10+ Clavis Het Kronosproject Johan Vandevelde Het Kronosproject © 2004 Uitgeverij Clavis,Amsterdam – Hasselt Omslagillustratie: Martin Muster Trefw.: sciencefiction, toekomst, tijdreizen NUR 283 ISBN 90 448 0242 9 – D/2004/4124/089 Alle rechten voorbehouden. www.clavis.be
Opgedragen in dierbare herinnering aan mijn grootmoeder, die dit jaar aan haar grote tijdreis begon
Antwerpen - 1943 Het zou een mooie dag worden. Dat zag je aan de wolkeloze hemel en aan de zon die in het oosten als een oranje luchtballon aan haar vlucht boven de stad begon. De lucht voelde zacht aan. Een duizelingwekkend palet van geuren prikkelde je gemoed en de vogeltjes floten hun ochtendlied alsof er niets aan de hand was. De bruisende lente was misschien wel de enige reden voor Josephine om op te staan. De wereld was in oorlog, België werd bezet en papa vocht in het leger tegen de Duitsers. Vooral dat laatste kon Josephine maar niet uit haar hoofd zetten. Steeds weer was het bang wachten op nieuws. Een briefje van papa waarin hij vertelde dat het goed met hem ging. Het ging eigenlijk altijd goed met hem. Josephine verdacht haar vader er stiekem van het slechte nieuws te verzwijgen. Een vader vertelt zijn dochter van tien immers liever niet hoeveel mensen hij al heeft neergeschoten of hoeveel van zijn strijdmakkers er voor zijn ogen de dood vonden. ‘Josephine! Ben je klaar? We moeten vandaag om brood!’ De stem van Josephines moeder galmde door het huis als de klokken in de Onze-Lieve-Vrouwetoren. ‘Ja, mama!’ riep Josephine naar de kamerdeur. Ze kleedde zich snel aan. Beneden in de keuken stond er een glas melk voor haar klaar, en een halve snee brood. Het was niet veel, maar het was genoeg in een tijd waarin het eten was gerantsoeneerd en je zelfs geen schoenen kon kopen zonder bonnen. Mama had haar lange overjas aan en haar hoed al op en wriemelde haar linkerhand in een versleten handschoen. Haar handtas met de waardevolle rantsoenbonnen stond op het tafeltje naast de paraplubak. ‘Haast je wat, meid. Straks is alles op!’ ‘Ich ‘en klaag!’zei Josephine met volle mond en een melksnor. Haar moeder zette er flink de pas in en Josephine had moeite om haar bij te houden op de grote leien in de Antwerpse binnenstad. Verderop stond een tram stil en de passagiers keken achter de ramen toe hoe Duitse soldaten een man hardhandig in een vrachtwagen duwden. Er werden wel vaker verzetsleden opgepakt met een vals persoonsbewijs. Josephine pakte de hand van haar moeder stevig vast toen ze een zijstraat in liepen. De rij voor de bakker was nog niet zo lang. Ze schoven geduldig aan. Aan de overkant van de straat stonden twee Duitsers gezellig te keuvelen bij hun pantservoertuig. Het huizenblok achter hen was volledig met de grond gelijkgemaakt. Slechts een paar zwartgeblakerde muren stonden nog overeind en hier en daar lag gebroken huisraad. Het waren maar enkele van de honderden huizen die waren getroffen tijdens het bombardement van 12 april. Een datum die Josephine nooit zou vergeten, want drie kinderen van haar klas waren bij de meer dan tweeduizend doden. Wat bezielde een vader om bommen te gooien op kinderen die net als de zijne tikkertje speelden op straat of voetbalden op het pleintje achter de kerk? Kon zo’n vader nog met een glimlach naar huis terugkeren en zijn eigen kinderen nog in de armen sluiten? Josephines gedachten waren in een flits verdwenen toen ze iets zag tussen het puin aan de overkant. Had ze het soms gedroomd? Nee, er bewoog iets – een schijn van zwarte pels. Het was geen kat, daar was het te groot voor. Een hond? Het diertje liep op zijn achterpoten en slenterde tussen de brokstukken naar een omgekeerde tafel. Het was een aap! Een champo ... een chempi ... ach hoe heette die soort ook alweer? Josephine had ze wel duizend keer gezien in de dierentuin. Misschien was hij wel ontsnapt! 1
‘Mama, kijk een ...’ ‘Josephine, gedraag je! Wij zijn bijna aan de beurt!’ ‘Maar mama ...’ ‘Wat heb ik je gezegd?’ Josephine zweeg. Mama was altijd zo nerveus als er Duitsers in de buurt waren. Ze vond dat je maar beter niet hun aandacht kon trekken. Josephine keek opnieuw naar de aap en de aap keek naar haar met zijn intelligente kraaloogjes. Nu zag ze ook dat hij iets om zijn pootje had. Het leek op een armband. Een brede witte armband die een groot deel van zijn linkervoorpootje bedekte. ‘Da, kuk mal! Ein Affe!’ De Duitse soldaten hadden de aap ook gezien en een van hen trok zijn luger en richtte op het diertje. Josephine zag het, maar wat kon ze beginnen tegen een Duitser met een pistool? De aap had het gelukkig ook gezien en dook weg achter een badkuip. ‘Scheisse!’ vloekte de soldaat en hij liet zijn wapen zakken. ‘Er kommt bald wieder Raus’, zei de andere en hij trok ook zijn pistool. ‘Blijf waar je bent, aapje’, fluisterde Josephine stil. Maar al verstond de aap mensentaal, dan nog had hij Josephines gefluister onmogelijk kunnen horen. De aap stak zijn kop boven de badkuip en twee pistolen knalden. De mensen in de rij voor de bakker schrokken en keken verschrikt om. Eén kogel boorde zich dwars door de badkuip, de andere plantte zich een paar centimeter van de aap tussen het puin. Het diertje vluchtte door een kapot raam weg. ‘Ze zijn gek geworden!’ zei een moeder die haar angstige zoontje tegen haar lichaam drukte. ‘Rotmoffen!’ schold Josephines moeder binnensmonds. De Duitsers borgen lachend hun pistolen weer op. Voor hen was het gewoon een spelletje. Josephine hoopte dat de aap niets mankeerde. ‘Ik heb gezien waarop die Duitsers schoten,mama’, zei Josephine op weg naar huis. ‘Het was een aapje.’ ‘Vertel geen nonsens, kind. Hier zijn geen apen.’ ‘Wel in de dierentuin. Misschien is hij ontsnapt.’ ‘Dan zouden ze het vanmorgen zeker op de radio hebben gezegd. Het was vast een hond. Die moffen schieten ook op alles wat beweegt. Het zit in hun natuur.’ Josephine zweeg. Ze wist wat ze had gezien en het had geen zin om mama te proberen overtuigen. Naarmate de dag vorderde, dacht Josephine steeds minder aan de aap. Er was weer een brief van papa gekomen, waarin hij schreef dat hij het goed maakte. Het was niet veel, maar het was meer dan genoeg. De opluchting zou na een paar dagen echter plaats maken voor de angst om de volgende brief ... of voor die ene brief die steeds meer vrouwen kregen en waarin stond hoe moedig hun man was geweest. Een brief die vertelde dat ze er vanaf nu alleen voor zouden staan. Gelukkig was er nog de warme lentezon om Josephines gedachten af te leiden. Na het eten rende ze meteen de tuin in met haar springtouw. Van mama mocht ze niet op straat spelen en het zou doodzonde zijn om met zulk prachtig weer binnen te blijven. Deze keer zou ze haar record van driehonderd sprongen verbreken. Eén, twee, drie ... het touw zoefde langs haar oren en haar schoenzolen tikten bij elke sprong op de tegels van het terras – het was een geruststellend geluid. Bij honderdveertig stopte Josephine, want ze hoorde iets. Nee, niet haar eigen schoenen op de stenen of het gekets van het touw ... het kwam van de andere kant van de tuin. Ze liet haar springtouw vallen en hield haar adem in, terwijl ze rondspeurde op zoek naar de bron van het
2
geluid. Boven de haag zag ze de gevels van de huizen aan de overkant. Daar was het weer! Het geritsel kwam van de planten! Josephine waagde een paar pasjes in het gras. Haar hart maakte een zenuwachtig sprongetje toen ze twee glinsterende ogen tussen het loof ontwaarde. Ze bleef als versteend staan. De ogen staarden haar nieuwsgierig aan, alsof ze haar bespioneerden. Aarzelend zette Josephine een stapje achteruit in de richting van het huis. Ze wilde naar binnen rennen en mama halen ... Weer geritsel. De ogen kwamen onder de Aucubastruik vandaan en de zon scheen op de zwarte vacht. Verbaasd keek Josephine naar de chimpansee die over het gras aarzelend haar richting uit waggelde. ‘Je bent ons gevolgd!’ riep ze, terwijl ze nog een stapje achteruitzette. De chimpansee bleef staan, tuitte zijn lippen en antwoordde met een hoog ‘Oe-oe-ah’. Josephine moest lachen, maar ze durfde niet dichterbij te komen. Misschien zou hij bijten. Ze zag nu wel heel duidelijk de vreemde armband die nauw om zijn harige pootje sloot. Nog nooit had Josephine zo’n vreemd toestel gezien. Het was een goeie tien centimeter breed, vervaardigd uit een glanzend witgelakt staal en de bovenzijde was helemaal bezet met piepkleine knopjes en lichtjes in alle kleuren van de regenboog. Er stonden vreemde symbolen bij en het enige dat ze kon lezen was het getal 1943 in blauw oplichtende cijfers. ‘Wat heb je daar?’ fluisterde Josephine. Ze waagde zich een beetje dichterbij. De aap liet haar begaan, hij was blijkbaar gewend aan mensen. ‘Waar kom jij vandaan?’ De aap kon haar natuurlijk geen zinnig antwoord geven. Hij keek Josephine alleen maar lief aan. Plotseling biepte de vreemde armband. Josephine schrok en deinsde terug. Het leek alsof de aap door een bij werd gestoken. Geschrokken sprong hij overeind en hopte door mama’s bloembed naar de andere kant van de tuin. ‘Hé,wacht!’ riep Josephine en ze rende achter het diertje aan. Achter in de tuin bleef de aap staan en drukte een knop in op de armband. Wat er toen gebeurde was zo onvoorstelbaar dat Josephine haar ogen een paar keer open en dicht deed om zeker te zijn dat ze niet droomde. Er verscheen een gat, zomaar midden in de lucht, alsof iemand met een schaar een stuk uit de hemel had geknipt. Een perfect ronde, gapende opening, die een suizend geluid maakte, als een reusachtige stofzuiger. Bladeren, takjes en stof werden opgezogen en verdwenen in de duisternis. Josephine kon geen vin verroeren. Nog één keer keek de aap haar aan, alsof hij afscheid wilde nemen. Toen sprong hij in de gapende mond. Even zinderde de lucht om het gat als op een hete zomerdag. Het gat klapte weer dicht met zo’n enorme knal dat het keukenraam barstte en Josephine door de luchtverplaatsing achteruit werd geworpen en op haar achterste in het gras belandde. Iedereen in de straat kwam zijn huis uit gerend om te kijken wat er was gebeurd en er verschenen zelfs een paar Duitse soldaten. Josephine krabbelde overeind en holde hals over kop het huis in. Haar moeder kwam haar tegemoet in de gang en vroeg wat er was gebeurd, maar Josephine verzon snel iets over een verdwaalde granaat. Toen wist ze al dat niemand haar ooit zou geloven, haar hele leven lang.
