1
HET
2
DE
3
LEVENSBEDREIGENDE
4
DE
G E W O N D E PAT I Ë N T
5
DE
Z I E K E PAT I Ë N T
6
ZWANGERSCHAP
E N S P O E D B E VA L L I N G
7
HULPVERLENING
AAN KINDEREN
8
URGENTIES
9
P S YC H I AT R I S C H E
MENSELIJK LICHAAM
EERSTE MINUTEN
AANDOENINGEN
D O O R O M G E V I N G S FA C T O R E N
URGENTIES
10
V E R P L A AT S E N
11
RAMPENGENEESKUNDE
12
O R G A N I S AT I E
13
TECHNIEKEN
14
AANVULLINGEN
15
WOORDENLIJST
VA N D E PAT I Ë N T
12 ORGANISATIE VAN DE DRINGENDE GENEESKUNDIGE HULPVERLENING
INHOUD
12.1 Wetgeving 12.2 Het hulpcentrum 100 12.3 Het vervoer naar het ziekenhuis 12.4 De verhouding ambulancier-MUG 12.5 De ambulancier en de huisarts 12.6 Beroepsgeheim 12.7 Het Fonds voor Dringende Geneeskundige Hulpverlening 12.8 De opleiding van een hulpverlener-ambulancier
__________________________ Hoofdstuk 12
______________________________________
Organisatie 12.1
12.1. Wetgeving __________________________
Dit hoofdstuk valt uiteen in twee afdelingen. De eerste afdeling gaat nader in op de wetgeving betreffende de organisatie van de dringende geneeskundige hulpverlening zoals voorzien in de wet van 8 juli 1964 en zijn uitvoeringsbesluiten. De tweede afdeling handelt over de bijzondere wettelijke bepalingen die van toepassing zijn op de uitoefening van de functie van hulpverlenerambulancier.
I. De wetgeving op de dringende geneeskundige hulpverlening 1. Wat is dringende geneeskundige hulpverlening ? Als we er een woordenboek op naslaan dan is hulpverlening het optreden ten gunste van een persoon waarbij men zich samen met de andere inzet om iets te doen. Hulpverlening is ook synoniem voor bijstand, m.a.w. alles wat wordt gedaan om iemand anders uit een moeilijke situatie te helpen En hulpverlening is ook iemand helpen om aan een gevaar te ontkomen. In deze context is hulpverlening geneeskundig, m.a.w. zij betreft de geneeskunde. Dat is de wetenschap die het behoud en het herstel van de gezondheid tot voorwerp heeft. Het betreft hier niet alleen geneeskundige hulpverlening, maar ook dringende hulpverlening. Dringend is alles wat men onmiddellijk moet doen. Dringendheid of urgentie impliceert dus een noodzaak om snel te handelen. Zo worden respectievelijk de begrippen hulpverlening, geneeskundig en dringend verklaard. En als we deze definities samen leggen dan kunnen we dringende geneeskundige hulpverlening omschrijven als het inzetten van alles wat dient om iemand te onttrekken aan een gevaar dat zijn gezondheid bedreigt, en dit door zo snel mogelijk te handelen.
__________________________ Hoofdstuk 12
______________________________________
Organisatie 12.2
Het eerste artikel van de wet van 8 juli 1964 betreffende de dringende geneeskundige hulpverlening omschrijft haar toepassingsgebied, en wijkt niet veel van deze definitie af. Zo moet men onder dringende geneeskundige hulpverlening verstaan : “het onmiddellijk verstrekken van aangepaste hulp aan alle personen van wie de gezondheidstoestand ten gevolge van een ongeval, een plotse aandoening of een plotse verwikkeling van een ziekte een dringende tussenkomst vereist na een oproep via het eenvormig oproepstelsel waardoor de hulpverlening, het vervoer en de opvang in een aangepaste ziekenhuisdienst worden verzekerd.”
We onthouden dat het instellen van het stelsel wordt verantwoord door het vitale risico dat de aanvrager, in casu een patiënt, loopt. De wet van 8 juli 1964 stelt een oproepsysteem in dat toelaat alle aangepaste middelen in te schakelen om de bevolking toegang te verschaffen tot zorgverstrekking in noodgevallen. Het nummer 100 is het oproepnummer voor dringende geneeskundige hulpverlening. 2.
De historische context.
Om de context en de redenen te situeren die in 1964 aanleiding hebben gegeven tot de uitvaardiging van de wet, moeten we weten dat tot dan toe de Commissies van openbare onderstand verplicht waren om elke persoon te helpen die zich op het grondgebied van de gemeente bevond en die onmiddellijk zorgbehoevend was, en dit nog vooraleer zijn behoeftige toestand op welke wijze dan ook werd onderzocht. Enkel de ziekenhuizen uitgebaat door deze commissies waren verplicht om slachtoffers van een ongeval of een ziekte op de spoeddienst op te nemen. In die periode zijn er zich nieuwe aspecten in spoedsituaties gaan voordoen. Bij wijze van voorbeeld kunnen we verwijzen naar de toename van het aantal verkeersongevallen, die voortvloeide uit de toename van het wegverkeer, en naar de ademhalingsstoornissen van patiënten met longcomplicaties veroorzaakt door kinderverlamming, een ziekte die meermaals in zeer epidemische proporties ons land had geteisterd. Een wetgevend optreden was dus nodig om te zorgen dat deze patiënten minder aan het toeval waren overgeleverd want de wet op de Commissies van openbare onderstand
__________________________ Hoofdstuk 12
______________________________________
Organisatie 12.3
was het enige beschikbare rechtsmiddel. De geografische inplanting van de ziekenhuizen die van deze Commissies afhingen was vaak ontoereikend om, tenminste binnen een tijdspanne die verenigbaar was met de overlevingskansen van patiënten in kritieke toestand, te voldoen aan de behoeften van het grondgebied. Ons land was tussen 1958 en 1963 het eerste ter wereld dat beschikte over een eenvormig oproepstelsel dat heel het grondgebied besloeg met een eenvoudig en gemakkelijk te onthouden oproepnummer : nummer 900, dat in 1987 werd gewijzigd in nummer 100. Het stelsel steunde tot voor kort op 16 centra, in 16 brandweerdiensten die toen het voordeel hadden om een dienstpermanentie van 24 uur per dag te verzekeren, en die geografisch zodanig waren gespreid dat ze de alle oproepen op het hele grondgebied konden behandelen. 3.
De middelen van de dringende geneeskundige hulpverlening
De dringende geneeskundige hulpverlening beschikt over vier middelen : -
de aangestelde die bij de oproep de aanvraag moet behandelen, de ambulancediensten, de artsen of de mobiele urgentiegroepen het ziekenhuis van bestemming van de patiënt. Om al deze actoren te coördineren onthouden we ook de belangrijke rol van de commissies voor dringende geneeskundige hulpverlening die in elke provincie en in het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad zijn opgericht. 3.4.
Het opvorderingsrecht van de aangestelde
De wet van 8 juli 1964 organiseert de verplichte hulpverlening door de aangestelde een opvorderingsrecht te verlenen zodanig dat kan gezorgd worden voor : -
De hulpverlening, Het transport Het onthaal ziekenhuisdienst.
in
een
aangepaste
Dit opvorderingsrecht vormt een belangrijke afwijking van de vrijheid van iedereen, zowel ten aanzien van de patiënt als ten aanzien van de hulpverleners. Wanneer iemand de 100 belt dan vordert de aangestelde namelijk
__________________________ Hoofdstuk 12
______________________________________
Organisatie 12.4
de dichtstbijzijnde arts, ambulancedienst, urgentiegroep of ziekenhuisdienst op.
mobiele
De patiënt mag dus niet eisen naar het ziekenhuis van zijn keuze te worden gebracht, en ook de arts mag in principe de patiënt niet naar een ander ziekenhuis sturen dan het ziekenhuis dat door de aangestelde is opgevorderd. In 1964 wordt het doel van de wet bereikt dank zij de snelheid waarmee de patiënt naar het dichtstbijzijnde ziekenhuis wordt vervoerd. Zoals reeds gezegd ontvangen en behandelen 16 brandweercentra alle oproepen. De aangestelden zijn dus brandweermannen die daar tot voor kort geen reglementaire opleiding voor hadden genoten, of die niet beschikken over een specifieke geneeskundige omkadering. Dit werd toen niet ervaren als een gebrek want hun functie was vrij eenvoudig, nl. het inschakelen van welbepaalde hulpmiddelen op basis van één enkel criterium : hun nabijheid ten aanzien van het voorval. Hierbij komt nog dat in 1964, hoewel de tussenkomst van de arts is beschreven in de wet, de arts nauwelijks betrokken is bij de dringende geneeskundige hulpverlening. 3.5.
