6301 4925 - 09/01 BE (NL)
Montage- en onderhoudsvoorschrift Gasverwarmingsketel Logano G234X TH
Brander bedrijfsklaar afgesteld voor aardgas met Logamatic 2105 Zorgvuldig bewaren
Inhoud 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
8. 9.
10.
Pagina
Voorschriften, richtlijnen.....................................2 Afmetingen en aansluitingen..............................3 Omvang van de levering....................................4 Opstelling........................................................4 Installatie.........................................................4 Elektrische aansluiting en montage van het regeltoestel.........................................5 Inbedrijfstelling.................................................8 7.1. Bedrijfsklaar maken.....................................8 7.2. Inbedrijfstellingsprotocol..........................9 7.3. Inbedrijfstellingswerkzaamheden...........10 Buiten bedrijf stellen........................................17 Onderhoud.....................................................18 9.1. Onderhoudsprotocol..............................18 9.2. Onderhoudswerkzaamheden.................20 Verhelpen van storingen..................................23
Aanhangsel: Gegevens en installatie-overdracht Technische gegevens Opmerking: Auf Anfrage ist auch eine deutschsprachige Ausgabe dieser technischen Begleitdokumentation erhältlich. Bitte wenden sie sich diesbezüglich an: Buderus Verwarming - Chauffage Ambachtenlaan 42 A B - 3001 Heverlee Tel: 016 / 40 30 20 Fax: 016 / 40 04 06
1 . Voorschriften, richtlijnen De Buderus-gasketel Logano G234X TH met atmosferische gasbrander is overeenkomstig de EG-richtlijn voor gasapparaten 90/396/EEG en rekening houdende met EN 297 gebouwd. Er wordt voldaan aan de eisen van de rendementsrichtlijn 92/42/EEG (lagetemperatuur ketel) Bij montage en gebruik van de installatie moeten de regels van de techniek evenals de bouwbepallingen en wettelijke voorschriften gerespecteerd worden. De montage, de brandstoftoevoerleiding en de rookgasafvoeraansluiting, de inbedrijfstelling, de elektrische aansluiting, evenals de onderhouds- en reparatiewerkzaamheden mogen uitsluitend door een bevoegd installateur uitgevoerd worden. Werkzaamheden aan gasvoerende delen moeten door een erkend installateur worden verricht.
2
De verwarmingsinstallatie moet eenmaal per jaar onderhouden en gereinigd worden. Daarbij moet de werking van de complete installatie grondig gecontroleerd worden. Eventuele gebreken moeten onmiddellijk verholpen worden. Dit montage- en onderhoudsvoorschrift is geldig voor: Buderus-gasketel Logano G234X TH Type Categorie
... ... ...
Stroomsoort ...
B11BS BE I2E+ 20; 25 mbar BE I3+ 37 mbar 230 V AC, 50Hz, IP 40
De rookgasbeveiliging mag niet buiten werking gesteld worden, ook niet in noodsituaties. Een ingreep op de rookgasbeveiliging zou, bij het ontsnappen van rookgassen, mensen in levensgevaar kunnen brengen. Indien de rookgasbeveiliging herhaaldelijk wordt geactiveerd, dient de storing door een deskundig bedrijf verholpen te worden en een controle van de werking verricht te worden. Bij het vervangen van onderdelen mogen uitsluitend originele wisselstukken gebruikt worden. De ketel kan met de regelsystemen 4000 of 2000 uitgerust zijn. De meeste afbeeldingen tonen de ketel met de Logamatic 4201-regelkast als voorbeeld. Het inspectieluikje mag enkel voor de visuele controle van de vlam kortstondig geopend worden.
Het gebruik van de ketel: Max. aanvoertemperatuur:.................................110°C Max. werkoverdruk:............................................4 bar De maximale tijdsconstante bedraagt bij de veiligheidsthermostaat:.....................................40 sec. regelthermostaat:............................................. 40 sec. De gegevens op het typeplaatje zijn bepalend en moeten gerespecteerd worden.
2. Afmetingen en aansluitingen
1204 bij regelsysteem 4000 1120 bij regelsysteem 2000
Afb. 1: Voor-, zij- en rugaanzicht
Gas- en waterzijdige aansluitingen Soort
max. NW
Aansluitingen
GAS VK RK VSL RSL EL VS RS
R 3/4 Rp 1 1/2 Rp 1 1/2 Rp 1 1/4 Rp 1/G 1 Rp 1/G 1 R 1/G 1 Rp 1 1/2
Gasaansluiting Ketelaanvoer Ketelretour Expansieaanvoer Expansieretour Ketelaftap Boileraanvoer Boilerretour
Afmetingen Keteltype
38 - 5 44 - 5 50 - 6 55 - 6 64 - 7
Nominaal vermogen
Afmetingen
kW
B mm
C mm
Ø AA mm
38 44 50 55 64
650 650 740 740 830
130 130 130 130 150
180 180 180 180 200
doorstroomweerstand in mbar
Waterzijdige doorstroomweerstand
ketelgr.38 - 44
doorstroomvolume in m2/kg
3
3. Omvang van de levering De ketel wordt met opgebouwde trekonderbreker, gemonteerde ketelmantel en ingebouwde gasbrander geleverd. Bedienings-, montage- en onderhoudsvoorschriften worden meegeleverd.
min. 450
Het regeltoestel wordt apart verpakt.
