1
1. 1.1
HET VERBUM = DE ACTIE HET PRESENS (O.T.T.)
1.1.1 Gebruik Wanneer zeg je het?
Je zegt wat iemand nu doet. Je zegt wat nu gebeurt. bv. Jan werkt. De auto staat voor de deur.
Je vertelt over een gewoonte. Je vertelt over iets wat dikwijls gebeurt. bv. Tom werkt altijd op maandag. bv. Er staat dikwijls een auto voor de deur.
1.1.2 Vorm Hoe zeg je het?
De basisvorm van het verbum is de infinitief. Die vind je in het woordenboek. De stam is de infinitief zonder ‘-en / -n’.
SINGULARIS
PLURALIS
OPGELET !
ik jij / je / u hij / zij / ze / men wij / we jullie zij / ze
WERK
STAM
WERK T
STAM + T
WERK EN
INFINITIEF
INVERSIE met JIJ / JE GEEN T ! bv. Jij kijkT naar tv. Kijk jij naar tv? bv. Je vindT het boek mooi. Vind je het boek mooi?
1.1.3 ZIJN en HEBBEN irregularis
SINGULARIS
PLURALIS
ik
BEN
HEB
jij / je / u
BEN T
HEB T
hij / zij / ze / men
IS
HEEFT
ZIJN
HEBBEN
wij / we jullie zij / ze
Nederlandse Academie 02/218 47 07
ERAP
B1-C1
2
Fokke en Sukke een populaire cartoon
Nederlandse Academie 02/218 47 07
ERAP
B1-C1
3 1.1.4 Opgelet Hoe schrijf je het?
STAM = INF. – EN of –N (ik-vorm) bv. zingen ik zing, fietsen ik fiets, doen ik doe
VF! bv. blijven ik blijf, jij blijft, wij blijven, …
ZS! bv. lezen ik lees, jij leest, …
1 vocaal + 1 consonant + 1 vocaal 2 vocalen + 1 consonant = LANG bv. heten ik heet, slapen ik slaap
1 vocaal + 2 consonanten + 1 vocaal 1 vocaal + 1 consonant = KORT bv. vertellen ik vertel, pakken ik pak !! komen (lang) ik kom (kort)
1.2 HET HULPVERBUM (AUX.) + INFINITIEF 1.2.1 Gebruik Wanneer zeg je het?
KUNNEN =
+ INF.
MOGEN = + INF.
WILLEN = + INF.
capabel zijn / in staat zijn tot iets mogelijk zijn de toelating / permissie hebben (minder formeel dan mogen) (NL) bv. Hij kan goed Spaans spreken. bv. Dat kan niet! Het is onmogelijk! bv. U kan naar binnen gaan. de toelating / permissie hebben in combinatie met graag (‘graag hebben / houden van’) (NL) bv. U mag niet roken in het restaurant. bv. Ze mag die jongen graag. een wil hebben een uitnodiging, voorstel / propositie / suggestie bv. Ik wil (graag) spaghetti eten. bv. Willen we straks op café gaan?
Nederlandse Academie 02/218 47 07
ERAP
B1-C1
4
MOETEN =
+ INF.
een verplichting / obligatie een raad / advies een waarschijnlijkheid / probabiliteit bv. Je moet je huiswerk maken. bv. Je moet niet zoveel koffie drinken. bv. Dat moet wel lukken.
(NIET) HOEVEN = + TE-INF.
onnodig, niet noodzakelijk, niet verplicht bv. Je hoeft niet te roepen. Ik versta je wel. bv. 2 dagen per maand? Hij hoeft bijna nooit te werken.
GAAN = + INF.
de nabije toekomst / futurum (binnenkort) bv. Ik ga morgen mijn oma bezoeken.
ZULLEN =
de verre toekomst / futurum een belofte / voornemen een vriendelijk aanbod / voorstel een veronderstelling / suppositie een formeel bevel / instructie bv. Ik zal binnen 3 jaar 40 worden. bv. Ik zal u zo snel mogelijk terugbellen. bv. Zullen we straks een glas gaan drinken? bv. Hij zal nu wel thuis zijn. bv. Je zal je aardappelen opeten!
+ INF.
1.2.2 Vorm Hoe zeg je het?
SING.
PLUR.
ik
KAN
jij / je / u
KAN / KUNT
hij / zij / ze / men
KAN
wij / we jullie zij / ze
KUNNEN
WIL WIL / WILT
MAG
GA MOET
WIL
MOGEN
WILLEN
MOETEN
ZAL ZAL / ZULT
GAAT
GAAN
ZAL
ZULLEN
+ INFINITIEF
Nederlandse Academie 02/218 47 07
ERAP
B1-C1
5
1.3
HET PERFECTUM (V.T.T.)
1.3.1 Gebruik Wanneer zeg je het?
Je zegt wat je vroeger hebt gedaan of wat er is gebeurd. (het verleden) Je zegt niet wanneer het gebeurde, maar je zegt iets over het resultaat nu. Je vertelt dus over een voorbije handeling die een impact heeft op het heden (nu) of de toekomst (later). bv. Gisteren heb ik zo’n leuke dag gehad! bv. Ik heb de hele week hard gewerkt, dus nu ben ik moe. bv. Ik heb de bus gemist, dus ga ik te laat zijn.
Bij een actie of gebeurtenis in de toekomst / het futurum die voorafgaat aan een andere handeling of gebeurtenis nog verder in de toekomst. bv. Volgende week gaan we naar Spanje, nadat we het huis geschilderd hebben.
Bij een plotselinge wending in het verhaal. bv. De politie reed voorbij en toen ben ik weggelopen.
1.3.2 Vorm Hoe zeg je het?
REGULARIS (R)
SINGULARIS
PLURALIS
OPGELET! SOMS ‘ZIJN’
HULPVERBUM ik
HEB
jij / je / u
HEBT
hij / zij / ze / men
HEEFT
PP GEWERK T GEWANDEL D
wij / we jullie zij / ze
HEBBEN
GEWANDEL D GEWERK T
ik jij / je / u hij / zij / ze / men
BEN BENT IS …
VERANDER D GEGROEI D GESTOP T
Nederlandse Academie 02/218 47 07
ERAP
HEBBEN in het presens + PP met T HEBBEN in het presens + PP met D
ZIJN in het presens + PP met D / T
B1-C1
6 Participium Perfectum
GE WERK T
GE + STAM + T
PP REGULARIS
GE WANDEL D
OPGELET !
vertellen VERTELD betalen BETAALD ontdekken ONTDEKT
PP REGULARIS ZONDER GE
GE + STAM + D
aanvaarden AANVAARD onderhandelen ONDERHANDELD
planten GEPLANT antwoorden GEANTWOORD OPGELET ! reizen GEREISD leven GELEEFD OPGELET ! PP IRREGULARIS
lopen GELOPEN kiezen GEKOZEN brengen GEBRACHT …
Nederlandse Academie 02/218 47 07
De laatste letter van de stam (K) staat in SOFT KETCHUP of “François Koppé Prend Son Thé CHaud.” De laatste letter van de stam (L) staat NIET in SOFT KETCHUP of “François Koppé Prend Son Thé CHaud.”
Verba die beginnen met het prefix: be-, er-, her-, ver-, ont-, gezonder accent / klemtoon op het prefix. Niet-separabele samengestelde verba Opgelet! stofzuigen GESTOFZUIGD Als de laatste letter van de stam een T of D is, schrijf je 1 T of 1 D. De laatste letter van de stam is Z of V en NIET S of F + D (opgelet: je schrijft wel S of F!)
Uit het hoofd studeren ! (zie lijst verba irregularia)
ERAP
B1-C1
7 1.3.3 Hebben of zijn? Altijd met HEBBEN: (80%)
Verba die een actie of gemoedstoestand uitdrukken. Ze zeggen wat je gedaan hebt of hoe je je voelde. bv. Ik heb vandaag de krant gelezen.
Onpersoonlijke verba en weerssituaties. bv. Het heeft veel geregend deze maand.
Reflexieve verba. bv. Hij heeft zich vanmorgen niet gewassen.
Wederkerige verba. bv. We hebben elkaar ontmoet op een terrasje.
Verba met een beweging, wanneer de plaats van het vertrek of de aankomst er niet staat. Er is meestal een direct object (DO) bv. Deze atleet heeft zojuist een marathon gelopen.
Het verbum ‘vergeten’ in de betekenis van ‘niet denken aan’ (opgelet: in de informele, gesproken taal, wordt ook vaak ‘zijn’ gebruikt) bv. Ik heb mijn boekentas in de klas vergeten.
Altijd met ZIJN: (20%)
De (koppel)verba: zijn, worden, gebeuren, blijven, komen, gaan, blijken bv. Wij zijn tot acht uur gebleven. bv. Hij is tachtig jaar geworden.
Verba met een verandering van toestand: groeien, veranderen, sterven, trouwen, verjaren, opstaan, vertrekken, verhuizen, aankomen, beginnen, stoppen, vallen, verdwijnen, stijgen, … bv. Hij is gisteren getrouwd. bv. Zij is gestopt met roken. bv. De prijs is gestegen.
Verba die een succes of een tegenslag uitdrukken (mislukken, slagen). bv. Ze zijn voor hun examens geslaagd. bv. Jammer genoeg is de cake deze keer mislukt.
Nederlandse Academie 02/218 47 07
ERAP
B1-C1
8
Verba met een beweging, wanneer de plaats van het vertrek of de aankomst er duidelijk staat. Er is geen direct object (DO). bv. We zijn naar Brugge gereden met de moto. bv. Ik ben naar buiten gelopen.
Het verbum ‘vergeten’ in de betekenis van ‘zich niet meer herinneren’. bv. Ik ben zijn telefoonnummer vergeten.
Nederlandse Academie 02/218 47 07
ERAP
B1-C1
9 OPGELET! Er is een verschil in betekenis tussen:
Veranderen: Zijn stijl is veranderd. Ze hebben alle meubels in huis veranderd. (met DO)
Volgen:
Hij heeft de stijl van Picasso gevolgd. (opvolgen, aandacht schenken aan) Hij is de taxi gevolgd. (achterna gaan)
Opvolgen:
De soldaat heeft het bevel opgevolgd. (handelen volgens, nakomen) Koning Albert II is Boudewijn I opgevolgd. (de plaats innemen van)
OPGELET! Het participium perfectum (PP) kan je ook gebruiken als:
Imperatief:
Opgelet! Opgepast! (zie verder 1.11)
Adjectief:
Ze heeft de gekochte bloemen op de gepoetste tafel gezet.
Nederlandse Academie 02/218 47 07
ERAP
B1-C1
10
1.4
HET IMPERFECTUM (O.V.T.)
1.4.1 Gebruik Wanneer gebruik je het?
Je spreekt over wat je vroeger deed / wat er vroeger gebeurde. (het verleden) ‘VROEGER’ & ‘TOEN’ + IMPF. bv. Vroeger woonde ik Afrika. bv. Toen ze thuiskwam, ging ze in de zetel zitten. bv. Toen ik nog thuis woonde, aten we altijd samen.
Bij een beschrijving / descriptie in het verleden. bv. Hij had lang haar en droeg twee verschillende sokken.
Bij acties die kort na elkaar volgen in het verleden. bv. Ze kwam binnen, hing haar jas aan de kapstok en ging zitten. bv. Ik reed naar zee, maar plots merkte ik dat de benzine op was.
Bij de beschrijving van een gewoonte (iets wat je dikwijls doet of wat normaal was). bv. Iedere dag wandelde hij een uur met z’n hond. bv. Vroeger kostte een brood nog geen halve euro.
Om een wens / verlangen uit te drukken + ‘maar’. bv. At hij maar wat gezonder, dan zou hij niet zo dik zijn. bv. Zijn resultaten zijn echt niet briljant. Studeerde hij maar wat meer … bv. Regende het maar wat minder, dan konden we naar het strand gaan! = Hypothese / Irrealis: ‘Als … + impf., dan … + zou(den) + inf.’ bv. Als ik rijk was, dan zou ik het hele jaar met vakantie gaan. bv. Als hij wat gezonder at, dan zou hij niet zo dik zijn. meer gebruikt ! (zie verder 1.8.1)
Nederlandse Academie 02/218 47 07
ERAP
B1-C1
11 1.4.2 Vorm Hoe zeg je het? REGULARIS (R)
STAM + TE(N) of + DE(N)
SINGULARIS
ik
+ TE
jij / je / u hij / zij / ze …
PLURALIS + TEN
wij / we jullie zij / ze
SINGULARIS
ik
+ DE
jij / je / u hij / zij / ze …
PLURALIS + DEN
OPGELET !
OPGELET ! IMPF. IRREGULARIS
wij / we jullie zij / ze
WERK TE De laatste letter van de stam (K) staat in ’T KoFSCHiP of “François Koppé Prend Son Thé CHaud.”
WERK TEN
WANDEL DE De laatste letter van de stam (K) staat NIET in ’T KoFSCHiP of “François Koppé Prend Son Thé CHaud.”
WANDEL DEN
rusten ik rustte antwoorden ik antwoordde
Als de laatste letter van de stam T of D is, schrijf je 2 T’s of 2 D’s.
reizen ik reisde leven ik leefde
De laatste letter van de stam is Z of V en NIET S of F + DE(N) Andere klank
lopen ik liep / we liepen kiezen ik koos / we kozen brengen ik bracht / we brachten …
Uit het hoofd studeren ! (zie lijst verba irregularia)
De Hasseltse Grote Markt
Het Broodhuis in Brussel
Nederlandse Academie 02/218 47 07
ERAP
B1-C1
12 1.4.3 ZIJN, HEBBEN, KUNNEN, WILLEN, ZEGGEN, ZULLEN speciaal / irregularis
IRREGULARIS (IRR) SINGULARIS
ik jij / je / u hij / zij / ze / men
PLURALIS
wij / we jullie zij / ze
IRREGULARIS (IRR)
ZIJN
HEBBEN
WAS
HAD
WAREN
HADDEN
KUNNEN
WILLEN
ZEGGEN
ZULLEN
KON
WOU / WILDE
ZEI / ZEGDE
ZOU
WILDEN
ZEIDEN / ZEGDEN
ZOUDEN
ik SINGULARIS
jij / je / u hij / zij / ze / men
PLURALIS
wij / we jullie zij / ze
Nederlandse Academie 02/218 47 07
KONDEN
ERAP
B1-C1
13 1.4.4 ALFABETISCHE LIJST VAN VERBA IRREGULARIA (IRR) E = zwart S = grijs INFINITIEF 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. 15. 16. 17. 18. 19. 20. 21. 22. 23. 24. 25. 26. 27. 28. 29. 30. 31. 32. 33. 34. 35. 36.
Bakken Bannen Barsten Bederven Bedriegen Beginnen Begraven Begrijpen Belijden Besluiten Bevelen Bewegen Bezinnen Bezoeken Bezwijken Bidden Bieden Bijten Binden Blazen Blijken Blijven Blinken Braden Breken Brengen Brouwen Buigen Delven Denken Doen Drijven Dragen Dringen Drinken Druipen
IMPERFECTUM singularis / pluralis bakte / bakten bande / banden barstte / barstten bedierf / bedierven bedroog / bedrogen begon / begonnen begroef / begroeven begreep / begrepen beleed / beleden besloot / besloten beval / bevalen bewoog / bewogen bezon / bezonnen bezocht / bezochten bezweek / bezweken bad / baden bood / boden beet / beten bond / bonden blies / bliezen bleek / bleken bleef / bleven blonk / blonken braadde / braadden brak / braken bracht / brachten brouwde / brouwden boog / bogen delfde(n) of dolf / dolven dacht / dachten deed / deden dreef / dreven droeg / droegen drong / drongen dronk / dronken droop / dropen
Nederlandse Academie 02/218 47 07
ERAP
PARTICIPIUM PERFECTUM (PP) gebakken gebannen gebarsten bedorven bedrogen begonnen begraven begrepen beleden besloten bevolen bewogen bezonnen bezocht bezweken gebeden geboden gebeten gebonden geblazen gebleken gebleven geblonken gebraden gebroken gebracht gebrouwen gebogen gedolven gedacht gedaan gedreven gedragen gedrongen gedronken gedropen B1-C1
14 37. 38. 39. 40. 41. 42. 43. 44. 45. 46. 47. 48. 49. 50. 51. 52. 53. 54. 55. 56. 57. 58. 59. 60. 61. 62. 63. 64. 65. 66. 67. 68. 69. 70. 71. 72. 73. 74. 75. 76. 77. 78. 79.
Duiken Dwingen Ervaren Eten Fluiten Gaan Gebieden Gelden Genezen Genieten Geven Gieten Glijden Glimmen Graven Grijpen Hangen Heffen Helpen Heten Hoeven Houden (van) Jagen Kiezen Kijken Klimmen Klinken Kluiven Knijpen Komen Kopen Krijgen Krijsen Krimpen Kruipen Kwijten Lachen Laden Laten Lezen Liegen Liggen Lijden
dook / doken dwong / dwongen ervoer / ervoeren at / aten floot / floten ging / gingen gebood / geboden gold / golden genas / genazen genoot / genoten gaf / gaven goot / goten gleed / gleden glom / glommen groef / groeven greep / grepen hing / hingen hief / hieven hielp / hielpen heette / heetten hoefde / hoefden hield / hielden (van) jaagde(n) of joeg / joegen koos / kozen keek / keken klom / klommen klonk / klonken kloof / kloven kneep / knepen kwam / kwamen kocht / kochten kreeg / kregen krees / kresen kromp / krompen kroop / kropen kweet / kweten lachte / lachten laadde / laadden liet / lieten las / lazen loog / logen lag / lagen leed / leden
Nederlandse Academie 02/218 47 07
ERAP
gedoken gedwongen ervaren gegeten gefloten gegaan geboden gegolden genezen genoten gegeven gegoten gegleden geglommen gegraven gegrepen gehangen geheven geholpen geheten gehoeven gehouden (van) gejaagd gekozen gekeken geklommen geklonken gekloven geknepen gekomen gekocht gekregen gekresen gekrompen gekropen gekweten gelachen geladen gelaten gelezen gelogen gelegen geleden B1-C1
15 80. Lijken 81. Lopen 82. Malen 83. Meedingen 84. Melken 85. Meten 86. Mijden 87. Moeten 88. Nemen 89. Ontluiken 90. Ontginnen 91. Ontvangen 92. Overlijden 93. Pluizen 94. Prijzen 95. Raden 96. Rieken 97. Rijden 98. Rijgen 99. Rijzen 100. Roepen 101. Ruiken 102. Scheiden 103. Schelden 104. Schenden 105. Schenken 106. Scheppen 107. Scheren 108. Schieten 109. Schijnen 110. Schijten 111. Schrijden 112. Schrijven 113. Schrikken 114. Schuilen 115. Schuiven 116. Slaan 117. Slapen 118. Slijpen 119. Sluipen 120. Sluiten 121. Smelten 122. Smijten
leek / leken liep / liepen maalde / maalden dong mee / dongen mee molk / molken mat / maten meed / meden moest / moesten nam / namen ontlook / ontloken ontgon / ontgonnen ontving / ontvingen overleed / overleden ploos / plozen prees / prezen raadde / raadden rook / roken reed / reden reeg / regen rees / rezen riep / riepen rook / roken scheidde / scheidden schold / scholden schond / schonden schonk / schonken schiep / schiepen schoor / schoren schoot / schoten scheen / schenen scheet / scheten schreed / schreden schreef / schreven schrok / schrokken schuilde(n) of school/scholen schoof / schoven sloeg / sloegen sliep / sliepen sleep / slepen sloop / slopen sloot / sloten smolt /smolten smeet / smeten
Nederlandse Academie 02/218 47 07
ERAP
geleken gelopen gemalen meegedongen gemolken gemeten gemeden gemoeten genomen ontloken ontgonnen ontvangen overleden geplozen geprezen geraden geroken gereden geregen gerezen geroepen geroken gescheiden gescholden geschonden geschonken geschapen geschoren geschoten geschenen gescheten geschreden geschreven geschrokken gescholen of geschuild geschoven geslagen geslapen geslepen geslopen gesloten gesmolten gesmeten B1-C1
16 123. Snijden 124. Snuiten 125. Snuiven 126. Spannen 127. Spijten 128. Splijten 129. Spreken 130. Springen 131. Spugen 132. Spuiten 133. Staan 134. Steken 135. Stelen 136. Sterven 137. Stijgen 138. Stinken 139. Stoten 140. Strijden 141. Strijken 142. Treden 143. Treffen 144. Trekken 145. Vallen 146. Vangen 147. Varen 148. Vechten 149. Verbergen 150. Verbieden 151. Verdwijnen 152. Vergelijken 153. Vergeten 154. Vergeven 155. Verkiezen 156. Verlaten 157. Verliezen 158. Vermijden 159. Verraden 160. Verslinden 161. Verstaan 162. Vertrekken 163. Verwerven 164. Verzinnen 165. Vinden
sneed / sneden snoot / snoten snoof / snoven spande / spanden speet / speten spleet / spleten sprak / spraken sprong / sprongen spuugde(n) of spoog/spogen spoot / spoten stond / stonden stak / staken stal / stalen stierf / stierven steeg / stegen stonk / stonken stootte(n) of stiet / stieten streed / streden streek / streken trad / traden trof / troffen trok / trokken viel / vielen ving / vingen vaarde(n) of voer / voeren vocht / vochten verborg / verborgen verbood / verboden verdween / verdwenen vergeleek / vergeleken vergat / vergaten vergaf / vergaven verkoos / verkozen verliet / verlieten verloor / verloren vermeed / vermeden verraadde(n)of verried(en) verslond / verslonden verstond / verstonden vertrok / vertrokken verwierf / verwierven verzon / verzonnen vond / vonden
Nederlandse Academie 02/218 47 07
ERAP
gesneden gesnoten gesnoven gespannen gespeten gespleten gesproken gesprongen gespuugd of gespogen gespoten gestaan gestoken gestolen gestorven gestegen gestonken gestoten gestreden gestreken getreden getroffen getrokken gevallen gevangen gevaren gevochten verborgen verboden verdwenen vergeleken vergeten vergeven verkozen verlaten verloren vermeden verraden verslonden verstaan vertrokken verworven verzonnen gevonden B1-C1
17 166. Vlechten 167. Vliegen 168. Vragen 169. Vouwen 170. Vreten 171. Vriezen 172. Wassen 173. Wegen 174. Werpen 175. Weten 176. Weven 177. Wijken 178. Wijten 179. Wijzen 180. Winden 181. Winnen 182. Worden 183. Wreken 184. Wrijven 185. Wringen 186. Zeggen 187. Zenden 188. Zien 189. Zingen 190. Zinken 191. Zitten 192. Zoeken 193. Zouten 194. Zuigen 195. Zuipen 196. Zwellen 197. Zwemmen 198. Zweren (een eed afleggen) 199. Zweren (etteren) 200. Zwerven 201. Zwijgen
vlocht / vlochten vloog / vlogen vroeg/vroegen of vraagde(n) vouwde / vouwden vrat / vraten vroor / vroren waste / wasten woog / wogen wierp / wierpen wist / wisten weefde / weefden week / weken weet / weten wees / wezen wond / wonden won / wonnen werd / werden wreekte / wreekten wreef / wreven wrong /wrongen zei / zeiden of zegde(n) zond / zonden zag / zagen zong / zongen zonk / zonken zat / zaten zocht / zochten zoutte / zoutten zoog / zogen zoop / zopen zwol / zwollen zwom / zwommen zwoer / zwoeren
gevlochten gevlogen gevraagd gevouwen gevreten gevroren gewassen gewogen geworpen geweten geweven geweken geweten gewezen gewonden gewonnen geworden gewroken gewreven gewrongen gezegd gezonden gezien gezongen gezonken gezeten gezocht gezouten gezogen gezopen gezwollen gezwommen gezworen
zweerde(n) of zwoor/zworen zworf / zworven zweeg / zwegen
gezworen gezworven gezwegen
Nederlandse Academie 02/218 47 07
ERAP
B1-C1
18 TIP:
Als je studeert, kan je categorieën van verba irregularia zien. Probeer de lijst hieronder aan te vullen! Opgelet! Het klopt niet altijd…
INFINITIEF
IMPERFECTUM singularis / pluralis
PARTICIPIUM PERFECTUM (PP)
begreep / begrepen beet / beten bleek / bleken bleef / bleven dreef / dreven
begrepen gebeten gebleken gebleven gedreven
IJ EE begrijpen bijten blijken blijven drijven
Nederlandse Academie 02/218 47 07
ERAP
B1-C1
19 IE OO genieten kiezen liegen
genoot / genoten koos / kozen loog / logen
genoten gekozen gelogen
begon / begonnen klom / klommen zong / zongen zwom / zwommen
begonnen geklommen gezongen gezwommen
besloot / besloten brak / braken
besloten gebroken
IO EO beginnen klimmen zingen zwemmen UI OO EE A(A) / OO besluiten breken
Nederlandse Academie 02/218 47 07
ERAP
B1-C1
20
1.5
HET SEPARABEL VERBUM
1.5.1 Algemeen Vaak kan je de betekenis van een verbum veranderen, door er een ander woord voor te zetten / aan te plakken. Soms moet je het eerste deel van dit samengestelde verbum apart zeggen. Dan is het verbum separabel en het eerste deel heet separabel deel (SD). bv. staan – opstaan De man staat achteraan in de zaal. Ik wil niet om 6u. opstaan! – Ik sta morgen om 6u. op.
