Scientology– Internet providers en gedaagde
DomJur 2011-717
Rechtbank ‘s-Gravenhage Zaak-/rolnummer: 96/160 Datum: 12-03-1996 vonnis in kort geding van 12 maart 1996, gewezen in de zaak met rolnummer 96/160 van: 1. het rechtspersoonlijkheid bezittende kerkgenootschap naar buitenlands recht CHURCH OF SPIRITUAL TECHNOLOGY, gevestigd te Los Angeles, Verenigde Staten van Amerika, 2. het rechtspersoonlijkheid bezittende kerkgenootschap naar buitenlands recht RELIGIOUS TECHNOLOGY CENTER, gevestigd te Los Angeles, Verenigde Staten van Amerika, 3. de rechtspersoon naar buitenlands recht NEW ERA PUBLICATIONS INTERNATIONAL ApS, gevestigd te Kopenhagen, Denemarken, eisers, procureur mr. R. Laret, advocaat mr. R. Hermans te Amsterdam, tegen: 1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid DATAWEB B.V., statutair gevestigd te 's-Gravenhage; 2. de stichting STICHTING XS4ALL, statutair gevestigd te Amsterdam; 3. de stichting STICHTING DE DIGITALE STAD, statutair gevestigd te Amsterdam; 4. de vennootschap onder firma CISTRON INTERNET SERVICES B.V., gevestigd te Alphen aan den Rijn; 5. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid INTERNET ACCESS EINDHOVEN B.V., statutair gevestigd te Eindhoven; 6. de vennootschap naar buitenlands recht EURONET INTERNET INC., statutair gevestigd in Wilmington, USA en kantoorhoudende te Amsterdam; 7. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid PLANET INTERNET B,V., statutair gevestigd te Amsterdam; 8. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid B-ART NOORD NEDERLAND B.V., statutair gevestigd te 's-Gravenhage en kantoorhoudende te Groningen; 9. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid WIREHUB! INTERNET B.V., statutair gevestigd te Rotterdam; 10. de stichting STICHTING INTERNET ACCESS, statutair gevestigd te Slochteren; 11. de stichting STICHTING TELEBYTE, statutair gevsetigd te Nijmegen; 12. Ronald Walter VERGEER, onde de naam B-ART MIDDEN NEDERLAND B.V. I.O. handelende en woonplaats hebbende te 's-Gravenhage 13. de vennotschap onder firma LUNATECH RESEARCH, gevestigd te Rotterdam; 14. Michael David PENTOWSKI, vennoot van gerequireerde sub 13, wonende te Rotterdam; 15. Peter Firth MUNRO, vennoot van gerequireerde sub 13, wonende te Rotterdam; 16. Stefan Mark ARENTZ, vennoot van gerequireerde sub 13, wonende te Rotterdam; 17. Peter Alexander KAAS, vennoot van gerequireerde sub 13, wonende te Rotterdam; 18. de vennootschap onder firma SPIRIT INTERACTIEVE DIENSTEN B.V. I.O., gevestigd te Rotterdam; 19. de naamloze vennootschap N.V. ENECO, vennoot van gerequireerde sub 18, statutair gevestigd te Rotterdam; 20. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid ROTTERDAMS DAGBLAD B.V., vennoot van gerequireerde sub 18, statutair gevestigd te Rotterdam; 21. de GEMEENTE ROTTERDAM (ONTWIKKELINGSBEDRIJF ROTTERDAM), vennoot van gerequireerde sub 18, zetelend te Rotterdam; 1