4. Opstelling Bij de aansluiting op een onderliggende of naaststaande warmwatervoorraadboiler dient het montagevoorschrift, dat bij de verbindingsleidingen is gevoegd, in acht genomen te worden. De transportpalet verwijderen en de ketel opstellen. Daarbij moet er rekening gehouden worden met de afstand tot de wand die noodzakelijk is voor de montage en het onderhoud (afb. 2). De vloer moet effen zijn en horizontaal liggen. De ketel zowel horizontaal als verticaal uitrichten. Indien nodig kunnen er metalen wiggen of plaatstalen strips onder gelegd worden.
5. Installatie Ketel aan het leidingnet van de verwarmingsinstallatie aansluiten. Om een goede werking van de ketel te garanderen, mag elke aansluiting slechts op het daarvoor voorziene aansluitingspunt aangesloten worden (afb.3). Het veiligheidsventiel dient op de expansieaanvoerleiding aangesloten te worden. Ter beveiliging van de complete installatie adviseren wij een vuilfilter in de retourleiding te monteren. De leidingen dienen spanningsvrij op de ketel aangesloten te worden. Dichtheidscontrole uitvoeren Bij installaties met gesloten drukexpansievat moeten het veiligheidsventiel en het drukexpansievat hierbij afgesloten worden. Indien de ketel niet met een warmwaterboiler gecombineerd wordt, moet de boileraanvoeraansluiting (afb.3) afgesloten worden. De gegevens op het typeplaatje moeten in acht genomen worden.
4
min. 500 Afb. 2: bovenaanzicht
ketelaanvoer
expansieaanvoer
boileraanvoer ketelretour, boilerretour ketelaftap
Afb. 3: Waterzijdige aansluitingen
6. Elektrische aansluiting en montage van het regeltoestel Borgschroeven aan de onderzijde uit de ketelvoorwand schroeven (afb.4) Ketelvoorwand optillen en naar voren toe verwijderen (afb.4)
Afb. 4: Ketelvoorwand verwijderen De beide bevestigingsschroeven van de achterste ketelbovenplaat uitdraaien De achterste ketelbovenplaat optillen en naar achteren toe verwijderen (afb.5).
Afb. 5: Achterste ketelbovenplaat wegnemen De twee schroeven van de afdekkap van het regeltoestel losdraaien. De afdekkap wegnemen (afb.6).
regelsysteem 2000
Afb. 6: Regeltoestel openen 5
Regeltoestel zodanig op de voorste ketelbovenplaat plaatsen dat de inschuifhaakjes op de onderzijde van het regeltoestel vooraan in de ovale boringen geleid worden (afb. 8). De capillaire leidingen van de temperatuurvoelers en, bij de “Ecomatic”-regeling, de leiding van de keteltemperatuurvoeler in de opening van de voorste ketelbovenplaat leggen (afb. 8). Regeltoestel naar voren trekken en naar onderen toe drukken tot de beide elastische haakjes in de achterste boringen vergrendelen (afb.8).
Afb. 7: Opplaatsen van het regeltoestel Regeltoestel met twee schroeven op de voorste ketelbovenplaat vastschroeven (afb.8).
Afb. 8: Regeltoestel vastschroeven Afdekplaat van de kabeldoorvoer afschroeven (afb.9). De capillaire leidingen van de temperatuurvoelers en, bij de “Logamatic”-regeling, de leiding van de keteltemperatuurvoeler onder de voorste ketelbovenplaat naar voren tot bij het meetpunt leiden (afb. 9). Daarbij de leidingen niet verder afrollen dan nodig. De branderkabel en de aansluitleiding van de rookgasbeveiliging door de kabeldoorvoer en onder de voorste ketelbovenplaat naar achter tot bij de betreffende aansluitklemmen van het regeltoestel leiden (afb.9). De stekkerverbinding van de branderkabel volgens het schakelschema tot stand brengen.
afdekplaat van de kabeldoorvoer
branderkabel meetpunt
Afb. 9: Ketelvoorzijde - principeafbeelding 6
Regelsysteem zonder Ecomatic De blindvoeler vervangen door de overtemperatuurbeveiliger van de brander. Temperatuurvoeler tot aan de aanslag in de dompelhuls steken. De kunststofspiraal schuift daarbij automatisch achteruit. De compensatieveer moet mee in de dompelhuls geschoven worden (afb. 10). De voelerzekering (bij levering regeltoestel) zijdelings of langs boven op de dompelhuls drukken (afb. 10).
