r Vw u Qe-i'
Gerechtshof te Den Haag 12 oktober2006 rolnr.C2006/1270
Memorie van grieven
inzake De Staat der Nederlanden (Ministerievan Verkeer en Waterstaat). waarvande zetel is gevestigd te's-Gravenhage appellant, advocaaten Drocureur:mr. E.H.P.Brans
re9en
Stichtinq Booobruq Vianen, gevestigdte IJsselstein. geintimeerde, procureur:mr. D.l.G. Timmermans advocaat:mr. E.D.M.Verboom l- r .
;: -/,o. L
, f .r.
.,:
. /'?
..,a
t;,
PefsRucken& DroogleeverFortuljnadvocatenen notarissen
Edelgrootachtbaar College! Inleiding 1. 1
In deze zaak heeft de stichting BoogbrugVianen(hierna: de Stichting)de staat op 24 augustus2006 in kort gedinggedagvaardwaarbijzij vordert de Staat op straffevan een dwangsomte gelastendat hij ervoor zal zorgdragendat de sloopvan de brug over de waal bij Zaltbommel(hierna: de Brug) zal worden aangehouden,totdat de periode van de voorbescherming in de zin van de Monumentenwet1988 met betrekkingtot de van 29 september2005 in zijn geheel ingediende complexaanvraag door de Stichting zal zijn verstreken,met kostenveroordeling. De aanvraagvan de Stichtingvan 29 september2005 is door haar overgelegdals productie4.
t.2
op 31 augustus2006. De mondelingebehandelingvan de zaak heeft plaatsgevorluen
1.3
(hierna: kort Bij vonnisvan 8 september2006 heeft de voorzieningenrechter gedingrechter)de staat gebodenervoor zorg te dragendat de sloopvan de Brug van de sector wordt aangehoudentotdat de terzakebevoegdevoorzieningenrechter bestuursrechtop verzoekvan de Staat een oordeelheeft gegevenmet betrekkingtot het besluitvan l juni 2006 en de daarinten grondslagliggendeoverwegingen.Het meer of andersgevorderdeheeft de kort gedingrechterafgewezen.
L. 4
De Staat kan zich met dit vonnis niet verenigenen komt daarvanhierbUtijdig in appCl' van de eersteinstantiein het geding De Staat brengt het geheleprocesdossier bestaandeuit: 1. 2. 3. 4. 5. 6.
van 23 augustus2006; Kort gedingdagva'arding De 12 productieszijdensde StichtingBoogbrugVianen; Een inventarislijstzijdensde Staat met 5 producties; Pleitnotitieszijdensde StichtingBoogbrugVianenvan 31 augustus2006; Pleitnotitieszijdensde Staat van 31 augustus2006. Vonnisvan I seotember2006.
en verzoektal hetgeendaarin namensde Staat is gesteldals hier herhaalden ingelast te beschouwen. 1.5
De Staat formuleertde volgendegrieventegen het vonnisvan de kort gedingrechter van 8 seotember2006.
PelsRijcken& DroogleeverFortuijn advocatenen notarissen
Grieven en toelichting Grief I 2.1
Ten onrechteheeft de kort gedingrechterin rechtsoverweging 3.1 van het vonnisvan 2006 nu reeds met de sloop van de Brug was begonnen, I september overwogendat daarmeehet spoedeisendbelangvan de Stichtingbij onderhavigevorderingis gegeven. Toelichting
2.2
Naar het oordeelvan de Staat gaat de kort gedingrechterer geheelten onrechteaan voorbij dat de Staat meerderekeren heeft aangegevenbereidte zijn om de sloopwerkzaamheden aan de Brug op te schortentotdat de bestuursrechtereen voorlopigoordeelheeft gegevenover het besluitvan 1 juni 2006 (zie paragraaf37 en 38 van de dagvaardingvan de Stichting).De Stichtingheeft echtervan dit aanbod geen gebruikgemaakt.Zij heeft immers tot op hedennagelateneen voorlopige voorzieningbij de bestuursrechter te verzoeken.In plaatsdaarvanheeft zU ervoor gekozeneen civielrechtelijkkort gedingaan te spannentegen de Staat.
