13
Archeologica Naerdincklant
2013-02
Uit het raam gemikt! Wie doet nou zoiets? Drie eeuwen afval in de grachten van kasteel Nyenrode Door Mina Jordanov Vraagt u zich ook wel eens af wie al dat zwerfafval op straat gooit? Waar mensen zijn, zijn spullen. Spullen kun je weggooien, neerleggen en vergeten op te rapen, of gewoon kwijtraken. Toen tijdens het fietsen de knoop van mijn jas eraf vloog, stopte ik niet om die op te rapen. Mensen zoals u en ik doen dat. Geen vandalen en slecht opgevoede hangjeugd, nee, wij doen het met zijn allen. Zwerfafval is de neerslag van ons bestaan.
Iedereen maakt zich hier schuldig aan, ook de bewoners van kasteel Nyenrode zoals de 18e- en 19eeeuwse rijke handelaren Johan Ortt en Michiel Onnes, de 20e-eeuwse Concertgebouworkest- en kunstliefhebber Jacques Goudstikker, de nazi-elite ontvangende Alois Miedel, de in Nyenrode gelegerde Canadese soldaten en de studenten en docenten van het Nederlands OpleidingsInstituut voor het Buitenland. En dat is maar goed ook want deze materiële débris helpt ons om een beeld te krijgen van het dagelijks leven van deze reeks van markante bewoners van kasteel Nyenrode. Toen in 2010 bureau Delfgou een onderzoek deed naar de staat van de funderingen van kasteel Nyenrode, kreeg RAAP Archeologisch Adviesbureau de opdracht van Bureau Delfgou om de ingrepen die gepaard zouden gaan met het herstel van de funderingen archeologisch te begeleiden. De verwachting was dat delen van de gracht van het kasteel ontgraven zouden worden, waarbij archeologische resten die verband houden met het kasteel mogelijk beschadigd zouden raken. Om deze resten te documenteren en de vondsten die te voorschijn komen te bergen, zou een team van archeologen tijdens de ontgravingen aanwezig zijn. In de praktijk kwam het niet zo ver. Enkele proefputjes, gegraven onder archeologische begeleiding, wezen uit dat geen ingrijpend funderingsherstel nodig was. Afgraven van een 1 meter brede strook van het talud langs de buitenkant van de muren tot circa 30 cm diep en dichtstorten met schoon zand zou volstaan om de stabiliteit van de funderingen in de toekomst te garanderen. Behalve het begeleiden van het graven van de proefputjes had het team van RAAP, onder leiding van projectleider Mina Jordanov, als opdracht om zoveel mogelijk vondsten te verzamelen tijdens het ontgraven van het talud. Al het afgegraven sediment werd ter plekke gezeefd en alle vondsten werden verzameld. Hierbij hebben we hulp gekregen van de kasteelbeheerder Gert Immerzeel en de tuinman van het kasteel, JanWillem Jagtenberg. Dat leverde een enorme hoeveelheid aan vondsten op die, door de beperkte diepte van de ontgraving, met name in de 18e eeuw en later in de gracht, of beter gezegd op het talud tussen de muren en het grachtwater, zijn beland. Concreet gaat het om 2308 aardewerkscherven, 555 glasfragmenten, 442 botten/botfragmenten, 305 pitten
en zaden, 164 stukken natuursteen (voornamelijk leisteen), 66 (fragmenten van) keramische bouwmaterialen (bakstenen, dakpannen en tegels), 288 stukken metaal, drie stukken leer en vier stukken hout. Na de Hollandse Oorlog: Johan I Ortt De vondsten uit het talud langs de muren van het kasteel bevestigen de indruk die bestond van de jongere geschiedenis van het kasteel op basis van het bureauonderzoek. De 14e en 15e eeuw zijn ondervertegenwoordigd in de mobilia in verband met de beperkte diepte van het onderzoek. Toch zijn vermoedelijk tijdens funderings-, herstel- en baggerwerkzaamheden in de gracht scherven uit oudere lagen naar boven gekomen, getuige enkele fragmenten