Het hier voorliggende project betreft een onderzoek naar de juridische implicaties van provenance-geschillen in de internationale kunsthandel. NOTIE “PROVENANCE” – Provenance is de technische term die verwijst naar de historiek van eigendom en bezit van een kunstvoorwerp. Een volledig uitgewerkte provenance biedt een gedetailleerd overzicht van het eigenaarschap en de locatie, vanaf het ogenblik van de creatie of ontdekking van een kunstvoorwerp tot op de dag van vandaag. Provenance-onderzoek is een gespecialiseerde discipline binnen de kunstgeschiedenis, met een eigen methodologie.1 Als zodanig maakt ze de dagdagelijkse activiteit uit van verzamelaars, veilinghuizen en kunsthandelaars ter documentatie van hun aankopen of consignaties. De studie van de provenance van een kunstwerk kan er immers toe bijdragen dit te authentificeren. Zij brengt ook de historische betekenis van het werk voor een individuele verzamelaar (of zelfs een hele cultuur) in kaart. Voor de kunsthistoricus biedt de provenance het relaas van een steeds wijzigende artistieke voorkeur, het verslag van sociale en politieke affiniteiten en een indicator van hoe een (macro-/micro)economische context de circulatie van een kunstwerk beïnvloedt. Juridisch gezien laat de provenance van een kunstwerk zich echter lezen als een lijst van (al dan niet) gedocumenteerde transfers tussen opeenvolgende partijen, die goederenrechtelijk erg betekenisvol kan zijn (bewijs van eigenaarschap, verjaring,…). Het is precies in die juridische context dat ook het brede publiek zich in de voorbije 20 jaar bewust werd van het belang van de provenance bij de verhandeling van kunstvoorwerpen. MAATSCHAPPELIJKE CONTEXT VAN HET PROVENANCE-PROBLEEM – De oorzaak van deze maatschappelijke/juridische bewustwording ligt voornamelijk in een aantal mediagenieke restitutiegeschillen, ingespannen door (erfgenamen van) slachtoffers van het Naziregime. Zij zagen hun bezittingen tijdens de bezetting geconfisqueerd zonder dat ze hen in de nadagen daarvan werden terugbezorgd. Tijdens de Tweede Wereldoorlog vielen miljoenen kunstvoorwerpen ten prooi aan de Duitse bezetter.2 Toen het Rode Leger aan het einde van de oorlog Duitsland binnentrok, ging het op zijn beurt over tot de systematische plundering van de cultuurgoederen die het op zijn weg aantrof.3 Andere stukken waren al gedurende de oorlog ingepikt door geslepen kunsthandelaars die misbruik maakten van het lastige parket waarin Joodse verzamelaars zich bevonden. Tot slot zagen ook geallieerde soldaten en Duitse burgers hun kans schoon in de bestuurlijke chaos waarmee de ineenstorting van het Reich gepaard ging. Kunstdiefstal is echter ook een actueel probleem. FBI en Lloyds of London schatten dat er alleen al door private diefstallen jaarlijks voor ongeveer zes miljard dollar aan kunstvoorwerpen “verdwijnt”.4 Ook plundering blijft een hedendaags thema in landen die recent ten prooi vielen aan 1
2
3
4
Recent hertekende de opkomst van het internet en de digitale maatschappij de methodologie van het provenanceonderzoek. Baanbrekende initiatieven zijn onder meer de digitale databanken Getty Provenance Index (http://getty.edu/research/conducting_research/provenance_index), het Nazi-Era Provenance Internet Portal Project (http://www.nepip.org) of het Britse Art loss Register (http://www.artloss.com) Voor een uitgebreid overzicht, zie: N. H. YEIDE, K. AKINSHA, e.a., The AAM guide to provenance research, Washington (D.C.), American Association of Museums, 2001, 304p. Op last van het daartoe opgerichte Einsatzstab Reichsleiter Rosenberg (ERR) ontdeed het Naziregime de bezette gebieden van zijn kunstvoorwerpen, door plundering, inbeslagname, gedwongen verkoop of door de zuivering van kerken en museumcollecties van Entartete Kunst. Dit is de zogenaamde Beutekunst die Stalin vergoelijkend afdeed als Duitse compensatie voor het enorme oorlogsleed van de Sovjet-Unie. In België gaat het jaarlijks om een 15.000-tal voorwerpen. (X. “Het was een goed jaar voor de kunst(roven)”, De Standaard, 30 december 2008.
