Eindconclusie inzake gezondheidsrisico's rond uitbreidingen intensieve veehouderijen aan De Rysloane 10 te Harkema (De Klein) en aan de Skieppedrifte 6 te Drogeham (Broos). 12 maart 2013 Op 13 december 2012 heeft de gemeenteraad van Achtkarspelen het voorstel omtrent de afgifte van een (ontwerp)verklaring van geen bedenkingen voor de omgevingsvergunning met afwijking voor het bouwen van een vijfde vleeskuikenstal op het perceel De Rysloane 10 te Harkema opiniërend behandeld. Tijdens deze opiniërende behandeling werd vanuit meerdere fracties nadere aandacht gevraagd voor de eventueel aanwezige gezondheidsrisico's en het belang om ook dat aspect mee te wegen. Naar aanleiding daarvan is een "Notitie met betrekking tot Gezondheidsrisico's rond de Intensieve Veehouderij" (d.d. 27 februari 2013) opgesteld en heeft op 7 maart 2013 een overleg plaatsgevonden met de heer J.M.T. Janssen (Adviseur Gezondheid & Milieu) van de GGD Fryslân. Deze eindconclusie bevat de bevindingen van het college van Burgemeester en Wethouders omtrent de gezondheidsaspecten rond twee concrete uitbreidingen van intensieve veehouderijen in onze gemeente. Het college van B&W besloot op 5 maart jl. het volgende: Ad 4. Afwachten of de resultaten van het aanstaande overleg met de GGD Fryslân uitzicht bieden op een duidelijk en binnen afzienbare tijd boven water komend antwoord op de vraag of die uitbreidingen (lees: Broos en De Klein) uit een oogpunt van de gezondheidsrisico's wel of niet aanvaardbaar zijn (en zo ja, onder welke voorwaarden); Ad 5. Indien het overleg –deze week- met de GGD Fryslân die duidelijkheid niet binnen afzienbare tijd oplevert, stelt het college zich op het standpunt dat geen gronden gevonden kunnen worden om de beslissing op de lopende aanvragen afhankelijk te stellen van een beoordeling van de gezondheidsrisico's voor omwonenden. Voorafgaand aan het op 7 maart jl. gehouden gesprek heeft de heer Janssen een concept GGD-advies met betrekking tot de aanvraag van de heer Broos (Skieppedrifte 6 te Drogeham) toegezonden, nadat de gegevens omtrent beide gevallen desgevraagd aan hem waren toegezonden. Dit concept advies lag bij het gesprek dan ook ter tafel. Het concept GGD-advies met betrekking tot de aanvraag van de heer De Klein (De Rysloane 10) was toen nog niet beschikbaar, maar de heer Janssen gaf tijdens het gesprek aan dat dit advies waarschijnlijk eenzelfde strekking zou krijgen. Bij het overleg is van gemeentezijde de vraag gesteld of de afstandsnorm van 250 m., die door de GGD Nederland wordt gehanteerd, in het concept-advies van de GGD Fryslân niet ten onrechte op deze reeds bestaande situaties wordt geprojecteerd. In het Informatieblad Intensieve Veehouderij en Gezondheid van de GGD Nederland (Update 2011) staat op pagina 21 namelijk het volgende te lezen: "Op basis van de op dit moment bekende publicaties en onderzoeken adviseert GGD Nederland dat binnen een straal van 250 m. het voorzorgsprincipe leidend zou moeten zijn. Dit betekent bij nieuwbouw en planontwikkeling geen intensieve veehouderij in een straal van 250 meter van gevoelige bestemmingen bouwen en geen gevoelige bestemmingen binnen 250 meter van intensieve veehouderijen bouwen1". Volgens dit document zijn er binnen deze afstand hogere concentraties fijn stof, endotoxinen en veespecifieke MRSA-bacterie gemeten met mogelijk negatieve gezondheidseffecten. Verder komt volgens dit Informatieblad in de buurt van met name pluimvee- en varkensbedrijven meer longontsteking voor. Tevens wordt verwezen naar het IRAS-onderzoek (zie inventariserende Notitie) waaruit blijkt dat voor risicogroepen, zoals astmapatiënten, een grotere kans is op luchtwegaandoeningen.