3
Adres onbekend Een fractie van een seconde hing de jongen in de lucht, alsof iemand op de pauzetoets had gedrukt om het beeld te bevriezen.Toen schakelde hij de anti-zwaartekrachtgenerator van zijn fiets in en landde op het onzichtbare krachtveld, achter de schans die hij zojuist had genomen. Rikkie Matthijssen was vandaag exact twaalf jaar en acht maanden oud. Voor zijn geboorte hadden ze hem genetisch bewerkt om hem zo perfect mogelijk te maken, maar perfectie bestaat nu eenmaal niet. Er was een foutje in zijn genetische code geslopen: door zijn prachtige lange goudblonde haar liep een brede knalblauwe streep, van de sprieten in zijn pony tot de lokken in zijn nek. Daardoor leek hij een beetje op een geelblauw stinkdier, maar het had erger gekund. Uiteindelijk was Rikkie hierdoor ook uniek. Met zijn hand veegde hij een paar blauwe manen uit zijn groene ogen en keek naar zijn vriend die wat lusteloos met zijn armen over het stuur van zijn zelfgeknutselde anti-zwaartekrachtfiets voor zich uit zat te staren. Tristan De Roos was niet zomaar een schoolmakker. Hij was Rikkies enige en allerbeste vriend. Hij was exact drie maanden en twintig dagen ouder dan Rikkie en wie goed is in vraagstukken heeft al uitgerekend dat hij de dagen voor zijn verjaardag aftelde. Zijn moeder was van Spaanse afkomst en afgezien van zijn donkere ogen, zijn wilde kastanjelokken en zijn koffie-met-veelmelk-huid, bezat Tristan ook een pittig temperament. Zijn grote bek en zijn even grote hart had hij dan weer van zijn vader geërfd. Rikkie schakelde de AZ-generator uit om de energiecellen te sparen, zodat hij op zijn wielen landde. Even bouwde hij snelheid op, maakte een wheelie en slipte vervolgens naast zijn vriend tot stilstand. ‘Blijf je hier de hele middag zitten? Je kont zal nog met je zadel vergroeien!’ Tristan bleef verveeld voor zich uitkijken. ‘Je bent drieënzestig keer over die schans gegaan, Rik! Ben je het nog niet zat?’ ‘We hebben niet veel keus. De staatspolitie heeft de Skatedome gesloten omdat er te veel drugs worden verhandeld en de woontorenraad heeft ons een schans gegeven in de parkeergarage. Het minste wat je kunt doen is dankbaarheid tonen.’ Tristan keek zijn blauw-blonde vriend schuin aan. ‘Dankbaarheid? Voor één enkele schans? Dat hebben ze gewoon gedaan om ons zoet te houden.’ ‘En lukt het?’ vroeg Rikkie. Tristan rolde met zijn ogen. ‘Trouwens, ik ben niet de enige die met z’n zadel zal vergroeien. Sinds je die AZF van je pa hebt gekregen, heb ik je niet meer op twee benen zien lopen.’ ‘Ik heb er lang op moeten wachten’, verdedigde Rikkie zich en om te bewijzen dat het onderste deel van zijn rug nog redelijk zelfstandig werkte, stapte hij af. Twee andere kinderen hadden ondertussen de fietsschans ingepalmd. Tristan had zo langzamerhand genoeg van in de donkere, vochtige parkeergarages van Woontoren Delta 6. ‘Ik heb de perfecte oplossing tegen verveling’, zei Rikkie. ‘Net wat ik denk,’ zei Tristan.‘Ik vroeg me al af wanneer je zou voorstellen om naar het Virtuacenter te gaan. Daar kun je tenminste virtueel biken op tweehonderd negenenzestig schansen.’ ‘Niet het Virtuacenter. Kom mee naar huis, ik moet je iets laten zien.’ De jongens borgen hun fietsen op in de beveiligde kluizen en namen de lift naar het grondplatform van woontoren Delta 6. Dit was niet alleen de basis van waaruit de anderhalve kilometer hoge toren de lucht in rees, het was ook de belangrijkste ontmoetingsplek voor zijn 4
vierhonderdduizend inwoners. Hier waren ook de dierentuin gevestigd, een sportcomplex en twee gigantische winkelcentra. Rikkie en Tristan liepen door het park, waar alles volop in bloei stond, over het lege marktplein en zo langs het monorailstation waar de mono van 16:12 uur net vertrok. Even schoof het lange, glanzende voertuig tergend langzaam uit het station om daarna als een kogel weg te schieten en in de tunnel te verdwijnen. ‘Hoe vorderen de testen?’ vroeg Tristan, terwijl hij een hap uit een blozende appel nam. Hij had het stuk fruit net bij een groentestalletje weggegrist. ‘Je weet dat ik dat niet graag heb, Tristan’, zei Rikkie. ‘Dat ik je vraag hoe het met de testen staat?’ ‘Dat je dingen steelt.’ ‘Die kerel heeft mijn moeder gisteren een euro te veel gerekend. Die appel is van mij.’ Rikkie zuchtte en schudde geërgerd zijn hoofd. Tristan was een geval apart. Sinds de dood van zijn vader zeven jaar geleden, hadden Tristan en zijn moeder het niet zo breed. Ze woonden in een miezerig huisje op het negende platform, tweehonderd eenenveertig verdiepingen lager dan Rikkie. Tristan had het grootste deel van zijn kindertijd doorgebracht in de tochtige straten van de Neo-Europese hoofdstad Paragon en kende er zowat elke misdadiger die er zich ophield. Zelf had hij al een joekel van een strafblad en Rikkie zag het een beetje als zijn taak om zijn beste vriend uit de kindergevangenis te houden. ‘De testen vorderen goed’, antwoordde Rikkie. ‘M’n pa heeft eergisteren een chimpansee naar de twintigste eeuw gestuurd en weer teruggehaald.’ ‘Heelhuids of binnenstebuiten gekeerd?’ Rikkie gaf zijn vriend lachend een por. ‘Soms denk ik dat er met jou wat is misgelopen toen jij erdoor bent gegaan.’ ‘Waarom gebruikt hij apen en geen robots?’ ‘Toch simpel? Stel je voor dat wetenschappers uit het verleden onze technologie in handen krijgen.’ ‘Dan worden intelligente robots veel vroeger uitgevonden’, concludeerde Tristan. ‘Precies. Dan zouden robots al veel langer bestaan en dus meer tijd hebben gehad om te ontwikkelen. De robot die mijn pa stuurde, zou dus gesofisticeerder geweest moeten zijn ... zie je wat er dan gebeurt?’ Tristan dacht even na en fronste zijn wenkbrauwen. ‘Maar dat kan toch niet? Als die dingen steeds vroeger worden uitgevonden, kom je in een oneindige spiraal terecht.’ ‘Dat is nu eenmaal een tijdparadox: je verandert iets in het verleden, waardoor je een kettingreactie op gang brengt en er een onmogelijke situatie ontstaat in het heden.’ ‘Je vader heeft het me nog uitgelegd,’ zei Tristan. ‘Het is ongeveer hetzelfde als wanneer je in het verleden je eigen over-overgrootvader zou vermoorden. Dan kun je nooit geboren worden en dus ook niet naar het verleden reizen om je over-overgrootvader te vermoorden. Hij zei dat zo’n tijdparadox de fundamenten van het universum aantast, zodat het niet langer kan bestaan.’ ‘Juist,’ zei Rikkie. ‘Een vreemde aap brengt hoogstens de plaatselijke dierentuin in rep en roer.’ ‘Wanneer mogen wij nog eens?’ ‘Naar de dierentuin?’ ‘Naar het verleden, dummy!’ ‘M’n pa wil de machine eerst grondig testen voor hij er opnieuw mensen doorstuurt.’ ‘Je hebt hem toch geschreven dat ik volgende week jarig ben?’ ‘O, je bent jarig?’ lachte Rikkie. ‘Ik heb geschreven dat je harig bent!’