2.3
Bij brief van 11 juli 2006 heeft de Stichtingeen pro forma bezwaarschriftingediend tegen de beschikkingvan l juni 2006. Het bezwaarschriftis nader aangevuldbij brief van 14 augustus2006. van OCWvan l juni 2006 is door de Het besluitvan de Staatssecretaris Stichtingovergelegdals productie8. Het aanvullendbezwaarschriftis door haar overgelegdals productie9. Het instellenvan bezwaarheeft echter geen schorsendewerking.In het onderhavige geval vloeit uit de beschikkingvan 1 juni 2006 voort dat de Brug niet onder de (voor)bescherming van de Monumentenwet1988 valt. Gelet hieropis de Staat bevoegdom tot de sloopvan de Brug over te gaan. zoals de Staat reedsbij pleidooi van 31 augustus2006 heeft aangegeven,heeft hij, gelet op het feit dat de Brug een actueelrisicooplevertvoor het scheepsvaartverkeer en mogelijkepassantenen de omstandigheiddat er aanzienlijkekostenzijn gemoeidmet het instandhoudenen beveiligenvan de Brug, alle belangbij een spoedigesloopvan de Brug. Uit het rapport"ConditioneringWaalbrugbij Zaltbommel"blijkt dat met het uitstellenvan de sloopen het conditionerenvan de Brug voor een periode van twee jaar een bedragvan ruim drie miljoen euro is gemoeid. Een afschriftvan dit rapport is door de Staat overgelegdals productie5.
PefsRijcken& DroogleeverFortuijn advocatenen notarissen
Niet valt in te zien waarom de Stichtinghangendebezwaarniet tevens een venoek tot het treffen van een voorlopigevoorzieningheeft ingediend,waardooreen voorlopig oordeelkon worden verkregenover de vraag of het besluitvan 1 juni 2006 rechtens juist is. De beantwoordingvan dezevraag is van essentieelbelangvoor de Stichting, nu - zoalshiervoorreedsopgemerkt- de bevoegdheidom tot de sloopvan de Brug over te gaan een rechtstreeksgevolg is van de beschikkingvan 1 juni 2006 en het enkel maken van bezwaargeen schorsendewerking heeft. 2.5
Juist om te voorkomendat er onomkeerbaresituatiesontstaan,heeft de wetgevereen in het leven geroepenzodat de juridische vorm van tijdelijke rechtsbescherming de situatieals het ware wordt bevroren.Derhalveis in het bestuursDrocesrecht mogelijkheidgecreeerdeen voorlopigevoorzieningte treffen in een kort geding bij de bestuursrechter. Zie: Vuga, band 4, E commentaarop de Algemenewet bestt]'ursrecht, 8.3.1-2.
z.o
van de sector bestuursrechtdie de Stichting De rechtsgangbij de voorzieningenrechter ten dienstestaat, indienzij zich niet kan verenigenmet de beschikkingvan l juni 2006 kan ook daadwerkelijkdoor de Stichtingworden benut. Ondankshet 3.5. vorenstaandeheeft de Stichting- zoals(ook) uiteen is gezet in rechtsoverweging gesteld voorziening dat als zij een voorlopige van het vonnisvan I september2006 zou vragen - de bestuursrechterhaar in haar vorderingniet ontvankelijkzal verklaren. De Stichtingheeft daarbij gewezenop de uitspraakvan 11 april 2006, waaruit zou van de Monumentenwet1988 volgen dat de Brug alsnogonder de voorbescherming gaat de Stichting er vanuit dat de bestuursrechterhaar komt te vallen.Om deze reden ingevalvan een verzoektot het,treffen van een voorlopigevoorzieningniet ontvankellk zal verklarenin haar vordering.