22. de besloten vennootschap met beprekte aansprakelijkheid METROPOLIS INTERNET B.V., statutair gevesitigd te Dordrecht; 23. [Gedaagde], wonende te Amsterdam gedaagden sub 1 tot en met 6, sub 9 en sub 12 tot en met 23: procureur mr. W. Taekema, advocaat mr. P.H. Bakker Schut, gedaagde sub 7: procureur mr. W.E. Pors, advocaat mr. J.C.H. van Manen, gedaagden sub 8, sub 10 en sub 11: niet verschenen. 1. De feiten Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 26 februari 1996 staat het navolgende tussen partijen vast: 1. Gedaagden in deze procedure zijn zogenoemde Internet access providers (gedaagden sub 1 tot en met 22) alsmede één gebruiker van het Internet (gedaagde sub 23). Het Internet is een wereldwijd computerinformatienetwerk. De Internet access providers maken voor hun abonnees het gebruik van Internet mogelijk. Degenen die een abonnement hebben krijgen toegang tot de op het Internet gepubliceerde informatie en kunnen gebruik maken van de verschillende faciliteiten van het Internet, zoals het maken van een zogenoemde "homepage". Een homepage is een databestand dat door een abonnee zelf wordt gecreëerd en door andere gebruikers van Internet bekeken kan worden. 2. Eisers stellen dat gedaagden door (het mogelijk maken van) publicatie van teksten op het Internet inbreuk hebben gemaakt op het auteursrecht, berustende bij eiser sub 1, op bepaalde vertrouwelijke werken van de hand van de in 1986 overleden L. Ron Hubbard. Het betreft werken die betrekking hebben op de leer en de activiteiten van de door L. Ron Hubbard gestichte Church of Scientology. 2. De vordering, de gronden daarvoor en het verweer De vordering 1. Eisers vorderen, kort weergegeven, gedaagden te gebieden iedere inbreuk te staken en gestaakt te houden op de auteursrechten van eiser sub 1. 2. Eisers vorderen subsidiair ten aanzien van gedaagden sub 1 tot en met 22 dat, zodra deze gedaagden worden gewezen op de aanwezigheid van inbreukmakende documenten op hun (danwel een door hen gecontroleerd) computersysteem, zij zullen zorgdragen voor onmiddellijke verwijdering daarvan. Meer subsidiair vorderen eisers dat gedaagden sub 1 tot en met 22 alsdan de betreffende gebruiker de verdere toegang to hun computersysteem zullen ontzeggen. Voorts vorderen eisers dat gedaagden sub 1 tot en met 22 in genoemd geval hen zullen informeren over de namen en adressen van derden, die inbreukmakende documenten via hun (danwel een door hen gecontroleerd) computersysteem openbaar gemaakt of verveelvoudigd hebben. De gronden Daartoe wordt het volgende aangevoerd. 1. Het gaat om auteursrechtinbreuk gepleegd door gedaagden. Eiser sub 1 bezit het auteursrecht op diverse vertrouwelijke en niet-vertrouwelijke werken, gecreëerd door de in 1986 overleden L. Ron Hubbard. Eiser sub 2 is wereldwijd, met uitzondering van de Verenigde Staten van Amerika, exclusief licentiehouder met betrekking tot de auteursrechten op de vertrouwelijke werken en gevolmachtigd tot handhaving van 2
2.
3.
4.
5.
6.
7.
8.