1
Sommige fragmenten zijn door de opsteller van dit stuk vetgedrukt of onderstreept voor extra attentie.
Het Informatieblad zegt verder dat meetbare concentraties endotoxinen en veespecifieke MRSA-bacteriën afnemen tot aan de achtergrondwaarde op een afstand van 1000 meter. Daarom vindt GGD Nederland dat binnen de afstand van 250-1000 meter tussen een LOG (=landbouwontwikkelingsgebied) of bedrijf tot een woonkern of lintbebouwing bij vergunningverlening een aanvullende gezondheidskundige risicobeoordeling moet worden uitgevoerd. Moet, zo vroegen wij de heer Janssen, uit de bovenstaande formulering niet worden afgeleid dat ze duidt op nieuw te creëren situaties (een nieuwe woonwijk in de omgeving van een intensieve veehouderij of een nieuwe intensieve veehouderij in de omgeving van een woonwijk) en niet op bestaande situaties. De heer Janssen gaf aan binnen de gelederen van de GGD nadere duidelijkheid over dit aspect te zullen vragen om de noodzaak van een aanpassing van de betreffende passage uit het concept-advies te kunnen bepalen. Los van het bovenstaande is tijdens dit gesprek van gemeentezijde gewezen op het feit dat de Minister van VWS in antwoord op Kamervragen van de Partij voor de Dieren (d.d. 21 oktober 2011) aangaf geen inhoudelijke uitspraken te willen doen over (de Update van) het Informatieblad van de GGD Nederland, maar eerst het advies van de Gezondheidsraad af te willen wachten. Een belangrijke passage uit die beantwoording is: “Het advies van GGD Nederland is gebaseerd op het IRAS onderzoek naar de relatie tussen intensieve veehouderij en de gezondheid van omwonenden. Ik heb uw Kamer aangegeven, ook tijdens het debat hierover, dat het rapport voor mij geen aanleiding geeft voor andere maatregelen dan de maatregelen die worden genomen rond fijn stof en Q-koorts. Dat sommige veehouders nu bezig zijn met nieuwbouw of uitbreiding verandert niets aan de noodzaak van een goede wetenschappelijke onderbouwing voordat een sector beperkende maatregelen worden opgelegd” Hier wordt veel mee gezegd en het is de vraag of de situatie nu (anno maart 2013) zodanig veranderd is dat in het licht van de concrete gevallen, die binnen onze gemeente om een bestuurlijke beslissing vragen, inhoudelijk een ander standpunt zou moeten worden ingenomen. A. Het op 30 november 2012 verschenen advies van de Gezondheidsraad laat naast vermelding van het feit dat er aanwijzingen zijn dat wonen in de buurt van veehouderijen gezondheidsrisico’s met zich mee kan brengen nog veel wezenlijke vragen open. De Gezondheidsraad wijst er echter op dat niet alleen harde gegevens van belang zijn, maar dat ook de zorgen van mensen tellen. Vervolgens wordt de aanbeveling gedaan om op lokaal niveau beleid te maken en minimumafstanden tussen veehouderijen en woningen vast te leggen. Zo’n lokale aanpak dient volgens het advies gebaseerd te zijn op een dialoog met alle belanghebbenden, waaronder bewoners, veehouders en de overheid. Daarnaast pleit de Gezondheidsraad voor vermindering van de uitstoot van stoffen die geurhinder of gezondheidsrisico’s kunnen veroorzaken, bijvoorbeeld door het gebruik van luchtwassers en andere technieken. B. De VNG heeft zich blijkens de door ons ingewonnen informatie op het standpunt gesteld dat zij met het advies van de Gezondheidsraad niet uit de voeten kan wegens het ontbreken van (goede) beoordelingskaders . Dat is de reden, waarom er direct na het verschijnen ervan overleg op gang is gekomen met de betrokken ministeries, met het doel om daar meer “handen en voeten“ aan te geven. Daarbij speelt ook nog de discussie of de verdere uitwerking gericht moet zijn op individuele bedrijven of dat de voorkeur wordt gegeven aan een gebiedsgerichte aanpak. Men neigt tot het laatste. Als antwoord op de vraag of vooruitlopend op lokaal gezondheidsbeleid voor de concrete gevallen volstaan zou kunnen worden met een advies van de lokale GGD, werd door de
