1
INLEIDING
1.1
DE WETSWIJZIGING EN HAAR DOELSTELLING
Als gevolg van de Wet van 28 oktober 1999 tot wijziging van (onder meer) het wetboek van Strafrecht zal op 1 oktober 2000 artikel 250bis van het Wetboek van Strafrecht vervallen. Hiermee verdwijnt het verbod tot exploiteren van prostitutie in algemene zin, ook wel het “algemeen bordeelverbod” genoemd. Tegelijkertijd wordt artikel 250a als nieuwe bepaling aan het Wetboek van Strafrecht toegevoegd. Exploitatie van onvrijwillige prostitutie en prostitutie door minderjarigen wordt hierin nadrukkelijk strafbaar gesteld. De wetgever heeft met het schrappen van het bordeelverbod, beoogd aansluiting te vinden bij de maatschappelijke ontwikkeling van de laatste decennia. Prostitutie is een verschijnsel dat niet langer kan worden ontkend, ongeacht welk moreel standpunt men inneemt. Hierbij behoort legalisering en verantwoorde regulering van deze branche. Een van de drijfveren achter de wetswijziging was het feit dat gemeenten door het algemeen bordeelverbod onvoldoende regulerend kon optreden. Met het opheffen van dit prostitutieverbod biedt de wetgever de gemeenten de mogelijkheid een vergunningenstelsel in het leven te roepen en een zorgvuldig en effectief prostitutiebeleid te voeren. Hiertoe is ook aan de gemeentewet een nieuw artikel toegevoegd, artikel 151a, dat aan de gemeenteraad de bevoegdheid geeft om “bij verordening voorschriften te stellen met betrekking tot het bedrijfsmatig geven van gelegenheid tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling”. Dit dient ter versterking van de reeds bestaande autonome verordenende bevoegdheid (ex artikel 149 Gemeentewet) ter ‘regeling en bestuur inzake de huishouding van de gemeente’ (artikel 108 Gemeentewet). Bij de nieuwe wet tot opheffing van het bordeelverbod heeft de wetgever een zestal doelstellingen geformuleerd, aan de hand waarvan gemeenten hun prostitutiebeleid dienen vorm te geven: • beheersing en regulering van de exploitatie van prostitutie; • verbetering van de bestrijding van exploitatie van onvrijwillige prostitutie; • bescherming van minderjarigen tegen seksueel misbruik; • bescherming van de positie van prostituees; • ontvlechting van criminaliteit en de seksindustrie; • terugdringen van (exploitatie van) prostitutie door personen zonder geldige verblijfstitel. 1.2
TOTSTANDKOMING PROSTITUTIEBELEID
De wetgever heeft met de opheffing van het bordeelverbod een belangrijke stap gezet in de richting van normalisering van de prostitutiebranche. Toch laat de wetgever vele vragen onbeantwoord. Waar ligt exact de grens van wat een gemeente mag regelen? Mag een gemeente bepaalde vormen van exploitatie van prostitutie binnen haar grenzen volledig verbieden? Wat als een gemeente niet alle doelstellingen in haar beleid wenst uit te werken? De VNG heeft met haar model H3 van de Algemene Plaatselijke Verordening1 getracht invulling te geven aan dit geheel nieuwe beleidsterrein. Voor individuele gemeenten blijven echter nog voldoende witte vlekken over. Op initiatief van het Regionaal College Politieregio Zaanstreek-Waterland is mede hiertoe een regionaal werkgroep opgericht. Hoofddoel van deze werkgroep is om tot regionale afstemming te komen van het te ontwikkelen prostitutiebeleid. Uiteindelijk zal jurisprudentie moeten uitmaken of zaken die een gemeente heeft geregeld en door een exploitant worden betwist, stand kunnen houden. In dit licht heeft de gemeente Beemster in deze nota en het daarbij behorende vergunningenstelsel zoals uitgewerkt in hoofdstuk 3 van de Algemene Plaatselijke Verordening, haar prostitutiebeleid vormgegeven.