Siegburg-steengoed die zich in de verzameling vondsten bevinden. Uit de periode 16e eerste helft 17e eeuw is geen materiaal aangetroffen. Dat kan niet helemaal verklaard worden met de geringe diepte van onderzoek, aangezien oudere scherven wel een deel van de verzameling vormen. Waarschijnlijk heeft deze hiaat in de materiële weerslag te maken met een periode van diverse verbouwingen waarin het kasteel zelf niet bewoond is geweest. Pas tegen het eind van de 17e eeuw, toen de ruïnes van het kasteel na de Hollandse Oorlog in handen kwamen van de eerste niet-adellijke eigenaar (Johan I Ortt), werd het kasteel na uitgebreide restauratie stabiel bewoond door de familie Ortt tot halverwege de 19e eeuw. Uit deze ‘burgerlijke’ en relatief rustige bewoningsperiode van het kasteel en de erop volgende perioden is veel van het materiaal afkomstig. Deze periode weerspiegelt zich in de verzameling roodbakkend en witbakkend gebruiksaardewerk, kookgerij, opslagvaten en servies in porselein en faience. De industriële keramiek uit de 19e en 20e eeuw is ook in overvloed aanwezig met ‘gidsexemplaren’ als hoogwaardig porselein (afbeelding 1) en een Art deco theekopje (afbeelding 2), een schoteltje met het vignet van een adelaar met het hakenkruis (afbeelding 3) en diverse kopjes en schotels (afbeelding 4) met daarop de initialen N. O. I. B. Van belang voor de interpretatie van de vondsten uit de bovenlaag van het talud is de jongere bewoningsgeschiedenis van het kasteel (vanaf de 18e eeuw).
14
Archeologica Naerdincklant
Daarom wordt hier ingegaan op de bewoningsgeschiedenis vanaf de Nieuwe tijd aan de hand van het bureauonderzoek door Bureau voor Bouwhistorie en Architectuurgeschiedenis V.O.F. enerzijds, en anderzijds aan de hand van de aangetroffen vondsten.
Afbeelding 1: bodem van een kopje van hoogwaardig porselein, begin 20e eeuw
2013-02
De ruïne van het kasteel kwam na de Hollandse Oorlog (1672-1679) voor het eerst in burgerlijk bezit, namelijk dat van de Amsterdamse koopman Johan I Ortt (1642-1701). Het kasteel werd gerestaureerd en de familie Ortt ging er wonen. Johan I Ortt was handelaar in textiel en graan. Deze rijke Amsterdamse handelaar nam waarschijnlijk luxe pronkstukken mee naar zijn nieuwe imposante woning, die uiteindelijk in stukken op het talud buiten de kasteelmuren beland zijn: bijvoorbeeld een kraakporseleinen bord met een decor van eenden in een landschap (afbeelding 5) en een Kangxi-periode vaas (afbeelding 6). Er zullen veelvuldig feesten gegeven zijn voor de (handels)elite uit deze tijd, gezien de talrijke fragmenten van wijnflessen en glazen uit de 18e eeuw (afbeelding 7). Ook de aanwezigheid van parfumflesjes uit de 18e eeuw past goed in deze context (afbeelding 8).
Afbeelding 2: Art deco theekopje, begin 20e eeuw
Afbeelding 5: kraakporseleinen bord met decor van eenden
Afbeelding 3: schoteltje met vignet van adelaar en hakenkruis
Afbeelding 6: fragmenten van een vaas uit de Kangxi-periode
Afbeelding 4: kopjes en schotels met initialen N.O.I.B.
15
Archeologica Naerdincklant
2013-02
familie Ortt, Sara Adriana Ortt (1798-1853), had het kasteel als erfenis in 1817 geweigerd, maar het kasteel werd door haar moeder Gijsberta Wilhelmina Schroyestein gekocht. Uit deze periode (begin 19e eeuw) dateert een groot deel van het industriële witbakkende serviesgoed dat over het algemeen een povere indruk maakt en een theeschoteltje dat, na te zijn gebroken, is gekramd (afbeelding 9). Tot 1848 woonde Gijsberta op het kasteel, waarna Sara tijdens haar laatste levensjaren daar verbleef (van 1851 tot 1853).