compensatieveer
kunststofspiraal
Regelsysteem met Ecomatic De temperatuurvoeler STB-regeltoestel vervangen door de overtemperatuurbeveiliger van de brander. Temperatuurvoelers tot aan de aanslag in de dompelhuls steken. De kunststofspiraal schuift daarbij automatisch achteruit. De compensatieveer moet mee in de dompelhuls geschoven worden (afb. 10). De voelerzekering (bij levering regeltoestel) zijdelings of langs boven op de dompelhuls drukken (afb. 10). De bouwzijdig te voorziene elektrische leidingen aan de achterzijde door de kabeldoorvoeropening langs de kabelgoot naar het regeltoestel leiden. (afb. 11). De leidingen mogen niet met hete ketelonderdelen of delen van de trekonderbreker in aanraking komen. Voor de algemene elektrische installatie dient een vaste aansluiting voorzien te worden. De plaatselijke voorschriften dienen in acht genomen te worden. Stekkerverbindingen van de branderkabel en de aansluitleiding van de rookgasbeveiliging volgens het schema tot stand brengen. Bouwzijdige elektrische aansluitingen volgens het schakelschema aan de stekkerverbindingen van het regeltoestel tot stand brengen (afb. 11). De stekkers kunnen met behulp van een schroevendraaier gemakkelijk uit de aansluitklemmen gelicht worden. Alle leidingen met kabelklemmen beveiligen: kabelklem met ingelegde leiding vanaf de bovenkant in de sleuven van het frame aanbrengen; de lip van de hendel moet daarbij naar boven wijzen. De kabelklem naar onder schuiven en tegendrukken. Hendel naar boven toe omklappen (afb.11). De overtollige lengte van de capillaire buizen en leidingen in de kabeldoorvoeropening leggen. De capillaire buizen niet knikken!
voelerzekering
Afb. 10: Dompelhuls en temperatuurvoeler kabelklem
stekkerverbindingen kabelklemmenframe
kabeldoorvoer
Afb. 11: Stekkerverbindingen en kabelklemmen
Enkel voor het regelsysteem 2000: Display-unit in de gewenste stand draaien. Bij een ketel-boilercombinatie waar ketel en boiler boven elkaar gemonteerd worden, is het raadzaam de display-unit rechtop te plaatsen. (afb. 12). De afdekplaat van de kabeldoorvoeropening, afdekkap van het regeltoestel en de achterste ketelbovenplaat opnieuw vastschroeven. Indien de ketel niet onmiddellijk na de montage in werking wordt gesteld, verdient het de aanbeveling de ketelvoorwand aan te brengen en de ketel te beschermen door er de verpakkingsdoos over te leggen. Afb. 12: Regelsysteem 2000 : display-unit 7
7. Inbedrijfstelling 7.1. Bedrijfsklaar maken Bij veel stofvorming, bijv. door werkzaamheden in de opstellingsplaats, mag de ketel niet in werking gesteld worden. Een brander die door werkzaamheden in de opstellingsplaats vervuild is, dient vóór de inbedrijfstelling gereinigd te worden (zie hoofdstuk “Onderhoud”). gasaansluiting
De gasaansluiting tot stand brengen. De gasleiding moet spanningsvrij op de brander aangesloten worden (afb. 13). Gasafsluitkraan in de gastoevoerleiding installeren. De inbouw van een gasfilter in de gasleiding wordt aanbevolen.
Afb. 13: Gasaansluiting
Voor de eerste inbedrijfstelling, de leiding tussen de gasteller en het afdichtingpunt aan de gasbrander op uitwendige dichtheid controleren. Daarbij mag de overdruk aan de ingang van het gasbranderblok maximaal 150 mbar bedragen. Wanneer bij deze controle een lek geconstateerd wordt, dan moeten, met behulp van een schuimvormend middel, alle verbindingen onderzocht worden. Het middel moet toegelaten zijn voor controle van gasleidingen en mag niet in contact komen met elektrische leidingen. Bij open installaties de rode markering van de manometer op de voor de installatie vereiste druk instellen. Bij installaties met een gesloten expansiereservoir moet de wijzer van de manometer binnen het groene vlak staan. Het waterpeil van de installatie controleren; eventueel water bijvullen en de gehele installatie ontluchten. Bij waterverlies tijdens de werkingstijd langzaam water bijvullen en de gehele installatie ontluchten. Bij vaak voorkomend waterverlies de oorzaak opsporen en onmiddellijk verhelpen.
controlenippel voor aansluitdruk en ontluchting
Gasafsluitkraan langzaam opendraaien. Gastoevoerleiding ontluchten. Daarvoor de schroef van de controlenippel voor aansluitdruk en de ontluchting op het gasblok twee slagen opendraaien (afb. 14). Als er geen lucht meer aanwezig is, de schroef van de controlenippel weer goed sluiten. Gasafsluitkraan sluiten.
Afb. 14: Gasblok "Nova 820" 8
7.2. Inbedrijfstellingsprotocol Gelieve de uitgevoerde inbedrijfstellingswerkzaamheden aan te kruisen en de gemeten waarden in te vullen. Let daarbij vooral op de instructies op de volgende bladzijden. Inbedrijfstellingswerkzaamheden 1. Gasgegevens noteren: Wobbeindex Verbrandingswaarde
Opmerkingen of meetwaarden in kWh/m3n in kWh/m3
2. Dichtheidscontrole verricht? 3. Controle aansluitingen luchttoevoer- en afvoer en rookgasafvoer 4. Controle van de uitrusting van het toestel 5. Inbedrijfstelling van de brander 6. Gasaansluitdruk (dynamisch) meten
in mbar
7. Branderdruk meten
in mbar
8. Dichtheidscontrole in bedrijfstoestand 9. Meetwaarden opnemen Trekin Pa Temperatuur van de afvoergassen bruto tA
in oC
Luchttemperatuur tL
in oC
Temperatuur van de afvoergassen netto tA - tL
in oC
Kooldioxidegehalte (CO2) of zuurstofgehalte (O2)
in %
Rookgasverliezen qA
in %
Koolmonoxidegehalte (CO), luchtvrij
in ppm
10. Testen van de functies Vlambeveiliging testen 11. Monteren van de voorwand 12. Gebruiker informeren, technische gegevens overhandigen 13. Inbedrijfstelling bevestigen
8 9
7.3 Inbedrijfstellingswerkzaamheden Ad. 1: Gasgegevens noteren Vraag de karakteristieken van het gas op bij het gasdistributiebedrijf.