5
Nu was het Tristans beurt om Rikkie een por te verkopen. Ze gingen één van de Glijders binnen, die als metrostellen omhoog en omlaag gleden langs vijf van de vijftien enorme pylonen die de structuur van de toren ondersteunden. Woontoren Delta 6 was slechts één van de negentien woontorens, die verspreid stonden over de stad. De torens waren stuk voor stuk opgebouwd uit zesentwintig plateaus: hele dorpen die boven op elkaar waren gestapeld als blokken. Ieder plateau had zijn eigen winkels en faciliteiten en werd omringd door tien niveaus met honderden villa’s, huisjes en voortuintjes. Het resultaat was een kegelvormige torenstad van anderhalve kilometer hoog. Het was woensdag en een rustdag in Neo-Europa. Rikkie en Tristan hadden een zee van plaats in de Glijder en keken uit het raam naar de voorbijschuivende verdiepingen. Het ding ging erg langzaam om het luchtdrukverschil tussen de plateaus op te vangen. Na ruim een kwartier stapten de jongens af op de tweehonderdvijftigste verdieping, waar Rikkie woonde. Mams werkte als kassaopzichter in de Hema en Tim was gaan spelen bij een vriendje, zesenveertig verdiepingen lager. ‘Goedemiddag, Rikkie, goedemiddag Tristan’, verwelkomde de stem van de huiscomputer hen. ‘We hadden beter naar het Virtuacenter kunnen gaan’, bromde Tristan, terwijl hij wat verveeld de woonkamer van de Matthijssens rondkeek. Rikkie kwam uit de keuken en wierp hem een blokje cola. ‘Waarom?’ ‘Niks persoonlijks, hoor, maar jouw huis is misschien wel het saaiste in de hele toren. Jullie sekskanaal is zelfs geblokkeerd!’ ‘Ik heb iets veel beters’, zei Rikkie. Tristan nam een slok van zijn blokje. ‘Beter dan seks? Dat betwijfel ik.’ ‘Ik neem mijn woorden terug’, zei Tristan verstomd toen hij Rikkies kamer binnenkwam. ‘Dat is een ...’ ‘Playstation Trillennium. M’n pa heeft hem gisteren laten leveren.’ ‘Dat heeft hem vast een fortuin gekost! De PS3K komt pas aan het eind van het jaar op de NeoEuropese markt!’ ‘Ik snap er ook niks van,’ zei Rikkie. ‘Dat is al het tweede dure cadeau dat hij me geeft. En Timmy heeft vorige week gloednieuwe hoverskates gekregen. Ik heb mijn pa al gevraagd hoe hij aan het geld komt, maar hij ontwijkt steeds de vraag.’ Tristan streelde met zijn hand over de plexiglazen koepel van de holografische spelcomputer. Zijn donkere ogen schitterden als kerstlichtjes en zijn grote parelwitte voortanden beten in zijn onderlip van opwinding. ‘Hij voelt zich vast schuldig omdat ie nooit thuis is.’ Rikkie zuchtte. ‘Hij had beloofd dat hij meer tijd met ons door zou brengen, maar een week nadat we generaal Stratton hadden uitgeschakeld, zat hij alweer in zijn lab.’ Hij keek naar Tristan, die nog steeds de Playstation Trillennium liefkoosde. ‘Weet je, ik zou dit ding meteen omruilen om mijn pa weer voor mezelf te hebben in plaats van dat eindeloze geleuter via G-mail.’ ‘Jij bent gestoord’, lachte Tristan.‘Een PS3K ruil je niet om!’ Rikkie liep naar zijn GlobeNet-terminal om zijn mailbox te controleren. ‘Ik zou gestoord zijn om dat ding boven mijn eigen vader te verkiezen. Zou jij het niet doen? Mocht die Playstation van jou zijn, zou jij hem niet omruilen om één dag met je vader door te kunnen brengen?’ Tristan trok zijn handen eindelijk weg van de spelcomputer en keek Rikkie indringend aan. ‘Je weet dat ik alles zou geven om hem terug te zien, Rik, maar jouw vader leeft nog. Jij kunt
6
tenminste nog met ’m G-mailen.’ ‘Hé, wat is dat?’ Rikkie grasduinde door zijn berichtjes met zijn vinger op het scherm. Waar een bericht van zijn vader had moeten staan, stond de boodschap: ‘G-mailadres onbekend’. ‘Mijn mailtje werd teruggekaatst!’ ‘Moet je het harder gooien’, zei Tristan droogjes. ‘Dat is niet grappig! Dat wil zeggen dat het adres van mijn pa niet meer bestaat!’ ‘Rustig, Rik. Het is vast gewoon een defect in de server. Kunnen we dan nu de Playstation proberen?’ Rikkie knikte en hoopte dat Tristan het bij het rechte eind had. Hij verzond het G-mailtje opnieuw en startte de Playstation Trillennium op met Jurassic Hell, Tristans favoriete spel. Hij kon het teruggekaatste mailtje echter maar niet uit zijn hoofd zetten. Ondertussen werd hij negen keer verslonden door een horde Velociraptors en drie keer door een Tyrannosaurus Rex. Die avond was Rikkies broertje Tim de spraakwaterval aan tafel. Rikkie zelf had niet veel zin om te praten. Hij had zijn quornburger uit de eetomaat genomen en zat kauwend naar Tims geratel te luisteren alsof de belevenissen van een zesjarige hem mateloos interesseerden. De vader van Tims vriendje Kallo was ontwerper bij Nicro Robotics en de jongen had steeds de nieuwste robotspeeltjes, maanden voor ze in de winkels te koop waren. Hij had net een robothond gekregen, die niet van een normale hond te onderscheiden was, en Tim kon er maar niet over zwijgen. ‘Hij eet niet, hij drinkt niet en hij plast niet op het tapijt. Je hoeft hem niet uit laten en hij stinkt niet uit zijn bek. Hij kan bijna vijftig kilometer per uur rennen en hij laat geen windjes. Je kunt er zelfs een titanium gebit voor kopen, zodat je hem als waakhond kunt gebruiken en ...’ ‘Hoeveel kost hij?’ onderbrak mams Tims woordenvloed. ‘Ze komen pas in september in de winkel,’ zei Tim, ‘maar Kallo’s vader kan er eentje leveren voor maar 3599 euro!’ Mams verslikte zich flink in haar quornburger, zodat Rikkie op haar rug moest kloppen. ‘Tim, zoveel verdien ik niet eens in één maand!’ riep ze uit. ‘Please, mam’, smeekte Tim met grote hondenogen. ‘Ik zal er heel erg goed voor zorgen! Een hond is mijn allerallerallergrootste wens! Daarna vraag ik nooit meer iets!’ ‘Hoeveel keer heb ik dat al niet gehoord ...’ zei mams. ‘Maar deze keer meen ik het echt!’ ‘Je kunt er eentje aan papa vragen’, stelde Rikkie voor. ‘Dat doe je niet!’ snauwde mams streng. ‘Waarom niet?’ zeurde Timmy. ‘Daarom niet! Trouwens, je bent nog niet klaar voor een robothond. Je kunt amper voor Snuffel zorgen.’ Snuffel was Tims robotmuis en die bracht meer tijd door op Rikkies knutseltafel dan in het gezelschap van zijn baasje. Vorige week nog had Rikkie er flink wat werk aan gehad nadat Tim per ongeluk op het beestje had getrapt. Maar ja, een robothond was aanzienlijk groter en de kans dat Tim erop zou trappen leek zo goed als uitgesloten ... Hoewel, op z’n staart misschien. Rikkie begreep mams reactie wel en hij had spijt dat hij het had voorgesteld. Tristan had gelijk. De dure cadeaus dienden alleen maar om de leegte op te vullen die zijn vader in het gezin achterliet, hoewel paps heel goed wist dat een Playstation Trillennium of een robothond nooit de liefde van een vader konden vervangen. Professor Bernard Matthijssen had fenomenaal carrière gemaakt in de kwantumfysica en met zijn
7
uitvinding van de SubLight Drive, een stuwmotor waardoor ruimteschepen sneller vliegen dan het licht, had hij meteen wereldfaam verworven. De Matthijssens hadden niets tekort gehad. Dure woning, dure spullen, dure auto ... Zo was het gedurende vele jaren, tot Bernard de tijdmachine ontwikkelde. Het project slorpte zoveel geld op dat Bowell Physics, het onderzoekscentrum waarvoor hij werkte, haast bankroet ging en de professor een paar maanden geleden noodgedwongen zijn eigen geld in het project had gestopt – hún eigen geld. Natuurlijk nam mams hem dit behoorlijk kwalijk. Per slot van rekening was zij het die de godganse dag de kassarobots van de Hema in het oog hield tot haar ogen ervan traanden, zodat Rikkie en Tim degelijk konden eten. Twee weken geleden had paps het onverwachts proberen goed te maken door het gat in de bankrekening weer ruim op te vullen en dure geschenken te laten bezorgen. Hoe hij zo plotseling aan het geld kwam, was een groot raadsel, maar als hij dacht dat hij zijn gezin zo kon sussen, dan dacht hij dat verkeerd. Het geld kon mams geen barst schelen. Rikkie en Tim misten hun vader. Wat moesten ze met dure cadeaus? ‘Je bent zo stil, Rik. Scheelt er iets? Ruzie met Tristan?’ ‘Nee, hoor’, zei Rikkie meteen. ‘Ik weet dat je je vader mist.’ Rikkie keek zijn moeder aan. Het was net alsof ze zijn gedachten kon lezen. ‘Misschien is het ook beter zo’, zei ze uiteindelijk. ‘Wat is beter zo, mams?’ Mams zuchtte en sneed nog een stuk van haar quornburger. ‘Niks, Rik’, zei ze mat, maar Rikkie zag haar ogen blinken. Toch deelde hij haar mening niet. Het was tenslotte zijn vader. Zijn gedachten dwaalden weer af naar het G-mailtje dat maar niet op zijn bestemming aankwam. Misschien had Tristan wel gelijk, misschien was er inderdaad een defect in de server geweest of was het adres gewoon veranderd en zou paps hem de volgende keer schrijven via een nieuw G-mailadres. Er was geen enkele reden om ongerust te zijn. ‘Soms wou ik dat hij die verdomde tijdmachine nooit had uitgevonden’, zei mams ineens. Rikkie zweeg, maar hij kon haar geen ongelijk geven. Zonder tijdmachine was alles veel eenvoudiger geweest. Zijn vader zou ook elke dag thuiskomen van zijn werk en samen met hen aan tafel zitten. In het weekend zouden ze een uitstapje maken naar het platteland en eenmaal per jaar zou het hele gezin samen op reis gaan naar een ver land. En altijd weer zou papa er zijn aan zijn zijde om hem te helpen met zijn huiswerk of met een of ander dom schoolproject ... of gewoon om hem moed in te spreken wanneer het eens wat minder goed ging. Na het eten haastte Rikkie zich meteen naar zijn kamer om zijn mailbox te controleren. Er was een berichtje van Tristan die vroeg of hij morgen na school op de Playstation mocht komen spelen en er was opnieuw een berichtje van de server: ‘G-mailadres onbekend’. Rikkie was het zat. Hij moest zekerheid hebben dat zijn vader ongedeerd was. Stel je voor dat Stratton er op een of andere manier in geslaagd was om terug te keren of dat een terroristische organisatie de tijdmachine in handen had gekregen ... Bernard Matthijssen had zijn zoon uitdrukkelijk verboden om hem met de communicator op te bellen, behalve in noodgevallen. Maar als dit geen noodgeval was, wist Rikkie het ook niet meer. Hij riep het privénummer van zijn vader op uit de databank van zijn communicator. De beltoon ging één keer over en daar verscheen het gezicht van zijn vader op het scherm. ‘Papa!’ riep Rikkie opgelucht uit. ‘Ik probeer je al de hele ...’ ‘Hallo’, zei Rikkies vader machinaal. ‘U bent verbonden met de automatische antwoordbox van