1
Zie bijlage 1, het nieuwe hoofdstuk 3 van de APV nota prostitutiebeleid Beemster juli 2000
1
Dit prostitutiebeleid is gebaseerd op het in regionaal verband vastgestelde prostitutiebeleid ZaanstreekWaterland2 en het naar aanleiding hiervan opgestelde ‘Convenant prostitutiebeleid Zaanstreek waterland’3. Tenslotte dient in dit verband te worden opgemerkt dat de term "prostitutiebeleid” ruim wordt geïnterpreteerd. Op voorstel van de VNG, is de regelgeving en het beleid niet beperkt tot de (gelegaliseerde) prostitutiebranche, maar is de gehele seksbranche in het vergunningstelsel ondergebracht. Ook sekswinkels en seksbioscopen (geen prostitutiebedrijven, maar wel seksinrichtingen) zijn in hoofdstuk 3 van de APV geregeld. Voordeel hiervan is dat ten aanzien van de gehele seksindustrie een samenhangend en intergraal beleid kan worden gevoerd en op de gemeente niet de ingewikkelde bewijslast rust om aan te tonen wanneer er sprake is van prostitutie. Wanneer hierna gesproken wordt over prostitutiebedrijf dan dient dit in ogenschouw te worden genomen.
2 3
Bijlage 2 -Nota Prostitutiebeleid Zaanstreek-WaterlandBijlage 3 -Convenant Prostitutiebeleid Zaanstreek-Waterlandnota prostitutiebeleid Beemster juli 2000
2
2
REGIONAAL PROSTITUTIEBELEID
2.1
INLEIDING
Om de doelstelling van de nieuwe wetgeving te realiseren is een uitgebalanceerd pakket van bestuurlijke en strafrechtelijke maatregelen geformuleerd. Het was zaak dat niet elke gemeente dit op eigen houtje aan ging pakken. Behalve dat politie, GGD en andere bij een intergraal prostitutiebeleid betrokken instanties vanuit een regionaal verband werken, is het tevens voor de betrokken gemeenten van belang het prostitutiebeleid op zijn minst regionaal af te stemmen. Het niet regionaal afstemmen van het beleid kan tot gevolg hebben dat ongewenste verplaatsingen of concentraties ontstaan. Gemeenten die helemaal niets regelen ontnemen zich de mogelijkheid de vestiging van prostitutiebedrijven te beheersen en te reguleren. Hiertoe is in de loop van 1999 –op initiatief van het regionaal college Zaanstreek-Waterland- een regionale werkgroep opgericht, bestaande uit de volgende deelnemers: • gemeente Zaanstad (E.H. Paauwe, beleidsmedewerker) • regionaal college Zaanstreek-Waterland (M. Wagemans, secretaris) • gemeente Purmerend (Chr. de Haan, juridisch medewerker) • gemeente Beemster (A.I. Marijnissen, juridisch medewerker) • arrondissementsparket Haarlem (B. Bataille, Officier van Justitie) • GGD Zaanstreek-Waterland (M-Chr. Trompenaars, arts) • Politie Zaanstreek-Waterland, (G. Jaket, hoofd Jeugd- en zedenzaken) De werkgroep heeft zich met diverse aspecten van exploitatie van prostitutie en aanverwante bedrijfsvormen beziggehouden. Tijdens een van de vergaderingen is een vertegenwoordiger van de arbeidsinspectie aanwezig geweest. Er is door leden van de werkgroep een bezoek gebracht aan Stichting ‘De Rode Draad’, landelijke belangenbehartiger van prostituees. Er is aandacht besteedt aan de wettelijke voorschriften ten aanzien registratie van persoonsgegevens in verband met de in de APV op te nemen vergunningsvereisten voor (exploitanten van) seksinrichtingen en escortbedrijven. Ook heeft de werkgroep enkele malen informatiebijeenkomsten van de VNG bijgewoond. Van de hand van de politie is de hierna volgende inventarisatie van de in de regio voorkomende prostitutiebedrijvigheid afkomstig. 2.2
INVENTARISATIE BESTAANDE PROSTITUTIEAANBOD
Alvorens een inventarisatie van de in de regio opererende prostitutiebedrijven te kunnen maken, is het van belang dat er een onderscheid wordt gemaakt naar de verschillende verschijningsvormen. Dit onderscheid is van belang voor het goed kunnen reguleren van de branche. Voor verschillende vormen kan of moet soms verschillend beleid worden gevoerd. Prostitutie -en de exploitatie daarvan- kent vele verschillende verschijningsvormen: • straat- of tippelprostitutie; • raamprostitutie; • clubs en privéhuizen; • escortbedrijven; • thuisprostitutie; • erotische massagesalons. Daarnaast bestaan er ook aanverwante bedrijven waar feitelijk geen prostitutie wordt geëxploiteerd, maar die wel als seksinrichting4 kunnen worden gedefinieerd omdat er “vertoningen van erotisch-pornografische aard” plaatsvinden en zodoende ook tot het in deze nota vastgestelde beleid behoren. Hierbij moet men denken aan: • seksbioscopen; • seksshops; 4
zie voor de definitie van “seksinrichting” hoofdstuk 4 van deze nota en artikel 87 van de nieuwe APV. nota prostitutiebeleid Beemster juli 2000
3
seksgroothandels; seksautomatenhallen; parenclubs etc.