De mobiele urgentiegroepen (MUG)
3.2.1. Omschrijving en rol De mobiele urgentiegroep is een medisch team (arts, verpleger) dat kan tussenkomen dank zij een voertuig dat is uitgerust met reanimatiemateriaal. De mobiele urgentiegroep komt slechts tussen op vraag van de dienst 100. Zijn tussenkomst laat toe de « vrije medische interval » te beperken (dat is de tijdspanne tussen het moment van het voorval en het moment dat de patiënt in handen van een gespecialiseerd medisch team terechtkomt). Indien de hulpverlener-ambulancier bij zijn eerste evaluatie vaststelt dat de tussenkomst van de MUG vereist is, dan meldt hij dat aan de dienst 100, die de tussenkomst zal vragen. Bij voorbeeld : -
aantasting van het bewustzijn verstikking, verdrinking, verhanging, choc, schedelletsel vergiftiging (geneesmiddelen, CO, …) hartdecompensatie, polytrauma, bevalling, val van grote hoogte, …
__________________________ Hoofdstuk 12
______________________________________
Organisatie 12.5
Valt nog op te merken dat bij voorvallen met vele gewonden de versterking van de MUG moet worden gevraagd. De aanwezigheid van de arts is noodzakelijk om de slachtoffers te kunnen schiften. De tussenkomst van de MUG moet ook worden gevraagd aan de dienst 100 als dat verantwoord is wegens de evolutie van de toestand van de patiënt tijdens het transport. In afwachting van de komst van de MUG moeten de hulpverleners-ambulanciers de patiënt blijven bewaken. Bij de aankomst van de MUG moeten zij verslag uitbrengen aan de arts, die de zorg over de patiënt overneemt. 3.2.2. Reglementering De reglementering op de mobiele urgentiegroepen omvat twee juridische instrumenten die het geheel van de bevolking een gelijke toegang tot de zorg moet waarborgen : -
de programmatie in het kader van de ziekenhuiswet ; de afbakening van een interventiezone in uitvoering van de wet op de dringende geneeskundige hulpverlening.
De programmatie en de afbakening van een interventiezone zijn gebaseerd op objectieve criteria, zodat de hele bevolking van het Rijk toegang krijgt tot de mobiele urgentiegroepen. Om het doel van de aangepaste hulp te bereiken heeft de wetgever de uitoefening van de activiteit van de mobiele urgentiegroepen tevens gekoppeld aan het naleven van zogenaamde erkenningsnormen. De ervaring had aangetoond dat een ziekenhuisbasis belangrijk was (voldoende activiteitsniveau voor het personeel, omkadering van het personeel en snelheid van tussenkomst). Het vastleggen van erkenningsnormen voor deze diensten in het kader van de ziekenhuiswetgeving lijkt dan ook vanzelfsprekend. Op die manier is de mobiele urgentiegroep een ziekenhuisfunctie geworden1 die moet beantwoorden aan de vereisten bepaald door het koninklijk besluit van 10 augustus 19982.
Koninklijk besluit van 10 april 1995 waarbij sommige bepalingen van de wet op de ziekenhuizen, gecoördineerd op 7 augustus 1987, toepasselijk worden verklaard op de functie «mobiele urgentiegroep» B.S. 10.05.1995. Koninklijk besluit van 10 augustus 1998 houdende vaststelling van de normen waaraan een functie «mobiele urgentiegroep» (MUG) moet voldoen om te worden erkend. B.S. 02.09.1998.
__________________________ Hoofdstuk 12
______________________________________
3.3.
Organisatie 12.6
De ambulancediensten
In het kader van de wet op de dringende geneeskundige hulpverlening moet de patiënt worden vervoerd naar het dichtstbijzijnde 100-ziekenhuis. Het transport van de patiënt wordt verzekerd door de ambulancediensten erkend in het kader van de wet. Ofwel gaat het over openbare diensten, meer bepaald de brandweerdiensten, ofwel over privé-diensten die een overeenkomst met de Staat afsluiten. Artikel 6bis van de wet van 8 juli 1964 schrijft voor dat men drager moet zijn van het brevet om de functie van hulpverlenerambulancier in het kader van de dringende geneeskundige hulpverlening te mogen uitoefenen De vorming van de hulpverleners-ambulanciers wordt gegeven door de opleidingscentra erkend overeenkomstig het koninklijk besluit van 13 februari 1998 betreffende de opleidings- en vervolmakingscentra voor hulpverleners-ambulanciers.
Buiten de bepalingen over de vorming van de hulpverleners-ambulanciers bestaat er geen enkele wettelijke of reglementaire bepaling die de normen voor programmatie of erkenning van deze diensten vastlegt. Deze materie wordt hoofdzakelijk geregeld door ministeriële of administratieve omzendbrieven. 3.4.
Het ziekenhuis van bestemming
Er is sinds 1964 dus al heel wat gesleuteld aan het basisprincipe van de wet waardoor de nabijheid als eerste criterium wordt gehanteerd omwille van de noodzaak om snel tussen te komen. Zo moet de aangestelde het dichtstbijzijnde ziekenhuis aanwijzen dat beschikt over een aangepaste dienst. Dat is het ziekenhuis dat op het ogenblik van de oproep het snelst kan worden bereikt vanaf de plaats waar het slachtoffer of de zieke zich bevindt, en dat beschikt over een erkende functie “gespecialiseerde spoedgevallenzorg” opgenomen in de werking van de dringende geneeskundige hulpverlening3. De wettelijke bepalingen voorzien dat van dit principe mag worden afgeweken : 1°/ op vraag van de arts van de mobiele urgentiegroep en rekening houdend met de toestand van de patiënt, in drie limitatief opgesomde gevallen. De arts van de mobiele urgentiegroep deelt aan de aangestelde het meest aangewezen ziekenhuis mee : Ministerieel besluit van 19 januari 2000 tot opname van de erkende functies « gespecialiseerde spoedgevallenzorg « in de dringende geneeskundige hulpverlening, B.S. 28.01.2000, p. 2925.
__________________________ Hoofdstuk 12
______________________________________
Organisatie 12.7
- in een collectieve noodsituatie; - wanneer het slachtoffer of de zieke omwille van zijn gezondheidstoestand specifieke diagnostische of therapeutische middelen nodig heeft in toepassing van het protocol afgesloten op het niveau van de commissie voor dringende geneeskundige hulpverlening;
- indien de behandelende arts, aanwezig bij de zieke, bevestigt dat deze met betrekking tot de betreffende specifieke pathologieën een medisch dossier heeft in een ander ziekenhuis, voor zover deze afwijking overeenstemt met het protocol afgesloten op het niveau van de commissie voor dringende geneeskundige hulpverlening en mits het akkoord van de aangestelde indien het ziekenhuis van bestemming zich buiten de interventiezone van de mobiele urgentiegroep bevindt. 2°/ in afwezigheid van de mobiele urgentiegroep, mag de aangestelde ingaan op de vraag van de behandelende arts om het meest aangewezen ziekenhuis aan te wijzen dat beschikt over een functie “gespecialiseerde spoedgevallenzorg” : - wanneer het slachtoffer of de zieke omwille van zijn gezondheidstoestand specifieke diagnostische of therapeutische middelen nodig heeft in toepassing van het protocol afgesloten op het niveau van de commissie voor dringende geneeskundige hulpverlening; - indien zijn patiënt met betrekking tot de betreffende specifieke pathologieën een medisch dossier heeft in een ander ziekenhuis, in toepassing van het protocol afgesloten op het niveau van de commissie voor dringende geneeskundige hulpverlening; voor zover : - de arts aanwezig is en aan de hulpverleners-ambulanciers een gemotiveerd attest aflevert; - de aangestelde vaststelt dat de goede werking van het systeem van de dringende geneeskundige hulpverlening gewaarborgd is. De uitzonderingen toegestaan op het nabijheidsprincipe illustreren goed hoe moeilijk het is om de beginselen van een systeem dat voorrang geeft aan het algemeen belang, te verzoenen met de beginselen van de individuele vrijheid waarop onze samenleving stoelt.