2.7
Met deze (overigensvolstrektonjuiste) redenering- waar de Staat in de pleitnotavan 31 augustus2006 uitgebreidop is ingegaanen waar de Staat kortheidshalvethans naar verwijst - gaat de Stichtingvolledigvoorbij aan het feit dat een vonnis in kort gedingslechtseen voorlopigkarakterheeft. Blijkensde toelichtingop artikel 254, lid heeft de voorlopige 1, Rv in tekst en commentaarBurgerlijkeRechtsvordering tussen partijen voorzieningeen ordenendefunctiezolangde juiste rechtsverhouding door hen zelf, door de rechterof anderszins.nog niet definitiefis vastgesteld.Aan de noch in een voorlopigeoordelenen beslissingenzun partijen in de bodemprocedure later kort geding gebonden.Daarbij is overigensniet relevantof tegen het kort gedingvonnisal dan geen hoger beroepis ingesteld.
PelsRijcken& DroogleeverFortuijn advocatenen notarissen
Zie:
Tekst van Nispen,van Mierloen Polak,BurgerlijkeRechtsvordering, en Commentaar,artikel 254 RV. D.J. Veegens.Het 9eza9van gewijsde,Zwolle, L972, p.32) J.H. Blaauw,Het kort geding,A. Algemeendeel, 2002, p. 93. Vgl. ook: HR 16 december1994, NJ t995,273 (Kloes/Fransman); Voor lagererechtspraakwordt gewezenop: ZA 05-205(LJN:AT9177). Rb. Haarlem12 juli 2005,.112154/KG Geletop het voorlopigkaraktervan een vonnisin kort geding.is ook de bestuursrechter daaraanniet gehouden.De enkelevrees van de Stichtingdat de bestuursrechterhaar niet-ontvankelijkzal verklarinEin hatr vorderingis dan ook wel het minst geschikteargumentvoor het onbenutlaten van de door de wet uitdrukkelijk gebodenmogelijkheidom een bestuursrechtelijke voorlopigevoorzieningte verkrijgen. Conclusie 2.8
De kort gedingrechterheeft miskenddat het spoedeisendbelangvan de Stichtingbij het kort geding ontbrak, nu er een snelleen met voldoendewaarborgenomklede rechtsgangopen stond. Daarbijhad de kort gedingrechter,naar het oordeelvan de aan de Staat, de explicietetoezeggingvan de Staat dat hij de sloopwerkzaamheden van een voorlopigoordeelvan de Brug tijdelijk zal opschortenin afiruachting voorzieningenrechter van de sector bestuursrechtover het besluitvan 1 juni 2006 niet mogen passeren. ;. . Grief II De tweede grief richt zich tegen de onjuisteweergavevan het standpuntvan de Staat in rechtsoverweging 3.5. van het vonnisvan 8 September2006. Daarinwordt ten gesteld onrechte dat de Staat zich op het standpuntheeft gestelddat er van zijn kant sprakewas van voortschrijdendinzicht. Toelichting
2.70
De vraag of de aanvraagvan de Stichtingvan 29 september2005 ertoe kan leidendat van de Monumentenwet1988 komt te de Brug (alsnog)onder de voorbescherming 3.5. van het vonnisvan I september vallen.werd - zoalsook uit rechtsoverweging gesteld tijdens het kort gedingdat op 7 april 2006 2006 blijkt - reedsaan de orde dat deze vraag diende.De Staat verkeerdeop dat moment in de veronderstelling
PelsRlrcken& DroogfeeverFortuijn advocEten en notaissen
bevestigendmoest worden beantwoord.Achterafgezienis geblekendat deze veronderstellingonjuist was en berustteop een ambtelijkemisslag.Dit is, namensde Staat, in de pleitnotavan mr. R.J.J.Aerts van 31 augustus2006, uitdrukkelijknaar voren gebracht. Conclusie 2.LL
Dat de Staat zich - zoalsde kort gedingrechterheeft overwogen- op het standpunt zou hebbengestelddat er sprakewas van voortschrijdendinzichtis niet juist. Grief III
2.L2
3.6 van het vonnisvan I september Dezegrief richt zich tegen rechtsoverweglng 2006. Naar het oordeelvan de Staat heeft de kort gedingrechterten onrechtede Staat de meest geredepartij geachtom zijn visie ter toetsingaal de terzake bevoegde voorzieningenrechter van de sector bestuursrechtvoor te leggen.De Staat meent voorts dat de kort gedingrechterdaarbij niet had mogen overwegendat de Staat zich heeft beroepenop een uitzonderingop de regelvan de Monumentenwet1988 die voorbescherming tot gevolg heeft.Tot slot heeft de kort gedingrechterten onrechte overwogendat in afwachtingvan het oordeelvan de bevoegdevoorzieningenrechter van de sector bestuursrechtthans op na te meldenwijze wordt beslistdat de sloopwerkzaamheden dienente worden opgeschort. Toelichting
2.73
van het oordeel Ten onrechteheeft de kort gedingrechteroverwogendat in afovachting van de bevoegdevoorzieningenrechter van de sector bestuursrechtde sloopwerkzaamheden van de 8ry9 dienente worden opgeschort.
