1982 – MARNIX ‘Wij wilden echt dat het lukte. Ook voor wie na ons kwam.’ Marnix stapte in 1982 in vier maanden van Avallon naar Santiago De Compostela met Marc zijn stapgenoot en zijn begeleider Willy … Ja, ik zou dat best nog wel eens willen doen. Dat is een soort microbe. Als je dat al eens gedaan hebt, wil je dat nog eens doen. Ook omdat het heel gezond is. Als je nog durft, tenminste. … Mijn ouders heb ik ooit wel eens gezien, maar ik ken ze eigenlijk niet. Wij woonden bij mijn grootmoeder in Kortrijk. Eerst was er ook nog mijn grootvader, maar die is na drie of vier jaar gestorven. Mijn grootmoeder was heel ziek. Ik moest die op de pot zetten, ik kende al haar medicijnen vanbuiten, ik sliep bij haar … ik was eigenlijk al een volwassene. Op een gegeven moment moest mijn grootmoeder een tijd naar het ziekenhuis, toen woonden wij daar met vijf alleen. Mijn broer was vijf jaar ouder en zat al bij de madammekes, en mijn zussen gingen al uit. Ik denk dat ik veel op straat liep. Waar ik dan liep, weet ik eigenlijk niet meer. Ik weet wel nog dat ik altijd alleen was. Niet in een bende of zo. Ik was nogal op mezelf. Ik herinner me ook dat ik de eerste dag naar school ging. Maar de tweede dag? Eigenlijk heeft niemand me ooit gezegd dat ik naar school moest. Ik heb daar nooit veel van gezien. Naast ons woonde de pastoor. Die vond dat nogal raar dat die vijf kinderen alleen in dat huis woonden. Op een bepaalde dag zijn ze ons komen halen, ik was een jaar of elf. Mijn zussen moesten naar Brugge. Mijn oudste broer was net oud genoeg, die is eraan ontsnapt. En ik moest naar De Waai in Eeklo. Maar na twee maanden liep ik al weg. En daarna nog eens. En dan moest ik naar een andere instelling, waar ik dan na twee maanden ook wegliep. Ik was vooral onhandelbaar. Ze hadden geen vat op mij. Ik heb ook een jaar of zo bij een pleegfamilie gezeten, daar ben ik ook gaan lopen. Na de zoveelste keer belandde ik dan in Ruiselede en uiteindelijk in Mol. Daar heb ik maar een maand of zes gezeten. Toen zijn ze me komen halen.
… Mol of Santiago … Toen ik in Mol zat, zegden ze me op een keer: ‘Het schijnt dat er mensen u willen meenemen op tocht naar Santiago. Zie jij dat zitten?’ Ik zei meteen: ‘Natuurlijk, waarom niet?’ Ik had niet veel keuze. Het was dat, of ter beschikking stellen van de regering. Ik dacht daar verder niet over na. Santiago De Compostela, pelgrimstocht … wat wist ik daarvan? (lacht) Maar het was een unieke kans. Alles was beter dan in Mol zitten. Die tocht was eigenlijk dé kans om uit die instelling te geraken. Veel meer betekende dat niet voor mij in die tijd. Het enige wat ik moest doen was stappen. Maar eigenlijk weet niemand bij zo een tocht waar hij aan begint. Je kunt je dat niet voorstellen. Dat kan je pas, als je het gedaan hebt. 1
Waarom ze mij gekozen hebben? Ik denk dat Oikoten gasten zocht die geen te zwaar verleden hadden. Geen moordenaars of verkrachters. En in Mol wisten ze niet wat ze met mij of met Marc moesten aanvangen. Wij waren misschien de meest onhandelbare, of onbereikbare. Ze konden ons niet kneden. We waren bijna 18 jaar, wat gingen ze nog met ons aanvangen? Ofwel gingen ze ons nog een jaar houden, ofwel in den bak steken. Dat was ook een optie. Als ze niet weten wat ze met jou moeten aanvangen, dan gooien ze je op straat als je achttien bent. En dan ben je een vogel voor de kat, daar moet je niet aan twijfelen. Misschien dacht Oikoten: ‘Daar valt nog iets mee te doen.’ Ik weet eigenlijk niet wat zij daarover dachten. En ik had niemand. Ik dacht toen: ‘Ah, er is eens iemand die iets wil doen met mij. Misschien.’ Ik heb nadien nooit meer contact gehad met Mol, nooit meer iets van gehoord. De achterban - dat waren de oprichters van Oikoten in die tijd - was een beetje onze familie. Die hebben ons toen een goeie kans gegeven. Wel heel onbezonnen, want voor ’t zelfde geld had het niet bestaan. Hadden Marc en ik bijvoorbeeld dat eerste jaar de bloemetjes buiten gezet of weggelopen, was ’t gedaan hé. Dan was het van: ‘Excuseer, het project is mislukt. We geven daar geen geld aan.’ Maar we zegden: ‘Oké, als wij het goed doen, gaan de anderen ook wel eens een kans krijgen.’ Daar waren Marc en ik ons wel van bewust.