deze rechten. Eiseres sub 3 is exclusief wereldwijd (met uitzondering van Noord-en Zuid Amerika) gerechtigd een aantal van de niet-vertrouwelijke werken te publiceren en is gevolmachtigd tot handhaving van deze rechten. In een gerechtelijke procedure in de Verenigde Staten die in 1993 werd gevoerd tussen de Church of Scientology International en Steven Fishman is door laatstgenoemde een partijverklaring overgelegd, genoemd het "Fishman Affidavit". Een bijlage bij deze partijverklaring bevatte, zonder dat daartoe door eisers toestemming was verleend, een verveelvoudiging van een deel van het gepubl'iceerde, niet-vertrouwelijke werk "Ability", alsmede een aanzienlijk deel van ongepubliceerde, vertrouwelijke werken, genoemd "Operating Thetan" (hierna ook "OT") I tot en met VII. Eisers hebben bemerkt dat het Fishman Affidavit, waarvan aanzienlijke delen van de OT-werken en Ability onderdeel uitmaken, openbaar gemaakt danwel verveelvoudigd worden op het Internet. Gedaagde sub 23, als gebruiker, heeft de teksten openbaar gemaakt door ze te verwerken op haar homepage. Andere gebruikers hebben daardoor via gedaagden 1 tot en met 22 toegang tot de betreffende werken gekregen. Daarmee is sprake van openbaarmaking danwel verveelvoudiging door de gebruikers van Internet in de zin van artikel 1 auteurswet 1912. Gedaagden sub 1 tot en met 22, de Internet access providers, maken inbreuk doordat de werken via hun systemen aan derden ter beschikking worden gesteld. In tegenstelling tot hetgeen gedaagden hebben aangevoerd, vervullen de Internet access providers geen lijdelijke rol bij de informatieverschaffing. Zij maken openbaar, althans bevorderen openbaarmaking. In ieder geval zijn de Internet access providers reeds lange tijd op de hoogte van de inbreuk en werken zij daar willens en wetens aan mee. Teneinde letterlijke overname van de werken aan te tonen hebben eisers de van het Internet gekopieerde documenten ter vergelijking met de bij het Amerikaanse Copyright Office geregistreerde vertrouwelijke OT-werken, OT II en OT III, voorgelegd aan een notaris. De notaris heeft bij verklaring van 16 februari 1996 bevestigd dat bepaalde gedeelten letterlijk zijn overgenomen. Ook van het niet vertrouwelijke werk Ability kan door middel van vergelijking worden geconstateerd dat grote gedeelten letterlijk zijn overgenomen. Ten onrechte hebben gedaagden aangevoerd dat er geen sprake is van inbreuk omdat het Fishman Affidavit onderdeel zou zijn van een rechterlijke uitspraak in de zin van artikel 11 Auteurswet, danwel omdat het werk door of vanwege de openbare macht openbaar is gemaakt in de zin van artikel 15B Auteurswet, danwel omdat de tekst een rechtmatig citaat is in de zin van artikel 15A auteurswet, danwel dat verspreiding van de werken ervan is toegestaan op grond van artikel 10 EVRM. Artikel 11 Auteurswet heeft enkel betrekking op de rechterlijke uitspraak zelf, hetgeen in casu niet aan de orde is. Artikel 15B Auteurswet is niet van toepassing nu bij het overleggen van de partijverklaring in de procedure geen sprake is geweest van openbaarmaking in de zin van de wet. Ook het citaatrecht is niet van toepassing nu volgens artikel 15A auteurswet citeren slechts is toegestaan voor wat betreft werken die rechtmatig openbaar zijn gemaakt, hetgeen in casu niet het geval is. Van citeren is geen sprake, aangezien aanvankelijk een complete copie van het Fishman Affidavit op Internet is geplaatst. De bedoeling van gedaagde sub 23 is duidelijk: het verspreiden van de OT-werken. Tot slot wordt aangevoerd dat het EVRM de Auteurswet volledig in haar waarde laat. De auteursrechtelijke bescherming die door eisers wordt ingeroepen laat de aan gedaagden toekomende vrijheid van meningsuiting onverlet. Gedaagde sub 23 heeft onlangs de inbreukmakende teksten vervangen door nieuwe teksten. Dit neemt evenwel niet weg dat eisers nog steeds belang bij hun vordering hebben jegens gedaagden. Gedaagden zeggen immers niet toe af te zullen zien van verdere inbreuk. Het verweer Gedaagden hebben als volgt verweer gevoerd.
1. De Internet access providers betwisten dat, al aangenomen dat een abonnee inbreuk maakt op autersrecht, zij mede aansprakelijk kunnen worden gesteld. Zij houden zich 3
2.
3.
4.
5.
