gehouden. Die gaat voor mij door het vuur, vooral voor onze Timothy. Die vindt mijn verhaal zo uniek, zij ziet mij en Timothy graag. Ze ziet dat hij niks tekort heeft en ze verstaat maar niet dat ik met mijn achtergrond zo wil vechten voor het leven en voor mijn kindje. Zij ziet ook maar een fractie van mij hé. Zij ziet mij niet blèten, al heeft ze me af en toe wel eens in mijn furie gezien. 19
Dat voorval was weer een bouwsteentje dat het anders moest. Vroeger wilde ik niet in therapie, maar toen heb ik meteen naar slachtofferhulp gebeld. Ik was die dag al overal geweest: het ziekenhuis van Lier, Duffel, mijn eigen huisarts, de huisarts van wacht en dan het comité P. Uiteindelijk kom ik bij die madam en die zegt: ‘Mevrouw, drinkt u alle weken zoveel?’ Ik zeg: ‘Zot! Neen. Niet elke week.’ ‘Hoe kom jij dan aan die tien shotjes?’ Ik zeg: ‘Ik voelde mij niet goed en ‘t was druk, maar in plaats van om halfzeven in mijn zetel te gaan zitten of achter mijn computer te kruipen of met mijn kindje bezig te zijn, ben ik een beetje gaan uitbollen. Dat was een deftige party, met allemaal middenstanders. Niet met mensen die allemaal aan den dop zitten. Dat liep allemaal heel mooi en ik ben tegen half elf netjes door vrienden thuis afgezet … en dan is het misgelopen. Toen zegden ze: ‘Tien shotjes tequila, wie drinkt dat op een uur? Ah! Jij bent een alcoholiste! Jij moet naar het CAW.’ Het eerste wat ze op het CAW vroegen was: ‘Die onthaalmoeder? Is dat uw zuster?’ Ik dacht: ‘Wat is dat hier?’ Ik ben daar niet op ingegaan, maar begin het maar eens uit te leggen daar. Dat je al je kracht die je opgebouwd hebt, en al je zelfvertrouwen, dat je daar heel je leven al aan hebt moeten werken om iets te kunnen creëren, te presteren. En ineens op drie maanden is dat allemaal terug weg. Want je leeft terug zoals je ouders vroeger hé. Ik moet er in mijn leven op letten dat het niet verrijkend is om veel te maken te hebben met mensen van mijn kaliber. Dit interview nu doen is verrijkend. Maar met een persoon praten die ook heel veel ellende in haar leven heeft meegemaakt en die het positieve niet kan zien: mijden! Dat zijn niet de mensen om mee bezig zijn. Als je in periodes leeft die je zelfvertrouwen veel vragen, dan kan je dat beter mijden. Het is niet gemakkelijk met Timothy en het zal nooit gemakkelijk zijn. Hij is soms doodziek, hij kan niet eten, moet altijd overgeven. Hij gaat dan zelf in de ijskast en zegt dan: ‘Oh! Dat is toch allemaal lekker. Maar ik ben een beetje ziek hé.’ Dat vraagt aandacht, je moet daar voor zorgen. Maar dat is ook plezier. Wat je er voor terugkrijgt, dat overstijgt dat. Je hebt een reden. Ik kan me niet altijd permitteren waar zijn oog op valt. Je moet rekenen en uittellen, en wat je krijgt is toch niet toereikend. Maar hij is ook super content met een beetje aandacht. Dat speelt dan geen rol of dat iets van 2 euro is of wat dan ook. Ik heb pas zijn kamer geschilderd en toen heb ik iets gekocht op de groei, iets met een hoogslaper. Een bureautje eronder en hup. Dat kan nog lang meegaan zonder dat ik dan iets nieuw moet kopen. Dan staat hij daar en zegt: ‘Jij bent de allerbeste mama van de allerbeste mama’s!’ Dan is hij blij, dan kirt hij van plezier. Dat is dan maar een bedje van een paar honderd euro, niet van 1.000 euro of zoiets. Oké, dat matrasje is misschien iets dunner, maar hij is apentrots! Hij heeft nu ook een wekker gekregen, en dan wil hij zelf naar beneden komen uit die hoogslaper. Dan zeg ik hem: ‘Als je wakker wordt, moet je eerst je mama roepen’. Ik moet dat maar twee keer zeggen en dan doet hij dat. Dat is mijn ding. Dat maakt mij gelukkig. Ik heb vijf dagen aan dat kamertje geschilderd. Ik had lichtgroen en kaki voorzien, ik was smoorverliefd op die kleuren. Maar toen ik met dat lichtgroen bezig was, zei hij: ‘Ik wil donkerblauw mamma!’ Hij had appelblauwzeegroen voor ogen, ken je dat? In de donkerste tint. Hij moest en hij zou. Maar ik wilde dat niet. Maar hij had dat voorbeeldje in zijn handen van Levis, dat waren de enigen die dat kleurtje hadden. Ik heb dan toch die satin gekocht en ik heb er drie dagen over gedaan om zijn kamer te schilderen. Normaal duurt dat maar een dag of anderhalve dag. Ik vond dat echt geen kleur voor een kinderkamer, maar hij liep daar in rond: ‘Mooi hé mama, echt mooi’. Volledig kindergeluk. Maar 20