1.5.2 Separabel (S) of niet-separabel (NS)
SEPARABEL
MET ACCENT / KLEMTOON OP HET 1ste DEEL: opbellen, aankomen, … bv. Ik bel de directeur op. bv. Hij kwam te laat aan.
Nederlandse Academie 02/218 47 07
NIET-SEPARABEL
ZONDER ACCENT/KLEMTOON OP HET 1ste DEEL aanvaarden, onderhandelen, onderzoeken, … bv. Ik aanvaard het niet. bv. Die inspecteur onderzoekt de zaak. Verba met prefixen: be-, er-, her-, ver-, ont-, ge-, bv. Ik herken hem niet met die bril. bv. Ik geloof dat niet. bv. Columbus ontdekte Amerika.
ERAP
B1-C1
21 1.5.3 Vorm Hoe zeg / schrijf je het?
PRESENS HZ
Hij staat elke dag vroeg op.
2 woorden: STAM in het pres. / impf. + SD achteraan de zin
IMPERFECTUM HZ
Ze maakte vroeger elke dag lekkere tomatensoep klaar.
(PARTICIPIUM) PERFECTUM
Hij heeft het boek terugGEbracht. Ze heeft gisteren soep klaarGEmaakt.
1 woord: PP = SD + GE + rest
INFINITIEF
Wil je het boek terugbrengen? Zullen we morgen eens laat opstaan?
1 woord: INF.
TE-INFINITIEF (zie ook 1.15) PRESENS BZ IMPERFECTUM BZ
Ze heeft tomaten gekocht OM spaghetti klaar TE maken.
Ik wil dat je morgen paella klaarmaakt. Omdat Sven graag vroeg opstond, ging hij rond 22u. slapen.
2 woorden: OM + … + SD + TE + rest 1 woord: SD + STAM in het presens / imperfectum
SEPARABEL
NIET-SEPARABEL
EXTRA: met klemtoon op het prefix concrete, materiële betekenis door-, mis-, om-, onder-, over-, voor-, weer-
EXTRA: zonder klemtoon op het prefix figuurlijke betekenis door-, mis-, om-, onder-, over-, voor-, weer-
door-: verder doorschrijven: Schrijf nu eens door! mis-: ernaast misschieten: Hij schiet de bal mis. om-: anders, omver omgooien: Zij gooit alles om. onder-: naar beneden, weg onderduiken: Zij duiken onder in Engeland. over-: erheen, ernaartoe, opnieuw overplaatsen: Ze plaatsen die man over. voor-: in de letterlijke zin voorgaan: Gaat u maar voor! weer-: nog eens, opnieuw weerzien: Wanneer zien wij elkaar weer?
door-: hier en daar, in alle richtingen: doorkruisen: We doorkruisen Bali. mis-: niet goed, fout misdoen: Hij misdoet toch niets? om-: rondom, omgeven omringen: De bomen omringen ’t huis. onder-: geen letterlijke betekenis onderwijzen: Deze leraar onderwijst biologie. over-: sterk, zeer, overdreven overdrijven : Hij overdrijft z’n ziekte. voor-: geen letterlijke betekenis voorspellen: Die dame voorspelt de toekomst. weer-: tegen weerkaatsen: Het licht weerkaatst in de spiegel.
Nederlandse Academie 02/218 47 07
ERAP
B1-C1
22 OPGELET ! Hetzelfde verbum heeft een verschillende betekenis met klemtoon op het prefix!
OPGELET ! Hetzelfde verbum heeft een verschillende betekenis zonder klemtoon op het prefix!
ondergaan De zon gaat laat onder. (dalen) voorkomen Ongevallen komen dikwijls voor. (gebeuren) weerleggen Leg dat dossier onmiddellijk weer! (terugleggen)
ondergaan Hij ondergaat een zware operatie. (ondervinden / meemaken) voorkomen De preventieadviseur voorkomt de brand. (vermijden) weerleggen Hij weerlegt het argument van de politicus. (het tegendeel bewijzen)
Nederlandse Academie 02/218 47 07
ERAP
B1-C1
23
1.6
HET FUTURUM SIMPLEX (O.Tk.T.)
1.6.1 Gebruik Wanneer gebruik je het? (zie ook 1.2.1)
ZULLEN = in het presens + INF.
een actie of gebeurtenis in de (verre) toekomst / futurum bv. Ik zal binnen 3 jaar 40 worden. Volgende maand zal ik de ramen poetsen. een afspraak / belofte / voornemen bv. Ik zal u zo snel mogelijk terugbellen. We zullen elkaar ontmoeten voor de ingang. een vriendelijk aanbod / voorstel / suggestie bv. Zullen we straks een glas gaan drinken? Zal ik u even helpen, mevrouw? een veronderstelling / suppositie / waarschijnlijkheid (‘dan’ of ‘dus’) bv. Hij zal nu wel thuis zijn. Hij heeft de hele dag gefietst, dus zal hij nu wel dorst hebben. een formeel bevel / instructie bv. Je zal je aardappelen opeten! een raad / advies + ‘best’ bv. We zullen dat best maar direct doen, anders vergeten we het.
1.6.2 Vorm Hoe zeg je het? (zie eerder 1.2.2)
OPGELET ! (zie verder 1.16) Geen ‘TE’ bij duratieven / de progressieve vorm in het futurum, alleen bij ‘hangen’ ! staan zullen staan liggen zullen liggen zitten + TE-inf. zullen zitten + inf. (hangen + TE-inf. zullen hangen + TE-inf.) bv. Hij zit weer te dromen. Hij zal weer zitten dromen. bv. Hij staat buiten te roken Hij zal buiten staan roken. dubbele inf.
Nederlandse Academie 02/218 47 07
ERAP
B1-C1
24
1.7
HET FUTURUM EXACTUM / ANTERIOR (V.Tk.T.)
1.7.1 Gebruik Wanneer gebruik je het?
Je zegt dat een handeling of een gebeurtenis in de toekomst gedaan is / voltooid is, voor een andere actie of gebeurtenis zal beginnen. + ‘nadat’ bv. Nadat we ons huis geschilderd zullen hebben, zal Piet met vakantie vertrekken.
Bij een veronderstelling of een waarschijnlijkheid / realis, vaak met ‘als’ / ‘dan’ voor een gevolg / consequentie bv. Als hij om 17u vertrokken is, dan zal hij nu al aangekomen zijn. bv. Als hij nu nog niet aangekomen is, zal hij wel de verkeerde weg genomen hebben.
1.7.2 Vorm Hoe zeg je het?
SINGULARIS
ik jij / je / u hij / zij / ze …
PLURALIS
wij / we jullie zij / ze
ZAL
GEWANDELD GEKOMEN
HEBBEN ZIJN
ZULLEN
GEWANDELD GEKOMEN
HEBBEN ZIJN
Nederlandse Academie 02/218 47 07
ERAP
ZULLEN in het pres. + PP + HEBBEN / ZIJN
B1-C1
25
1.8
DE CONDITIONALIS PRESENS (O.V.Tk.T.)
1.8.1 Gebruik Wanneer zeg je het?
Voor een advies / raad + ‘best / beter’ bv. Je zou best elke dag studeren. bv. Je zou beter minder cola drinken.
Voor een beleefde vraag bv. Zou u mij kunnen helpen, aub? bv. Zou je mij willen excuseren? Ik moet vertrekken.
Voor een wens / verlangen + ‘graag’ bv. Ik zou graag een nieuwe auto (willen) kopen. bv. Ze zou (liever) in Parijs willen wonen.
Bij een hypothese/ irrealis: ‘Als … + impf., dan … + cond. presens’ (zie ook 1.4.1) bv. Als ik rijk was, dan zou ik het hele jaar met vakantie gaan. bv. Als de zon scheen, zouden we naar de zee vertrekken. bv. Als ik kon zingen, zou ik operazangeres worden.
Voor onzekere informatie / bij veronderstelling of twijfel bv. Zou ze vandaag naar de les komen? bv. Ik heb gehoord dat de leraar ziek zou zijn. bv. Joris zou ons telefoneren, als hij ziek was. Denk je niet?
Bij een actie die moet gebeuren na een bepaald moment in het verleden (toekomst in het verleden) bv. Dimitri zei dat hij de bus zou nemen. bv. Katrien zei dat ze een uur later zou vertrekken.
Bij een afspraak in het verleden bv. We zouden hen om 3 uur ontmoeten.
Bij een lotsbestemming bv. Dat meisje zou haar vader nooit terugzien.
Bij een toegeving / concessie + ‘al’ bv. Al zou het 2000 euro kosten, ik kocht het toch!
Bij een bedoeling / voornemen bv. We zouden net vertrekken, toen het begon te regenen.
Na ‘opdat’ (een doel) bv. Hij studeerde veel opdat hij zou slagen voor zijn examens. bv. Ik spreek altijd heel duidelijk opdat iedereen mij zou verstaan.
Nederlandse Academie 02/218 47 07
ERAP
B1-C1
26 1.8.2 Vorm Hoe zeg je het?
SINGULARIS
ik jij / je / u hij / zij / ze …
PLURALIS
wij / we jullie zij / ze
ZOU
ZOUDEN
Nederlandse Academie 02/218 47 07
WANDELEN KOMEN WANDELEN KOMEN
ERAP
ZULLEN in het impf. + INF.
B1-C1
27
1.9
DE CONDITIONALIS PERFECTUM (V.V.Tk.T.)
1.9.1 Gebruik Wanneer gebruik je het?
Bij een hypothese / veronderstelling over een actie in het verleden die gedaan is / voltooid is bv. Marie zou de paus gezien hebben! bv. Patrick zou de hele cursus al gestudeerd hebben.
Bij een hypothese / irrealis in het verleden: ‘Als … + pqpf., dan … + cond. perf.’(zie 1.10) De cond. perf. geeft dan de gevolgen van de niet-vervulde hypothese in het verleden bv. Als ik het geweten had, dan zou ik het hem nooit verteld hebben. bv. Als hij gebeld had, zou ik het wel gehoord hebben. bv. Waarom heb je me niet gewaarschuwd? Dan zou ik soep klaargemaakt hebben. bv. Had je maar wat beter opgelet! Dan zou je nu niet in het ziekenhuis gelegen hebben!
Vaak vervangt de cond. perfectum het plusquamperfectum. (pqpf. zie verder 1.10) bv. Met meer middelen zou je nog meer verdiend hebben. ≈ Met meer middelen had je nog meer verdiend. bv. Je zou beter naar me geluisterd hebben. ≈ Je had beter naar me geluisterd.
In zinnen met een veronderstelling + ‘naar verluidt’ en ‘naar het schijnt’ bv. Naar verluidt zou de dief al na twee dagen bekend hebben. bv. Ze zouden naar het schijnt de hele stad ontruimd hebben na een bommelding.
1.9.2 Vorm Hoe zeg je het? ik SINGULARIS jij / je / u hij / zij / ze … PLURALIS
wij / we jullie zij / ze
ZOU
GEWANDELD GEKOMEN
HEBBEN ZIJN
ZOUDEN
GEWANDELD GEKOMEN
HEBBEN ZIJN
Nederlandse Academie 02/218 47 07
ERAP
ZULLEN in het impf. + PP + HEBBEN / ZIJN
B1-C1
28
1.10 HET PLUSQUAMPERFECTUM / PQPF. (V.V.T.) 1.10.1 Gebruik Wanneer zeg je het?
Je zegt wat je voor een bepaald moment in het verleden deed / wat er voor een bepaald moment in het verleden gebeurde. (dubbel verleden) Je gebruikt het pqpf. dus bij een actie of gebeurtenis (in de bijzin / BZ) die een andere handeling of gebeurtenis in het verleden (in de hoofdzin / HZ) voorafgaat. Vaak ‘NADAT’ en ‘TOEN’ + PQPF. bv. Ik had hard gewerkt, dus was ik heel moe. bv. Ik ben naar Afrika vertrokken, nadat ik een vliegtuigticket had gekocht. bv. Nadat de film gedaan was, gingen we wandelen. bv. Toen we het dossier begrepen hadden, konden we eindelijk beginnen. Opgelet ! Dit kan ook met ‘toen / wanneer’ + impf. bv. Ik had nog niet gegeten, toen zij aankwamen.
Bij een niet-vervulde wens / irrealis in het verleden (zie ook voorbeelden bij 1.9.1) bv. Had je maar wat beter opgelet! + ‘maar’ bv. Had hij maar wat harder gestudeerd!
Bij een niet-vervulde voorwaarde / conditie in het verleden Het pqpf. vervangt hier de conditionalis perfectum. (zie eerder 1.9.1) bv. Je had beter naar me geluisterd. ≈ Je zou beter naar me geluisterd hebben. bv. Had ik dat geweten, dan was ik nooit gekomen. ≈ Als ik dat had geweten, dan zou ik nooit gekomen zijn.
1.10.2 Vorm Hoe zeg je het?
SINGULARIS
PLURALIS
ik jij / je / u hij / zij / ze … wij / we jullie zij / ze
HAD WAS
GEWANDELD GEKOMEN
HADDEN WAREN
GEWANDELD GEKOMEN
HEBBEN / ZIJN in het imperfectum + PP
De Antwerpse Schelde en kathedraal
Nederlandse Academie 02/218 47 07
ERAP
B1-C1
29
1.11 DE IMPERATIEF (IMP.) 1.11.1 Gebruik Wanneer zeg / roep je het?
Voor een bevel / instructie / gebod / wens bv. Ga weg! bv. Stop met roepen! bv. Hou(d) alstublieft op!
OPGELET!
Soms gebruik je de imperatief met ‘maar / eens’ (minder sterk) of ‘toch’ (sterker) bv. Geef dat boek eens hier, wil je? Zeg eens aaa! (bij de dokter) bv. Vertel me maar wat er gebeurd is… bv. Stop toch (eindelijk) met roepen!!
Soms gebruik je voor een instructie ook de infinitief of participium perfectum (PP). bv. Oppassen hier! bv. Opgelet! (zie eerder 1.3.3)
Voor een aansporing gebruik je ‘laten we … + inf.’ bv. Laten we vooral rustig blijven!
1.11.2 Vorm Hoe roep je het correct? SINGULARIS PLURALIS
IRREGULARIS
STOP KOM STAM van het verbum of STOP ik-vorm in het presens KOM ZIJN WEES ! bv. Kinderen, wees beleefd! Beleefdheidsvorm (u) + T ! bv. Gaat u toch zitten, meneer! Sommige verba hebben geen imperatief bv. heten, overlijden, spijten, kunnen, mogen, moeten, zullen
Nederlandse Academie 02/218 47 07
ERAP
B1-C1
30
1.12 DE ACTIEVE EN PASSIEVE VORM 1.12.1 Gebruik Wanneer gebruik je het passief?
Als je het niet belangrijk vindt wie of wat de handeling doet (een onbelangrijk subject), maar je wil wel iets zeggen over het directe object (DO / COD) van de zin. Als je het subject toch wil vermelden, gebruik je door + handelend object. bv. De straten in Antwerpen worden elke dag gepoetst. bv. De straten in Antwerpen worden elke dag door de stadsdienst gepoetst. bv. De auto is eindelijk (door Wim) gewassen.
Bij een onpersoonlijk subject (met een intransitief verbum) gebruik je ‘er’ + het passief en liever NIET ‘men’ (het Franse ‘on’) bv. Men belt aan de deur. Er wordt aan de deur gebeld. (beter)
1.12.2 Vorm Hoe gebruik je het passief?
Het subject (S) van de actieve zin wordt het handelend object in de passieve zin. Het directe object (DO / COD) van de actieve zin wordt het subject (S) in de passieve zin. Het handelend object begint met ‘door’ en kan je weglaten. bv.
Ik bestuur de auto.
ACTIEF
De auto wordt door mij bestuurd.
PASSIEF
ACTIEF 1. Presens Ze helpt mij. Men belt aan de deur.
PASSIEF Pres. = WORDEN + PP Ik word (door haar) geholpen. Er wordt aan de deur gebeld.
2. Imperfectum Ze hielp mij. Men belde aan de deur.
Impf. = WERDEN + PP Ik werd (door haar) geholpen. Er werd aan de deur gebeld.
3. Perfectum = HEBBEN/ZIJN + PP Ze heeft mij geholpen. Men heeft aan de deur gebeld.
Perf. = ZIJN + PP Ik ben (door haar) geholpen. Er is aan de deur gebeld.
4. Futurum Simplex = ZULLEN + inf. Ze zal mij helpen. Men zal aan de deur bellen.
Fut. S. = ZULLEN + WORDEN + PP Ik zal (door haar) worden geholpen. Er zal aan de deur gebeld worden.
5. Conditionalis Pres. = ZOUDEN + inf.
Cond. Pres. = ZOUDEN + WORDEN + PP
Nederlandse Academie 02/218 47 07
ERAP
B1-C1
31 Ze zou mij helpen. Men zou aan de deur bellen.
Ik zou (door haar) geholpen worden. Er zou aan de deur worden gebeld.
6. Plusquamperf. = HADDEN/WAREN + PP Ze had mij geholpen. Men had aan de deur gebeld.
Pqpf. = WAREN + PP Ik was (door haar) geholpen. Er was aan de deur gebeld.
7. Fut. Ex. = ZULLEN + PP + HEBBEN/ZIJN Ze zal mij geholpen hebben. Men zal aan de deur gebeld hebben.
7. Fut. Ex. = ZULLEN + PP + ZIJN Ik zal (door haar) geholpen zijn. Er zal aan de deur zijn gebeld.
8.Cond. Perf.=ZOUDEN + PP + HEBBEN/ZIJN Ze zou mij geholpen hebben. Men zou aan de deur hebben gebeld.
8. Cond. Perf. = ZOUDEN + PP + ZIJN Ik zou (door haar) zijn geholpen. Er zou aan de deur gebeld zijn.
OPGELET! Sommige verba hebben geen passieve vorm
Reflexieve verba bv. zich wassen, zich vergissen, …
Verba die een ‘hebben’ of ‘niet hebben’ uitdrukken bv. krijgen, hebben, bezitten, bevatten, inhouden, tekortkomen, …
Vaste combinaties (uitdrukkingen / expressies) met een lichaamsdeel als DO bv. de benen nemen, het hoofd schudden, de rug toekeren, …
Intransitieve verba (die geen DO / COD kunnen hebben) bv. gaan, wandelen, luisteren, … (Je kan niet ‘iets’ wandelen.) Je kan dan wel ‘er’ + passief gebruiken. bv. Er wordt vandaag veel gewandeld.
TIP: Praat en schrijf zo veel mogelijk met actieve vormen en gebruik het passief enkel als het echt nodig is!
Nederlandse Academie 02/218 47 07
ERAP
B1-C1
32
1.13 DE DUBBELE INFINITIEF
Soms verandert het participium perfectum (PP) in een infinitief, als er nog een infinitief volgt. bv. Presens: Ik zie hen kussen achter die boom. bv. Perf.: Ik heb hen gezien kussen achter die boom. Ik heb hen zien kussen achter die boom. dubbele inf.
Deze verandering van een PP in een infinitief gebeurt bij: Blijven: Ik ben de hele avond blijven kijken naar die film. Doen: Ik heb hem naar de CD doen luisteren. Durven: Ik had dat nooit durven denken. Gaan: Ik was gaan kijken naar haar optreden. Helpen: Ik heb hem helpen poesten. Horen: Wij hebben hen horen spelen in de andere kamer. Komen: Ik was graag naar jou komen luisteren. Kunnen: Ik heb dat nog niet kunnen doen. Laten: Ik heb de mug laten leven. Leren: Hij heeft Nederlands leren spreken. Moeten: Hij had maar moeten komen. Mogen: Ik heb nooit mogen leren fietsen. Willen: Jullie hebben dat nooit willen begrijpen. Zien: Ik heb je zien staan bij de bakker.
Nederlandse Academie 02/218 47 07
ERAP
B1-C1
33
1.14 DE ENGELSE VERBA 1.14.1 Vorm De Engelse verba volgen de gewone verba regularis. bv. Presens: faxen: ik fax – jij faxt – wij faxen … STAM = FAX bridgen: ik bridge – je bridget – we bridgen STAM = BRIDGE racen: ik race – zij racet – we racen … STAM = RACE Voor het imperfectum en het perfectum: * STAM met VOCAAL + de(n) / d bv. rugbyen: ik rugbyde – ze rugbyden … bv. barbecueën: ik heb gebarbecued … ’T KoFSCHiP NIET in ’T KoFSCHiP bv. checken: ik checkte – we checkten … bv. scrollen: we scrolden - hij heeft gescrold
* STAM met CONSONANT
STAM = RUGBY STAM = BARBECUE + te(n) / t + de(n) / d STAM = CHECK STAM = SCROL
* OPGELET! bv. faxen: ik faxte – ik heb gefaxt STAM = FAX De ‘x’ staat niet in SOFT KETCHUP, maar klinkt als ‘s’ ! bv. racen: ik racete – ik heb geracet STAM = RACE De stam eindigt op ‘e’, maar de laatste letter die we horen is de ‘c’ die klinkt als ‘s’ in SOFT KETCHUP!
1.14.2 Spelling Als je de -e op het einde van de infinitief niet zegt en als de klank ervoor (oo) lang is, dan schrijven we deze klank ook dubbel. bv. ‘to score’ scoren – hij scoort – hij scoorde – hij heeft gescoord Als je de -e op het einde van de infinitief niet zegt en als de klank ervoor lang is, maar niet (oo), dan houden we de eind –e. bv. ‘to race’ racen – ze racet – zij racete – ze heeft geracet bv. ‘to stagedive’ stagediven – je stagedivet – je stagedivede – je hebt gestagedived bv. ‘to delete’ deleten – ik delete – ik deletete – ik heb gedeletet Een dubbele eindconsonant valt weg! bv. ‘to volleyball’ volleyballen – ik volleybal – ik volleybalde –
Nederlandse Academie 02/218 47 07
ERAP
B1-C1
34 ik heb gevolleybald bv. ‘to grill’ grillen – hij grilt – hij grilde – hij heeft gegrild Een liggend streepje (-) houden we. bv. e-mailen, ik e-mailde, ik heb ge-e-maild
Let erop dat je het niet altijd zegt, zoals je het schrijft / spelt! bv. deleten: je schrijft ‘ik deletete’ (impf.), maar je zegt ‘ik deliete’ niet ‘ik delietete(tete)’
Nederlandse Academie 02/218 47 07
ERAP
B1-C1
35
1.15 (OM) … TE + INFINITIEF 1.15.1 Gebruik Wanneer gebruik je het? Je gebruikt het om een bedoeling te zeggen. bv. Moeder koopt tomaten om spaghetti klaar te maken. bv. Ze werkt heel hard om naar Australië te gaan. bv. Anna is veel te ziek om naar school te gaan. Na vaste combinaties als ‘zin / tijd hebben om … te + inf.’, ‘klaar zijn om… te + inf.’ bv. Ik heb geen zin om vanavond naar dat feest te gaan. bv. Jans moeder heeft nooit tijd om met hem te spelen. Na de constructie ‘Het is (niet) adjectief (om) … te + inf.’ bv. Het is niet makkelijk om geconcentreerd te blijven. bv. Het is leuk om in de zee te zwemmen. Na bepaalde verba. ‘Om’ kan je dan weglaten. bv. Ze hebben wel drie keer geprobeerd (om) die auto te starten. bv. Iedereen vergat (om) op tijd te komen. VERBA + INFINITIEF 1. De hulpverba (modaal + tijd) * kunnen * mogen * willen (zie eerder 1.2) * moeten * gaan / zullen
VERBA + TE-INFINITIEF 1. beginnen te proberen te / trachten te (niet) hoeven te lijken te / schijnen te / blijken te bv. Ik begin te werken om 8u. bv. Hij blijkt ouder dan 30 te zijn. 2. beloven / vragen / denken / vergeten / besluiten / hopen / afspreken / wensen / verbieden / bevelen / menen / … in plaats van een DAT-bijzin (met hetzelfde subject) bv. Ik beloof DAT ik op tijd kom. bv. Ik beloof op tijd te komen. bv. Hij verbood ons te roken. bv. Ze wenst naar het feest te komen.
2.