• • •
Tevens kan er een onderscheid worden gemaakt naar geaardheid, dat wil zeggen een onderscheid in homo seksuele en heteroseksuele prostitutie. In de regio Zaanstreek-Waterland is niet gebleken van een specifiek homoseksueel geaard bedrijf. De politie (sectie jeugd- en zedenzaken) heeft als bijdrage aan de regionale werkgroep een analyse van de bestaande situatie in de regio Zaanstreek-Waterland gemaakt. De inventarisatie is niet gegarandeerd uitputtend. Zo is thuiswerk of escort niet ten alle tijden bij de politie bekend. De analyse leverde in mei 1999 de volgende gegevens op. In mei 2000 kan hier nog steeds mee worden gewerkt: • twee seks-clubs: Eén in Zaanstad en één in Beemster. • één parenclub in Zaanstad; • drie escortburo’s; • één seksshop in Zaanstad; • één groothandel in seksartikelen in Volendam; • één nachtclub in Zaanstad (topless bediening stripshow); • zo nu en dan “thuis prostitutie”, geen structureel karakter. Totaal zijn ongeveer tien prostituees binnen de twee clubs werkzaam. Het aantal prostituees wisselt echter voortdurend. De beide clubs zijn gesitueerd in het landelijk gebied en een industrie-/bedrijvengebied. 2.3
REGIONAAL UITGANGSPUNT
Aan de hand van de verzamelde informatie heeft de werkgroep in januari 2000 aan de leden van het Regionaal College van de Politieregio Zaanstreek-Wateland de notitie ‘Prostitutiebeleid ZaanstreekWaterland’5 aangeboden. Deze is in de vergadering van 17 februari 2000 vastgesteld, met dien verstanden dat het voorstel tot uitsluiting van een nulbeleid ten tijde van het opstellen van de nota, (nog) niet door alle leden werd overgenomen. In de hierna volgende paragraaf leest u meer over het nul-beleid. De (meeste) gemeenten, en zo ook Beemster gaan echter akkoord met de volgende regionale uitgangspunten: • aan de hand van hoofdstuk 3 van de model-APV van de VNG, wordt een lokaal vergunningenstelsel opgezet. Een kleinere werkgroep zal de nodige verfijningen en keuzepunten uitwerken ten behoeve van de regio; • bij het verlenen van vergunningen wordt een maximumstelsel gehanteerd. Al dan niet gedifferentieerd naar soort inrichting; • het maximumstelsel wordt gecombineerd met een concentratiebeleid, waardoor kan worden aangegeven waar wel of juist geen seksinrichtingen worden toegestaan; • raam- en straatprostitutie worden verboden; • middels voorschriften bij de vergunning zullen wettelijke uitgangspunten als belangenbehartiging prostituees en bestrijding criminaliteit worden uitgewerkt; • de bestemmingsplannen zullen aangepast en afgestemd worden op de uitgangspunten van het lokaal beleid; • er is een regionaal handhavingsarrangement6 opgesteld, waar alle gemeenten zich aan conformeren. Hierdoor wordt een eenduidig, adequaat en consistent handhavingsbeleid worden gevoerd. Dit maakt deel uit van de regionale nota ‘Prostitutiebeleid Zaanstraak-Waterland’. Er is in dit systeem niet gekozen voor een volledig regionaal vastgesteld beleid, maar een op regionaal niveau afgestemd en op lokaal niveau uitgewerkt prostitutiebeleid. Middels het (concept) ‘Convenant prostitutiebeleid Zaanstreek-Waterland’ -door alle burgemeesters, de korpschef en de Hoofdofficier van Justitie van de politieregio ondertekend-, wordt dit vastgelegd. 5 6
zie bijlage 2, Nota Prostitutiebeleid Zaanstraak-Waterland bijlage 2, handhavingsarrangement bij de nota Prostitutiebeleid Zaanstreek-Waterland nota prostitutiebeleid Beemster juli 2000
4
