1.2 Organisatorisch Auteur E. Bouwhuis, december2010
De organisatie van alle belangen rondom de ontwikkeling van Smart Grid vraagt de grootste aandacht, omdat alles goed op elkaar moet aansluiten. Achtereenvolgend worden vanuit verschillende stakeholders de belangen belicht.
1.2.1 Netbeheerders Netbeheerders zijn wettelijk verantwoordelijk voor de aanleg van voldoende capaciteit van de elektrische netten alsmede de gasnetten. Tevens zijn de netbeheerders verantwoordelijk voor de andere benodigde infrastructuur (zoals de ICT infrastructuur die afstanduitlezing van meters mogelijk moet maken). Netbeheerders hebben geen commerciële taak, maar een maatschappelijk doel en zijn derhalve wettelijk als monopolie geclassificeerd omdat elektrische netten niet met andere elektrische netten kunnen concurreren. De consument is gebaat bij een zo universeel mogelijk elektriciteitsnet van een aanvaardbare kwaliteit. Voor storingen in de levering van elektriciteit is de netbeheerder primair verantwoordelijk. Netbeheerders streven naar een optimale benutting van de infrastructuur om daarmee de transport- en distributiekosten zo laag mogelijk te houden. Dit betekent dat een plotselinge ontwikkeling van bijvoorbeeld elektrisch vervoer in een bepaald gebied de nodige aandacht vraagt in het beschikbaar stellen van netcapaciteit. Ditzelfde geldt voor de aanleg van warmtepompen, WarmteKoudeOpslag-installaties, inpassing van microwkk‟s etc. Kortom, waar significant afgeweken wordt van de klassieke vraagpatronen heeft een netbeheerder een belang in de beperking van piekmomenten teneinde investeringen in de distributiecapaciteit uit te kunnen stellen. Dit om de bestaande distributiecapaciteit meer optimaal te kunnen benutten. Belangrijkste partijen rond de netbeheerders zijn, naast de aangesloten afnemers op het net: de brancheorganisaties EnergieNed en Netbeheer Nederland, TenneT, Gasunie, KEMA, Gastec, de energiehandelsbeurzen APX/Endex, de leveranciers, de projectontwikkelaars, aannemers; de verschillende overheden: EU (met standaardisatie, regelgeving, marktwerking), rijk (met stimuleringsplannen, regelgeving, marktwerking), provincie (met economische stimuleringsplannen en streekplannen) en gemeenten (met ruimtelijke ordening en gebiedsontwikkeling); technische universiteiten (Delft/Eindhoven/Twente); aan de overheid gelieerde partijen zoals de mededingingsautoriteit NMa, consumentenautoriteit en het AgentschapNL.
1.2.2 Leveranciers, Lokale Duurzame Energiebedrijven (LDE’s)
Leveranciers zijn in competitie met andere leveranciers in een vrije markt. Leveranciers hebben als marktpartij de taak het energiecontract (al dan niet met eventuele toegevoegde services) met afnemers te sluiten teneinde de levering van energie aan afnemers te garanderen. Het belang van leveranciers bij Smart Grid ligt voornamelijk in de levering van toegevoegde diensten op basis van nieuwe mogelijkheden met de slimme meter. Bijvoorbeeld onderscheidende tarieven en herkomst informatie. Lokale Duurzame Energiebedrijven (zogenaamde LDE‟s) proberen zich als nieuwe leveranciers en lokale producenten in de markt te onderscheiden met de levering van energie van lokale bronnen aan lokale markten in een soort “community”. Op dit moment (2010) is er volop discussie over de rentabiliteit van LDE‟s omdat elke LDE op zoek is naar schaalvoordelen voor de administratieve afwikkeling van de energielevering. Hiertoe zijn enkele aanbieders in de markt actief die deze diensten overnemen. Hierna wordt uitgelegd hoe de LDE‟s invloed op de energiemarkt verliezen. LDE‟s hebben minder financiële mogelijkheden dan de grotere energiebedrijven om de klanten te bereiken. Grote energiebedrijven werken met commerciële televisiereclames, acties via callcenters, allianties met grote natuurorganisaties en billboardcampagnes. Bijvoorbeeld „algemene‟ groene energie aanbieden tegen gelijke kosten als energie van centrales op uranium, kolen en gas. LDE‟s moeten van de lokale gemeenschap het vertrouwen winnen door lokale kennis en lokaal vertrouwen. De relatief kleinschalige energieleveranciers zoals