* komen / blijven * zien / horen / voelen * laten / doen * !! helpen / leren !! bv. Ik zie hem werken. bv. Ik blijf niet wachten! bv. Ik leer Nederlands spreken. bv. Ik help jou je huiswerk maken.
3.
* hebben + dubbele inf. bv. Ik heb hem laten roepen. (zie eerder 1.13)
4.
Durven kan je met INF. of TE-INF. gebruiken, zonder verschil. bv. Zo hoog! Ik durf niet (te) kijken.
Nederlandse Academie 02/218 47 07
3. zitten / staan / liggen / lopen / hangen = de duratieve / progressieve vorm (zie verder 1.16)
ERAP
B1-C1
36
Na bepaalde preposities: ‘voor / alvorens, door, in plaats van, na, om, zonder’ bv. Je kan slagen voor je examen door goed te studeren. bv. In plaats van te klagen zou hij beter positief zijn. bv. Kan je doorrijden zonder te stoppen? Na verba met een vaste prepositie (als prepositiepronomen) kan je (om) … + te + inf. gebruiken, in plaats van een DAT-bijzin. bv. Niemand slaagde erin (om) de moeilijke vraag op te lossen. bv. Hij dacht er niet aan (om) de rekening te betalen. bv. Hij verlangde ernaar (om) met Madonna te slapen. = Hij verlangde ernaar DAT hij met Madonna zou slapen.
Nederlandse Academie 02/218 47 07
ERAP
B1-C1
37
1.16 DE PROGRESSIEVE / DURATIEVE VORM 1.16.1 Gebruik Wanneer gebruik je het?
Je vertelt over een handeling die nu (nog) bezig is. bv. Clara kan niet komen. Ze is nog aan het studeren. bv. Eveline kan ook niet komen. Ze ligt in bed te slapen. bv. Hij stond naar buiten te kijken, waar de was hing te drogen.
1.16.2 Vorm Hoe zeg je het?
SINGULARIS
PLURALIS
SINGULARIS
ik
BEN / WAS
jij / je / u hij / zij / ze …
BENT / WAS IS / WAS
wij / we jullie zij / ze
ZIJN / WAREN
ik
ZIT / ZAT
jij / je / u
LIGT / LAG
TE
hij / zij / ze …
STAAT / STOND
SLAPEN
ZITTEN / ZATEN
TE
AAN HET
AAN HET
STUDEREN
SLAPEN
wij / we PLURALIS
jullie zij / ze
ZIJN in het presens / imperfectum futurum + AAN HET + INF.
ZITTEN / LIGGEN / STAAN / LOPEN / HANGEN in het presens / impf. + TE-INF.
STUDEREN
OPGELET! GEEN ‘TE’ in het perfectum en het futurum, alleen bij ‘hangen’ ! (zie ook 1.6.2) bv. Hij heeft door het raam staan kijken. bv. We hebben onze les samen zitten studeren. bv. De was heeft buiten hangen te drogen. bv. Hij zal weer de hele tijd zitten dromen.
Kabouter Wesley - een populaire strip
Nederlandse Academie 02/218 47 07
ERAP
B1-C1
38
1.17 DE POSITIEVERBA 1.17.1 Vorm en gebruik ACTIE-VERBA Een persoon doet iets met een object.
POSITIE-VERBA Een object is in een bepaalde positie.
Hangen Leggen Zetten Stoppen / steken
Hangen Liggen Staan Zitten
ACTIE-VERBA
POSITIE-VERBA
Hangen aan
Hangen aan
bv. De man hangt zijn jas aan de kapstok.
bv. De jas hangt aan de kapstok.
Zetten bv. De vrouw zet de fles op de tafel. bv. Ik zet de boeken op de kast.
Staan
Verticale positie
bv. De fles staat op de tafel. bv. De boeken staan op de kast.
OPGELET! Tekeningen, cijfers, letters, grafieken, tabellen, … staan op een blad papier, in een boek, op het bord, etc… bv. Wat staat er op het bord? – Ik kan het niet goed lezen. Horizontale positie
Leggen
Liggen
bv. De jongen legt de fles op de tafel. bv. Ik leg het papier op je bureau.
bv. De fles ligt op de tafel. bv. Het papier ligt op je bureau.
Horizontale positie voor meestal platte objecten OPGELET! Ook voor geografische posities ! bv. Brussel ligt in België en België ligt in Europa. In een kleine plaats
Stoppen / steken in
Zitten in / op
bv. Het meisje stopt het geld in haar portefeuille. bv. Ik steek de fles in de zak.
bv. Het geld zit in de portefeuille. bv. De fles zit in de tas.
Een object zit in een kleine ruimte, in een ander object, … Heel vaak raakt het object zijn omgeving. Nederlandse Academie 02/218 47 07
ERAP
B1-C1
39
1.18 MAKEN >< DOEN 1.18.1 MAKEN betekent ‘vervaardigen, creëren, herstellen’ Dat is duidelijk in de volgende voorbeelden: Een lijstje maken Een website maken Jam maken Plannen maken Fouten maken
Maar minder duidelijk in de volgende voorbeelden: Iets duidelijk maken Iets mogelijk maken Een wandeling maken Iemand wegwijs maken Een reisje maken Een keuze maken
Een tekening maken Huiswerk maken Eten maken Foto’s maken
Plezier maken Een grapje maken Winst maken Een doelpunt maken Een opmerking maken Iets laten maken (= laten herstellen)
1.18.2 DOEN betekent ‘een handeling verrichten, uitvoeren, zich gedragen’ Dat is duidelijk in de volgende voorbeelden: De was doen De strijk doen De afwas doen Boodschappen doen Het kalm aan doen Moeilijk doen
Je werk doen Wat doet hij? (beroep) Ik heb niets te doen. (geen werk) Ik heb veel te doen. (veel werk) Wat kan ik doen? Etc.
Maar minder duidelijk in de volgende voorbeelden: Zaken doen Je ding doen Iemand pijn doen Iemand een plezier doen Een poging doen
Een voorstel doen Een inspanning doen Een dutje doen Moeite doen De groeten doen
Nederlandse Academie 02/218 47 07
ERAP
B1-C1
40 * Doen betekent ook ‘ervoor zorgen dat iemand iets doet’ Iemand doen huilen Iemand doen lachen * Doen betekent ‘functioneren’ De computer doet het niet meer! * Aan iets doen betekent ‘iets beoefenen’ Aan sport doen Aan politiek doen * Doen betekent ook ‘toevoegen’ Suiker in de koffie doen Zout op de aardappelen doen
Nederlandse Academie 02/218 47 07
ERAP
B1-C1
41
2. 2.1
HET ARTIKEL HET ONBEPAALD ARTIKEL: ‘EEN’ HET BEPAALD ARTIKEL: ‘DE – HET’
2.1.1 Vorm Hoe zeg je het? SINGULARIS
PLURALIS
ONBEPAALD ARTIKEL Niet-specifiek
Mannelijk substantief Vrouwelijk substantief Neutraal substantief
EEN man EEN vrouw EEN kind
Ø mannen Ø vrouwen Ø kinderen
BEPAALD ARTIKEL Specifiek
Mannelijk substantief Vrouwelijk substantief Neutraal substantief
DE man DE vrouw HET kind
DE mannen DE vrouwen DE kinderen
OPGELET !
Het onbepaald artikel ‘EEN’heeft GEEN pluralis. bv. Ik koop Ø kranten. bv. Ik koop DE kranten. (specifiek) Soms betekent EEN = één bv. Ik koop EEN boek. = om het even welk boek bv. Ik koop één boek. = 1 enkel boek
2.1.2 Gebruik Wanneer zeg je het (niet)? GEEN BEPAALD ARTIKEL ‘DE – HET’: Bij niet-specifieke materialen, stoffen of producten (Fr.: partitief artikel: du, de la, de l’, … bestaat niet in het Nederlands) bv. Ik heb Ø geld. - Hij drinkt veel Ø melk. bv. Ik koop Ø vlees in de beenhouwerij. OPGELET! Wel als het specifiek is bv. Het vlees van Delhaize is duurder. In negatieve zinnen, dus voor GEEN bv. Ik heb geen Ø geld. bv. Wij willen geen Ø problemen. Vóór namen van continenten, landen, steden, dorpen en regio’s bv. Ik woon in Ø België, ergens in Ø Vlaanderen, dichtbij Ø Gent. OPGELET! Wel in het pluralis of met een kwaliteit (zie verder 4. Het adjectief) bv. DE Verenigde Staten bv. HET warme Spanje - HET Europa van vandaag
Nederlandse Academie 02/218 47 07
ERAP
B1-C1
42 Vóór titels met een naam bv. Ø President Bush is niet heel slim. bv. Ø Paus Benedictus komt uit Duitsland. OPGELET! Wel voor een titel zonder naam bv. De president van Frankrijk is niet groot. Vóór talen en vakken bv. Ik leer nu ook Ø Spaans, Ø Nederlands en Ø wiskunde op school. OPGELET! Wel als de talen of vakken subject zijn of na een prepositie staan bv. HET Nederlands verandert door de computer. bv. In HET Nederlands bestaat er geen subjonctief.
Nederlandse Academie 02/218 47 07
ERAP
B1-C1
43
2.2
DE of HET ? Meestal moet je bij elk nieuw woord / substantief uit het hoofd studeren of je ‘de’ of ‘het’ zegt. Je kan het ook opzoeken in het woordenboek.
2.2.1 Een paar regels om je te helpen ALTIJD MET ‘HET’ = Neutrale substantieven Diminutieven / verkleinwoorden bv. het bosje, het raampje (= een klein raam) Collectieven met ‘ge- … -te’ bv. het gebergte, het gevogelte (= alle vogels) Adjectieven en verba die je als substantief gebruikt. bv. het geel van een ei bv. Tijdens het lesgeven viel ik over een rugzak. Substantieven die eindigen op ‘…-sel’ bv. het kapsel, het voedsel
ALTIJD MET ‘DE’ = Mannelijke of vrouwelijke substantieven Namen van personen / beroepen bv. de moeder, de agent bv. de koning, de klant bv. de secretaresse, de dokter OPGELET! het meisje (verkleinwoord!) het kind, het slachtoffer, het lid De meeste substantieven die eindigen op: ‘…-de’, ‘…-te’, ‘…-age’, ‘…-heid’, ‘…-ie’, ‘…-ij’, ‘…-ing’, ‘…-nis’, ‘…-st’ ‘…-iek’, ‘…-ica’, ‘…-theek’, ‘…-iteit’ ‘…-tuur’, ‘…-ade’, ‘…-ide’, ‘…-ode’ ‘…-ude’, ‘…-ine’, ‘…-esse’, ‘…-itis’ bv. de aarde, de geboorte, de garage bv. de overheid, de vakantie bv. de slagerij, de tekening bv. de betekenis, de winst bv. de kroniek, de replica bv. de bibliotheek, de identiteit bv. de partituur, de serenade bv. de piramide, de periode bv. de prelude, de discipline bv. de interesse, de appendicitis
Namen van talen, materialen / stoffen, windrichtingen bv. het Frans, het katoen, het goud bv. het noorden, het zuidwesten OPGELET! de wol, de zijde Substantieven van vreemde origine op ‘…-aal’, ‘…-eel’, ‘…-isme’, ‘-asme’, ‘…et’, ‘…-ect’, ‘…-ment’, ‘…-um’ bv. het kanaal, het kasteel bv. het optimisme, het portret bv. het enthousiasme, het defect bv. het moment, het centrum OPGELET! de datum, de consument (persoon!) Namen van sporten bv. het voetbal, het tennis
Nederlandse Academie 02/218 47 07
Deze substantieven zijn vrouwelijk. (zie verder 2.4.1) OPGELET! het einde, het vonnis, het gedeelte, het afscheid, het garnituur Substantieven met 2 syllabes en prefix ‘be-…’, ‘ge-…’, ver-…’ bv. het begin, het gevaar, het verhaal, …
ERAP
B1-C1
44 2.2.2 ‘HET’ als pronomen OPGELET met ‘HET’ als pronomen! Voor een emotionele toestand / gemoedstoestand of voor een idee: ‘HET + HEBBEN + ADJECTIEF’ bv. Ik heb het druk. Ze heeft het altijd koud. bv. Ben je klaar met je examen? Ja, ik denk het wel. / Ik weet het niet. Soms vervang je een ‘de-woord’ door ‘het’ en NIET door ‘hem / haar /hen / ze’ bv. Heb je mijn zus al ontmoet? Ja, ik vind het een heel mooi meisje! bv. Zie je die arme mensen? Het zijn de slachtoffers van de tsunami.
Nederlandse Academie 02/218 47 07
ERAP
B1-C1
45
2.3
DE en HET ! Sommige substantieven kunnen ‘de-woorden’ EN ‘het-woorden’ zijn, maar de betekenis is dan verschillend.
2.3.1 Een lijstje E = zwart S = grijs
DE-WOORD
HET-WOORD
Bal Blik Bos Doek Hof Idee Jacht Maal Koper Nylon Portier Punt Rijm
speelgoed een oogopslag een boeket bloemen een vod een tuin een gedachtegoed jagen op een keer een klant een fijne kous een deurman een top, het einde dauw
Stof
het materiaal
Voetbal Zegel
een bal een postzegel
een dansfeest een metalen doos een woud (veel bomen) een scherm het koningshuis een ingeving, inspiratie een boot het eten, een gerecht een metaal een materiaal een deur van de auto de essentie gelijke klanken kleine deeltjes vuil (bvb. fijn stof) een spel, sport een soort officiële stempel
2.3.2 Composities / samenstellingen OPGELET met composities / samenstellingen! Je kijkt naar het 2de substantief / het basiswoord om het artikel te kennen. bv. het televisieprogramma de televisie + het programma bv. de werktafel het werk + de tafel bv. de onderzoeksrechter het onderzoek + de rechter
Nederlandse Academie 02/218 47 07
ERAP
B1-C1
46
2.4
DE-WOORDEN: MANNELIJK OF VROUWELIJK? Soms moet je weten of ‘de-woorden’ mannelijk of vrouwelijk zijn, als je ze wil vervangen door een pronomen. Je kan dit in het woordenboek vinden. bv. de vogel: hij vliegt weg - hij geeft zijn jongen eten - ik zie hem. bv. de kat: zij is mooi, zij zit op haar stoel, ik zie haar / ze. bv. het geluk: het is moeilijk te vinden, ik zoek het, het geluk en zijn gevolg. bv. Waar staat papa? Geen idee, ik kan hem niet zien. bv. Die berg? Ik heb hem al drie keer beklommen! bv. Is de lerares daar of is ze op kantoor? bv. Is de bibliotheek al gesloten? Nee, ze is nog open!
2.4.1 Een paar regels om je te helpen MANNELIJKE DE-WOORDEN Namen van mannen of mannelijke beroepen bv. de jongen, Bart, de koning bv. de nonkel, de dokter Mannelijke dieren bv. de stier, de haan, de leeuw Namen van bomen en bergen bv. de plataan, de eik bv. de Etna, de Alpen
Substantieven op ‘…-aar’, ‘…-er’, ‘…-ier’ bv. de tekenaar, de wandelaar bv. de bakker, de Zwitser bv. de bankier, de magazijnier
Vreemde / Latijnse subst. op ‘…-us’ bv. de politicus, de scepticus bv. de technicus
Nederlandse Academie 02/218 47 07
VROUWELIJKE DE-WOORDEN Namen van vrouwen of vrouwelijke beroepen bv. Sofie, de prinses, de oma bv. de secretaresse Vrouwelijke dieren bv. de koe, de kip, de merrie Namen van bloemen bv. de zonnebloem, de roos bv. de lelie Abstracte zaken en wetenschappen bv. de liefde, de taal bv. de wetenschap, de fysica Muziekinstrumenten bv. de piano, de viool De letters van het alfabet bv. de a, de m, de j, de c Substantieven op ‘…-in’, ‘…-aarster’, ‘…-(ess)e’ bv. de koningin, de maîtresse bv. de luisteraarster, de advocate Substantieven op ‘…-heid’, ‘…-teit’, ‘…-ing’, ‘…-nis’ ‘…-ij’, ‘…-ie’, ‘…-theek’, ‘…-tuur’ bv. de waarheid, de identiteit bv. de beleving, de betekenis bv. de bakkerij, de generatie bv. de bibliotheek, de natuur (zie eerder 2.2.1) ERAP
B1-C1
47
3. 3.1
HET TELWOORD HET HOOFDTELWOORD: hoeveelheid / kwantiteit
3.1.1 Onbepaald / niet-specifiek ‘VEEL’ en ‘WEINIG’ + substantief pluralis + niet-specifieke materialen en abstracta bv. Ik heb veel vrienden. - Ik ken weinig talen. bv. Ik eet weinig vlees. - Hij heeft veel liefde nodig. ‘VELE’ en ‘WEINIGE’ na een bepaald / specifiek substantief bv. We luisteren naar zijn vele liedjes. bv. De weinige mensen die kwamen, waren geïnteresseerd. ‘BEIDE(N)’ en ‘ALLEBEI’ voor 2 personen of 2 zaken bv. Kathleen heeft pijn aan beide armen. (2 zaken) bv. Ik heb beide films gezien. Heb jij ze ook allebei gezien? (2 zaken) bv. Heb jij Paul en An geroepen? Ja, ik heb ze beiden geroepen. (2 personen) Ja, ik heb ze allebei geroepen. (2 personen) 3.1.2 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19
Bepaald / specifiek nul 20 één 21 twee 22 drie 23 vier 24 vijf 25 zes 26 zeven 27 acht 28 negen 29 tien 30 elf 31 twaalf 32 dertien veertien 40 41 vijftien zestien 50 zeventien 60 achttien 70 negentien 80 90
twintig eenentwintig tweeëntwintig drieëntwintig vierentwintig vijfentwintig zesentwintig zevenentwintig achtentwintig negenentwintig dertig eenendertig tweeendertig veertig eenenveertig vijftig zestig zeventig tachtig negentig
Nederlandse Academie 02/218 47 07
100 101 102 112 113 114 115 146 184
honderd honderd en een honderd en twee honderd en twaalf honderddertien honderdveertien honderdvijftien honderdzesenveertig honderdvierentachtig
200 300 400
tweehonderd driehonderd vierhonderd
1000 1001 1012 1013 1487 1952
duizend duizend duizend duizend duizend duizend
2000 3000 8564 10626
tweeduizend drieduizend achtduizend vijfhonderdvierenzestig tienduizend zeshonderdzesentwintig
ERAP
en een en twaalf dertien vierhonderdzevenentachtig negenhonderdtweeënvijftig
B1-C1
48 100 000 honderdduizend 1 000 000 één miljoen 200 000 tweehonderdduizend 1 000 000 000 één miljard 359 600 driehonderdnegenenvijftigduizend zeshonderd 3 235 744 861 drie miljard tweehonderdvijfendertig miljoen 896 137 zevenhonderdvierenveertigduizend achthonderdzesennegentigduizen achthonderdeenenzestig d honderdzevenendertig OPGELET! Schrijf alles in 1 woord, maar laat een spatie: * na ‘duizend’ * voor en na ‘miljoen’ * voor en na ‘miljard’
OPGELET! Jaren zeggen we anders! bv. 1577: vijftienhonderdzevenenzeventig bv. 1925: negentienhonderdvijfentwintig bv. 1982: negentienhonderdtweeëntachtig bv. 2010: tweeduizend en tien (maar: 2013: tweeduizend dertien) Rekenen: bv. 4 + 4 = 8 bv. 5 – 3 = 2 bv. 6 x 3 = 18 bv. 8 : 2 = 4
vier plus vier is acht vijf min drie is twee zes maal drie is achttien acht gedeeld door twee is vier
Telefoonnummers zeggen we in groepjes: bv. 02/687 76 41: nul twee, zeshonderdzevenentachtig zesenzeventig éénenveertig
Nederlandse Academie 02/218 47 07
ERAP
B1-C1
49
3.2
HET RANGTELWOORD: volgorde
3.2.1 Bepaald / specifiek: ‘…+DE’ / ‘…+STE’ 1e 2e 3e 4e 5e 6e 7e 8e
eerste tweede derde vierde vijfde zesde zevende achtste
9e 10e
negende tiende
11e 12e 13e 14e …
elfde twaalfde dertiende veertiende ‘… + de’
20e 21e 22e 23e
twintigste eenentwintigste tweeëntwintigste drieëntwintigste
30e 31e 32e
dertigste eenendertigste tweeendertigste
100e 101e 102e 112e 113e 114e 115e 146e
honderdste honderd en eerste honderd en tweede honderd en twaalfde honderddertiende honderdveertiende honderdvijftiende honderdzesenveertigste
184e honderdvierentachtigste 40e 41e
veertigste eenenveertigste
50e 60e 70e 80e
vijftigste zestigste zeventigste tachtigste
90e
negentigste
Nederlandse Academie 02/218 47 07
1000e duizendste 1001e duizend en eerste 1012e duizend en twaalfde 2000e tweeduizendste 1 000 000e
één miljoenste
1 000 000 000e één miljardste
ERAP
B1-C1
50
3.3
SPECIAAL GEBRUIK Je kan telwoorden alleen / apart of bij een substantief gebruiken. bv. De drie kinderen zitten op de bank. bv. Je bent de vierde, even wachten alstublieft! bv. Die twee praten de hele tijd. Bij een opsomming (“énumeration”) gebruik je : ‘TEN + rangtelwoord’ bv. ten eerste, ten tweede, …, ten laatste Speciale telwoorden: ‘ de / het middelste, laatste, zoveelste, hoeveelste’ bv. Ik heb 3 zonen van 4, 6 en 8 jaar. Wim is 6 jaar oud; hij is de middelste. bv. Kom je morgen terug? Nee, het was de laatste keer. bv. De hoeveelste les is het volgende week? De vijfde. Soms zeg je een telwoord als diminutief / verkleinwoord. bv. Het is hier zo leuk met ons tweetjes. bv. Wil je nog een glas wijn? Ja, nog eentje. Voor een pluralis ‘Telwoord + EN’ / ‘Zeven – negen + S’ bv. Ik had veel vieren op mijn rapport - Ik had drie zevens. bv. Er waren honderden bezoekers. Voor een benaderend aantal of een niet-exact uur (ongeveer) ‘Telwoord + EN’ bv. Ik denk dat ze met z’n tienen waren. (ongeveer 10 personen) bv. Na zessen is de winkel gesloten. (ongeveer 6 uur)
3.3.1 De tijd / de klok lezen “Hoe laat is het?” 2u.
Het is twee uur.
2u.10
Het is tien over/na twee.
2u.15
Het is kwart over/na twee.
2u.20
Het is twintig over/na twee.
2u.30
Het is half drie.
2u.35
Het is vijfentwintig voor drie.
2u.45
Het is kwart voor drie.
2u.55
Het is vijf voor drie.
Nederlandse Academie 02/218 47 07
ERAP
B1-C1
51 3.3.2 De leeftijd “Hoe oud ben jij?” Ik ben twintig. – Ik ben twintig jaar. – Ik ben twintig jaar oud. ‘Op zijn / z’n / haar / hun + rangtelwoord’ bv. Op z’n twintigste ontmoette hij de vrouw van zijn leven. bv. Op hun dertigste zagen ze elkaar terug. ‘Hoofdtelwoord + -jarig(en)’ / ‘Tiental + -er(s)’ bv. Hij heeft een zesjarige dochter. - Alle twintigjarigen zijn welkom! bv. Elsje is een toffe tiener. - Ik hou niet van dertigers.
3.3.3 De regelmaat / frequentie: ‘hoe dikwijls / hoe vaak ?’ “Hoe dikwijls ga jij naar de fitness?” Ik ga om de twee dagen. – Ik ga alle twee dagen.
Nederlandse Academie 02/218 47 07
ERAP
B1-C1
52
4. 4.1
HET PRONOMEN HET PERSOONLIJK PRONOMEN
4.1.1 Vorm Hoe zeg je het? Blauw = zonder accent Rood = met accent
1 pluralis 2 pluralis
SUBJECT ik je / jij U hij ze / zij het we / wij jullie
DIRECT OBJECT me / mij je / jou U hem haar het ons jullie
INDIRECT OBJECT me / mij je / jou U hem haar het ons jullie
PREPOSITIEOBJECT me /mij je / jou U hem / (er + prep.) haar / (er + prep.) / (er + prep.) ons jullie
3 pluralis
ze / zij
hen / ze
hun / hen / ze
hen / (er + prep.) (zie verder 4.2.5)
REFLEXIEF me / mij je / jou zich zich zich zich ons je zich
POSSESSIEF mijn / m’n je / jouw uw zijn / z’n haar zijn / z’n onze / ons jullie / je hun
1 singularis 2 singularis 3 singularis
1 singularis 2 singularis 3 singularis 1 pluralis 2 pluralis 3 pluralis
Het belfort van Brugge 4.1.2 Gebruik Wanneer gebruik je het? Het persoonlijk pronomen vervangt personen / zaken / dieren die je al eerder in de zin hebt gezegd. Als subject (S) bv. We studeren Nederlands op de Nederlandse Academie. bv. Ken je Mark? Hij werkt altijd heel traag. Als direct object (DO / COD) bv. Ik zocht Lucas en nu heb ik hem eindelijk gevonden. bv. We zien jullie nooit lachen.