8
professor Bernard Matthijssen. Op dit ogenblik kan ik uw oproep niet beantwoorden, maar aarzel niet om een berichtje achter te laten na het signaal.’ Rikkie duwde op de knop om de verbinding te verbreken en het scherm werd weer zwart. De communicator van zijn vader was uitgeschakeld. Zoiets zou hij nooit doen en zeker niet als zijn G-mail niet werkte. Dan maar bij Bowell Physics proberen. Rikkie riep het nummer van het onderzoekscentrum op en kreeg een opgetutte robottelefoniste aan de lijn. ‘Bowell Physics, hoe kan ik u helpen?’ ‘Ja ... euh ... hallo’, stamelde Rikkie. Hij voelde zich nooit op zijn gemak als hij een robot aan de lijn had. ‘Kunt u me doorverbinden met professor Bernard Matthijssen?’ ‘Het spijt me’, antwoordde de robot op een ongewoon opgewekte toon. ‘Die persoon staat niet geregistreerd bij Bowell Physics. Kan ik u misschien met iemand anders doorverbinden?’ ‘Nee, laat maar’, zei Rikkie stil en hij verbrak de verbinding. Hij voelde zijn maag in een rare knoop samentrekken. Het was net alsof zijn vader van de aardbol was verdwenen.
9
Bowell Physics Onder normale omstandigheden was geschiedenis Rikkies favoriete vak. Ze behandelden net de koude oorlogen van de twintigste en de eenentwintigste eeuw en Rikkie kon zich mateloos ergeren aan de domheid van politici. Maar nu staarde hij alleen maar dromerig uit het raam naar het verkeer boven de gebouwen, terwijl de studieterminal voor zijn neus al tien minuten op een reactie wachtte. Een por in zijn zij met de groeten van Tristan bracht hem weer naar de echte wereld. ‘Droomt Rikkie tijdens geschiedenis?’ ‘Ik was gewoon effe afgeleid’, zei Rikkie.‘Bedankt.’ Hij ging meteen weer verder met het studieprogramma op de terminal. De klasopzichter was net aan zijn ronde tussen de banken begonnen en hij kon je dag behoorlijk zuur maken als hij je dromend aantrof. ‘Ik zou ook geen oog dichtdoen met een Playstation Trillennium op m’n kamer’, fluisterde Tristan. ‘M’n mailtje is weer teruggekaatst.’ ‘En dan? Ze hebben gewoon technische problemen. Daarom moet je toch niet meteen moord en brand schreeuwen?’ ‘Tristan, dat is de server van Bowell Physics!’ fluisterde Rikkie. ‘Ze hebben de beste Globenettechnici in dienst, vierentwintig uur per dag, omdat ze zich daar niet kunnen veroorloven om zonder G-mail te zitten ...’ ‘Misschien is het gewoon een misverstand.’ ‘Zijn communicator staat uit.’ Tristan zweeg. Normale mensen zetten hun communicator nooit uit, tenzij ze niet gestoord wilden worden. In het geval van professor Matthijssen was dit gewoon ondenkbaar en de ernst van de zaak drong tot Tristan door. ‘Wat zeggen ze bij Bowell Physics?’ Rikkie zweeg, want de klasopzichter liep langs hun bank. De man keek het tweetal even argwanend aan, maar ontdekte niets verdachts. Rikkie wachtte tot hij aan de volgende rij begon en zei toen: ‘Daar hebben ze nog nooit van hem gehoord.’ Tristan keek bedenkelijk naar zijn scherm, maar de leerstof was het allerlaatste waar hij nu aan dacht. ‘Dat ziet er inderdaad niet goed uit’, fluisterde hij. ‘We kunnen er straks eens langsgaan.’ ‘Denk je niet dat ik dat al lang had gedaan als dat kon? Sinds het voorval met Stratton heeft het leger een spergebied van vijfhonderd meter afgezet rond het onderzoekscentrum. Als je geen veiligheidspas hebt, kom je er niet in.’ ‘Ik ken iemand die ons vast wel kan helpen’, zei Tristan. ‘Jij kent iemand bij Bowell Physics?’ Tristan knikte en eigenlijk was het niet echt verwonderlijk. Tristan kende zoveel mensen, maar Rikkies nieuwsgierigheid was toch geprikkeld. ‘Wie?’ ‘Hij heet Norman en hij is hoofd van de veiligheid of zoiets. Stratton had het bevel gegeven om hem af te maken, maar ik heb zijn leven gered en heb hem helpen ontsnappen. Hij is een supercoole kerel en als er iemand is die ons bij je pa kan brengen, dan is hij het wel.’ ‘JONGEHEREN MATTHIJSSEN EN DE ROOS!!’ ‘Shit!’vloekte Tristan tussen zijn tanden en hij keek op naar de strenge tronie van de klasopzichter. De man had onverwachts een korter traject tussen de banken door genomen en 10