2.74
De staat heeft reeds bij pleidooiaangegevendat de vraag of het besluitvan 1 juni 2006 op goedegrondenis genomenen of derhalveal dan geen voorbescherminggeldt voor de Brug een vraag is van bestuursrechtelijke aard. Daarvoorstaat een speciale rechtsgangopen, namelijkde rechtsgangbij de bestuursrechter.Het bestaanvan deze rechtsgangstaat, naar het oordeelvan de Staat, in de weg aan ontvankelijkheidvan de vorderingvan de stichting in het kort gedingvan 31 augustus2006. De procedure van de sector bestuursrechtis immers met voldoende bij de voorzieningenrechter waarborgenomgeven.Er resteert naar het oordeelvan de Staat dan ook geen taak voor de civielekort gedingrechter. Ziei
HR 28 februari 1992, AB 1992, 3OI (Changoe/Staat), waarin de HogeRaadoverwoogdat de burgerlijkerechterde vorderingniet-ontvankelijkmoet verklarenwanneerde rechtsgang
PefsRijcken& DroogleeverFortuijnadvocafenen notartssen
bij de administratieverechter- in dat geval was het de ambtenarenrechter van de Ambtenarenwet1929 - voldoende rechtsbeschermino biedt.
-
Zie ook: Van Wijk/Konijnenbelt& Van Male.Hoofdstukkenvan bestuursrecht,2005, p. 667 .
Het voorgaandegeldt niet alleen bij bodemprocedures, maar ook bU kort gedingen. Zie: HR 12 december1986, NJ t9A7, 39li HR 18 december1987, Ni L949,527; HR 28 april 1989,NJ 1990,213. 2.L5
Meer in het bijzonderis in de jurisprudentievan de,Hoge $aad uitgewerktdat wanneer er een met voldoende waarborgen omklede snelle (administratieve) rechtsgang openstaattdie kan leidentot een resultaatdat vergelijkbaaris met wat in kort geding kan worden gevorderdfde eiser in zijn vorderingniet ontvankelijkis. Aldus bijvoorbeeldmet zoveelwoorden: HR 16 maart 1990, NJ 1990. 500 (m.nt. ThWvW); HR 15 september1990,NJ 1990,678 (m.nt. ThWvW. Zie: -
J.H. Blaauw,Het kort geding,A. Algemeendeel, 2002. p. 8.
Ook uit het vonnis van de kort gedingrechtervan 8 september2006 blijkt dat als er een bestuursrechtelijke ingangbpenstaat,men in beginseldaarvangebruikmoet maKen. Dit blijK uit rechtsoverweging 3.4. van het vonnisvan I september2006: "Zoals de Staat terecht heeft betoogd,betreft dit een discussieover een vraag van bestuursrechtelijke aard waarover(uiteindelijk)de bestuursrechter dient te oordelen.Immers de beantwoordingvan voormeldevraag hangt grotendeelsaf van het oordeelmet betrekkingtot de ouistheidvan de) aan het besluitvan 1 juni 2006 ten grondslagliggendevisie van de Staat dat een verzoektot complexbescherming. zoalsdoor de Stichtingingediend,niet past binnenhet stelselvan de Monumentenwet1988". Het vorenstaandeblijkt eveneensuit rechtsoverweging 3.6.: van oordeeldat "Gegevenhet voorgaandeis de voorzieningenrechter alvorensdefinitiefde sloophamerin de brug kan worden gezet, de
PefsRijcken& DroogleeverFortuijnadvocatenen notaissen
bestuursrechteralsnogde gelegenheidmoet krijgen naderte oordelenover de juistheid van de door de Staat voorgestaneinterpretatievan de voor de Monumentenwet1988 en de daaruitvoortvloeiendeconsequenties brug". 2.L7
Nu voorts voor de ontvankelijkheidvan StichtingBoogbrugvereist is dat haar geen andere,met voldoendewaarborgenomklede,rechtsgangten dienstestaat om het - te bereiken, beoogdedoel - te weten het opschortenvan de sloopwerkzaamheden had de kort gedingrechtervan de sectorciviel recht, naar de mening van de Staat, tot geen ander oordeelkunnen komen dan de Stichtingniet-ontvankelijkte verklarenin haar vordering.Daarbijhad de kort gedingrechtervoorts niet voorbij mogen gaan aan de omstandigheiddat de Stichtinggeen spoedeisendbelangbij haar vorderinghad (en heeft). Kortheidshalve verwijst de Staat in dit verbandnaar hetgeenis opgemerktin de toelichtingbij de eerstegrief van deze memorievan grieven.