Nederlandse Academie 02/218 47 07
ERAP
B1-C1
53 OPGELET! Voor personen gebruik je ‘hen’ of ‘ze’, voor dieren / zaken alleen ‘ze’. bv. Ken je die kinderen? Nee, ik ken hen / ze niet. bv. Heb je die dossiers gevonden? Ja, ik heb ze gevonden. Als indirect object (IO / COI) bv. Ik heb je een vraag gesteld! bv. Ik geef haar een cadeau. OPGELET! Als je het IO wil accentueren, zeg je het na het DO ‘+ aan’. bv. Ik geef een cadeau aan haar. (niet aan jou) OPGELET! Hun = aan hen ! aan hun bv. Ik geef hun / ze een cadeau. – Ik geef een cadeau aan hen.
Als prepositieobject (PO) / na een prepositie (alleen voor personen) bv. Hoe gaat het met jou? bv. Denk je aan die man? Ja, ik denk aan hem. bv. Hou jij van dat meisje? Ja, ik hou van haar. (nooit ‘het’)
We gebruiken de vorm zonder accent meer dan de vorm met accent. De vorm met accent gebruiken we: Na ‘als’ en ‘dan’ bv. Karel is groter dan zij. – Die collega’s zijn niet zo ambitieus als wij. OPGELET! Karel is groter dan ik en dan jij. Bij een tegenstelling / oppositie bv. Hij is niet ziek; zij is ziek! Bij een rangschikking / coördinatie bv. Jij of ik, wie zal het doen? Na ‘ook’ of ‘zelfs’ bv. Ook wij moeten genoeg slapen om fit te zijn. bv. Katrien heeft veel gestudeerd, maar zelfs zij kan fouten maken. Na uitdrukkingen / expressies met een vaste prepositie bv. In vergelijking met jou heeft Clark bijna niks gedaan. bv. In tegenstelling tot mij heeft Vira geen slecht karakter. Soms kan je de 3de persoon als object of subject (‘hij / hem / haar / het / hen / ze’) vervangen door ‘die’ de-woorden of personen of door ‘dat’ het-woorden of een zin Nederlandse Academie 02/218 47 07
ERAP
B1-C1
54 bv. Ken je deze foto? Ja, ik ken hem. bv. Ken je deze dokter? Ja, ik ken hem. bv. Ga maar naar de dokter, hij zal je helpen. bv. Wat vind je van het boek? Het is spannend. bv. Morgen gaan we naar zee.
Nederlandse Academie 02/218 47 07
ERAP
Ja, ik ken die. Ja, ik ken die. Nee, die kan me niet helpen Dat vind ik heel spannend. inversie ! Dat is een fantastisch idee!
B1-C1
55
4.2
HET PRONOMEN en ADVERBIUM ‘ER’
Is een raar woordje in het Nederlands. Ik weet niet waarom het staat. Ik dacht gisteren nog aan. Ik kon de hele nacht niet door slapen. Dan nam ik maar de krant en begon in te lezen. Waren verschillende artikels op de voorpagina. Ik zag vier. In één stond: “Werden honderden mensen gered uit een brand in Luik.” Ik was vorige maand nog geweest. Ik werd zo vrolijk van en ik verlangde naar dat de media positiever zouden zijn. Zachtjes viel ik in slaap. De volgende morgen werd ik fris wakker en begreep ik alles van. ‘Er’ is er gewoon, omdat het zo grappig klinkt (zonder)… 4.2.1 ‘Er is …’ of ‘Er zijn …’ (‘Il y a …’) SINGULARIS ‘ER IS …’
PLURALIS ‘ER ZIJN …’
Er is een probleem. Is er genoeg drank? Was er veel liefde in die familie?
Er waren veel mensen in de tuin. Zijn er olifanten in de zoo?
Er staat een paard in de gang.
Staan er bomen in je straat?
Er lag een tapijt op de grond.
Er liggen kleren op het bed.
Er zit een kat op mijn stoel. Maar ook: Er zit een pen in mijn zak. = Er steekt een pen in mijn zak. Er hangt een jas aan de kapstok. Er loopt een kind in ons kantoor. Er vloog een insect in mijn oog. etc …
Nu zitten er vogels op het dak. Maar ook: Zitten er gaten in je broek? Er zitten vlekken op mijn hemd.
NIET-SPECIFIEK
‘AANWEZIG’ ZIJN ‘VERTICAAL AANWEZIG’ ZIJN ‘HORIZONTAAL AANWEZIG’ ZIJN ‘ZITTEND AANWEZIG’ ZIJN ‘ER ZIT(TEN) …’ + IN / OP
‘ER HANGT / HANGEN’ + AAN Gisteren liepen er Afrikanen op straat. Er vallen bladen uit het kopieerapparaat. (zie ook eerder 1.17 de positieverba) Er hangen foto’s aan de muren.
Nederlandse Academie 02/218 47 07
ERAP
B1-C1
56 4.2.2 ER van plaats (= ‘daar’ adverbium ‘Y’ locatief) ‘ER’ gebruik je voor een plaats die je eerder hebt gezegd en het staat dicht na het verbum in een hoofdzin (HZ): bv. Ik werk in Brussel. Ik ken er veel restaurants. bv. Ik studeerde in Leuven en ik heb er ook gewoond. bv. Ken je het centraal station? Ik heb me er eens heel hard moeten haasten en toen viel ik van die trappen. dicht na het subject in een vraagzin of een bijzin (BZ): bv. Ik woon in Antwerpen. Woon jij er ook? bv. Charleroi? Ik wist niet dat je er tien jaar gewoond had…
4.2.3 ER als object of een hoeveelheid /kwantiteit ‘ER’ gebruik je voor een hoeveelheid / kwantiteit van een object, dat je eerder hebt gezegd. bv. Hoeveel klanten heb je geholpen vandaag? Ik hielp er twaalf, maar Kurt heeft er geen geholpen. bv. Hoeveel auto’s heb je gezien? Ik heb er zeven gezien.
4.2.4 ER als subject in de passieve zin (zie eerder 1.12.1) In de onpersoonlijke / niet-specifieke passieve zin gebruiken we ‘ER + worden +…’ bv. Men werkt in de straat. BETER: Er wordt gewerkt in de straat. bv. Men sprak hier Nederlands. BETER: Er werd hier Nederlands gesproken.
4.2.5 ER als PREPOSITIEPRONOMEN (prepositieobject) / pronominaal adverbium
‘ER’ gebruik je ook om een object met een (vaste) prepositie (prep.) te vervangen (alleen voor zaken). Dit gebeurt heel vaak, omdat de zin anders te lang en te complex wordt of je te veel herhaalt.
Nederlandse Academie 02/218 47 07
ERAP
B1-C1
57 ER + … + PREPOSITIE Ik kijk naar het voetbal. We denken aan die dossiers. We wachten op de bus.
Ik kijk ernaar. We denken eraan. We wachten erop.
ZAKEN ER + PREP * soms 1 woord, als er alleen een S en V is.
Ik kijk elke dag naar het voetbal. We dachten te laat aan die map. We wachten niet op de bus.
Ik kijk er elke dag naar. We dachten er te laat aan. We wachten er niet op.
ZAKEN ER + … + PREP * meestal 2 woorden * ER na het verbum * PREP achteraan
Ik kijk (elke dag) naar hen. Ik dacht (te laat) aan haar. Ik wacht (niet) op hem.
PERSONEN PREP + PERS. PRONOMEN (zie eerder 4.1)
Opgelet! Ik kijk (elke dag) naar de klanten. Ik dacht (te laat) aan mijn vrouw. Ik wacht (niet) op de leraar.
OPGELET! Jantje speelt met de bal. Ik behoor niet tot de groep. Ik ga morgen naar Brugge. Hendrik komt van / uit Polen.
Jantje speelt ermee. Ik behoor er niet toe. Ik ga er morgen naartoe. OF Ik ga er morgen heen. Hendrik komt ervandaan.
OPGELET! Er zitten 2 mensen op de stoel.
Er zitten 2 mensen erop. Er zitten 2 mensen op.
Nederlandse Academie 02/218 47 07
ERAP
OPGELET! ER + MET ERMEE ER + TOT ERTOE ER + NAAR (richting) ERNAARTOE / ERHEEN ER + VAN / UIT (afkomst) ERVANDAAN OPGELET! 2 X ER 1 X ER in dezelfde zin!
B1-C1
58 HIER / DAAR + … + PREPOSITIE Ik zet de fles op deze tafel. (hier bij mij, niet daar bij jou) Ik weet niks van deze dingen. (hier) Ik denk nog veel aan die vakantie. (daar in Spanje) Ik wacht op dat antwoord. (van dat bedrijf daar in Genk)
Ik zet de fles HIERop. Ik weet HIER niks van.
Ik denk DAAR nog veel aan. Ik wacht DAARop.
(N)ERGENS / OVERAL + … + PREPOSITIE Ja, ik ga overal naartoe. Nee, ik heb nergens op Ga je naar alle landen in Azië? geschreven. Heb je op mijn blad geschreven? (Ook goed: Nee, ik heb er niet op geschreven.)
Je kan ‘ER’ vervangen door: * ‘HIER’ (bij mij) * ‘DAAR’ (bij jou, …) Je legt zo een extra accent. DEZE / DIT … (hier) HIER + (…) + PREP DIE / DAT … (daar) DAAR + (…) + PREP (zie ook demonstr.pron. 4.6)
Je kan ‘ER’ vervangen door: * ‘(N)ERGENS * ‘OVERAL’ met een andere betekenis.
WAAR + … + PREPOSITIE Ik ga morgen naar Australië! Ik wacht al 2 uur op de tram!
Dit is het probleem. Ik denk nooit aan het probleem.
Waar ga je morgen naartoe? Waar wacht je al 2 uur op? OF Waarop wacht je …?
Voor een vragend pronomen WAAR + (…) + PREP ? (zie verder 4.7)
Dit is het probleem, waaraan ik nooit denk.
Voor een relatief pronomen WAAR + (…) + PREP (zie verder 4.8)
Met sommige preposities kan je ‘ER’ niet gebruiken! Een lijstje: Behalve, aangaande, behoudens, betreffende, blijkens, gedurende, hangende, jegens, krachtens, niettegenstaande, omstreeks, ondanks, ongeacht, sedert, sinds, tijdens, uitgenomen, uitgezonderd, volgens, wegens. bv. Ik heb mijn man ontmoet tijdens de oorlog Ik heb mijn man toen ontmoet. Ik heb mijn man ertijdens ontmoet. Enkele prepositieobjecten vervang je door een ander pronomen / adverbium: bv. ondanks het feit dat … = desondanks bv. niettegenstaande de slechte resultaten = niettemin bv. tussen twee gesprekken in = ondertussen / intussen of inmiddels bv. aangaande die zaak = desbetreffende of daaromtrent bv. om die redenen = daarom etc… Nederlandse Academie 02/218 47 07
ERAP
B1-C1
59
4.3
HET REFLEXIEF PRONOMEN
4.3.1 Vorm Hoe zeg je het? Blauw = zonder accent
1 singularis 2 singularis 3 singularis 1 pluralis 2 pluralis 3 pluralis
Rood = met accent SUBJECT ik je / jij U hij ze / zij het we / wij jullie ze / zij
REFLEXIEF me / mij / mezelf je / jou / jezelf zich / zichzelf zich / zichzelf ons / onszelf je / jezelf zich / zichzelf
4.3.2 Gebruik Wanneer gebruik je het? Je gebruikt het reflexief pronomen bij verba met ‘zich’ in de infinitief. (reflexieve verba) Het reflexief pronomen duidt altijd op dezelfde persoon als het subject (S). Je kan het gebruiken zonder accent: bv. Ik was me elke morgen. bv. Hij vergist zich dikwijls, als hij moe is. bv. Het spijt me, maar u heeft zich vergist. bv. Wij moeten ons haasten, want het is tijd. bv. De kinderen hebben zich pijn gedaan bij het spelen. Je kan het gebruiken met accent: bv. Ik was mezelf elke morgen, niet de hond. bv. Kan jij jezelf wassen zonder hulp van de verpleegster? (in het ziekenhuis) Voor de imperatief gebruiken we je / u: bv. Vergis u niet! Het examen is moeilijker dan u denkt. bv. Ontspan je maar eens goed tijdens de vakantie!
Nederlandse Academie 02/218 47 07
ERAP
B1-C1
60
4.4.
HET WEDERKERIG / WEDERZIJDS PRONOMEN
Het wederkerig pronomen gebruik je als de actie in 2 richtingen gebeurt. (‘réciproque’) Het subject (S) is dan altijd pluralis! Er bestaan drie vormen. Ze betekenen hetzelfde: ‘elkaar’: algemene taal bv. Joke en Bram telefoneren elkaar vaak. Joke belt Bram + Bram belt Joke. ‘mekaar’: familiale taal bv. Bij vrienden schudden we mekaar altijd de hand. ‘elkander’: formele / oude taal bv. Ze kusten elkander plechtig bij het onthaal. Er bestaan ook possessieve vormen: ‘elkaars’, ‘mekaars’, ‘elkanders’ bv. Ze eten elkaars maaltijd op. de maaltijd van elkaar. bv. Jullie hebben mekaars teksten gelezen.
Nederlandse Academie 02/218 47 07
ERAP
B1-C1
61
4.5
HET POSSESSIEF PRONOMEN
4.5.1 Vorm Hoe zeg je het? Blauw = zonder accent
1 singularis 2 singularis 3 singularis 1 pluralis 2 pluralis 3 pluralis
Rood = met accent
SUBJECT ik je / jij U hij ze / zij het we / wij jullie ze / zij
POSSESSIEF (bijvoeglijk) mijn / m’n je / jouw uw zijn / z’n haar zijn / z’n onze / ons jullie / je hun
POSSESSIEF (zelfstandig) de / het mijne de / het jouwe de / het uwe de / het zijne de / het hare de / het zijne de / het onze die / dat van jullie de / het hunne
4.5.2 Gebruik als adjectief (bijvoeglijk) Wanneer zeg je het? Het possessief pronomen zegt van wie iets is, wie het heeft / bezit. bv. Ik heb een mooie gsm. Het is mijn gsm. bv. Jullie hebben nieuwe kleren. Het zijn jullie kleren. Je zegt het samen met een substantief, soms met een extra ‘e’. bv. Zijn die kleren van de toeristen? Ja, het zijn hun kleren. bv. Wij hebben die computer gekocht. Het is onze computer. (de-woord) bv. We zullen een huis bouwen. Dat wordt ons nieuwe huis. (het-woord) Je gebruikt het geslacht (mannelijk, vrouwelijk, neutraal) van de bezitter! (en niet van het substantief, zoals in het Frans) bv. het bureau van Jef zijn bureau (Jef is mannelijk) bv. het bureau van Sabine haar bureau (Sabine is vrouwelijk) bv. An heeft haar tanden gepoetst, maar Joris heeft zijn tanden niet gepoetst. bv. De computer is oud. Z’n scherm is versleten. OPGELET! Om te spreken over een groep, gebruiken we vaak ‘hun’ (pluralis) en niet ‘zijn’ of ‘haar’ (singularis). bv. Het personeel was niet tevreden over hun ontslag. bv. De hele klas moest blijven omdat hun examens slecht waren.
Nederlandse Academie 02/218 47 07
ERAP
B1-C1
62 4.5.3 Gebruik als substantief (zelfstandig) Wanneer zeg je het? Het possessief pronomen kan je ook alleen gebruiken, zonder substantief. Zo herhaal je niet te veel. bv. Ik heb een mooie gsm. Het is de mijne. bv. U heeft nieuwe kleren. Het zijn de uwe. bv. Haar voorstel is goed, maar het zijne niet. Enkele vaste uitdrukkingen / expressies: bv. (Mijne) Dames en Heren, uw aandacht a.u.b.! bv. Zijne Excellentie, wilt U hier plaatsnemen? bv. Hare Majesteit, Koningin Mathilde, spreekt momenteel tot de bezoekers.
Nederlandse Academie 02/218 47 07
ERAP
B1-C1
63
4.6
HET DEMONSTRATIEF PRONOMEN
4.6.1 Vorm Hoe zeg je het?
SINGULARIS De-woorden SINGULARIS Het-woorden PLURALIS De-woorden
HIER (dichtbij) deze jongen deze stoel dit meisje dit huis deze stoelen deze huizen
DAAR (verder) die jongen die stoel dat meisje dat huis die stoelen die huizen
ZO’N / ZULKE Zo’n mooie jongen! Zo’n mooi meisje! Zulke mooie huizen!
4.6.2 Gebruik Je gebruikt het demonstratief pronomen, om te (ver)wijzen naar personen / dieren / zaken en de plaats waar ze zijn. Je kan de richting / plaats accentueren met ‘hier’ of ‘daar’. bv. Woon jij in dit huis hier? bv. Woon je in die straat daar? bv. Hou je van deze groente? Neen, ik eet liever die groente. ‘Die’ en ‘dat’ kunnen de-woorden en het-woorden (substantieven) vervangen. bv. Er ligt een tuin naast mijn huis, maar je mag die niet binnengaan. bv. Mijn examen is beter dan dat van mijn broer. bv. Jullie auto rijdt even goed als die van Klaas. ‘Die’ kan ook de persoonlijke pronomina ‘hij, hem, zij of haar’ vervangen. (zie eerder 4.1.2) bv. Was haar zus ook aanwezig in de les? – Ja, die was er ook. bv. Woont de dokter nu achter de hoek? – Ja, die woont nu daar! ‘Zo’n / zulke’ gebruiken we voor de kwaliteiten van iets / iemand. (‘un tel / pareil’) bv. Waarom heb je zo’n lelijke blouse gekocht? bv. Heb je al zulke lekkere kazen gegeten? Ja, maar nog nooit in zo’n gerecht. ‘Zoiets’ betekent ‘iets zoals dat’. bv. Heb je zoiets (vreemds) al gezien? ‘(Een) dergelijk(e) / hetzelfde / dezelfde + subst.’ bv. Een dergelijk probleem heb ik nog nooit gehad. bv. Dergelijke zaken mag je niet zeggen. bv. Jean droeg hetzelfde pak / dezelfde schoenen als gisteren.
Nederlandse Academie 02/218 47 07
ERAP
B1-C1
64 ‘Datgene / degene(n) / diegene(n) / hetzelfde / dezelfde + relatieve bijzin (BZ)’ bv. Ik schaam me voor datgene wat hij zei. (ZAKEN) bv. Ik heb veel respect voor degene die vecht voor zijn rechten. (PERSOON) bv. Dat zijn degenen die ik gisteren heb ontmoet. (PERSONEN) bv. Diegenen die toen weggingen, hadden ongelijk. (PERSONEN met accent) bv. Dat is hetzelfde waarover Billy gisteren sprak. (ABSTRACTUM of HET-WOORD) bv. Dat is dezelfde brief die gisteren voor de deur lag. (DE-WOORD)
DEZE / DIT … (hier) HIER + (…) + PREPOSITIE Ik zet de fles op deze tafel. Met deze sleutel kan je de deur niet openen. Over dit programma zullen ze veel praten.
(zie eerder prepositiepronomen 4.2.5) Ik zet de fles HIERop. (1 woord) HIERmee kan je de deur niet openen. OF HIER kan je de deur niet mee openen. HIERover zullen ze nog veel praten. OF HIER zullen ze nog veel over praten.
DIE / DAT … (daar) DAAR + (…) + PREPOSITIE Ik denk nog veel aan die vakantie. Ik steek mijn juwelen in dat doosje.
Ik denk DAAR nog veel aan. DAARin steek ik mijn juwelen. OF DAAR steek ik mijn juwelen in.
Nederlandse Academie 02/218 47 07
ERAP
B1-C1
65
4.7
HET VRAGEND / INTERROGATIEF PRONOMEN
4.7.1 Vorm Hoe zeg je het? 1. WIE? PERSONEN als SUBJECT of OBJECT Wie ben jij ? Wie
heb
jij
gisteren
gezien ?
jij er
graag op de kast?
doen ?
ze
daar
kopen ?
jullie jullie
morgen straks
kopen ? bezoeken?
2. WAT? ZAKEN als SUBJECT of OBJECT Wat Wat
wil staat
3. WELK …? HET-WOORDEN Welk huis
zou
4. WELKE …? DE-WOORDEN Welke auto Welke huizen
gaan gaan
5. WAAR + PREPOSITIE ZAKEN als prepositieobject (PO) Waarnaar kijk jij ? (kijken naar de tv) Waar kijk jij ? naar ? Waarop kan je niet wachten ? Waar
kan
je
niet
op
wachten ?
6. PREPOSITIE + WIE PERSONEN als prepositieobject (PO) Naar wie kijk jij ? (kijken naar een vrouw) Op wie
kan
je
niet
wachten ?
OPGELET! 1) Afkomst / origine: Waar kom je vandaan? – Ik kom uit Duitsland. 2) Richting / destinatie: Waar ga je naartoe? – Ik ga naar Australië.
4.7.2 Gebruik Het vragend pronomen vraagt naar informatie over personen / dieren / zaken. Vraagwoorden gebruiken we altijd aan het begin van een vraagzin meestal met inversie. ‘Welk(e)’ gebruik je bij een keuze. bv. Welk meisje vind je het leukste? bv. Welk meisje heeft dat gezegd? (geen inversie, want ‘welk meisje’ is S.) bv. Welke landen zal je bezoeken? bv. Mag ik een stukje taart? – Ja, welk wil je? bv. Doe je schoenen aan! – Ja, maar welke moet ik dragen?
Nederlandse Academie 02/218 47 07
ERAP
B1-C1
66 ‘Wie’ en ‘wat’ gebruik je bij respectievelijk personen en zaken. bv. Wie ben jij? Wie zijn zij? – Ik ben Bart. Dat zijn mijn broers. bv. Wat ligt daar op de tafel? – Een woordenboek. ‘Wat + prepositie Waar + prepositie’ voor zaken! bv. Wat ging de film over? Waarover ging de film? / Waar ging de film over? bv. Waaronder is het boek gevallen? bv. Waarin moet ik de trui leggen? bv. Waarmee ga je die muur herstellen? bv. Waartoe dient al dat vergaderen? bv. Waarlangs zijn jullie gewandeld? - Langs de zee. bv. Waaraan denk je? / Waar denk je aan? – Aan m’n werk. ! Aan wie denk je? – Aan mijn moeder. ! ‘Waar’ vraagt naar de plaats van een actie. bv. Waar ben jij geboren? – Ik ben in Jette geboren. ‘Hoeveel’ vraagt naar het aantal. bv. Hoeveel zussen heb jij? – Ik heb er 3. ‘Wanneer’ vraagt naar het moment van een actie. bv. Wanneer komen zij aan? – Ze komen morgen aan. ‘Hoe laat’ vraagt naar het uur. bv. Hoe laat gaat de winkel open? – Om 9 uur. ‘Hoelang’ vraagt naar de tijdsduur van een gebeuren. bv. Hoelang heb je gewacht? – Ik heb zeker 20 minuten gewacht. ‘Hoe dikwijls / hoe vaak’ vraagt naar de frequentie / regelmaat. bv. Hoe dikwijls ga jij naar de cinema? – Ik ga minstens 1 keer per maand. ‘Hoe oud’ informeert naar de leeftijd. bv. Hoe oud is je vader? – Hij is 60 jaar. ‘Waarom / waardoor’ vraagt naar de reden / oorzaak. bv. Waarom ben je niet gekomen? - Omdat ik ziek was. ‘Wiens / wier’ gebruiken we voor een man of een vrouw en het betekent ‘van wie’. bv. Wiens auto staat hier geparkeerd? - Het is de auto van Bruno. bv. Het is natuurlijk Magda, wier auto verkeerd geparkeerd staat. (zie verder 4.8.2)
Nederlandse Academie 02/218 47 07
ERAP
B1-C1
67
4.8
HET RELATIEF PRONOMEN
4.8.1 Vorm Hoe zeg je het? 1. DIE... DE-WOORDEN als antecedent Dit is de film,
die
ik
tijdens het weekend
wil zien.
volgende week
ga kopen.
2. DAT... HET-WOORDEN als antecedent Dit is het huis,
dat
ik
3. WAAR + PREPOSITIE ZAKEN bij verba met een prepositie Dit is de bal,
waarmee
het kind
graag
Dit is de bal,
waar
het kind
graag
speelt. mee
speelt.
4. PREPOSITIE + WIE PERSONEN bij verba met een prepositie Dit is de vrouw,
met wie
Luc
op café
gaat.