4
Arrêté royal du 10 août 1998 instituant les Commissions d’aide médicale urgente, M.B., 02.09.1998, p. 28325.
__________________________ Hoofdstuk 12
______________________________________
Organisatie 12.8
5.5.
De commissies voor de dringende geneeskundige hulpverlening
De dringende geneeskundige hulpverlening beschikt niet over een hiërarchisch opgebouwd korps zoals dat het geval is bij de brandweer of bij de civiele bescherming. De verschillende actoren zijn evenveel individu’s, die niet in functioneel verband tot elkaar staan. Zo zijn er de hulpverleners-ambulanciers die ofwel afhangen van de brandweerdiensten, ofwel tewerkgesteld zijn in privé ambulancediensten, de huisartsen, de artsen van openbare of privé ziekenhuizen, de verplegers, de aangestelden. Om aan deze structurele moeilijkheid te verhelpen werden bij koninklijk besluit4 in elke provincie en in het administratief
arrondissement Brussel-Hoofdstad commissies voor dringende geneeskundige hulpverlening opgericht. Zij bestaan uit alle actoren bedoeld in de wet van 8 juli 1964. Zij zijn een forum waarop de specifieke samenwerkingsverbanden worden ontwikkeld die nodig zijn om op de meest adequate manier in te spelen op lokale noden, en ze zijn tevens een coördinatie-instrument tussen alle betrokken instanties.
II. De verantwoordelijkheid van de hulpverlener-ambulancier in de uitoefening van zijn functie
1. De verplichting om bijstand te verlenen aan personen in nood. In de vervulling van zijn opdracht is de hulpverlenerambulancier verplicht gevolg te geven aan de opvordering van de aangestelde. Wie weigert of nalaat er gevolg aan te geven zonder daar een reden voor te hebben die bij wet is voorzien, stelt zich bloot aan strafrechtelijke vervolging, en dit niet enkel krachtens de wet van 8 juli 1964 maar ook in toepassing van het artikel 422 van het Strafwetboek. Artikel 422 van het Strafwetboek voorziet strafsancties voor hij die, hoewel hij in staat is het te doen zonder ernstig gevaar voor zichzelf of voor anderen, weigert of nalaat aan iemand die in gevaar verkeert, de hulp te bieden waartoe hij wettelijk wordt opgevorderd. 2. Nalatigheid of onachtzaamheid Er is sprake van onvrijwillige slagen en verwondingen of van onopzettelijke doding indien iemand door nalatigheid of door onachtzaamheid een bepaalde daad stelt die schade toebrengt (slagen, verwonding, dood) of nalaat
__________________________ Hoofdstuk 12
______________________________________
Organisatie 12.9
een bepaalde daad te stellen (nalaten een voorzorgs- een preventie- of een bewakingsmaatregel te nemen) Het vergrijp veronderstelt dat de hulpverlener-ambulancier het gevaar van een situatie had kunnen voorzien en er de schadelijke gevolgen had kunnen van afwenden, rekening houdend met de situatie en met zijn kennis en kunde als beoefenaar van een gezondheidsberoep. 3. Het respecteren van het beroepsgeheim. Welke houding moet de hulpverlener-ambulancier aannemen wat betreft het mededelen van informatie die hij in het kader van de uitoefening van zijn beroep heeft ontvangen, in het licht van de relaties die hij moet onderhouden met : 1°/ enerzijds de andere actoren betrokken bij de dringende geneeskundige hulpverlening, en 2°/ anderzijds, derden betrokken bij de dringende geneeskundige hulpverlening, met name : - De rijkspolitie en de ordehandhavers ; - De gerechtelijke overheden ; - De pers De relaties die de hulpverlener-ambulancier onderhoudt met de andere actoren betrokken bij de dringende geneeskundige hulpverlening en derden, zijn gebonden aan de rechten en plichten die elkeen in de uitoefening van zijn beroep heeft, en aan de belangenconflicten die hieruit kunnen voortvloeien. Zo komt het «medisch» geheim bedoeld in artikel 458 van het Strafwetboek en waaraan de actoren betrokken bij de dringende geneeskundige hulpverlening gehouden zijn, in strijd met de bekendmakings- of aangifteplicht die door andere wetten wordt voorgeschreven. Wat is het medisch geheim ? Artikel 458 van het Strafwetboek bestraft “geneesheren, heelkundigen, officieren van gezondheid en alle andere personen die uit hoofde van hun staat of beroep kennis dragen van geheimen die hun zijn toevertrouwd, en deze bekendmaken buiten het geval dat zij geroepen worden om in rechte getuigenis af te leggen en buiten het geval dat de wet hen verplicht die geheimen bekend te maken”.
__________________________ Hoofdstuk 12
______________________________________
Organisatie 12.10
Elkeen die beroepsmatig een functie in de gezondheidssector vervult is dus gebonden aan dit artikel, wat betekent dat deze bepaling ook van toepassing is op alle actoren bedoeld in de wet van 8 juli 1964 betreffende de dringende geneeskundige hulpverlening. Drie voorwaarden moeten vervuld zijn : 1. De informatie moet ontvangen zijn omwille van het beroep of naar aanleiding van zijn uitoefening. -
Mededelingen gedaan buiten de uitoefening van het beroep als kennis, vriend of collega, vallen hier dus niet onder. Ook materiële feiten waarvan men getuige is naar aanleiding van een interventie blijven buiten beschouwing. Bij voorbeeld : iemand zien weglopen, iemand iets zien gooien, een voorwerp op de rijweg, enz…
2. De informatie moet een geheim karakter hebben. Aangezien er geen precieze definitie van het begrip “geheim” bestaat, geeft dit aanleiding tot interpretatieproblemen. Het begrip wordt ingeschat volgens de context en volgens de afweging van de aanwezige belangen zoals de bescherming van de persoonlijke levenssfeer of het algemeen belang. Voorbeelden : 1.
2.
Het meedelen van de bloedgroep van een persoon heeft nauwelijks een vertrouwelijk karakter, tenzij het gaat over een vaderschapsonderzoek. De arts van een treinbestuurder die aan epilepsie lijdt en die deze informatie doorspeelt aan zijn werkgever, kan hiervoor niet strafrechterlijk worden vervolgd want de bescherming van honderden treinreizigers vertegenwoordigt een hoger belang.
3. De informatie moet toevertrouwd geweest zijn. Dat betekent dat een geheim nooit op zich staat, maar dat gegevens geheim worden omdat ze zijn medegedeeld. Artikel 458 van het Strafwetboek bestraft de bekendmaking, de verspreiding van de informatie in een ruimere kring.
__________________________ Hoofdstuk 12
______________________________________
Organisatie 12.11
3.1. Beroepsgeheim en mededeling van gegevens 3.1.1. Mededeling van gegevens tussen de hulpverleners bedoeld in de wet van 8 juli 1964 betreffende de dringende geneeskundige hulpverlening. In de gezondheidssector is er niets dat verbiedt dat onder collega’s gegevens worden uitgewisseld over patiënten, als het doel erin bestaat zorgen te verstrekken. Onder beoefenaars moet de vlotte communicatie van gegevens verzekerd zijn. Het gaat hier dus niet over een strafbare verspreiding. 3.1.2. Mededeling van gegevens aan andere personen dan de hulpverleners bedoeld in de wet van 8 juli 1964, of de uitzonderingen op het beroepsgeheim. We spreken over uitzonderingen op het beroepsgeheim als personen die gebonden zijn door artikel 458 van het Strafwetboek desgevallend niet kunnen worden vervolgd omwille van openbaarmakingen die hen worden gevraagd. Als we deze bijzondere situaties nader bestuderen dan zien we een aantal concrete gevallen waarin hulpverlenersambulanciers worden geconfronteerd met de problematiek van het vrijgeven van gegevens aan derden die buiten de dringende geneeskundige hulpverlening staan zoals de rijkspolitie, andere politiediensten, gerechtelijke overheden of de pers. Welke uitzondering we ook voor ogen hebben, de situaties waarin het toegelaten is het geheim prijs te geven moeten altijd geval per geval worden beoordeeld. Er bestaat met andere woorden geen enkele wet die op een exhaustieve wijze de gevallen opsomt waarin men met zekerheid kan uitmaken of men «moet zwijgen of mag spreken». De hulpverlener-ambulancier moet dus zelf de context en de belangen die op het spel staan inschatten. a. De getuigenis in rechte Onder getuigenis in rechte verstaan we een mondelinge of schriftelijke verklaring voor een burgerlijk rechter, een strafrechter of een onderzoeksrechter. (Cass., 12 april 1976, tijdschrift voor strafrecht, 1975-1976, p. 917) Hier wordt dus niet de medewerking met de politie bedoeld.