VNG vertegenwoordiger opgemerkt dat het in ieder geval goed is om met de GGD te overleggen. Daarmee zou de gemeente kunnen aantonen dat gezondheid zo goed mogelijk is meegenomen bij de huidige kennis. C. Hoewel het volgens een brief van de staatssecretaris van Economische Zaken op 25 januari 2013 nog steeds in de bedoeling lag om het regeringsstandpunt ten aanzien van het advies van de Gezondheidsraad - zoals was toegezegd- vóór 1 maart 2013 te laten verschijnen, is inmiddels duidelijk geworden dat men hier niet in geslaagd is. Wanneer dat standpunt wel verschijnt is niet duidelijk, net zo min als er iets te zeggen valt over het antwoord op de vraag of het direct al duidelijke kaders zal opleveren voor de gemeentelijke bestuurspraktijk. D. Ook de provincie Fryslân wacht de reactie van de regering op het advies van de Gezondheidsraad af en handhaaft voorlopig het bestaande (interim)beleid ten aanzien van de intensieve veehouderij, dat van toepassing is op bedrijven groter dan 300 nge (en in dit kader dus niet relevant). Over toekomstig beleid van de provincie bestaat nog geen duidelijkheid. Wel is (ook) van deze zijde aanbevolen om bij afstanden tot 250 meter advies in te winnen van de GGD. E. Het overleg met de GGD Fryslân heeft het volgende opgeleverd. - een schriftelijke reactie d.d. 14 februari 2013, die uitmondt in het advies om per locatie in overleg met belanghebbenden een beoordeling te maken van blootstelling, percepties en mogelijke gezondheidseffecten. Hiermee zijn in de opvatting van de GGD zowel de belangen van het bedrijf als het welzijn van de omwonenden gediend; - wederzijdse verheldering van standpunten tijdens het op 7 maart jl. gehouden overleg tussen de portefeuillehouder en de heer Janssen; - Definitieve adviezen van de GGD Fryslân (d.d. 11 maart 2013) met betrekking tot de aanvragen van de heer Broos, Skieppedrifte 6 te Drogeham en de heer De Klein, De Rysloane 10 te Harkema. Daarin wordt vastgesteld dat de voorgenomen uitbreiding van: I.
het bedrijf van de heer Broos (Skieppedrifte 6 te Drogeham):
1. niet leidt tot een afname van de ammoniakuitstoot, maar dat de emissie van het gehele bedrijf onder de grenswaarde van het Besluit huisvesting blijft; 2. leidt tot afname van de emissie fijn stof en daarmee ook tot een afname van de immissie bij de objecten in de omgeving van het bedrijf. Hiermee zal de blootstelling van de omwonenden aan de biologische agentia , verbonden aan dit fijn stof, zoals endotoxinen, ook afnemen; 3. leidt tot toename van de geurbelasting bij 3 woningen/gevoelige bestemmingen aan de Bosweg. De geurbelasting op deze objecten blijft echter beperkt tot onder de voor het gebied geldende norm van 8 OU/m3; 4. leidt tot toename van de geluidbelasting als gevolg van een toename van de verkeersbewegingen rond het bedrijf. Bij één woning zal de toename 1dB bedragen. Dit betekent nog altijd dat de geluidbelasting beneden de grenswaarden blijft. II.
