Criteria 73/06 2006-03-31
Criteria 73/06 Eisen te stellen aan het kwaliteitssysteem voor een productcertificaat voor elementen van vooraf vervaardigd constructief beton
Uitgave: Kiwa N.V.
Criteria 73/06 2006-03-31
Criteria 73/06 Eisen te stellen aan het kwaliteitssysteem voor een productcertificaat voor elementen van vooraf vervaardigd constructief beton
Voorwoord Kiwa De Criteria 73 is opgesteld door het College van Deskundigen “Constructief Beton” van Kiwa, waarin belanghebbende partijen op het gebied van elementen van vooraf vervaardigd constructief beton zijn vertegenwoordigd. Dit college begeleidt ook de uitvoering van certificatie en stelt de Criteria zonodig bij. De eisen zijn gebaseerd op NEN-EN 206-1 en NEN 8005, NEN 6722 en NEN 6720 en vastgelegd in het "Raamschema Interne Kwaliteitsbewaking (IKB-schema). Naast deze specifieke eisen zijn er tevens algemene eisen ten aanzien van het kwaliteitssysteem opgenomen. Toelichting Waar in deze Criteria een verwijzing is opgenomen naar een artikel in een Europese norm, dan geldt deze verwijzing inclusief de nadere normatieve invullingen en toelichtende teksten die in de bijbehorende NEN norm zijn opgenomen (bijvoorbeeld NEN-EN 206-1 en NEN 8005).
De Criteria 73/06 is een herziening van de Criteria 73/05. Belangrijkste reden voor de aanpassing is het verschijnen van diverse Europese normen, zowel betontechnologisch (NEN-EN 206-1) als productnormen. De Europese productnormen voor “constructieve betonelementen” vormen de basis voor de CE markering. De Annex ZA van deze normen stelt eisen aan de Factory Production Control (FPC). Over het algemeen verwijzen de productnormen voor de FPC naar NEN-EN 13369. De eisen in het IKB-schema zijn op deze norm afgestemd. Daarnaast zijn aanpassingen doorgevoerd naar aanleiding van opgedane ervaringen met de Criteria 73/05. Kiwa hanteert de Criteria 73 in combinatie met diverse productspecifieke beoordelingsrichtlijnen en het Kiwa-Reglement voor Productcertificatie. In dit reglement is de door Kiwa gehanteerde werkwijze vastgelegd bij de uitvoering van het onderzoek ter verkrijging van het attest-met-productcertificaat, alsmede de werkwijze bij de externe controle.
Kiwa N.V. Certificatie en Keuringen Sir W. Churchill-laan 273 Postbus 70 2280 AB RIJSWIJK ZH Tel. (070) 414 44 00 Fax (070) 414 44 20 www.kiwa.nl
© 2006 Kiwa N.V. Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Onverminderd de aanvaarding van de Beoordelingsrichtlijn door de Harmonisatie Commissie Bouw van de Stichting Bouwkwaliteit als Nationale Beoordelingsrichtlijn berusten alle rechten bij Kiwa. Het gebruik van deze Beoordelingsrichtlijn door derden, voor welk doel dan ook, is uitsluitend toegestaan nadat een schriftelijke overeenkomst met Kiwa is gesloten waarin het gebruiksrecht is geregeld. Uitgave: Kiwa N.V.
Inhoud 1 Inleiding
5
2 Onderwerp en toepassingsgebied
6
3 Eisen aan het kwaliteitssysteem
7
3.1 Algemeen
7
3.2 Directieverantwoordelijkheid
7
3.3 Procedures en werkvoorschriften
8
3.4 Kwalificatie van personeel
11
3.5 Kwaliteitsregistratie
12
4 Interne kwaliteitsbewaking
13
4.1 Laboratorium en beproevingen
13
4.2 Toeleveringen
13
4.3 Productie
14
5 Raamschema Interne Kwaliteitsbewaking 5.1 Algemeen
16
5.2 Per productieplaats vast te stellen aspecten
16
5.3 Aanvullende bepalingen
16
5.4 Het Raamschema IKB
16
5.5 Toelichting op het Raamschema IKB
25
Bijlagen 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9.
16
Inventarislijst laboratorium Betonstaal, Lasverbindingen en Lasserskwalificatie Ontkistingssterkte, aanspansterkte en afvoersterkte Beoordeling scheurvorming Lijst van vermelde documenten Zelfverdichtend beton Constructieve lasverbindingen Taken en verantwoordelijkheden t.a.v. tekeningen en berekeningen Gehechtlaste wapeningsnetten
1 Inleiding In deze Criteria 73 zijn eisen opgenomen voor het kwaliteitssysteem van certificaathouders die "elementen van vooraf vervaardigd constructief beton" vervaardigen. Naast deze Criteria 73 zijn er tevens een aantal beoordelingsrichtlijnen (BRL´s) van kracht voor "elementen van vooraf vervaardigd constructief beton". In deze beoordelingsrichtlijnen zijn eisen opgenomen die specifiek voor dat bepaalde product gelden. Voor de eisen aan het kwaliteitssysteem verwijzen de BRL’s naar de Criteria 73. Het schema hieronder verduidelijkt de samenhang tussen de Criteria 73 en de genoemde beoordelingsrichtlijnen. Criteria 73 Eisen voor alle producten die vallen onder “Elementen van vooraf vervaardigd constructief beton” De Criteria is verdeeld in: - Eisen aan het product, zoals: • EN 206-1 en NEN 8005; • NEN 6720 (VBC); • NEN 6722 (VBU); • NEN 6008; • NEN 3868 - Eisen te stellen aan het kwaliteitssysteem, zoals: • Systeemeisen • Het Raamschema Interne Kwaliteitsbewaking
⇔
BRL 0203 “Vrijdragende systeemvloeren van vooraf vervaardigd constructief beton” - prestatie-eisen - specifieke producteisen - specifieke eisen aan het kwaliteitssysteem
⇔
BRL 1104 “Bedrijfsvloerplaten van beton” - prestatie-eisen - specifieke producteisen - specifieke eisen aan het kwaliteitssysteem
⇔
BRL 1712 “Holle palen van staalvezelbeton” - prestatie-eisen - specifieke producteisen - specifieke eisen aan het kwaliteitssysteem
⇔
BRL 1721 “Betonnen oplangers” - prestatie-eisen - specifieke producteisen - specifieke eisen aan het kwaliteitssysteem
⇔
BRL 2352 “Betonnen heipalen” - prestatie-eisen - specifieke producteisen - specifieke eisen aan het kwaliteitssysteem
⇔
BRL 2812 “Agrarische betonproducten” - prestatie-eisen - specifieke producteisen - specifieke eisen aan het kwaliteitssysteem
⇔
BRL 2813 “Bouwelementen van beton” - prestatie-eisen - specifieke producteisen - specifieke eisen aan het kwaliteitssysteem BRL 1001, 1003 en 1008 voor dragende en niet dragende wanden - prestatie-eisen Opmerking Deze BRL’s bevatten geen producteisen en systeemeisen, hiervoor geldt BRL 2813.
⇔
Criteria 73/06 d.d. 31 maart 2006
BRL 9205 “Duikerelementen van gewapend beton” - prestatie-eisen - specifieke producteisen - specifieke eisen aan het kwaliteitssysteem
5
2 Onderwerp en toepassingsgebied In de Criteria 73 zijn eisen geformuleerd waaraan het kwaliteitssysteem van een certificaathouder moet voldoen voor een productcertificaat voor elementen van vooraf vervaardigd constructief beton. De Criteria 73 omvat ten minste: - de aspecten die vermeld zijn in 3.3.6 en 3.3.7 van het Kiwa-Reglement voor Productcertificatie; - de eisen die zijn gesteld aan het kwaliteitssysteem; - de eisen die zijn gebaseerd op de geldende betonvoorschriften. Onder "elementen van vooraf vervaardigd constructief beton" wordt verstaan: elementen van ongewapend, gewapend of voorgespannen beton die een dragende of scheidende functie hebben. Dit kunnen zijn: - Agrarische betonproducten; - Bouwelementen van beton; - Systeemvloeren; - Bedrijfsvloerplaten; - Betonnen heipalen; - Betonnen oplangers; - Duikerelementen; - Dragende en niet dragende scheidingsconstructies (betonachtig); - Holle palen van staalvezelbeton. Voor de bovengenoemde elementen heeft Kiwa afzonderlijke beoordelingsrichtlijnen. De Criteria 73 vormt één geheel met deze beoordelingsrichtlijnen.
Criteria 73/06 d.d. 31 maart 2006
6
3 Eisen aan het kwaliteitssysteem 3.1 Algemeen De certificaathouder, is te allen tijde verantwoordelijk voor de kwaliteit van het fabricageproces van het product en voor de interne kwaliteitsbewaking. De certificaathouder moet een gedocumenteerd kwaliteitssysteem hebben, dat ten minste voldoet aan de eisen in de hoofdstukken 3 en 4 van deze Criteria 73. De te volgen procedures voor keuringen en beproevingen worden per productieplaats vastgelegd in een schema voor de Interne Kwaliteitsbewaking (IKB-schema). Dit IKB-schema moet minimaal het in hoofdstuk 5 vermelde Raamschema Interne Kwaliteitsbewaking bevatten. Veranderingen binnen het kwaliteitssysteem of de interne kwaliteitsbewaking moeten ter goedkeuring aan Kiwa worden voorgelegd. Als de vervaardiging van de betonelementen zodanig afwijkend is, dat het Raamschema IKB niet of slechts gedeeltelijk van toepassing is, zal Kiwa in overleg met de betrokken certificaathouder dit schema overeenkomstig de geldende technische normen aanpassen. De controle op de aspecten in dit hoofdstuk van de Criteria vindt plaats tijdens evaluatiebezoeken. Daarnaast kunnen deze aspecten worden getoetst tijdens de controles in het kader van het productcertificaat. Bij certificaathouders die beschikken over een door Kiwa afgegeven kwaliteitssysteem-certificaat op basis van ISO 9001 worden de aspecten uit dit hoofdstuk beoordeeld tijdens de audits in het kader van het betreffende kwaliteitssysteemcertificaat. Daarnaast kunnen deze aspecten worden getoetst tijdens de controles in het kader van het productcertificaat. Toelichting De aard en frequentie van de controles door Kiwa op het kwaliteitssysteem van de certificaathouder, en met name de aspecten die gerelateerd zijn aan bijlage 8 van deze Criteria, zal in de beoordelingsrichtlijn van het betreffende product worden opgenomen.
3.2 Directieverantwoordelijkheid 3.2.1 Kwaliteitsbeleid De directie moet het kwaliteitsbeleid en de bijbehorende meetbare doelstellingen omschrijven. Hierbij valt te denken aan eigenschappen en kenmerken van de producten, kwaliteitseisen die de markt aan de producten stelt en aan de wijze waarop de bedrijfsorganisatie of personele organisatie vorm krijgt. 3.2.2 Organisatie (NEN-EN 13369 – 6.3.2) De medewerkers die betrokken zijn bij activiteiten die de Criteria 73 voorschrijft, moeten functieomschrijvingen hebben. Hierin moeten hun verantwoordelijkheden en bevoegdheden zijn weergegeven en daarnaast ook de onderlinge taakafbakening van de functies. De certificaathouder moet ook een organisatieschema opstellen waarin bovengenoemde medewerkers/ afdelingen vermeld staan. Uit dit organisatieschema moet blijken op welke plaats binnen de organisatie deze medewerkers functioneren. 3.2.3 Directievertegenwoordiger Binnen de organisatiestructuur van de certificaathouder moet een functionaris zijn aangewezen die naast kennis en ervaring van het productieproces, welomschreven verantwoordelijkheden en bevoegdheden heeft om het kwaliteitssysteem, zoals bedoeld in deze Criteria 73, in te voeren en daarna op peil te houden. Deze functionaris is voor Kiwa aanspreekbaar op het functioneren van het kwaliteitssysteem.
Criteria 73/06 d.d. 31 maart 2006
7
3.2.4 Beoordeling van het kwaliteitssysteem door de directie De directie moet minimaal één keer per jaar het kwaliteitssysteem, zoals omschreven in de Criteria 73, beoordelen en zo nodig aanpassen. Het doel van de beoordeling is om er bij voortduring zeker van te zijn dat het kwaliteitssysteem geschikt en doeltreffend is. De certificaathouder moet de beoordelingen registreren en bewaren. 3.3 Procedures en werkvoorschriften In deze paragraaf komen algemene procedures en werkvoorschriften aan de orde die betrekking hebben op het kwaliteitssysteem. 3.3.1 Contractbeoordeling In het kwaliteitshandboek van de certificaathouder moet een procedure worden opgenomen voor contractbeoordeling. Toelichting De geformuleerde eisen zijn een nadere invulling van de eisen vanuit de NEN-EN-ISO 9001 norm. Certificaathouders die beschikken over een kwaliteitssysteemcertificaat op basis van deze ISO norm dienen de betreffende procedure aan te passen, om te voldoen aan deze aanvullende eisen.
Tijdens de contractvorming dient de certificaathouder de categorie met betrekking tot de taken en verantwoordelijkheden t.a.v. de berekeningen en tekeningen overeen te komen. Hierbij gelden de volgende maximale categorieën: - Voor betonnen heipalen: categorie 2; - Voor bouwelementen van beton: categorie 4; - Voor systeemvloeren: categorie 4. Toelichting Er is voor gekozen om de certificering van de taken- en verantwoordelijkheden t.a.v. de tekeningen en berekeningen te begrenzen bij de hierboven omschreven categorieën, omdat deze de dagelijkse praktijk het beste weergeven. Certificaathouders die een hogere categorie overeenkomen met hun afnemer dan hierboven vermeldt, dienen hierbij expliciet aan te geven dat dit buiten de werking van het betreffende KOMO attest-met-productcertificaat valt.