… de voorbereiding … Marc en ik hebben elkaar pas leren kennen in Gent – niet in Mol. Voor het vertrek mochten wij een paar weken bij Willy gaan wonen om de tocht voor te bereiden. Die liet ons heel vrij. Toen we toekwamen kregen we meteen een sleutel. ‘Hier’, zei hij, ‘een sleutel en tweehonderd frank. Amuseer jullie maar.’ En wij waren weg, hé. Naar de Korenmarkt, naar ’t Veerleplein, voor ons was dat ongelooflijk. Een stad die je niet kent , dat was de max. Eigenlijk konden we toen al direct weglopen. Maar ze zegden: ‘Kijk, als je die vier maanden stapt, dan gaan we een huisje zoeken in Gent of ergens anders waar je wilt en dan kan je zelfstandig leven en dan ben je van al die gerechtelijke dingen vanaf.’ Dat was een grote motivatie. Na vier maanden echt vrij. Eigenlijk waren we al vrij. We moesten alleen nog die 25 km per dag stappen. Wij deden allebei veel sport, fysiek hadden we daar dus geen schrik van. Ik zou er zesduizend gestapt hebben als dat moest. Het was de eerste tocht ooit. Willy, Marc en ik. En Sam, onze Mechelse scheper. Die zijn we speciaal voor onze tocht in het dierenasiel gaan halen. Dat mocht van Willy. We moesten ook materiaal kopen en schoenen en zien hoe zwaar de rugzak mocht zijn. Ik denk dat we zijn vertrokken met een kilo of zestien of achttien. Daar kwam dan nog het eten bij en een fles water. Dat waren toen nog tenten van een kilo of vier, met van die ijzeren staven die over elkaar schuiven. Nu is dat allemaal lichtgewicht. We gingen ook trainen: een beetje joggen en een keer te voet naar Diksmuide en naar de IJzer. We leerden ook masseren, vooral onze kuiten. En Philippe heeft ons zelfs leren mediteren. Dat was zo’n beetje een geitenwollensokker, een vegetariër ook. ‘Je kan evengoed eens een sardien eten in plaats van een worst te bakken’, vond hij. Als ik dat nu als oudere bekijk, dertig jaar later … ik zou het toch moeilijk vinden om meteen zoveel vertrouwen te geven. Zomaar tegen twee jonge gasten zeggen ‘doe maar’. Volgens mij was dat een 2
groot risico - dat vind ik nu hé, toen niet. Want voor ons was dat toen vanzelfsprekend dat we niet gingen weglopen en dat we geen stommiteiten zouden doen. We hadden centen en de sleutel. Dat was een groot verschil met toen we jong waren. Toen hadden we geen centen en nergens een sleutel.