__________________________ Hoofdstuk 12
______________________________________
Organisatie 12.12
b. Melding van een misdrijf Artikel 30 van het Wetboek van strafvordering omvat een algemene verplichting voor alle burgers die getuige zijn van een aanslag, hetzij tegen de openbare veiligheid, hetzij op iemands leven of eigendom, om dat te melden. Ook een hulpverlener-ambulancier kan gelijk wanneer met deze situatie geconfronteerd worden. In dit geval kan de dwingende noodzaak worden ingeroepen. Dit wordt omschreven als een situatie waarin de schending van strafrechtelijke bepalingen en van waarden en juridische belangen die strafrechtelijk beschermd zijn, de enige manier is om andere waarden en juridische belangen die belangrijker zijn te vrijwaren. De bescherming van de persoonlijke levenssfeer van een patiënt of de vertrouwensrelatie tussen de zorgverstrekkers en de patiënt zijn dan ook geen absolute waarde of belang. De bescherming ervan kan immers in strijd zijn met de bescherming van andere waarden zoals het opsporen van misdadigers, de bescherming van minderjarigen tegen mishandeling enz… Voorbeeld :
1. het theoretische geval van de epileptische treinbestuurder wiens arts hiervan melding maakt bij de werkgever. In dit geval kan de arts, met het oog op het beschermen van mensenlevens, de werkgever van de conducteur hiervan inlichten zonder dat de arts ervan kan worden beschuldigd artikel 458 van het Strafwetboek te hebben overtreden. 2. Delicater is het aangeven van een misdrijf gepleegd door een patiënt die bij een arts of in een ziekenhuis komt aankloppen om te worden verzorgd. a) De patiënt heeft zelf het misdrijf gepleegd
In zijn arrest van 9 februari 1988 heeft het Hof van Cassatie het klassieke standpunt gevolgd, dat zegt dat wie een misdrijf pleegt onder geen enkel beding mag worden aangegeven. Artikel 458 van het strafwetboek verbiedt het bekendmaken van feiten die gedekt zijn door het beroepsgeheim en die aanleiding kunnen geven tot strafrechterlijke vervolgingen ten laste van de patiënt. Maar als het vergrijp waaraan de patiënt zich schuldig heeft gemaakt en de omstandigheden waarin het werd gepleegd doen vermoeden dat er nog andere aanslagen op de lichamelijke integriteit of andere aanslagen op het leven dreigen te worden gepleegd, dan kan een beroep op de dwingende noodzaak zich opdringen en in dat geval is het bekendmaken van de informatie verantwoord.
__________________________ Hoofdstuk 12
______________________________________
Organisatie 12.13
Met andere woorden : een schending van artikel 458 van het Strafwetboek is verantwoord indien daarmee een groot en dreigend gevaar voor anderen kan worden afgewend (verplichting tot bijstand aan personen in nood). b) De patiënt is het slachtoffer Het arrest van het Hof van Cassatie van 9 februari 1988 is niet van toepassing op feiten waarvan de patiënt het slachtoffer is. Hier dient opgemerkt dat er in dit geval geen dilemma kan bestaan tussen het aangeven van de feiten en hun geheimhouding, omdat artikel 458 van het Strafwetboek niet van toepassing is. Het medisch geheim gaat inderdaad over de relatie tussen de patiënt en de zorgverstrekkers. Zo zal, bij zware mishandelingen die van aard zijn de integriteit van een kind ernstig in het gedrang te brengen, het medisch geheim geen reden zijn om het vergrijp niet aan de bevoegde overheden te melden.
4. De burgerlijke aansprakelijkheid Binnen de dringende geneeskundige hulpverlening kan een fout vaak een lichamelijk letsel of het overlijden voor gevolg hebben, wat een strafrechtelijke overtreding inhoudt. (Zie hoger : II, 2, blz. 8). Het slachtoffer of zijn erfgenamen kunnen dan ook vervolging instellen op basis van de artikels 1382, 1383 en 1384 van het Burgerlijk Wetboek. Meestal zijn hulpverleners-ambulanciers contractueel of statutair tewerkgesteld. In het eerste geval geniet de hulpverlener-ambulancier die optreedt in het kader van een arbeidsovereenkomst, de burgerlijke immuniteit die is ingesteld door de wet op de arbeidsovereenkomst. Hij is dus niet burgerlijk aansprakelijk voor de gevolgen van zijn daden en het is de werkgever die opdraait voor de schadeloosstelling die aan het slachtoffer verschuldigd is, behalve als het gaat om frauduleus optreden, voor zware fouten of voor lichte fouten die bij herhaling worden begaan. Indien de hulpverlener-ambulancier statutair tewerkgesteld is dan is hij deel van de instelling die hem tewerkstelt en als hij een fout begaat dan staat zijn eigen verantwoordelijkheid samen met die van de instelling op het spel. Hij gaat enkel vrijuit wanneer hij slechts een lichte en fout heeft begaan, of wanneer er geen sprake is van herhaaldelijke fout of recidive. Hoe wordt de fout van de hulpverlener-ambulancier concreet ingeschat ? De hulpverlener-ambulancier moet in de uitoefening van zijn functie de patiënt helpen op een zorgvuldige en toegewijde manier, conform de opleiding die hij heeft genoten.
__________________________ Hoofdstuk 12
______________________________________
Organisatie 12.14
Wie zich in de uitoefening van zijn functie als hulpverlenerambulancier niet heeft gedragen zoals een normale, zorgvuldige hulpverlener-ambulancier dat zou doen in dezelfde omstandigheden, begaat een fout. De primaire evaluatie van de toestand van de patiënt is van cruciaal belang. In welke staat van bewustzijn is de patiënt ? Hoe gaat het met zijn ademhaling en zijn bloedsomloop ? Telkens er een vitaal risico bestaat, of een evoluerend risico dat vitaal kan worden, is het verantwoord de tussenkomst van de MUG te vragen via de dienst 100. Als het tot een geschil komt moet het slachtoffer bewijzen dat de geleden schade het rechtstreeks gevolg is van de begane fout. De hulpverlener-ambulancier die nalaat een primaire balans op te maken begaat een fout. Sommige foutieve handelingen kunnen begaan zijn door meerdere personen. In dat geval begaan al diegenen die voorzorgen hadden kunnen en moeten nemen om de schade te voorkomen, en die deze voorzorgen niet hebben genomen, allemaal een fout zonder dewelke het schadegeval zich niet had voorgedaan. Concreet geval van weigering van transport Begaat de hulpverlener-ambulancier die geconfronteerd wordt met een weigering van de patiënt om zich te laten vervoeren, een fout als hij de patiënt zijn zin geeft ? Buiten de gevallen van dwingende noodzaak moet een hulpverlener-ambulancier de vrije en “geïnformeerde” toestemming van de patiënt hebben (wat betekent dat de toestemming wordt gegeven op basis van volledige en correcte informatie). De hulpverlener-ambulancier moet de patiënt dan ook alle nuttige informatie over zijn toestand verschaffen opdat deze ten volle zou inzien welke gevolgen zijn weigering kan hebben. Desgevallend moet de hulpverlener-ambulancier trouwens een arts of een mobiele urgentiegroep inroepen indien de toestand van de patiënt dit vereist (primaire evaluatie), en indien die tussenkomst invloed kan hebben op de beslissing van de patiënt die reëel gevaar loopt. Volgens de rechtspraak van de rechtbanken moet de zieke bewijzen dat hij geen toestemming heeft gegeven, of dat het geen “geïnformeerde” toestemming betrof. In dergelijke situaties heeft de décharge die men de patiënt laat ondertekenen op zich geen juridische waarde. Hoe meer elementen het document bevat die de rechter
__________________________ Hoofdstuk 12
______________________________________
Organisatie 12.15
toelaten te concluderen dat de betrokken persoon zich ten volle rekenschap kon geven van zijn toestand, hoe meer het document in aanmerking zal worden genomen. In die zin is een document dat helemaal van de hand van de patiënt is, waardevoller dan een voorgedrukt formulier dat enkel door de patiënt is ondertekend. De hulpverlener-ambulancier die burgerlijk aansprakelijk is, moet de schade vergoeden door betaling van een schadeloosstelling.