De procedure borgt voorts dat de certificaathouder voor de aanvaarding van een opdracht, minimaal beschikt over de volgende gegevens: - De documenten op basis waarvan de opdracht is aanvaard (tekeningen en projectspecificatie); - Levertijd; - Wie de hoofdconstructeur van het betreffende werk is. Toelichting Voor projecten in categorie 1 t/m 3 is het niet altijd nodig om te weten wie de hoofdconstructeur is. In categorie 1 en 2 is de certificaathouder niet betrokken bij de berekeningen. In categorie 3 berekent de certificaathouder alleen de individuele elementen. Wanneer hierbij gegevens nodig zijn over aansluitende constructies, dan is het wél nodig om te weten wie hiervoor verantwoordelijk is. Indien de klant van de certificaathouder aangeeft, dat voor het betreffende werk de hoofdconstructeur niet bekend is, dan dient hiervan een schriftelijk bevestiging bij de certificaathouder aanwezig te zijn.
Voordat de certificaathouder zijn (reken)werkzaamheden voor het project aanvangt dient hij te beschikken over de overige gegevens volgens bijlage 8, zoals: - Sterkteklasse; - Milieuklasse; - Veiligheidsklasse; - Brandwerendheidseisen; - Criteria ten aanzien van uiterlijk en afwerking; - Aanvullende eisen.
Criteria 73/06 d.d. 31 maart 2006
8
Toelichting Voor voorraadproducten geldt dat de certificaathouder deze kan leveren, zonder dat hij hiervoor projectspecifieke berekeningen opstelt. De afnemer zelf vervaardigt in dat geval de berekeningen voor het betreffende project en kiest op basis daarvan én op basis van de door de certificaathouder opgestelde tabellen het juiste product.
De procedure dient te borgen, dat de goedgekeurde elementtekeningen aanwezig zijn, met het oog op een tijdige productie van elementen. 3.3.2 Procesbeheersing (NEN-EN 13369 – 6.3.5) De producent dient de relevante onderdelen van de fabriek en/of het proces te identificeren. Hij moet de eisen definiëren en de productieprocessen plannen die de kwaliteit van het product direct beïnvloeden. Toelichting In het kwaliteitshandboek van de producent dient minimaal een processchema opgenomen te worden dat het volledige proces omschrijft en een korte omschrijving van de manier waarop werkzaamheden worden gepland. De eisen voor het product dienen op de productiedocumenten te staan.
3.3.3 Beheersing van documenten, algemeen (NEN-EN 13369 – 6.3.4) Onder documenten wordt onder andere verstaan: procedures en werkvoorschriften die de Criteria 73 voorschrijft, normen, de Criteria 73 zelf en registratieformulieren. Met deze documenten moet binnen het bedrijf zo beheerst mogelijk worden omgegaan. Daarom moet aan de volgende voorwaarden worden voldaan: - Vóór uitgifte moeten de gedocumenteerde procedures of werkvoorschriften door daartoe bevoegde functionarissen beoordeeld worden op geschiktheid en doelmatigheid en vervolgens worden goedgekeurd (geautoriseerd); - Uitsluitend geldige documenten (de meest recente) mogen aanwezig zijn op de plek waar deze toepassing vinden. Het beheer van deze documenten, inclusief de optredende wijzigingen, moet door de daartoe bevoegde functionaris adequaat worden bijgehouden. 3.3.4 Beheersing van documenten, berekeningen Certificaathouders die werken aannemen in categorie 3 en 4 (volgens bijlage 8 van deze Criteria 73) dienen in het kwaliteitshandboek een procedure op te nemen, om te borgen dat de door de certificaathouder vervaardigde elementberekeningen aan de gestelde eisen voldoen. De procedure regelt minimaal de volgende aspecten: - De taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden m.b.t. het berekenen van de elementen; - Controle van de uitgangspunten van de berekening; - Een omschrijving van alle aspecten die onderdeel uitmaken van de berekening, en welk deel hiervan eventueel is afgedekt door rekensoftware; - Controle van de resultaten van de berekening; - Hoe met wijzigingen wordt omgegaan; - Relevante registraties. 3.3.5 Beheersing van documenten, productiedocumenten (NEN-EN 13369 – 6.3.4) De certificaathouder moet over een gedocumenteerde procedure beschikken voor het opstellen en het beheer van productiedocumenten. Hierin moet de certificaathouder onder andere het volgende aangeven: - Dat de tekeningen aantoonbaar getoetst zijn aan de detailleringseisen volgens hoofdstuk 5 en 9 van NEN 6720, NEN 6722 en eventuele productnormen; - Dat de wapening op de tekeningen aantoonbaar getoetst is aan de onderliggende berekening of wapeningsopgave; - Dat eventuele afwijkingen van de detailleringseisen expliciet op tekening worden aangegeven; - Welke functionarissen bevoegd zijn om de productiedocumenten te autoriseren/ goed te keuren; - De gang van zaken bij het wijzigen van de documenten, inclusief "last-minute" wijzigingen (die voorkomen wanneer de betreffende elementen al in productie zijn genomen); - Het waarmerken van de documenten; - De distributie van de documenten; - De archivering van de documenten.
Criteria 73/06 d.d. 31 maart 2006
9
Toelichting Het voorgaande is niet van toepassing op afwijkende detailleringseisen die zijn opgenomen in de van toepassing zijnde beoordelingsrichtlijn.
De directie wijst functionaris(sen) aan die de productiedocumenten moeten waarmerken (dateren/ ondertekenen). Door de ondertekening bevestigt de daarvoor verantwoordelijke functionaris dat de productiedocumenten overeenkomen met de productspecificaties die met de afnemer zijn overeengekomen. Deze functionaris kan ook een externe constructeur/ adviesbureau zijn, die deze werkzaamheden verricht in opdracht van de certificaathouder of de opdrachtgever. Het waarmerken kan beperkt blijven tot een vóór- of overzichtblad indien de andere productiebladen zodanig gecodeerd zijn dat duidelijk is dat zij één geheel vormen met dit vóór- of overzichtblad. Indien in uitzonderingsgevallen wijzigingen in de productie worden vereist, moet de hiervoor aangewezen functionaris de wijzigingen op de documenten aangeven en waarmerken. De wijzigingen kunnen ook worden doorgegeven door middel van gewaarmerkte notities of schetsen, mits daar op de productiedocumenten naar wordt verwezen. De uitgifte van productiedocumenten moet zo beheerst worden dat uitsluitend geldige exemplaren op de werkplek beschikbaar zijn. 3.3.6 Beheersing van producten met tekortkomingen (NEN-EN 13369 - 6.3.7) De certificaathouder moet over een gedocumenteerde procedure beschikken om te voorkomen dat producten die tekortkomingen vertonen, ten onrechte onder (attest-met-)productcertificaat worden geleverd. Deze procedure moet onder andere aangeven: - De personen of afdelingen die betrokken zijn bij het controleren van het product en het constateren van tekortkomingen; - De functionarissen die bevoegd zijn om producten te laten repareren of definitief af te keuren; - Op welke wijze de te repareren of definitief afgekeurde producten worden gekenmerkt en/of opgeslagen; - De registratiewijze van de te repareren en definitief afgekeurde producten; - De interne terugkoppeling hieromtrent; - De functionarissen die bevoegd zijn de producten na reparatie en/of herbeoordeling vrij te geven. 3.3.7 Vrijgave van het eindproduct De certificaathouder moet over een gedocumenteerde procedure beschikken waarin is omschreven hoe de vrijgave van het eindproduct is geregeld. Deze procedure moet onder andere het volgende aangeven: - De functionaris(sen) die de bevoegdheid hebben om producten vrij te geven die aan de gestelde eisen voldoen; - Hoe de vrijgegeven producten zijn gekenmerkt. 3.3.8 Klachtenbehandeling (NEN-EN 13369 – 6.3.7) De certificaathouder moet over een gedocumenteerde procedure beschikken voor de behandeling van klachten van afnemers over geleverde producten. De certificaathouder moet de klacht binnen redelijke termijn onderzoeken. De procedure moet onder andere het volgende aangeven: - De wijze waarop klachten worden afgehandeld; - De verantwoordelijke functionarissen met betrekking tot klachtbehandeling; - De registratiewijze van klachten (met daarbij de aard, oplossing en eventueel de oorzaak); - De terugkoppeling van de uitslag van het onderzoek naar de afnemer; - De interne terugkoppeling van klachten; - De archivering van klachten.
Criteria 73/06 d.d. 31 maart 2006
10
3.3.9 Corrigerende maatregelen (NEN-EN 13369 – 6.3.7) De certificaathouder moet over een gedocumenteerde procedure beschikken voor het nemen van corrigerende maatregelen naar aanleiding van geconstateerde afwijkingen. Deze procedure moet onder andere het volgende aangeven: - De functionarissen die bevoegd zijn afwijkingen te onderzoeken en corrigerende maatregelen te nemen; - Op welke wijze onderzoek wordt uitgevoerd naar de oorzaak van afwijkingen en de corrigerende maatregelen die genomen moeten worden om te voorkomen dat de afwijkingen opnieuw optreden; - Op welke wijze vastgesteld wordt dat de corrigerende maatregelen zijn getroffen en de effectiviteit hiervan is beoordeeld; - Op welke wijze beoordeeld wordt of de resultaten van de corrigerende maatregelen leiden tot aanpassing van het kwaliteitssysteem; - De archivering van deze onderzoeken. 3.3.10 Keuringsprocedures (NEN-EN 13369 – 6.3.3) Het kwaliteitssysteem moet gedocumenteerde werkvoorschriften omvatten voor de keuringen die de Criteria 73 voorschrijft, in het bijzonder voor de uitvoering van de eindkeuring. Deze werkvoorschriften kunnen zijn weergegeven in de vorm van het Raamschema voor de Interne Kwaliteitsbewaking (hoofdstuk 5). 3.3.11 Hijsvoorschriften. De certificaathouder dient er voor te zorgen dat de wijze waarop het betonelement moet worden gehesen op de bouwplaats éénduidig is vastgelegd en dat dit bekend is bij het bedrijf dat de montage op de bouwplaats uitvoert. De volgende informatie dient te zijn vastgelegd: - plaats en type van het hijsanker; - toe te passen type hijsmiddel en hieraan te stellen eisen; - wijze van hijsen (viersprong/evenaar o.i.d). Deze informatie moet worden vastgelegd in één of meerdere van de volgende documenten: - elementtekeningen; - overzichtstekening voor montage; - montagevoorschriften; - gebruiksvoorschriften van de leverancier van de hijsvoorzieningen. 3.4 Kwalificatie van personeel 3.4.1 Berekeningen en tekeningen Al het personeel dat betrokken is bij de vervaardiging en de beoordeling van de berekeningen en tekeningen moet door de certificaathouder zijn gekwalificeerd. Het functioneren van het betreffende personeel dient regelmatig te worden beoordeeld. Voor de kwalificatie van het personeel dient de certificaathouder kwalificatiecriteria vast te leggen die ten minste de volgende onderwerpen omvatten: - Opleidingsniveau; - Ervaring met het vervaardigen en beoordelen van berekeningen en tekeningen; - Éénmalige evaluatie van ten minste twee recentelijk uitgevoerde (deel)projecten. 3.4.2 Keuringen en beproevingen Het personeel dat betrokken is bij de keuringen, beproevingen en controles die op basis van deze Criteria 73 moeten worden uitgevoerd, moeten door de certificaathouder zijn gekwalificeerd. Het functioneren van het betreffende personeel dient regelmatig te worden beoordeeld.
Criteria 73/06 d.d. 31 maart 2006
11
Voor de kwalificatie van het personeel dient de certificaathouder kwalificatiecriteria vast te leggen die ten minste de volgende onderwerpen omvatten: - De keuringen, beproevingen en controles van beton moeten worden uitgevoerd door of onder verantwoording van een gediplomeerd betontechnoloog; - Ervaring met het uitvoeren van keuringen, beproevingen en controles. Toelichting Indien de certificaathouder geen gediplomeerd betontechnoloog in vaste dienst heeft, is via een contractuele verbintenis de daadwerkelijke medewerking vereist van een externe gediplomeerd betontechnoloog, die mede verantwoordelijkheid draagt voor het kwaliteitsbeheer. In dit geval moeten de uitvoerende werkzaamheden geschieden door een gediplomeerd betonlaborant die in vaste dienst is van de certificaathouder. De contractuele verbintenis met de externe gediplomeerde betontechnoloog houdt in dat deze bij voortduur begeleiding geeft aan de gediplomeerde betonlaborant. De intensiteit van deze begeleiding is ter beoordeling van Kiwa. Met een gediplomeerd betontechnoloog wordt bedoeld dat de betreffende functionaris een getuigschrift moet bezitten dat ten minste gelijkwaardig is aan dat van de opleiding Betontechnoloog BV. Met een gediplomeerd betonlaborant wordt bedoeld dat de betreffende functionaris een getuigschrift moet bezitten dat tenminste gelijkwaardig is aan dat van de opleiding Betonlaborant BV.
3.5 Kwaliteitsregistratie (NEN-EN 13369 – 6.3.6.1) Bij de keuring van het gereed product moet de certificaathouder kunnen aantonen dat alle vereiste voorgaande keuringen en beproevingen zijn uitgevoerd. Hiermee kan het bewijs geleverd worden dat het gereed product voldoet aan de gestelde eisen. Dit kan blijken uit de in het IKB-schema voorgeschreven registraties. 3.5.1 Administratie De certificaathouder moet een volledige, overzichtelijke en toegankelijke administratie bijhouden van de uitgevoerde controles, keuringen en beproevingen binnen de certificeringsregeling. Deze administratie moet zodanig toegankelijk zijn voor de inspecteurs van Kiwa dat deze de administratie eventueel zelfstandig kunnen doornemen. Indien de resultaten van de controles, keuringen en beproevingen niet aan de eisen voldoen, dan moet er, daar waar mogelijk, een aantekening in de administratie worden gemaakt met betrekking tot de acties die genomen zijn of moeten worden (bijvoorbeeld: hercontrole en/of aanpassing productieproces). 3.5.2 Archivering De certificaathouder moet onderstaande kwaliteitsgegevens ten minste gedurende vijf jaar bewaren. Het betreft hier de volgende gegevens, gebaseerd op de hoofdgroepen van het Raamschema IKB: - Ingangscontrole en opslag van materialen: Alle productspecificaties (geen bonnen e.d.). - Beton: Alle gegevens van beproeving en onderzoek. - Productie: Alle gegevens met betrekking tot het voorspannen. - Gereed product: Alle resultaten van de keuringen aan het gereed product. - Documenten overeenkomstig artikel 3.3.4 en 3.3.5. - Schriftelijke procedures en werkvoorschriften. - De lijst "Per productieplaats vast te stellen aspecten uit de Criteria 73". 3.5.3 Statistische verwerking De certificaathouder moet, daar waar van toepassing volgens de van toepassing zijn de norm of BRL, de onderzoeksresultaten statistisch verwerken. Dit zal met name van toepassing zijn voor de gegevens die resulteren uit de controles op het gereed product. Met behulp van de gegevens die voortkomen uit de statistische verwerking moet worden nagegaan of het product/ proces aan vastgelegde eisen of randvoorwaarden voldoet.