LDE‟s worden met een aantal vaste kosten geconfronteerd die omgeslagen moeten worden naar de afnemers. Er zullen ten behoeve van de LDE‟s collectieve administratieve diensten georganiseerd moeten worden. Hoe dit georganiseerd zal gaan worden hangt onder meer af van een aantal experimenten, die onder andere te maken hebben met de bereidwilligheid van vrije afnemers om deel te gaan nemen aan de LDE‟s. De introductie van Smart Grid maakt deel uit van deze experimenten. Het is niet ondenkbaar dat voor de lokale diensten voor energie-uitwisseling gebruik gemaakt wordt van de overschotten van Prosumenten*, die via een lokaal energieaccount aan andere consumenten of Prosumenten beschikbaar wordt gesteld. In het werken binnen de lokale gemeenschap met lokale energiebronnen schuilt de kracht van LDE‟s. Maar er is nog een bijzonderheid, namelijk de Prosumenten die een energieoverschot willen leveren aan de buurman met een energietekort. Wie levert welke kilowattuur aan wie en tegen welke kosten? 1.2.3 Overheid (EU, rijk, provincie, gemeente, ANL, NMa) De overheid is de belangrijkste stakeholder in de ontwikkeling van de juiste condities voor het tot stand komen van Smart Grid, met name voor de wet- en regelgeving en stimuleringsprogramma‟s. De overheid is daarbij in samenspraak met de politiek (wettelijke borging), het kaderstellende orgaan voor de doelstellingen met betrekking tot energiebesparing en de ontwikkeling van duurzame energieproductie. Voor de energiebesparing werkt de overheid aan regels ter verbetering van energie-efficiëntie van producten zowel op kleinschalig als grootschalig niveau. Kleinschalig is bijvoorbeeld energielabels op verlichting en koelkasten en grootschalig is bijvoorbeeld voor de woningbouw en utiliteitsbouw met regels voor de isolatiekwaliteit etc. Samenwerking van overheden en vertegenwoordigers van het bedrijfsleven is noodzakelijk om een evenwichtige marktontwikkeling te ondersteunen. Daarnaast is het voor de overheid noodzakelijk om goed zicht te houden op de technologische ontwikkelingen: de slimme netwerken, de slimme meter alsmede de architectuur van het
administratieve systeem. Vanuit de rijksoverheid zijn het ministerie van Economische Zaken, het directoraat Energie en Telecom, de Energiekamer en het AgentschapNL de belangrijkste partijen die vanuit het publieke belang de ontwikkelingen afstemmen en monitoren. Voor de samenwerking van kennisinstellingen, onderwijs&wetenschap, overheid en bedrijfsleven is de bijdrage vanuit het onderwijs, de wetenschap en de aanverwante onderzoeksinstellingen van groot belang. Ook is de overheid samen met marktpartijen verantwoordelijk voor het voorbereiden van de maatschappij op de komst van nieuwe technologieën. Provinciale overheden kunnen in samenspraak met vertegenwoordigers van regionaal bedrijfsleven (Kamer van Koophandel en brancheorganisaties) initiatieven ondersteunen voor de ontwikkeling van kennis ten dienste van Smart Grid. Gemeenten zijn belangrijke partners in de contacten met marktspelers. Ze spelen een belangrijke rol in de relatie met de ruimtelijke ontwikkeling. Daarnaast zijn gemeenten vaak stimulator in de afstemming van lokale partijen zoals woningbouwverenigingen, industrieterreinen en onderwijsinstellingen. Vaak zijn gemeenten met een groot aantal gebouwen ook marktpartij en hebben daarmee een rol in de stimulering van innovaties en maatregelen voor energiebesparing. De NMa ziet als marktmeester toe op de juiste naleving van de wet- en regelgeving. Ze is voor marktpartijen daarom de belangrijkste partij om de levendige wet- en regelgeving rondom markten te ontwikkelen en af te stemmen. Met name bij de elektriciteits- en gasmarkten wordt via de NMa Energiekamer aparte regelgeving (de zogenaamde codes) ontwikkeld om via dit proces sneller wet en regelgeving te kunnen ontwikkelen. Dit gebeurt steeds binnen het kader van de elektriciteitswet en de gaswet. De Energiekamer consulteert geregeld de stakeholders in de markt, rapporteert haar bevindingen over hetgeen getoetst wordt en geeft feiten en visie op belangrijke marktontwikkelingen.