5. WIE = alle PERSONEN die (zonder antecedent = ‘celui / ceux qui’) nu een Wie graag op reis gaat, moet kopen. ticket 6. WAT = alle ZAKEN die (zonder antecedent = ‘ce que’) Ik geloof niet
wat
Marc
gisteren
heeft gezegd.
4.8.2 Gebruik Wanneer gebruik je het? Het relatief pronomen is een woord dat verwijst / een relatie heeft met een eerder gezegd woord (meestal een substantief of pronomen) in de zin. Dit substantief noemen we het antecedent. ‘Die’ zeg je voor de-woorden. bv. De man die ik zo graag zie, heet Rudi. bv. De taken die ik nog moet maken, liggen op mijn bureau. ‘Dat’ zeggen we voor het-woorden. bv. Het bed dat ik vroeger gebruikte, is nu veel te klein. bv. Het blad dat hij jou gegeven heeft, mag je niet verliezen. ‘(Al) wie’ gebruiken we voor personen zonder antecedent. Het vervangt dan ‘hij / zij / iemand die …’ of betekent ‘alle personen die …’. bv. Wie dat zegt, liegt. Het is niet waar! bv. (Al) wie niet akkoord gaat, moet het nu zeggen. = Iedereen die niet akkoord gaat, moet het nu zeggen.
Nederlandse Academie 02/218 47 07
ERAP
B1-C1
68 ‘(Al) wat’ zeg je voor zaken zonder antecedent. Het vervangt dan ‘hetgeen / datgene wat …’ of betekent ‘alle zaken die …’. bv. Wat op mijn bureau ligt, mag je niet aanraken! bv. (Al) wat ik zeg, moet je noteren. = Alles wat ik zeg, moet je noteren. = Hetgeen ik zeg, moet je noteren. = Datgene wat ik zeg, moet je noteren. ‘Prepositie + wie’ gebruik je voor personen bij verba met een prepositie. (prepositieobject – PO) bv. Dat is de man, van wie ik al m’n hele leven houd. bv. Dat is Soraya, op wie ik altijd kan rekenen. bv. Gisteren ontmoette ik die zangeres, naar wie ik uren kan luisteren. ‘Waar + prepositie’ zeggen we voor zaken bij verba met een prepositie. (prepositieobject – PO) bv. Ik geef je het boek, waarmee ik Nederlands heb geleerd. bv. Het raam waardoor we kijken, is heel vuil. bv. De tafel waaronder de kat ligt, is niet hoog. bv. Het probleem waarover ik je sprak, is reeds opgelost. bv. De wijn waarvan we dronken, was heel lekker! bv. Dat is het agenda, waarin Jelger alle afspraken noteert. = Dat is het agenda, waar Jelger alle afspraken in noteert. OPGELET! Je gebruikt ook ‘WAT’ en NIET ‘DAT’ na: onbepaalde / niet-specifieke antecedenten bv. Dat is alles wat ik weet over dat ongeval. bv. Dat is erg veel wat je daar vertelt. bv. De arme man verloor het weinige wat hij nog had. bv. Niets wat ik heb gegeten, was echt lekker. superlatieven als antecedent bv. Dat is het mooiste wat ik ooit heb gekregen. Dank u! bv. Dat is het laatste wat ik had verwacht. een hele zin als antecedent bv. Hij durft tenminste te zeggen wat de rest verzwijgt. bv. Het is idioot wat de directeur van ons vraagt. OPGELET! Bij sommige prepositie kan je ‘waar + prep’ niet gebruiken. Je schrijft dan ‘(de)welk(e) / (het)welk(e)’ als relatief pronomen. Een lijstje: ‘aangaande, betreffende, gedurende, ingevolge, jegens, namens, niettegenstaande, omstreeks, ondanks, rondom, sedert, sinds, tijdens, via, volgens, Nederlandse Academie 02/218 47 07
ERAP
B1-C1
69 wegens, zonder, … bv. De regels, volgens dewelke we moeten leven, zijn heel streng. bv. De organisatie, namens dewelke ik spreek, wil niet op dit voorstel ingaan. bv. Het tijdstip, omstreeks hetwelk hij aankomt, verschilt van dag tot dag. Wanneer het antecedent een persoon is, gebruik je beter ‘prep + wie’! bv. De jongen, jegens wie je gevoelens koestert, ziet jou niet staan. bv. De politicus, via wie hij deze job gekregen heeft, maakt zich schuldig aan nepotisme. ‘Wiens’ gebruiken we voor een man (singularis) en het betekent ‘van wie’. ‘Wier’ kan je voor een vrouw (singularis) of voor een pluralis zeggen. bv. De arbeider wiens loon niet hoog was, ging op zoek naar ander werk. bv. De arbeiders wier loon niet hoog was, gingen op zoek naar ander werk. ‘Hetgeen / datgene wat’ verwijst naar een zaak en kan worden vervangen door ‘wat’. bv. Je bent heel lief geweest, hetgeen ik nooit zal vergeten. bv. Ik ben het niet eens met hetgeen u beweert.
Nederlandse Academie 02/218 47 07
ERAP
B1-C1
70
4.9
HET ONBEPAALD PRONOMEN
4.9.1 Vorm Het onbepaald pronomen duidt vaag omschreven of onbekende personen / dieren of zaken aan. Een lijstje: E = zwart - S = grijs
enig(e) elk(e), ieder(e) (een) zekere al, alle, allemaal heel, geheel enkel(e) alle(n) enkele(n)/enige(n) sommige(n) veel, vele(n) weinig(e)(n) verscheidene(n)/ verschillend(e)(n) de meeste(n) ander(e)(n) de / het overige(n) iedereen de/het een of ander bv.
quelque(s)
wat = een beetje
un peu de
chaque, tout(e) (un)(e) certain(e) tout(e), tou(te)s tout(e), entier(e) quelques tous quelques un(e)s, certain(e)s certain(e)(s) beaucoup (de gens), tant de peu (de gens)
allerlei een paar iets niets iemand niemand alles beide(n)
toutes sortes de quelques quelque chose rien quelqu’un personne tout tous les deux
wie dan ook om het even wie gelijk wie (Vl)
qui que ce soit
wat dan ook om het even wat gelijk wat (Vl)
quoi que ce soit
zoiets
une chose semblable / pareille
plusieurs la plupart autre, autrui les autres chacun , tout le monde tel ou tel
Is alles nu klaar? >< Neen, niets is klaar! Iedereen praat over Amerika. >< Niemand praat daarover. (Singularis!) We hebben iets gehoord. >< We hebben niets gehoord. Ik heb iemand gezien met blauw haar. >< Ik heb niemand gezien. Er zijn veel winkels open in dit dorp. >< Er zijn weinig winkels open. Hij is de snelste van allemaal; wij hebben het allemaal gezien. (Pluralis!) Hier zijn enkele romans; ik heb er al enkele gelezen.
Als het onbepaald pronomen bij een substantief staat (bijvoeglijk gebruikt), moet de vorm bij het substantief passen. + e voor een de-woord bv. Het was een zekere heer De Graeve. bv. Hij kijkt naar de andere kant.
Nederlandse Academie 02/218 47 07
ERAP
B1-C1
71 Ø voor een het-woord bv. Ieder huisje heeft zijn kruisje. (= Iedereen heeft wel eens problemen.) bv. Elk probleem kent een oplossing. + n voor personen in het pluralis (niet voor zaken!) bv. Ze waren allen uitgenodigd. (Ze hebben alles meegebracht.) bv. Ze hebben het beiden goed gedaan. (Ik heb beide problemen opgelost.)
4.9.2 Gebruik ‘Alle + subst. pluralis / abstractum’. Het substantief heeft geen artikel! bv. Die boeken? Ik moet ze alle lezen. bv. Alle kinderen zijn blij. bv. Ik wil alle liefde die ik kan krijgen. ‘Allen’ gebruik je voor personen en vervangen we vaak door ‘allemaal’. bv. We zijn allen / allemaal te laat op het werk aangekomen. In ‘Al + bep.artikel / poss.pronomen / demostr.pronomen’ verandert ‘al’ niet. ‘Al de /al het’ gebruiken we vooral in Vlaanderen. (Vl) bv. Al de leerlingen van de klas gaan mee. bv. Al het werk is voor niets geweest. bv. Al mijn brieven zijn klaar. bv. Al dat lawaai maakt me ziek! ‘Heel / hele / geheel / gehele’. ‘Geheel / gehele’ is schrijftaal. bv. De hele stad / heel de stad (Vl) maakt zich klaar voor het feest. bv. Geheel de stad was onder water gelopen. ‘Veel / vele / zoveel / weinig(e) + subst. pluralis / abstractum’ Het verandert meestal niet van vorm, maar wel na een bepaald artikel of een demonstratief pronomen. bv. Er speelden veel kinderen buiten. - Hij heeft veel liefde nodig. bv. Die weinige / de vele mensen die echt moeite deden, waren tevreden. bv. Eet zoveel je maar wil! – Moet ik echt zoveel eten? ‘Ieder(e) / elk(e) + subst. singularis’. ‘Ieder’ gebruik je vooral voor personen. bv. Ken je de naam van elke / iedere student? bv. Ik ken (ieder) / elk hoekje van deze ruimte. OPGELET! Ze veranderen ook niet van vorm voor ‘adjectief zonder -e + substantief van een beroep in het mannelijk singularis’. bv. Ieder verstandig technicus kan dit oplossen. Nederlandse Academie 02/218 47 07
ERAP
B1-C1
72 ‘Iets / niets / alles’ zeg je vaak na een prepositie. Je kan ze dan vervangen door ‘ergens, nergens, overal + prepositie’ (zie eerder prepositiepronomen 4.2.5) bv. Ik reken op iets. Ik reken ergens op. bv. Hij is voor niets goed. Hij is nergens goed voor. bv. Jij gaat altijd met alles akkoord. Jij gaat overal akkoord mee. ‘Een en ander, de / het een en ander(e), de / het een of ander(e)’ bv. Hij heeft weer een en ander verzonnen om niet te moeten komen. bv. Je hebt toch het een en ander gekocht? (bepaalde / niet nader genoemde zaken) bv. Wil je me morgen het een of andere tijdschrift meebrengen? bv. Wil je me morgen de een of andere foto van Lisa meebrengen? (het doet er niet toe wat / het is om het even) OPGELET! ‘Iets / niets / wat / veel / weinig + adjectief + s’ bv. Ik heb niets nieuws te vertellen. bv. Jij hebt iets moois met je haar gedaan vanmorgen! bv. We hebben veel vreemds ontdekt. (zie verder 5.1.4 het adjectief)
De Amsterdamse grachten
Nederlandse Academie 02/218 47 07
ERAP
B1-C1
73
5. 5.1
HET ADJECTIEF DE VERBUIGING / DECLINATIE VAN HET ADJECTIEF
Het adjectief moet bij het substantief passen. Het adjectief kan hetzelfde blijven / niet veranderen of het krijgt een ‘e’ of een ‘s’ / ‘adjectief +e / +s’. 5.1.1 ALTIJD +E ADJECTIEF + DE-WOORD Singularis bv.
een oude krant de mooie vrouw zwarte wol
OPGELET! bv. (stil) de stille man (groot) de grote man (lief) de lieve man (boos) de boze man
Pluralis bv. oude kranten de mooie vrouwen
ADJ. + DE-WOORD ALTIJD +E
bv. mooie meisjes kleine huizen
ADJ. + PLURALIS ALTIJD +E
bv. de stille mannen de grote mannen de lieve mannen de boze mannen
1v + 1c 1v + 2c +1’e’ = KORT 2v + 1c 1v + 1c + 1’e’ = LANG F V (zie verder 5.2) SZ v = vocaal / c = consonant
ALTIJD +E ADJECTIEF + HET-WOORD SPECIFIEK / BEPAALD Singularis bv.
het mooie meisje dit lieve meisje dat mooie huis mijn nieuwe huis
Pluralis NA ‘HET’ (bepaald artikel) NA ‘DIT’ (demonstr.pronomen) NA ‘DAT’ (demonstr.pronomen) NA ‘MIJN / JE / ZIJN / HAAR / …’ (possessief pronomen) NA ‘PERSOON + S’ (een genitief-vorm)
ADJ. + PLURALIS ALTIJD +E
Jans kleine bed vaders grote bedrijf
5.1.2 GEEN –E ADJECTIEF + HET-WOORD NIET-SPECIFIEK / ONBEPAALD Singularis bv.
Pluralis
een mooi meisje geen dik boek elk lief jongetje welk wit raam ? ieder groot geheim zo’n nieuw huis weinig vers vlees veel vals respect enig fris idee
NA ‘EEN / GEEN’ (onbepaald artikel) NA ‘ELK / IEDER / WELK’ (onbepaald pronomen) NA ‘ZO’N / EEN DERGELIJK’ (demonstr. pronomen) NA ‘WEINIG / VEEL’ (onbepaald pronomen) NA ‘ENIG / MENIG’ (onbepaald pronomen) NA ‘Ø’
ADJ. + PLURALIS ALTIJD +E
Ø klein meisje
Nederlandse Academie 02/218 47 07
ERAP
B1-C1
74 GEEN –E ADJECTIEF op –EN / MATERIALEN / PP op -EN Singularis bv. bv.
bv.
een dronken man de open deur het katoenen hemd de houten tafel een nylon kous een aluminium raam een gebakken friet een gesloten raam
Pluralis bv. dronken mannen de open deuren bv. katoenen hemden de houten tafels nylon kousen aluminium ramen bv. gebakken frieten gesloten ramen
ADJ. op ‘–EN’
MATERIALEN / STOFNAMEN
PARTICIPIUM PERFECTUM op‘–EN’ als ADJ.
GEEN –E ADJ. op –ER / ADJ. op –LEI / ADJ. op –A, -E, -I, -O, -U, -Y Singularis
Pluralis
bv.
bv. Edammer kazen twee linkerhanden bv. velerlei activiteiten allerhande problemen bv. dry martini’s cliché liedjes de blanco cheques beige blouses de kaki broeken de lila lakens
bv.
Edammer kaas de rechterkant
een dry martini een cliché liedje de blanco cheque een beige blouse de kaki broek het lila laken
(Geografische) ADJ. op ‘–ER’ ADJ. op ‘–LEI / -HANDE’
ADJ. op ‘-A, -E, -I, -O, -U, -Y’
OPGELET! Geen -e voor namen van (mannelijke) beroepen / functies / titels in het singularis. Singularis
Pluralis
bv.
de burgerlijk ingenieur bv. de burgerlijke ingenieurs een maatschappelijk werkster maatschappelijke werksters een economisch directeur economische directeuren OPGELET! Geen -e in sommige vaste combinaties met abstracte / juridische termen, officiële benamingen of titels in het singularis neutraal. bv. het algemeen belang het openbaar vervoer het centraal station het dagelijks bestuur het academisch ziekenhuis ! de academische ziekenhuizen !
bv. het ouderlijk huis het bruto nationaal product het Verenigd Koninkrijk het Koninklijk besluit ! de Koninklijke besluiten !
OPGELET! Soms is de betekenis verschillend met –e of zonder –e. bv. een groot burgemeester = een burgemeester die veel goede dingen gedaan heeft. een grote burgemeester = een burgemeester die groot van lengte is. (2m) bv. een oude hoogleraar = een hoogleraar van 80 jaar. een oud-hoogleraar = een ex-hoogleraar. (kan jong zijn)
Nederlandse Academie 02/218 47 07
ERAP
B1-C1
75 OPGELET! Geen –e voor adverba ! bv. de heel oude krant adv. adj.
><
de gele, kapotte, oude krant adj. adj. adj.
bv. de relatief zware wonden adv. adj. OPGELET! Bij samenstellingen / composities met ‘—‘ krijgt alleen het tweede deel een ‘e’. bv. de Frans-Vlaamse relaties in België een kant-en-klare maaltijd de Spaans-Amerikaanse vergadering
5.1.3 GEEN –E als je het adjectief alleen / niet voor een subst. gebruikt. bv. Die kamer is heel klein. De dossiers zijn lang. Zijn oplossing blijkt veel te moeilijk. Die man scheen al oud te zijn, toen hij begon te schrijven.
>< de kleine kamer >< de lange dossiers >< zijn moeilijke oplossing >< die oude man
= predicatief gebruik met koppelverbum
5.1.4 ALTIJD +S ADJECTIEF NA (N)IETS, VEEL, WEINIG, … bv. Je draagt iets moois vandaag! Ik heb niets leuks gedaan dit weekend. bv. Johan heeft heel wat belangrijks te vertellen. bv. Er ligt weinig lekkers in de frigo. bv. Ze heeft allerlei nieuws verteld. bv. Ik heb genoeg kouds gedronken, nu iets warms. bv. Wat voor idioots heb je nu weer gedaan!
NA ‘IETS / WAT / NIETS’ (onbepaald pronomen) NA ‘VEEL / HEEL WAT / MEER’ (onbepaald pronomen) NA ‘WEINIG / MINDER’ (onbepaald pronomen) NA ‘ALLERLEI’ (onbepaald pronomen) NA ‘GENOEG / VOLDOENDE’ (onbepaald pronomen) NA ‘WAT VOOR?!’ (onbepaald pronomen)
OPGELET! Geen –s bij adjectieven op –s, -z, -st, -sch of materialen. bv. Ik heb nog meer fantastisch meegemaakt. bv. Ze wil iets los kopen. (als blouse)
bv. Hij heeft niks gouden.
Nederlandse Academie 02/218 47 07
ERAP
B1-C1
76
5.2
DE SPELLING VAN HET ADJECTIEF S Z bij adjectieven op ‘een lange vocaal / -oe / -ie / -ij’ bv. boos boze - precies precieze - dwaas dwaze NIET na ‘een korte vocaal / consonant’ bv. los losse – vers verse F V bij adjectieven op ‘een lange vocaal / -oe / -ie / -ij’ bv. lief lieve - scheef scheve - stijf stijve NIET na ‘een korte vocaal / consonant’ bv. laf laffe - tof toffe
OPGELET! half halve - chic chique OPGELET! Geografische adjectieven ! LAND
PERSOON (man / vrouw)
ADJECTIEF
België Vlaanderen Wallonië Brussel Nederland Luxemburg Frankrijk Monaco Spanje Portugal Italië Zwitserland Duitsland
De Belg / de Belgische De Vlaming / de Vlaamse De Waal / de Waalse De Brusselaar / de Brusselse De Nederlander / de Nederlandse De Luxemburger / de Luxemburgse De Fransman / de Franse De Monegask / de Monegaskische De Spanjaard / de Spaanse De Portugees / de Portugese De Italiaan / de Italiaanse De Zwitser / de Zwitserse De Duitser / de Duitse De Engelsman / de Engelse De Brit / de Britse De Ier / de Ierse De Noor / de Noorse De Zweed / de Zweedse De Deen / de Deense De Rus / de Russische De Pool / de Poolse De Tsjech / de Tsjechische De Roemeen / de Roemeense De Serviër / de Servische De Kroaat / de Kroatische De Oostenrijker / de Oostenrijkse De Hongaar / de Hongaarse De Bulgaar / de Bulgaarse
Belgisch(e) Vlaams(e) Waals(e) Brussels(e) Nederlands(e) Luxemburgs(e) Frans(e) Monegaskisch(e) Spaans(e) Portugees / Portugese Italiaans(e) Zwitsers(e) Duits(e) Engels(e) Brits(e) Iers(e) Noors(e) Zweeds(e) Deens(e) Russisch(e) Pools(e) Tsjechisch(e) Roemeens(e) Servisch(e) Kroatisch(e) Oostenrijks(e) Hongaars(e) Bulgaars(e)
Engeland Ierland Noorwegen Zweden Denemarken Rusland Polen Tsjechië Roemenië Servië Kroatië Oostenrijk Hongarije Bulgarije
Nederlandse Academie 02/218 47 07
ERAP
B1-C1
77 Griekenland Albanië Turkije Egypte Algerije Marokko Israël Palestina Irak Afghanistan Pakistan Indië Amerika Canada Mexico Brazilië Chili Afrika Senegal Congo Ghana China Japan Thailand De Filippijnen Australië Moskou Amsterdam Parijs Londen Rome Madrid Berlijn Warschau …
De Griek / de Griekse De Albanees / de Albanese De Turk / de Turkse De Egyptenaar / de Egyptische De Algerijn / de Algerijnse De Marokkaan / de Marokkaanse De Israëliër / de Israëlische De jood / joodse De Palestijn / de Palestijnse De Irakees / de Irakese De Afghaan / de Afghaanse De Pakistani / de Pakistaanse De Indiër / Indische De Amerikaan / de Amerikaanse De Canadees / de Canadese De Mexicaan / de Mexicaanse De Braziliaan / de Braziliaanse De Chileen / de Chileense De Afrikaan / de Afrikaanse De Senegalees / de Senegalese De Congolees/ de Congolese De Ghanees / de Ghanese De Chinees / de Chinese De Japanner / de Japanse De Thai / de Thaise De Filippijn / Filippijnse De Australiër / de Australische De Moskoviet / de Moskouse De Amsterdammer/ de Amsterdamse De Parijzenaar / de Parijse De Londenaar / de Londense De Romein / de Romeinse De Madrileen / de Madrileense De Berlijner / de Berlijnse - / de Warschause
Nederlandse Academie 02/218 47 07
ERAP
Grieks(e) Albanees / Albanese Turks(e) Egyptisch(e) Algerijns(e) Marokkaans(e) Israëlisch(e) joods(e) Palestijns(e) Irakees / Irakese Afghaans(e) Pakistaans(e) Indisch(e) Amerikaans(e) Canadees / Canadese Mexicaans(e) Braziliaans(e) Chileens(e) Afrikaans(e) Senegalees / Senegalese Congolees / Congolese Ghanees / Ghanese Chinees / Chinese Japans(e) Thais(e) Filippijns(e) Australisch(e) Moskous(e) Amsterdams(e) Parijs(e) Londens(e) Romeins(e) Madrileens(e) Berlijns(e) Warchaus(e)
B1-C1
78
5.3
DE COMPARATIEF EN SUPERLATIEF
5.3.1 De comparatief: vorm en gebruik EVEN / ZO + ADJECTIEF + ALS bv. Tom is (1,75 m) bv. Michel is bv. Dat dossier is bv. Wim lijkt
EVEN NET ZO PRECIES ZO EVEN NIET ZO TWEE KEER ZO
groot
ALS
Bram. (1,75 m)
slim
ALS
Po.
moeilijk
ALS
dat van gisteren.
ZO
dik
ALS
een varken.
KLEIN-ER
DAN
GROT-ER
DAN
MOEILIJK-ER DIKK-ER LIEV-ER INTERESSANT-ER VER-DER
DAN DAN DAN DAN DAN
Inge. (1,80 m) Lisa. (1,75 m) dat van gisteren. een varken. Celine. de film. Luik.
ADJECTIEF + (D)ER + DAN bv. Lisa is (1,75 m) bv. Inge is (1,80 m) bv. Dat dossier is bv. Johan lijkt bv. Anna is bv. Het boek is bv. Parijs is
MINDER + ADJECTIEF + DAN bv. Lisa is (1,75 m) bv. Celine is bv. De film is
MINDER
groot
DAN
MINDER MINDER
lief interessant
DAN DAN
Inge. (1,80 m) Anna. het boek.
OPGELET! Soms gebruik je ‘MEER + ADJ. + DAN’ en NIET ‘ADJ. + ER + DAN’ bv. Clark is
MEER
bv. bv. bv. bv.
Dat artikel is Het vlees is Dit liedje is Het Laatste Nieuws wordt
bv. Hij is bv. Ze is
DAN
Samson.
MEER
respectabel (respectabeler) cliché
DAN
het vorige.
ADJ. VAN VREEMDE ORIGINE
MEER MEER MEER
gebakken beluisterd gelezen
DAN DAN DAN
de groenten. dat van Shakira. De Standaard.
PARTICIPIUM PERFECTUM als ADJ.
DAN DAN
dom. moedig.
Je vergelijkt 2 adjectieven.
MEER lui EERDER slim
Voor een proportionele vergelijking gebruiken we ‘hoe + comp. – des te + comp.’ bv. Hoe ouder hij wordt, des te slimmer hij is. bv. Hoe ouder hij wordt, hoe dikker hij wordt.
Nederlandse Academie 02/218 47 07
ERAP
B1-C1
79 5.3.2 De superlatief: vorm en gebruik DE / HET + ADJECTIEF + ST(E) bv. bv. bv. bv.
Lisa is (1,75 m) Inge is (1,80 m) Dat dossier is Dat is
DE KLEIN-STE. DE GROOT-STE. HET MOEILIJK-ST(E). HET INTERESSANT-STE boek dat ik gelezen heb.