Criteria 73/06 d.d. 31 maart 2006
12
4 Interne kwaliteitsbewaking 4.1 Laboratorium en beproevingen 4.1.1 Laboratoriumruimte De certificaathouder moet beschikken over een afzonderlijke ruimte, die is ingericht als laboratorium waar de werkzaamheden verricht kunnen worden die voortvloeien uit het Raamschema IKB. 4.1.2 Extern laboratorium Voor het verrichten van bepaalde laboratoriumwerkzaamheden kan de certificaathouder naast het eigen laboratorium ook gebruikmaken van een extern laboratorium. Een extern laboratorium komt in aanmerking als Kiwa deze als zodanig heeft aanvaard, hiertoe zal moeten worden aangetoond dat deze instelling voldoet aan de NEN-EN-ISO/IEC 17025. Toelichting De instelling wordt geacht aan deze criteria te voldoen wanneer een accreditatiecertificaat kan worden overlegd, afgegeven door de Raad voor Accreditatie (RvA) of een accreditatie-instelling waarmee de RvA een overeenkomst van wederzijdse acceptatie heeft gesloten Deze accreditatie moet betrekking hebben op de betreffende laboratoriumwerkzaamheden. Indien geen accreditatiecertificaat kan worden overlegd, zal de certificatie-instelling zelf verifiëren of aan de accreditatienorm is voldaan, of het betreffende onderzoek opnieuw zelf (laten) uitvoeren
4.1.3 Laboratorium- en meetapparatuur De certificaathouder moet beschikken over laboratorium- en meetapparatuur zoals omschreven in Bijlage 1. Het meetbereik en de nauwkeurigheid van deze apparatuur moet zodanig worden gekozen dat bij de controles de gestelde nauwkeurigheidsgrenzen (toleranties) kunnen worden bereikt. De certificaathouder moet de in het Raamschema IKB en de in Bijlage 1 genoemde meet-, laboratorium- en productieapparatuur bij twijfel en bij vervanging controleren, voor zover dit niet in het Raamschema IKB staat omschreven. Tevens moeten de resultaten van deze controles worden geregistreerd. 4.2 Toeleveringen 4.2.1 Gecertificeerde producten/ processen Indien voor toegeleverde producten of processen, in de vorm van grondstoffen, halfproducten, andere producten of bewerkingen die in of aan het element worden toegepast, een certificatieregeling van kracht is en indien deze in voldoende mate beschikbaar zijn, dan moeten ze voldoen aan de desbetreffende beoordelingsrichtlijn en onder certificaatcontrole worden vervaardigd. Het College van Deskundigen voor Constructief Beton stelt de betreffende gecertificeerde producten (processen) vast. 4.2.2 Toegeleverde betonmortel Het is toegestaan gebruik te maken van een externe betonmortelcentrale, die in het bezit is van een (attestmet-)productcertificaat verleend door een door de Raad voor Accreditatie erkende certificatie-instelling. De certificaathouder hoeft in dat geval (deels) geen controles uit te voeren op de in het Raamschema IKB genoemde hoofdgroepen "Doseer- en mengapparatuur", "Ingangscontrole en opslag van materialen" en "Beton". 4.2.3 Door de afnemer verstrekte producten De afnemer kan producten verstrekken, die de certificaathouder verwerkt in, of die deel uit zullen maken van door de certificaathouder te vervaardigen en te leveren betonelementen. In dit geval moet de certificaathouder de gegevens van de ontvangstbon, de stuklijst en dergelijke verifiëren aan de hand van de bijbehorende specificaties. De controle moet worden vastgelegd middels een stempel of paraaf op de ontvangstbon of het begeleidend schrijven.
Criteria 73/06 d.d. 31 maart 2006
13
Constructieve lasverbindingen Voor constructieve lasverbindingen die door of namens de afnemer zijn verstrekt, moet een keuringsrapport in het bezit van de certificaathouder zijn. Hiervoor gelden de eisen zoals opgenomen onder “Ingangscontrole en opslag van materialen” van het Raamschema-IKB. Indien de afnemer geen keuringsrapport ter beschikking kan stellen, dient de certificaathouder ervoor te zorgen dat er een schriftelijke verklaring van de afnemer aanwezig is, waarin de afnemer zich verantwoordelijk stelt voor de verstrekte constructieve lasverbindingen óf dient de certificaathouder de afnemer verantwoordelijk te stellen. 4.3 Productie 4.3.1 Productieruimte De vervaardiging van de betonelementen moet geschieden in zodanig gesloten ruimten, dat atmosferische invloeden op het productieproces grotendeels zijn uitgeschakeld. Indien de bestaande productieruimte niet geschikt is voor elementen van bijzondere afmetingen, kan de certificaathouder in overleg met Kiwa hier eventueel van afwijken (zie artikel 4.3.2). 4.3.2 Buiten vervaardigen van elementen 4.3.2.1 Algemeen Voor het buiten vervaardigen van elementen gelden de volgende bepalingen: - De werkzaamheden moeten onder verantwoordelijkheid van de certificaathouder plaatsvinden op het eigen fabrieksterrein; - De certificaathouder moet beschikken over een gedocumenteerde werkinstructie waarin de werkzaamheden en controles m.b.t. het buiten vervaardigen zijn omschreven, deze moet door Kiwa zijn goedgekeurd; - In de periode 1 oktober tot en met 1 april moet de buitentemperatuur continu worden gemeten en de minimum en maximum temperatuur per etmaal worden geregistreerd; - Dagelijks moet de ontkistings- en transportsterkte worden bepaald volgens één van de methoden van Bijlage 3; - Er moet rekening worden gehouden met het feit dat een eventuele reductie op de dekking volgens artikel 9.2.e van de NEN 6720 niet van toepassing is op buiten vervaardigde elementen. 4.3.2.2 Incidenteel Zolang er sprake is van het incidenteel buiten vervaardigen van elementen, gelden de volgende bepalingen in aanvulling op het onder “algemeen” gestelde: - De certificaathouder moet Kiwa hiervan vooraf schriftelijk op de hoogte brengen; - Afhankelijk van de buitentemperatuur en de atmosferische omstandigheden, moeten maatregelen getroffen worden overeenkomstig artikel 12.5 en 12.6 van NEN 6722. - De negatieve aspecten van de atmosferische invloeden moeten tijdens de vervaardiging tot een minimum worden beperkt. 4.3.2.3 Structureel Bij het structureel buiten vervaardigen van elementen gelden in aanvulling op het onder “algemeen” gestelde de volgende bepalingen: Aanvullende bepalingen - Dagelijks dient het weerbericht voor de bouw van de desbetreffende regio te worden geraadpleegd om zonodig acties te kunnen nemen; - Er moeten dusdanige maatregelen worden getroffen dat afhankelijk van de buitentemperatuur en de atmosferische omstandigheden, zoals regen, wind, vorst en warmte, de te vervaardigen elementen geen nadelige invloeden ondervinden. Te denken valt hierbij aan afdekken, verwarmen etc. E.e.a. dient te zijn opgenomen in de bovengenoemde werkinstructie; - In de periode 1 oktober tot en met 1 april moet de temperatuur van de verhardende beton continu worden gemeten en geregistreerd. Tijdens de eerste 24 uur na het storten mag de temperatuur van de
Criteria 73/06 d.d. 31 maart 2006
14
-
beton(specie) niet onder de 8°C komen. Indien de elementen een sterkte boven de 14 N/mm² bezitten geldt de temperatuurslimiet van 8°C voor de beton(specie) niet meer; De stortvlakken van de elementen dienen ten alle tijden te worden nabehandeld tot de betonsterkte in het oppervlak ten minste 50% van de voorgeschreven sterkteklasse bedraagt (zie artikel 12.9.2 van NEN 6722);
4.3.3 Productiedocumenten Van de betonelementen die de certificaathouder in productie heeft genomen, moeten alle gewaarmerkte en benodigde productiedocumenten op de werkplek aanwezig of beschikbaar zijn. Onder productiedocumenten wordt onder andere verstaan: tekeningen, borderellen, productieoverzichten, projectspecifieke bepalingen, aanvullende productspecificaties, instructies en dergelijke. Deze documenten moeten minimaal de volgende gegevens bevatten: type, afmetingen, sterkteklasse, milieuklasse, betondekking en wapening. Indien van toepassing moeten ook de volgende gegevens vermeld worden: watercementfactor, waterbindmiddelfactor, sparingen, voorzieningen, afwerking, de toleranties voor betonoppervlakken volgens NEN 6722 16.2 of volgens de BOBB-criteria, esthetische aspecten, toleranties en dergelijke. 4.3.4 Merken De wijze van merken (inclusief het KOMO keurmerk en de CE markering) moet vooraf de goedkeuring van Kiwa hebben. De certificaathouder moet daarom ook bij wijziging hiervan, het voorstel ter goedkeuring aan Kiwa voorleggen. Bij elementen die een massa groter dan 1000 kg hebben, moet deze massa ten minste op het merk, element of label worden aangegeven. Bij Vrijdragende systeemvloeren en Betonnen heipalen is dit niet van toepassing. De overige verplichte aanduidingen staan vermeld in het productcertificaat van het betreffende element.
Criteria 73/06 d.d. 31 maart 2006
15
5 Raamschema Interne Kwaliteitsbewaking 5.1 Algemeen Het Raamschema IKB omvat in het algemeen alle aspecten die bij de productie van elementen van vooraf vervaardigd constructief beton aan de orde kunnen komen. De aspecten die onderdeel uitmaken van Factory Production Control (FPC) voor de CE markering op basis van de Europese normen voor “constructieve betonelementen” zijn in het IKB schema grijs. In veel gevallen zullen echter delen van het Raamschema IKB niet van toepassing zijn, bijvoorbeeld indien de productie geen voorgespannen betonelementen omvat. De mogelijkheid bestaat om ten aanzien van bepaalde aspecten af te wijken van het Raamschema IKB. In dit geval dient de certificaathouder schriftelijk een alternatief voorstel ter goedkeuring aan Kiwa voor te leggen. Uitzondering hierop zijn de aspecten die gebaseerd zijn op normen. 5.2 Per productieplaats vast te stellen aspecten In het hierna volgende Raamschema IKB staan sommige aspecten met een (3) of een (4) aangemerkt. Dit houdt in dat er voor die aspecten afspraken gemaakt moeten worden in overleg met Kiwa. Hetzelfde geldt voor afwijkingen van het Raamschema IKB zoals aangegeven onder 5.1. Deze afspraken liggen vast in de lijst "Per productieplaats vast te stellen aspecten uit de Criteria 73" en maken deel uit van het kwaliteitssysteem van de certificaathouder. 5.3 Aanvullende bepalingen Bij toepassing van het hierna volgende Raamschema IKB moet het volgende in acht worden genomen: - In geval van twijfel moeten er extra controles worden uitgevoerd. - "Kalibratie" houdt in dat zowel interne als externe kalibratie is toegestaan. - "Externe kalibratie" of "ijking" moet plaatsvinden bij een hiervoor volgens NEN-EN-ISO/IEC 17025 erkende instantie (zie toelichting onder 4.1.2). Interne kalibratie is in dit geval toegestaan, wanneer dit wordt uitgevoerd in het bijzijn van Kiwa. - Alle toegepaste apparatuur, machines en dergelijke, moeten voor gebruik gecontroleerd worden op deugdelijkheid, verontreinigingen of beschadigingen. Indien van toepassing moeten specificaties in normen, beoordelingsrichtlijnen, verwerkingsvoorschriften of dergelijke bij deze controle gehanteerd worden. - Voordat apparatuur en machines, zoals genoemd in het Raamschema IKB, in gebruik worden genomen, moet zijn aangetoond dat deze voldoen aan de in het Raamschema IKB opgenomen eisen. - Alle afzonderlijke producten/ artikelen moeten apart en herkenbaar worden opgeslagen onder omstandigheden die voor dat product/ artikel van toepassing zijn. - Indien er afwijkingen worden geconstateerd bij controleaspecten, waarvan in principe geen registratie is vereist, dan moet er in dit geval wel een aantekening in de administratie worden gemaakt (overeenkomstig artikel 3.5.1). 5.4 Het Raamschema IKB Het Raamschema IKB is gebaseerd op NEN-EN 206-1 en NEN 8005, NEN 6722, NEN 6720 (VBC) en NEN-EN 13369 en is vermeld op de volgende pagina´s. Toelichting Waar in het Raamschema IKB een verwijzing is opgenomen naar een artikel in een Europese norm, dan geldt deze verwijzing inclusief de nadere normatieve invullingen en toelichtende teksten die in de bijbehorende NEN norm zijn opgenomen (bijvoorbeeld NEN-EN 206-1 en NEN 8005).