O r g a n i s a t i e 12.16
Hoofdstuk 12
12.2 Het hulpcentrum 100 Het eenvormige oproepnummer dat werd toegekend aan de dringende geneeskundige hulpverlening is het nummer ‘100’. Het Ministerie van Binnenlandse Zaken is verantwoordelijk voor de inrichting en de werking van de hulpcentra 100. Het Ministerie van Volksgezondheid en Leefmilieu is verantwoordelijk voor de organisatie, de geneeskundige toestellen en de vorming van de hulpverleners die werken in het kader van de dringende geneeskundige hulpverlening. Alle telefonische zones van België zijn samengebracht in 16 hulpcentra 100 die meestal in kazernes van de brandweer ondergebracht zijn. De gemeenten tot dewelke de brandweerdiensten behoren, moeten waken over het naleven van de richtlijnen die door de twee bevoegde ministeries aan de centralist, dit is de wettelijke term van de aangestelde voor het eenvormig oproepstelsel, worden verstrekt. De oproepen en de gesprekken die zich in dit kader voordoen worden opgenomen op magnetische banden die automatisch voorzien worden van datum en uur.
Het stelsel RINSIS-NATINUL
Momenteel worden de 16 hulpcentra 100 geleidelijk aan gebundeld tot 10 centra van het nationaal informaticanet van de hulpdiensten ‘RINSISNATINUL’. Deze 10 hulpcentra 100 zijn onderling verbonden en behandelen de oproepen die een tussenkomst van de brandweer, de dringende geneeskundige hulpverlening en de Civiele Bescherming noodzaken. Hoe reageert de aangestelde voor het hulpcentrum 100?
Wanneer een persoon het nummer ‘100’ draait of intoetst, kan de aangestelde onmiddellijk de plaats van waaruit de oproep geschiedt vaststellen doordat hij automatisch het oproepnummer van deze persoon op zijn scherm ziet. Bovendien wordt heel het gesprek opgenomen. Op basis van een grondige terreinkennis en een uitgebreide documentatie kan de centralist naar het ongevalsgebeuren of de zieke volgende middelen sturen: • ofwel de dichtstbijzijnde ambulance 100 die beschikbaar is: in dit geval betreft het jouw tussenkomst • ofwel een ambulance 100 en een MUG, voor zover deze beschikbaar zijn • ofwel een huisarts van wacht • ofwel een arts die voor dit geval opgevorderd wordt.
O r g a n i s a t i e 12.17
Hoofdstuk 12
De aangestelde voor het hulpcentrum 100 kan onmiddellijk verbonden worden met het nummer 101 (politie, rijkswacht). Hij kan eventueel ook een beroep doen op een priester of lekenhulp. De verschillende vervoermiddelen van de dringende geneeskundige hulpverlening zijn: ambulance, Mobiele Urgentie Groep (MUG), reanimatiewagen, helicopter, ... Welke middelen worden ingezet, wordt bepaald door de aangestelde van het hulpcentrum 100.
Enkele bijzonderheden over het antwoord dat de aangestelde voor het hulpcentrum 100 kan organiseren
1. D E
AMBULANCE
100
Dit is het voertuig waarin je je als ambulancier meestal zal verplaatsen. Het beantwoordt aan nauwkeurige voorwaarden, bevat een inrichting die aan deze normen moet beantwoorden en wordt bestuurd door een ploeg die wettelijk is samengesteld uit een chauffeur en een begeleider die beantwoorden aan nauwkeurige wettelijke bepalingen. Men noemt dit voertuig ‘100’ omdat het onderhevig is aan een conventie of een concessie met het Ministerie van Volksgezondheid en Leefmilieu. De aangestelde voor het hulpcentrum 100 is verplicht een beroep te doen op een ambulance 100 die zich het dichtst bij het ongevalsgebeuren bevindt. 2. D E M OBIELE U RGENTIE G ROEP (MUG) Een Mobiele Urgentie Groep is samengesteld uit een mobiele geneeskundige ploeg die zich verplaatst in een voertuig dat reanimatiemateriaal bevat. Een Mobiele Urgentie Groep vervoert nooit een patiënt, maar vervoert naar het ongevalsgebeuren een geneeskundige ploeg die kan beschikken over reanimatiemateriaal. Een Mobiele Urgentie Groep is steeds verbonden aan een ziekenhuis 100. 3. W AT
IS EEN REANIMATIEWAGEN ?
W AT
VERSTAAT MEN ONDER
GENEESKUNDIG TRANSPORT ?
Momenteel bestaat er in België geen technische bepaling van een reanimatie-ambulance. Dit kan tot verwarring leiden. Men beschouwt momenteel een reanimatie-ambulance als een voertuig dat groot genoeg is om te kunnen vervoeren: een patiënt, een arts, een verpleegkundige, een ambulancier. Bovendien moet het voorzien zijn van toestellen die gebruikt worden bij een klassieke reanimatie (monitoring, beademingstoestel, defibrillator, perfusiepomp, ...). In werkelijkheid is een reanimatie-ambulance een reanimatie-eenheid die zich over de weg kan verplaatsen. Het vervoer wordt als geneeskundig bestempeld wanneer een arts fysiek aanwezig is gedurende het transport per ambulance.
O r g a n i s a t i e 12.18
Hoofdstuk 12
4. O PVORDEREN
VAN EEN ARTS OF EEN HUISARTS VAN WACHT
De aangestelde voor het hulpcentrum 100 kan een beroep doen op een arts en deze ‘opvorderen’. Deze geneesheer is verplicht om zich ter plaatse te begeven behalve in geval van overmacht. Dan moet hij deze redenen telefonisch meedelen aan de aangestelde van het hulpcentrum 100. Deze mogelijkheid tot opvordering wordt in werkelijkheid slechts zelden gebruikt. Normalerwijze werkt het hulpcentrum 100 samen met de lokale wachtdiensten en met de Mobiele Urgentie Groepen van de ziekenhuizen.
Hoofdstuk 12
O r g a n i s a t i e 12.19
12.3 Het ver voer naar het ziekenhuis In het kader van de wet op de dringende geneeskundige hulpverlening moet de patiënt vervoerd worden naar het ziekenhuis 100 dat het dichtstbij gelegen is. Opdat een ziekenhuis deel zou uitmaken van het ‘100’- stelsel moet het voldoen aan de normen die gesteld worden door het Ministerie van Volksgezondheid en Leefmilieu. Je bent dus verplicht de patiënt te vervoeren naar een ziekenhuis dat aan deze normen voldoet en dat je wordt aangewezen door het hulpcentrum 100. Indien een arts ter plaatse je vraagt om een andere bestemming te kiezen, dan moet hij de patiënt in de sanitaire cabine van de ambulance vergezellen en ben je verplicht het hulpcentrum 100 op de hoogte te brengen van je nieuwe bestemming.
O r g a n i s a t i e 12.20
Hoofdstuk 12
12.4 De verhouding ambulancier-MUG Zoals hiervoor vermeld bevat een Mobiele Urgentie Groep (MUG) een geneeskundige ploeg (arts, verpleegkundige en chauffeur) die bekwaam is om tussenbeide te komen door middel van een voertuig met aangepast materiaal. We herhalen dat een MUG nooit een patiënt noch familie van een patiënt vervoert. Een MUG komt slechts tussenbeide op vraag van een hulpcentrum 100. Een MUG ondersteunt dus de normale ambulance-diensten en zal derhalve het vrije geneeskundige interval verkleinen. Het vrije geneeskundige interval is de tijd die verloopt tussen het ongevalsgebeuren en de verzorging door een gespecialiseerd geneeskundig team.
De rol van de verschillende leden van de MUG
De arts
Deze arts moet een bijzondere bekwaamheid verworven hebben zoals bepaald door het Ministerie van Volksgezondheid en Leefmilieu. Hij is de verantwoordelijke van de ploeg.
De verpleegkundige
Deze verpleegkundige maakt deel uit van een afdeling spoedgevallen of intensieve zorgen en moet een bijzondere bekwaamheid hebben verworven in de dringende geneeskundige hulpverlening.
