Cobra A 1000 days of free and spontaneous art Door Katja Weitering “Een schilderij is niet een bouwsel van kleuren en lijnen, maar een dier, een nacht, een schreeuw, een mens of dat alles tezamen.”1 Deze veelgeciteerde zin is afkomstig van de Nederlandse kunstenaar Constant Nieuwenhuys, mede-‐ oprichter van Cobra. Cobra -‐ in 1948 in Parijs opgericht -‐ was een internationale beweging van kunstenaars afkomstig uit verschillende Europese landen. De naam van de groep wordt gevormd door de letters van de drie hoofdsteden waar de oprichters woonden en werkten: Copenhagen (Denemarken), Brussel (België) en Amsterdam (Nederland). De leden van de beweging waren jonge avant garde kunstenaars die een nieuwe, vrije kunst wilde vestigen. Het citaat van Constant is afkomstig uit het manifest dat hij in het najaar van 1948 in het eerste nummer van Reflex publiceerde, het magazine van de Experimentele Groep in Holland. De Experimentele Groep was een in de zomer van 1948 opgericht verbond van Nederlandse vooruitstrevende kunstenaars. De leden van de groep zouden zich later aansluiten bij de internationale Cobra beweging. Het manifest van Constant behelsde een vurig pleidooi voor een nieuwe, vrije en expressieve kunst direct geworteld in het leven zelf en gebaseerd op experience, oftewel de bevrijding van de artistieke creativiteit die in ieder mens verborgen ligt. De Cobrakunstenaars, afkomstig uit verschillende Europese landen, vonden elkaar in een streven naar een directe en spontane expressie. Ze lieten zich daarbij inspireren door een ‘veelzijdig primitivisme’ bestaande uit creatieve uitingen van kinderen en geesteszieken, naïeve kunst, volkskunst, niet-‐westerse en tribale kunst en vormen van Scandinavische primitieve kunst uit de Middeleeuwen en de prehistorie2. In een zeer korte periode – Cobra bestond slechts drie jaar, van 1948 tot en met 1951 – creëerde de leden van deze internationale groep een synergie resulterend in een uitgesproken kinderlijk-‐ spontane stijl en een theoretisch gedachtegoed die van grote betekenis zijn geweest voor de ontwikkeling van de kunst van na 1945 in Europa. Ruim zestig jaar na de officiële oprichting van de groep in 1948 in Parijs heeft Cobra niet ingeboet aan kracht en betekenis. Na een roerige ontstaans-‐ en receptiegeschiedenis – vanwege hun fantasierijke werk viel de kunstenaars in de jaren veertig en vijftig hoofdzakelijk negatieve kritiek ten deel -‐ is Cobra inmiddels opgenomen in de kunsthistorische canon van de twintigste eeuw. Recentelijk is er zelfs sprake van een toenemende belangstelling. Zo trok de omvangrijke reizende tentoonstelling Klee and Cobra. A Child’s Play (2011-‐2012) 1 Geciteerd uit Constant, ‘Manifest’ in Reflex, nr. 1, Amsterdam, september-‐ oktober 1948; opnieuw afgedrukt in: Stokvis 1988, pp. 29-‐31. 2 Raadpleeg voor meer informatie over het veelzijdige primitivisme van Cobra
Birtwistle, ‘Achter het primitivisme van Cobra’ in Cobra 2008, Koninklijke Musea voor de Schone Kunsten van België, pp. 144-‐153, Lannoo, Brussel
1
ruim 250.000 bezoekers, wijdt het Guggenheim Museum in New York in de zomer van 2012 een nieuwe collectiepresentatie aan Cobra, Tachisme en Informele Kunst en breken werken van Cobrakunstenaars veilingrecords op de internationale markt3. De groepstentoonstelling in het Stedelijk Museum Amsterdam Na de oprichting van Cobra volgde in het najaar van 1949 de eerste groepstentoonstelling. Deze vond plaats in het Stedelijk Museum te Amsterdam.4 De in 1945 aangetreden directeur van het Stedelijk Museum, Willem Sandberg herkende de nieuwe tijdsgeest in het werk van Karel Appel, Eugène Brands, Constant, Corneille en de buitenlandse kunstenaars, waaronder Asger Jorn. De kinderlijk-‐spontane stijl, het veelzijdige primitivisme en de marxistisch getinte manifesten, dat alles sloot naadloos aan bij zijn opvattingen over de rol die kunst diende te vervullen in een veranderende maatschappij. Gecombineerd met Sandbergs uitdrukkelijke ambitie om van het Stedelijk Museum een huis voor eigentijdse