OPGELET! Soms gebruik je ‘DE / HET + MEEST + ADJ.’ en NIET ‘DE / HET + ADJ. + ST(E)’ bv. Clark is
HET MEEST HET MEEST
respectabel. (het respectabelst). cliché.
ADJ. VAN VREEMDE ORIGINE
bv. Dat artikel is bv. Dat zijn bv. Dit liedje is bv. Dat is
DE MEEST HET MEEST DE MEEST
gebakken groenten. beluisterd. gelezen krant.
PARTICIPIUM PERFECTUM als ADJ.
bv. Dat is bv. Die manier is bv. Dat is
DE MEEST HET MEEST DE MEEST
praktische oplossing. direct. groteske show ooit.
ADJ. op ‘-ST / -TS / -SCH / -ESK / -ECT’
5.3.3 Opgelet Voor adjectieven op ‘-r’ zeg je in de comparatief ‘+ der’. bv. Parijs is verder dan Luik. bv. Een BMW is duurder dan een Toyota. bv. Ik vind pasta lekkerder dan aardappelen. Je gebruikt de gewone regels voor de declinatie van het adjectief, ook in de comparatief en de superlatief. bv. een groter huis – het grotere huis – de grotere huizen. bv. een slimmere man – een slimmer meisje – het slimste meisje. Sommige adjectieven en adverba hebben een comparatief / superlatief irregularis. Een lijstje:
goed(e) veel / vele weinig(e) graag dikwijls vaak dichtbij
beter meer minder liever
de / het best(e) de / het meest(e) de / het minst(e) het liefst(e)
vaker
het vaakst(e)
dichterbij
de / het dichstbij(e)
Nederlandse Academie 02/218 47 07
ERAP
B1-C1
80
6. 6.1
HET SUBSTANTIEF HET PLURALIS
6.1.1 SUBST. + EN Singularis
Pluralis
bv.
het boek de krant de schoen
bv. de boeken de kranten de schoenen
bv.
de arme de rijke
bv. de armen de rijken
voor substantieven die van een adjectief komen
bv.
de meeuw de trui
bv. de meeuwen de truien
voor substantieven op een tweeklank / diftong
OPGELET! bv. de man het been de brief de reis het huis MAAR! bv. de fotograaf de kous
PLURALIS = SINGULARIS + EN voor de meeste substantieven
1v + 1c 1v + 2c +1’e’ = KORT 2v + 1c 1v + 1c + 1’e’ = LANG FV SZ v = vocaal / c = consonant
bv. de mannen de benen de brieven de reizen de huizen de fotografen de kousen
Kijk in het woordenboek, als je twijfelt!
OPGELET! Sommige pluralis op –EN zijn irregularis. Singularis
Pluralis
bv.
bv. de bladen / bladeren de dagen de gaten de gebreken de graven de leden de oorlogen de schepen de steden de verslagen de wegen de glazen de daken de goden de sloten de vlooien de smeden de bevelen
het blad de dag het gat het gebrek het graf het lid de oorlog het schip de stad het verslag de weg het glas het dak de god het slot de vlo de smid het bevel
Nederlandse Academie 02/218 47 07
ERAP
E = zwart S = grijs
B1-C1
81 bv.
het bedrag het bad het gebed de koe het vat
bv. de bedragen de baden de gebeden de koeien de vaten
OPGELET! Substantieven op –HEID -HEDEN Singularis
Singularis
bv.
bv. de schoonheden de moeilijkheden de mogelijkheden
de schoonheid de moeilijkheid de mogelijkheid
PLURALIS = SINGULARIS + S voor vele substantieven
6.1.2 SUBST. + S Singularis
Pluralis
bv.
de emmer de schrijfster de tafel de jongen de leukerd de leugenaar de grijsaard
bv. de emmers de schrijfsters de tafels de jongens de leukerds de leugenaars de grijsaards
de gewoonte de secretaresse de ziekte de waarde de douche het tafeltje
bv. de gewoontes de secretaresses de ziektes de waardes de douches de tafeltjes
SUBSTANTIEVEN op DOFFE ‘-E’
het diner het café het restaurant de telefoon de film
bv. de diners de cafés de restaurants de telefoons de films
SUBSTANTIEVEN van VREEMDE ORIGINE
de foto de taxi de agenda de baby
bv. de foto’s de taxi’s de agenda’s de baby’s
SUBSTANTIEVEN op HELDERE ‘-A / -I / -O / -U / -Y’
het O.C.M.W. het K.B. de Citroën AX
bv. de O.C.M.W.’s de K.B.’s de Citroën AX’en
AFKORTINGEN NIET op ‘-S / -X’
bv.
bv.
bv.
bv.
Nederlandse Academie 02/218 47 07
ERAP
SUBSTANTIEVEN op ‘-ER / -EL / -EN’ en ‘-ERD / -AAR / -AARD’
= ‘e muet’ in het Frans DIMINUTIEVEN
= substantieven uit andere talen - het Engels - het Frans - …
B1-C1
82 6.1.3 OPGELET! Latijnse substantieven:
-UM -A -US -I
Singularis
Pluralis
bv.
bv. de musea de centra de politici de musici de catalogi / catalogussen de data / de datums de bases / de basissen de dogmata / de dogma’s (Grieks)
bv.
het museum het centrum de politicus de musicus de catalogus de datum de basis het dogma
6.1.4 OPGELET! Sommige substantieven + EREN Singularis bv.
het been het blad het rund het kind het ei het kleed het volk het gemoed het lied het kalf
Pluralis bv. de benen (2 benen en 2 armen) / beenderen de bladeren (van de bomen) de runderen de kinderen de eieren de klederen / kleren (meer gebruikt) de volkeren / de volken de gemoederen de liederen (meer gebruikt: de liedjes) de kalveren
6.1.5 Opgelet Als het substantief eindigt op een doffe e bv. ‘el, -es,-et, -ig, -ik,- il,- it, -em’ schrijf je geen 2 consonanten. bv. het bed de bedden bv. de man de mannen bv. de monnik de monniken bv. de perzik de perziken bv. de dreumes de dreumesen
Nederlandse Academie 02/218 47 07
ERAP
B1-C1
83 Soms verschilt de betekenis van het pluralis op ‘-en’ en dat op ‘-s’. Een lijstje:
De bal Het bal Het portier De portier
Het artikel Het been De wortel De letter
De ballen
Speelgoed
De bals De portieren De portiers
Dansfeest Deur van een auto Persoon aan de ingang
De artikels De artikelen De beenderen De benen De wortels De wortelen De letters De letteren
In de krant Producten Zie vorige pagina Van een boom in de grond Groente Alfabet Literatuur
Sommige substantieven hebben geen pluralis, zoals abstracta en stofnamen / materialen. bv. het respect / bv. de tolerantie / bv. het goud / bv. het katoen / Sommige substantieven zijn singularis met een bepaald / specifiek aantal en pluralis met een onbepaald / niet-specifiek aantal.
Singularis 3 kilo citroenen 5 liter water 10 euro 20 meter 2 keer
Pluralis Enkele kilo’s citroenen Een paar liters water Vele euro’s Tientallen meters Verschillende keren
Nederlandse Academie 02/218 47 07
ERAP
NA ‘3, 5, 10, …’ = SPECIFIEK SINGULARIS NA ‘enkele / verschillende / vele / …’ = NIET-SPECIFIEK PLURALIS
B1-C1
84 Hoeveel keer ? Zoveel keer ! Hoeveel uur ? 3 uur lang 5 liter water
3 halve uren 3 lange uren 5 zware liters water
NA ‘hoeveel / zoveel’ SINGULARIS NA EEN ADJECTIEF en ‘kwart / halve’ PLURALIS
Beide liters 5 seconden 20 minuten 18 graden
‘beide / seconde / minuut / dag / week / maand / eeuw / graad’ ALTIJD PLURALIS NA ‘(ander)halve / kwart’ en NA EEN BREUK SINGULARIS
Anderhalve dag Een kwart maand Een tiende seconde
Sommige substantieven hebben geen singularis. bv. de hersenen – de watten – de inkomsten – de mazelen Substantieven op ‘-man’ hebben meestal ook een pluralis op ‘-lui / -lieden’. bv. de zakenman de zakenlui / zakenlieden / zakenmannen bv. de zeeman de zeelui / zeelieden / zeemannen OPGELET! Soms niet! bv. de politieman de politiemannen bv. de cameraman de cameramannen bv. de vuilnisman de vuilnismannen bv. de Engelsman de Engelsen Als de vocalen botsen, schrijven we een trema ‘ë’. bv. de olie de oliën (1 x e accent op ‘o’) bv. de categorie de categorieën (2 x e accent op ‘ie’) bv. de zee de zeeën
Nederlandse Academie 02/218 47 07
ERAP
B1-C1
85
Soms gebruiken we het pluralis van een gelijkaardig woord, omdat er geen ander woord is. Een lijstje: De zegen De raad De troost De rede De wraak Het gedrag De dank Het aanbod De arbeid Het bedrog De onzin De wanorde Het gevoel
6.2
De zegeningen De raadgevingen De vertroostingen De redevoeringen De wraaknemingen De gedragingen De dankbetuigingen De aanbiedingen De werkzaamheden De bedriegerijen De onzinnigheden De wanordelijkheden De gevoelens
DE GENITIEF Voor een genitief kan je ‘van’ gebruiken of ‘substantief + s’. bv. de paraplu van moeder = moeders paraplu bv. de gsm van Jan = Jans gsm Als het woord op ‘-s / -z / -x’ eindigt, schrijven we alleen een apostrof ‘ bv. het dorp van Asterix = Asterix’ dorp bv. de vrouw van Chris = Chris’ vrouw. Als het substantief eindigt op ‘-a / -i / -o / -u / -y’, schrijven we ‘s. bv. de pop van Anna = Anna’s pop bv. de satelliet van Suzy = Suzy’s satelliet bv. de wafel van Leo = Leo’s wafel bv. de oorlog van Amerika = Amerika’s oorlog
Nederlandse Academie 02/218 47 07
ERAP
B1-C1
86
6.3
HET DIMINUTIEF
6.3.1 Vorm en gebruik 1. BASISWOORD DIMINUTIEF 1.1 Diminutief op -JE Meestal ‘substantief + je’ bv. het boek bv. het boekje de krant het krantje de vraag het vraagje 1.2 Diminutief op -TJE Bij substantieven op een lange vocaal + -l, -r, -n ‘subst. +tje’ bv. de bijtel bv. het bijteltje de hamer het hamertje het been het beentje Bij substantieven op –el, -en, -er ‘subst. +tje’ bv. de tafel bv. het tafeltje de emmer het emmertje Bij substantieven op een vocaal / diftong ‘subst. +tje’ bv. de knie bv. het knietje de zee het zeetje de ui het uitje bv. de auto bv. het autootje de paraplu het parapluutje de agenda het agendaatje de taxi het taxietje het café het cafeetje bv. de baby bv. het baby ’tje 1.3 Diminutief op -PJE Bij substantieven op -m vaak ‘subst. +pje’ bv. de boom bv. het boompje het raam het raampje 1.4 Diminutief op -ETJE Bij substantieven op een korte vocaal + -l, -r, -m, -n, -ng, -g, -p ‘subst. +etje’ bv. de bel bv. het belletje de kar het karretje de ring het ringetje de vlag het vlaggetje de tram het trammetje 1.5 Diminutief op -KJE Bij substantieven op –ING ‘subst. +kje’ bv. de koning bv. het koninkje de ontmoeting het ontmoetinkje OPGELET! Als de voorlaatste syllabe geen accent heeft ‘subst. +etje’ bv. de tekening bv. het tekeningetje de rekening het rekeningetje Nederlandse Academie 02/218 47 07
ERAP
B1-C1
87 1.6 IRREGULARIS bv. het blad bv. het blaadje het gat het gaatje het glas het glaasje het schip het scheepje Sommige woorden hebben alleen het diminutief. bv. het sprookje het meisje Substantieven op een ‘doffe e’ hebben dikwijls geen diminutief. bv. de atlete de studente Substantieven op ‘-ine’ ‘subst. +ientje’ bv.
de machine de aspirine
bv. het machientje het aspirientje
1.7 Gebruik van het diminutief Om te zeggen dat iets / iemand KLEIN is. bv. Z’n nieuwe computertje is zo compact dat het in een handtas kan. Om iets minder erg te laten lijken = eufemisme. bv. Ik zal maar een dagje afwezig zijn. Morgen kom ik terug. Het examen duurt maar een uurtje. Wees gerust! Oei, Els heeft een foutje gemaakt. Om te zeggen dat je iets niet serieus neemt. (negatief, ironisch) bv. Dat domme studentje schrijft heel de tijd tekstjes over Shakira. Om te zeggen dat je iets lief vindt. (positief, affectief) bv. Ik wil wel voor dat schattige baby’tje zorgen!
Het Gravensteen in Gent
Nederlandse Academie 02/218 47 07
Ook in Paramaribo (Suriname) wordt er Nederlands gesproken.
ERAP
B1-C1
88
7. 7.1
DE PREPOSITIE BASISPREPOSITIES
(zie ook eerder 1.17 de positieverba)
De fles staat OP de tafel.
De boom staat ACHTER het huis.
De fles staat ONDER de tafel.
De weg ligt VOOR het huis.
De fles staat NAAST / RECHTS VAN de tafel.
De maan staat BOVEN het huis.
De fles staat NAAST / LINKS VAN de tafel.
De rook komt UIT de schouw.
De mensen zitten IN het huis. Ze zitten BINNEN. We zien hen niet.
De tuin ligt BUITEN het huis.
De hond ligt IN de mand.
De man wandelt LANGS de rivier.
Nederlandse Academie 02/218 47 07
ERAP
B1-C1
89
Het paard springt OVER de stok.
We lopen ROND het huis.
De appels hangen AAN de boom.
De man staat TUSSEN 2 vrouwen. Hij gaat MET de 2 vrouwen op café.
Nederlandse Academie 02/218 47 07
ERAP
B1-C1
90
7.2
EEN VERTALEND LIJSTJE
E = zwart S = grijs
in, te, naar, aan, op, om (te), tot door, wegens naast ten opzichte van, jegens tegenover, aan de overkant door(heen), dwars door aan de andere kant van, boven, over onder, beneden boven bij, dichtbij rond, om
à
ten gunste van, ten behoeve van
à cause de à côté de
tussen tegenover, jegens
à l'égard de
behalve
en face de, face à
langs, via, door, uit, in, per, over
à travers de
bij gebrek aan, zonder faute de
au-delà de
met bij (...thuis) aangaande, omtrent tegen in, binnen volgens uit, van, te, om (te)
au-dessous de au-dessus de (au)près de autour de avant devant avec chez concernant contre dans d'après de
sedert, sinds, van...af
depuis
voor
van...af, vanaf, sedert, sinds gedurende, tijdens naar, in, binnen; als
dès durant, pendant en
Nederlandse Academie 02/218 47 07
dankzij achter buiten tot langs tijdens, ten tijde van onder, te midden van, tussen wat...betreft voor, om te, om gezien zonder onder op, over ondanks ten gevolge van, in aansluiting met naar, omstreeks, rond, tegen volgens, naargelang (van), naar
ERAP
en faveur de entre envers excepté, sauf par
grâce à derrière (en) (de)hors (de) jusqu’à le long de lors de parmi quant à pour vu sans sous sur en dépit de, malgré suite à vers selon
B1-C1
91 Er zijn preposities van 1 woord en preposities van meerdere woorden. De preposities van 1 woord staan altijd voor het substantief of pronomen. De preposities van meerdere woorden kunnen voor en achter het substantief of het pronomen staan. bv. Ze slaapt in een tent. - Ze gaat met mij naar de cinema. bv. Hij liep de hele tijd achter de baas aan. bv. Door de tijd heen is het verhaal enorm veranderd. / Doorheen de tijd is het verhaal enorm veranderd. Je kan best niet letterlijk vertalen uit het Frans, want soms staat er wel een prepositie in het Frans en geen in het Nederlands of omgekeerd! bv. De stad Ø Gent, de provincie Ø Brabant, een stukje Ø kaas, een kilo Ø suiker! bv. Ik luister naar de leraar. - Ik kijk naar het bord. - Ik hou veel van dit boek.
Nederlandse Academie 02/218 47 07
ERAP
B1-C1
92
7.3
VERBA MET VASTE PREPOSITIES
Bepaalde verba (en substantieven en adjectieven) gebruiken we vaak in combinatie met een vaste prepositie. Je moet deze preposities beetje bij beetje uit het hoofd leren!
7.3.1 Een alfabetische lijst:
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. 15. 16. 17. 18. 19.
De aandacht vestigen OP iets / iemand Een aandeel hebben IN iets Aandringen OP iets In aanmerking komen VOOR iets Aanmoedigen / aansporen TOT iets Zich aanpassen AAN iets / iemand Aanspraak maken OP iets Aansprakelijk zijn VOOR iets Aanvangen MET iets Aanzetten TOT iets Zich abonneren OP iets Afgaan OP iets Afhangen VAN iets / iemand Een afkeer hebben VAN iets / iemand Afleiden UIT iets Afrekenen MET iemand Afstand doen VAN iets Akkoord gaan MET iets / iemand ANTWOORDEN OP iets
Voorbeelden: -Vlaams Belang vindt dat buitenlanders zich meer moeten aanpassen aan de Belgische cultuur. -Omdat hij niet werkt, hangt hij financieel nog steeds af van zijn ouders. -Ik heb al geantwoord op je vraag en ik ga niet akkoord met je voorstel. -Uit zijn woorden leid ik af dat hij daar niet graag werkt. Hij heeft zelfs een afkeer van dat bedrijf volgens mij. Bang zijn VAN / VOOR iets / iemand 20. Een conclusie baseren OP iets 21. Beantwoorden AAN iets 22. Zich bedienen VAN iets 23. Begaan zijn MET iemand / iets 24. Beginnen AAN / MET iets Nederlandse Academie 02/218 47 07
25. 26. 27. 28. 29. 30. 31. 32. 33. 34. 35. 36. 37. 38. 39. 40. 41. 42. 43. 44. 45. 46. 47. 48. 49. 50. 51. 52. 53. 54. 55. 56. 57. 58. 59.
ERAP
E = zwart S = grijs Behoefte hebben AAN iets / iemand Behoren TOT iets Bekend zijn MET iets Zich bekommeren OM iets / iemand Belang hechten AAN iets Beleefd zijn TEGEN iemand Belonen MET iets Zich bemoeien MET iets Benieuwd zijn NAAR iets / iemand Bereid zijn TOT iets Een beroep doen OP iets / iemand Berusten IN iets Beschermen TEGEN iets / iemand Beschuldigen VAN iets Besluiten TOT iets Bestaan UIT iets Bestand zijn TEGEN iets / iemand Besteden AAN iets / iemand Bestemd zijn VOOR iemand Betrappen OP iets Betrokken zijn BIJ iets Bevallen VAN iemand Bevriend zijn MET iemand Bevrijden UIT iets Zich bewust zijn VAN iets Bezeten zijn VAN iets / iemand Zich bezighouden MET iets / iemand Bezig zijn MET iets / iemand Bijdragen TOT iets Bezorgd zijn OVER iets / iemand Besparen OP iets Bidden TOT iets / iemand Blijken UIT iets Blij zijn MET iets Boos worden / zijn OVER iets Boos worden / zijn OP iemand
B1-C1
93 60. Breken MET iets / iemand Voorbeelden: -Het huis was niet bestand tegen de storm. Het stortte in. -Hij was helemaal bezeten van computerspelletjes. Hij speelde altijd. -Hij brak een paar jaar geleden volledig met zijn ouders. Ze spreken niet meer met elkaar. -Ik heb dat niet nodig; ik heb er geen behoefte aan. -Ik behoor niet tot die groep, maar ik hecht wel veel belang aan beleefd zijn tegen iedereen, zelfs als ik niet bevriend ben met hen. -Bemoei je met je eigen zaken; ik besteed mijn geld aan wat ik wil! 61. Commentaar / kritiek hebben OP iets / iemand 62. Zich concentreren OP iets 63. Concluderen UIT iets 64. Condoleren MET iets Voorbeeld: -Je mag geen kritiek hebben op de doden. Je zou beter de zoon condoleren met het verlies van zijn vader. 65. 66. 67. 68. 69. 70. 71. 72. 73. 74.
(Be)danken VOOR iets Deelnemen AAN iets Delen IN iets Denken AAN iets / iemand Dienen TOT iets Dol zijn OP iets / iemand Doorgaan MET iets Dromen VAN iets / iemand Dwingen TOT iets Dwepen MET iets / iemand
Voorbeelden: -De ouders dwongen de schooldirecteur tot ontslag. Hij had hun dochter geslagen. -Ondanks m’n slechte resultaten ga ik door met studeren en wil ik deelnemen aan de SELOR-taaltest.
Nederlandse Academie 02/218 47 07
75. 76. 77. 78.
Het eens zijn MET iemand / iets Eindigen OP iets Zich ergeren AAN iemand / iets Ervaring hebben MET iets / iemand
79. 80. 81. 82. 83.
Iemand feliciteren MET iets Fier zijn OP iets / iemand GAAN NAAR een plaats Gebrek / een tekort hebben AAN iets Gebruik / misbruik maken VAN iets / iemand Geïnteresseerd zijn IN iets / iemand Gek zijn OP iets / iemand Geloven IN iets / iemand Gelukkig zijn MET iets / iemand Genieten VAN iets Geschikt zijn VOOR iets Het gemunt hebben OP iets / iemand Gewoon / gewend zijn AAN iets Grenzen AAN iets Gokken OP iets
84. 85. 86. 87. 88. 89. 90. 91. 92. 93.
Voorbeelden: -Het personeel geloofde in de nieuwe chef. -De dief had het blijkbaar gemunt op de oude schilderijen. -Ik ben wel geïnteresseerd in die knappe collega, maar ik ben niet gek op hem en ik wil geen misbruik maken van de situatie. Ik geniet zo ook van z’n aanwezigheid, zonder iets te zeggen. -Ja, maar volgens mij heb je een te laag libido of een gebrek aan hormonen. Hij is echt geschikt voor jou! 94. Handig zijn IN iets 95. Zich hechten AAN iets / iemand 96. Heersen OVER iets 97. Een hekel hebben AAN iets / iemand 98. Herinneren AAN iets / iemand 99. Op de hoogte zijn VAN iets 100. Hopen OP iets 101. Houden VAN iets / iemand 102. Huilen OM iets / iemand 103. Hunkeren NAAR iets / iemand
ERAP
B1-C1
94 Voorbeelden: -Het personeel had een hekel aan de slechte oploskoffie en ze hoopten op een nieuwe automaat. Ze hunkerden ernaar. -Ben je op de hoogte van de nieuwe regels? Nee, herinner me er straks aan. Ik heb nu geen tijd. 104. Informeren NAAR iets / iemand 105. Ingaan OP iets 106. Interesse hebben VOOR / IN iets / iemand 107. Invloed hebben OP iets / iemand 108. Jaloers zijn OP iets / iemand Voorbeeld: -Ik ben niet jaloers op jou, maar toch denk ik dat die nieuwe minnaar een slechte invloed heeft op je humeur. 109. 110. 111. 112. 113. 114.
Kans hebben OP iets Kennismaken MET iets / iemand KIJKEN NAAR iets / iemand Klagen OVER iets / iemand Kwaad zijn / worden OP iemand Kwaad zijn / worden OVER iets
Voorbeeld: -Telkens je naar mij kijkt, klaag je over mijn dikke kont. Nu is het genoeg of ik word echt kwaad op jou! 115. 116. 117. 118. 119.
Lachen OM iets / iemand Letten OP iets / iemand Lijden AAN een ziekte Lijken OP iets / iemand LUISTEREN NAAR iets / iemand
Voorbeeld: -Ach, let niet op die idioot. Hij lacht om je achterwerk, maar hij lijkt zelf op een vet varken. 120. 121. 122. 123. 124.
Te maken hebben MET iets / iemand Meedoen AAN iets Medelijden hebben MET iemand Medeplichtig zijn AAN iets Mikken OP iets
Nederlandse Academie 02/218 47 07
125. 126. 127. 128. 129.