Naast de hierboven reeds genoemde uitgangspunten, worden in het convenant de volgende afspraken gemaakt ten aanzien van het maximaal aantal per gemeente te vergunnen seksinrichtingen: • in Zaanstad worden nooit meer dan vier seksinrichtingen, waarvan maximaal twee prostitutiebedrijven, toegestaan; • in Purmerend worden nooit meer dan twee seksinrichtingen, waarvan maximaal één prostitutiebedrijf, toegestaan; • in Beemster en alle overige gemeenten wordt nooit meer dan één seksinrichting toegestaan. Ten aanzien van een eventueel maximumstelsel voor de escortbranche waren ten tijde van het opstellen van deze nota nog geen definitieve afspraken mogelijk. Een aanvullend onderzoek naar de branche is gaande en aan de hand van de uitkomst daarvan zal een standpunt ingenomen worden. Over het al dan niet vergunningplichtig stellen is geen twijfel. Een vergunning zal ook voor deze branche zijn vereist. Voor het uiteindelijke ingenomen standpunt wordt hier verwezen naar de tekst van het convenant. 2.4
NULBELEID
Na de opheffing van het algemeen bordeelverbod kunnen aan het wetboek van Strafrecht geen argumenten meer worden ontleend om exploitatie van prostitutie binnen de gemeentegrenzen geheel te weren. De minister van Justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het door gemeenten verbieden van bordelen in strijd is met artikel 19, derde lid, van de grondswet (de vrijheid van arbeidskeuze). De VNG ziet eveneens geen mogelijkheid een algeheel verbod in de APV op te nemen. Een mogelijkheid zou kunnen zijn een nulbeleid in regionaal verband. Dat wil zeggen een nulbeleid in enkele gemeenten onder verwijzing naar de gemeenten waar dit wel is toegestaan. Dit bleek echter door meerdere gemeenten in deze politieregio niet gewenst, waardoor dit regionale beleid geen vorm kon krijgen. Om deze reden is er gekozen voor een regionaal vastgesteld beleid op hoofdpunten, wat is uitgewerkt door de individuele gemeenten. Een nul-beleid is hierdoor niet mogelijk.
nota prostitutiebeleid Beemster juli 2000
5
3
PROSTITUTIEBELEID IN BEEMSTER VÓÓR WETSWIJZIGING
Mede naar aanleiding van een inventarisatie van het aantal prostitutie- en aanverwante bedrijven in de politieregio Zaanstreek-Waterland, kan worden vastgesteld dat zich in Beemster één bordeel bevindt. Het gaat hier om het pand aan de Wormerweg 21. Dit pand heeft ingevolge het bestemmingsplan ‘Landelijk gebied 1994’ een woonbestemming (de bestemming luidt: ‘woonboerderij met tuinen en erven’). In haar APV, artikel 887 heeft de gemeente Beemster elke vorm van exploitatie van prostitutie verboden. Toch wordt sinds 1990 “de Boerderij” door het gemeentebestuur gedoogd. Aanleiding hiervoor is het feit dat sedert die tijd de seksclub geen overlast aan de omgeving veroorzaakt of anderszins inbreuk maakt op het woongenot en leefklimaat van de omgeving. Dit betekent niet dat de politie en de vreemdelingendienst niet met een grote regelmaat controles uitvoert in de club. Er waren tot op heden van de zijde van de politie geen alarmerende berichten die aanleiding gaven bestuurlijk op te treden. In de APV van is een algeheel verbod voor prostitutiebedrijven opgenomen. Dit geldt ook voor de aanverwante bedrijven. Hierbij geldt de mogelijkheid dat ontheffing kan worden verleend als aangenomen moet worden dat de openbare orde, het woon- en leefmilieu e.d. niet wordt aangetast. Ten aanzien van sekswinkels is geregeld dat deze zijn verboden indien de openbare orde in gevaar komt of anderszins regels van het gemeentebestuur ten aanzien hiervan worden overtreden. In de bestemmingsplannen is niets geregeld ten aanzien van prostitutie en aanverwante seksinrichtingen. Dit was ook niet nodig. Waarom iets uitdrukkelijk uitsluiten wat ingevolge het Wetboek van Strafrecht reeds verboden is? De bestemmingsplannen zullen zo spoedig mogelijk, voor zover nodig, worden aangepast aan de nieuwe situatie per 1 oktober 2000. Na deze datum is het niet ondenkbaar dat een bestemming als ‘horeca’ of ‘bedrijven’ geen belemmering vormen voor vestiging van een seksbedrijf.