Afbeelding 7: 18e-eeuwse fragmenten van wijnflessen en -glazen
Afbeelding 9: scherven van witbakkend serviesgoed (l) en een deel van een theeschoteltje dat, na te zijn gebroken, is gekramd (r)
Afbeelding 8: fragmenten van parfumflesjes, 18e eeuw Helaas kunnen het botmateriaal en de macrobotanische resten niet typologisch gedateerd worden zoals de keramiek en het glas. Maar dat een deel van het botmateriaal met hak-, snij- en verbrandingssporen, afkomstig uit de omgeving van de keuken, een weerslag van het menu uit deze tijd vormt, is vrijwel zeker. Er werden rundvlees, paardenvlees, schapen-/geitenvlees en varkensvlees gegeten naast gevogelte en vis. Ook zullen de fruitschalen met voornamelijk pruimen, perziken en kersen op de tafels niet hebben ontbroken (pitten van deze vruchten zijn aangetroffen in de zeefresiduen). Tot halverwege de 19e eeuw was het kasteel in handen van de familie Ortt, maar de latere leden van de familie Ortt waren aanzienlijk minder welgesteld dan Johann I Ortt. Het feit dat het kasteel binnen een halve eeuw vier keer van eigenaar wisselde om uiteindelijk te worden geveild op een publieke veiling, doet vermoeden dat het onderhouden van het kasteel eerder een last was geworden. Het kasteel had zijn rol als statussymbool voor de handelende nouveau riche uit het eind van de 17e eeuw - begin van de 18e eeuw verloren. Het laatste lid van de
Nieuwe eigenaren: van De Heus tot Goudstikker Na de dood van Sara werd het kasteel op een publieke veiling gekocht door de zeer rijke industrieel Willem Hendricus de Heus. Hij liet het kasteel verbouwen in de neo-Tudorstijl. Van de rijkdom van De Heus zal verder weinig in de materiële neerslag te vinden zijn, aangezien hij het kasteel te huur aanbood. Tot 1906 kent het kasteel diverse huurders en vindt er, voor zover bekend, weinig spannends plaats binnen de muren. Uit deze periode dateren enkele scherven alledaags porseleinen serviesgoed van Europese makelij. In de overige materiaalcategorieën is deze periode niet duidelijk te onderscheiden. Dat deze niet tot de gloriejaren van het kasteel behoren, is ook af te leiden uit het feit dat het kasteel in 1906 opnieuw geveild werd en blijkbaar weinig voorstelde gezien het plan van de nieuwe eigenaren J. Plomp, Th.J. Schipperijn en N. Beutener uit Maarssen om het interieur er uit te slopen en te verkopen en de gebouwen te slopen. Het kasteel ontsnapte aan de sloop doordat een nieuwe rijke handelaar de potentie van een statussymbool in de verwaarloosde gebouwen zag. De Amsterdamse koffiehandelaar Michiel Onnes (1878-1972) liet het kasteel tussen 1907 en 1920 restaureren en in de staat brengen waarin het heden ten dage nog verkeert. Onnes bleef er maar tien jaar wonen. Hoewel hij erg rijk was en een bijzondere kunstcollectie had aangelegd, keerde ook bij hem het tij en zal hij snel in de schulden zijn beland. Hij is ervan beschuldigd dat hij de diefstal van zijn eigen kunstwerken in scène heeft gezet om zijn verzekering op te lichten. Hiervan is hij trouwens
16
Archeologica Naerdincklant
vrijgesproken. Een goudbeschilderd porseleinen kopje en een Art deco kopje (afbeeldingen 1 en 2) zouden goed uit het huishouden van Onnes afkomstig kunnen zijn, maar net zo goed uit het huishouden van zijn opvolger als kasteelheer, de joodse kunstverzamelaar Goudstikker. In 1935 richtte Goudstikker het kasteel in als galerie. Op en rond Nijenrode organiseerde hij verschillende benefietconcerten met het Concertgebouworkest en grote feesten voor de society. De materiële weerslag uit deze periode omvat ongetwijfeld de talrijke aangetroffen fragmenten van flessen en glazen van wijn, bier en gedistilleerde dranken, het porselein van hogere kwaliteit en een deel van het botmateriaal en de botanische macroresten. Op één van de feesten zou een belangrijke vertegenwoordiger van de Koninklijke Vereniging van Nederlandse Papier- en Kartonfabrieken een fles wijn aan de gastheer kunnen hebben geschonken (afbeelding 10).