stond nu pal naast de twee opgewonden fluisterende jongens. ‘Ik denk dat ik straks maar eens jullie cijfers ga bekijken om te zien of jullie vooruitgang boeken! Zo niet geef ik jullie een paar terabytes huiswerk mee.’ ‘Onze cijfers zijn in orde’, verzekerde Tristan de man met zijn gewone straatjongensbranie. Dat wist Rikkie ook. Ze hadden de schoolserver twee dagen geleden nog gekraakt en hun punten een duwtje in de rug gegeven. Maar dat wist de klasopzichter natuurlijk niet. Voor zoiets kon je immers in de kindergevangenis belanden en daar bleef Rikkie toch liever uit. In de binnenstad zweefde het verkeer tien meter boven de grond, maar op de hogesnelheidswegen flitsten de anti-zwaartekrachtauto’s voorbij met een constante snelheid van driehonderd veertig kilometer per uur, amper een paar centimeter boven het wegdek. De chauffeurs surften op het GlobeNet, luisterden naar muziek of zochten iets in hun neus, terwijl ze het besturen van het voertuig in volle vertrouwen aan de intelligente boordcomputers overlieten. De chauffeur van een zilvergrijze Lexus MaxiGrav lag zelfs languit een uiltje te knappen en merkte dus ook niet dat twee kinderen zich met hun anti-zwaartekrachtfietsen aan zijn wagen hadden vastgeklonken en met dezelfde duizelingwekkende snelheid mee over het wegdek scheerden. Het was een systeem met elektromagneten en kabels dat Tristan zelf in elkaar had geknutseld en het werkte perfect. Niettemin was het ontzettend gevaarlijk, want als je je evenwicht verloor, kwam je onder de achterliggende auto’s terecht. Het was vorige maand nog gebeurd met een joch van hun leeftijd en Tristan had Rikkie in geuren en kleuren verteld hoe de schoonmaakploeg na het ongeval bijna vijf kilometer hogesnelheidsweg had moeten schoonspuiten. Hij had het grinnikend gehad over het confituur-effect, maar Rikkie vond er niks grappigs aan. Het Bowell Physics onderzoekscentrum voor kwantumfysica lag ver buiten Paragon, waar de jongens woonden. Zo’n vijf kilometer voor de afrit schakelden Rikkie en Tristan hun fietsen los en remden af. Het onderzoekscentrum stond eenzaam tussen bossen en weilanden. Het werd omgeven door bomen en een ondoordringbaar struikgewas. Een asfaltweg leidde recht naar het gebouwencomplex. Ze konden zo de parkeerplaats op rijden. ‘Misschien zijn het mijn ogen, maar ik zie geen soldaten’, zei Tristan, terwijl ze met hun fietsen langs de kant van de weg stopten. Het gesuis van de auto’s op de hogesnelheidsweg was nog vaag te horen en in de verte konden ze de staalglazen koepels van de voertuigen voorbij zien flitsen. Rikkie zei niets, maar de vertwijfelde uitdrukking op zijn gezicht sprak boekdelen. Het leek wel alsof ze terug in de tijd waren gegaan, jaren voor zijn vader de tijdmachine had ontwikkeld en even flitste een verschrikkelijke gedachte door Rikkies hoofd: wat als de chimpansee in het verleden toevallig een van Bernard Matthijssens voorouders had gedood en een tijdparadox had veroorzaakt? Dan werd de hele familiestamboom uitgewist. Maar dat zou betekenen dat hij en Timmy ook zouden verdwijnen en dat was niet gebeurd. Op een paar eenzame auto’s na was de parkeerplaats van het onderzoekscentrum leeg en het gebouw zelf lag er ook verlaten bij. De jongens zetten hun fietsen tegen de muur voor de ingang en gingen door de staalglazen schuifdeuren naar binnen. Er was niemand aan de veiligheidsbalie, maar op de monitors zagen de jongens mensen en robots druk aan het werk in de kantoren. ‘Kom mee!’ zei Rikkie en hij beende al naar de lift. ‘Waar ga je heen?’ ‘Burger zoeken. Hij is de manager en hij zal ons vast ook wel kunnen vertellen waar mijn pa is.’ De lift bracht de jongens naar de tweede verdieping. Een dame met een terminal in haar hand keek vreemd op toen ze de twee twaalfjarige jongens uit de lift zag rennen, maar voordat ze iets
11
kon zeggen, waren ze alweer verdwenen. Bureau 221, had paps ooit eens tegen Rikkie gezegd, daar zat de grote baas waarmee hij het al zo vaak aan de stok had gehad over de financiering van het project. Op een schermpje naast de deur rolde de naam Aristoteles Burger voorbij, gevolgd door een hele hoop diploma’s en andere onzin. Rikkie klopte aan, maar er kwam geen antwoord. De deur was echter niet op slot en schoof open. Burgers stoel was met de rug naar de deur gedraaid, maar de jongens zagen rook opkringelen achter de rugleuning en in de lucht hing een scherpe marihuanageur. Rikkie trok Tristan mee naar binnen en de deur schoof achter hen dicht. ‘Ik hoop voor jou dat het dringend is’, klonk het vanuit de stoel. ‘Ik zoek mijn vader’, zei Rikkie zonder aarzelen. Natuurlijk had Burger geen jongensstem verwacht en de zetel draaide meteen om. Een dikke kale man keek de knapen verrast aan. Zweet parelde op zijn voorhoofd. Hij nam de joint tussen zijn lippen uit en keek ernaar. ‘Verdomd sterk spul!’ ‘Wij zijn geen hallucinatie’, verduidelijkte Tristan. ‘Dit is Rikkie, de zoon van professor Bernard Matthijssen.We komen gewoon even vragen of u weet waar hij is.’ ‘De veiligheidsdienst heeft haar werk weer niet gedaan’, brabbelde Burger en hij drukte op een knop in zijn indrukwekkende bureau. ‘Norman, er staat een kleuterklas in mijn kantoor!’ ‘Waarom doet u dat?’ vroeg Rikkie.‘Ik ben alleen maar op zoek naar mijn v...’ ‘Hier werkt geen Bernard Matthijssen’, zei Burger streng; of zo probeerde hij tenminste over te komen, want hij barstte in een onbedaarlijke lachbui uit. ‘Daarom blijf ik nu van de drugs af’, zei Tristan tegen Rikkie. ‘Je maakt jezelf hopeloos belachelijk.’ Marihuana of niet, in elk geval viel er met de man niet te discussiëren. Maar toen de jongens zich omdraaiden om weg te gaan, schoof de deur weer open en Norman kwam binnen met een stungun in zijn hand. Hij was van Afrikaanse afkomst en stond al jaren aan het hoofd van de veiligheidsdienst in Bowell Physics. Tristan klaarde meteen op. ‘Norman! Je komt als geroep...’ Maar Norman drukte op de knop van de stungun. Een knetterende elektrische ontlading van 300.000 volt schoot van de ene pool naar de andere en de jongens deinsden verschrikt achteruit. ‘Norman!’ riep Tristan.‘Herken je ons niet meer?’ De bewakingsagent zei geen woord en greep hen stevig bij hun jacks, zodat ze geen kant meer op konden. Het tweetal verweerde zich niet. Tristan had immers al eens het ongeluk gehad om in aanraking te komen met de stungun van een staatsagent. De elektrische schok veroorzaakte een tijdelijke verlamming, waardoor je verward en stuiptrekkend op de vloer bleef liggen. Het was een ervaring die hij liever niet meer wilde meemaken. ‘Gooi ze eruit en zorg dat ze niet meer binnenkomen’, lalde Burger. ‘Tot uw dienst, baas’, antwoordde Norman met een knikje en hij sleurde de jongens hardhandig de gang in. ‘Mooie vriend ben jij!’ riep Tristan ontdaan. ‘Hou je mond!’ blafte de veiligheidsagent en hij duwde hen de lift in. Maar zodra de deuren dichtschoven, leek het alsof Norman een masker afzette en hij knipoogde naar het jonge duo. ‘Jullie begrijpen dat ik niet te vriendschappelijk met jullie kan omgaan voor Burgers neus’, zei hij. ‘Jullie hadden geluk dat hij net in een roes zat, want zijn woedeaanvallen zijn legendarisch. Hoe halen jullie het in je hoofd om zomaar zijn bureau binnen te vallen?’
12
‘We vonden je niet’, zei Rikkie. ‘En Burger leek me de meest voor de hand liggende persoon.’ ‘Jullie vonden mij niet? Waarvoor hebben jullie me nodig?’ ‘Je moet ons helpen’, zei Tristan. ‘Dat hangt ervan af. Ik heb geen zin om mijn job op het spel te zetten.’ ‘Je moet ons gewoon vertellen wat hier aan de hand is’, zei Rikkie.‘Mijn vader antwoordt niet meer en iedereen doet alsof ze nog nooit van hem hebben gehoord.’ Norman knikte alleen maar en toen de liftdeuren weer opengingen, greep hij de jongens weer stevig bij de lurven. Maar in plaats van hen meteen naar de uitgang te sturen, bracht hij hen naar de cafetaria. ‘Drinken jullie iets?’ ‘Nee, dank u’, antwoordden Rikkie en Tristan in koor en Norman zette koers naar de bar waarachter een glanzende robot met twaalf armen de klanten bediende. ‘Ik kan jullie niet méér vertellen dan ik zelf weet’, zei Norman, toen hij met een dampend bekertje koffie weer aan het tafeltje plaatsnam. ‘Alle beetjes helpen’, zei Rikkie. ‘Als ik mijn vader maar terugvind.’ ‘Je vader is vertrokken.’ ‘Vertrokken? Waarheen?’ Norman haalde zijn schouders op. ‘Eergisteren heeft hij wat kisten in zijn auto geladen en ... zoefff ... zonder een woord.’ Het voorval had Norman diep geraakt, want hij en Bernard waren vrienden.‘Ik dacht dat hij kwaad was op Burger en dat hij naar huis ging, maar nu ik jullie hier zie ... Je hebt gelijk. Er is hier iets niet in de haak.’ ‘Kun je ons in zijn lab binnenlaten?’ vroeg Rikkie. Norman aarzelde. ‘Ik weet het niet ... Het systeem registreert elke toegang ...’ Rikkie liet teleurgesteld het hoofd zakken, maar Tristan stak zijn neus in de lucht en snufte als een konijn. ‘Ruiken jullie die brandlucht?’ Rikkie keek hem vreemd aan. ‘Ik ruik niks.’ ‘Ik ook niet’, zei Norman. ‘Toch wel. En het is net alsof het uit het lab van professor Matthijssen komt!’ Rikkie en Norman hadden nu wel door wat Tristan bedoelde. Norman was verantwoordelijk voor de veiligheid in het hele gebouwencomplex en als iemand brandlucht rook, dan was het zijn taak om een kijkje te gaan nemen. ‘Ja, nu ruik ik het ook’, zei Norman met een grijns. ‘We kunnen maar beter op safe spelen.’ ‘Vierde verdieping’, sprak de lift met een zachte vrouwenstem. ‘Alle hogere verdiepingen zijn alleen toegankelijk voor bevoegd personeel. Gelieve uw veiligheidspas duidelijk zichtbaar te houden.’ Norman stak zijn pasje omhoog, dat hem als hoofd van de veiligheidsdienst toegang verschafte tot alle veiligheidsniveaus. ‘Dank u wel, Norman Willems’, zei de lift. ‘Nog een prettige dag.’ Even later schoven de liftdeuren open, maar het drietal bleef versteld in de deuropening staan.
13