dat is dan Katja hé: altijd tekort gehad, moeten vechten, nee dat mag niet, altijd het gevoel van moéten vechten, opkomen voor, zien dat alles er is, dat dat mondje gevuld is, verantwoordelijk zijn voor dat kindje. Maar dat zorgen voor, en opletten hier en afblijven daar, en hup huphuphup… dat staat soms ook in de weg van dat kindergeluk. De volgende dag stond hij in mijn kamer aan mijn bed, vol verf. De kamer vol verf, de badkamer vol verf, de muren vol, al die nieuwe emmers, met de primer en alles door elkaar… Aaarghhh! Ik ben kwaad op hem geweest, kwáád! En na een half uurtje staat die daar zo: ‘Ik wou een beetje helpen mama, want jij bent moe hé mamma!’ Echt zo van: Ik wou zo goed doen voor u. En echt wenen, dikke tranen van echt verdriet. ‘Allez schatje, sorry hé, zo heeft de mama dat niet bedoeld.’ Allez vooruit, alles opgekuist en terwijl ik dat zit op te kuisen denk ik: ‘Dat is toch zijn kamer? Als hij dat nu zo wil?’ En dan draai ik bij. Kinderen, dat is een zalfje. Verder kan ik daar niks van zeggen. Timothy is nu 4,5 jaar. Hij heeft mijn achternaam. Dat is heel belangrijk voor mij. … Bij ons soort jongeren heb je drie soorten mensen. Mensen die zich volledig afsluiten en in hun cocon blijven leven. Die beschermen alles, bijna zoals autisten, maar het zijn geen autisten. Dan heb je er die kunnen dat aan, maar ze steken dat weg. En als ze alleen zijn, kunnen ze het niet aan. En je hebt er die doen wat ik doe, of ze doen vooral zichzelf pijn. De reden waarom het voor mij zo moeilijk was, is omdat ik beginnen vechten ben, lukraak, tegen iedereen. Het maakte niet uit wie het was. Je was tegen mij en dan moest je vóór mij kapot, zo simpel was dat. En niemand kreeg mij nog kapot, versta je? Met dat voorval na die party een jaar geleden is het besef gekomen: het kan ook anders. Ik dacht toen: ‘Ik hoef dat toch niet mee te maken? Ik hoef mij toch niet ellendig te voelen? Niet heel de wereld is tegen mij! En wat ik gecreëerd heb is toch bijzonder? Ik heb dat zelf gedaan.’ Door het feit dat ik vier jaar therapie gevolgd had, kon ik daar bewuster mee omgaan. Ik haal vaak zelf vrienden in huis en ik help die. Want ik kom zelf uit de ellende en ik kan mijn ogen daar niet voor dicht doen. Ik woon hier nu vier jaar en half en ik heb al vier meisjes op de been geholpen. En in mijn ander huis in Lier ook twee, en ondertussen help ik nog andere mensen. Ik regel dingen of ga mee naar een instelling waar een kindje geplaatst is van een meisje dat ik mee op de been geholpen hebt. En ik ben zelf ook nog bezig met vechten, met advocaten en collectieve schuldbemiddeling. Op den duur word je ervaringsdeskundige, hé. Ik kan niet specifiek zeggen: dié persoon, dat is nu voor mij een vertrouwenspersoon. Geert wel, en mijn therapeute, maar voor de rest is dat altijd aftasten. Bepaalde figuren moet ik eerst aanvoelen en die moet ik eigenlijk zeggen: ik heb u graag, maar voor mij is het beter dat jij dáár blijft. Dat leer ik nu. Want ik ben een gever. Ik heb een goed hart, ik ben een bouwer. Maar ik heb jouw fortuin niet nodig. Ik moet het zo groot niet zien. Als jij het graag groot ziet, oké. Maar ik zie het liever klein en dat wordt dan vanzelf wel groter. Want dat is een bijzondere eigenschap van mij: ik ben rap content. Zoals een kind. Als jij die pot pinda geeft, daar maak ik er twee anderen mee content. Versta je?