7
bijlage 4, huidige APV bepalingen
nota prostitutiebeleid Beemster juli 2000
6
4
PROSTITUTIEBELEID IN BEEMSTER NÁ DE WETSWIJZIGING
4.1
INLEIDING –VERGUNNINGENSTELSEL-
Beemster heeft in aansluiting bij de eerder genoemde regionale en landelijke uitgangspunten gekozen voor een vergunningensysteem zoals dat in het nieuwe hoofdstuk 3 van de APV is weergegeven. Dit systeem is de kapstok waaraan het Beemster beleid in belangrijke mate is opgehangen en op basis waarvan met overige gemeenten en ander instanties handhavingsafspraken zijn gemaakt. De vergunningplicht dient als instrument om het woon- en leefmilieu te beschermen, criminaliteit uit de branche te weren; de positie van prostituees te verbeteren en in samenhang met een naadloos aansluitend ruimtelijk ordeningsbeleid het vestigingsbeleid vorm gegeven. In aanvulling op hetgeen regionaal is afgesproken ten aanzien van het al dan niet toestaan van seksinrichtingen heeft Beemster ten aanzien van enkele vormen van seksbedrijven een eigen beleid geformuleerd. Het gaat hier dan om het -in het kader van het gedifferentieerd vergunningenbeleidverbieden van enkele vormen van seksinrichtingen en straatprostitutie en sekswinkels. Een en ander wordt hieronder uitgewerkt. 4.2
WELKE SEKSBEDRIJVEN VALLEN ONDER HET BELEID en welke worden uitgesloten
seksinrichting definitie seksinrichting: de voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische massage salon, een seksbioscoop, seksautomatenhal een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar. In navolging van advies van de VNG en regionale afstemming, neemt Beemster deze definitie integraal over. Voor een toelichting op de definitie wordt verwezen naar de toelichting bij de model APV van de VNG (Lbr.99/188).
seksinrichtingen waarvoor geen vergunning wordt verleend Ter bescherming van het woon- en leefmilieu (artikel 99 lid 2) en het in dit verband willen tegengaan van overlast in haar gemeente kiest het bestuur van Beemster er voor enkele vormen van het seksbedrijf binnen haar grenzen op voorhand niet toe te staan. Het woon- en leefmilieu in een gemeente met een landelijk karakter als dat van Beemster verdraagt zich niet met vestiging van de volgende bedrijven waarmee een grote toeloop van publiek (op hetzelfde tijdstip of gedurende de gehele openingstijden) samenhangt en waarmee tevens een ongewenste uitstraling naar de omgeving is verbonden. In dit verband worden voor de volgende bedrijfsvormen in ieder geval geen vergunningen verleend: • seksbioscoop; • sekstheater; • seksautomatenhal • andere hier niet specifiek genoemde seksinrichtingen die aan de bovenstaande omschrijving voldoen. In verband met de ernstige overlast die aan • raamprostitutie is verbonden (aantasting van het woon- en leefmilieu, negatieve invloed op de verkeersveiligheid en aantasting van de openbare orde) is in regionaal verband afgesproken deze vorm in de regio niet toe te staan. Dit is in de regionale nota ook vastgelegd. Beemster heeft zich door ondertekening van het Convenant Prostitutiebeleid hierbij aangesloten. Voor raamprostitutie zal dus ook geen vergunning worden verleend.