Ad. 2: Dichtheidscontrole verricht? Bevestig hier dat de dichtheidscontrole vóór de inbedrijfstelling van de verwarmingsketel verricht werd. Zie hoofdstuk “Bedrijfsklaar maken”.
Ad. 3: Controle van de luchttoevoer- en luchtafvoeropeningen en van de rookgasafvoeraansluiting Om een storingsvrije werking te garanderen zijn voldoende gedimensioneerde luchttoevoer- en luchtafvoeropeningen vereist. Overtuig u ervan dat deze aanwezig zijn en in staat zijn te functioneren, d.w.z. niet dicht of verstopt zijn. Wijs de gebruiker van de installatie op situaties die eventueel gevaar zouden kunnen opleveren. Vraag hem deze te veranderen. Overtuig u ervan dat de rookgasaansluiting aan volgende voorwaarden voldoet: De diameter van de rookgasleiding moet met de geldende voorschriften overeenstemmen. De afvoer van de rookgasleiding moet zo kort mogelijk zijn. Rookgasleidingen moeten hellend naar de schoorsteen geleid worden. Zorg ervoor dat eventuele problemen onmiddellijk verholpen worden.
Keteltype
Aantal inspuiters
Aardgas
Propaan
38
3
3,60
2,10
44
3
3,60
2,15
50
4
3,60
2,10
Ad. 4: Controle van de uitrusting van het toestel
55
4
3,50
2,15
De brander is bij levering bedrijfsklaar ingesteld om met aardgas gestookt te worden.
64
4
3,90
2,35
Tabel 1: Diameter van de hoofdgasinspuiters in mm Controleer of de hoofdgasinspuiters overeenstemmen met de in tabel 1 opgegeven types.
10
Ad. 5: Inbedrijfstelling van de brander
Regelsysteem 2000 Inbedrijfstelling van de gasbrander De bedrijfsschakelaar (afb. 15) in positie 0 (UIT) schakelen. De gaskraan langzaam openen. Ketelvoorwand verwijderen (schroeven losdraaien). Bedieningsknop naar het symbool “ster” draaien (lichtjes indrukken). Bedieningsknop van het gasblok indrukken en ingedrukt houden. Tegelijkertijd de piëzo-ontsteking meermaals indrukken (afb. 16). De vonk die daardoor ontstaat, ontsteekt de waakvlam. Bedieningsknop na ca. 1/2 minuut loslaten en controleren of de waakvlam brandt.
bedrijfsschakelaar
Afb. 15
Bij de eerste inbedrijfstelling de bedieningsknop iets langer indrukken en de procedure eventueel enkele malen herhalen. Knop naar symbool “vlam” draaien; tijdens het draaien de knop lichtjes indrukken (afb. 16).
bedieningsknop
Ontsteken van de hoofdvlam: De bedrijfsschakelaar (afb. 15) in positie I (AAN) schakelen. De ketelregelthermostaat (Afb. 15) op “AUT”, respectievelijk 80°C instellen. Bij een constantregeling op de gewenste temperatuur (min. 50°C) instellen.
piëzo-ontsteker
Gebruiksaanwijzing van de regeling in acht nemen. Afb. 16
11
Ad. 5: Brander in bedrijf stellen
Regelsysteem 4000 Inbedrijfstelling van de gasbrander De bedrijfsschakelaar (afb. 17) in positie 0 (UIT) schakelen. Gaskraan langzaam openen. Ketelvoorwand verwijderen (schroeven losdraaien). Acryl-afdekkap van het regeltoestel omhoog klappen. Bedieningsknop van het gasblok naar het symbool “ster” draaien (lichtjes indrukken). Bedieningsknop van het gasblok indrukken en ingedrukt houden. Tegelijkertijd de piëzo-ontsteking meermaals indrukken (afb. 18). De vonk die daardoor ontstaat, ontsteekt de waakvlam. Bedieningsknop na ca. 1/2 minuut loslaten en controleren of de waakvlam brandt.
Afb.17
Bij de eerste inbedrijfstelling de bedieningsknop iets langer indrukken en de procedure eventueel enkele malen herhalen. Knop naar het symbool “vlam” draaien; tijdens het draaien de knop lichtjes indrukken (afb.18).
bedieningsknop
Ontsteken van de hoofdvlam: De bedrijfsschakelaar (afb. 17) op I (AAN) zetten. De ketelregelthermostaat (afb. 17) op “AUT”, respectievelijk 80°C instellen. Bij een constantregeling op de gewenste temperatuur (min. 50°C) instellen. Acryl-afdekkap van het regeltoestel opnieuw naar beneden klappen.