21
Ik ben al 11 jaren bezig met mijn tanden in orde te krijgen. Mijn stomatoloog had mij gezegd dat ik leed aan chronische pijnen. Ik heb lang een stekende pijn onder mijn oksel gehad en die spreidde zich uit naar mijn sleutelbeen. Doordat ik emotioneel zo zwaar onder druk heb moeten leven, zette ik als het ware al een pantser op nog voor er iets gebeurd was. Ik heb al als volwassene geleefd, nog voor die tijd was aangebroken. Fysiek en mentaal. Daardoor geraak ik zo rap mijn zelfvertrouwen kwijt. Daar telkens opnieuw tegen aanbotsen en het weer kwijt geraken. Net zoals met de prestatie van mijn tocht, opbouwen, en terug verliezen … Ik sta nu op de ziekenkas. Want ik heb een klapbek gehad, een trauma dat je krijgt door te hoge stress. Als ik slaap, bijt ik op mijn tanden en aan mijn rechterkant krijg ik al slijtage. Ze proberen daar iets aan te doen met fysiotherapie en logopedie en osteopathie. Dan beginnen ze mijn nek en mijn rug te kraken. Ik ben ook van mijn trap gevallen en heb letsels aan de ligamenten van mijn heup en bekkenbodem. Daarom sta ik op de ziekenkas. Ik mag dus niet werken. Daarom ga ik nu terug naar school. Ik ben gestart met een driejarige opleiding boekhouden. Ik zal er wel komen, en al wat ik voor ogen heb en wil bereiken, is me tot hier toe ook gelukt. Zoals de tocht heeft geleerd: ‘Doorbijten en volhouden en je komt waar je wil zijn’.
… terugblik … Ik geniet er nog altijd van als ik terugdenk aan mijn tocht. Want toen geloofde ik daar niet in. Ik was onwetend en dacht aan een onbezonnen vakantie. Ik was vijftien jaar en half, ik wist niet beter hé. Waarom ik die tocht dan deed? Ik wilde alles achter mij kunnen laten. Maar wat is dat: alles? Dat kan ik niet zeggen. Die kwaadheid waar ik nog steeds moet aan werken? Ik had al veel moeten overleven, en ik dacht: ‘Als ik dit aankan, dan mogen ze me eender waar op de wereld neerzetten, ik zal het wel redden’. Uiteindelijk had ik voor mijzelf beslist: ‘Als ik dit doe, zal er geen enkel probleem meer op mijn pad komen dat ik niet zal aankunnen. Als ik dit zal kunnen in mijn leven, dan zal ik weten wat leven is.’ Simpel dat. Want de wereld was toen boos, verkeerd, slecht, snap je? Dát heeft die tocht bij mij weggepakt. Wat heel belangrijk is. Als ik die tocht niet gedaan had, dan was het niet goed gekomen met mij. Die ontmoeting met Oikoten en met Christel en Herman was heel belangrijk. De euforie ervaren dat ik iets kon, dat we werkelijk na drie maanden terug in België stonden. Alles was nog niet in kannen en kruiken maar toch. Het geloof was er. Dat is nu meer dan tien jaar geleden en juist daarom kan ik zeggen wat die tocht voor mij opgeleverd heeft. Maar ik kan niet zomaar zeggen: dat specifiek. Dat komt nu pas. Dat ligt daar niet zo maar op tafel hé. Je omzeilt ook zaken. Maar neem bijvoorbeeld dat ik vroeger zo chaotisch was. Je mag nu al mijn kasten opentrekken, ik ben heel georganiseerd. Tot in de puntjes verzorgd. Dat heeft met die tocht te maken. Want dat heeft met waarden te maken. Je leeft in de natuur en bepaalde dingen krijgen waarde. Wat Oikoten doet helpt wel. Maar voor de meeste jongeren is dat een lange arbeid om het op een rij te krijgen. Sinds ik een kind heb, ben ik consequent in het leven terug aan het recht krabbelen. Alles heel nuchter bekijken, niet met drugs of alcohol. En nu krijg ik natuurlijk alles van vroeger terug op mij, heel die turbulentie van mijn leven. Van die instellingen, die tocht, na die tocht, mijn opname in het pleeggezin vlak na de tocht, binnen anderhalf 22