nota prostitutiebeleid Beemster juli 2000
7
Het eerder genoemde en onder 4.3 uitgewerkte maximum- en concentratiestelsel is hierdoor niet van toepassing op betreffende seksinrichtingen. escortbedrijf definitie escortbedrijf: de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig is, prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend. In navolging van advies van de VNG en regionale afstemming, neemt Beemster deze definitie integraal over. Voor een toelichting op de definitie wordt verwezen naar de toelichting bij de model APV van de VNG (Lbr.99/188). Een escortbedrijf is een bedrijf dat –meestal telefonisch- bemiddelt tussen klanten en prostituees. De prostituee bezoekt de klant of gaat met de klant naar een andere plaats. Om deze reden valt een escortbedrijf niet onder de definitie van een seksinrichting. Een escortbedrijf kan een kantoortje zijn, maar ook een telefooncentrale of een web-site op internet. De plaats van deze ruimte is bepalend voor de vergunningplicht. Omdat dergelijke bemiddelingsbureaus geen openbaar karakter hebben en zodoende de openbare orde niet verstoren, is de werkgroep er geen voorstander van een maximum vast te stellen voor escortbedrijven. Het regionaal college heeft dit voorstel ten tijden van het opstellen van deze nota nog niet unaniem overgenomen. In deze nota sluit Beemster zich aan bij hetgeen in het Convenant Prostitutiebeleid hieromtrent wordt afgesproken. Om de escortbedrijven wel aan regels te kunnen binden wordt de branche evenals de seksinrichting in hoofdstuk 3 van de APV vergunningplichtig gesteld. Het is van belang dat van de eigenaar/bedrijfsleider van het escortbedrijf de antecedenten worden onderzocht. thuiswerkers definitie thuiswerk: de man of vrouw die thuis prostitutie bedrijft en voldoet aan de volgende voorwaarden: • het werk vindt uitsluitend plaats in de eigen woning, waar hij of zij ook volgens het bevolkingsregister staat ingeschreven; • werven van klanten gebeurt uitsluitend langs informele weg, adverteren mag slechts incidenteel; • aan de buitenkant van het perceel mag niet blijken dat er prostitutie wordt bedreven; • er mag door anderen of andere bewoners van de woning geen prostitutie worden bedreven; • er mag geen sprake zijn van overlast of aantasting van het woon- of leefklimaat. Indien in een perceel prostitutie wordt bedreven en aan één of meerdere van de genoemde voorwaarden niet wordt voldaan, is er sprake van een prostitutiebedrijf en is dit bedrijf vergunningplichtig. Hiervoor zal een redelijke overgangstermijn worden gegund. straatprostitutie definitie straatprostitutie: op of aan de weg of op een andere voor het publiek toegankelijke plaats, door handeling, houding, woord, gebaar of op andere wijze, passanten tot prostitutie bewegen, uitnodigen dan wel aan te lokken. Voor een toelichting op de definitie wordt verwezen naar de toelichting bij de model APV van de VNG (Lbr.99/188).
verbod op straatprostitutie Evenals raamprostitutie komt deze vorm van prostitutie in de politieregio Zaanstreek-Waterland niet voor. In verband met de ernstige overlast die aan beide vormen van prostitutie is verbonden, (aantasting van het woon- en leefmilieu, negatieve invloed op de verkeersveiligheid en aantasting van de openbare orde) is in regionaal verband afgesproken beide vormen in de regio niet toe te staan. Hierbij sluit Beemster zich aan. In de APV wordt straatprostitutie expliciet verboden. Omdat raamprostitutie onder de definitie van een seksinrichting valt is het verbod hierop niet expliciet in de verordening opgenomen. Bij de definitie van seksinrichtingen is aan het verbod hierop reeds aandacht besteed.
nota prostitutiebeleid Beemster juli 2000
8
sekswinkel definitie sekswinkel: de voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin hoofdzakelijk goederen van erotisch-pornografische aard aan particulieren worden verkocht. In navolging van VNG advies en regionale afstemming, wordt hierbij door Beemster aangesloten.