… het vertrek … Voor het vertrek hebben we nog eens goed gegeten bij Willy thuis, samen met de achterban. Voor de rest niemand. Met familie of zo had ik geen contact meer – nog altijd niet trouwens. We reden eerst met de trein naar Vézelay. Sam ging gewoon mee de trein op, dat ging goed. We moesten wel van in het begin bepalen wie Sam zijn baas was, want een hond moet één baas hebben. Dat is Marc geworden. Als die ‘zit’ zei, moest Sam gaan zitten. We moesten heel de tocht natuurlijk goed voor hem zorgen en hem eten geven. Hij heeft dat heel goed volgehouden. Nadien is het mis gegaan. Eerst zat hij bij ons, maar ja, twee jongen gasten van 18 jaar… Hij heeft dan nog een tijd bij Willy op zijn koertje gezeten, maar dat is spijtig afgelopen. Ik zou dat nog eens aan Willy moeten vragen. Vanuit Vézelay zijn we te voet vertrokken naar Le Puy. Willy had al een route uitgestippeld. Dat was nooit de kortste weg, want hij wilde langs alle historische vertrekpunten van de tocht gaan. Hij wilde ook overal de kerkjes en de bezienswaardigheden zien, we maakten dus vaak een omweg. We spraken altijd af in welk dorpje we voorraad zouden inslaan en hoever we zouden stappen, bijvoorbeeld ‘ergens tussen die 7 kilometer’. Wie eerst liep, kon dan al een kampeerplekje zoeken. Als dat een mooi plekje was, mocht je stoppen en je tent al opzetten. We konden dan ook al hout zoeken voor een kampvuurtje, elke dag was dat een beetje hetzelfde. Meestal liep ik vooraan. Op den duur kostte dat stappen niet veel moeite meer. Als je getraind bent, duurt dat een uurtje of vier. Je moest je daar zelfs niet voor opjagen. We hadden wel eens blaren, maar niet veel. En we hielden altijd rekening met Willy, die stapte traag. Hij was altijd de laatste, aan 5 kilometer per uur, altijd op zijn gemak. Hij moest dus eigenlijk wel volkomen op ons vertrouwen, want als hij toekwam was de kampplaats meestal al geregeld. Meestal was het eten zelfs al bijna klaar als hij aankwam.
… onderweg … We zijn vertrokken in april en in het begin hadden we veel regen, dat was wel zwaar. Dan moesten we de tent ’s morgens ook nat opplooien. We zijn toen na een week of drie eens bij een baron geweest. We liepen met onze poncho’s in de gietende regen. En een van de knechten daar moet met Willy gesproken hebben en ineens zaten we in een kasteel aan een grote tafel te eten. Dat was een héél sjiek kasteel! Die slaapkamers waren vier keer zo groot als mijn woonkamer! We konden daar ook douchen en ’s morgens kregen we ontbijt. Niet dat we vaak bij mensen logeerden. Als het te erg was, gingen we wel eens bij de gemeente onderdak vragen. En we sliepen ook wel eens in een jeugdherberg of in een fabriekje dat leeg stond. Maar meestal sliepen we in de tent. Het enige wat we nodig hadden was een stukje gras. Of ergens tussen de bomen in een boomgaard, liefst in de buurt van wat water. Veel hadden we niet nodig. We 3
stapten vaak apart, maar ’s avonds kwamen we altijd samen. Ieder sliep in een apart tentje en ’s morgens stonden we in principe samen op. Maar als je wilde, was je van ’s morgens tot ’s avonds alleen. Iedereen die fysiek in orde is kan te voet naar Spanje gaan. Maar je moet leren met jezelf te zijn. Het grootste deel van de dag ben je met jezelf bezig. Ik begrijp dat niet, mensen die niet alleen kunnen zijn. Die kunnen niet tegen de stilte. Maar dat kan je wel leren, denk ik. Zo’n tocht is wonderlijk, dat besef je vaak pas achteraf. We hadden allebei ook een dagboek. Dat moest niet, ze hadden dat gewoon voorgesteld. Maar ik heb dat niet meer. Dat is verloren gegaan omdat ik veel verhuisd ben. Dat vind ik wel spijtig. Dan zou ik me nu meer herinneren. Hoewel, wanneer schrijf je in een dagboek? Als ’t niet goed gaat. Er zullen waarschijnlijk wel veel negatieve dingen ingestaan hebben. Dat ben ik vergeten.