jaar waren die uit elkaar, dan weer opgevangen door een Nederlands gezin, het hele verhaal. In het begin van dit jaar ben ik met iemand beginnen praten, dat is nu driekwart jaar bezig, en dat is nu goed. Dat is doeltreffend. Ik kan nu gáán voor iets, iets afmaken. Dat kon ik maanden geleden niet. Ik ben met nul begonnen, zwanger geworden, een huis moeten vinden, geen dak boven mijn kop. Tijdens mijn tocht is me dat dikwijls gebeurd: nee, die zware rugzak, dat gaat niet, het gaat niet lukken, fuck off, ik heb zeer, mijn lijf wil niet, ik heb pijn … En daardoor heb ik geleerd: het gaat wel, ik kan een oplossing vinden, er is een weg. Ik moét volhouden en zoeken. Ik ben mijn tocht met een negatief gevoel gestopt, niet met dat euforisch gevoel. Ik ben nadien ook hervallen. Maar op tocht heb ik geleerd: overleven, volhouden, niet afgeven. Je leeft dan drie maanden aan een stuk naar iets toe, naar een climax. Je wilt die prestatie écht realiseren! Die begeleidster trekt je mee: ‘Kom eens zien Katja waar wij hier doorheen getrokken zijn! Zie wat een prestatie je daar toen geleverd hebt op die plaats!’ Maar nu, in het echte leven, het gevoel dat ik gehad heb op mijn tocht, dat euforisch gevoel, mijn bewust leven, naar een toekomst toegroeien, dat je het soms flexibeler moet aanpakken in plaats van star vast te houden … dat heb ik uit mijn tocht gehaald. Er zullen altijd mensen zijn die je weer in de grond proberen te duwen, dat je alles moet afgeven wat je verworven hebt. Maar die tocht heb je zélf gedaan, dat is joúw prestatie. Als ik nu besluiten moet nemen of voor moeilijke beslissingen sta, dan ga ik het gevoel daarvoor halen uit die tocht die ik gedaan heb. De basisdingen in je leven komen uit die tocht. Je hebt leren volhouden, een probleem leren oplossen want er moét een oplossing komen, ook nadenken, bezinnen, je laat ook dingen over je heenkomen, niet direct de deur toesmijten maar eventjes nadenken: wil ik dat of wil ik dat niet? Is dat van toepassing? Heb ik dat nodig? Bewustere keuzes maken. Met wat ik nu weet, zou ik het zeker opnieuw doen.
… het is té zwaar … Maar mijn tocht was té zwaar. Voor mij was dat een onmenselijke tocht! (stokt even). Ja, en nu nog steeds: onmenselijk! Dat kan je echt niet maken met een zestienjarige! Ik had er absoluut geen benul van waar ik aan begon, maar Herman kwam in het begin wel tegen mij zeggen: ‘Jij bent een winner! Ik zie dat in u!’ Terwijl hij mij niet kende. Maar als hij zoiets zei, had hij daar toch inzicht in? Of is dat zo maar een praatje dat jullie verkopen aan jongeren? Versta je wat ik wil zeggen? Ofwel weet je als organisatie waar je mee bezig bent en kies je die jongeren selectief. Ofwel ga je een praatje verkopen. Maar dan vind ik achteraf: waar is jullie geloofwaardigheid? En dan val je door de mand. Die GR 10 is té geïsoleerd voor jongeren met een kaliber aan problemen zoals ik heb gehad. Bovendien een meisje alleen! Doe dat met twee jongeren van hetzelfde kaliber. Ofwel zet je er twee tuttekes in, maar die gaan dat niet halen. Ofwel zet je er twee grieten in! Voor die tocht zou dat beter geweest zijn. Als ik samen met een ander meisje geweest was, dan was ik minder alleen geweest. Je moet een prestatie neerzetten, ze verwachten iets van u, maar dan sta je er niet alleen voor. Want je blijft dat als een straf zien. Ik vind dat heel belangrijk. Als je maar een fractie van een seconde hebt meegemaakt van wat de jongeren waar Oikoten mee werkt hebben meegemaakt … Ik ben nu 33 jaar en ik leef nog altijd met 23
dat gevoel van ‘ik ben anders’. Eerst vecht je daar als kind tegen, omdat je niet anders wilt zijn. Al die jonge meisjes waar je samen mee naar school gaat en die ’s avonds naar huis gaan naar hun mama of papa. Je ruikt de geur van dat eten als je voorbij de huizen loopt … het zijn maar kleine details, fracties, maar zelf ben je altijd anders. En als je dan zó iets moet doen, je hebt daar niet om gevraagd, je komt de ene situatie na de andere tegen en je overlééft! Als kind of als jongere doe je heel veel dingen omdat je geen uitweg weet of ziet. Omdat je niet het voorbeeld hebt gekregen van hoe je het wel moet uiten en verwoorden, ook al ga je naar een psychiater. Op een zeker moment moet toch eens iemand gaan beseffen dat jongeren zodanig gekwetst kunnen zijn, dat je ze niet meer kunt ‘polsen’. Dat ze niet meer willen dat je ‘doorkunt’, dat ze niemand doorlaten. Dat ze alleen maar tijd en ruimte nodig hebben om te kunnen ‘ademen’. Versta je dat? Wij hebben nooit onbezonnen kunnen leven, zelfs niet als baby. Er werd al zoveel van ons verwacht! Altijd vechten. Daarom zeg ik nu nog altijd: ‘Doe dat niet met een zestienjarige alleen, maar zet er een tweede bij. Dan ben je niet alleen.’ Het contrast is veel te groot. En té zwaar is ook niet goed. De inspanning die je daar moet leveren! En oké dat je dingen moet verwerken. Maar je mag niet én fysieke kloppen krijgen én psychische kloppen. En dan ook nog eens een reflectie van die eenzaamheid, en de groeipijnen van zo’n tocht. Ik heb dat meteen gezegd als ik terug kwam en ik blijf dat nog altijd zeggen: dat mag je niet doen met een jongere. Je maakt die eigenlijk dood. Die moet al zoveel verwerken. Het is toch de bedoeling dat je een beetje openbloeit? Dat je dingen kunt brengen of zeggen waar dat vroeger niet of nooit ging? Het is toch de bedoeling dat je een beetje rustiger wordt, een soort van bezinning die je mag ervaren? Het mag niet té belastend zijn. Dat proces komt wel vanzelf als je aan het marcheren bent met die rugzak. Ik zal het nog anders zeggen: er zijn nog steeds emoties die tijdens die drie maanden gebeurd zijn, waarvan ik nu nog altijd tranen in mijn ogen krijg. Emoties die té immens geweest zijn. Dat isolement bijvoorbeeld. Dat zorgt ervoor dat je je problemen dubbel en dik terug krijgt. Ik ben later nog gaan stappen. Maar dat was anders, niet zo immens. Als je als volwassene gaat stappen, dat brengt rust. Als jongere bruis je. Je hebt in die opgefokte situaties gezeten, je bent bijna dood geklopt, je wordt gek met alles wat rondom u is: zó leven wij in onze kop. Als jongere komt alles op je af en daarom ben je als jongere zo (krijst) ‘aaaarrrgh!’ Normaal is een tocht bezinning. Ik zie me nog zitten, thuis, met vier op ons knieën omdat … ik weet niet meer wat. Ik kreeg op tocht last aan mijn voeten, en we waren aan het wandelen op paadjes. Je moest goed opletten om je ene voet goed voor de andere te zetten, ik had zelfs geen plaats om mijn twee schoenen naast elkaar te zetten. Je moest je dus concentreren en dan die zware rugzak daar nog bij. Dat was niet niks, hé. Dat was gewoon té. Té veel inspanning. En ineens stond ik in onze living en ons moeder was daar, vanuit de keukendeur, ik zie ons Wendy staan, wij… op ons knieën met ieder twee gevulde flessen met water in ons handen, en die mochten niet zakken. En ik hoor ons vader achter mij altijd maar brullen en brullen en brullen. En het volgende moment pakt Christel mij ineens bij mijn arm vast, want ik stond zó met mijn wandelstok op een wandelpad en zij vroeg: ‘Zeg, wat is er?’ Naar het schijnt was ik aan het roepen en aan het schreeuwen, in het wilde weg aan het keilen … maar Christel staat daar voor mijn neus. Ik ben daar een hele dag mottig van geweest. Maar je moet voort hé, want je planning is dat je ’s avonds ergens moet zijn. Ook al ben je mentaal helemaal op. Hop die rugzak terug aan en voort. Als je dan iemand tegenkomt die gewoon vraagt: ‘En? Van waar komen jullie?’, dan kom je daar als klein ellendig dingske eventjes uit. Dan moet je eventjes niet meer zo diep gaan. Niet met die ellende van vroeger bezig zijn. Het is te extreem. Daarom dat ik het ook niet zou aanraden het nog eens te doen met een te jonge jongere. Niet met iemand die pas op de drempel staat. Begin er niet 24