militaire conflicten.5 Tot slot is provenance ook een sleutelwoord voor wie af te rekenen krijgt met illegaal ingevoerde of uitgevoerde kunstvoorwerpen, in strijd met nationale regels tot behoud van het cultureel erfgoed. Dergelijke illegale handel verbindt zwarte circuits in de bronlanden via smokkelaars met glamoureuze verkopen door internationale veilinghuizen en antiquairs. In elk van de voormelde typegevallen benadrukt de term provenance de noodzaak voor verzamelaars en kunsthandelaars de eigendomsgeschiedenis van de voorwerpen die zij aan- of verkopen grondig te onderzoeken. VAN MAATSCHAPPELIJK NAAR JURIDISCH PROBLEEM: HET VRAAGSTUK VAN DE BONAFIDE KOPER – Het stijgend aantal restitutieclaims, gecombineerd met hun toenemend succes, is een reden tot bezorgdheid voor menig kunstcollectioneur. Het merendeel van die gestolen of gesmokkelde kunstvoorwerpen komt uiteindelijk immers terecht in het vermogen van een bonafide koper die niet het minste besef heeft van wat er zich eerder heeft afgespeeld. Hoewel, sommige verzamelaars (musea in het bijzonder) en kunsthandelaars hadden wellicht beter moeten weten. In bepaalde gevallen zijn ze naderhand dan ook streng met de vinger gewezen voor het onzorgvuldige provenance-onderzoek dat aan de verhandeling van een litigieus stuk voorafging. De museumsector (e.g. ICOM, AAM, AAMD,...) en de professionele kunsthandel (e.g. CINOA, ADAA, SND, FIMA,…) trachtten het blazoen op te poetsen door in deontologische codes voor hun leden de kwaliteitsnormen van een professionele beroepsuitoefening vast te leggen.6 Juridisch gezien zijn provenance-geschillen buitengewoon interessant, daar zij de rechter voor de moeilijke vraag stellen wie bescherming verdient: ofwel de voormalige eigenaar ten koste van de bonafide koper, ofwel de bonafide koper ten koste van de voormalige eigenaar. Opmerkelijk is hoe het recht in Westerse jurisdicties de bonafide kopers van illegaal verhandelde (kunst)voorwerpen op een verschillende wijze bejegent. 1. Zo is het uitgangspunt binnen Anglo-Amerikaanse jurisdicties dat noch een dief, noch een bonafide koper die het goed van een dief verkreeg, noch opeenvolgende bonafide kopers, enige aanspraak op het goed kunnen laten gelden. Inderdaad, als het verhandelde goed gestolen is, maakt de common law-regel nemo dat quod non habet het de koper in de regel onmogelijk eigendom te verwerven, al was hij te goeder trouw en had hij daadwerkelijk geen weet van de kunstroof. Bijgevolg kan de oorspronkelijke eigenaar het geroofde goed terugvorderen, zonder daarbij de bonafide koper enige compensatie verschuldigd te zijn. Ook al treft deze laatste per definitie geen schuld, toch vormt een eventuele vordering tegen de dief/smokkelaar zijn enige verhaalsmiddel. 2. Hoewel de precieze regels in continentaal Europa van land tot land verschillen, leeft daar toch onmiskenbaar de idee dat de balans veeleer in de richting van de koper moet doorslaan. Dit betekent dat een bonafide koper in die jurisdicties het onbetwiste eigendomsrecht kan verwerven op geroofde goederen. De diverse nationale goederenrechtelijke systemen hebben die eigendomsovergang echter afhankelijk 5
6
E.g. de roof van het Bagdad Museum in april 2003, waardoor grofweg 15.000 archeologische voorwerpen op illegale wijze in de handel kwamen. ICOM Code of Ethics for Museums, 2006 (http://icom.museum/ethics.html); AAMD Standards regarding archaeological material and ancient art, 2008 (http://www.aam-us.org/museumresources/ethics); CINOA Code of Ethics (http://www.cinoa.org/index.pl?id=2866;); …