kunst te maken besloot hij in 1949 om de jonge kunstenaars, waartoe ook de Nederlandse dichters Jan G. Elburg, Lucebert, Gerrit Kouwenaar en Bert Schierbeek behoren, onder begeleiding van de architect Aldo van Eyck de vrije hand te geven. Het avontuur resulteerde in de Exposition internationale d’art experimental, een tentoonstelling die welhaast mythische proporties heeft aangenomen. De ‘kunst der experimentelen’ werd in het behoudende naoorlogse Nederland buitengewoon negatief ontvangen. De pers velt een ongemeen hard oordeel over Cobra. ‘Geknoei, geklots en gekladder’, ‘De waanzin van deze wereld’, ‘Boeren-‐ en-‐burger-‐bedrog’: een kleine greep uit de geschreven recensies die eind 1949 in de dag-‐ en weekbladen verschijnen. Wat bezielde de leden van Cobra om tegen de stroom in fantasievolle en kleurrijke kunst te maken? De kunstcritici in 1949 kwamen er niet uit. Een van hen constateerde dat de kunstenaars ‘door de tijd geteisterd’ moeten zijn.5 Het Europa van na 1945 werd gekenmerkt door een turbulente periode op economische, politieke en sociaal vlak. In deze periode van wederopbouw na de Tweede Wereldoorlog treden grote verschuivingen op in de verschillende landen 3 Klee and Cobra. A Child’s Play, juni 2011 tot en met april 2012, een coproductie van Zentrum Paul Klee, Louisiana Museum of Modern Art, Cobra Museum voor Moderne Kunst. Art of another kind: International Abstraction and the Guggenheim, 1949-1960, 29 juni tot en met 3 oktober 2012, New York. 4 De Exposition internationale d’art experimental vond plaats in het Stedelijk
Museum Amsterdam van 3 tot en met 28 november 1949. Voor gedetailleerd onderzoek naar de opzet, omvang en inrichting van de tentoonstelling raadpleeg Stokvis 2008, Cobra 1948-1951. Terug naar de bronnen van kunst en leven en Shields reconstructie van de tentoonstelling, gepubliceerd in Jong Holland, 2006, nummer I en 2007, nummer I. 5 Geciteerd uit ‘De waanzin van deze wereld in de Spiegel, nr. 12, 17 december
1949. De auteur is onbekend.
2
en samenlevingen. De deelnemers aan Cobra werden sterk beïnvloed door de tijd waarin zij leefden. Cobra kan dan ook worden beschouwd als de belichaming van een gedeelde kritiek op de westerse maatschappij en een gedeeld verlangen om radicaal te breken met bestaande kunststromingen. De Deense avant garde De Denen liepen voorop in de artistieke ontwikkelingen die uiteindelijk tot de oprichting van Cobra zouden leiden. Begin jaren dertig van de vorige eeuw ontstond in Denemarken een generatie van jonge, vooruitstrevende kunstenaars. Egill Jacobsen, Ejler Bille, Asger Jorn, Else Alfelt, Sonja Ferlov en Carl-‐Henning Pedersen en anderen vonden elkaar in een zoektocht naar een nieuwe abstract-‐ expressionistische beeldtaal. Een verklaring voor de Deense voortrekkersrol ligt in de focus op Europa. In de jaren dertig is het land zowel op politiek-‐economisch als op artistiek gebied gericht op internationale samenwerking. Het verlangen naar vernieuwing onder de kunstenaars werd mede gevoed door een sterk politiek engagement in de vorm van sympathie met de communistische partij en het socialistische ideaal van een klasseloze maatschappij. De leden van de Deense avant garde reisde af naar Parijs om contact te leggen met Hans Arp, Wassily Kandinsky, Max Ernst en Joan Miró. In 1937 organiseerde het Deense genootschap Linien een groepstentoonstelling van eigen kunst gecombineerd met werk van kunstenaars behorende tot de internationale avant garde, waaronder Paul Klee. De combinatie van internationale invloeden, waaronder het surrealisme en de psychologische theorieën van onder andere Freud, met een nationale traditie van volkskunst en Scandinavische mythen resulteerde in een korte periode van zes tot zeven jaar in een nieuwe beeldtaal. De oprichting van Cobra Na het artistieke isolement gedurende de Tweede Wereldoorlog in de jaren 1940-‐1945 vond de denk-‐ en werkwijze van de Denen weerklank bij de jongere Belgische en Nederlandse kunstenaars. Men trof elkaar begin november 1948 tijdens de