De chauffeur
Momenteel wordt de bekwaamheid van de chauffeur niet bepaald door wetteksten maar het spreekt vanzelf dat hij tijdens een tussenkomst ook van groot nut kan zijn. Soms is de chauffeur een ambulancier.
Geneeskundig materiaal
Een Mobiele Urgentie Groep (MUG) vervoert eigenlijk reanimatiemateriaal. Dit bevat, zonder dat de lijst beperkend zou zijn: • een monitor met defibrillator • materiaal voor zuurstoftoediening • materiaal voor aspiratie • materiaal voor intubatie • dringende geneesmiddelen • perfusiemateriaal • materiaal voor bevalling, ...
O r g a n i s a t i e 12.21
Hoofdstuk 12
Niet-geneeskundig materiaal
De MUG verplaatst zich in een prioritair voertuig (sirene en blauw zwaailicht). Het bevat een radioverbinding en soms een mobiele telefoon, en minimale voorzieningen voor het beschermen van hulpverleners (helm, handschoenen, materiaal om af te bakenen, ...). De MUG vervoert een minimum aan materiaal dat nodig zou kunnen zijn in rampsituaties, evenals materiaal dat noodzakelijk is voor het verlenen van dringende geneeskundige hulp: • kaarten van de streek • verlichting, ...
Hoe wordt het vertrek van een MUG georganiseerd ?
Op vraag van het hulpcentrum 100 moet de MUG zijn standplaats in het ziekenhuis binnen de twee minuten na een oproep verlaten. Het hulpcentrum 100 geeft aan de MUG de inlichtingen door die de juiste plaats voor interventie aanduiden. Soms wordt de MUG per radio begeleid naar de plaats van het ongeval, omdat de streken waar hij diensten moet verstrekken vrij uitgebreid zijn en hij derhalve niet beschikt over de terreinkennis, eigen aan de locale ambulancediensten. De MUG zal zich dan naar een afspraakpunt begeven. In ideale omstandigheden is dit de juiste plaats van het ongeval. Soms, in streken waar grote afstanden dienen overbrugd te worden, zal de MUG naar de plaats van het ongeval begeleid worden door de ordediensten.
Wie kan een tussenkomst van de MUG vragen?
Slechts de aangestelde van het hulpcentrum 100 beschikt over de bevoegdheid om een tussenkomst van de MUG te starten. Wanneer je in aanraking komt met een omstandigheid met levensgevaar voor de patiënt, kan je als ambulancier aan het hulpcentrum 100 een tussenkomst van de MUG aanvragen. Een huisarts of andere geneeskundige hulpverstrekkers kunnen aan een hulpcentrum 100 bijkomende geneeskundige hulp van een MUG en een ambulance vragen. Het is dus uitgesloten dat een MUG tussenkomt op vraag van een privé-persoon.
Hoofdstuk 12
O r g a n i s a t i e 12.22
Wanneer moet de ambulancier bijkomende geneeskundige hulp van een MUG vragen aan het hulpcentrum 100?
In de voorgaande hoofdstukken heb je kunnen lezen welke de indicaties zijn voor de tussenkomst van een MUG. Toch wordt de tussenkomst van een MUG steeds bepaald door overleg met de aangestelde van het hulpcentrum 100, de Mobiele Urgentie Groep zelf, de ambulanciers van de streek en de betrokken hospitalen. In werkelijkheid heeft elke streek zijn eigen gebruiken en eigenschappen (afstand, toegankelijkheid, verkeershinder, ...). Deze omstandigheden kunnen een aanpassing van het stelsel aan de lokale toestand met zich meebrengen. Je hebt als ambulancier de belangrijke taak inlichtingen te verstrekken die de werking van het stelsel kunnen verbeteren. De volgende vragen zijn belangrijk bij het daadwerkelijk organiseren van een MUG-tussenkomst. • Hoe is de toestand van de patiënt? De eerste beoordeling van de toestand van een patiënt is zeer belangrijk: hoe is de toestand van het bewustzijn, de ademhaling en de bloedsomloop. Deze gegevens werden uitvoerig besproken in hoofdstuk 2. Elke omstan2.2 digheid waarbij levensgevaar wordt opgemerkt of waarbij levensgevaar voorzien wordt, verantwoordt een poging om het vrije geneeskundige interval te beperken en derhalve een tussenkomst van de MUG te vragen aan het hulpcentrum 100. Ten titel van voorbeeld geven wij hier enkele mogelijkheden: • patiënt met een gedaald bewustzijn • verstikking, verdrinking, verhanging, shock • schedeltrauma • intoxicatie (CO, medicamenten, ...) • hartfalen • polytrauma • bevalling • val van grote hoogte. • Hoe uitgebreid is het probleem? Indien er talrijke gekwetsten zijn, dient de MUG ter versterking gevraagd te worden. Vanaf het ogenblik dat er een triage nodig is, zal de aanwezigheid van de arts van de Mobiele Urgentie Groep noodzakelijk zijn. In bepaalde omstandigheden zal het rampenplan de aanwezigheid van verschillende MUG’s vereisen. • Vereist een bepaalde omstandigheid de aanwezigheid van een arts? Sommige dramatische ongevallen die een of meer overlijdens veroorzaken, kunnen de aanwezigheid van een Mobiele Urgentie Groep vergen om hulp te bieden aan de overlevenden of omstanders die met het gebeuren geconfronteerd werden. In andere gevallen, zoals huisbrand, is een preventieve tussenkomst van de MUG aangewezen voor mogelijke geneeskundige bijstand aan de hulpverleners.
O r g a n i s a t i e 12.23
Hoofdstuk 12
• Hoe moet het vervoer naar het ziekenhuis geschieden? Moeilijke verkeers- of weersomstandigheden bepalen het antwoord op deze vraag. In deze omstandigheden is het van belang een voorzichtige beslissing te nemen. De afstand van het ongevalsgebeuren naar het ziekenhuis is een belangrijke factor. Een vermindering van het vrije geneeskundige interval kan aangewezen zijn. Verkeersmoeilijkheden kunnen de duur van het vervoer naar het ziekenhuis verlengen. Besluit: In het algemeen mag men stellen dat de oproep van een MUG beter te vroeg gebeurt dan te laat.
Hoe moet je een MUG-interventie aan het hulpcentrum 100 vragen?
De werkwijze van je oproep moet zeer eenvoudig zijn. Na een korte beoordeling van de gegevens vraag je duidelijk over de radio de interventie van de MUG en leg je uit waarom je deze oproep doet. Probeer zo nauwkeurig mogelijk de plaats van de tussenkomst te bepalen. Wat moet je doen in afwachting van de MUG? Behandel de patiënt verder en blijf hem bewaken. Indien mogelijk moet je aan de patiënt en aan de omstanders uitleggen dat een geneeskundig hulpteam opgeroepen werd en onderweg is naar het ongevalsgebeuren. Op zulke momenten zal je als ambulancier dikwijls onderworpen worden aan de druk van de omstanders of de familie om de patiënt zo snel mogelijk te vervoeren. In deze omstandigheden is het vooral belangrijk dat je je kalmte bewaart. In sommige gevallen moet je een rendez-vous-systeem plannen met de MUG.
Wat doe je bij de aankomst van de MUG?
Bij aankomst van de MUG breng je verslag uit aan de arts die verder verantwoordelijk zal zijn. Geef hem de nodige inlichtingen door, zoals: verwijsbriefje van de huisarts, geneesmiddelen, gegevens over de plaats van het onheil, ...). Vanaf het ogenblik dat de MUG ter plaatse is, maak je als ambulancier deel uit van de Mobiele Urgentie Groep. Je kan helpen bij de voorbereiding van het materiaal voor de geneeskundige behandelingen, zoals bij voorbeeld: intubatie, perfusievloeistof, monitoring, defibrillatie, ... Indien de toestand van de patiënt het toelaat, moet je hem naar het ziekenhuis vervoeren in jouw ambulance, vergezeld van de arts en de verpleegkundige. Vanaf dat ogenblik zal de MUG de ambulance volgen. Alvorens te vertrekken, geef je instructies aan de MUG naar welk ziekenhuis de ambulance zal rijden.