gemaakt van uiteenlopende additionele voorwaarden op het vlak van het bewijsrecht en de verjaring. Ook de omstandigheden waarin de koop werd gesloten kunnen op dat vlak betekenisvol zijn. In vergelijking met de Anglo-Amerikaanse benadering staat Italië aan het andere uiterste van het spectrum, daar de koper te goeder trouw er definitief eigenaar wordt (art. 1153 Codice civile). In België en Frankrijk kan een bonafide koper a non domino ook eigenaar worden. In beide landen kan de beroofde eigenaar slechts binnen drie jaar een restitutierecht laten gelden, al zal hij in bepaalde omstandigheden de koper daarvoor moeten vergoeden.7 De Zwitserse gemeenrechtelijke regeling is erg gelijkend, al voorziet § 934 ZGB een vijfjarig revindicatierecht voor de beroofde eigenaar.8 Hoewel de koper te goeder trouw naar Duits recht in de regel ook eigendom verwerft (§ 932 BGB), bestaat er krachtens § 935 BGB voor gestolen of verloren goederen (“abhanden gekommen Sachen”) een restitutieplicht, tenzij de koper het goed verwierf op een publieke veiling. Gelet op het belang van de veilingkoop in de kunsthandel, geniet de koper er voor heel wat transacties bescherming. Nederland, tot slot, kent een verregaande bescherming van de bonafide koper, vermits een bestolen eigenaar zijn goed er slechts gedurende drie jaar kan terugvorderen, maar niet (zelfs niet tegen betaling van de koopprijs) van een consument die de zaak te goeder trouw in een winkel kocht (art. 3:86 NBW). PROVENANCE-GESCHILLEN: EEN LAPPENDEKEN VAN REGELINGEN – Vermits het IPR het toepasselijke recht voor internationale zakenrechtelijke geschillen bepaalt in functie van de plaats waar het goed zich bij de eigendomsoverdracht bevond (cfr. de lex rei sitaeregel in civil law-landen/lex locus situs-regel in common law-landen) zijn de voormelde verschillen voor de kunsthandel betekenisvol. De wetenschap dat het recht de koper in common law-landen in de regel niet in bescherming neemt, maakt de sector daar onder druk van bezorgde kopers meer beducht voor de provenance-kwestie. Het bleek dus nodig, ter bestrijding van de illegale kunsthandel, om op sectorieel niveau de bestaande verschillen weg te werken of althans te milderen. De UNESCO-Conventie en de latere UNIDROIT-Conventie getuigen van dat opzet.9 Beide instrumenten missen evenwel slagkracht, door het gebrek aan rechtstreekse werking (UNESCO-Conventie) of het beperkt aantal ratificaties (UNIDROIT-Conventie). Door het beperkte toepassingsgebied ratione temporis blijven daarenboven alle illegale transfers van vóór de inwerkingtreding (e.g. elke WO II-plundering) buiten schot. Wel sluitend is de restitutieregeling op niveau van de EU ter vrijwaring van het nationaal beschermde cultureel erfgoed van de lidstaten (Verordening 3911/92/EEG en de Richtlijn 93/7/EEG), al blijft het toepassingsgebied ratione materiae (illegale uitvoer van nationale kunstschatten) en ratione temporis (export na 1993) ook hier erg beperkt. Ondanks dit internationale instrumentarium blijft men in erg veel provenance-geschillen terugvallen op de gemene goederenrechtelijke regels die van land tot land verschillen en tot tegenstrijdige resultaten leiden. ONDERZOEKSVRAGEN & TOELICHTING – Het feit dat de Anglo-Amerikaanse en de Continentaal-Europese oplossing voor hetzelfde probleem geheel tegengesteld zijn, geeft 7
8
9
Art. 2279-2280 B.W. – Art. 2277-2278 Franse C.C. De termijn voor restitutieclaims van nationaal erfgoed door EUlidstaten kan langer zijn. Sinds 2003 zijn provenance-geschillen er echter aan een uitzonderingsregeling onderworpen, waardoor Zwitserland wat betreft de kunsthandel de facto veel dichter bij de Anglo-Amerikaanse zienswijze aanleunt. UNESCO-Convention on the means prohibiting and preventing the illicit import, export and transfer of ownership of cultural property, 1970 – UNIDROIT-Convention on stolen or illegally exported cultural objects, 1995.