internationale bijeenkomst van de surrealisten te Parijs. Bij deze conferentie was ook de Belgische dichter en denker Christian Dotremont aanwezig. Dotremont, die wordt beschouwd als de geestelijke vader van Cobra, werkte op dat moment al enige jaren aan een ambitieus programma. Mede onder invloed van de marxistische filosofie van de fransman Henri Lefebvre kende hij aan de experimentele kunst de kracht toe om ingrijpende politieke en maatschappelijke veranderingen te bewerkstelligen. Ontevreden met de intellectualistische en dogmatische opstelling van de surrealisten nam Dotremont tijdens de samenkomst in Parijs het initiatief tot de oprichting van een georganiseerd verband, een ‘hergroepering’ van bestaande avant garde initiatieven in Denemarken, België en Nederland. Na de ondertekening van een geschreven verklaring door de dichter Joseph Noiret, Asger Jorn, Appel, Constant en Corneille is Cobra geboren. De naam van de nieuwe groep leidde tot een vermakelijke correspondentie tussen Dotremont en zijn mede-‐theoreticus Jorn. De eerste had om persoonlijke redenen een sterke
3
voorkeur voor de vrouwennaam ‘Isabelle’.6 Uiteindelijk valt de keuze toch op CoBrA (Copenhagen, Brussel en Amsterdam). De connotatie met de eeuwenoude symboliek van de slang is zeer passend. In Nederland sloten de ambities van Dotremont aan bij de opvattingen van Constant en zijn kunstenaarsvrienden Appel en Corneille. In tegenstelling tot Denemarken was het Nederlandse kunstklimaat van de jaren veertig weinig vernieuwingsgezind. Het onderwijs op de kunstacademies was traditioneel en behoudend. Na de bevrijding in 1945 begon het te broeien bij een aantal jonge kunstenaars, waaronder Eugène Brands, Anton Rooskens, Jan Nieuwenhuys, de broer van Constant, en Theo Wolvecamp. Ze bundelden samen met Constant, Appel en Corneille in 1948 hun krachten in de Experimentele Groep in Holland. In het reeds aangehaalde manifest in het magazine Reflex nam Constant namens de leden van de groep afstand van alle ‘-‐ismen’ en stromingen in de kunstwereld: het surrealisme gaat ten onder aan zijn eigen intellectualisme, het naturalisme fungeert als het schoonheidsideaal van de Bourgeoisie en de geometrische abstractie is steriel. Tegenover deze stromingen plaatste Constant een nieuwe volkskunst gestoeld op expressie, spontaniteit en het onderbewustzijn.7 De oorspronkelijke oprichters van Cobra wisten een bonte stoet van kunstenaars uit verschillende Europese landen in meer of mindere mate aan zich te verbinden. Naast de reeds genoemde kunstenaars waren de belangrijkste deelnemers: Pierre Alechinksy, Else Alfelt, Jean-‐Michel Atlan, Pol Bury, Georges Collignon, Jacques Doucet, Karl Otto Götz, William Gear, Stephen Gilbert, Reinhoud d’ Haese, Henry Heerup, CO Hulten, Joseph Istler, Egill Jacobsen, Shinkichi Tajiri, Erik Ortvad, Anders Österlin, Carl-‐Henning Pedersen en Raoul Ubac. De opheffing van Cobra Ondanks de aantrekkingskracht van het samenwerkingsverband beginnen de internationale activiteiten onder de noemer Cobra vanaf 1950 te verwateren. De verklaring hiervoor ligt deels bij ontwikkelingen in de persoonlijke levens van de kunstenaars en deels bij het feit dat een ieder gesterkt door de wederzijdse invloeden en synergie geleidelijk aan een eigen richting gaat kiezen. Na een afsluitende tentoonstelling in het Paleis voor de Schone Kunsten in Luik, België, georganiseerd door Pierre Alechinsky, wordt Cobra eind 1951 officieel ontbonden. Na het uiteenvallen van de beweging ontwikkelde de verschillende kunstenaars zich op uiteenlopende wijze. Sommigen, waaronder Appel, leggen zich verder toe op het direct werken vanuit de materie en het ‘gebaar’, terwijl anderen zoals Constant en Jorn zich in toenemende mate blijven verhouden tot de artistieke en maatschappelijke idealen die ten grondslag lagen aan Cobra. Het merendeel van 6 Raadpleeg voor meer informatie over de naamgeving van de beweging Lambert 1983, Cobra, p.24, Mercatorfonds, Antwerpen. 7 Constant, Reflex, Amsterdam, september-‐oktober 1948.