O r g a n i s a t i e 12.24
Hoofdstuk 12
12.5 De ambulancier en de huisar ts Dikwijls zal je ten huize van de patiënt de huisarts aantreffen; soms is het deze arts die je opgeroepen heeft via het hulpcentrum 100. Een perfecte samenwerking is aangewezen, voor het heil van de patiënt. Je moet jezelf als een helper van deze arts beschouwen. De kunde van de arts en de technische begaafdheid van de ambulancier vullen elkaar aan. Mocht het toch voorkomen dat je niet akkoord bent met de visie van de huisarts (oproep van de MUG, hospitalisatie), dan weze het duidelijk dat het advies van de arts die ter plaatse is het verdere verloop van de interventie bepaalt. Openbare discussies verhogen slechts de angst van de patiënt, de familie en de omstanders. De verantwoordelijkheid van de geneeskundige beslissingen berust volledig bij de arts ter plaatse. Wens je echter nadere inlichtingen in verband met bepaalde beslissingen, dan verdient het aanbeveling om dit na de interventie te vragen aan de betreffende arts. Deze dialoog voorkomt meestal misverstanden en kan leerrijk zijn voor beide partijen.
O r g a n i s a t i e 12.25
Hoofdstuk 12
12.6 Beroepsgeheim Wat ook je beroep is (brandweerman, personeel van een privé-onderneming), je hebt het recht en de verplichting niets bekend te maken dat schade zou kunnen toebrengen aan de personen die je verzorgt of aan hun omgeving. De wet voorziet specifiek in deze gevallen. Artikel 458 van het strafwetboek zegt dat “... de geneesheren, chirurgen, gezondheidsofficieren, apothekers, vroedvrouwen en elke andere persoon welke door zijn hoedanigheid of zijn beroep kennis neemt van geheimen welke hen toevertrouwd worden, die buiten de gevallen waarin zij in recht getuigenis moeten afleggen en de gevallen waar de wet hen verplicht geheimen kenbaar te maken die deze hebben bekend gemaakt, zullen gestraft worden ...” De Belgische jurisprudentie is op dit gebied zeer duidelijk. Als hulpverlener van de gezondheidsdienst ben je gebonden aan het beroepsgeheim. Nochtans kan je door het gezag gevorderd worden om te getuigen: • na een verkeersongeval op de openbare weg • indien een derde per vergissing het nummer ‘100’ heeft gevormd • in geval van betrokkenheid bij een misdaad (bij voorbeeld: je bent getuige van slagen en verwondingen). Momenteel is het duidelijk dat, in de dagelijkse praktijk en volgens de Belgische jurisprudentie, de telefonist van het hulpcentrum 100 en de ambulanciers gebonden zijn door het beroepsgeheim en dus geen informatie mogen doorspelen aan de media. Zij kunnen derhalve slechts inlichtingen verstrekken wanneer zij moeten getuigen en dienen in deze gevallen hun overste hiervan op de hoogte te brengen. Het beroepsgeheim beschermt steeds de patiënt en niet de hulpverlener.
Bijzonderheden in geval van minderjarigheid
Je moet weten dat minderjarigen onder jouw bescherming vallen indien je vermoedt dat zij mishandeld of bedreigd worden. Wanneer je in aanraking komt met een probleem van kindermishandeling of kinderverwaarlozing, moet je de behandelende arts hiervan discreet verwittigen. In deze gevallen kan afgeweken worden van het beroepsgeheim. Indien een hulpverlener dit niet doet, kan hij vervolgd worden voor het niet bijstaan van een persoon in gevaar.
O r g a n i s a t i e 12.26
Hoofdstuk 12
Bijzonderheden in verband met een overleden patiënt
In principe mag je per ambulance geen lijk vervoeren. Wanneer je echter een overleden patiënt aantreft, moet je de volgende verplichtingen naleven: • je moet het lijk aan het zicht van het publiek onttrekken, door het te bedekken of het naar een afgesloten ruimte te verplaatsen • je moet zo snel mogelijk de familie laten verwittigen • je mag eventuele bewijzen voor het gerecht niet vernietigen (wapen ...) • je mag nooit vergeten dat de diagnose van het overlijden een geneeskundige diagnose is en derhalve slechts afgeleverd kan worden door een geneesheer. Behoudens uitzonderlijke omstandigheden waarin het overlijden duidelijk is (bij voorbeeld: onthoofding), moet je dus steeds aandringen op een diagnose door een arts. In uitzonderlijke omstandigheden kan, op verzoek van de politiediensten of de rijkswacht of na vordering van de gerechterlijke overheid, de ambulance toegewezen worden voor het vervoer van een lijk. Deze omstandigheden zijn weliswaar zeldzaam en de overheid zal slechts een beroep doen op deze oplossing om het herstel van de publieke en sociale orde te bevorderen (bij voorbeeld: ramp met talrijke slachtoffers die vervoerd moeten worden naar een voorlopig lijkenhuis).
Bijzondere richtlijnen bij een arbeidsongeval
Arbeidsongevallen kunnen worden beschouwd als ongevallen op een openbare plaats. Derhalve zal men dikwijls een beroep doen op een hulpdienst 100 ter evacuatie van een slachtoffer. In principe dient de patiënt vervoerd te worden naar het ziekenhuis 100 dat het dichtstbij gelegen is. Nochtans, volgens de huidige jurisprudentie en de gebruiken, zal het hulpcentrum 100 proberen om de akkoorden die bestaan tussen bedrijven en ziekenhuizen te respecteren. Wanneer een ziekenhuis en een bedrijf contractueel verbonden zijn in het kader van de verzorging van arbeidsongevallen, worden de slachtoffers van zulk een ongeval meestal gebracht naar het ziekenhuis dat hiervoor voorzien werd. Deze regels gelden evenwel niet wanneer: • het ongeval zich heeft voorgedaan op de weg van of naar het werk • door het ongeval de vitale functies van het slachtoffer bedreigd worden en derhalve het vervoer van de patiënt naar een spoedgevallendienst 100 en/of tussenkomst van de MUG verantwoord is.
Organisatie 12.27
Hoofdstuk 12
12.7 Het Fonds voor Dringende Geneeskundige Hulpverlening Wanneer de tussenkomst kadert in de Dringende Geneeskundige Hulpverlening waarborgt het Fonds voor Dringende Geneeskundige Hulpverlening, bij afwezigheid van betaling, de regeling van de kosten die voortvloeien uit de tussenkomst van de vervoerder, en dit op forfaitaire basis. De modaliteiten zijn echter heel precies en je moet in deze gevallen een geëigende procedure volgen (KB van 22 mei 1965).
Hoofdstuk 12
Revisie - 2002
Opleiding 12.28
12.8 De opleiding van een hulpverlener-ambulancier 12
Zoals je in hoofdstuk 12 vernam, worden de handelingen van de hulpverlener-ambulancier, in het kader van de dringende geneeskundige hulpverlening, bepaald door twee wetten: • de artikelen 422 bis en 422 ter van het strafrecht, die elke burger verplichten om hulp te bieden aan een persoon in nood. • de wet van 8 juli 1964 mbt de dringende geneeskundige hulpverlening, die het kader beschrijft waarbinnen je als hulpverlener-ambulancier werkt. De opleiding en de bijscholing van de hulpverlener-ambulancier worden geregeld door de Koninklijke Besluiten van 13 februari en 19 maart 1998 en door het Koninklijk Besluit van 23 maart 1999.
DE BASISOPLEIDING
Wie is kandidaat hulpverlener-ambulancier?
De kandidatuur voor een opleiding tot hulpverlener-ambulancier wordt voorgedragen door: • een ambulancedienst ingeschakeld in de dingende medische hulpverlening, mits akkoord van de rijksgezondheidsinspecteur van de provincie, • de rijksgezondheidsinspecteur van de provincie.
Door wie wordt de opleiding verzorgd?
De vorming van de hulpverlener-ambulancier wordt verzorgd door een centrum voor opleiding en vervolmaking dat erkend is door het Ministerie van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu. Om als centrum voor opleiding en bijscholing erkend te worden, moet voldaan worden aan de voorwaarden, die samengevat worden in tabel 12.1. De overheid bepaalt de regels van het beheer en de werking van het centrum. In het beheer van het centrum is een vertegenwoordiging van de hulpverleners-ambulanciers voorzien.