2.18
De overweging van de kort gedingrechter dat "de Staat demeest gerede partij is om van de sector zijn visie ter toetsingaan de terzake bevoegdevoorzieningenrechter bestuursrechtvoor te leggen"(cursivering:proc.), acht de Staat niet alleen opmerkelijkmaar tevens apert onjuist. Geletop het bepaaldein art. 8:81, lid 2, van de Awb is de Staat van meningdat voor haar de vereisteconnexiteitontbreektom voornoemdverzoekte doen. De Staat verwijst in dit verbandonder meer naar de uitspraakPres.Rb. Rotterdam22 april L999,JB 1999/174.De kort gedingrechterheeft - naar het oordeelvan de Staat - in het kort gedingvan 31 augustus2006 ten onrechtemiskenddat een verzoektot het treffen van een voorlopigevoorzieningin de geschillenverbondenmoet zijn aan (een vorm van) een bezwaarbestuursrechtelijke of beroepsprocedure. Van een zelfstandigkort gedingzoalswe dat kennenuit het geen voorlopigevoorzieningprocedure' civielerecht is in een'bestuursrechtelijke sDraKe. Zie: Commentaarop de Algemenewet bestuursrecht,Vuga, band 4, E 8.3.1-3. Voor de goedeorde wust de Staat er voorts op dat de connexiteitwat betreft de procedureeen continu karakterdient te hebben.dat wil zeggendat niet alleeneen bodemprocedure aanhangigmoet zijn ten tijde van het indienen van het verzoektot het treffen van een voorlopigevoorzieningmaar ook dat aanhangigmoet blijven. deze bodemprocedure Zie: -
2.L9
Commentaarop de Algemenewet bestuursrecht,Vuga, band 4. E 8.2.1-5.
Dat - zoalsde kort gedingrechterheeft overwogenin het vonnisvan I september 2006 - de onderhavigeaanvraagde eerstein zijn soort zou zijn en als zodanignog
PefsRijcken& DroogleeverFortuijn advocatenen notarissen
beroepsprocedure aan de orde zou zijn geweest, niet eerder in enig bestuursrechtelijke verzoek aan het connexiteitsvereiste doet niet af aan het feit dat voor een ontvankelijk van artikel 8:81, lid 2, van de Awb dient te zijn voldaan.Dat het binnen het stelselvan de Monumentenwet1988 zou Dassendat eerst het oordeelvan de bestuursrechter wordt gevraagdalvorenstot feitelijkeuitvoeringvan een voorgenomensloopwordt overqegaan,blijkt nergensuit. Los daarvanverhoudtook deze overwegingzich niet De met het in de Algemenewet bestuursrechtneergelegdeconnexiteitsvereiste. verplichteconnexiteitlaat zich immers niet opheffen,om wat voor reden dan ook. Zie: Van Wijk/Konijnebelt& Van Male,Hoofdstukkenvan bestuursrecht/ 2005, p. 654. De Staat blijft er dan ook.bij dat het aan de Stichtingwas om (hangendebezwaar)een verzoektot het treffen van een voorlopigevoorzieningin te dienen. Daarbijwordt er nogmaarsop gewezendat de stichting bij brief van 11 juli )006 een pro forma bezwaarschrift heeft ingediendtegen het besluitvan l juni 2006 (nader aangevuldop 14 augustus2006). Gelet hieropis uitsluitenden bij uitstek de Stichtingde aangewezenpartij om hangendebezwaareen verzoektot het treffen van een te voorlopigevoorzieningin te dienenmet de strekkingde sloopwerkzaamheden schorsentotdat oD het bezwaarschriftis beslist. 2.20