… we hebben alles gestapt ... Stappen is simpel. Je bent alleen met jezelf en met de natuur. Dat zijn dagen dat je écht leeft. Een totaal vrijheidsgevoel op alle vlak. Het enige wat je moet doen is van A naar B stappen, 25 of 30 km. Je hebt alle tijd om bij jezelf te zijn, om een beetje na te denken, om te genieten van de dingen rondom u. Je leert ook alleen zijn en met weinig toekomen. Ik kan niet goed tegen mensen die veel miserie maken voor niks, voor een auto die kapot is of een hoge belastingbrief. Ik krijg daar de rietepetiet van. Ik maak me bijvoorbeeld ook nooit zorgen over geld, zelfs niet als ik er geen heb. Als je zelf wil, kan je het leven altijd mooi maken. Als je stapt, krijg je vanzelf respect voor de natuur. Wij waren blij met een schoon beekje, of een mooi plekje om te kamperen. Als we ’s morgens vertrokken, ruimden we ook altijd alles op. Dat was eigenlijk een code. Ik gooi nog altijd niks op straat. Als je stapt heb je veel tijd. Je kunt een hele dag nadenken waar je gaat slapen en fantaseren wat voor plaatsje dat zou zijn. Elke avond is anders. Onderweg zie je ook veel, je leeft in de natuur. En als je geluk hebt, zit het weer een beetje mee. Ondertussen heb je ook veel tijd om een beetje onnozel te doen - wij vonden zelf veel liedjes uit. Je hebt veel tijd voor alles eigenlijk, ook om na te denken. Ik dacht niet zozeer aan wat geweest was, wel aan wat komen zou. Wat konden we verwachten? Wat gingen we doen als we er waren? Hoe zou het zijn? Soms hadden we een rustdag, maar dat was niet strikt. Dan zagen we bijvoorbeeld een wegwijzer naar Montpellier en daar wilden we dan graag naartoe. Als je zo in ’t hol van Pluto zit en er ligt een beetje verder een stad, dan heb je zin om daar wat te gaan rondlopen en naar de meisjes te kijken. Dan deden we bijvoorbeeld twee dagen na elkaar tien kilometer extra, zodat we daar een dagje langer konden blijven. Soms stapten we zelfs meer dan nodig. Toen het België – Spanje was zijn we wel 20 kilometer rond gegaan, om naar het voetbal te kunnen kijken.
… Spanje …
4
De Pyreneeën ging vanzelf. Wij gingen langs de kleine paadjes, zelfs in de sneeuw. Wij gingen echt de GR10 in de bergen opzoeken. Heel mooie dingen gezien! Wij zijn langs de Col de Gavarnie gegaan, een serieus traject. Toen we de Spaanse grens overstaken liep ik voorop en 15 kilometer verder pikte de carabinieri me op. Marc kwam na mij, die hebben ze ook tegengehouden. Wij waren nog maar 17 en ze zegden: ‘Jullie mogen de grens niet over. Wat komen jullie hier doen?’ Wij moesten toen op Willy wachten, die was een uur of twee achter. Wij hebben dan een week of tien dagen moeten kamperen aan de grenspost om op papieren van het gerecht te wachten. Willy, Marc en ik waren geen familie, hé. Ik heb toen trouwens teken opgelopen, van in het gras te slapen. Bloedzuigers op mijn hoofd, dat moest verzorgd worden. De achterban is onze papieren dan komen brengen, pas daarna mochten we terug vertrekken. Die eerste 15 kilometer heb ik toen opnieuw gestapt, ook al moest ik dat niet. Want ik had die al gedaan. Maar ik wilde dat niet met een auto doen, uit principe. Ik wilde àlles stappen. Als je bordjes ziet naar Santiago, nog 1.200 kilometer, dan ben je er bijna. Dat is nog maar een maand stappen. Wij hadden er al meer dan 2.000 gedaan, wat is 1.000 kilometer dan nog? Voor Willy was dat wel fysiek zwaar, denk ik. Hij loopt sowieso al niet zo heel recht, ik denk dat dat heel lastig was voor hem. In sommige dorpen was er een dorpsfeest. Dan bleven we wel eens plakken. Je moest wel oppassen natuurlijk, want als je daar een meisje kuste, moest je er bijna mee trouwen. Maar dat ging niet voor ons, dat was nog een beetje te vroeg, zo’n Spaanse… In één van die dorpjes had Willy gezegd: ‘Tot volgend jaar.’ En toen hij daar op een volgende tocht passeerde, stond dat meisje uit dat dorp daar weer! En die vroeg naar ons! In zo’n dorp, wat wil je! ’t Is alsof je bij een indianenstam gaat, in die tijd hé. ’t Is dertig jaar geleden.