aan dat zowel voor de bescherming van de bonafide koper, als van de eerdere eigenaar iets te zeggen valt. Beiden zijn immers onschuldig slachtoffer van de dief of de smokkelaar, die meestal onbekend blijft of om andere redenen zijn proces ontloopt. Precies daarom hebben alle voormelde jurisdicties binnen het gemeen goederenrechtelijk kader toch enkele factoren ingebouwd die nuancering mogelijk maken. Deze kunnen zich zowel aan de zijde van de koper als aan de zijde van de beroofde eigenaar, of op het vlak van de verkoopsomstandigheden bevinden (e.g. goede trouw, verjaring, rechtsverwerking, due diligence, demand and refusal rule, market overt…). Ze maken het mogelijk de uiteindelijke keuze voor de koper of de eigenaar meer te baseren op een beoordeling van de zorgvuldigheid van hun concrete gedrag. Deze studie onderzoekt hoe die matigende factoren moeten worden ingevuld in het licht van de provenance-problematiek. De voormelde deontologische codes, de ratio legis achter de aangegeven internationale normen en kunsthistorische inzichten over (de moeilijkheden van) het provenanceonderzoek zijn daarbij belangrijke elementen voor de studie. Dit leidt ons tot volgende onderzoekscriteria en-hypothese, en bijhorende clusters van onderzoeksvragen: Onderzoekscriteria: De uiteindelijke keuze om in een concreet geval de eigenaar dan wel de koper te beschermen, gebeurt op basis van een evaluatie en afweging van hun concreet gedrag in het licht van de vermijdbaarheid en de verwijtbaarheid van het geschil. Het concrete gedrag van de professionele handelaar moet evenzeer worden beoordeeld. Dergelijke evaluatie brengt de moderne technieken van provenance-onderzoek in rekening (e.g. databanken van gestolen en gesmokkelde kunst). De onderzoekshypothese is dat de theoretische kloof tussen het eigenaarsvriendelijke common law en het kopersvriendelijke continentaal-Europees systeem voor de kunsthandel in de praktijk niet zo groot is. Eerste cluster onderzoeksvragen: Welke rechtsfiguren zijn er in de bestudeerde jurisdicties binnen het gemeen goederenrechtelijk kader voorhanden? Hoe en in welke mate maken zij het mogelijk de voormelde evaluatie en afweging te maken? Hoe en in welke mate gebeurt deze evaluatie in common law-systemen via een zorgvuldigheidsbeoordeling van het gedrag van de bestolen eigenaar, en in civil lawsystemen via het leerstuk van de goede trouw van de koper? Zijn er andere criteria? Tweede cluster onderzoeksvragen: Is het mogelijk en/of wenselijk om een uniforme sectorspecifieke regeling uit te werken? Biedt deze regeling een betere bescherming dan de gemene goederenrechtelijke bescherming? Hoe en in welke mate moet bij de beoordeling daarvan rekening worden gehouden met het feit dat een sectoriële regeling in het goederenrecht een tweeledigheid introduceert tussen cultuurgoederen en andere roerende zaken die eventueel tegenstrijdig kunnen worden behandeld? METHODOLOGIE – Deze studie vereist een rechtsvergelijkende analyse, daar de illegale kunsthandel bijna per definitie internationaal verloopt. Daarbij mag het onderzoek zich niet beperken tot materieelrechtelijke vraagstellingen, maar dient het IPR daar (onder meer gelet op de lex rei sitae-regel) integraal deel van uit te maken. De comparatieve studie verloopt geïntegreerd-functioneel. Ze wordt met het oog op een geïntegreerde conclusie gevoerd vanuit de voormelde functionele onderzoeksvragen. Het rechtsvergelijkend onderzoek zal het Belgisch, Frans, Nederlands, Duits, Zwitsers,
Italiaans, Engels en Amerikaans goederenrecht betreffen. Samen zijn deze landen goed voor ca. 90% van de omzet op de kunstmarkt en realiseren ze ca. 75% van het aantal transacties in die sector. Deze keuze is niet alleen voor de sectoriële representativiteit verdedigbaar, maar is bovendien voor het comparatieve onderzoek naar de rechtsbescherming van de bonafide koper ideaal. De voormelde jurisdicties vormen immers een ideale doorsnede van het continuüm dat van de verregaande AngloAmerikaanse eigenaarbescherming via de Duitse, Zwitserse, Belgische, Franse en Nederlandse tussenpositie gestaag overvloeit in de totale koperbescherming van het Italiaanse recht. Tot slot kent de analyse een interdisciplinaire inslag. Aan bod komen immers niet alleen juridische kwesties, maar ook vragen van kunsthistorische aard, waartoe een interdisciplinaire onderzoekscontext werd uitgebouwd (infra). WETENSCHAPPELIJK BELANG & HAALBAARHEID – Ondanks hun maatschappelijk en wetenschappelijk belang werden provenance-geschillen tot dusver nooit grondig bestudeerd vanuit rechtsvergelijkend én interdisciplinair oogpunt. Ik meen voor dergelijke studie uitstekend geplaatst te zijn. Op basis van mijn doctoraatsonderzoek verwierf ik reeds een grondig inzicht in de kunsthandel en de nodige vertrouwdheid met sectorspecifiek en kunsthistorisch bronnenmateriaal. Daarenboven heb ik langs die weg ervaring met geïntegreerd rechtsvergelijkend onderzoek. Ik beheers voldoende de taal van alle onderzochte jurisdicties om primaire bronnen te consulteren. Door voorliggend onderzoek in te passen in een bestaande interdisciplinaire onderzoekscontext en daaraan ook een research fellowship te verbinden aan een Amerikaanse topuniversiteit (infra), meen ik het voorliggend project met succes te kunnen aanpakken.