6.
uitsluitend bezig met de infrastructuur voor de communicatie tussen de gebruikers en niet ook met de inhoud van de informatie die door de gebruikers ter beschikking wordt gesteld. Zij hebben zogezegd "geen boodschap aan de boodschap". De rol van de Internet access providers is niet te vergelijken met die van een uitgever doch veeleer met die van PTT Telecom bij de doorgifte van telefoongesprekken, en bij faxen dataverkeer. Van verveelvoudiging ex artikel 13 Auteurswet door de Internet access providers is geen sprake. De kopie wordt niet door de Internet access provider, doch door de eindgebruiker ter beschikking gesteld. Van openbaarmaking is evenmin sprake nu geen bewerking van of toevoeging aan de tekst door de Internet access provider plaatsvindt. De Internet access providers spelen een passieve rol. De Internet access providers hebben ook geen onrechtmatige daad gepleegd jegens eisers door willens en wetens profijt te trekken van auteursrechtinbreuk jegens de rechthebbende. Zij hebben geen invloed op de inhoud van hetgeen via een homepage wordt openbaar gemaakt of verveelvoudigd. Zij kunnen ook geen controle uitoefenen op hetgeen aan hun servers passeert. Dergelijke censuur zou bovendien in strijd zijn met het grondrecht dat de abonnee heeft ex artikel 10 EVRM. Betwist wordt overigens dat er sprake is van inbreuk op enig auteursrecht. De enige werken ten aanzien waarvan eisers een auteursrechtelijke pretentie aannemelijk hebben kunnen maken zijn de werken OT II en OT III en het werk Ability. Deze werken zijn inmiddels door gedaagde sub 23 van het Internet verwijderd. Genoemde werken zijn thans slechts in geparafraseerde, niet inbreukmakende vorm op het net te vinden. Gedaagde sub 23 beroept zich voorzoveel nodig op het citaatrecht ex artikel 15A Auteurswet, aangezien er sprake is van een beoordeling, aankondiging en polemiek als bedoeld in dat artikel. Ook aan de overige voorwaarden van het citaatrecht is voldaan. De OT-werken zijn rechtmatig openbaar gemaakt, te weten door middel van openbaarmaking in een gerechtelijke procedure. Het werk Ability is in boekvorm verschenen en derhalve enveneens rechtmatig openbaar gemaakt. Het geciteerde deel vormt een ondergeschikt deel van de totale tekst, waardoor de citaten van gedaagde sub 23 niet kunnen worden beschouwd als exploitatie van die werken. Tot slot beroept gedaagde sub 23 zich op het recht van vrije meningsuiting. Haar teksten genieten de bijzonder hoge bescherming van artikel 10 EVRM. Het is van groot belang dat de betreffende teksten (ter waarschuwing) worden getoond nu aan de teksten de verwerping van de waarden van de democratische samenleving ten grondslag ligt, aldus gedaagde sub 23. In casu prevaleert het recht van vrije meningsuiting boven een auteursrechtelijke bescherming, zo die aanwezig kan worden geacht.
3. Beoordeling van het geschil 1. Voor de beslissing in deze zaak wordt ervan uitgegaan dat aan eisers, althans een van hen, het auteursrecht toekomt op de werken OT I en OT II, alsmede op het werk Ability. Gedaagde sub 23 2. Vaststaat dat gedaagde sub 23 tot kort geleden een aantal uit de hierboven genoemde werken afkomstige passages op haar homepage op Internet had opgenomen. Evenzeer staat echter vast dat deze gedaagde, nadat eisers - na aandringen daarop door gedaagden - hun op auteursrecht gebaseerde claims beter hadden gestaafd, haar homepage drastisch heeft omgewerkt. Dat zij thans nog inbreuk maakt op enig aan eisers toekomend auteursrecht is niet aannemelijk geworden. Voorzover zij ook nu nog letterlijk passages uit beschermde werken heeft overgenomen gaat het om niet meer dan citaten die, gelet op de kontekst waarin zij worden gebezigd, vallen onder de uitzonderingsregel van artikel 15A van de Auteurswet. 4