… met drie samen … Je moet vier maanden met drie proberen overeen te komen. Dat was echt wel een uitdaging. Als het eens moeilijk ging met Mark of Willy, dan losten we dat op. Ik zette mijn tentje dan wat verder en dan lieten ze me gerust. Ik maak niet graag ruzie, ik trek me liever terug. Dat was toen zo en dat is nog altijd zo. Soms deed ik mijn 25 kilometer zelfs al lopend, in plaats van te stappen. Dan was ik alleen en op mijn gemak. Of ik vertrok wat later. We wisten van elkaar ook wel wat we nodig hadden. Het was als een gezinnetje op stap, met veel stresspunten … maar nooit gevochten of zo. Wel eens zagen over elkaar, maar dat is normaal, over de stomste dingen eerst. ’t Was goed met ons drie. Misschien romantiseer ik dat nu, maar ik herinner me niet dat ik ooit wilde stoppen. Ik wist ook: terug naar huis is terug naar Mol. Dat was geen optie. Dat zat van in het begin duidelijk in mijn hoofd. Willy was wel een heel goede begeleider. We kwamen goed overeen. Als hij teveel achter was, dan wachtten we hem op. Dan zaten wij hem soms uit te lachen van op een terrasje wanneer hij aankwam. Maar hij had de centen bij… ’t Was eigenlijk heel relax. Soms gingen we ook op restaurant. Willy zei dan: ‘Ik heb wat geld gekregen van de nonnekes’. En dan aten wij heel veel. Dat kwam door dat buitenleven. En na het eten proefden we de cognacs. Ze hebben in Spanje vier 5
befaamde cognacs. De eerste, de tweede, de derde en de vierde. En dan proefden we nog een keer de eerste om te zien welke de beste was. Eigenlijk hadden wij een heel schoon leven toen, zo ervaar ik dat. We hebben ook nooit echt iets uitgestoken of zo. Geen jointjes gerookt. Geen autostop gedaan. Niks gepikt. Als we boodschappen gingen doen, werd dat trouwens allemaal goed opgeschreven. En als we iets nodig hadden, dan vroegen we dat aan Willy.
… de tocht loopt ten einde … Toen we in Compostela aankwamen, was er een groot feest met vuurwerk. Het was toen net het heilig jaar. Onze aankomst is op tv gekomen – dat hebben we nadien zelf gezien toen we in een bar zaten. Er werd echt over ons gesproken: ‘Los delinquentos de Belgica’. Onderweg zegden wij dat we ‘peregrinos’ waren. In Santiago sliepen we zelfs in de abdij. Mark en Willy hadden onderweg ook zo’n schelp aan hun rugzak hangen. Ik niet. Voor mij was daar niks christelijks aan, ik deed dat gewoon voor mezelf. We hadden veel bekijks. El País was er ook en in Gent stond er zelfs iets in de Vooruit. Later is er ook een film gemaakt door Ommekaar, daar zijn ze ons nog voor komen interviewen. Die cassette is 28 jaar oud. Vier maand, dat was snel voorbij. Een beetje te snel. Je wil wel op eigen poten staan , maar eigenlijk moest het nog niet stoppen. Even misschien, 14 dagen en daarna terug. Als je dichter bij Santiago komt, begin je wel na te denken. Wat gaat er nu gebeuren? Eigenlijk hadden wij daar geen besef van. We verlangden wel naar het echte leven, maar we hadden vooral spijt dat de tocht gedaan was. Een beetje leegte ook. Je bent gewoon van ’s morgens meteen een vuurtje aan te steken, een beetje wassen aan de beek, koffietje maken, tent afbreken, stappen. Het is een gans ritueel hé. Het was al raar voor ons om in een bed te slapen. Van de stad Santiago is me niet veel bijgebleven want we wilden liever naar de kust. Die ligt daar niet veraf. Maar we zijn er zelfs niet geraakt, want na twee dagen moesten we de trein op. Heel onze tocht vloog langs ons voorbij op de trein. Een flits en hop , je staat weer hier. Je hebt dat allemaal gestapt en ja, ’t is voorbij, ’t was gedaan.