Overigensis het volstrekt onbegrijpelijkdat de kort gedingrechterer vanuit gaat dat de Staat zich heeft beroepenop een uitzonderingop de regelvan de Monumentenwet 1988 die voorbescherming tot gevolg heeft. Namensde Staat is door mr. R.J.l. Aerts pleidooi van bij 31 augustus2006 juist aangegevendat de aanvraagvan de stichting van 29 september2005 reedsom formeeljuridischeredenenniet kan leidentot voorbescherming,omdat hqt st?lselvan de Monumentenwet1988 zich daar eenvoudigwegtegen verzet. Rebdsom deze reden kan van een uitzonderingop de tot gevolg heeft, dan ook in regel van de Monumentenwet1988 die voorbescherming het geheelgeen sprakezijn. Voor de goedeorde wordt in dit verbandverwezennaar hetgeennamensde Staat in dit verbandtijdens het pleidooivan 31 augustus2006 naar voren is gebracht(zie blz. 4 tot en met 9). Wat er verder ook van zij, ook indien er sprakezou zijn van een uitzonderingals bedoelddoor de kort gedingrechter,een en ander rechtvaardigtgeen afwijkingvan het connexiteitsvereiste.
PelsRijcken& DroogleeverFortuijn advocatenen notarissen
Conclusie 2.21 Gelet op het vorenstaandewas er in de onderhavigezaak geen taak weggelegdvoor de civiele(kort geding)rechterom als'restrechter'te fungeren.Zodra immers de wetgever rechtsgang een bijzondere,met voldoendewaarborgenomgeven(bestuursrechtelijke) heeft gecrederd,en wel een die ook op korte termijn tot een rechterlijkebeslissingkan leiden,dan behoort- naar het oordeelvan de Staat - de kort gedingrechterzich niet ontvankelijkte verklaren.Dit betekentvoor de onderhavigezaak dat de kort gedingrechter(in de civielrechtelijkeprocedure)zich ten onrechteontvankelijkheeft verklaarddoor de Staat te gelastenervoor zorg te dragendat de sloopvan de Brug zal van de sector wordenaangehoudentotdat de terzake bevoegdevoorzieningenrechter gegeven met betrekkingtot bestuursrechtop verzoekvan de Staat een oordeelheeft het besluitvan l juni 2006 en de daaraanten grondslagliggendeoverwegingen. Daarbijacht de Staat het oordeelvan de kort gedingrechterdat de Staat de meest geredepattij is om een verzoektot het treffen van een voorlopigevoorzieningin te dienen- gelet op het gebrek aan connexiteit- in strijd met het recht. De Staat is het immersvolledigeens met het besluitvan 1 juni 2006 en kan derhalvebezwaarlijkals de meest geredepartij wordengezienom met betrekkingtot dat besluiteen voorlopige voorzieningte vragen en. zoalsde kort gedingrechterhet formuleertin rechtsoverweging3.5 van het vonnis van 8 september 2006, "zun visie ter toetsing aan de terzake bevoegde voorzieningenrechter van de sector bestuursrecht voor te leggen"(curs. Proc.).Het is niet de Staat, maar de Stichtingdie daar belangbij heeft. Grief IV
2.22
Ten onrechteis de kort gedingrechterin het vonnisvan 8 september2006 voorbij gegaanaan de stellingvan de Staat, neergelegdin hoofdstukIV van de pleitnotavan op grond van artt. 31 augustus2006, dat de Staat beschiktover sloopvergunningen 11 en 16, lid 5. Monumentenwet1988 en derhalvedat hij het recht heeft de Brug afte brekenzelfs als sprakezou zijn van voorbescherming,hetgeennaar het oordeelvan de Staat niet het geval is. Toelichting
2.23
