1.
im Essen stochern
maar wat in je eten zitten roeren
2.
ordentlich
netjes
3.
der Kartoffelsalat
de aardappelsalade
4.
die Portion
de portie
5.
das Sauerkraut
de zuurkool
6.
das Apfelmus
de appelmoes
7.
das Hähnchen
de kip
8.
das Hähnchen
de kippen
9.
die Frikadelle
de bal gehakt
10.
die Frikadellen
de ballen gehakt
11.
der Schweinebraten
het gebraden varkensvlees
12.
die Hülsenfrucht
de peulvrucht
13.
die Hülsenfrüchte
de peulvruchten
14.
die Bohne
de boon
15.
die Bohnen
de bonen
16.
die Linse
de linze
17.
die Linsen
de linzen
18.
die Erbse
de doperwt
19.
die Erbsen
de doperwten
20.
sich auskennen
goed op de hoogte zijn
21.
die Spülmaschine
de afwasmachine
22.
ausnahmsweise
bij wijze van uitzondering
23.
brechen
overgeven
24.
der Eimer
de emmer
25.
anrühren
aanraken
26.
das Zeug
de rommel
27.
das Zeug
de troep
28.
Schmetterlinge im Bauch
vlinders in de buik
1.
sich ernähren
zich voeden
2.
der Krebs
de kanker
3.
das Blut
het bloed
4.
sauber
schoon
5.
die Zubereitung
de bereiding
6.
erhitzen
verhitten
7.
der Tomatensaft
het tomatensap
8.
die Himbeere
de framboos
9.
die Himbeeren
de frambozen
10.
geschmeidig
soepel
11.
senken
laten zakken
12.
das Gewürz
de specerij
13.
die Gewürze
de specerijen
14.
die Soße
de saus
15.
der Honig
de honing
16.
die Urgroßeltern
de overgrootouders
17.
der Zucker
de suiker
1.
die Bohnenstange
de bonenstaak
2.
schwabbelig
vet en drillerig
3.
ausstehen
uitstaan
4.
die Diät
het dieet
5.
die Hälfte
de helft
6.
statt
in plaats van
7.
der Versuch
de poging
8.
köstlich
heerlijk
9.
der Staubzucker
de poedersuiker
10.
gemahlen
gemalen
11.
die Mandel
de amandel
12.
die Mandeln
de amandelen
13.
ausstechen
uitsteken
14.
zusammenkleben
aan elkaar plakken
15.
der Bananenmilchshake
de bananenmilkshake
16.
das Geheimrezept
de geheimtip
17.
zunehmen
aankomen
18.
die Körperbewegung
de lichaamsbeweging
19.
die Lieblingsspeise
het lievelingsgerecht
20.
zu Fuß
te voet
21.
kalorienreich
calorierijk
22.
der Oberschenkel
de bovendij
23.
die Oberschenkel
de bovendijen
24.
gepolstert
aan de dikke kant
25.
zubereiten
klaarmaken
1.
der Warteraum
de wachtkamer
2.
der Termin
de afspraak
3.
der Husten
de hoest
4.
heiser
schor
5.
die Illustrierte
het tijdschrift
6.
magersüchtig sein
anorexia hebben
7.
die Schwangerschaft
de zwangerschap
8.
durchlesen
doorlezen
9.
der Appetit
de eetlust
10.
weißlich
witachtig
11.
die belegte Zunge
de beslagen tong
12.
hindeuten
wijzen op
13.
die Erkrankung
de ziekte
14.
sich hinlegen
gaan liggen
15.
flach
vlak
16.
der Rücken
de rug
17.
recht
rechter-
18.
ruckartig
met een ruk
19.
ruckartig
plotseling
20.
die Blinddarmentzündung
de blindedarmontsteking
21.
drankommen
aan de beurt zijn
22.
das Königshaus
het koningshuis
1.
geschwollen
opgezwollen
2.
die Backe
de wang
3.
der Weisheitszahn
de verstandskies
4.
der Backenzahn
de kies
5.
die Plombe
de vulling
6.
herausfallen
eruit vallen
7.
die Betäubung
de verdoving
8.
der Schneidezahn
de snijtand
9.
plombieren
vullen
10.
die Zahnspange
de beugel
11.
jemandem den Daumen drücken
voor iemand duimen
12.
die Erkältung
de verkoudheid
13.
die Tablette
de tablet
14.
die Tabletten
de tabletten
15.
sich verletzen
zich verwonden
16.
einnehmen
innemen
17.
einnehmen
slikken
18.
die Medizin
het medicijn
19.
schlucken
slikken
20.
sich bedanken
bedanken voor
21.
sich bedanken
danken voor
22.
das Schlüsselbein
het sleutelbeen
23.
der Scharlach
de roodvonk
24.
die Masern
de mazelen
25.
der Mumps
de bof
26.
die Blasenentzündung
de blaasontsteking
27.
der Schluckauf
de hik
28.
die Mandeloperation
het knippen van de amandelen
1.
häufig
vaak
2.
gerötet
rood
3.
der Heuschnupfen
de hooikoorts
4.
der Staub
de stof
5.
winzig
minuscuul
6.
kuschelig
zacht
7.
das Plüschtier
het knuffelbeest
8.
der Modeschmuck
de modieuze sieraden
9.
die Seife
de zeep
10.
die Seifen
de zeep
11.
die Friseurin
de kapster
12.
das Haarfärbemittel
het haarkleurmiddel
13.
die Haarfärbemittel
de haarkleurmiddelen
14.
der Arbeitsplatz
de werkplek
15.
die Nuss
de noot
16.
die Nüsse
de noten
17.
die Übelkeit
de misselijkheid
18.
das Erbrechen
het overgeven
19.
der Hautausschlag
de huiduitslag
20.
die Erdnuss
de pinda
21.
die Erdnüsse
de pinda's
22.
der Schweiß
het zweet
23.
bedrohen
bedreigen
24.
der Teelöffel
de theelepel
25.
das Bläschen
het zweertje
26.
die Bläschen
de zweertjes
27.
die Biene
de bij
28.
die Bienen
de bijen
1.
die Entscheidung
de beslissing
2.
im Nachhinein
achteraf
3.
schmerzlich
pijnlijk
4.
der Schock
de shock
5.
rechnen mit
rekening houden met
6.
die Mühe
de moeite
7.
die Ewigkeit
de eeuwigheid
8.
enger
strakker
9.
nervig
taai
10.
sich lohnen
de moeite waard zijn