aan. Doe dat met een al wat oudere jongere. Want ze kunnen wel beslissen dat je als zestienjarige niet op je eigen benen kunt staan en niet alleen mag gaan wonen. Dat dat niet haalbaar is qua wetgeving en zelfs qua psychologie. Maar ze kunnen je wel zo’n extreme, progressieve maatregel en therapie opleggen, zo’n tocht met een bezinning daaraan verbonden die véle malen zwaarder is. Dat contrast was voor mij te groot. Want dan ben je niet te jong om in gevaarlijke situaties te lopen zonder eigenlijke voorbereiding in weer en wind en moeilijke omstandigheden. Of je staat daar ergens aan een afgrond waar je een paar honderd meter kunt inzakken en je begeleidster moet je dan komen halen. Zo’n jongeren als wij kunnen psychotisch worden of flash backs krijgen - noem het hoe je wil - als je onder zulke druk moet functioneren. Wij kunnen niet genoeg filteren of hebben dat onvoldoende geleerd. Bezinnen of relativeren, dat kunnen de meeste jongeren niet als ze bij Oikoten aankomen. Als zich zo’n situaties voordoen, kan je in bepaalde momenten je lichaam zelfs fysiek niet in beweging brengen van verkramping. En je wilt dat wel presteren hé, want je eigen ellendige leven hangt er dan van af… Ze zouden een soort memorial moeten maken met alle namen van de jongeren op die aan een tocht meegedaan hebben. Je krijgt bij Oikoten die boost, dat zelfvertrouwen. Maar je kunt daar niet mee voort, want dat heb je niet geleerd. Bij ons jongeren is het niet alleen ‘willen’. Je wilt wel, maar je vecht al zo lang. Dus zeg ik: ‘Blijf met uw fucking poten af van jongeren die verloren lopen in het leven, tenzij daar een oplossing tegenover staat die werkelijk werkt’. Want jullie weten niet hoeveel jaren ellende en miserie wij meedragen, terwijl jullie ons een kans hebben geboden om daar uit te geraken in het leven. Wij geloven daar stellig in en tegen het einde van de tocht zijn wij volledig overtuigd in jullie. Daarom houden alle jongeren jullie vast als ‘hun bisjouke’ van hun leven. Ik heb dat ten opzichte van Christel ook. Dat is een immens gevoel. Maar nog voor er twee maanden om zijn na je tocht, krijgt dat gevoel van eigen kunnen weer zo’n verschrikkelijke deuk. Terwijl jullie ons sterk gemaakt hebben, ons een kans gegeven hebben. Want jullie hebben ons als begeleider of begeleidster dat vertrouwen geschonken! Maar jij gaat terug naar partner en kinderen, terug naar je thuis. Dus de organisatie Oikoten doet zo opeens: baf! En klets! En terug de grond in. En dat vind ik gevaarlijk, want wij lopen al een hoog risico. En dan duurt dat járen voor je datgene wat de tocht teweeg brengt, ook effectief kunt gebruiken. De nazorg is zwak, erg zwak. Want eerst wordt er een enorme prestatie verwacht, iets waar je niet klaar voor bent. Want je kent dat niet, daar mogen ze je in Biez nog vijf weken op voorbereiden. Maar de nazorg is bullshit. Dat is niét genoeg. Want hoe gaat dat? Er wordt zoveel moeite gedaan om jongeren te zoeken om tochten te doen. Volgens mij moet dat toch wat geld kosten en tijd en energie: die tocht opvolgen, op bezoek komen, je krijgt een budget mee waarvan je kunt sparen. Voor mij was dat een teleurstelling want Frankrijk is duur, dus ik had geen reservecentje van mijn zakgeld kunnen opbouwen tegen dat ik terug was. Ik had niks. Daar kwam nog bij dat de belofte van zelfstandig wonen bij mij niet kon doorgaan, dan kreeg je ook een startbudgetje en een startpremie. Maar ik kreeg dat niet want ik was te jong en bla blabla. Eerlijk gezegd, ik had een enorme prestatie neergezet daar in Frankrijk. Ik kwam terug in Leuven, dat was voor mij een hele aanpassing want ik wou eigenlijk al terug in de bergen zijn. Ik was benieuwd naar wat me nu allemaal te wachten stond. En na een week was heel de euforie weg en was dat voor mij niks meer waard. Weer onzekerheid, problemen. Ze deden wel enorm hun best voor mij, maar het was een ontgoocheling. De enige houvast in mijn leven na de tocht, waren Herman en Christel. En de groep die in Werchter woonde, Jef, 25