… terug in Gent … Eerst dachten we: terugkeren zal geestig zijn, carpe diem … maar dat viel dik tegen. Na 14 dagen was dat over. Dat was geen droom, maar een nachtmerrie. Het echte leven waar ik naar uitkeek, vond ik maar niets. Maar wij hadden nooit stilgestaan bij de alledaagse verplichtingen: hoe gaan we eten, hoe gaan we werken, hoe ga ik de rekening van de elektriciteit betalen? Wij hadden maanden geen elektriciteit gehad! (lacht) De bedoeling was dat we een nieuwe start konden nemen, in een andere omgeving dan waar we opgegroeid waren. We kregen ook 25.000 frank startpremie om ons huisje te huren en in te richten. Maar ik heb zelfs nooit een zetel gekocht, hooguit een matras. Ik was daar bijna nooit. Die tocht was eigenlijk simpel voor ons, maar nu moesten we het allemaal zelf doen. Daar hadden we de bagage
6
niet voor. We wisten gewoon niet wat we met ons leven wilden aanvangen. In een instelling weet je dat ook niet. Eigenlijk wisten we niets. Ik heb veel armoede gekend. Ik had vaak geen geld. Ik heb nog in een huisje gezeten op de Muide, aan de Poel. Ik had een frietpot en een strijkijzer. Op dat strijkijzer bakte ik dan een ei - ik had veel tijd, hé. Willy kwam dan eten. En ik zat daar dan te wachten tot mijn ei gereed was. Want ik had niets, misschien 3.000 frank van het OCMW. Maar na de huishuur schoot daar niet veel van over. Soms had ik ook geen werk, of ik braste alles erdoor - dat weet ik niet meer zo goed. Soms had ik echt niets. Ik heb dat buitenleven direct gemist. Ik ben toen vrij snel weer vertrokken, met mijn rugzak aan de oprit van de autosnelweg aan de Zuid. Ik ben toen een paar maanden met autostop weggeweest. Eerst belandde ik in Luxemburg, een week of twee in mijn tent bij een commune. Daarna een paar maanden door Frankrijk. Onderweg een beetje gewerkt bij zigeuners. Die werkten in de stad aan de chauffage en aan de schoorstenen. Ik ben ook nog een paar keer naar de Pyreneeën geweest, alleen, met mijn rugzak. Eens zes weken, eens twee maanden. Ik heb daar wel van genoten. Je zweert alles af. Iemand die dat nooit gedaan heeft, kan je niet wijsmaken dat je weer in je tent wil slapen in plaats van in een huis. Maar buiten leven is zoveel echter. Dat gevoel zou ik willen behouden. Ik wil ook nog eens de hele tocht naar ginder stappen. Misschien later, ik ben daar wel mee bezig. Maar hoe graag ik dat ook zou willen, ik kan hier niet alles zomaar laten vallen. Ik ben wel nog eens in Santiago geweest. Willy is daar naartoe verhuisd, met heel zijn inboedel. Ik heb die spullen met mijn camionnette naar daar gebracht. Met Marc heb ik nu geen contact meer. Eigenlijk hebben we elkaar nooit goed gekend. Ik denk niet dat hij weet wat er allemaal in mijn jeugd gebeurd is, en ik weet dat ook niet van hem. We hadden niet zo’n diepgaande gesprekken. Wij zijn ook nooit echt beste vrienden geweest, ook al trokken we veel samen op, zeker toen we in Gent woonden. Tot vorig jaar hadden wij af en toe nog contact.
… een min of meer geregeld leven… De enige opleiding die ik ooit volgde was in Ruiselede. Daar was er een sectie ‘loodgieters’ die praktijk kregen en er was de sectie ‘studenten’ die voor de middenjury studeerde. Blijkbaar heeft iemand toen gedacht dat ik de domste nog niet was en ze hebben me bij de studenten gestoken. We kregen een beetje les van de opvoeders - wat aardrijkskunde of Frans - en de rest moesten we zelf op de kamer studeren. Ik heb toen mijn examens gedaan voor de centrale examencommissie. Alles wat ik van chauffage ken, heb ik na de tocht geleerd. Willy had ons wel geholpen om onze papieren in orde te maken, maar ik trok mij daar allemaal niks van aan. Voor mij telde alleen een beetje gaan werken, wat centen, en weg. Ik kon altijd ergen buiten in een park slapen of zo, een beetje niets doen, go with the flow, eens autostop doen, eens een weekje tussen de clochards gaan zitten, eens met iemand meegaan, mensen leren kennen. Maar ik kwam wel altijd terug. Op mijn 20 of 21 was ik weer een paar maanden weggeweest, en ik was net terug toen ik Barbara leerde kennen. Dat is de moeder van mijn kinderen en dan ben ik blijven 7
hangen en blijven werken. Ik had geen slaapplaats en was haar tegengekomen in ’t Dambert en we zijn met elkaar beginnen optrekken, alle dagen. Ik had niks, behalve mijn sandalen, mijn salopette en schulden. ‘k Ging ook bij haar slapen in Oostakker zonder dat haar moeder dat wist, door ‘t venster gelijk pubers - Barbara ging toen nog naar school. En dan ben ik er zo stilletjes aan toch aan begonnen. Ik moest dan eerst nog mijn huishuur gaan verdienen - alles op ’t gemakske hoor. Autoriteit of gezag verdraag ik niet. Ik denk dat ik dat overgehouden heb van de instellingen. Al dat gemeneer, daar krijg ik iets van. Dat zit er nog altijd in van vroeger, ik kan daar niks aan doen. En als het mij niet aanstaat, dan draai ik me gewoon om en ben ik weg.