Gebruiksaanwijzing van de regeling in acht nemen.
12
piëzo-ontsteker
Afb.18
Ad. 6: Gasaansluitdruk (dynamische druk) meten Draai de sluitschroef van de controlenippel voor aansluitdruk aan het gasblok (afb.19) twee slagen open. Steek de meetslang van de U-buismanometer op de controlenippel. Meet de aansluitdruk bij branderwerking en noteer de waarde in het inbedrijfstellingsprotocol. De gasaansluitdruk moet bij
Aardgas ES (H) Min. 17 mbar, max. 25 mbar, 1
Nominale voordruk 20 mbar,
Aardgas EI (L) Min. 20 mbar, max. 30 mbar, Nominale voordruk 25 mbar,
bedieningsknop
bedragen.
Ligt de benodigde gasdruk buiten het opgegeven drukbereik, dan dient met het bevoegde gasdistributiebedrijf overleg gepleegd te worden. Trek de meetslang er weer af en schroef de sluitschroef van de controlenippel zorgvuldig weer vast. Afb.19 pos. 1 meetnippel voor aansluitdruk
13
Ad. 7: Branderdruk meten Afsluitschroef van de meetnippel op de brander twee slagen losdraaien (afb. 19). Meetslang van de U-buismanometer op de meetnippel steken. Lees de branderdruk af van de U-buismanometer en vergelijk met de waarden van tabel 2.
Ad. 8: Dichtheidscontrole in bedrijfstoestand Controleer bij branderwerking, over de gehele lengte, alle afdichtingpunten van het gasvoerende gedeelte, bijv. controlenippels, koppelingen, inspuiters, enz. met een schuimvormend middel. Het middel moet toegelaten zijn voor controle van gasleidingen en mag niet in contact komen met elektrische leidingen.
Boor een gat in de achterzijde van de rookgasafvoerleiding op een afstand van ongeveer 2x Ø AA, boven de trekonderbreker (afb.21).
Afb. 20: Gasbrander Keteltype
Voer alle metingen aan de ketel op die plaats uit.
Bij voorkeur waarden tussen 3 Pa (0,03 mbar) en 5 Pa (0,05 mbar).
Hogere trekwaarden veranderen de rookgasverliezen, leiden tot vermijdbare warmteverliezen en veroorzaken hogere verwarmingskosten. Bij de meting van de rookgasverliezen kunnen hierdoor bovendien foutieve waarden geregistreerd worden. Bij waarden hoger dan 10 Pa (0,1 mbar) wordt de inbouw van een trekregelaar aanbevolen.
temperatuur en 1013 mbar atmosferische druk)
Aardgas ES (H) (G 20)
Indien onmiddellijk na de trekonderbreker een bocht aangesloten is, moet vóór de bocht gemeten worden.
Nodige trek
Nominale branderdruk (bij 15 oC gas-
mbar
mbar
38 - 5
8,7
11,0
44 - 5
10,7
13,7
50 - 6
8,1
10,4
55 -6
11,0
14,0
64 -7
9,1
11,5
Tabel 2: Nominale branderdruk bij nominale aansluitdruk van 20 mbar bii ES , 25 mbar bij EI.
meetplaats
Rookgasverliezen De rookgasverliezen mogen niet meer bedragen dan 9%.
Koolmonoxidegehalte
Aardgas EI (L) (G 25)
Ø AA
2 x Ø AA
Ad. 9: Meetwaarden opnemen
meetnippel
CO-waarden gemeten vóór de trekonderbreker moeten onder de 400 ppm respectievelijk 0,04 vol% liggen. Waarden daar rond of hoger dan 400 ppm wijzen op een gebrekkige branderafstelling, een verkeerde instelling van het toestel, vuil ter hoogte van de gasbrander of de warmtewisselaar of op defecten aan de brander.
De oorzaak is onmiddellijk op te zoeken en te verhelpen. Afb. 21: Meetplaats in de rookgasafvoerleiding 14
Ad. 10: Testen van de functies Bij de inbedrijfstelling en bij het jaarlijks onderhoud dienen alle regel-, besturings- en veiligheidsinrichtingen op hun goed functioneren en, voor zover ze ingesteld kunnen worden, op hun juiste instelling gecontroleerd te worden.
Veiligheidsthermostaat controleren Zie de gegevens over de regeling van de ketel en het verwarmingscircuit.
Vlambeveiliging testen Sluit de gaskraan bij werkende brander. De gasklep moet binnen de 45 seconden sluiten. Dit hoort men aan een duidelijk klikgeluid. De gaskraan opendraaien en de brander weer in bedrijf stellen (zie hoofdstuk “Inbedrijfstelling”).
15
Rookgasbeveiliging AW 50 (toebehoren) controleren Rookgastemperatuurvoeler van de trekonderbreker, respectievelijk van de rookgascollector afschroeven (afb. 22) Bij het regelsysteem 4000 drukt u de toets gedurende ongeveer 1 seconde in. Bij het regelsysteem 3000 moet u de schakelaar “rookgastest” in de positie brengen.