1.2.4 Kennisinstituten Kennisinstituten zoals TNO en ECN kunnen een belangrijke bijdrage leveren vanuit de kenniswerkers die vanuit de laboratoria en proefgebieden ervaring hebben opgedaan op verschillende vlakken op technische, juridische, economische en maatschappelijke terreinen. Dezelfde instituten kunnen door deelname aan internationale projecten deze kennis uitwisselen met andere landen binnen en buiten Europa en ook zorgen voor afstemming van wetenschappelijk onderzoek, met name in technische zin. ECN en met name TNO voeren echter naast technische ook andere programma‟s op voornoemde deelgebieden. De bevindingen van deze instituten vormen op hun beurt ook weer voor een onafhankelijke visie (rapportage) naast de visie van de brancheorganisaties. Dit geldt op het gebied van Smart Grid met name voor partijen als KEMA, Uneto-VNI en anderen. Daarnaast zijn de instituten een belangrijke afnemer van de uitstroom uit onderwijs en wetenschap.
1.2.5 Bouwbedrijven Bouwbedrijven zijn de stuwende kracht achter de bouwprojecten die de basis vormen van één van de belangrijkste condities op de menselijke behoeftepiramide van Maslov: onderdak en structuur. Deze partijen bedienen de markt die wordt voorbereid door
Ruimtelijke Ordening (overheden) en ontwikkelaars van woningbouw, utiliteitsprojecten en grote infrastructurele werken. Met name in de woningbouw en utiliteit is de laatste decennia groeiende aandacht voor de factor “energie”, niet alleen vanuit de installatiebranche met innovatieve technieken, maar ook vanuit de Bouw. De bouwbedrijven zijn op zichzelf niet altijd de initiërende partij in de bouwproductie, maar werken op basis van zekere marktvraag. Bouwbedrijven zijn daarom afhankelijk van ontwikkelingen van (woning)bouwprogramma‟s van derden zoals provincies en gemeenten en van eisen aan de EPC (de 2011 EPC-eis nieuwbouw is 0,6 en gaat naar EPC 0,0 in 2020) en andere eisen zoals de NEN 7120 Energieprestatie van gebouwen. De mate van zelfopwekking bepaalt mede de EPC en ook warmteterugwinning. Hierbij zijn regels van belang vanuit de Breeam en de Dutch Green Building Council. Met name aspecten van de gebieds- en systeemgrens zijn voor de duurzame energieproductie van belang. Dat wil zeggen, in die zin dat de opwek van elektriciteit binnen de systeemgrens mag worden meegeteld als „eigen productie‟ mis dat aan bepaalde voorwaarden voldoet. Eveneens van belang is de inzet van warmtepompen en bij nieuwbouw-projecten ook de mate van lokale stimulansen voor de elektrisch vervoer. Dit alles betekent dat de economische ontwikkeling en conjunctuur van invloed zijn op de drukte in de bouwbedrijven. Hierin ligt de aanleiding voor de overheid om kennis samen te brengen als “anticyclische investering” tijdens de periode van (ongewenste) rust binnen de bouw. Building Brains is het resultaat van één van deze initiatieven vanuit de rijksoverheid. De Utiliteitsbouw is de sector die ongeveer alles doet behalve woningbouw en infrastructuren. Kortom, de gebouwen die deel uitmaken van de groep van scholen, sporthallen, winkels & winkelcomplexen, fabrieken, kantoren, stations, ziekenhuizen, magazijnen, kazernes etc. etc. Opmerkelijk in deze groep is de afwezigheid van directe betrokkenheid van eindgebruikers en de – op het eerste oog – relatief geringe relatie met het fenomeen “Smart Grids”. Echter vanuit de relatief grote aandacht voor gebouwbeheerssystemen vanuit deze groep vormt de utiliteit juist een zeer interessante doelgroep voor de Smart Grids. Deze is niet alleen interessanter om naar te kijken naar de energie-efficiency (isolatie en slim ruimtegebruik qua energiegebruik, warmteterugwinning en preferente groepen. Maar ook vanuit kostenbesparing bij implementatie, omdat veelal – wegens de indeling in logisch geordende elektrische installaties – energiemanagementsystemen zich relatief gemakkelijk laten implementeren.