Criteria 73/06 d.d. 31 maart 2006
16
LABORAT0RIUM- EN MEETAPPARATUUR
Hoofdgroep
(1) (2) (3) (4)
Onderwerp
Aspect
Methode
Frequentie
Registratie
1
drukbank
NEN-EN 12390-4
externe kalibratie vlg. NEN-EN 12390-4
éénmaal per jaar
ja (2)
2
trekbank (4)
NEN-EN-ISO 7500-1
externe kalibratie vlg. NEN-EN-ISO 7500-1
éénmaal per jaar
ja (2)
3
terugslaghamer (4) (7)
juiste werking (ijkwaarde)
kalibratie op ijkaambeeld vlg. NEN-EN 12504-2
voor gebruik éénmaal per dag
nee
4
kubusmallen (7)
onnauwkeurigheid vlg. NEN-EN 12390-1
meting
staal: éénmaal per jaar
ja (6)
kunststof: éénmaal per kwartaal
ja (6)
5
weegschalen
onnauwkeurigheid
kalibratie m.b.v. geijkte gewichten
éénmaal per jaar
ja (6)
6
geijkte gewichten (4)
werkelijke waarde
(her)ijking
éénmaal per 4 jaar
ja
7
controlegewichten (4) (7)
onnauwkeurigheid (+/- 0,5%)
kalibratie
éénmaal per 4 jaar
ja (6)
8
meetapparatuur t.b.v. controle voorspanning (4) (7)
onnauwkeurigheid vlg. NEN 6722 11.7.3.3
kalibratie m.b.v. extern gekalibreerde controleapparatuur
éénmaal per jaar
ja (6)
9
precisie manometers/drukdozen/ijkringen/eigen apparatuur (4) (7)
onnauwkeurigheid
externe kalibratie
éénmaal per twee jaar
ja (2)
10 meetapparatuur voor het bepalen van afmetingen (3)
onnauwkeurigheid vlg. NEN 3682
kalibratie vlg. NEN 3682 of aanwezigheid ijkmerk
éénmaal per jaar
ja (6)
bij aanschaf
nee
11 geijkt meetlint
onnauwkeurigheid vlg. NEN 3682
aanwezigheid ijkmerk
bij aanschaf
ja (1)
12 temperatuurregistratieapparatuur (4)
onnauwkeurigheid (+/- 3 °C)
kalibratie m.b.v. controlethermometer
éénmaal per jaar
ja (6)
13 rijpheidsapparatuur (4)
onnauwkeurigheid
kalibratie
volgens opgave kalibratierapport
ja (6)
14 thermometers
onnauwkeurigheid (+/- 2 °C)
kalibratie m.b.v. controlethermometer
éénmaal per jaar
ja (6)
15 controlethermometer
onnauwkeurigheid (+/- 0,5 °C)
aanwezigheid certificaat
bij aanschaf
ja (1)
16 Maatcilinder (4)
onnauwkeurigheid (+/- 3%)
meting en weging
bij aanschaf
ja (1) (6)
17 luchtmeter (4)
juiste werking
voorschrift leverancier
bij gebruik éénmaal per kwartaal
ja (6)
Door middel van stempel of paraaf op ontvangstbon/ vrachtbrief Keuringsrapport of (attest-met-)productcertificaat Per productieplaats vast te stellen i.o.m. de certificatie-instelling Kiwa Facultatief, dat wil zeggen i.o.m. de certificatie-instelling Kiwa vast te stellen
Criteria 73/06 d.d. 31 maart 2006
(5) (6) (7) (8)
Tenzij in de beoordelingsrichtlijn van het betreffende product anders is aangegeven Registratie van de gemeten waarde of afwijking Zie relevante artikel in hoofdstuk 5.5 Bij beoordeling door BF óf BC volgens bijlage 4
17
DOSEER- EN MENGAPPARATUUR
Hoofdgroep
(1) (2) (3) (4)
Onderwerp
Aspect
Methode
Frequentie
Registratie
juiste dosering
visueel
éénmaal per dag
nee
onnauwkeurigheid vlg. NEN 8005 art. 9.7 (+/- 1,5 %)
kalibratie (3) (7)
éénmaal per jaar (7)
ja (6)
juiste dosering
visueel
éénmaal per dag
nee
onnauwkeurigheid vlg. NEN 8005 art. 9.7 (+/- 2,0 %)
kalibratie (3) (7)
éénmaal per jaar (7)
ja (6)
bij volumedosering éénmaal per halfjaar (7)
ja (6)
juiste dosering
visueel
éénmaal per dag
nee
onnauwkeurigheid vlg. NEN 8005 art. 9.7 (+/- 2,0 %)
kalibratie (3) (7)
éénmaal per jaar (7)
ja (6)
21 doseerinrichting voor hulpstoffen
juiste dosering
visueel
éénmaal per dag
nee
onnauwkeurigheid vlg. NEN 8005 art. 9.7 (+/- 3,0 %)
kalibratie (3) (7)
éénmaal per jaar (7)
ja (6)
22 doseerinrichting voor vulstoffen
juiste dosering
visueel
éénmaal per dag
nee
onnauwkeurigheid vlg. NEN 8005 art. 9.7 (+/- 2,0 %)
kalibratie (3) (7)
éénmaal per jaar (7)
ja (6)
23 mengapparatuur
NEN-EN 206 art. 9.6.2.3 en slijtage
visueel
éénmaal per dag
nee
juiste mengprocedure
verificatie van de ingestelde waarden
éénmaal per dag
nee
18 doseerinrichting voor cement
19 doseerinrichting voor toeslagmaterialen
20 doseerinrichting voor water
Door middel van stempel of paraaf op ontvangstbon/ vrachtbrief Keuringsrapport of (attest-met-)productcertificaat Per productieplaats vast te stellen i.o.m. de certificatie-instelling Kiwa Facultatief, dat wil zeggen i.o.m. de certificatie-instelling Kiwa vast te stellen
Criteria 73/06 d.d. 31 maart 2006
(5) (6) (7) (8)
Tenzij in de beoordelingsrichtlijn van het betreffende product anders is aangegeven Registratie van de gemeten waarde of afwijking Zie relevante artikel in hoofdstuk 5.5 Bij beoordeling door BF óf BC volgens bijlage 4
18
INGANGSCONTROLE EN OPSLAG VAN MATERIALEN
Hoofdgroep
Onderwerp
24 betonspecie
Aspect
Methode
Frequentie
Registratie
productsoort vlg. hfdst 4 van NEN-EN 206-1 en specificatie
verificatie ontvangstbon
elke levering
ja (1)
verificatie productcertificaat
bij nieuwe leverancier
ja (2)
elke levering
ja (1)
bij nieuwe leverancier en éénmaal per jaar
ja (2)
voor ZVB zie 1.1 van bijlage 6 25 cement
aanvullende eisen bij zelfverdichtend beton
26 toeslagmaterialen
27 hulpstoffen (7)
productsoort vlg. 5.1.2 van NEN- verificatie ontvangstbon EN 206-1 (NEN-EN 197-1/NEN 3550) verificatie productcertificaat op basis van BRL 2601 of verificatie conformiteitscertificaat en conformiteitsverklaring én keuringsrapport leverancier
éénmaal per kwartaal en bij ja (2) nieuwe leverancier
opslag vlg. 9.6.2.1 van NENEN 206-1
visueel
éénmaal per 2 maanden
nee
waterbehoefte (ßp )
volgens 1.2 in bijlage 6
éénmalig en bij wijziging specificatie
ja (6)
chemische samenstelling
analyse rapport leverancier
(3)
ja (2)
blaine waarde
analyse rapport leverancier
(3)
ja (2)
vloeimaat
(3)
éénmalig en in geval van twijfel
ja
productsoort vlg. 5.1.3 van NEN- verificatie ontvangstbon EN 206-1 en specificatie (NEN-EN 12620 óf 13055-1)
elke levering
ja (1)
korrelverdeling vlg. 4.3 van NEN-EN 12620 óf 13055-1
(3)
ja (6)
bij nieuwe leverancier
ja (2)
overige eisen vlg. NEN-EN 12620 onderzoek vlg. NEN 12620 óf óf 13055-1 13055-1, óf verificatie productcertificaat
(3)
ja (6)
bij nieuwe leverancier
ja (2)
opslag vlg. 9.6.2.1 van NENEN 206-1
éénmaal per week
nee
productsoort vlg. 5.1.5 van NEN- verificatie ontvangstbon, etiket EN 206-1en specificatie en verwerkingsvoorschrift (NEN-EN 934/NEN 3532)
elke levering
ja (1)
volumieke massa
weging en/of meting of verificatie productcertificaat
elke levering
ja (6)
bij nieuwe leverancier
ja (2)
visueel
elke levering
nee
productsoort vlg. 5.1.6 van NEN- verificatie ontvangstbon EN 206-1en specificatie verificatie productcertificaat of keuringsrapport leverancier
elke levering
ja (1)
bij nieuwe leverancier
ja (2)
opslag vlg. 9.6.2.1 van NENEN 206-1
visueel
elke levering
nee
waterbehoefte (ßp )
volgens 1.2 in bijlage 6
éénmalig en bij wijziging specificatie
ja (6)
chemische samenstelling
analyse rapport leverancier
(3)
ja (2)
blaine waarde ≤ 700 m²/kg
analyse rapport leverancier
(3)
ja (2)
vloeimaat
(3)
éénmalig en in geval van twijfel
ja
opslag vlg. 9.6.2.1 van NENEN 206-1 28 vulstoffen (7)
aanvullende eisen bij zelfverdichtend beton
29 aanmaakwater (7)
(1) (2) (3) (4)
visueel
productsoort vlg. 5.1.4 van NEN- NEN-EN 1008 EN 206-1 en specificatie (NEN-EN 1008)
Door middel van stempel of paraaf op ontvangstbon/ vrachtbrief Keuringsrapport of (attest-met-)productcertificaat Per productieplaats vast te stellen i.o.m. de certificatie-instelling Kiwa Facultatief, dat wil zeggen i.o.m. de certificatie-instelling Kiwa vast te stellen
Criteria 73/06 d.d. 31 maart 2006
zeefanalyse (NEN-EN 933-1) of verificatie productcertificaat
(5) (6) (7) (8)
éénmaal per kwartaal en bij ja (2) nieuwe leverancier
bronwater: éénmaal per jaar ja (2) hemelwater (3)
ja (2)
oppervlaktewater: (3)
ja (2)
Tenzij in de beoordelingsrichtlijn van het betreffende product anders is aangegeven Registratie van de gemeten waarde of afwijking Zie relevante artikel in hoofdstuk 5.5 Bij beoordeling door BF óf BC volgens bijlage 4
19
INGANGSCONTROLE EN OPSLAG VAN MATERIALEN
Hoofdgroep
Onderwerp
30 recycle water
31 betonstaal
Methode
Frequentie
Registratie
NEN-EN 1008 Annex A
NEN-EN 1008 Annex A
bij twijfel
ja (2)
vaste delen en vervuiling
volumieke massa
(3)
ja (2)
productsoort vlg. NEN 6008, BRL 0501 en specificatie
visueel verificatie ontvangstbon, walsmerk en/of label
éénmaal per week elke levering
nee ja (1)
verificatie productcertificaat
bij nieuwe producent
ja (2)
visueel
éénmaal per week
nee
opslag vlg. NEN 6722 10.1 32 tralieliggers (7)
productsoort vlg. specificaties en verificatie ontvangstbon en label elke levering BRL 0502 verificatie productcertificaat bij nieuwe producent opslag vlg. NEN 6722 10.1
33 geprefabriceerde wapening
visueel
ja (1) ja (2)
éénmaal per week
nee
elke levering
ja (1)
verificatie productcertificaat
bij nieuwe producent
ja (2)
visueel
éénmaal per week
nee
productsoort vlg. specificaties en verificatie ontvangstbon BRL 0503 en label
opslag vlg. NEN 6722 10.1 34 constructieve lasverbindingen
productsoort vlg. specificaties en verificatie ontvangstbon en label elke levering BRL 0512
ja (1)
hoedanigheid van de lasverbinding
visueel
elke levering
ja
BRL 0512/NPR 2053
verificatie productcertificaat óf verificatie keuringsrapport leverancier (zie bijlage 7)
elke levering (3)
ja (2)
opslag vlg. NEN 6722 10.1
visueel
éénmaal per week
nee
productsoort vlg. NEN 3868, BRL 2401, BRL 2403 en specificaties
verificatie ontvangstbon en label elke levering
ja (1)
verificatie productcertificaat
bij nieuwe producent
ja (2)
opslag vlg. NEN 6722 11.2.1
visueel
éénmaal per week
nee
productsoort vlg. NEN 3869 en specificaties
verificatie ontvangstbon
elke levering
ja (1)
verificatie attest-metproductcertificaat
bij nieuwe producent
ja (2)
opslag vlg. NEN 6722 11.3
visueel
éénmaal per week
nee
NEN 6722 13.4.1
verificatie ontvangstbon
elke levering
ja (1)
verificatie keuringsrapport
éénmaal per jaar per staalkwaliteit
ja (2)
NEN 6722 13.4.1
gewaarmerkte tekening en berekening
éénmalig en bij mutatie
ja (1)
handelsmaterialen
verificatie keuringsrapport of rapport leverancier
bij verandering van producent en/of type
ja (1)
38 in te storten of mee te leveren artikelen (7)
productsoort vlg. specificaties
verificatie ontvangstbon, stuklijst e.d.