Dimi, Tine. Ik verwijt dus zeker Oikoten en de mensen die zich enorm inzetten niks, maar dat is toch een gebrek. Het is veel te gemakkelijk om te hervallen. Die jongeren zijn na zo’n tocht totaly freaked out en totaly loss. Maar daarna hebben ze niks. Ze geloven in niks meer, die prestatie is weg, er schiet niks meer over. En eigenlijk was dat niet nodig, hé. Je hebt die prachtige tocht gedaan, met een mooi resultaat. Je hebt dan spierballen! Dan kom je twee weken later aan op school. Het was toen putje winter en ik kwam daar met een shortje aan, want je bent dat gewend van onderweg. Knalbruine billen van de zon, je bent nog bruin, terwijl al je medestudenten bleek zien. En je hebt (wijst) zo’n benen van te lopen, zo van: ik heb net eventjes een paar duizend kilometer te voet afgelegd. ‘Dat kan niet, jij liegt’, zeggen die dan. Een boks erop! Toen ik aan mijn tocht bezig was, kwam dat in het nieuws: ‘Jonge criminelen gaan een tocht doen.’ Dus ben je een jonge crimineel, terwijl dat niet waar is. Want criminelen zitten vast en wij zitten op de valreep. Ja, we steken wel iets uit, maar… Als je terug bent, word je slecht afgeschilderd. Je blijft een buitenbeentje, want van een normale jongere van onze leeftijd worden zo’n zaken niet verlangd en verwacht. Eigenlijk moet je de tocht doen om er bij te kunnen horen in de maatschappij, tenminste er terug in te komen. Dat is toch het verhaal. Maar eigenlijk duwt het je meer terug dan dat het je erbij betrekt. Dat is het gevoel dat ik daar van overhoud. Wat ik bedoel is dat, als er zo veel gebeurt rond Oikoten, dat er ook moet gekeken worden wat er voor de jongeren mogelijk is na de tocht. En dat moet méér zijn dan alleen maar Begeleid Zelfstandig Wonen in orde brengen. Misschien een tweede organisatie of zo. Want hun geloof is groot. Al word je natuurlijk op zeker moment ook stabieler, en maak je betere keuzes. Maar die nazorg is voor mij toch een grote teleurstelling. Wat je oppikt van je tocht is subliem, dat is fantastisch. Je krijgt basisprincipes mee. Je haalt daar essentiële dingen uit. Maar doordat er gefaald wordt met de nazorg, ketst dat terug. Het komt veel voor. Je vertelt dat tegen mensen, soms tegen vrienden, vriendinnen die ik nog maar een jaar of drie ken. Als ik dat zeg, moet ik er mijn routeboekje bijhalen of ze geloven me niet. Ik ben gestopt met erover te praten. Ik ben er een beetje weirdo van geworden. Niet als ik erover spreek met mensen van Oikoten, of Christel of zo, dan niet, maar anders … Er zijn heel veel mooie dingen, essentiële dingen die in die tocht zitten en voor mij van betekenis zijn, maar voor mij alleen. Ik mag morgen 50 miljard winnen, ik ga dezelfde blijven. Je gaat mij niet in een villa zien zitten of in een Rolls Royce zien rijden. Maar snap je, dat geeft een kijk op het leven, een betekenis voor mij die nu pas, na al die jaren bovenkomt. Door de klik met de mensen met wie ik die tocht gedaan heb, vooral Herman en Christel, is er iets ontstaan. Dat overstijgt pleegzorg, dat overstijgt mijn zussen zelfs. Als ik bij Christel kom, dan mag er bij staan wie wil, dan zie ik alleen nog háár. Dan springt mijn hart op. Je hebt veel gedeeld met elkaar en dat maakt die band, snap je?
…. Christel … Christel heeft dat dagboek geschreven. Dat is het verhaal van de tocht. Dat moet je echt zien, daar zit nog een edelweiss in en het afscheidsliedje staat er ook in. Ik heb dat dagboek gekregen nadat ik min of meer stabiel woonde. Mijn routeboekje heb ik ook nog, daar staat waar we overal geweest zijn. En ik heb van Christel meer dan 360 dia’s gekregen, vier dozen vol. Mijn rugzak heb ik niet meer, die 26
mochten we niet meenemen. En mijn schoenen zijn achtergebleven bij dat pleeggezin. Maar sinds die tocht heb ik altijd wandelschoenen in huis. Stevige, zoals ze mij dat geleerd hebben. (lacht) Ik heb heel veel geleerd uit dat dagboek. Ik heb dat ook gebruikt om erover te praten met mijn therapeute. Ik heb dat met haar gedeeld - ze vroeg wel of ik daar zeker over was. Mijn therapeute zegt dat ik wel terug kan gaan naar mijn verleden, maar dat heeft zo’n immense impact op mijzelf dat ik dat probeer te verbloemen. Of zodra dat ik daar in de buurt van kom, schiet ik ineens weer over naar het schoon weer … raar hé. Ik vecht daar tegen en weet dat ik zo niet meer mag denken, maar