1.2.6 Synergie Het fenomeen „slimme netwerken‟ heeft de aandacht van al deze bovengenoemde spelers. Bij het publiek zijn verwachtingen gewekt over Smart Grids. De ontwikkelingen in Smart Grids staan niet op zichzelf en moeten gezien worden in samenhang met algemeen maatschappelijke ontwikkelingen. Een belangrijk voorbeeld daarvan is de discussie over de invoering van Slimme Meters met betrekking tot de privacy, waarin de overheid via de Commissie Bescherming Persoongegevens (CBP) een belangrijke rol speelt en waar wetenschappelijke instituten soms harde noten kraken. Voorbeelden hiervan: de OV-chipkaart en de beveiliging van de slimme meter via de Universiteit Nijmegen. De belangrijkste drijfveer om aan synergie (waarbij het totaal meer oplevert dan de som
der delen) te werken is: dat op de lange termijn een gemeenschappelijk nut in het perspectief blijft staan. Dit nut is meervoudig en wordt op diverse plaatsen in dit werkje nader omschreven. In het kort een kleine opsomming: energiebesparing, koppeling met lokale bronnen, spreiding van gelijktijdige energievraag, verlengen levensduur van netten met beperkte capaciteit, betere benutting van gelijktijdige energie- en warmtevraag, betere benutting van lokaal opgewekte (rest-)warmte, comfort en gemak (via domotica en automatisch energiemanagement), voordeel van lagere kosten in aansluitcapaciteit en energiegebruik, band met natuurlijke bronnen zoals wind en zon.
2.2 Smart Grid in relatie tot Producenten Auteur E. Bouwhuis, december2010
De Nederlandse producenten bedienen in beginsel de Nederlandse vraag naar elektriciteit. Maar omdat het elektriciteitsnet Europees is gekoppeld wordt over de buitenlandverbindingen (via het 380 kilovoltnet) ook een aanzienlijke hoeveelheid geïmporteerd en geëxporteerd. Het saldo van deze import en export bedroeg in het jaar 2009 ca 5 terawattuur (5% van het landelijk energiegebruik). De Nederlandse vraag naar elektrische energie bedroeg in 2009 ongeveer 100 Terawattuur (360 Petajoule). Deze energie werd voor ongeveer 40 % opgewekt in de grotere centrales en voor ongeveer 60% door decentrale opwekking (productie uit WKK, biomassa, wind, water en zon). Een gemiddelde grote productie-eenheid (schoorsteen, ketel, stoomturbine en generator) van een grotere centrale is typisch ongeveer 600 megawatt. De jaarproductie ligt dan in de ordegrootte van 8000 uur keer 600 megawatt is ca 4,8 terawattuur. Elektrische centrales hebben vaak meerdere eenheden, 4 tot 6. De centrales draaien op basis van programma‟s die zijn afgesproken – over het algemeen – in bilaterale contracten met energieleveranciers. Voor het deel wat daarin niet is afgesproken zijn centrales vrij om de elektriciteitsvraag via de dagmarkten te bedienen die – in het algemeen – via de elektriciteitsbeurs verlopen. Voor een klein deel moeten de centrales verplicht een kleine hoeveelheid regelvermogen (vrij ruimte ten opzichte van de maximale inzet) vrijhouden voor stuursignalen vanuit het elektriciteitssysteem zelf. Tenslotte mag ook niet alle vermogen door de centrale aan marktpartijen verkocht worden. Centrales zijn verplicht om een zekere reserveruimte ten opzichte van de maximale productie te houden. Dit is nodig voor de onbalanssystematiek van de landelijke netbeheerder TenneT. TenneT organiseert hiermee op kwartierbasis de nodige correcties op de nationaal afgesproken uitwisseling met het buitenland. De gekozen centrale levert dan reservevermogen tegen een door TenneT vastgestelde vergoeding. Het deel van de productie wat via de elektriciteitsbeurs wordt verhandeld (APX-ENDEX) wordt op de beurs gerelateerd aan de – eveneens niet in vooraf vastgestelde – afwijkingen in de elektriciteitsvraag. Aanbieders en vragers van energie geven aan de beurs volume en prijs en op zowel dagbasis als uurbasis wordt gehandeld in elektrische energie. De elektriciteitsbeurzen worden via gebruikmaking van de fysieke