… terugblik … Je houdt daar wel bepaalde waarden aan over, ook al is dat bijna dertig jaar geleden. Sindsdien ben ik zoveel mogelijk uit de miserie proberen te blijven. Niet dat die vier maanden heel mijn leven veranderd hebben. Ik voel me nog altijd hetzelfde, zoals toen ik 12 -13 jaar was soms. Mijn karakter is nog altijd hetzelfde. Sommige dingen uit je jeugd blijven wel, ook als je een tocht gedaan hebt. ’t Is een verrijking geweest, een kans om mezelf een beetje te ontplooien. Die vier maanden hebben me wel een bepaalde vorming gegeven voor het latere leven. Misschien zou je zo’n tocht pas moeten doen als je al wat ouder bent. Ik denk dat je daar dan veel rijker uitkomt. Misschien waren wij nog te jong. Ik zou het nu veel intenser beleven. Meer beseffen. Meer met de dingen bezig zijn. En echt met de natuur bezig zijn. Vroeger zat die vrijheid nog teveel in ons hoofd. In de instelling moesten we vragen om naar toilet te gaan. Wij moesten àlles vragen. Wij konden niet eten wat we wilden. Op oudere leeftijd kom je daar rijker uit, denk ik. Want je hebt dan al een aantal jaren in ’t leven meegedraaid, je kent de dagelijkse sleur. Zo’n tocht zet je dan weer even met de voeten op de grond, je kan er dan weer eventjes tegen. Ik zou dat zeker nog eens kunnen gebruiken. Dat voel ik al een paar jaar. En mijn kinderen weten dat. Die zeggen: ‘Je gaat nog wel eens vertrekken.’ En ’t zal er wel nog eens van komen. Vier maanden, dat is niet zoveel centen. En als ik dat met mijn werk kan regelen… nog eens naar Willy stappen. Onderweg heb je niet zoveel nodig, maar je bent wel vier maanden weg natuurlijk. Ondertussen moet je je huishuur betalen en je kunt vier maanden niet gaan werken. ’t Is toch een luxe als je dat kan doen. Het zou nu zeker een andere belevenis zijn. Vroeger was het echt: naar daar, en we zien dan wel. We dachten: het leven lacht ons toe, of zal ons toelachen als we terugkeren. Maar ’t was wel anders. Die tocht is zeker en vast gelukt voor ons, maar nu zou ik er toch meer van genieten denk ik. Ik zou onderweg zeker ook schrijven. Nu heb ik kinderen om naar te schrijven en zij zouden zeker terugschrijven. Mijn dochters moeten eigenlijk nog beginnen aan hun leven. Ik herinner me pas dingen van ongeveer de leeftijd die zij nu hebben. Zij zijn redelijk vrij, hoor. Maar ik wil niet dat ze ’s nachts alleen naar huis komt. En zelf wil ik niet tot twee uur opblijven, dus moet haar lief meekomen. Normaal slaapt die in de zetel, maar soms ook boven. Dan is ze content. Hoe waren wij in die tijd? Overigens vertelt ze me wel wat ze doet, ik weet veel. Ze vertelt me bijvoorbeeld wanneer ze een jointje rookt. Ze gaf me een kaartje met ‘we smoke, so fucking deal with it’. En ik rook zelf ook, dus ik moet zwijgen. Ik zeg nog altijd dat het niet goed is, maar ze doet ermee wat ze wil. Echt verbieden gaat toch niet. We
8
kunnen het alleen maar zeggen en hen verantwoordelijkheid en ruimte geven. Toen ik zo oud was als mijn dochters nu, had ik niemand. En mijn jeugd was al bijna gepasseerd. … Had ik die tocht niet gedaan, mijn leven had er heel anders uitgezien. Alle jongeren zouden dat moeten kunnen doen als ze 18 jaar zijn. De regering zou moeten zeggen: ‘Kijk jongens, je krijgt hier nu allemaal een budgetje voor zes maand. Bol het af. Te voet.’ Zoals ze vroeger zegden dat je in ’t leger moest geweest zijn.
9