verbod op sekswinkels In afwijking van het regionale uitgangspunt wordt door Beemster voor de exploitatie van een sekswinkel in de gemeente Beemster geen vergunning verleend. Het gemeentebestuur van Beemster is van mening dat ter bescherming van het woon- en leefmilieu en in het belang van de openbare orde in een gemeente met een landelijk karakter als dat van Beemster, een dergelijke detailhandel niet thuis hoort. 4.3
NADERE UITWERKING PROSTITUTIEBELEID
4.3.1
De bestemmingsplannen
De opheffing van het bordeelverbod en het per 1 oktober in de APV opgenomen vergunningstelsel ten aanzien van de vestiging van seksinrichtingen, sekswinkels, straatprostitutie en dergelijke, vereist eveneens een op de in deze nota vastgestelde uitgangspunten aansluitend planologisch beleid. Concreet betekent dit een aanpassing van de geldende bestemmingsplannen, zodanig dat: • ten aanzien van de bestaande bestemmingen duidelijk wordt in hoeverre prostitutie al dan niet is toegelaten. Uit jurisprudentie blijkt namelijk dat een seksinrichting zou kunnen passen binnen de bestemming “bedrijf” of “horeca”; • een bepaald specifiek pand of gebied wordt aangewezen voor seksinrichtingdoeleinden (=positief bestemmen). Hierdoor is het eenvoudiger te motiveren waarom op een andere plek geen seksinrichting mag worden gevestigd. Omdat het aanpassen van de bestemmingsplannen niet voor 1 oktober 2000 gereed zal zijn, zal de vestiging van seksinrichtingen voorlopig worden gereguleerd middels de per deze datum van kracht wordende APVbepalingen en deze daarbij behorende beleidsnota. Hierover meer in de volgende paragrafen. Artikel 97 van de APV bepaalt dat strijd met de geldende bestemming een weigeringsgrond oplevert voor een vergunning. 4.3.2
Het maximumstelsel
Conform regionale afspraken en in navolging van het advies van de VNG geldt in Beemster een maximumstelsel voor de vergunningverlening aan seksinrichtingen. Dit maximumstelsel is gestoeld op de afspraken zoals deze in politieregioverband in het regionaal college zijn gemaakt en in het Convenant Prostitutiebeleid Zaanstreek-Waterland per 1 oktober zullen zijn vastgelegd. In paragraaf 2.3 “Regionaal uitgangspunt” wordt dit regionaal beleid uiteengezet. Voor Beemster betekent dit dat slechts voor één seksinrichting een vergunning kan worden afgegeven. Elke latere aanvraag wordt afgewezen onder verwijzing naar dit regionale en lokale beleidsuitgangspunt. Motivatie voor dit maximumstelsel is de bescherming van het woon- en leefmilieu in de gemeente. Voor Beemster is meer dan één seksinrichting op haar grondgebied een onevenredig, niet in verhouding tot andere bedrijfvormen staande, hoeveelheid. Cumulatie van dergelijke bedrijfsvormen zou een te grote impact hebben op de leefomgeving en openbare orde in een plattelandsgemeente als Beemster. Omdat ook de omvang van de inrichting bepalen is voor de aantasting van de woon- en leefomgeving zal bij de vergunningverlening een voorschrift worden opgenomen omtrent de maximale grootte van de inrichting.