. TABEL 12.1 DE VOORWAARDEN WAARAAN EEN CENTRUM VOOR OPLEIDING EN VERVOLMAKING MOET VOLDOEN
•Instaan voor een basisopleiding en een voortdurende vorming •Samenwerken met erkende stageplaatsen •Gebruik maken van de meest recente versie van het Handboek voor de Hulpverlener-Ambulancier •Andere voorwaarden: - Minstens één basiscursus per jaar - Maximum 36 kandidaten per basisopleiding - Akkoord van de Minister over het leerplan, de samenstelling van de directie en het lerarenkorps, de organisatie Het centrum moet zich onderwerpen aan het toezicht georganiseerd door de Minister. De erkenning kan na het vaststellen van onregelmatigheden door de overheid ingetrokken worden.
Hoofdstuk 12
Opleiding 12.29
Revisie - 2002
De kenmerken van de basisopleiding
De belangrijkste voorwaarden tot een geldige opleiding zijn terug te vinden in onderstaande tabel.
TABEL 12.2 DE KENMERKEN VAN DE BASISOPLEIDING
•De duur van de opleiding is minstens 160 uren waarvan: - 120 uren theorie en praktijk - 40 uren stage •De kandidaat krijgt de toelating tot het examen indien hij meer dan 80% van de lestijd aanwezig was. •Het examen bestaat uit 2 delen: - het schriftelijk examen voor 1/3 van de punten - het mondeling examen over zowel de theorie als de praktijk voor 2/3 van de punten •de stagevoorwaarden: - geslaagd zijn (minstens 50% van de punten) in zowel het schriftelijk als het mondeling examen - ten minste 60% van de punten behaald hebben voor beide examens samen - alle tussenkomsten noteren in een stageboek en ter ondertekening voorleggen aan het hoofd van de stageplaats •het brevet - wordt gegeven aan de kandidaat die slaagt in de examens en een gunstig stageverslag kan voorleggen - is geldig voor 5 jaar •meer dan twee keer inschrijven voor de basisopleiding vereist de toestemming van de rijksgezondheidsinspecteur •vrijstellingen zijn onder de in de wet bepaalde voorwaarden mogelijk
Het doel van de basisopleiding 14.1
De indeling van de basisopleiding
De basisopleiding heeft tot doel dat je als kandidaat hulpverlener-ambulancier de kennis en de bekwaamheid verwerft voor: • De eerste hulp aan een persoon in het kader van de dringende geneeskundige hulpverlening. • Het onderhouden van het materiaal. • Het uitvoeren van de administratieve taken. Het programma wordt verdeeld in: • 80 uren theorie • 40 uren praktijk • 40 uren stage
FIG. 12.1 DE INDELING VAN DE BASISOPLEIDING
40 uren praktijk
40 uren stage
80 uren theorie
tabel 12.3 tabel 12.4 tabel 12.5
Hoofdstuk 12
Opleiding 12.30
Revisie - 2002
TABEL 12.3 HET PROGRAMMA VAN DE BASISOPLEIDING: DE THEORIE
ONDERWERPEN
UREN
HOOFDSTUKKEN
de wetgeving het menselijk lichaam
2 10
12, 14 1
de eerste minuten de levensbedreigende aandoeningen
12
2, 3
de gewonde patiënt het verplaatsen van de patiënt het vervoer van de patiënt
10
4, 10, 14
de zieke patiënt de psychiatrische urgenties
20
5, 9
2 2
6 7
6 2
8 11
de functie hulpverlener-ambulancier de samenwerking met de MUG de administratieve taken
6
12, 14
de bijzondere technieken de hygiëne
6 2
13, 14 14
TOTAAL
80
de zwangerschap en de spoedbevalling de hulpverlening aan kinderen de urgenties door omstandigheden de rampengeneeskunde
TABEL 12.4 HET PROGRAMMA VAN DE BASISOPLEIDING: DE PRAKTIJK
ONDERWERPEN
UREN
HOOFDSTUKKEN
eerste beoordeling vrijmaken van de bovenste luchtwegen CPR bij volwassenen CPR bij kinderen en zuigelingen toedienen van zuurstof
18
2, 3, 7
tweede beoordeling houding bij bloedverlies bijstaan van een arts of de MUG wondverzorging en de verbanden bevrijding van de patiënt houding van de patiënt kennis van het materiaal
16
2, 3 4, 10, 14
kaartlezen radioverbindingen bezoek aan een hulpcentrum 100 uitrusting bij rampen
6
11, 13, 14
TOTAAL
40
Hoofdstuk 12
Revisie - 2002
Opleiding 12.31
TABEL 12.5 HET PROGRAMMA VAN DE BASISOPLEIDING: DE STAGE ONDERWERPEN
Interventies als waarnemer met een mobieleurgentiegroep(MUG) Interventies als waarnemer met een ziekenwagenteam aantal interventies: minimum 10 gedurende: minimum 40 uren
De examencommissie
De basisopleiding wordt afgesloten met een schriftelijk en een mondeling examen, die worden afgenomen door de leerkrachten van de basisopleiding. De examencommissie wordt voorgezeten door de coördinator van het opleidingscentrum, bijgestaan door een administratieve kracht.
De examenstof
Het schriftelijk examen handelt over de inhoud van het handboek voor de Hulpverlener-Ambulancier. Tijdens het mondelinge examen wordt èn de theoretische èn de praktische kennis van de kandidaat hulpverlener-ambulancier getoetst aan de hand van: • cpr op een volwassen en een baby-oefenpop, • het vrijmaken van de bovenste luchtwegen en het toedienen van zuurstof, • de houding en het vervoer van de patiënt, • het bijstaan van een arts of de mug, • een ondervraging over één of meer theoretische onderwerpen
Het onderscheidingsteken (badge)
Om een identificatie mogelijk te maken, moet de hulpverlener-ambulancier, tijdens de uitoefening van zijn taak, zijn onderscheidingsteken (badge) dragen. Dit teken wordt uitgereikt door het Ministerie van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu. De geldigheidsduur van het brevet bepaalt de geldigheid van het onderscheidingsteken.
FIG. 12.2 MODEL VAN DE BADGE AFGELEVERD DOOR HET MINISTERIE
Hoofdstuk 12
Revisie - 2002
Opleiding 12.32
DE PERMANENTE VORMING
Het doel
Het doel van de permanente vorming is de theoretische en de praktische kennis van de hulpverlener-ambulancier op te waarderen.
De duur
De permanente vorming moet jaarlijks 24 uren bedragen, waarvan ten minste 6 uren theorie en minstens 12 uren praktijk. De praktijklessen dienen in groepen van maximaal 12 cursisten gegeven te worden.
De beoordeling
De leerkrachten, belast met de permanente vorming, beoordelen de praktische en theoretische kennis van de hulpverlener-ambulancier. Zij kunnen hun bevindingen noteren in het persoonlijke activiteitenboek van de hulpverlener-ambulancier. Na 5 jaar permanente vorming volgt een proef volgens welbepaalde regels, vastgelegd in de wetgeving, betreffende inhoud en vormgeving van de proef. Na het verkrijgen van een gunstige beoordeling, wordt het brevet en dus het onderscheidingsteken van de hulpverlener-ambulancier verlengd voor een nieuwe termijn van 5 jaar. Bij een negatieve beoordeling moeten de prestaties van de hulpverlenerambulancier in het kader van de Dringende Geneeskundige Hulpverlening opgeschort worden tot een nieuwe gunstige beoordeling verkregen wordt.
Hoofdstuk 12
Revisie - 2002
Opleiding 12.33
SAMENVATTING HOOFDSTUK 12
De wetgeving en reglementering van de dringende medische hulpverlening in België zijn in volle evolutie. Verschillende ministeriële omzendbrieven kunnen de praktische toepassing van de bestaande wetgeving aanvullen. Probeer op de hoogte te blijven. Wanneer je bepaalde teksten of raadgevingen niet begrijpt, vraag dan om inlichtingen bij je meerdere of bij het referentiecentrum van je provincie. Als ambulancier ben je beroepsmatig gebonden door de plichtenleer en het beroepsgeheim (medisch geheim). Deze reglementering, wetgeving en overeenkomsten hebben slechts één doel: het welzijn van de patiënt en de bescherming van zijn privé-leven. Wanneer de interpretatie van de wetgeving en de reglementering je onduidelijk voorkomen, moet je steeds handelen volgens de wijze die de patiënt het best beschermt. De opleiding van de hulpverlener-ambulancier is gereglementeerd en wordt uitgevoerd door erkende opleidingscentra. Dit garandeert een eenvormige en homogene aanpak van het slachtoffer, in het ganse land.