Moeite hebben MET iets Nadenken OVER iets / iemand Neerkomen OP iets Zich neerleggen BIJ iets Nieuwsgierig zijn NAAR iets / iemand
Voorbeeld: -Denk je wel eens na over meedoen aan de nieuwe SELOR-taaltest? Ja, ik ben er nieuwsgierig naar en ik leg me niet neer bij één mislukking. 130. Omgaan MET iets / iemand 131. Onderdoen VOOR iets / iemand 132. Onderwerpen AAN iets 133. Zich onderwerpen AAN iemand 134. Ongerust zijn OVER iets / iemand 135. Zich ontfermen OVER iets / iemand 136. Ontkomen AAN iets / iemand 137. Ontsnappen AAN iets 138. Ontstaan UIT iets 139. Onverschillig zijn VOOR iets / iemand 140. Opdringen AAN iemand 141. Openstaan VOOR iets / iemand 142. Opgewassen zijn TEGEN iets / iemand 143. Ophouden MET iets 144. Opkomen VOOR iets / iemand 145. Opmaken UIT iets 146. Opwegen TEGEN iets 147. Opzien TEGEN iets 148. Overgaan TOT iets 149. Overtuigen VAN iets 150. Een overwinning behalen OP iemand Voorbeelden: -Hij moest zich aan een uitgebreid medisch onderzoek onderwerpen. -Jan ontfermde zich over het zieke hondje. -Kan je nu eindelijk ophouden met dat lawaai? Dat is saxofoonmuziek, jij staat ook nergens voor open! 151. Passen OP / BIJ iets / iemand 152. Plezier hebben IN / VAN iets 153. Praten OVER iets / iemand MET / TEGEN iemand 154. Profiteren VAN iets
ERAP
B1-C1
95 Voorbeelden: -Oom Jan heeft veel plezier in biljarten. Die sport past echt bij hem. -De school had veel plezier van de nieuwe fietsenrekken. Ze praten er nog over. 155. 156. 157. 158. 159. 160.
Raden NAAR iets Reageren OP iets / iemand Recht hebben OP iets Redden UIT / VAN iets Refereren AAN iets Rekenen OP iets / iemand
161. 162. 163. 164.
Rekening houden MET iets / iemand Respect hebben VOOR iets / iemand Rijk zijn AAN iets Ruiken NAAR iets / iemand
165. Zich schamen OVER iets / iemand 166. Scheiden VAN iemand / iets 167. Schelden OP iets / iemand 168. Schelen IN / MET iets 169. Schieten OP iets / iemand 170. Schrikken VAN iets / iemand 171. Slagen IN iets 172. Slagen VOOR een examen 173. Slecht / goed zijn IN iets 174. Smachten / snakken NAAR iets 175. Smeken OM iets 176. Solliciteren NAAR een job 177. Zich specialiseren IN iets 178. Spijt hebben VAN iets 179. Spreken OVER iets / iemand 180. Spotten MET iets / iemand 181. In staat zijn TOT iets 182. Stemmen OP een partij 183. Steunen OP iemand 184. Stoppen MET iets 185. Zich storten OP iets / iemand 186. Streven NAAR iets 187. Strijden TEGEN iets / iemand 188. STUREN NAAR iemand Voorbeelden: -Ik solliciteerde naar die job van verkoper, maar ik had de e-mail naar de verkeerde persoon gestuurd. Daar heb ik nu spijt van!
Nederlandse Academie 02/218 47 07
-Ik ben geschrokken van die ruzie. Ik wist niet dat hij tot zo’n agressie in staat was. Schaamt hij zich er niet over? 189. Teleurgesteld zijn IN iets /iemand 190. Tevreden zijn OVER / MET iets / iemand 191. Toelaten TOT iets 192. Zich toeleggen OP iets 193. Toestemmen MET iets 194. Toevoegen AAN iets 195. Treuren OM iets / iemand 196. Trots zijn OP iets / iemand 197. Trouwen MET iemand 198. Trouw zijn AAN iets / iemand 199. Trakteren OP iets 200. Twijfelen AAN iets / iemand Voorbeelden: -Ik ben teleurgesteld in mijn sollicitatiegesprek, maar ik treur er niet om. Ik ben trots op mijn positieve kanten en ik zal me vanaf nu meer toeleggen op de voorbereiding. -Ik twijfel niet aan jou. Kom, we gaan iets drinken; ik trakteer op cava! Mmm, lekker! 201. 202. 203. 204.
Uitgaan VAN iets Zich uitgeven VOOR iemand Uitkijken NAAR iets / iemand Uitnodigen TOT iets
Voorbeeld: -Ons dochtertje keek enorm uit naar de dag van haar verjaardag. 205. Vatbaar zijn VOOR iets 206. Vechten TEGEN iets / iemand 207. Verantwoordelijk zijn VOOR iets / iemand 208. Zich verbazen OVER iets / iemand 209. Verbinden MET iets 210. Verdacht worden / zijn VAN iets
ERAP
B1-C1
96 Voorbeeld: -De directeur werd verdacht van corruptie, maar daar verbaasde niemand zich over. 211. 212. 213. 214. 215. 216. 217. 218. 219.
Iemand verdenken VAN iets Zich verdiepen IN iets Verdrietig zijn OVER / OM iets Verenigen MET iets Vergelijken MET iets / iemand Zich vergissen MET / IN iets / iemand Zich verheugen OP iets Verlangen NAAR iets / iemand Verleiden TOT iets
220. 221. 222. 223. 224. 225. 226. 227. 228. 229. 230. 231. 232. 233. 234. 235. 236. 237. 238. 239. 240.
Verliefd zijn OP iemand Verliezen VAN iemand Verlossen VAN / UIT iets Veroordelen TOT iets Verschillen VAN iets / iemand Verslaafd zijn AAN iets Verstand hebben VAN iets Vertrouwen hebben IN iets / iemand Vervreemd zijn VAN iets / iemand Verwijzen NAAR iets Zich verzetten TEGEN iemand / iets Vluchten VOOR iets / iemand Voldoen AAN een wens Volharden IN iets Zich voorbereiden OP iets De voorkeur geven AAN iets / iemand Voortkomen UIT iets Voorzien IN iets Vragen NAAR / OM iets / iemand Vrezen VOOR iets / iemand Vriendelijk zijn TEGEN iemand
Voorbeelden: -De werkgever vergiste zich in de keuze van zijn naaste medewerkers. Ze waren tegen niemand vriendelijk en het personeel had geen vertrouwen in hen.
Nederlandse Academie 02/218 47 07
-Zij vervreemdde sterk van haar vrienden, omdat ze verslaafd was aan alcohol. -De jongen volhardde in zijn weigering zijn naam te noemen. Waarom verzette hij zich tegen iedereen? Was hij verdrietig over iets? / ergens verdrietig over?
241. 242. 243. 244. 245. 246. 247. 248. 249. 250. 251. 252.
Waarschuwen VOOR iets / iemand WACHTEN OP iets / iemand Waken OVER iets / iemand Walgen VAN iets / iemand Zich wenden TOT iemand Wennen AAN iets / iemand Zich wijden AAN iets / iemand Wijken VOOR iets / iemand Te wijten zijn AAN iets / iemand Wijzen NAAR iets / iemand Winnen VAN iemand Worstelen MET iets / iemand
253. 254. 255. 256. 257. 258. 259. 260. 261.
Zeker zijn VAN iets (Ver)zenden NAAR iemand Zeuren OVER iets / iemand Zin hebben IN iets Zoeken NAAR iets / iemand Zorgen VOOR iets / iemand Zich zorgen maken OVER iets / iemand Zuiveren VAN iets Zwichten VOOR iets / iemand
Voorbeelden: -Ik heb zin in chocola! Geen probleem, ik zorg er wel voor. Ik moet toch nog boodschappen doen,want we hebben geen water meer. -De schuur werd gezuiverd van ongedierte. -De voorzitter zwichtte voor de argumenten van de personeelsleden. Hij was niet heel zeker van zijn zaak.
ERAP
B1-C1
97 7.3.2 Moeilijkere voorbeelden per prepositie: AAN Hij maakte zich schuldig aan diefstal. Ze moeten dringen een einde maken aan deze zaak. Je zou beter wat raad geven aan die arme man! (Indirect object aan) Dat land bezit een enorme rijkdom/reserve/overvloed aan olie. Deze vis is heel rijk/arm aan vetten. BIJ Deze filosofie en dit citaat kan je terugvinden bij Sartre. Ik volg les bij een goede leraar; ik ben echt bij de perfecte persoon. De handelaar moest alles aangeven bij de douane. Vanavond, bij mijn aankomst, zal ik bij een vriend logeren. Bij afwezigheid moet je zijn collega contacteren. Ik heb alles al gestudeerd, bij wijze van voorbereiding. Je moet niet bij de eerste de beste winkel stoppen. Wees gerust wat kieskeuriger. Hij heeft het leven gelaten bij een ongeval. Water kookt bij een temperatuur van 100°. NAAR (richting!) De trein rijdt naar Brugge, en er is meteen een aansluiting naar Oostende. We gaan naar een onbekende bestemming, naar Cuba! Je bent ziek dus in plaats van naar school te gaan, ga je beter naar de dokter. MET Kristin komt altijd met de tram / de auto / de fiets naar school. Joris studeerde met tegenzin. De partij zal winnen met een grote meerderheid van de stemmen. De rechter spreekt met kennis van zaken. Het oudje stapt met behulp van een stok. Ze verliezen met twee tegen drie. Hij betaalt met een cheque, niet contant.
Nederlandse Academie 02/218 47 07
ERAP
B1-C1
98 SUBST. + OM … TE + inf.
(zie ook eerder 1.15 ‘Om … te + inf.’)
in de stemming zijn
om te dansen
alle redenen hebben
om te klagen
moeite/zin/tijd hebben
om te schrijven
iets
om te schrijven
de toestemming
om te landen
Het is hoog tijd
om te vertrekken.
ADJ. + OM … TE + inf. Dat is leuk
om te lezen.
Ik ben het gewoon
om te rijden.
Hier is het niet mogelijk
om te zwemmen.
Dit object is heel handig
om te gebruiken.
We zijn klaar
om te vertrekken.
Dat is een boeiend onderwerp
om te onderzoeken.
VERBUM + OM … TE + inf. Deze machine dient
om te zagen.
iemand aanmoedigen
om te studeren
iemand verplichten/verbieden
om te praten
besluiten
om te zwijgen
OP Het is gemakkelijk om kritiek uit te oefenen op een ander. Ik ben zo verliefd/trots/boos/jaloers op jou! Jouw naam eindigt op een -a : let beter op de details! De kinderen spelen op de trap, op de speelplaats en zelfs op de straat. Op dit punt draag jij de verantwoordelijkheid. Wat een rommel! Zou je je spullen niet wat beter op orde leggen? Op dit domein/vlak/gebied kan ik je helemaal niet meer volgen. Volgende week ga ik met mijn ouders op reis. Op een dag ben ik heel erg ziek geworden van oesters. Op dit ogenblik/moment kan ik je niet helpen. We zijn op weg naar Frankrijk. Nederlandse Academie 02/218 47 07
ERAP
B1-C1
99 Bepaalde details moet je meer op de voorgrond plaatsen. Ik neem alle verantwoordelijkheid op mij. Alle hoop van die vader is nu gevestigd op zijn dochter. Hij is heel erg begaafd op het gebied van de wiskunde. TE Het huis staat te koop/te huur. Ik ben de vrouw te hulp gesneld toen ze werd aangereden. Die vrouw heeft een gehandicapte zoon te haren laste. Plots kwam er een konijn uit de hoed te voorschijn. Het onderzoek zal te zijner tijd worden uitgevoerd, dus wanneer alle studies klaar zijn. Bij vele koppels schiet een man vaak te kort in het huishouden. TEN Ik woon ten noorden/westen van deze stad. In deze zaal vroeg mijn man mij ten dans/huwelijk. Roken gaat ten koste van je gezondheid. De kosten van de werken zijn ten laste van de eigenaar. Deze hele operatie is ten gunste van/ten bate van/ten voordele van de kankerpatiëntjes. Deze kuur is ten behoeve van mensen met griep, opdat ze niet sterven ten gevolge van hun ziekte. Ik ben zeer verdraagzaam ten opzichte van oude mensen. Mijn huis mag ten hoogste 100.000 euro kosten. Helaas, de vakantie loopt ten einde. Hij stelt heel goede resultaten ten doel, die hij daarna ten uitvoer wil brengen. TER Deze stad, die de grootste ter wereld is, is overal ter wereld bekend. Ik heb een geschenk ter attentie van de gast. Een ceremonie ter ere van/ter nagedachtenis van de slachtoffers. Ik koop een fiets ter vervanging van mijn auto, want dat is gezonder. De directeur zal de dossiers ter goedkeuring voorleggen en dan ter discussie stellen Nederlandse Academie 02/218 47 07
ERAP
B1-C1
100 aan de jury. Ter zake nu, we hebben genoeg rond de pot gedraaid. Je mag een prijs kiezen ter waarde van een volledig jaarloon! De onderzoeker komt meteen ter plaatse om de zaak van naderbij te bekijken. TOT Hij deed een poging tot verzoening. De werknemers nemen het initiatief tot een staking. Tot gevolg/resultaat/kameraad/doel/vriend/taak hebben. VAN … TOT Het gaat van kwaad tot erger! Het boek gaat van hand tot hand. De seizoenen veranderen van jaar tot jaar. Hij rust van tijd tot tijd even uit. Hij ruimt zijn kamer van boven tot onder op. Dankzij de les verbetert zijn Nederlands van dag tot dag. Het bedrijf wordt van generatie tot/op generatie overgeleverd. Equivalent van ‘ENTRE’ Wie van jullie groep zal deze ronde spelen, nadat we de taken verdeeld hebben onder de deelnemers? Die meisjes spelen/praten al de hele dag met elkaar. Die twee kleuren kan je goed combineren met elkaar, maar je mag ze niet met elkaar vergelijken. Het is een geheim dus alles wat ik je nu onder vier ogen vertel, moet onder ons blijven. Equivalent van ‘PAR’ De meeste politici spreken steeds in raadsels. Je kan je auto natuurlijk ook in maandelijkse termijnen betalen. De wielerwedstrijd wordt in etappen gereden. In het vervolg zou je beter wat opletten in het verkeer. Wil je deze cursus sorteren in chronologische volgorde? Het is mijn gewoonte om eens in het jaar naar Parijs te gaan. Maar: Ik ga slechts een keer per jaar naar Parijs. In het hoogseizoen komen de vissen bij honderden aan in de haven. Nederlandse Academie 02/218 47 07
ERAP
B1-C1
101 Als bij toverslag was het glazen schoentje verdwenen. In plaats van rond te pot te draaien, zou je beter de dingen bij naam noemen. Omdat ik moe ben, moet je niet verbaasd zijn dat ik bij momenten in slaap val. Het moet niet te gedetailleerd zijn: maak de berekening bij benadering. Je moet de koe bij de horens vatten, wil je iets bereiken in het leven. Wanneer je een nieuwe job hebt, verbind je je bij contract. Alle regels van het verkeer zijn bij wet bepaald.
uit berekening
par calcul
Op volgnummer leggen
classer par numéro
Per dag betalen
payer par jour
Naar analogie van
par analogie
Huren per uur
louer à l’heure
Raken op een gevoelige plek
toucher par son point faible
Antwoorden per post
répondre par courrier
Vier op een rij spelen
quatre par rangée
Per ongeluk – per vergissing
par accident – par erreur
Per toeval >< met opzet
par hasard >< par expres
Afronden met een citaat
conclure par une citation
Vermenigvuldigen met 3
multiplier par 3
Nederlandse Academie 02/218 47 07
ERAP
B1-C1
102
7.4
PREPOSITIES van TIJD en PLAATS
7.4.1 Plaats Mijn man werkt op / bij / in een bank. Hij werkt bij De Post. Ze wonen op / in een boerderij. Momenteel verblijven we aan zee. Iedere dag ga ik werken op kantoor. Ik ben leraar op een middelbare school, aan de andere kant van deze straat. Mijn zoon gaat werken bij / in het leger. OPGELET! IN = vaste plaats >< NAAR = beweging, richting ! bv. Gisteren was ik in Brussel, maar toen reed ik naar Antwerpen om te lunchen. OPGELET! IN = ingesloten ruimte + land >< OP = een open ruimte + eiland bv. Ik woon in de Diepstraat en hij woont op de Grote Markt. bv. We zijn op reis in Spanje. We brengen onze reis door op Kreta.
7.4.2 Tijd OP + datum – OP / MET + (feest)dag - OM + uur bv.
We vertrekken op 25 december, dus op / met Kerstmis, op een maandag, om 14u. We zullen dus afwezig zijn tijdens / gedurende de vakantie.
bv.
Sinds vorige week ga ik elke dag naar de fitness. (verleden!) Vanaf volgende week ga ik ook elke dag zwemmen. (nu + toekomst!)
bv.
Je moet binnen (‘binnen de termijn van’) twee dagen terugkomen. Je moet over (‘na’) twee dagen terugkomen.
IN + maand / seizoen / jaar bv.
In juli ga ik nooit op reis, want ik reis liever in de lente. In 1981 werd ik geboren.
Nederlandse Academie 02/218 47 07
ERAP
B1-C1
103
7.5
VASTE PREPOSITIE-UITDRUKKINGEN / EXPRESSIES
7.5.1 Prepositie-uitdrukkingen ‘Door middel van’ = d.m.v. bv. Door middel van fraude werd hij heel rijk. ‘In tegenstelling tot’ bv. In tegenstelling tot mijn broer, werk ik niet in een fabriek. ‘Met betrekking tot’ = m.b.t. bv. Hij heeft niets meer gezegd met betrekking tot dat computerprobleem. ‘In verband met’ = i.v.m. bv. Hij heeft niets meer gezegd in verband met dat computerprobleem. ‘Onder leiding van’ = o.l.v. bv. Het orkest staat onder leiding van Robert Groslot. ‘Ten opzichte van’ = t.o.v. bv. Ten opzichte van vorig jaar, is het deze zomer warmer. ‘Naar aanleiding van’ = n.a.v. bv. Naar aanleiding van de dood van de artiest, werd er een concert gegeven. ‘Ter gelegenheid van’ = t.g.v. bv. Ter gelegenheid van de wereldbeker voetbal, schreef Shakira een liedje. ‘In plaats van’ = i.p.v. bv. Ik werk nu in Brussel in plaats van in Namen.
Panoramisch uitzicht vanaf de basiliek van het Heilig Hart in Koekelberg
Nederlandse Academie 02/218 47 07
ERAP
B1-C1
104 7.5.2 Vaste uitdrukkingen met betrekking tot het lichaam Iemand met open armen ontvangen Een met de hand gemaakte trui Je moet het stuur met twee handen vasthouden. De politie zei dat ik met de handen op de rug moest gaan staan. Dat is er werkelijk met de haren bijgesleept. Ik studeer heel hard met het oog op goede eindresultaten. Als je goed kijkt, kan je die planeet met het blote oog zien. Echt waar, ik heb het met mijn eigen ogen gezien! De leerlingen waren heel afwezig, ze luisterden maar met een half oor. Wat eet je met lange tanden! Vind je het niet lekker? Het is heel onbeleefd om iemand met de vinger te wijzen. Ik heb nog heel veel projecten op het oog. Zeg niet zomaar alles wat in je hoofd opkomt, maar denk tweemaal na alvorens te spreken. Die kudde schapen staat onder de hoede van een herder. De advocaat neemt de zaak ter hand. Ik heb altijd mijn telefoon bij de hand, mocht er iets gebeuren. De woordvoerder spreekt bij monde van de vele vluchtelingen, naar wie niemand wil luisteren. Als je je ogen sluit voor de problemen, raken ze nooit opgelost.
Nederlandse Academie 02/218 47 07
ERAP
B1-C1
105
Het beroemde Atomium aan / op de Heyzel in / te Brussel
Nederlandse Academie 02/218 47 07
ERAP
B1-C1
106
8. 8.1
HET ADVERBIUM HET ADVERBIUM VAN TIJD
vroeger toen tevoren voordien
(zo)juist / (zo)net daarstraks (5 minuten) geleden
nu op dit ogenblik op dit moment
straks sebiet / sevens (Vl)
later daarna nadien
bv. Vroeger / Toen dronk ik graag wijn, maar nu niet meer. OPGELET! Toen gebruiken we ook als een conjunctie van de bijzin (BZ) (zie 9.3.2) bv. Toen ik nog student was, dronk ik graag wijn. bv. Voordien had ik een hekel aan honden, maar op dit ogenblik heb ik er zelf een. Ik heb zojuist / daarstraks met hem gewandeld in het park. bv. Straks ga ik koken en daarna / nadien doet mijn vrouw de afwas.
8.2
nooit 0%
HET ADVERBIUM VAN FREQUENTIE
soms af en toe bijna nooit 30 %
dikwijls vaak regelmatig 60 %
meestal bijna altijd
altijd
80 %
100 %
bv. Ga jij dikwijls naar de cinema? – Nee, ik doe dat niet graag. Ik ga er nooit naartoe. bv. Ik fitness niet regelmatig, maar ik ga af en toe wanneer ik zin heb. bv. Meestal drink ik ‘s morgens koffie, maar vandaag heb ik thee gedronken.
Nederlandse Academie 02/218 47 07
ERAP
B1-C1
107
8.3
HET ADVERBIUM VAN WAARSCHIJNLIJKHEID
onzeker 0%
misschien vermoedelijk 30 %
waarschijnlijk allicht 60 %
hoogstwaarschijnlijk 80 %
zeker vast en zeker 100 %
bv. Weet je al of je die nieuwe job hebt? – Nee, vermoedelijk bellen ze me morgen. bv. Die computer is wel heel goedkoop. Waarschijnlijk / Allicht gaat hij ook snel kapot. bv. Ben je overtuigd van het idee? - Ja, ik ga het hoogstwaarschijnlijk gebruiken.
Kabouter Wesley een populaire strip
Nederlandse Academie 02/218 47 07
ERAP
B1-C1
108
9. 9.1
DE ZINSCONSTRUCTIE EEN BASISOVERZICHT
1. BASISZIN SUBJECT
VERBUM
REST
Ik
werk
elke maandag tot 17u.
SUBJECT
V (aux.)
REST
Ik
kan
elke maandag tot 17u.
werken.
Ik
heb
elke maandag tot 17u.
gewerkt.
Els
maakt
’s middags spaghetti
klaar.
R
V
S
R
Elke maandag
werk
ik
tot 17u.
Waar
werk
jij
elke maandag tot 17u.?
Werk
jij
elke maandag tot 17u.?
R
V (aux.)
S
R
Hoe lang
moet
jij
elke maandag
werken ?
Wil
Jij
elke maandag tot 17u.
werken ?
maakt
Els
‘s middags spaghetti
klaar.
Infinitief / PP / Separabel deel
2. INVERSIE
Elke zondag
Nederlandse Academie 02/218 47 07
ERAP
Ja / Nee
Inf. / PP / SD
B1-C1
109 Subject en Verbum zijn een getrouwd koppel. Ze houden van elkaar en blijven dichtbij elkaar.
3. REJET Bijzin (BZ) met conjunctie (‘omdat …’ / ‘als …’ / ‘wanneer …’ / …) Waarom kom je niet naar het feestje? – Ik kom niet, omdat … S
R
V
(OMDAT) ik
elke vrijdag tot 20u.
werk.
S
R
V (aux) + Inf. / PP
(OMDAT) ik
elke vrijdag tot 20u.
moet
werken.
(OMDAT) ik
naar een film
wil
kijken.
Waarom ben je vorige vrijdag niet gekomen? – Ik ben niet gekomen, omdat … (OMDAT) ik
vorige vrijdag tot 20u.
heb
gewerkt.
1) REJET na conjuncties van de bijzin / subordinatie (BZ-conj. : zie verder 9.3.2) bv. ‘omdat …’ / ‘als …’ / ‘wanneer …’ / ‘die,dat ..’ / ‘toen…’ / ‘terwijl…’ / ‘hoewel …’ / etc … 2) GEEN REJET na conjuncties van de hoofdzin / coordinatie (HZ-conj. : zie 9.3.1) MAAR EEN BASISZIN: 1) en 2) of 3) maar 4) want 5) dus 6) noch (= ni) 7) doch bv. Ik ben niet gekomen, want ik heb vorige vrijdag tot 20u. gewerkt.
Nederlandse Academie 02/218 47 07
ERAP
B1-C1
110 Soms maken Subject en Verbum ruzie en gaat Verbum op het einde van de zin staan. Ze zijn dan gescheiden.
4. REJET BZ met conjunctie
+
BIJZIN = REST Subject Rest
Verbum
(OMDAT) ik
elke vrijdag
(ALS) het Wie
INVERSIE in de hoofdzin (HZ) VERBUM
SUBJECT
REST
moet werken,
kom
ik
niet naar het feest.
morgen
regent,
(dan) blijf
ik
thuis.
graag op reis
gaat,
moet
een ticket
kopen.