Eisers hebben wel betoogd dat wat betreft de werken OT II en OT III geen sprake is van werk dat rechtmatig openbaar is gemaakt, maar dit betoog wordt verworpen. Vaststaat immers dat (belangrijke delen van) deze werken als onderdeel van het Fishman Affidavit in het kader van een in de Verenigde Staten gevoerde gerechtelijke procedure gedurende langere tijd vrijelijk ter inzage hebben gelegen. Niet valt in te zien waarom deze terinzageligging niet kan worden aangemerkt als een openbaarmaking in de zin van artikel 15A van de Auteurswet. De voor de toepasselijkheid van artikel 11 van de Auteurswet van belang zijnde vraag of het Fishman Affidavit deel uitmaakt van een rechterlijke uitspraak behoeft daarbij geen beantwoording. Het vorenstaande brengt met zich dat de tegen deze gedaagde gerichte vorderingen zullen worden afgewezen, waarbij in aanmerking wordt genomen dat een reële dreiging dat gedaagde zich in de toekomst (alsnog) aan inbreuk op aan eisers toekomende auteursrechten schuldig zal maken niet aannemelijk is gemaakt. Gedaagden sub 1 tot en met 22 3. Wat betreft gedaagden sub 1 tot en met 22 moet worden aangenomen dat zij niet meer doen dan gelegenheid geven tot openbaarmaking en dat zij in beginsel geen invloed kunnen uitoefenen op of zelfs maar kennis dragen van datgene wat diegenen die via hen toegang tot Internet hebben gekregen daarop uitdragen. In beginsel is er daarom geen aanleiding hen aansprakelijk te houden voor onrechtmatige - bijvoorbeeld op auteursrechten van derden inbreuk makende handelingen van gebruikers. Een aansprakelijkheid zou aangenomen kunnen worden in een situatie waarin onmiskenbaar duidelijk is dat een publicatie van een gebruiker onrechtmatig is en waarin redelijkerwijs mag worden aangenomen dat zulks ook bij de access provider bekend is, bijvoorbeeld doordat deze op een en de ander is geattendeerd. In een dergelijke situatie zou wellicht van de access provider verlangd kunnen worden dat hij tegen de betrokken gebruiker optreedt. In de zaak waar het thans om draait is door eisers echter niet aannemelijk gemaakt dat een van de gedaagden 1 tot en met 22 handelend had behoren op te treden. Dit geldt, zie het hierboven onder 3.2. overwogene, ook voor een optreden tegen gedaagde sub 23. Tegen deze achtergrond is er geen aanleiding voor toewijzing van het primair gevorderde, noch van het daarop voortbordurende subsidiair en meer subsidiair gevorderde. 4. Gedaagden 8,10 en 11 zijn niet verschenen. Nu de overige gedaagden wel zijn verschenen, zal de zaak ten aanzien van de niet verschenen gedaagden eveneens als op tegenspraak worden aangemerkt. Voor de in artikel 79 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering geregelde aanhouding en nadere oproeping van de niet verschenen gedaagden is in kort geding geen plaats. 5. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vorderingen moeten worden afgewezen. Eisers zullen, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding. 4. Beslissing De President: Wijst de vorderingen af.
5
Veroordeelt eisers in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van gedaagden sub 8, 10 en 11 begroot op nihil en aan de zijde van gedaagden sub 1 tot en met 6, 9, en 12 tot en met 23, alsmede aan de zijde van gedaagde sub 7 telkens begroot op f 2830,-, waarvan f 330,- aan griffierecht. (*) Aldus gewezen door mr A.H. van Delden en uitgesproken ter openbare zitting van 12 maart 1996 in tegenwoordigheid van de griffier. [HANDTEKENING VAN DELDEN] [HANDTEKENING GRIFFIER]
(*) Uitleg: van de 23 gedaagden krijgen 8, 10 en 11 (b-Art Noord, Telebyte, Internet Access) geen vergoeding in de kosten, aangezien ze zich niet hebben laten verdedigen. Met bronvermelding is overname toegestaan. Aansprakelijkheid wordt niet aanvaard.
6