Zoals is opgemerktbij pleidooivan 31 augustus2006, beschiktde Staat over sloopvergunningen op grond van artt. 11 en 16, lid 5, Monumentenwet1988. Deze geven het recht om een beschermdmonumentc.q. een sloopvergunningen voorbeschermdmonumentaf te breken.Gelet hieropis de vraag of er wel of geen van de Stichtingvan voorbeschermingis ontstaanals gevolgvan de complexaanvraag maakt dit een uitsDraak hieromtrentvan de 29 seDtember2005 volstrektirrelevanten bestuursrechter zelfs overbodig.In dat verbandmerkt de Staat nog op dat ook
PelsRiicken& DroogfeeverFottulin advocatenen notaissen
hetgeenwordt overwogenin rechtsoverweging 3.4 van het vonnisvan 8 september 2006, namelijk: valt, dient de staat om "Immers indiende brug onder de voorbescherming schorsingvan die voorbescherming te vragenteneindetot het (verder) slopenvan de brug over te gaan." onjuist is en niet in overeenstemmingis met de Monumentenwet1988. In de eerste plaatsziet de Monumentenwet1988 niet op het behandelenvan zogenaamde complexaanvragen, in de tweede plaatskent de Monumentenwet1988 niet de mogelijkheidvan schorsingzoalsgenoemd.en in derde plaatszetten de verkregen vergunningeneventuele(voor)bescherming opzij, als hier al sprakevan zou zijn, hetgeennaar het oordeelvan de Staat niet het geval is. Conclusie 2.24
cezien het voorgaandeis de kort gedingrechterin tret uonlis van 8 september2006 ten onrechtevoorbij gegaanaan deze stellingvan de Staat. Grief V
2.25
Ten onrechteheeft de kort gedingrechterin het dictum van het vonnisvan 8 september2006 de Staat gebodenervoor zorg te dragendat de sloopvan de brug over de Waal bij zaltbommelzal worden aangehoudentotdat de terzake bevoegde voorzieningenrechter van de sector bestuursrechtop verzoekvan de Staat een oordeel heeft gegevenmet betrekkingtot het besluitvan l juni 2006 en de daaraanten grondslagliggendeoverwegingen.De Staat meent voorts dat de kort gedingrechter hem niet had mogen veroofdelenin de kostenvan het geding. Toelichting
2.26
De Staat kan zich met het vorenstaandeniet verenigen.Bij toelichtingvan de grieven I en III is de Staat hier reedsop ingegaan.Thanswordt dan ook volstaanmet een verwijzingnaar de toelichtingvan deze grieven. Conclusie
2.27
Kortheidshalve wordt verwezennaar hetgeenonder de toelichtingvan grief I en II is geconcludeerd.
PelsRijcken& DroogleeverFortuijnadvocafenen notarissen
Bewijsaanbod De Staat biedt uitdrukkelijkbewijsaan van al zijn stellingendoor alle middelen rechtens,in het bijzonderdoor middelvan getuigenen schriftelijkestukken.doch uitsluitendindienen voor zover de bewijslastrechtensop hem rust. Conclusie Dat het uw hof moge behagen: het vonnisvan de kort gedingrechtervan de rechtbank's-Gravenhagevan 8 september2006, rolnummerKG/06/to23, te vernietigenen opnieuwrecht doende,de vorderingvan de Stichtingalsnogniet-ontvankelijkte verklaren,althansdeze vorderingaf te wijzen, met veroordelingvan de stichting in de proceskostenvan beide wettelijke instanties.zulks met de bepalingdat over de proceskostenveroordelingen rente verschuldigdzal zijn met ingangvan veertiendagen na de datum van het te dezenwijzen arrest, en met verklaringdat het arrest uitvoerbaarbij voorraadzal zijn.
behandelddoor correspondentie telefoon fax e-mail zaaknummer
Aerts E.H.P.Brans/R.J.J. postbus11756, 2502 AT Den Haag (070) 515 32 32 (070) s1s 30 66
[email protected] 10016253
PelsRijcken& DroogleeverFortuijn advocatenen notarissen