Nederlandse Academie 02/218 47 07
ERAP
B1-C1
111
9.2
DE ENKELVOUDIGE / SIMPELE ZIN
9.2.1 De begingroep en de eindgroep BASISZIN 1: Je begint de zin met het subject en het verbum–persoonsvorm (pv.). Ze staan vlakbij elkaar. Het subject staat op de 1ste plaats en het verbum staat altijd op de 2de plaats. Ze zijn samen de begingroep.
bv. Ik woon in Antwerpen. bv. Mustafa gaat morgen op reis. bv. Joke eet een boterham met confituur. begingroep BASISZIN 2: Je doet hetzelfde als in basiszin 1,maar op het einde zeg je een verbum-infinitief / participium perfectum / separabel deel, de eindgroep.
bv. Nina wil een kopje koffie drinken. bv. Clark heeft een glas whisky gedronken. bv. Tilda maakt lekkere tiramisu klaar. bv. Baldo heeft een uur op mij gewacht. bv. Hij is niet durven komen. eindgroep OPGELET! Soms staat er iets NA het verbum-infinitief / participium perfectum / separabel deel ! ! Prepositie + woordgroep ! bv. Tilda maakt lekkere tiramisu klaar voor iedereen. bv. Baldo heeft zeker een uur gewacht op mij. bv. Nina wil een kopje koffie drinken na het dessert van Tilda. bv. Kristin is vorig jaar naar Rusland geweest. (NIET bij een richting!) INVERSIEZIN 1: Je vraagt iets, waarop je met ‘ja/nee’ antwoordt. (‘ja/nee-vraag’) Het verbum-pv. staat op de 1ste plaats en het subject op de 2de. Je vraagt iets met een vraagwoord. (waar / wanneer / hoe / …) Nederlandse Academie 02/218 47 07
ERAP
B1-C1
112 Het verbum-pv. staat op de 2de plaats en het subject op de 3de.
bv. Werk jij elke maandag tot 17 uur? bv. Wil je graag een glas wijn? bv. Waar woon jij? – Hoeveel kinderen heb jij? – Wat heb je gisteren gedaan? INVERSIEZIN 2: Je wil het accent op (een) ander(e) woord(en) dan het subject leggen en daarom begin je de zin met dat/die andere woord(en). Het verbum-pv. staat op de 2de plaats en het subject op de 3de.
bv. Kom je naar het feestje? - Nee, dinsdag werk ik tot 21 uur. bv. In Parijs blijft Kristin maar twee dagen. Dan gaat ze naar Rome. Nooit is ze te moe om te reizen! bv. Meestal neem ik ‘s morgens een douche. bv. Aan haar heb ik niets verteld! (aan hem wel) Het/de andere woord(en) kan/kunnen verschillende functies hebben: - Een complement / bepaling van plaats, tijd, reden, … bv. In de nammidag ga ik op bezoek bij Igor. bv. Met een potlood teken je een prent. - Een verbindend adverbium bv. De trein had veel vertraging. Daarom / daardoor kwam Veerle te laat. - Een (in)direct object (DO / IO) bv. Mosselen eet Michel niet graag. - Aan haar heb ik het geheim verteld. - Een prepositie-object (PO) of een gezegde bij een koppelverbum bv. Met jullie wil ik niet meer spreken. bv. Ziek was ze helemaal niet! INVERSIEZIN 3: Je doet hetzelfde als in inversiezin 1 of inversiezin 2, maar op het einde zeg je een verbum-infinitief / participium perfectum / separabel deel, de eindgroep. bv. Om 6 uur staat mijn vrouw op. Gelukkig kan ik nog wat langer slapen. Nederlandse Academie 02/218 47 07
ERAP
B1-C1
113 bv. Gisteren is hij niet durven komen. bv. Hoe laat sta jij ‘s morgens op ? OPGELET! Soms staat er iets NA het verbum-infinitief / participium perfectum / separabel deel ! ! Prepositie + woordgroep ! bv. Gelukkig kan ik nog blijven liggen tot 8 uur. bv. Eergisteren wilde Nina een kopje koffie drinken na het dessert. OPGELET! We gebruiken ook INVERSIE in enkele speciale zinnen. In wenszinnen / irrealis bv. Kon ik maar rijk worden…
In uitroepende / exclamatieve zinnen, soms met ‘hoe’ of ‘wat (een)’ Het verbum komt dan op de tweede plaats, NA ‘hoe’ of ‘wat (een)’. bv. Wat is het hier warm! - Wat een warmte! - Hoe warm is het hier! bv. Hoe kon je dit nu gedaan hebben! bv. Hoe snel kunnen zij schaatsen! Amaai! bv. Kreeg ik daar wat te zien!
In een beleefde / formele aansporing, soms versterkt met ‘maar’ bv. Neemt u nog maar een stukje chocolade!
Nederlandse Academie 02/218 47 07
ERAP
B1-C1
114 .2.2
De middengroep
De middengroep geeft meer informatie. Je kan die groep ook weglaten / niet zeggen, zonder een fout te maken. De middengroep kan een indirect / direct object zijn (DO / IO), een bepaling / complement of een bijzin (BZ). Je kan de flexibele structuur van de middengroep best leren door veel Nederlands te praten, maar er zijn ook een paar regels om je te helpen. Deze regels zijn niet absoluut! Het IO zonder ‘aan / voor’ komt VOOR het DO. bv. Ik heb Laurence een cadeau gegeven. bv. Ik heb hun het verhaal verteld. Het IO met ‘aan / voor’ komt NA het DO. Soms kan het ook VOOR het DO staan. bv. Ik heb het verhaal aan hen verteld. bv. Hij heeft een geschenk voor Laurence gekocht. bv. Hij heeft voor Laurence een geschenk gekocht. (ook correct) Het IO komt NA het DO, als het 2 persoonlijke pronomina zijn. bv. Ik heb het (aan) hen verteld. bv. Hij heeft het haar gegeven / gezegd. De volgorde van de bepalingen / complementen: T–A-P TIJD (algemeen – specifiek) –ANDERE (manier, middel, …) –PLAATS (positie, richting) bv. Ik heb het gisteren om 2 uur met veel plezier aan haar gegeven. bv. Vorige week is Marc ‘s nachts met z’n auto naar Antwerpen gereden. bv. Ze verhuist morgen om 10 uur tegen haar zin naar Londen. bv. Ze woont liever in de natuur / op het platteland. Het specifiek / bepaalde DO staat VOOR de bepaling van TIJD: bv. Ik koop die krant morgen.
(demonstr. pronomen)
bv. Ik koop de krant straks.
(bepaald artikel)
bv. Ik koop jouw krant later.
(poss. pronomen)
Nederlandse Academie 02/218 47 07
ERAP
B1-C1
115 Het niet-specifieke / onbepaalde DO zeg je NA de bepaling van TIJD: bv. Ik koop volgende week een krant.(onbepaald artikel) bv. Ik koop elke morgen twintig kranten.
(telwoord)
Meestal zeg je de bepaling van TIJD eerst / aan het begin van de middengroep. Toch zeg je VOOR de bepaling van TIJD:
1) EEN REFLEXIEF PRONOMEN bv. Ik heb me vanmorgen niet gewassen. 2) EEN PERSOONLIJK / DEMONSTRATIEF PRONOMEN ALS DO bv. Ik hoop je voor het weekend te zien. bv. Ik heb die gisteren gecontroleerd. (die dossiers) 3) ‘ER’ (zie eerder 4.2) bv. Kranten? - Ik koop er morgen tien. bv. Karel heeft er vandaag over verteld. 4) EEN IO zonder ‘aan / voor’ bv. Ik geef Ø mijn vriend deze week een cadeau. 5) HIER, DAAR bv. Hij komt hier volgend jaar wonen. bv. Hij zal daar morgen zeker zijn. 6) EEN BEPAALD DO (zie hoger) bv. Ik koop de krant morgen
(accent op het bepaalde DO)
bv. Ik koop morgen de krant. (accent op de tijd ook correct!)
Nederlandse Academie 02/218 47 07
ERAP
B1-C1
116 Je kan dus een nadruk / accent leggen op het woord dat je eerst zegt in de middengroep!
Als je meerdere elementen hebt, zeg je ze in de volgorde van 1 tot 6. bv. We eten hier onze lunch om één uur.
(nr. 5 + 6)
bv. Ik zal je het boek overmorgen geven.
(nr. 4 + 6)
bv. Ik wil Daisy die bloemen nooit geven.
(nr. 4 + 6)
Opgelet! Ik wil die bloemen nooit aan Daisy geven. bv. Hij wil er hem hier vandaag misschien naar vragen.
(nr. 3 + 4 + 5)
bv. Jos heeft zich er de hele dag op school over geschaamd. (nr. 1 + 3) bv. Dat dossier? – Kamiel heeft het er lang geleden over gehad. (nr. 2 + 3) bv. We hebben ons dat zojuist afgevraagd.
(nr. 1 + 2)
OPLETTEN dus met de plaats van het DO en het IO ! Je zegt ze VOOR de bepalingen (T-A-P), als het 2 persoonlijke pronomina zijn. bv. Hij legt het ons straks misschien in de klas uit.
Je zegt het IO / DO NA de bepalingen (T-A-P), als het geen pronomen is. bv. De leraar legt het probleem straks misschien aan de studenten uit. OF De leraar legt de studenten straks misschien het probleem uit. bv. De lerares stelt straks misschien een vraag aan de studenten. OPGELET! De plaats van de bepalingen verandert volgens het accent / de nadruk dat / die je wil leggen! bv. Hij legt het misschien straks aan de studenten uit. (misschien morgen) bv. Hij legt het straks misschien aan de meisjes uit.(misschien a/d jongens)
Nederlandse Academie 02/218 47 07
ERAP
B1-C1
117 9.2.3
De eindgroep In de eindgroep zeg je een verbum-infinitief / participium perfectum / separabel deel. Toch staat er VOOR de eindgroep:
1) DE NEGATIE bv. Lies heeft hem het probleem NIET uitgelegd. 2) HET GEZEGDE bij koppelverba (‘l’attribut’) bv. Die collega is vandaag op het werk ZIEK geworden. 3) DE PREPOSITIE van het prepositiepronomen (‘er + prep.’ zie eerder 4.2.5) bv. Ik dacht er vannacht in mijn bed OVER na. bv. Alain zal er zeker blij MEE zijn. 4) EEN PREPOSITIE-OBJECT (PO) bv. Wil je nog eens over dat idee nadenken. bv. Er zal over het voetbal gepraat worden.
Als je meerdere elementen hebt, zeg je ze in de volgorde van 1 tot 4. bv. Onze collega werd ziek van een salade, maar de directeur is er NIET ZIEK VAN geworden. (nr. 1 + 2 + 3) bv. Het weer werd er VEEL KOUDER DOOR.
(nr. 2 + 3)
Je moet de eindgroep als 1 deel zien. Je mag er niets tussen zetten. bv. Ze vertelde dat ze op reis had willen gaan. bv. Ze zou er ons alles over verteld kunnen hebben.
bv. Ze vertelde dat ze had willen op reis gaan. bv. Ze zou er ons alles kunnen over verteld hebben.
Nederlandse Academie 02/218 47 07
ERAP
B1-C1
118
9.2.4 De volgorde van de verba in de eindgroep Het participium perfectum (PP) kan op 2 plaatsen staan. bv. Jan zal het wel gezien hebben. OF Jan zal het wel hebben gezien.
bv. Vicky zou het zeker moeten hebben gezegd. OF Vicky zou het zeker gezegd moeten hebben.
OPGELET met te + infintief ! bv. Ze zouden het kindje te slapen hebben gelegd. OF Ze zouden het kindje te slapen gelegd hebben. Het hulpverbum (aux.) zet je VOOR de andere verba. bv. Je zou het nooit kunnen vergeven. bv. Je zal nooit mogen kijken.
Nederlandse Academie 02/218 47 07
ERAP
B1-C1
119
9.3
DE SAMENGESTELDE / COMPLEXE ZIN
9.3.1 De coördinatie / nevenschikking Je zegt of schrijft 2 hoofdzinnen (HZ) samen. De constructie is dezelfde als bij een enkelvoudige / simpele zin: Subject – Verbum - Rest (Rest) - Verbum – Subject – Rest Er zijn 7 hoofdzin-conjuncties (HZ-conj. / conjuncties van coördinatie). 1) en
2) of
3) maar
5) dus
6) noch (= ni)
7) doch
4) want
bv. Ik ben niet gekomen, want ik heb vorige vrijdag tot 20u. gewerkt. bv. Ik ga naar de supermarkt en (ik) ga daarna lekker koken. bv. De zee is rustig maar ze is toch gevaarlijk. bv. Wil je naar een concert of wil je liever op restaurant? Tip! Leer deze 7 HZ-conjuncties uit het hoofd! Zo weet je wanneer je geen ‘rejet’ moet doen in een complexe zin.
9.3.2 De subordinatie / onderschikking Je gebruikt een bijzin (BZ) voor of na de hoofdzin. Alle verba zet je op het einde van de BZ. Dit heet ‘rejet’. De constructie verandert dus! Subject – Rest - Verbum Er zijn heel veel bijzin-conjuncties (BZ-conj. / conjuncties van subordinatie) bv. Hij zegt dat hij nu geen tijd heeft. bv. Ik hoop dat ik je de volgende keer zal terugzien. bv. Ik kom niet, als het morgen in Brussel regent. bv. Ik speelde graag met de poppen, toen ik maar 5 jaar was. E = zwart S = grijs Nederlandse Academie 02/218 47 07
ERAP
B1-C1
120 BZ-conjuncties van TIJD: ‘als …’, ‘wanneer …’, ‘toen …’, ‘nadat …’, ‘sinds/sedert …’, ‘telkens (als) …’, ‘terwijl …’, ‘tot/totdat …’, ‘voor/voordat …’, ‘zodra …’, ‘zolang …’, ‘nu …’, …
bv. Nadat je alles hebt opgegeten, mag je naar de tv kijken. bv. Telkens ik langs ‘Manneke Pis’ wandel, moet ik naar het toilet. bv. Zodra ik voor de Selor-taaltest slaag, heb ik een hoger loon. bv. Alles was onder controle, totdat het plotseling begon te stormen. bv. Terwijl ik de afwas doe, studeert mijn zoon in de living. bv. Zolang er nog genoeg eten is, moeten we geen boodschappen doen. BZ-conjuncties van REDEN / OORZAAK: ‘omdat …’, ‘doordat …’, ‘aangezien …’, ‘vermits …’, ‘daar …’, …
bv. We gaan met de fiets, aangezien dat beter is voor de gezondheid. bv. Po kwam te laat, doordat de trein vertraging had. BZ-conjuncties van GEVOLG / CONSEQUENTIE: ‘zodat …’, ‘dat …’
bv. De trein had vertraging, zodat Po te laat kwam. bv. Michel at zoveel mosselen, dat hij erge buikpijn kreeg. BZ-conjuncties van VOORWAARDE / CONDITIE: ‘als …’, ‘indien …’, ‘mits …’, ‘op voorwaarde dat …’, ‘tenzij/als niet …’
bv. Als jullie goed studeren, zal het examen makkelijk gaan. bv. Indien u tickets heeft, mag u onmiddellijk plaatsnemen. bv. Claire komt naar het feestje, tenzij ze weer hoofdpijn heeft. BZ-conjuncties van TOEGEVING / CONCESSIE: ‘hoewel …’, ‘ofschoon …’, ‘zelfs als …’, ‘terwijl …’
bv. Hoewel ik al de hele dag pijn aan mijn voet heb, ga ik morgen toch wandelen. bv. Ik hou van jou, zelfs als je dit niet begrijpt.
Nederlandse Academie 02/218 47 07
ERAP
B1-C1
121 BZ-conjuncties van DOEL: ‘opdat …’
bv. Karel leest veel, opdat hij mooie verhalen zou kunnen vertellen. = Karel leest veel om mooie verhalen te kunnen vertellen. BZ-conjuncties van VERGELIJKING / COMPARATIE: ‘naarmate …’, ‘alsof …’, ‘zoals …’
bv. We zullen het wel leren, naarmate we ouder en wijzer worden. BZ-conjuncties van BEPERKING/ RESTRICTIE: ‘behalve dat …’, ‘wat … betreft’, …
bv. Alles was voorzien, behalve dat het plotseling begon te stormen. Je gebruikt ook een bijzin met een relatief pronomen (relatieve BZ) en in de indirecte rede. De relatieve BZ: ‘die / dat …’, ‘wie /wat …’, ‘prep. + wie …’ (personen), ‘waar + prep. …’ (zaken) (zie eerder 4.8)
bv. Ik ken de vrouw die je net heeft geroepen. bv. Dit is het boek dat je tegen volgende week moet lezen. bv. Hij wist niet wat er met hem gebeurde. bv. Wie honger heeft, kan in dit restaurant eten. bv. Dat is de film, waarnaar ik vorige maand heb gekeken. bv. Dit is de man, met wie ze zojuist stonden te praten.
Nederlandse Academie 02/218 47 07
ERAP
B1-C1
122 De indirecte rede (‘discours indirect’): ‘dat …’ , ‘of …’ , ‘vraagwoord …’
DIRECTE REDE
INDIRECTE REDE
Je zegt / denkt / belooft / hoopt iets. Je bent er ZEKER van. bv. Gregory zegt: “Ik kom vandaag niet werken.” bv. Joris beweert / denkt: “Vrouwen zijn dom.”
bv. Gregory zegt DAT hij vandaag niet komt werken. bv. Joris beweert / denkt DAT vrouwen dom zijn.
Je stelt een ja/nee-vraag of je twijfelt. Je bent er NIET ZEKER van. bv. Anne vraagt: “Kom jij naar de les?” bv. Wim twijfelt: “Zal ik genoeg vermageren om model te kunnen worden?”
bv. Anne vraagt OF jij naar de les komt. bv. Wim twijfelt OF hij genoeg zal vermageren om model te kunnen worden.
Je stelt een vraag met een vraagwoord. bv. Hendrik vraagt zich af: “Waarom zijn de bananen krom?” bv. Kristin wil graag weten: “Wanneer begint de show nu eindelijk?”
bv. Hendrik vraagt zich af WAAROM de bananen krom zijn. bv. Kristin wil graag weten WANNEER de show nu eindelijk begint.
9.3.3 Een vertalend lijstje van conjuncties En (opsomming / ‘énumération’)
=
et
Maar (tegenstelling / oppositie)
=
mais
Of (keuze / disjunctie)
=
ou
Want (reden / causaal)
=
car
Dus (gevolg / conclusie)
=
donc
Zowel … als
=
et … et
Hetzij … hetzij
=
ou … ou
Noch … noch
=
ni … ni
Ofwel … ofwel
=
ou bien … ou bien
Als, wanneer + pres.
=
quand, lorsque (action au présent)
Nederlandse Academie 02/218 47 07
ERAP
B1-C1
123 Toen + impf.
=
quand, lorsque (action au passé)
Nadat + perf. / pqpf.
=
après que
Nu + pres.
=
maintenant que
Sinds, sedert
=
depuis que
Telkens (als) (elke keer als)
=
chaque fois que
Terwijl (op hetzelfde moment als)
=
pendant que
Tot / totdat (tot het moment dat)
=
jusqu’à ce que
Voor / voordat (voor het moment dat)
=
avant que
Zodra (vanaf het moment dat)
=
dès que
Zolang
=
tant que, aussi longtemps que
Aangezien
=
vu que
Daar
=
comme
Vermits
=
puisque
Omdat
=
parce que
Als / indien
=
si
Mits / op voorwaarde dat
=
à condition que
Tenzij / als niet
=
à moins que
Terwijl
=
tandis que
Hoewel / ofschoon
=
bien que, quoique
Zelfs als
=
même si
Zodat / (zo) … dat
=
de sorte que
Doordat
=
à cause de
Nederlandse Academie 02/218 47 07
ERAP
B1-C1
124 Opdat
=
pour que, afin que
Alsof
=
comme si
Naarmate
=
à mesure que
Zoals
=
comme
Behalve dat
=
sauf que
Wat … betreft
=
en ce qui concerne, quant à
Dat (indirecte rede)
=
que
Of (indirecte rede) !!!
=
si !!!
Welke …
=
quel / quelle …
Wie (personen)
=
qui
Wat (zaken)
=
que, quoi
Hoe + adj. / adv.
=
combien de + adj. / adv.
Hoeveel
=
combien de
Nederlandse Academie 02/218 47 07
ERAP
B1-C1
125
9.4
DE NEGATIE / ONTKENNING
NIET / NIET MEER / NOG NIET
-
NOOIT / NOOIT MEER / NOG NOOIT
bv. Ik ken hem niet. bv. We zien hem nooit. bv. Ik werk vandaag niet. bv. Jullie zijn niet op tijd gekomen. bv. Hij gaat niet meer naar Frankrijk. bv. Mijn auto staat niet voor de deur. bv. Mijn auto is niet blauw. bv. Dat is niet meer leuk om te doen. bv. Hij loopt niet snel. bv. Ik heb nu niet veel tijd. bv. Ze werkt niet graag bij die firma. bv. De baas is niet zo vriendelijk.
ALGEMEEN: De negatie staat ACHTERAAN in de zin.
NIET staat VOOR een prepositie.
NIET staat VOOR een adjectief of adverbium.
bv. Ik kan spijtig genoeg niet komen. bv. Die vrouw heeft hier nooit gewerkt. bv. Ik heb je nog niet opgebeld. bv. He! Jij let nooit op!
NIET staat VOOR de eindgroep: * een verbum-infinitief * een PP * een separabel deel (SD)
bv. Dat is mijn auto niet. bv. Ik ken die man niet. bv. Ik heb het geld niet.
NIET staat NA een specifiek substantief: * met een poss. pronomen * met een demonstr. pronomen * met een bepaald artikel
bv. Denk je nog aan vroeger? Nee, ik denk niet meer aan vroeger. bv. Heb je onlangs nog eens gedanst? Nee, ik heb nooit meer gedanst.
NOG in de vraag NIET MEER in het negatieve antwoord NOG EENS in de vraag NOOIT MEER in het negatieve antwoord
bv. Denk je al aan volgend jaar? Nee, ik denk nog niet aan volgend jaar. bv. Ben je al eens in Afrika geweest? Nee, ik ben nog nooit in Afrika geweest.
Nederlandse Academie 02/218 47 07
AL in de vraag NOG NIET in het negatieve antwoord AL EENS in de vraag NOG NOOIT in het negatieve antwoord
ERAP
B1-C1
126 GEEN … / GEEN … MEER / NOG GEEN … bv. Ik heb geen stress op vakantie. bv. Er staat geen auto voor mijn deur. bv. Die winkel verkoopt geen vers brood. bv. We willen geen cd’s meer kopen. bv. Hubert spreekt geen Chinees. bv. Ik heb geen 100 euro op zak. bv. Hij is geen 20 jaar meer. bv. Heb je nog stress? Nee, ik heb geen stress meer. bv. Heb je nog nieuwe boeken gekocht? Nee, ik heb geen nieuwe boeken meer gekocht. bv. Spreek je al Spaans? Nee, ik spreek nog geen Spaans. bv. Heb je al water gedronken? Nee, ik heb nog geen water gedronken.
ALGEMEEN: GEEN staat VOOR een niet-specifiek / onbepaald substantief en VOOR een taal. GEEN staat VOOR een bepaald telwoord.
NOG in de vraag GEEN … MEER in het negatieve antwoord AL in de vraag NOG GEEN … in het negatieve antwoord
OPGELET! ‘NIET + een onbepaalde hoeveelheid ‘ >< ‘GEEN + bepaald telwoord’ bv. Ik heb nu niet veel tijd. - Ik heb nu niet genoeg tijd. bv. Hij heeft niet weinig geld op zijn bankrekening. bv. We hebben geen 10 000 euro op onze bankrekening. bv. Vicky heeft geen 3 dochters, maar 2. OPGELET! ‘Bepaald / specifiek subst. + NIET’ >< ‘GEEN + onbepaald subst.’ bv. Hij stuurt me dat kaartje.
Hij stuurt me dat kaartje niet.
bv. Hij stuurt me een kaartje.
Hij stuurt me geen kaartje.
OPGELET! De plaats van de negatie verandert volgens het accent / de nadruk dat / die je wil leggen! bv. Hij heeft geen 3 jaar in Londen gewerkt, maar 2. bv. Hij heeft 3 jaar niet in Londen gewerkt, maar in Berlijn. bv. Ik werk overmorgen niet, want ik vertrek op vakantie. bv. Ik werk niet overmorgen, maar binnen 4 dagen.
Nederlandse Academie 02/218 47 07
ERAP
B1-C1
127 ‘Niemand, niets, nooit, nergens, geenszins / helemaal niet, evenmin / ook niet’ maken de zin ook negatief. bv. Ik heb iemand in de gang gezien.
Ik heb niemand in de gang gezien.
bv. Ik heb haar ergens gezien.
Ik heb haar nergens gezien. Hij heeft haar evenmin gezien. OF Hij heeft haar ook niet gezien.
bv. Ik ga altijd vroeg slapen.
Ik ga nooit vroeg slapen.
bv. Ik wil dat plan afkeuren.
Ik wil dat plan geenszins afkeuren.
(versterkt de negatie)
OF Ik wil dat plan helemaal niet afkeuren.
Nederlandse Academie 02/218 47 07
ERAP
B1-C1