elke levering
ja(1)
39 hulpmaterialen
productsoort vlg. specificaties
verificatie ontvangstbon
elke levering
ja (1)
40 isolatiemateriaal
productsoort vlg. specificaties
verificatie ontvangstbon
elke levering
ja (1)
verificatie productcertificaat
bij nieuwe producent
ja (2)
35 voorspanstaal
36 samenstelling materialen van voorspansystemen voor nagerekt staal
37 hijsvoorzieningen (7)
(1) (2) (3) (4)
Aspect
Door middel van stempel of paraaf op ontvangstbon/ vrachtbrief Keuringsrapport of (attest-met-)productcertificaat Per productieplaats vast te stellen i.o.m. de certificatie-instelling Kiwa Facultatief, dat wil zeggen i.o.m. de certificatie-instelling Kiwa vast te stellen
Criteria 73/06 d.d. 31 maart 2006
(5) (6) (7) (8)
Tenzij in de beoordelingsrichtlijn van het betreffende product anders is aangegeven Registratie van de gemeten waarde of afwijking Zie relevante artikel in hoofdstuk 5.5 Bij beoordeling door BF óf BC volgens bijlage 4
20
BETON
Hoofdgroep
Onderwerp
Aspect
Methode
Frequentie
Registratie
NEN-EN 206-1 hfdst. 4 en 6
NEN-EN 206-1 hfdst. 8
bij elk nieuw mengsel (7)
ja (6)
volgens bijlage 6
bij elk nieuw mengsel
ja (6)
volgens 1.3 in bijlage 6
bij elk nieuw mengsel
ja (6)
42 korrelverdeling toeslagmateriaal
vloeimaat V-trechtertijd Box-test stekkenbak/ blokkeringsmaat mortel: Kp-bepaling vloeimaat trechtertijd korrelverdeling volgens specificatie
(3)
(3)
ja (6)
43 fijn materiaal
NEN-EN 206-1 art. 5.3.2
(3)
(3)
ja (6)
44 consistentie
NEN-EN 206-1 art. 4.2.1 en specificatie
NEN-EN 206-1 art. 5.4.1
(3)
ja (6)
vloeimaat
volgens 1.4 in bijlage 6
dagelijks
ja (6)
trechtertijd
volgens 1.5 in bijlage 6
bij twijfel
ja (6)
45 volumieke massa specie (indien voorgeschreven waarde speciale eisen worden gesteld)
NEN-EN 12350-6
(3)
ja (6)
46 luchtgehalte (bij gebruik van luchtbelvormende hulpstof)
waarde vlg. NEN EN 206-1 art. 5.4.3 en specificatie
NEN EN 206-1 art. 5.4.3
bij gebruik, éénmaal per dag ja (6)
47 wcf, wbf
waarde vlg. NEN EN 206-1 art. 5.4.2
NEN EN 206-1 art. 5.4.2
(3)
ja (6)
48 chloridegehalte
max. gehalte vlg. NEN EN 206-1 NEN EN 206-1 art. 5.2.7 art. 5.2.7
eenmalig
ja (2)
1 x per maand bij gebruik van maritiem materiaal
ja (6)
49 volumieke massa beton
waarde vlg. NEN EN 206-1 art. 5.5.2 en specificatie
NEN-EN 206-1 art. 5.5.2
vlg. frequentie kubusdruksterkte
ja (6)
50 kubusdruksterkte
waarde vlg. NEN EN 206-1 art. 5.5.1.2 en specificatie
NEN EN 206-1 art. 5.5.1.1
per sterkteklasse éénmaal per dag, minimaal 3 stuks per week
ja (6)
51 splijttreksterkte (indien eisen zijn gesteld)
waarde vlg. NEN EN 206-1 art. 5.5.1.3 en specificatie
NEN EN 206-1 art. 5.5.1.3
(3) i.o.m. opdrachtgever
ja (6)
52 injectiespecie t.b.v. naspansystemen
NEN 6722 11.8..3 en 11.8.4
NEN 6722 11.10.1 en 11.10.2
voor aanvang nieuw werk, bij nieuw recept
ja (6)
éénmaal per kwartaal bij regelmatige productie
ja (6)
41 mengselsamenstelling (7) aanvullende eisen bij zelfverdichtend beton
aanvullende eisen bij zelfverdichtend beton
(1) (2) (3) (4)
Door middel van stempel of paraaf op ontvangstbon/ vrachtbrief Keuringsrapport of (attest-met-)productcertificaat Per productieplaats vast te stellen i.o.m. de certificatie-instelling Kiwa Facultatief, dat wil zeggen i.o.m. de certificatie-instelling Kiwa vast te stellen
Criteria 73/06 d.d. 31 maart 2006
(5) (6) (7) (8)
Tenzij in de beoordelingsrichtlijn van het betreffende product anders is aangegeven Registratie van de gemeten waarde of afwijking Zie relevante artikel in hoofdstuk 5.5 Bij beoordeling door BF óf BC volgens bijlage 4
21
PRODUCTIE
Hoofdgroep
Onderwerp
Aspect
Methode
Frequentie
Registratie
NEN 6722 9.1, 9.2 en 9.4
visueel
elke baan of mal
nee
maatvoering/ specificatie vlg. attest-met-productcertificaat en/of gewaarmerkte tekening
meting
elke nieuwe/ gewijzigde mal
nee
uiterlijk: torsieplekken, bramen en roest e.d.
visueel
éénmaal per dag
ja
ribgeometrie/ mechanische eigenschappen vlg. NEN 6008 voor en na het richten
beproeving (zie 2.2 van bijlage 2)
vlg. 2.2 van bijlage 2
ja (6)
55 afkorten van betonstaal
lengte vlg. gewaarmerkte tekening , buigstaat en/of NEN 6146
meting
dagelijks
nee
56 buigen van betonstaal
vorm en afmetingen vlg. VBC 9.5 meting en gewaarmerkte tekening en/of buigstaat
dagelijks
nee
57 hechtlassen van betonstaal
hoedanigheid van de lassen
visueel
éénmaal per dag
nee
bijlage A van NPR 2053
beproeving volgens bijlage 2
(zie bijlage 2) (3)
ja (6)
hoedanigheid van de lassen
visueel
(3)
ja
NPR 2053
beproeving volgens bijlage 7
(3)
ja (6)
plaats van de lassen vlg. NEN 6722 10.5.3
meting
(3)
ja (6)
maatvoering, diameters, aantallen, specificatie vlg. NEN 6146 en gewaarmerkte tekeningen, attest-metproductcertificaat en/of buigstaten
meting
3 wapeningskorven per dag ja (6) (van wisselend type)
53 mallen
54 richten van betonstaal
58 constructieve lassen
59 gerede wapening
ja (6)
voor systeemvloeren 1 wapeningskorf per dag (van wisselend type)
ja (6)
60 ontkistingsmiddelen
juiste verwerking en NEN 6722 9.4.6
visueel
elke baan of mal
nee
61 in te storten artikelen/ voorzieningen
merk, type, aantal, afmetingen vlg. gewaarmerkte tekening
visueel
elke baan of mal
nee
maatvoering vlg. gewaarmerkte tekening
meting
bij elke nieuwe mal en afhankelijk van visuele beoordeling
ja (6)
NEN 6722 10.2.1 en 10.3
visueel
elke baan of mal
nee
maatvoering/specificatie vlg. attest-met-productcertificaat en/of gewaarmerkte tekening
meting
afhankelijk van de visuele beoordeling
nee
elke baan of mal
nee
62 wapening aanbrengen
63 dekking
(1) (2) (3) (4)
1 wapeningskorf per dag (bij seriematige productie)
waarde vlg. NEN 6720 9.2, 5.2.2 meting en 5.2.3, gewaarmerkte tekening en/of attest-metproductcertificaat (5)
Door middel van stempel of paraaf op ontvangstbon/ vrachtbrief Keuringsrapport of (attest-met-)productcertificaat Per productieplaats vast te stellen i.o.m. de certificatie-instelling Kiwa Facultatief, dat wil zeggen i.o.m. de certificatie-instelling Kiwa vast te stellen
Criteria 73/06 d.d. 31 maart 2006
(5) (6) (7) (8)
Tenzij in de beoordelingsrichtlijn van het betreffende product anders is aangegeven Registratie van de gemeten waarde of afwijking Zie relevante artikel in hoofdstuk 5.5 Bij beoordeling door BF óf BC volgens bijlage 4
22
PRODUCTIE
Hoofdgroep
Onderwerp
Voorgerekt staal: 64 voorspanstaal
Methode
Frequentie
Registratie
maatvoering vlg. attest-metproductcertificaat en/of gewaarmerkte tekening
meting
elke baan of mal
nee
NEN 6722 11.6.2, 11.7.3 en 11.7.4 visueel
elke baan of mal
nee
65 voorspankracht (3) (7)
beoogde waarde vlg. specificatie meting verricht op 10 draden/ strengen
per spanapparaat min. éénmaal per 2 weken; bij meer spankrachtniveaus, min. éénmaal per week
ja (6)
66 verankeringen (7)
verontreiniging en slijtage en NEN 6722 11.3
visueel
elke verankering
nee
vlg. onderhoudsschema
(3)
ja
specificatie vlg. gewaarmerkte visueel tekening, verwerkingsvoorschrift en/of attest-met-productmeting certificaat
elk element
nee
bij wijziging van het verankeringssysteem en afhankelijk van de visuele beoordeling
ja (6)
NEN 6722 11.6.3
elk element
nee
Nagerekt staal: 67 samenstel materialen van het voorspansysteem
68 spankanalen
visueel
juiste ligging vlg. gewaarmerkte meting tekening (NEN 6722 11.6.2)
elk eerste element per serie, nee minimaal 1 per week
beoogde waarde
meting
elk element
ja (6)
juiste volgorde
a.d.h.v. geautoriseerd spanschema
elk element
ja
70 verlenging na het voorspannen beoogde waarde
meting
elk element
ja (6)
71 injecteren
NEN 6722 11.8.5 t/m 11.8.9
visueel
dagelijks
nee
72 bescherming van de verankeringen
verwerking en afwerking vlg. NEN 6722 11.8.9
visueel
elk element
nee
73 vrijgave vóór het storten
maatvoering, wapening, verificatie van voorgaande dekking, voorzieningen e.d, vlg. controles gewaarmerkte tekening en/of attest-met-productcertificaat
elke baan of mal voor elke stort
ja (3)
74 specieverwerking
NEN 6722 12.2 t/m 12.4, 12.7, 12.8 bijlage A en mengsel vlg. gewaarmerkte specificatie
visueel
elke baan of mal
nee
vloeigedrag/ samenhang
visueel
continue
nee
75 nabehandeling (7)
NEN 6722 12.9 en CUR-Aanbev. visueel 31
dagelijks
nee
76 temperatuurverloop (bij versneld verharden)
NEN 6722 12.10.2 (max. 65 °C)
meting
(3)
ja (6)
77 betonsterkte bij aanbrengen voorspanning
beoogde waarde vlg. 1 van bijlage 3
controlemethode vlg. 1 van bijlage 3 (5) (3)
éénmaal per dag
ja (6)
78 betonsterkte bij uit de mal nemen
beoogde waarde vlg. 1 van bijlage 3
controlemethode vlg. 1 van bijlage 3 (3)
éénmaal per dag
ja (6)
79 uit de mal nemen
NEN 6722 12.11
visueel
elk element
nee
80 afwerken stortvlak, nabewerken, opruwen
behandeling vlg. gewaarmerkte tekening, specificatie, monster en/of NEN 6722 16.2, of indien overeengekomen de BOBBcriteria.