Afbeelding 10: restanten van wijnflessen, Interbellum Rondom de Tweede Wereldoorlog Ook het verblijf van Alois Miedl (vanaf 1932) heeft zijn invloed op de vondstenverzameling gehad. Miedl ontving leden van de nazi-elite (waaronder Arthur Seyss-Inquart en Herman Göring) op het kasteel. Directe neerslag daarvan is het schoteltje met het vignet van een adelaar met het hakenkruis dat wordt geflankeerd door de letters FL. - U.V. (‘Flieger Unterkunft’, hetgeen een verwijzing is naar de Duitse Luftwaffe) en het kopje met het vignet van een adelaar/bloem en het merk PMR - BAVARIA Jaeger & Co (afbeelding 3). De oorsprong van sommige fragmenten van glazen flessen (blauwgroene Duitse fles - vondstnummer 12 - enkele flesjes van Eau de Cologne) kan ook in Duitsland worden gezocht. Uit de Tweede Wereldoorlog dateert ook een Belgische munt (1 frank, zink), maar deze kan veel langer in gebruik zijn geweest. Wel voor de hand liggend is het verband tussen de aangetroffen Duitse munitie en het verblijf van Miedl in het kasteel. Rond en na de bevrijding bood het kasteel onderkomen aan Canadese soldaten. Directe weerspiegeling van hun aanwezigheid is de munitie
2013-02
van het Einfeld geweer, dat het standaard geweer in Canada was. Na de bevrijding werd het kasteel gehuurd door het N.O.I.B. (Nederlands OpleidingsInstituut voor het Buitenland, red.) en dienden de vertrekken als collegezalen en kantoren, en de kelders als studentenbar. Van deze laatste horecafunctie getuigen talloze materiële overblijfselen in de vorm van fragmenten van flessen, flessendoppen (bier, fris, wijn) en glazen uit de 20e eeuw. Ook servies met de initialen van het N.O.I.B. vormt een onmiskenbare verwijzing naar de huidige huurder (afbeelding 4). De verschillende proefputten en zeefputten en de daarin aangetroffen vondsten kunnen verdeeld worden in verschillende locaties naar functie. Het valt op dat de omgeving van de keuken en eetkamer het rijkst is aan bot- en macrobotanische resten (zaden en pitten). Het aardewerk concentreert zich ook duidelijk rond de locaties keuken en eetkamer. De luxere voorwerpen komen voornamelijk uit de omgeving van de vestibule/receptieruimte (kraakporseleinen bord en het Art deco kopje) en de eetkamer/keuken (vaas uit de Kangxi-periode en hoogwaardig porseleinen kopje met gouden beschildering). De enkele voorwerpen die geassocieerd kunnen worden met het huishouden van Miedl tijdens de Tweede Wereldoorlog komen uitsluitend uit de omgeving van de eetkamer. De scherven met de initialen van het N.O.I.B. zijn aangetroffen ter hoogte van de keuken. Het glas laat eenzelfde beeld zien als het aardewerk. De meeste wijnflessen uit de Nieuwe tijd (17e-18e eeuw) zijn afkomstig uit de omgeving van de keuken/eetkamer. De verspreiding van de scherven van glazen wijkt in die zin af dat ook ter hoogte van de vestibule een groot aantal scherven verzameld is. Dat is niet verwonderlijk aangezien de glazen eerder geassocieerd worden met locaties van consumptie (eetkamer, vestibule/receptieruimte) en de flessen tevens met de locaties van opslag en bereiding (keuken). De meeste medicijnflesjes zijn verzameld ter hoogte van de keuken en de ridderzaal. De parfumflesjes liggen vooral in de buurt van de eetkamer. Alle vijf de kogels zijn aangetroffen ter hoogte van de eetkamer. Archeologie en de moderne geschiedenis De tijdens het onderzoek verzamelde vondsten vormen samen met de vondsten die in de loop van de jaren door de kasteelbeheerder zijn verzameld een zeer interessante en vrij directe neerslag van markante, historisch bekende personen en gebeurtenissen. Het unieke aan de vondsten is dat ze vanuit een andere invalshoek dan historische bronnen, namelijk die van de materiële cultuur, een bijzondere aanvulling op en nuancering van de biografie van het kasteel en zijn bewoners vormen. Het beeld dat geschetst wordt door de materiële