mogelijkheden van het Europese koppelnet tevens in toenemende mate met elkaar gekoppeld. Sinds eind 2010 is er sprake van één beursvloer voor de handel in elektrische energie voor de Centraal West Europese Elektriciteitsmarkt (CWE regio): Frankrijk, Duitsland en de Benelux. De CWE regio wordt gekoppeld aan de NE regio. De NE regio is de Noord Europese elektriciteitsmarkt, bestaande uit: Noorwegen, Zweden, Finland en Denemarken. Dit betekend onder andere dat de volatiliteit van de prijs ten opzichte van het verleden sterk is gedempt. Het prijsniveau van de verhandelde energie ligt in de ordegrootte van EUR 55 per megawattuur en hoogste waarden liggen een factor 20% hoger.
Veel hangt af van de juiste voorspelbaarheid van de energievraag en het energieaanbod. De sinds 2009 waargenomen trend dat de totale Nederlandse elektriciteitsconsumptie daalde is sinds januari 2010 gekenterd en laat aan het einde van 2010 een groei zien van ca 3,5% ten opzichte van 2009. Dit heeft als consequentie dat de markt voor de bouw van productievermogen aantrekt. Dit is goed merkbaar aan de bouwkoorts van elektriciteitscentrales. Buitenlandse markten laten soortgelijke trends zien. De relatief lange bouwtijden voor centrales – met name voor de bouwvergunning en de complexe verhouding met klimaat en milieubeleidslijnen – vragen om oplossingen voor de elektrische energievoorziening. De politiek is gevoelig voor signalen uit de maatschappij maar is tevens bewust dat de maatschappij meer energie vraagt. De toenemende maatregelen voor energiebesparing en toenemende aandacht voor slimme netwerken om energie-efficiënte te bevorderen is daarom belangrijk.
Met slimme netwerken – die werken op basis van actuele prijssignalen – wordt het mogelijk interactiviteit te ontwikkelen met de elektriciteitsvraag. In feite is er dan sprake van een miniaturisering van de elementen in de elektriciteitsmarkt van vraag en aanbod. Een relatief nieuw en belangrijk element vormt het relatief onvoorspelbare aanbod van elektriciteit van windparken en zonnepanelen. Het is met zonnepanelen weliswaar juist dat op de productie op de daken van de woningen de energie direct in de woningen of het lokale elektriciteitsnet kan worden opgenomen, maar per saldo beweegt de energievraag van woonwijken met grotere volatiliteit dan in woonwijken zonder zonnepanelen. Kortom de karakteristieke “vraag”-patronen van woonwijken met zonnepanelen zijn afwijkend van die van klassieke woonwijken. Wanneer dit op dorps- of stadsniveau eveneens zo gaat plaatsvinden zal zich dat vertalen in een grotere lokale prijsvolatiliteit, die in de toekomst zorgen baart met betrekking tot de transport en distributiefunctionaliteiten van de huidige (gekoppelde) elektriciteitsnetwerken. Met de ontwikkeling van – niet direct geografisch verbonden – elektriciteitsmarkten waarin bepaalde wijze van duurzame productie en bepaalde consumptie met elkaar worden verbonden, kunnen deelnemers worden aangesloten die participeren middels intelligente vraagsturing. Voorbeelden hiervan zijn projecten die de levering van groene energie aan elektrisch vervoer verzorgen, waarbij de koppeling met de vraag via stuursignalen plaatsvindt op basis van het actuele aanbod van groene energie. Hiervoor is het voor de flexibiliteit nodig dat het voertuig elektrisch of qua actieradius over de nodige bufferruimte beschikt. Ditzelfde wordt uitgeprobeerd met warmtepompen, die dan voor de flexibiliteit over de nodige bufferruimte moeten beschikken. Door verdere ontwikkeling van (embedded) ICT/Energie systemen zal de hoeveelheid beïnvloedbare vraag gestaag toenemen.