visueel
elk element
nee
69 voorspanning (7)
aanvullende eisen bij zelfverdichtend beton
(1) (2) (3) (4)
Aspect
Door middel van stempel of paraaf op ontvangstbon/ vrachtbrief Keuringsrapport of (attest-met-)productcertificaat Per productieplaats vast te stellen i.o.m. de certificatie-instelling Kiwa Facultatief, dat wil zeggen i.o.m. de certificatie-instelling Kiwa vast te stellen
Criteria 73/06 d.d. 31 maart 2006
(5) (6) (7) (8)
Tenzij in de beoordelingsrichtlijn van het betreffende product anders is aangegeven Registratie van de gemeten waarde of afwijking Zie relevante artikel in hoofdstuk 5.5 Bij beoordeling door BF óf BC volgens bijlage 4
23
GEREED PRODUCT
Hoofdgroep
Onderwerp
81 vorm en afmetingen
Aspect
Methode
maatvoering vlg. gewaarmerkte meting vlg. NEN 3682 tekening en/of attest-metproductcertificaat (5) maatafwijking vlg. NEN 2889 of specificaties opdrachtgever
Frequentie
Registratie
3 elementen per dag van wisselend type (5)
ja (6)
bij seriematige productie: elk ja (6) 1e, 11e, 21e, etc. element voor systeemvloeren dwarsdoorsnede: 1 element per dag ja (6) (min. 30 waarnemingen per 2 maanden) (3) lengte, dekking: a-select, per productiewijze; ja (6) 1 uit 20 elementen (min. 1 en max. 3 elementen per dag)
82 dekking
waarde vlg. gewaarmerkte tekening en/of attest-metproductcertificaat en vlg. NEN 6720 9.2, 5.2.2 en 5.2.3
meting
als aspect 81
als aspect 81
83 ingestorte artikelen en voorzieningen
maatvoering/specificatie vlg. gewaarmerkte tekening en/of attest-met-productcertificaat en NEN 2889
meting
als aspect 81
als aspect 81
84 rentree
waarde vlg. 4.2.3.2 van meting (3) NEN-EN 13369 of eventueel vlg. BRL)
(3)
ja (6)
85 uiterlijk, beschadiging
NEN 6722 hoofdstuk 15 en eventuele specificatie (7)
elk element
nee
86 reparatie/ herbewerking
Juiste uitvoering vlg. visueel NEN 6722 15.2 en CUR-Aanbev. 53, 54, 55 en 56
in voorkomende gevallen
ja
87 scheurvorming
bijlage 4
visueel en/of meting
in voorkomende gevallen
ja (8)
88 intern transport en opslag
NEN 6722 13.3.2 en eventuele specificatie
visueel
dagelijks
nee
89 merken
Overeenkomstig (attest-met-) productcertificaat en Annex ZA van relevante productnorm
visueel
elk element
nee
90 betonsterkte
beoogde waarde t.b.v. afvoer vlg. controlemethode vlg. 2 van 2 van bijlage 3 (5) bijlage 3 (3)
éénmaal per week
ja (6)
i.o.m. afnemer en verantwoordelijke constructeur indien bij aflevering de beoogde transportsterkte niet is bereikt
ja (6)
juiste vracht en ouderdom elementen
dagelijks
nee
91 transport
(1) (2) (3) (4)
Door middel van stempel of paraaf op ontvangstbon/ vrachtbrief Keuringsrapport of (attest-met-)productcertificaat Per productieplaats vast te stellen i.o.m. de certificatie-instelling Kiwa Facultatief, dat wil zeggen i.o.m. de certificatie-instelling Kiwa vast te stellen
Criteria 73/06 d.d. 31 maart 2006
visueel
m.b.v. leverbon
(5) (6) (7) (8)
Tenzij in de beoordelingsrichtlijn van het betreffende product anders is aangegeven Registratie van de gemeten waarde of afwijking Zie relevante artikel in hoofdstuk 5.5 Bij beoordeling door BF óf BC volgens bijlage 4
24
5.5 Toelichting op het Raamschema IKB 5.5.1 Laboratorium- en meetapparatuur Terugslaghamer Indien het toegepaste mengsel zodanig wijzigt dat er een geschiktheidsproef moet plaatsvinden, dan moet er tevens een nieuwe correlatiegrafiek overeenkomstig bijlage A van Ontwerp NEN 5978 of Stutech rapport VI “Toepasbaarheid terugslaghamer in de praktijk (1988)”worden gemaakt. Na vervanging van onderdelen kan de bestaande correlatiegrafiek worden toegepast mits: - voldaan wordt aan de aambeeld ijkwaarde en; - door middel van metingen op verhardingskubussen bij verschillende betonsterkten blijkt dat de oude correlatiegrafiek nog kan worden gebruikt. Indien het voorgaande niet voldoet dan moet een nieuwe correlatiegrafiek worden gemaakt overeenkomstig het gestelde in bijlage A van Ontwerp NEN 5978. Kubusmallen van kunststof Uitsluitend kubusmallen van harde kunststof zijn toegestaan. Zelfgemaakte gewichten voor kalibratie doseerapparatuur Voor de kalibratie van de doseerapparatuur mag de certificaathouder zelf stalen gewichten vervaardigen. Deze gewichten hebben een massa van veelvouden van 5 kg en moeten zijn gemerkt. De certificaathouder mag deze zelfgemaakte gewichten met een nauwkeurigheid van 0,5 % kalibreren met behulp van een ijkgewicht of een geijkte weegschaal. Meetapparatuur t.b.v. controle voorspanning (aspect 8) Dit betreft de apparatuur waarmee de voorspanning in de productie wordt gecontroleerd. Precisie manometers/drukdozen/ijkringen/eigen apparatuur (aspect 9) Dit betreft apparatuur die uitsluitend wordt gebruikt voor de interne kalibratie van de meetapparatuur t.b.v. controle voorspanning. Buitenlandse ijkbewijzen Buitenlandse ijkbewijzen/ kalibratiebewijzen zijn geldig indien deze met betrekking tot eisen en maatstaven overeenkomen met Nederlandse ijkbewijzen. DIN zeven, ASTM zeven en ISO zeven Buitenlandse certificaathouders mogen controlezeven toepassen die voldoen aan een buitenlandse norm (ASTM, DIN, ISO zeven (serie A)), mits dit in het betreffende IKB-schema is vermeld en mits de primaire zeefmaten volgens Bijlage 1 aanwezig zijn. 5.5.2 Doseer- en mengapparatuur Kalibratiefrequentie Wanneer tijdens de kalibratie van één of meerdere doseerinrichtingen blijkt dat deze buiten de toleranties valt/vallen, dan zal de kalibratiefrequentie in overleg met de certificatie-instelling worden verhoogd. Dagelijkse weegcheck Doseerinstallaties die volgens het principe van weegchecks werken, zijn voorzien van krachtopnemers, zogenaamde loadcellen. Bij een weegcheck wordt met een controle- of geijkt gewicht nagegaan of de digitale weergave van dit gewicht volgens de krachtopnemer (loadcell) correct is. Door middel van deze weegchecks worden in principe dagelijks kalibraties uitgevoerd, hierdoor kan de frequentie voor de kalibratie van de gehele installatie over het te doseren gebied worden verminderd. Dergelijke doseerinstallaties dienen voor in gebruik name extern gekalibreerd te worden over het te doseren gebied. De dagelijkse uit te voeren weegchecks dienen daarna te worden geregistreerd. De kalibratie van gehele installatie over het te doseren gebied dient éénmaal per twee jaar plaats te vinden.
Criteria 73/06 d.d. 31 maart 2006
25
5.5.3 Ingangscontrole en opslag van materialen Hulpstoffen De certificaathouder moet aantonen of de toegepaste hulpstof luchtinbrengende eigenschappen heeft. Indien de toegepaste hulpstof onder productcertificaat wordt geleverd, kan voor dit aspect worden volstaan met het controleren van de productspecificaties. Vulstoffen Poederkoolvliegas als vulstof in mortel en beton Poederkoolvliegas moet voldoen aan NEN-EN 450, BRL 2505 en CUR-Aanbeveling 94. Gemalen gegranuleerde hoogovenslak Gemalen gegranuleerde hoogovenslak dient te voldoen aan BRL 9325. Tevens dient de verhouding tussen de gemalen gegranuleerde hoogovenslak en de toegepaste cement te voldoen aan het attest dat op basis van BRL 9340 is afgegeven. Steenmeel Kalksteenmeel en kwartsmeel dienen te voldoen aan BRL1804. Aanmaakwater Bij gebruik van bronwater, hemelwater of oppervlaktewater als aanmaakwater moet de certificaathouder aantonen dat het water voor dit doel permanent geschikt is. Toevoegingen aan stoom of water bij gebruik als aanmaakwater Indien er middelen aan het water of stoom worden toegevoegd moet de certificaathouder aantonen dat deze toevoegingen geen schadelijke invloed hebben op het beton (bijvoorbeeld suikers). Bij toepassing van deze middelen moet de certificaathouder dit aan Kiwa melden en de onderzoeksresultaten overleggen. Na goedkeuring zal het IKB-schema met relevante controleproeven worden uitgebreid. Tralieliggers Tralieliggers die uitsluitend worden gebruikt als afstandhouder, hoeven niet onder productcertificaat geleverd te zijn. Hijsvoorzieningen Hieronder worden hijsvoorzieningen verstaan die in de betonelementen ingestort worden. Indien de certificaathouder zelf hijsvoorzieningen vervaardigt, dan moet hij middels een berekening en een keuringsrapport aantonen dat de hijsvoorzieningen voldoen. Hijsvoorzieningen moeten voldoen aan 13.4.1 van de NEN 6722. Hijsvoorzieningen, al dan niet zelf vervaardigd, van andere materialen zijn ook toegestaan indien hiervoor een productcertificaat (bijvoorbeeld op basis van BRL 0507 “Glad rondstaal voor hijsvoorzieningen van betonelementen”) óf een ander gelijkwaardig document is afgegeven. Toelichting Hijsvoorzieningen die uitsluitend intern worden gebruikt, vallen hier niet onder.
In te storten of mee te leveren artikelen In verband met het beschikbaar zijn van beoordelingsrichtlijnen (BRL’s) voor instortvoorzieningen dient bij het gebruik van deze producten aangetoond te worden, dat deze gecertificeerd zijn op basis van deze BRL’s. Het betreft de volgende voorzieningen: − Mechanische verbindingen van betonstaal − Wapeningssystemen voor de onderbreking van thermische bruggen − Stekken- en doorkoppelbakken − Verankeringen voor betonnen sandwichconstructies − Lasverbindingen met betonstaal en stalen strippen
Criteria 73/06 d.d. 31 maart 2006
BRL 0504; BRL 0505; BRL 0506; BRL 0511; BRL 0512.
26
Eventuele keuringsrapporten waaruit blijkt dat de gebruikte materialen voldoen aan één van de bovengenoemde BRL’s, met uitzondering van BRL 0512, mogen niet ouder zijn dan 3 maanden. Voor BRL 0512 geldt het gestelde in bijlage 7. 5.5.4 Beton Mengselsamenstelling De certificaathouder moet een geschiktheidsonderzoek uitvoeren volgens artikel 8.2 van NEN-EN 206-1 bij de volgende wijzigingen van het mengsel: - sterkteklasse; - toeslagmateriaal (soort en hoeveelheid); - cementsoort (soort en hoeveelheid); - hulpstof (soort en hoeveelheid); - vulstof (soort en hoeveelheid); - watercementfactor; - waterbindmiddelfactor. Het bovenstaande geldt indien de betreffende mengselsamenstelling nog niet eerder is toegepast. Deklaagspecies De controle op de betoneigenschappen van deklaagspecies moet volledig volgens het IKB-schema geschieden. 5.5.5 Productie Voorspankracht Indien de slip in de verankering van invloed is op de meting van de voorspankracht, dan moet de certificaathouder deze apart controleren. Verankeringen (voorgerekt staal) De methode van onderhoud van de verankeringen bij voorgerekt staal moet per productieplaats zijn omschreven. Controle op voorspanning (nagerekt staal) Indien het voorspannen door derden geschiedt mogen de elementen onder (attest-met-)-productcertificaat worden geleverd, indien de volledige verantwoording en controle voor rekening van de certificaathouder is. Het IKB-schema is op dit aspect volledig van toepassing. Dit geldt uitsluitend indien derden de opdracht van de certificaathouder krijgen. In andere gevallen geldt artikel 4.2. Nabehandelingsduur In afwijking van het gestelde in artikel 12.9.2 van NEN 6722 geldt voor de nabehandelingsduur van betonelementen die zich gedurende meerdere jaren hebben bewezen, het volgende: De oppervlakken van het beton moeten worden beschermd tegen uitdroging en te snelle afkoeling, totdat het beton een gemiddelde kubusdruksterkte heeft bereikt van 14 N/mm². Toelichting Dit is overeenkomstig artikel 9.7.1 uit NEN 6722 (VBU 1988), d.d. maart 1989.
5.5.6 Gereed product Uiterlijk, beschadigingen De criteria ten aanzien van uiterlijk en afwerking die in de opdracht overeengekomen zijn (zie 3.3.1) dienen vermeld te staan op de elementtekeningen. Voor het specificeren van de criteria kan bijvoorbeeld gebruik worden gemaakt van de BOBB-criteria of CUR-Aanbeveling 100.
Criteria 73/06 d.d. 31 maart 2006
27
Inventarislijst laboratorium De certificaathouder moet over de volgende laboratorium en meetapparatuur beschikken: -
-
-
Laboratoriumruimte Drukbank met voldoende capaciteit (1 Stromend water Spoelinstallatie voor de slibproef (1 Toestellen en hulpmiddelen voor het uitvoeren van de methyleenblauwproef volgens NEN-EN 933(1 (2 Toestellen en hulpmiddelen voor de bepaling van het gehalte aan zeer fijn materiaal volgens NEN 5917 (1 (2 Stevige emmers voor het nemen van monsters zand, grind en betonspecie Schop en monsterschepjes Apparatuur voor het bewaren van monsters cement, toeslagmateriaal en hulpstoffen Apparatuur voor het bepalen van de volumieke massa van hulpstoffen (2 Maatcilinder (2 Droogapparatuur voor het drogen van toeslagmateriaal (1 Glaswerk voor het uitvoeren van de natronloogproef volgens NEN-EN 1744-1 Natriumhydroxyde oplossing vlg. NEN-EN 1774-1 Zeven met vierkante gaten volgens NEN 2560: C63 - C31,5 - C22,4 - C16 - C8 - C4 en 2 mm met een diameter van 350 mm voor het zeven van grof toeslagmateriaal; C4 - 2 mm - 1 mm - 500 µm - 250 µm en 125 µm met een diameter van 350 of 200 mm voor het zeven van fijn toeslagmateriaal Een zeef 63 µm voor het bepalen van deeltjes kleiner dan 63 µm Zeefmachine Apparatuur voor consistentiemeting: de kegel van Abrams, een verdichtingsvat volgens Walz of gelijkwaardige apparatuur (bijvoorbeeld de schudtafel) Doelmatige verdichtingsapparatuur Toestellen en hulpmiddelen voor het uitvoeren van de beproevingen volgens bijlage 6 bij deze Criteria (Zelfverdichtend beton) (2 Luchtmeter met bijbehorende controleapparatuur (2 Dikke glazen plaat met ribbe/diameter groter dan de diameter van het vat van de luchtmeter (2 Thermometer voor het meten van de specietemperatuur (2 Thermometer(s) Controlethermometer (1 Hygrometer (2 Weegschaal met een capaciteit van tenminste 25 kg met een schaaldeelwaarde van maximaal 10 g én een weegschaal met een capaciteit van tenminste 10 kg met een schaaldeelwaarde van maximaal 1 g (beide met eventueel benodigde contragewichten) óf Weegschaal met een capaciteit van tenminste 25 kg met een schaaldeelwaarde van maximaal 1 g (met eventueel benodigde contragewichten) Controlegewichten Geijkte gewichten (1 (2 Kubusmallen (geen zachte kunststof) Opzetstuk (2 Waterbak waarin een temperatuur van 20 ± 2 °C kan worden gehandhaafd of een ten aanzien van de bewaaromstandigheden gelijkwaardige ruimte Haarlineaal met een lengte van tenminste 150 mm (1 Set voelermaatjes waartoe tenminste behoren 0,05 mm en 0,075 mm (1 Winkelhaak voor het controleren van de haaksheid van de kubusmallen (1 Schuifmaat voor het controleren van de afmetingen van de kubussen (1 Terugslaghamer (2 IJkblok voor een terugslaghamer (2 Apparaat voor ultrasone metingen (2
Criteria 73/06 d.d. 31 maart 2006
BIJLAGE 1
1
-
Apparatuur voor de bepaling van de gewogen rijpheid (2 Wapeningsdetector (2 Meetapparatuur voor het bepalen van de afmetingen van de elementen Geijkt meetlint (1 Relevante normen Scheurenmeter, scheurenloep
Aanvullende bepalingen in verband met voorgespannen beton: - In gevallen waar de elementen worden nagespannen: meetapparatuur om de vloeibaarheid en waterafscheiding van de injectiemortel te kunnen bepalen (11.10.2 NEN 6722) - In gevallen waar de elementen worden voorgespannen of nagespannen: apparatuur om te controleren of de gewenste spanning is bereikt - Indien de elementen worden voorgespannen: apparatuur voor het meten van de rentree (1
Bij gebruik van een extern laboratorium, kan deze apparatuur zijn ondergebracht in dat externe laboratorium
(2
Facultatief, afhankelijk van het product, de productiewijze of de methode. In overleg met Kiwa vast te stellen.