het bedrijf van de heer De Klein (De Rysloane 10 te Harkema):
1. leidt tot afname van de ammoniakuitstoot. Door toepassing van emissiereducerende technieken in meerdere stallen zal emissie voor het gehele bedrijf onder de grenswaarden van het Besluit huisvesting blijven; 2. leidt tot een geringe toename van de emissie van fijn stof. Het effect hiervan op de achtergrondconcentratie van fijn stof zal, zoals uit de beschikbare gegevens blijkt, minimaal zijn. Hiermee zal de toename van de blootstelling
van omwonenden aan de biologische agentia, verbonden aan dit fijn stof, zoals endotoxinen, ook minimaal zijn; 3. leidt tot enige toename van de geurbelasting cq. hinder bij in de omgeving van het bedrijf aanwezige woningen/gevoelige bestemmingen. De geurbelasting op deze objecten blijft echter beperkt tot onder de voor het gebied geldende norm van 8 OU/m3. 4. kan leiden tot toename van de geluidbelasting cq. hinder als gevolg van een toename van de verkeersbewegingen rond het bedrijf. Volgens de verstrekte gegevens zal de totale geluidbelasting beneden de grenswaarden blijven. Feit is dus dat in beide situaties aan de op genoemde terreinen geldende normen wordt voldaan. Voor de uitbreiding van het bedrijf op het perceel De Rysloane 10 te Harkema (De Klein) is op 24 januari 2011 reeds een omgevingsvergunning Milieu afgegeven. Voor de bedrijfsuitbreiding op het perceel Skieppedrifte 6 te Drogeham (Broos) is een dergelijk omgevingsvergunning aangevraagd. Tegen verlening daarvan bestaan op grond van de geldende toetsingskaders momenteel ook geen belemmeringen. Toepassing van de best beschikbare technieken (BBT) geldt bij dergelijke vergunningen als een vanzelfsprekende voorwaarde. Verder wordt in beide adviezen van de GGD Fryslân het volgende opgemerkt: "Voor de hindergevoelige milieuaspecten geldt dat de geluid- en geurbelasting bij enkele woningen kan/zal toenemen. Hoewel deze belasting nog binnen de grenswaarden blijft zal dit voor de betreffende bewoners als ongunstig voor de gezondheid kunnen worden ingeschat" en “De betekenis van de berekende fijn stof emissie is met de huidige kennis moeilijk gezondheidskundig te interpreteren. De algemene kennis over de gezondheidsrisico's van fijn stof is vooral gebaseerd op stedelijk fijn stof, dat zeer verschilt van fijn stof rondom veehouderijen. Fijn stof uit stallen bevat grovere fracties en meer biologische agentia, zoals endotoxinen. De huidige luchtkwaliteitsnormen zijn gebaseerd op gegevens over stedelijk fijn stof. De verwachte fijnstof concentraties blijven in de toekomstige situatie (nb. bij het bedrijf van dhr. Broos) ruim onder de luchtkwaliteitsnorm voor fijn stof. Het is echter onbekend in hoeverre het vigerende beleidskader de gezondheidsrisico's rondom veehouderijen beheerst". Over de biologische agentia willen wij in dat kader nog het volgende opmerken: De Gezondheidsraad heeft vastgesteld dat het niet bekend is tot welke afstand mensen in de omgeving van veehouderijen verhoogde gezondheidsrisico's lopen. Op basis van de op dit moment bekende publicaties en onderzoeken adviseert de GGD dat binnen een straal van 250 meter het voorzorgsprincipe leidend zou moeten zijn. Dit betekent dat in ieder geval bij nieuwbouw (niet bij uitbreiding van bestaande bedrijven) en planontwikkeling geen intensieve veehouderijen in een straal van 250 meter van gevoelige bestemmingen moeten worden gebouwd en geen gevoelige bestemmingen binnen 250 meter van intensieve veehouderijen. Er zijn binnen deze afstand hogere concentraties fijn stof, endotoxinen en veespecifieke MRSA-bacterie gemeten met mogelijk negatieve gezondheidseffecten. Verder komt in de buurt van met name pluimvee- en varkensbedrijven meer longontsteking voor. Tevens blijkt uit het IRAS onderzoek dat er voor risicogroepen zoals astmapatiënten een grotere kans is op luchtwegaandoeningen" en "Dat betekent dat in bestaande situaties als aan de Skieppedrifte 10 / De Rysloane 10 de afstand waarbinnen zich gevoelige bestemmingen als woningen bevinden bepalend is voor de mate waarin de bewoners gezondheidsrisico's t.g.v. biologische agentia kunnen lopen" en