2.4 Smart Grid in relatie tot Prosumenten Auteur E. Bouwhuis, december2010
De definitie van “prosument” is een aansluiting op het elektriciteitsnet welke een deel van de tijd energie aan het net levert en een ander deel energie van het net ontvangt. In dit hoofdstuk volgt nadere informatie over dit onderwerp. Met de komst van de Slimme Meter wordt het eenvoudiger om in de verschillende digitale telregisters van de meter een registratie bij te houden (op elk moment) hoeveel energie wordt uitgewisseld tussen de aansluiting en het openbare net. Zowel van het net naar de “consument”als andersom van de “consument” naar het net. Bij dat laatste is de afnemer dan producent, vandaar de naam “prosument”. De eerste prosumenten waren in feite de tuinders, met name die in het Westland. Deze tuinders pasten decentrale energieopwekking toe door middel van Warmte Kracht Koppeling (WKK). Deze WKK-systemen waren in de jaren negentig van de vorige eeuw in opkomst als vervanging van de klassieke ketelsystemen die noodzakelijk waren voor de
verwarming van tuinbouwkassen. Voor de WKK systemen werden dieselmotoren van vrachtwagens (en soms motoren van tanks voor defensie en later ook scheepsmotoren) omgebouwd tot gasmotor. Deze zorgt voor de verwarming (WARMTE) en daarnaast is de gasmotor via de as verbonden met een generator die elektriciteit opwekt (KRACHT). De elektriciteit was voor de verlichting van de gewassen en teelt in de kassen. Hierbij werd aanvankelijk in zogenaamd „eilandbedrijf‟ gewerkt. Dit wil zeggen dat er dan geen koppeling was met het elektriciteitsnet. In de loop van de jaren negentig werden de motoren speciaal verder ontwikkeld voor gebruik met de toepassing van een vast toerental. Deze sets werden in de verdere ontwikkeling als complete units aan de markt aangeboden, inclusief de koppeling met het lokale laagspanningsnet of via een transformatorhuisje aan het middenspanningsnet. Met de komst van deze sets werden WKK‟s ook interessant voor andere toepassing dan bij tuinders, zoals de verwarming van grotere gebouwcomplexen zoals kazernes en bejaardenhuizen. Via de doorontwikkeling in de laboratoria van Gasunie Research en partners werd deze combinatie rond de eeuwwisseling verder geminiaturiseerd in de vorm van de micro-WKK die dan eveneens dienst kon doen op kleinere schaal van een huishouden. Inmiddels zijn micro-WKK‟s commercieel in de verkoop vanuit de klassieke aanbieders van verwarmingsketels (de verbeterd rendementsketels en hoogrendementsketels) en zodoende wordt de micro-WKK in de volksmond ook wel de HRe-ketel genoemd. Er is nu sprake van een gasmotor die de warmte levert voor de verwarming van de centrale verwarming en het tapwater. De as levert de kracht voor de aandrijving van de generator, die de kracht omzet in elektrische energie. Met het voortschrijdend inzicht in hoe de decentrale energieproductie zich met de nieuwe ontwikkelingen zal gaan gedragen, ook met bijdrage van lokale zonne-energie productie en kleinschalige windenergieproductie, is de behoefte ontstaan om de term “prosument” in te voeren voor algemeen begrip naast de klassieke positie als “producent” en “consument”. De ontwikkeling van samenwerkende WKK‟s bij de tuinders in de elektrische energievoorziening leidde tot studies die aanvankelijk gegroepeerd werden als “virtual power plant”. In dit concept werd de gezamenlijke elektriciteitsproductie, die