Criteria 73/06 d.d. 31 maart 2006
BIJLAGE 1
2
Betonstaal, Lasverbindingen en Lasserskwalificatie 1 Eisen te stellen aan het product 1.1 Betonstaal en geprefabriceerde wapening Het toegepaste betonstaal moet voldoen aan de eisen van BRL 0501 "Betonstaal", waarvan NEN 6008 onderdeel uitmaakt. De toegepaste geprefabriceerde wapening moet voldoen aan de eisen van BRL 0503 "Wapeningsconstructies en buig- en vlechtwerk bij Wapeningscentrales". Als voldoende bewijs hiervoor wordt beschouwd: - Een KOMO kwaliteitsverklaring afgegeven door een door de Raad voor de Accreditatie voor het bedoelde vakgebied erkende certificatie- en /of attesteringsinstelling; - Een (kwaliteits-)verklaring waarvan de gelijkheidwaardigheid met bovengenoemde KOMO kwaliteitsverklaring is aangetoond. Betonstaal in de vorm van warmgewalste of watergekoelde staven of rollen in de kwaliteiten FeB 500 HK, FeB 500 HWL, behoeven niet te zijn voorzien van een label. Zie voor de wijze van merken van de diverse staalsoorten het boekje "Wapeningsstaal, Overzicht van producenten en merken". 1.2 Hechtlasverbindingen 1.2.1 Algemeen Staven met kendiameter (∅k) < ∅ 6 mm (in de praktijk uitsluitend ∅k 4 t/m ∅k 5,5 mm, kwaliteit FeB 500 HKN) mogen niet in hechtlasverbindingen worden toegepast. Genoemde kendiameters zijn uitsluitend toegestaan in de productie van gepuntlaste wapeningsnetten conform NEN 6008 tabel 4. Toelichting Onder een hechtlasverbinding wordt een zogenaamde binddraad vervangende lasverbinding verstaan.
In afwijking hierop geldt: - Tralieliggers bij toepassing in bekistingsplaatvloeren: Indien de onderstaven ∅ 5 mm of ∅ 5,5 mm zijn, mogen deze worden gelast aan het ondernet, doch alleen buiten de middenzone. Deze middenzone bevindt zich op 1/4 van de overspanning van de beide uiteinden van de bekistingsplaatvloer. - Onderstaven van tralieliggers in bekistingsplaten bij toepassing in wanden: Indien de onderstaven ∅ 5 mm of ∅ 5,5 mm zijn, mogen deze uitsluitend worden gelast aan de hoofd-, of verdeelwapening indien zij worden beschouwd als hulpwapening en dus niet in de berekening van de wapening zijn meegenomen. Deze wapening moet als "hulpwapening" op de productietekening zijn aangegeven. Voor gehechtlaste wapeningsnetten verkregen door middel van weerstandspuntlassen geldt bijlage 9. Weerstandspuntlasmachines mogen ook worden ingezet voor het lassen van sluitingen van beugels/spiralen (zoals dat o.a. wordt toegepast bij heipalen-wapening). Wanneer de certificaathouder beschikt over een laboratorium voor intern gebruik, dient jaarlijks een verificatieonderzoek overeenkomstig artikel 7.2.1.3 van NEN 6008 te worden uitgevoerd. 1.2.2 Diameterverhouding hechtlasverbindingen Voor hechtlasverbindingen geldt een minimale verhouding tussen de kendiameter van de ene staaf ten opzichte van de andere eventueel dikkere staaf overeenkomstig de volgende indeling: Categorie 1 Betreft het lassen vanaf kendiameter ≥ ∅ 8 mm. Zonder beperkingen kunnen hierop kendiameters ≥ ∅ 8 mm worden gelast. Categorie 2 Betreft het lassen vanaf kendiameter ≥ ∅ 6 mm.
Criteria 73/06 d.d. 31 maart 2006
BIJLAGE 2
1
De certificaathouder dient zich te kwalificeren voor de maximaal gewenste diameter; in de lijst "Per productieplaats vast te stellen aspecten van de Criteria 73" wordt de maximaal toegestane diameter vermeld. (De dunste diameter is bepalend voor de controle op de lasser; dit geldt voor het gehele bedrijf). De certificaathouder wordt voor één van deze twee categorieën gekwalificeerd. De categorie wordt vermeld in de lijst "Per productieplaats vast te stellen aspecten van de Criteria 73". Opmerking Het kan voorkomen dat er niet constructieve wapening wordt verwerkt. Als deze wapening op de gewaarmerkte tekeningen staat vermeld dan dient de functie ervan te zijn aangegeven (bijvoorbeeld hulpwapening). Genoemde wapening valt niet onder het regiem van deze bijlage.
1.3 Eisen te stellen aan de hechtlasverbinding De variabele eigenschappen van de hechtlasverbinding moeten voldoen aan NPR 2053 artikel 5.2. In aanvulling op de NPR 2053 artikel 5.2 geldt voor de hechtlasverbindingen een afschuifsterkte ≥ 1,5 kN.
2 Eisen te stellen aan het kwaliteitssysteem In deze paragraaf zijn aanvullende eisen opgenomen ten aanzien van het kwaliteitssysteem van certificaathouders die zelf aan betonstaal lassen. 2.1 Procedures en werkvoorschriften De certificaathouder moet over gedocumenteerde procedures beschikken waarin is omschreven hoe de volgende onderwerpen zijn geregeld: - de wijze waarop het lasproductieproces is georganiseerd; - de beheersing van het lasproces; - de beheersing van het richtproces; - de wijze waarop de hechtlassers worden opgeleid tot gekwalificeerde hechtlassers; - de behandeling van afgekeurde en te repareren (half-)producten (m.b.t. het lasproces); - de behandeling van opslag, intern transport en codering van producten (m.b.t. het lasproces); - de gehanteerde werkinstructies en controleformulieren. 2.2 Het richten van betonstaal 2.2.1 Algemeen Het richten van betonstaal dient te geschieden op rotor- en/of rollenrichters. De controle op de richtmachines dient te zijn opgenomen in de procedures (zie 2.1). Ten behoeve van het toelatingsonderzoek dienen per richtmachine de volgende beproevingen te worden uitgevoerd: - Trekproef: per diameter drie staven voor én drie staven na het richten; - Ribgeometrie: van 2 staven per diameter fr-waarde bepalen na het richten. Ten behoeve van de periodieke controle op het richtproces dienen per richtmachine de volgende beproevingen te worden uitgevoerd: - Ribgeometrie: per jaar van 2 staven per diameter (van dezelfde rol) fr-waarde bepalen na het richten. - Trekproef: voor staven ≥ Ø 8 mm: per jaar van elke diameter 2 staven voor én 2 staven na het richten (=dezelfde als van ribgeometrie), met een minimum van 2 beproevingen per jaar (dus bij 1 diameterà 2x per jaar trekproef); - Trekproef: voor staven < Ø 8 mm (in de regel Ø 6 mm): additioneel 4 x per jaar van de kleinste diameter 2 staven voor én 2 staven na het richten. Van beproeving van vóór het richten bemonsterde staven kan worden afgezien, indien de resultaten van de beproeving van de na het richten bemonsterde staven voldoen aan de gestelde criteria. Elke “richtdoorvoer” geldt als “één richtmachine”. Genoemde beproevingen kunnen samenvallen met de hechtlasproeven, mits ze op dezelfde richtmachine gericht zijn.
Criteria 73/06 d.d. 31 maart 2006
BIJLAGE 2
2
2.2.2 Toetsingscriteria Het richtproces wordt als goed beoordeeld indien: − de variabele eigenschappen Re; (Rp;02), Rm en Agt voldoen aan de individuele waarden conform NEN 6008 tabel 4; (karakteristieke waarden gelden als minimale waarden); − de fr-waarde ná het richten moet voldoen aan de waarde volgens NEN-EN 10080, zijnde: Nominale diameter in mm fr, min
5- 6 0,039
6,5 - 8,5 0,045
9 – 10,5 0,052
11 – 50 0,056
2.2.3 Herkeur Indien de staven niet voldoen aan de mechanische eigenschappen en/of fr-waarde dient de producent binnen 2 weken opnieuw 2 gerichte en 1 ongerichte staaf van de betreffende diameter en richtmachine ter beproeving aan te bieden aan het laboratorium. Mochten de resultaten wederom niet voldoen dan dient de producent per direct contact op te nemen met de certificatie-instelling voor verdere maatregelen. 2.3 Hechtlassen 2.3.1 Algemeen De certificaathouder keurt volgens de hieronder omschreven werkwijze, met dien verstande dat: - de keuringen ten minste viermaal per jaar plaatsvinden, gelijkmatig over het jaar verdeeld zijn en bestaan uit de in artikel 2.3.5 van deze bijlage genoemde aantallen en diameterverhoudingen; - bij het bemonsteren van de proefseries gebruik gemaakt dient te worden van een Las Methode Specificatie formulier (LMS-formulier). Dit formulier wordt meegestuurd met de proefserie. - de bemonstering in aanwezigheid van de inspecteur van de certificatie-instelling plaatsvindt. 2.3.2 Lasserskwalificatie Hechtlassen dienen te worden uitgevoerd door een daartoe gekwalificeerde hechtlasser. Dit geldt voor categorie 1 en 2. Een hechtlasser wordt voor de betreffende categorie geacht gekwalificeerd te zijn indien: a. zijn vakbekwaamheid wordt aangetoond aan de hand van beproevingen van 15 hechtlasverbindingen. Deze hechtlasverbindingen dienen, mits dit materiaal aanwezig is en wordt verwerkt, te worden uitgevoerd op betonstaal in de kwaliteit FeB 500 HKN, conform het gestelde in artikel 2.3.4 van deze bijlage. De bemonsteringen dienen in aanwezigheid van de inspecteur van de certificatie-instelling te geschieden; b. zijn vakbekwaamheid wordt aangetoond met een geldig MAG-lasdiploma, aangevuld met een proefserie overeenkomstig "bemonstering en beproeving ten behoeve van periodieke controles" volgens artikel 2.3.5; c. zijn vakbekwaamheid wordt aangetoond met een geldig diploma van een erkend opleidingsinstituut, dit ter beoordeling van de certificatie-instelling. Een diploma NSPB-lasser wordt als een geldige kwalificatie aangemerkt; d. er na de eerste kwalificatie regelmatig doch minimaal volgens artikel 2.3.5 door de betreffende hechtlasser proefseries worden vervaardigd. De kwalificatie van hechtlassers is persoonlijk hetgeen betekent dat bij verandering van werkkring een geldige kwalificatie wordt geaccepteerd. Nieuwe werknemers (aankomende lassers) Hechtlassers in opleiding (aankomende lassers) moeten worden opgenomen op een aparte lasserslijst. Aankomende lassers moeten lassen onder bevoegdheid en verantwoording van de directievertegenwoordiger of zijn vervanger op dit punt. Deze beoordeelt visueel en documenteert zijn bevindingen. Het bedrijf dient het kwalificatietraject in een protocol vast te leggen. De maximale termijn dat een aankomend lasser op de aparte lasserslijst kan worden geplaatst is 6 maanden in een aansluitende periode van 12 maanden. Van het toaal aantal lassers binnen een bedrijf mogen er maximaal 50% aankomend lassers zijn. Lasserslijsten Elke certificaathouder moet in het bezit zijn van een actuele lasserslijst, waarop ten minste de onderstaande gegevens staan vermeld:
Criteria 73/06 d.d. 31 maart 2006
BIJLAGE 2
3
-
de kwalificatie categorie indeling; de gekwalificeerde hechtlassers; de datum waarop zij de laatste lasproeven hebben uitgevoerd met vermelding van het betreffende rapport(nummer); de maand waarop de volgende periodieke controle moet plaatsvinden; de resultaten van de beproevingen.
Er kan 1 lasserslijst gelden voor een bedrijf met meerdere productieplaatsen. Op elke productieplaats is de geactualiseerde lasserslijst aanwezig. Indien een lasproef afgekeurd wordt, is de directievertegenwoordiger van de desbetreffende productieplaats verantwoordelijk voor het uitvoeren van een herkeuring, ongeacht de productieplaats waar de betreffende lassers zich bevindt (één aanspreekpunt). Indien de desbetreffende werknemer bij de volgende periodieke controle niet op deze vestiging aanwezig is, moet worden aangetoond dat er inmiddels een herkeuring op de desbetreffende persoon heeft plaatsgevonden. 2.3.3 Bedrijfskwalificatie De certificaathouder wordt voor één van de twee categorieën gekwalificeerd. De kwalificatie met vermelding van de minimaal toegestane diameterverhouding staat vermeld in de lijst "Per productieplaats vast te stellen aspecten van de Criteria 73". Elke certificaathouder dient ongeacht het aantal hechtlassers ten minste 4 x per jaar, resultaten van periodieke controles conform artikel 2.3.5 te overleggen. Dit wordt “bedrijfskwalificatie” genoemd. Bemonstering en beproeving van periodieke controles en bedrijfskwalificaties kunnen samen vallen. De resultaten van de bedrijfskwalificatie worden beoordeeld conform artikel 2.3.5. 2.3.4 Bemonstering en beproeving ten behoeve van de lasserskwalificatie (Dit artikel is ook van toepassing bij een tweede herkeuring). Ten behoeve van de lasserskwalificatie maakt de hechtlasser 15 kruislasverbindingen volgens onderstaande tabel. Hierbij gelden de volgende aandachtspunten: - Zowel de trekproeven als de afschuifproeven moeten worden uitgevoerd op de kleinste diameter; - Voor de bepaling van de juiste diameter moet voor elke toegepaste diameter een aparte staaf worden meegeleverd met een lengte van 500 mm. Treksterkte, Vloeigrens (0,2% rekgrens) en Rek bij max. belasting Conform NEN 6008 en NPR 2053 art. 5.2 Combinaties Categorie 1
Combinaties Categorie 2
3 x Ø 8 mm op Ø 8 mm 3 x Ø 10 mm op Ø 8 mm 3 x Ø 12 mm op Ø 8 mm 3 x Ø max. mm op Ø 8 mm
3 x Ø 8 mm op Ø 6 mm 3 x Ø 12 mm op Ø 6 mm 3 x Ø max. mm op Ø 6 mm 3 x Ø max. mm op Ø 8 mm
Afschuifkracht conform NEN 6008 en 1.3 van deze bijlage Combinaties Categorie 1
Combinaties Categorie 2
1 x Ø 8 mm op Ø 8 mm 1 x Ø 12 mm op Ø 8 mm 1 x Ø max. mm op Ø 8 mm
1 x Ø 8 mm op Ø 6 mm 1 x Ø 12 mm op Ø 6 mm 1 x Ø max. mm op Ø 6 mm
Toetsingscriteria De proefserie dient in onderstaande volgorde te worden beproefd: Allereerst dienen de afschuifproeven te worden uitgevoerd: voldoen er twee niet aan de gestelde eisen, dan kan de beproeving worden beëindigd en mag worden geconcludeerd dat de lasser de hele serie te licht heeft gelast. Voldoet er maximaal één afschuifproef niet aan de gestelde eisen, dan kan de hele beproeving worden afgemaakt en gelden de volgende toetsingscriteria: 1. Een kwalificatiebeproeving wordt als positief beoordeeld, indien: - alle trekproeven en afschuifproeven voldoen, of; - maximaal bij twee combinaties één trekproef per combinatie niet voldoet door breuk in de laszone of; - maximaal één afschuifproef niet voldoet.