"Maatregelen om emissie van deeltjes uit stallen terug te dringen met best beschikbare technieken zijn vanuit volksgezondheidsoogpunt dan ook van belang" Tot slot adviseert de GGD Fryslân de gemeente Achtkarspelen "een passende communicatiewijze te zoeken en met de omwonenden te communiceren over de huidige en toekomstige situatie". Bovenstaande citaten geven naar de mening van het college duidelijk aan dat ook de GGD Fryslân onder de gegeven omstandigheden met dit thema worstelt, zoals de heer Janssen tijdens het gesprek met de portefeuillehouder ook heeft aangegeven. Het is voor het college zeer de vraag of het zinvol is om op basis van de huidige kennis cq. de wettelijke instrumenten een door de GGD voorgestelde communicatiewijze te zoeken cq. een dergelijk traject in te gaan. Het is namelijk volstrekt onduidelijk wat dit oplevert, anders dan een versterking van de onrust, een vergroting van de vraagtekens en langdurig uitstel van op concrete aanvragen te nemen beslissingen. Duidelijke (wettelijke) kaders, waarbinnen eventuele uitkomsten afgewogen kunnen worden, ontbreken. Het is overigens niet zo dat de omwonenden geen mogelijkheden hebben om hun mening kenbaar te maken. Tijdens het doorlopen van de procedure zullen voor beide aanvragen de ontwerpomgevingsvergunning (voor de activiteit Bouwen) en de ontwerpverklaring van geen bedenkingen zes weken ter inzage worden gelegd. Dit geldt ook voor de omgevingsvergunning (Milieu) ten behoeve van de bedrijfsuitbreiding op het perceel Skieppedrifte 6 te Drogeham (Broos). Voor de bedrijfsuitbreiding op het perceel De Rysloane 10 te Harkema is laatstbedoelde vergunning reeds verleend. Wanneer de ontwerpomgevingsvergunningen ter inzage liggen kan iedereen een zienswijze indienen. De gezondheidsrisico’s en de daarover bestaande onrust mogen uiteraard niet worden gebagatelliseerd. Anderzijds beschikt de gemeente niet over instrumenten om daar in juridisch opzicht iets mee te doen als een bedrijfsuitbreiding zich binnen het nu geldende normenkader beweegt. Het opleggen van beperkingen omdat (zie advies GGD Fryslân) “het onbekend is in hoeverre het vigerende beleidskader de gezondheidsrisico’s rondom veehouderijen beheerst” mist iedere grondslag en is daarom niet verdedigbaar. Als voorbeeld noemen we de wettelijk vastgestelde geurnorm van maximaal 8 Ou/m3. Zolang een intensieve veehouderij in dit opzicht nog ruimte beschikbaar heeft, kan de gemeente dat bedrijf onder de huidige omstandigheden onmogelijk aan banden leggen op grond van gezondheidsrisico's waarover nog geen duidelijkheid kan worden verschaft. Dat kan in onze ogen alleen als er nieuwe regelgeving is ontstaan, die de geldende norm uit een oogpunt van volksgezondheid wetenschappelijk gefundeerd heeft verlaagd. Zolang dat niet het geval is hebben de bedrijven recht op een toetsing van hun aanvragen aan de geldende normen, hetgeen in dit geval gebeurt. Theoretisch zou men zich op het standpunt kunnen stellen dat toch eerst het regeringsstandpunt omtrent het advies van de Gezondheidsraad en de daar eventueel uit voortvloeiende wettelijke maatregelen afgewacht moeten worden, voordat een beslissing kan worden genomen omtrent de afgifte van een verklaring van geen bedenkingen. Bedacht moet echter worden dat die verklaring nodig is in het kader van de ruimtelijke beoordeling van de gevraagde bedrijfsuitbreidingen en dat er milieuhygiënisch geen belemmeringen zijn. Bovendien is het niet bekend hoe lang het nog zal duren voordat er duidelijkheid ontstaat over de vraag hoe en in welk traject gezondheidsrisico's meegewogen kunnen/moeten worden. Wij vinden het onder verwijzing naar het antwoord van de minister van VWS op Kamervragen van de Partij voor de Dieren (21 oktober 2011) niet verdedigbaar om de betrokken ondernemers onder de gegeven omstandigheden in de ontwikkeling van hun bedrijf te beperken.