Indien er geen “Ecomatic”-regeling is, stelt u de temperatuurregelaar van het ketelwater in op de maximale temperatuur. Rookgastemperatuurvoeler bij branderwerking in de kern van de rookgasstroom houden. De gastoevoer wordt bij de AW 50 na maximaal 120 seconden onderbroken en de brander wordt uitgeschakeld. Na een vertragingstijd van ongeveer 15 minuten (AW 50) wordt de brander automatisch opnieuw ingeschakeld, voor zover er een warmtevraag bestaat.
voeler
Afb. 22: Voeler van de rookgasbeveiliging AW50
Voeler opnieuw monteren. Ad. 11: Monteren van de voorwand De voorwand van de ketel inhangen en de beveiligingsschroeven onderaan in de ketelvoorwand vastdraaien (afb. 23). De plastic map met de technische gegevens zichtbaar aan een zijwand bevestigen. Ad. 12: Informeren van de gebruiker, technische gegevens overhandigen Maak de gebruiker vertrouwd met de verwarmingsinstallatie en de bediening van de verwarmingsketel. Overhandig hem daarbij de technische gegevens. Ad. 13: Inbedrijfstelling bevestigen. Vul het formulier op het einde van dit montage- en onderhoudsvoorschrift in. Daarmee bevestigt u de vakkundige installatie en de eerste inbedrijfstelling evenals de overdracht aan de gebruiker.
schroef voorwand
Afb. 23: Logano G234X TH, bedrijfsklaar gemonteerd
16
8. Buiten bedrijf stellen Regelsysteem 2000 Ketelvoorwand verwijderen (schroeven losdraaien).
bedieningsknop
De bedieningsknop op het gasblok rechtsom tot het symbool “punt” draaien (afb. 24). De bedrijfsschakelaar in positie 0 (UIT) schakelen (afb. 25). De gaskraan voor de gasbrander dichtdraaien. De ketelvoorwand opnieuw aanbrengen.
Na het uitschakelen kan de brander pas na ca. 1 minuut opnieuw ontstoken worden. Afb. 24 Wordt de verwarmingsinstallatie in de wintermaanden niet gebruikt, dan moet het verwarmingswater uit de installatie afgetapt worden (vorstgevaar).
Regelsysteem 4000 Ketelvoorwand verwijderen (schroeven losdraaien). Bedieningsknop op het gasblok rechtsom tot het symbool “punt” draaien (afb. 24). Bedrijfsschakelaar in positie 0 (UIT) schakelen. Gaskraan voor de gasbrander dichtdraaien. Ketelvoorwand opnieuw aanbrengen. bedrijfsschakelaar
Na het uitschakelen kan de brander pas na ca.1 minuut opnieuw ontstoken worden.
Wordt de verwarmingsinstallatie in de wintermaanden niet gebruikt, dan moet het verwarmingswater uit de installatie afgetapt worden (vorstgevaar).
Afb. 25
Afb. 26
17
9. Onderhoud 9.1. Onderhoudsprotocol Gelieve de uitgevoerde onderhoudswerkzaamheden aan te kruisen en de meetwaarden in te vullen. Let daarbij vooral op de instructies op de volgende bladzijden. Onderhoudswerkzaamheden
(Datum)
1. Reiniging van de ketel 2. Reiniging van de gasbrander 3. Inwendige dichtheidscontrole 4. Gasaansluitdruk meten
in mbar
5. Branderdruk meten
in mbar
6. Dichtheidscontrole bij werking 7. Meetwaarden opnemen Trek in Pa
in Pa
Rookgastemperatuur bruto tA
in oC
Luchttemperatuur tL
in oC
Rookgastemperatuur netto tA - tL
in oC
Kooldioxidegehalte (CO2) of zuurstofgehalte (O2)
in %
Rookgasverliezen qA
in %
Koolmonoxidegehalte (CO), luchtvrij
in ppm
8. Testen van de functies Vlambeveiliging testen 9. Onderhoud bevestigen
Bevestiging van een vakkundig onderhoud (Firmastempel, handtekening) 18
19
9.2. Onderhoudswerkzaamheden
voeler STB
gasaansluiting
Bij het vervangen van onderdelen mogen uitsluitend originele reserveonderdelen gebruikt worden. Ad. 1: Reiniging van de verwarmingsketel De verwarmingsketel kan met een borstel en / of chemisch* gereinigd worden.
a) Reiniging met een borstel Gaskraan in de toevoerleiding sluiten. De installatie stroomloos maken, bijv. de verwarmingsnoodschakelaar voor de stookruimte uitschakelen. De ketelvoorwand verwijderen.
Demontage van de gasbrander
bevestigingsmoer
schroef van de branderstekker
Afb. 27
De gasbrander aan de koppeling van de toevoerleiding losmaken (afb.27). De schroef aan de branderstekker losdraaien en de branderstekker aftrekken (afb. 27). STB-voeler van de brander uit de dompelhuls trekken (afb.27). De bevestigingsmoeren van de vuurhaardafdekplaat losmaken en de gasbrander eruit nemen (afb. 27). De achterste ketelbovenplaat losschroeven en verwijderen. Het reinigingsdeksel van de rookgascollector afschroeven. De vuurhaard en de bodemplaat reinigen. De rookgaskanalen doorborstelen (afb. 29) Het reinigingsdeksel op de rookgascollector leggen en vastschroeven. Achterste ketelbovenplaat opnieuw aanbrengen en vastschroeven.