nota prostitutiebeleid Beemster juli 2000
9
4.3.3
Concentratiebeleid
In combinatie met het bovengenoemde maximum van één seksinrichting hanteert Beemster een negatief concentratiebeleid. Dit houdt in dat in de vier woonkernen te Middenbeemster, Zuidoostbeemster, Westbeemster en Noordbeemster geen seksinrichtingen mag worden gevestigd. Motief hiervoor is de onacceptabele inbreuk op het woon- en leefklimaat in de dorpskernen. In deze kernen zijn op korte afstand van elkaar scholen, jeugdcentra, kerken en andere maatschappelijke organisaties gevestigd. Voor het overige zijn deze kernen met uitzondering van enkele winkels en horecagelegenheden, woon-, leef- en recreatiegebied van de bewoners. Hierbinnen past geen prostitutiebedrijf of aanverwante inrichting. Vanzelfsprekend geldt het concentratie (èn maximum-)stelsel niet voor de reeds in paragraaf 4.2 genoemde van vergunning uitgesloten seksinrichtingen, sekswinkel en in de APV reeds verboden straatprostitutie. 4.3.4
Inrichtingsvoorschriften met betrekking tot het pand
Conform hetgeen is bepaald in de artikelen 88 en 97 van het nieuwe hoofdstuk 3 van de APV worden voor seksinrichtingen in de nadere regels8 inrichtingseisen gesteld. Deze inrichtingseisen hebben betrekking op aangelegenheden als minimumafmetingen van de werkruimten, hygiënische eisen en dergelijke. De seksinrichting zal aan deze regels worden getoetst en hieraan zonodig dienen te worden aangepast. Het niet voldoen aan de eisen is een grond tot weigering en intrekking van de vergunning. De inrichtingseisen zijn primair gericht op veiligheid en gezondheid van de prostituee en bezoeker, maar hebben ook een verbetering van het werkklimaat tot gevolg en dragen zodoende wezenlijk bij aan de positieverbetering van de prostituee. Vanzelfsprekend laten de in de nadere regels gestelde inrichtingseisen, de werking van het Bouwbesluit, Bouwverordening en overige regelgeving ten aanzien van het gebruik van een inrichting onverlet. Indien een pand voor prostitutie in gebruik wordt genomen of vergunning wordt aangevraagd voor een reeds op grond van gedoogbeleid als zodanig in gebruik zijnd pand, zullen vanzelfsprekend de regels zoals de brandveiligheidseisen uit H6 van de Bouwverordening etc. in acht moeten worden genomen. 4.3.5
Gezondheids- en gedragsvoorschriften
Op basis van de Wet collectieve preventie volksgezondheid is de gemeente verantwoordelijk voor de volksgezondheid. Hiertoe behoort onder andere de bestrijding van soa en aids. Op grond hiervan is in regionaal verband afgesproken om bij de vergunning, voorschriften vast te stellen die aan de vergunninghouder eisen stellen op het gebied van de soa- en aidspreventie. De GGD heeft een belangrijke taak bij de voorlichtings- en preventieactiviteiten. Deze voorschriften zijn eveneens opgenomen in de door het college op grond van artikel 88 van de APV vastgestelde nadere regels9. Behalve de bescherming van de gezondheid van de prostituees wordt in de voorschriften tevens aandacht besteed aan de verbetering van de positie van de prostituee. De voorschriften dragen op deze wijze bij aan één van de doelstellingen van het bordeelverbod, nl. de bescherming en verbetering(!) van de positie van de prostituee. De inrichtingseisen en de gezondheids- en gedragseisen zijn in regionaal werkgroepverband tot stand gekomen. 4.3.6 Regionale afspraken over handhaving Bij de handhaving van het nieuwe prostitutiebeleid zijn een groot aantal partijen betrokken. Niet alleen gemeente, politie en justitie (de kernpartners) maar ook de IND (immigratie- en natrualisatiedienst), de 8 9
zie bijlage 5, voorschriften ten aanzien van de inrichting van het pand e.d. zie bijlage 5, voorschriften ten aanzien van de gezondheid en het gedrag nota prostitutiebeleid Beemster juli 2000
10
arbeidsinspectie, de belastingdienst en uitvoeringsinstellingen hebben hierin een mogelijke taak. Ook zijn binnen de genoemde partijen weer verschillende afdelingen bij de handhaving van verschillende regels betrokken (denk aan de brandweer, bouw- en woningtoezicht etc.) Om een en andere goed vorm te geven is in regionaal verband een handhavingsarrangemente opgesteld. Dit arrangement maakt deel uit van de Regionale nota Prostitutiebeleid Zaanstraak-Waterland10. 4.3.7 Tot slot In de APV zijn naast de hierboven genoemde aspecten nog andere belangrijke punten opgenomen ter behartiging van de in paragraaf 1.1. genoemde beleidsdoelstellingen. Onder meer de persoonsgebonden eisen ten aanzien van de exploitant en beheerder en diens zorgplicht voor de gang van zaken in het bedrijf; de sluitingstijden; de overige hierboven niet reeds genoemde weigeringsgronden worden in deze nota niet expliciet behandeld. Aanleiding hiervoor is dat het nieuwe hoofdstuk 3 van de APV en de modeltoelichting hierop (Lbr. 99/188 van de VNG) hierover voldoende duidelijk zijn. Hiervoor wordt hier dan ook naar verwezen.
10
zie bijlage 2
nota prostitutiebeleid Beemster juli 2000
11