gemakkelijk is dat niet. Dat zit er in gebakken bij mij. Ik ben vaak op vakantie geweest bij Christel. Zij woont met Herman op Raulet, niet zo ver van Carcassonne. Ze hebben daar een paardenranch en gîtes. Ze hebben een oude boerderij omgetoverd tot een vakantiedomein. Daar is werk genoeg. Ik ben daar overal in de buurt geweest: Limoux, Chalabre, Perpignan, Cahors, Saint-Benoït … Als ik bij Christel geweest ben, heb ik soms het gevoel dat ik niet alles heb kunnen zeggen. Dat ik haar niet genoeg gezien heb in de periode dat ik bij haar was. In het begin ging ik heel vaak, daarna ongeveer om de twee jaar. Christel is bij mij zo eens langs gekomen met een jongere die ging vertrekken. Dat wil ik zeker nog doen. Ik zou me ook willen inzetten om iets te doen voor Oikoten door bij voorbeeld mee te stappen in zo’n tocht. Of door achterban te zijn voor een jongere of daar iets voor te betekenen. Iemand die weet wat de bergen zijn, die kan stappen. Laten zien dat je toch op je eigen benen terecht kan komen. Ik heb nu mijn huis, mijn kindje. Zo kan je het ongeloof wegnemen bij die nieuwe jongeren. Als ik in Frankrijk kom, krijgt Herman altijd een dikke knuffel. Ik heb dat altijd een luller gevonden, maar in positieve zin. Want ik heb voor Herman een heel groot hart. Hij heeft natuurlijk zijn manier van doen: soms kan je hem hebben en soms ook niet. Maar: een toffe mens! En hij mag van mij ook alles weten. Maar mijn hart stort ik uit bij Christel. Da’s ‘mijn maske’, mijn vriendin. Dat is levenslang, dat gaat nooit meer over! En omgekeerd ook. De jaren zijn gepasseerd, maar dat is en blijft een prachtige combinatie met Herman en Christel en mij. Dat is een wisselwerking. Ik heb dat met al mijn goede vriendinnen en dat was vroeger ook zo. Die wisselwerking. Als het eenmaal goed was, dan bleef het ook goed. Ze hebben dikwijls gedacht dat Christel mijn zus is. Terwijl ze mijn vriendin is. Mijn hart ligt bij haar. Ik heb dat al dikwijls aan haar gevraagd: ‘Waarom zie jij mij eigenlijk nog graag?’ Want die heeft toch afgezien met mij hoor! Maar ik blijf ook zo’n beetje haar kindje, hé. Ik heb Christel nu vier jaar niet gezien. Sinds Timothy geboren is, is dat allemaal wat in ’t water gevallen. Ik had ook geen internet en zo en ik kon ook aan mijn eigen spullen niet meer aan, omdat ze ergens in een container staken. Ik ben ze dan beginnen zoeken op Facebook. Niks te vinden. De eerste was niet juist. Bij de tweede heb ik gevraagd: 'Ben jij Herman van Christel? Wil je mijn vriend zijn? (lacht) Ik ben Katja! Dan heb ik nu de juiste vast! Kus, kus X X liefs, Kat! Ik wil dat terug oppikken. Ik wil daar minstens een keer per jaar naartoe gaan. Ik ga ze nog eens bellen. … Als ik iets mocht veranderen of vragen, of mocht ik de lotto winnen, dan zou ik een huis opbouwen voor de terugkomers en de ‘winnaars’. Laten zien dat wat opvang en warmte een mooie drempel 27
kan zijn. Dat je dat gevoel van overwinning kunt vast houden, om verder te gaan, zonder al teveel terugval. Ik zou die jongeren opvangen en ze leren wat te doen. Hoe en wat, de mega tocht te beginnen, namelijk het echte volwassen leven. Want pas na je dertigste echt kunnen genieten van wat het levensgeluk u kan bieden, is pijnlijk en verdienen wij niet. Kinderen vragen niet om geboren te worden. En er bestaan toch Europese richtlijnen voor kinderbescherming? Waarom zijn die regels er niet voor alle jongeren? Mijn hartje gaat uit naar al die onbegrepen jongeren in onze maatschappij en in ons apenlandje. Ik hoop dat de foto’s op het ‘boerderijtje van hoop’ van Oikoten een steun in de rug zijn. Want wij die voor jullie waren, hebben hetzelfde meegemaakt. Jullie zijn niet alleen.
Ik kan mij niet voorstellen dat onze verhalen, en de flarden die je daar van opneemt, dat je die niet in je hart meedraagt en daar door belast wordt. Je zegt dat je daar van moet afkicken, maar draag je die niet alle dagen mee in je hart, die jongeren?
28