17
Archeologica Naerdincklant
cultuur belicht vaak een andere kant van het verhaal door de meer directe en authentieke band met personen en gebeurtenissen, zonder de bemiddelende rol van een geschiedschrijver of anderszins een verteller met eigen bedoelingen en belangen. Zoals studies in contemporaine archeologie hebben uigewezen, kan archeologie werken als een integrerende discipline voor het verleden. Dat wil zeggen dat het beleven van het verleden in de vorm van verhalen vertellen en aanhoren/schrijven en lezen oftewel het integreren van het verleden in het heden een positief effect op de mens en zijn zelfbeeld kan hebben. In zijn artikel Meta-stories of archaeology (Holtorf, 2010) vertelt Cornelius Holtorf hoe archeologen het best een tweeledige rol vervullen: enerzijds het genereren van kennis; anderzijds het vertellen van metaverhalen, die hij typeert als verhalen die ons iets vertellen over wie we zijn als mens en die betekenis geven aan het leven en onze betrokkenheid bij onze geschiedenis en leefomgeving vergroten. Het materiaal verzameld tijdens het onderzoek in de grachten van kasteel Nyenrode en de op het kasteel opgeslagen collectie aan vondsten die door de jaren heen verzameld zijn door de kasteelbeheerder, vormen een rijke bodem voor dergelijke zingevende metaverhalen. Daarom verdient het zeker een aanbeveling om de vondsten die op het kasteel zijn opgeslagen evenals de vondsten van het onderzoek als één geheel te bestuderen. Omdat de bewoners van het kasteel (in ieder geval van de jongere historische perioden) en hun materiële weerslag zeer tot de verbeelding spreken, heeft een studie naar de gehele vondstenverzameling zeker een meerwaarde bij de beleving van het verhaal van het kasteel door de toeschouwer. Momenteel is RAAP in gesprek met de eigenaar (Stichting Nyenrode)over de mogelijkheid tot een inventarisatie van de op het kasteel opgeslagen vondsten en het organiseren van een tentoonstelling van bijzondere exemplaren. Verantwoording De vondsten zijn ingevoerd in een database, en beschreven en gedateerd door materiaalspecialisten. Het aardewerk en glas zijn door Sebastiaan Ostkamp en Akemi Kaneda naar baksel gedetermineerd en in een determinatietabel ingevoerd. Bij deze werkzaamheden is gebruikgemaakt van de standaard van het zogenaamde Deventer-systeem. Het botmateriaal is onderzocht door drs. T. van den Berg (RAAP). De zaden en pitten afkomstig uit de zeefresiduen zijn per vondstnummer gedetermineerd door drs. K. Hänninen (BIAX). Het metaal is bekeken door P. Schulten (Archeoplan). De munten zijn gedetermineerd door drs. I.A. Schute (RAAP). De munitie is gedetermineerd door drs. J. Wijnen
2013-02
(RAAP). De resultaten van het onderzoek zijn gepubliceerd in een RAAP-rapport (Jordanov, 2013). Auteursinformatie Drs. Mina Jordanov is senior projectleider bij RAAP Archeologisch Adviesbureau. Literatuur BBA, 2004. Kasteel Nijenrode bouwhistorisch onderzoek en waardestelling. Bureau voor Bouwhistorie en Architectuurgeschiedenis v.o.f., Utrecht. Holtorf, C., 2010. Meta-stories of archaeology. In: Wold Archaeology 42-3. Harrison R. & J. Schofield, 2010. After modernity. Archaeological approaches tp the contemporary past. Oxford University Press. Jordanov, M., 2013. Funderingsherstel kasteel Nijenrode. Gemeente Stichtse Vecht. Een archeologische begeleiding (protocol opgraven). RAAP-rapport 2649. RAAP Archeologisch Adviesbureau, Weesp.) Wijnen, J.A.T., 2012. ‘Dat zijn de flessen van mijn vader.’ De zeggingskracht van contemporaine archeologie. In: Archeobrief, maart. 2012.