Afb. 28: Demontage van de gasbrander
Afb. 29: Reiniging met de borstel 20
b) Chemische respectievelijk gecombineerde reiniging: Het reinigingsmiddel kiezen in functie van de aard van de verontreiniging (roetvorming of korstvormige afzetting). Het gebruiksvoorschrift voor het betreffende reinigingsmiddel en het bijbehorende reinigingsgereedschap respecteren! In bijzondere gevallen zal de chemische reiniging op een andere wijze dan hier is beschreven uitgevoerd moeten worden. De ketel tot een ketelwatertemperatuur van ongeveer 50°C opwarmen. De gaskraan in de toevoerleiding sluiten. De installatie stroomloos maken, bijv. de verwarmingsnoodschakelaar voor de stookruimte uitschakelen. De voorwand van de ketel verwijderen. De gasbrander uitbouwen
Afb. 30: Chemische reiniging
Zie bij a) Reiniging met een borstel. De achterste ketelbovenplaat afschroeven en verwijderen. Het reinigingsdeksel van de rookgasverzamelaar afschroeven. Bij sterke korstvormige afzettingen de rookgaskanalen doorborstelen. Het regeltoestel met behulp van folie afdekken, zodat er geen sproeinevel in het regeltoestel kan komen. Poetslappen op de bodemplaat leggen voor het opnemen van eventueel naar beneden druppelend reinigingsmiddel. De rookgaskanalen van boven gelijkmatig met het reinigingsmiddel inspuiten (afb. 30). Uitsluitend in de rookgaskanalen spuiten! Het reinigingsmiddel ongeveer 15 minuten laten inwerken. De poetslappen verwijderen. De folie van het regeltoestel verwijderen. Het reinigingsdeksel opnieuw op de rookgascollector vastschroeven. De gasbrander inbouwen en in werking stellen, totdat het ketelwater de maximale temperatuur bereikt heeft (schoorsteenvegerstoets). Na het opdrogen van de warmtewisselaar de gasbrander weer uitbouwen. Het verdient de aanbeveling de rookgaskanalen door te borstelen. Hiervoor dient eerst het reinigingsdeksel van de rookgasverzamelaar geschroefd te worden en daarna opnieuw gemonteerd te worden. De vuurhaard en de bodemplaat reinigen. De achterste ketelbovenplaat weer aanbrengen en vastschroeven. De stookruimte goed ventileren. ·* Reingingsgereedschap = op speciale bestelling
21
Ad. 2 Reiniging van de gasbrander Gasblok van de brander verwijderen: Thermokoppel aan het blok losdraaien en thermokoppelelement eruit trekken (afb. 31).
het
Thermokoppel aan de aansteekbrander losmaken en eruit trekken (afb. 31). Thermokoppel controleren op beschadiging (afbrand aan de vlam). Indien het thermokoppel vervangen moet worden, moet u bij het monteren zorgvuldig te werk gaan en erop letten dat het element tot aan de aanslag ingedraaid wordt. Ontstekingskabel van de ontstekingselektrode aftrekken (afb. 32). Waakvlamleiding van de aansteekbrander schroeven (afb. 32). Waakvlaminspuiter eruit nemen en uitblazen (kennummer: nr. 48 aardgas). De beide schroeven van de aansteekbrander losdraaien, de aansteekbrander er voorzichtig uittrekken en met perslucht of met een borstel reinigen (Afb. 32)
thermokoppel
Afb. 31: Gasbrander
Gasbrander reinigen De branderstaven in water met een reinigingsmiddel dompelen en afborstelen.
thermokoppel
ontstekingselektrode
De branderstaven met een waterstraal afspoelen; de gasbrander zo houden dat het water in alle brandersleuven kan binnendringen en aan de venturibuizen er weer uit kan lopen. Restwater verwijderen door de branderstaven te draaien. De brandersleuven controleren op vrije doorgang; een eventuele waterfilm en vuilresten in de sleuven verwijderen. Bij het inbouwen van de gasbrander in omgekeerde volgorde te werk gaan. Bij het aanschroeven van de vuurhaardafdekplaat de vier moeren slechts matig vastdraaien. Eventueel pakkingen vernieuwen en de hoofdgasinspuiters vastdraaien.
Ad.3: Meten van de gasaansluitdruk De brander in bedrijf nemen. Zie hoofdstuk “Bedrijfsklaar maken”. De gasaansluitdruk meten. Zie hoofdstuk “Inbedrijfstellingswerkzaamheden". Ad. 4: Dichtheidscontrole bij werking Ad. 5: Testen van de functies Zie hoofdstuk “Inbedrijfstellingswerkzaamheden”. De achterste ketelbovenplaat aanbrengen en vastschroeven. De ketelvoorwand weer monteren. Ad. 6: Onderhoud bevestigen Onderteken het onderhoudsprotocol in dit montagevoorschrift 22
Afb. 32: Gasbrander
waakvlamleiding
10. Verhelpen van storingen Storing
Oorzaak
Verhelping
Verwarmingsketel treedt niet in werking
Gaskraan gesloten
Gaskraan opendraaien
Geen spanning aanwezig
Stand van de verwarmingsnoodschakelaar, van de bedrijfsschakelaar en de zekeringen controleren.