aanvankelijk als restproduct van de warmtebehoefte werd beschouwd, administratief samengesteld als een grotere centrale en werd daarmee speler op de elektriciteitsmarkt. Op deze wijze kreeg de elektriciteitsproductie een grotere rol ten opzichte van de warmteproductie van de WKK. De regeling vroeg zodoende om meer buffercapaciteit voor warmte om daarmee enige flexibiliteit te organiseren in de levering van elektrische energie. Om in de decentrale opwekking van elektrische energie een heldere positie te ontwikkelen voor de rol van deze nieuwe producenten is nadere wetgeving ontwikkeld in de elektriciteitswet 1998. In de wet en regelgeving werd georganiseerd dat alle aanbieders van vermogensvraag en vermogensaanbod zogenaamde “programmaverantwoordelijkheid” kregen. Deze eis zorgde ervoor dat vanaf een bepaalde vermogensgrootte voor elke volgende dag moest worden opgegeven hoeveel vermogen men op de aansluiting(en) verwachtte, per uur en per kwartier. Voor kleinverbruikers werd deze rol overgenomen door de leverancier.
Voor de middelgrote verbruikers leidde al deze ontwikkelingen tot een grotere rol in de automatisering van verschillende functies in relatie tot verschillende energieomstandigheden. En al doende kregen ICT-aanbieders, wetenschappelijke instituten, netbeheerders, energiehandelaren en energieleveranciers te maken met een toenemende mate van gekoppelde ICT systemen, waar uiteindelijk de term Smart Grids mee werd bevestigd. Hiermee komt de relatie tussen Smart Grids en prosumenten in beeld in technische zin. Over hoe de relatie organisatorisch is geregeld wordt omschreven in hoofdstuk 1.2. In de Smart Grids is technisch gezien vooral de communicatie een factor van belang. Niet alleen van actuele meetgegevens, maar ook de voorspelling van vraag en aanbod en weersvoorspellingen en metadata, die alle van invloed zijn op de balancering en sturing van vraag en aanbod. Dat al deze gegevens door een “slim” systeem ergens verwerkt moet worden om vervolgens sturing te geven aan vraag en aanbod vraagt om een brede samenwerking van alle stakeholders. Het slimme systeem als centraal systeem zou op zich te kwetsbaar zijn, dus is voor de verwerking van alle gegevens een Smart Grid systeem nodig wat deze gegevens zo decentraal en autonoom mogelijk kan verwerken tot stuursignalen aan bestuurbare elementen in vraag en aanbod van energie (inclusief buffer-systemen). Voor een uitgebalanceerde verdeling van warmte via warmtenetten is over het algemeen een relatief klein geografisch gebied in beeld, omdat warmte over grotere gebieden te veel verliezen heeft. Voor de aansturing van lokale opwekking van WKK‟s, mini-WKK‟s of micro-WKK‟s of voor de aansturing van warmtepompen (en ook elektrische voertuigen of andere elektrische opslagsystemen), is een lokaal werkend buffersysteem (op micro, mini of wijkniveau) vaak wenselijk om flexibiliteit te bieden aan de afstemming van vraag en aanbod. Voor afstemming van vraag en aanbod van elektrische energie is er minder noodzaak om geografisch te kijken. Met Smart Grids voor (enkel) elektriciteit is het dus gemakkelijker om met (digitale) gemeenschappen (communities) samen te werken, die samen een soort virtuele centrale (virtual power plant) kunnen vormen in samenhang met de energievraag en de energieuitwisseling via een virtuele koppeling met de rest van het elektrische net.