4
de kunstenaars bereikt na 1951 een kenmerkende eigen stijl waarmee ze internationaal doorbreken. Cobra en Oosterse invloeden De Cobra kunstenaars, in het bijzonder Asger Jorn en Constant, waren overtuigd van de diep gevoelde universele behoefte van de mens om beelden en symbolen te scheppen die ‘verstaanbaar’ zijn voor iedereen. De oerbron van deze beelden en symbolen vonden zij in niet-‐westerse kunst en nationale volkskunst. De wens om verder te kijken dan de eigen cultuur spoorden de kunstenaars aan tot het maken van verre reizen en het verkennen van werelden buiten Europa. Voor, tijdens en na de Cobra periode reisde kunstenaars onder andere naar Afrika, Japan, de Verenigde Staten, Cuba en Mexico. Tot op de dag van vandaag zijn de invloeden van deze ontdekkingsreizen zichtbaar in het artistieke werk. Ook Turkije had de belangstelling van verschillende Cobra kunstenaars. De Deense beeldhouwer en schilder Henry Heerup bijvoorbeeld deed in 1954 Turkije aan tijdens een reis ter gelegenheid van het 200-‐jarige bestaan van de Deense Koninklijke Academie. De eeuwenoude Oosterse tradities en mystiek oefende ook een grote aantrekkingskracht uit op onder andere Pierre Alechinsky en Shinkichi Tajiri. Vanaf het midden van de jaren vijftig ontstaat bij de in België geboren Alechinksy (1927) een stijl, of beter gezegd een schrift, dat verwant is aan Cobra. De eeuwenoude traditie van het schift waarin de hand van de kunstenaar, het penseel en de wegen van de inkt een samenspel aangaan, biedt Alechinsky een ingang om een spontane werkwijze en een vrije schilderstijl gebaseerd op improvisaties te ontwikkelen. De invloed van het Noordelijke expressionisme van Cobra in combinatie met de persoonlijke adaptatie van oosterse kalligrafie technieken resulteert in een uitzonderlijk handschrift waarin hij geen gelijke kent. In 1973 brengt Alechinsky een bezoek aan Turkije. Hier maakt hij de gravure Mare Nostrum. Shinkichi Tajiri, zoon van Japanse ouders, groeide op in Los Angeles. In 1949 vertrok hij naar Parijs om zich als kunstenaar verder te ontwikkelen. Daar ontmoette hij de verschillende Cobra kunstenaars. Geïnspireerd door hun collectieve avontuur vestigde Tajiri zich in 1956 definitief in Nederland. In zijn krachtige sculpturen spelen onmiskenbaar oosterse invloeden een rol, waaronder verwijzingen naar vooroudercultuur en Oosterse mystiek. De delicate structuren, opgebouwd uit open en gesloten segmenten, roepen associaties op met Japanse, Chinese en Tibetaanse gebouwen en vormen. De geest van Cobra De ‘geest’ van Cobra, het gedeelde streven naar een spontane creativiteit en een betere, vrije wereld heeft vandaag de dag niets aan zeggingskracht ingeboet. Het is dan ook van het grootste belang om het erfgoed van deze experimentele kunstenaars voor toekomstige generaties levend te houden. Dit erfgoed betreft niet alleen de fysieke kunstwerken maar ook het immateriële gedachtegoed, waarbij nog altijd actuele opvattingen over vrijheid, collectiviteit en culturele diversiteit een belangrijke rol spelen. Het officiële bestaan van Cobra -‐ van november 1948 tot en met november 1951 -‐ was relatief kort, maar in deze ruim
5
1000 dagen is een vrije en spontane kunst ontstaan die wereld blijvend heeft veranderd.
6