Ketelwatertemperatuurregelaar defect
Regelaar vervangen
Gasaansluitdruk te gering
Gasaansluitdruk verhogen
Thermokoppelstroom niet toereikend
Controleren of het thermokoppel vast aangeschroefd is. Contact aan STB en aan het blok controleren en eventueel thermokoppel vastschroeven of maximaalthermostaat vervangen.
Thermokoppel defect
Thermokoppel vervangen
Geen ontstekingsvonk
Piëzo-ontsteking en ontstekingskabel controleren, eventueel vervangen
Dynamische gasdruk te gering
Gasfilter voor het blok reinigen. Indien niet beter: plaatselijk gasdistributiebedrijf informeren
Verkeerde waakvlaminspuiter
Correcte waakvlaminspuiter monteren
Branderdruk te hoog
Branderdruk instellen
Te grote inspuiters (verkeerde inspuiters)
Inspuiters controleren, eventueel vervangen
Beschadigde branderroosters
Brander vervangen
Primaire luchttoevoeropeningen aan de brander vervuild
Brander reinigen
Secundaire luchttoevoeropeningen vervuild
Brander reinigen
Branderstaven aan binnenkant vervuild
Brander reinigen
Te kleine of slechte dispositie van de luchttoevoeropeningen
Controleren en gebruiker informeren
Ketelblok vervuild
Ketel reinigen
Aansteekbrander vervuild
Aansteekbrander reinigen
Rookgasafvoer vervuild
Rookgasafvoerbuis laten reinigen
Verstopping of terugslag in de schoorsteen
Doorsnede van de schoorsteen en de rookgasafvoer laten controleren
Vervuild ketelblok
Ketel reinigen
Verwarmingsketel gaat in storing
Roetvorming in de brander
Rookgasgeur in de stookruimte
23
Gegevens en overdracht van de installatie Type
Gebruiker
Fabricagenr.
Plaats
Installateur (bevoegde firma)
De bovengenoemde installatie is volgens de regels van de techniek, evenals volgens de bouwkundige bepalingen en wettelijke voorschriften geplaatst en in werking gesteld.
De technische gegevens werden aan de gebruiker overhandigd. Hij werd vertrouwd gemaakt met de instructies in verband met de veiligheid, de bediening en het onderhoud van bovengenoemde installatie
Datum, handtekening gebruiker
Datum, handtekening installateur
Voor de installateur
Type
Gebruiker
Fabricagenr.
Plaats
De technische gegevens werden aan de gebruiker overhandigd. Hij werd vertrouwd gemaakt met de instructies in verband met de veiligheid, de bediening en het onderhoud van bovengenoemde installatie
Datum, handtekening gebruiker 24
Technische gegevens Nominaal vermogen en belasting Rookgaswaarden en CO2-gehalte gemeten bij nominale belasting Ketelgrootte
Nominaalvermogen
Belasting
Rookgastemperatuur
Rookgasvolume
kW
kW
C*
kg / s
38 44 50 55 64
42,0 48,2 55,3 60,8 70,7
100 103 105 106 118
0,04044 0,04251 0,04418 0,04446 0,05258
38 - 5 44 - 5 50 - 6 55 - 6 64 - 7
CO2gehalte
Trek
%*
Pa
4,1 4,5 5,0 5,5 5,4
min. 3 max. 10
* Gemeten na de trekonderbreker bij ruimtetemperatuur 20 oC en 1m rookgasleiding zonder schoorsteen, aardgas E De waarden zijn onder de voorwaarden van EN297 gemeten. Andere installatieomstandigheden kunnen voor afwijkingen zorgen.
Hoofdgasinspuiters en nominale gasbranderdruk Keteltype
Aantal Gekalibreerde opening verstuivers Weergave in 1/100 mm
Gasverbruik bij
Branderdruk*
bij 15 oC gastemperatuur en 1013 mbar luchtdruk
Aardgas Vloeibaar gas Aardgas Aardgas Vloeibaar gas Aardgas Aardgas Vloeibaar gas E+ E+ P E+ E+ P
38 - 5 44 - 5 50 - 6 55 - 6 64 - 7
3 3 4 4 4
(G20)
(G25)
(G31)
(G20)
(G25)
(G31)
mm
mm
m3/ / kg
m3/ / kg
m3/ / kg
mbar
mbar
mbar
3,60 3,60 3,60 3,50 3,90
2,10 2,15 2,10 2,15 2,35
4,2 4,8 5,5 6,1 7,1
4,9 5,6 6,4 7,1 8,2
1,6 1,9 2,1 2,4 2,7
8,7 10,7 8,1 11,0 9,1
11,0 13,7 10,4 14,0 11,5
31,0 32,0 30,8 31,8 31,2
*) Nominale gasbranderdruk bij nominale voordruk 20 mbar bij ES, 25 mbar bij EI, 37 mbar bij propaan.
25