Criteria 73/06 d.d. 31 maart 2006
BIJLAGE 2
4
2a Bij eerste lasserskwalificatie Indien de proefserie niet als goed wordt beoordeeld, dan dient er een herkeuring van de betreffende combinatie plaats te vinden. Er kunnen maximaal twee herkeuringen plaatsvinden. Indien dan nog niet wordt voldaan aan de bovengenoemde criteria dan moet een nieuwe serie van 15 kruislasverbindingen worden vervaardigd en beproefd. 2b Bij tweede herkeuring Indien de proefserie niet als goed wordt beoordeeld dan dient de betreffende hechtlasser verwijderd te worden van de lasserslijst en dient het bedrijf binnen 10 werkdagen schriftelijk aan de certificatie-instelling aan te geven welke corrigerende maatregelen er genomen zijn. 2.3.5 Bemonstering en beproeving ten behoeve van periodieke controles en herkeuringen Voor beide categorieën geldt dat de periodieke controle 1 x per jaar c.q. 1 x per 2 jaar uitgevoerd dient te worden in die maand waarin de lasser voor de eerste keer zijn kwalificatie heeft behaald, dit ongeacht het moment van eventueel uit te voeren herkeuringen. Wanneer in categorie 2 bij 3 opeenvolgende jaren geen afkeur heeft plaatsgevonden dan wordt de frequentie teruggebracht naar 1 x per 2 jaar. Bemonstering Alle 1e herkeuringen dienen te geschieden tijdens het eerstvolgende controlebezoek van de inspecteur van de certificatie-instelling. Alle 2e herkeuringen dienen zo spoedig mogelijk plaats te vinden. Dit dient te geschieden in het bijzijn van de inspecteur van de certificatie-instelling en wordt aangerekend als extra bezoek. Tussen afkeur en herkeuring is het ter verantwoording van de directievertegenwoordiger intern corrigerende maatregelen te treffen en deze aantoonbaar te maken. Periodieke controle Ten behoeve van de periodieke hechtlascontrole maakt de hechtlasser kruislasverbindingen volgens de onderstaande tabel. Hierbij gelden de volgende aandachtspunten: - Zowel de trekproeven als de afschuifproeven moeten worden uitgevoerd op de kleinste diameter. - Voor de bepaling van de juiste diameter moet voor elke toegepaste diameter een aparte staaf worden meegeleverd met een lengte van 500 mm. Treksterkte, Vloeigrens (0,2% rekgrens) en Rek bij max. belasting Conform NEN 6008 en NPR 2053 art. 5.2 Combinaties Categorie 1
Combinaties Categorie 2
3 x Ø 10 mm op Ø 8 mm 2 x Ø max. mm op Ø 8 mm
3 x Ø 10 mm op Ø 6 mm 3 x Ø max. mm op Ø 6 mm
Afschuifkracht conform NEN 6008 en 1.3 van deze bijlage Combinaties Categorie 1
Combinaties Categorie 2
1 x Ø 10 mm op Ø 8 mm 1 x Ø max. mm op Ø 8 mm
1 x Ø 10 mm op Ø 6 mm 1 x Ø max. mm op Ø 6 mm
1e Herkeuring Ten behoeve van de 1e herkeuring maakt de hechtlasser kruislasverbindingen volgens de onderstaande tabel. Hierbij gelden de volgende aandachtspunten: - Zowel de trekproeven als de afschuifproeven moeten worden uitgevoerd op de kleinste diameter; - Voor de bepaling van de juiste diameter moet voor elke toegepaste diameter een aparte staaf worden meegeleverd met een lengte van 500 mm.
Criteria 73/06 d.d. 31 maart 2006
BIJLAGE 2
5
Treksterkte, Vloeigrens (0,2% rekgrens) en Rek bij max. belasting Conform NEN 6008 en NPR 2053 art. 5.2 Combinaties Categorie 1
Combinaties Categorie 2
3 x Ø 10 mm op Ø 8 mm 3 x Ø max. mm op Ø 8 mm
3 x Ø 10 mm op Ø 6 mm 3 x Ø max. mm op Ø 6 mm 3 x Ø max. mm op Ø 8 mm
Afschuifkracht conform NEN 6008 en 1.3 van deze bijlage Combinaties Categorie 1
Combinaties Categorie 2
1 x Ø 10 mm op Ø 8 mm 1 x Ø max. mm op Ø 8 mm
1 x Ø 10 mm op Ø 6 mm 1 x Ø max. mm op Ø 6 mm
Toetsingscriteria voor periodieke controle en 1e herkeuring De proefserie dient in onderstaande volgorde te worden beproefd: Allereerst dienen de afschuifproeven te worden uitgevoerd: voldoen ze beide niet aan de gestelde eisen, dan kan de beproeving worden beëindigd en mag worden geconcludeerd dat de lasser de hele serie te licht heeft gelast. Er zal dan een herkeuring plaats moeten vinden zoals omschreven. Voldoet er minimaal één afschuifproef wel aan de gestelde eisen, dan kan de hele beproeving worden afgemaakt en gelden de volgende toetsingscriteria: 1. Een proefserie wordt als goed beoordeeld indien alle trekproeven en afschuifproeven voldoen; 2. Indien één trekproef of één afschuifproef niet voldoet, voldoet de beproeving wel maar moeten direct interne maatregelen ter verbetering worden getroffen; 3. Indien twee of meer trek- en/of afschuifproeven niet voldoen is de proefserie afgekeurd en zal er een herkeuring moeten plaats vinden zoals omschreven. 2e Herkeuring Ten behoeve van de 2e herkeuring moet de hechtlasser kruislasverbindingen maken volgens de tabel conform artikel 2.3.4. Toetsingscriteria voor 2e herkeuring Conform artikel 2.3.4. 2.3.6 Eisen te stellen aan het functioneren van een beproevingslaboratorium voor het beproeven van betonstaal Het (intern) laboratorium dat betonstaal beproefd conform de eisen van de Criteria 73 moet aan de volgende eisen voldoen: ; a. De certificaathouder beschikt niet over een eigen laboratorium en laat de beproeving uitvoeren bij een erkend laboratorium. Onder erkend laboratorium wordt verstaan: - Een voor genoemd toepassingsgebied erkend laboratorium (zie 4.1.2); - Een laboratorium welke voldoet aan Kiwa Criteria, Eisen te stellen aan het functioneren van beproevingslaboratoria voor het beproeven van betonstaal conform NEN 6008”.
Criteria 73/06 d.d. 31 maart 2006
BIJLAGE 2
6
Ontkistingssterkte, aanspansterkte en afvoersterkte 1. Minimale druksterkte bij uit de mal nemen Minimale druksterkte bij aanbrengen van de voorspanning 1.1. Eis Indien geen nadere eisen zijn gesteld, geldt voor de druksterkte bij het uit de mal nemen een minimum van 10 N/mm². De minimale druksterkte bij het aanbrengen van de voorspanning moet voldoen aan het gestelde in 8.1.7 van NEN 6720, voor zover uit hoofde van aanhechtingsaspecten geen hogere waarde noodzakelijk is. 1.2. Controlemethode De aanwezige druksterkte moet dagelijks per sterkteklasse worden bepaald volgens 12.11.5 van NEN 6722. In afwijking van het gestelde in 12.11.5 a, 12.11.5 .b en 12.11.5 c mag de gemiddelde aanwezige kubusdruksterkte worden afgeleid uit één temperatuurmeting respectievelijk één kubus per dag. De methoden die in de toelichting van 12.11.5 c zijn genoemd, zijn gelijkwaardig aan de verhardingsproef.
2. Minimale druksterkte bij afvoer 2.1 Eis Indien de certificaathouder niet door middel van berekening kan aantonen, dat met een lagere waarde kan worden volstaan, moet de druksterkte bij afvoer tenminste 2/3 van de vereiste karakteristieke kubusdruksterkte bedragen. De minimale druksterkte bij afvoer moet op de productietekeningen of -documenten vermeld staan. 2.2 Controlemethode De certificaathouder moet de aanwezige druksterkte 1 x per week, per sterkteklasse bepalen (in kritische perioden, afhankelijk van weerfase, zonodig vaker) met behulp van één van de methoden die in de 12.11.5c van de NEN 6722 staan.
Criteria 73/06 d.d. 31 maart 2006
BIJLAGE 3
1
Beoordeling scheurvorming 1. Algemeen
Tijdens en na de productie van elementen van vooraf vervaardigd constructief beton kunnen incidenteel scheuren ontstaan, die niet automatisch tot afkeur van de betreffende elementen behoeven te leiden. Daartoe zijn in deze bijlage per productgroep eisen geformuleerd aan de hand waarvan scheurvorming in elementen van vooraf vervaardigd constructief beton moeten worden beoordeeld. Deze beoordeling vindt plaats vóór afvoer naar het werk. Een beoordeling van het gescheurde element kan resulteren in: - het zonder verder behandeling toepassen van het element; - reparatie van de scheur; - wijziging van de toepassing van het element; - afkeur van het element.
Bij de eisen voor de beoordeling van scheurvorming worden in deze bijlage de volgende afkortingen gebruikt: T = Toelaatbaar. BF(3 = Beoordeling door de functionaris die voor het product verantwoordelijk is. Dit houdt in dat het element niet mag worden afgevoerd, tenzij het element door of namens deze functionaris is beoordeeld en vrijgegeven. Deze vrijgave moet worden vastgelegd en/of op het element zichtbaar zijn. BC(3 = Beoordeling door de constructeur. Dit houdt in dat het element niet mag worden afgevoerd, tenzij een constructieve beoordeling van het element door of namens de bedrijfsconstructeur (1 heeft plaatsgevonden (bijvoorbeeld in de vorm van een statische berekening) en het element is vrijgegeven. Indien de beoordeling heeft plaatsgevonden aan de hand van een berekening, moet deze berekening ter goedkeuring aan de verantwoordelijke -constructeur (2 worden voorgelegd. De vrijgave moet op het element zichtbaar zijn. A = Afkeur. (1
Dit kan zowel een aan het bedrijf verbonden constructeur als een externe constructeur zijn.
(2
Verantwoordelijke constructeur in de zin van artikel 10.4 van NEN 6720.
(3
Per productieplaats dient in de procedures "Beheersing van producten met tekortkomingen" en "Vrijgave van het eindproduct" te zijn vastgelegd hoe de beoordeling en de goed- en afkeur van elementen is geregeld.
2. Criteria Bij de beoordeling van scheuren moeten de volgende criteria worden gehanteerd: Esthetische eisen Deze eisen moeten zijn vastgelegd in de opdrachtspecificatie tussen opdrachtgever en certificaathouder en vallen buiten de werkingssfeer van deze Criteria. Duurzaamheidseisen De duurzaamheid kan, in combinatie met het milieu waarin het betreffende element wordt toegepast, mede afhankelijk zijn van scheurvorming ter plaatse van de wapening. Constructieve eisen Scheuren die het draagvermogen beïnvloeden dienen door een constructeur te worden beoordeeld. Bij de constructieve beoordeling van scheuren zijn o.a. de volgende aspecten van belang: aantal, grootte, plaats, milieu, belasting.
Criteria 73/06 d.d. 31 maart 2006
BIJLAGE 4
1
3. Bouwelementen van beton, Agrarische betonproducten en Bedrijfsvloerplaten van beton Voor bovengenoemde elementen van vooraf vervaardigd constructief beton vindt de beoordeling van scheurvorming plaats aan de hand van Tabel 1. Voor de beoordeling van scheurvorming bij betonelementen voor mestbassins geldt artikel 2.5.1 van de HBRM. Tabel 1 – Scheurvorming bij: Bouwelementen van beton Agrarische betonproducten Bedrijfsvloerplaten van beton Eisen te stellen t.a.v.: Milieuklasse w ≤ 0,1 X0 en XC1 T duurzaamheid T ≥ XC2 constructieve veiligheid T ≥ XC1
Scheurwijdte w in mm 0,1 < w ≤ 0,2 T BF BF
w > 0,2 T BC BC
4. Vrijdragende systeemvloeren
Voor de verschillende typen systeemvloeren vindt beoordeling van scheurvorming plaats aan de hand van Tabel 2 tot en met 5.
5. Betonnen heipalen en Betonnen oplangers Betonnen heipalen en betonnen oplangers worden beoordeeld volgens tabel 6. Voor holle palen van staalvezelbeton is een tabel opgenomen in BRL 1712.
6. Duikerelementen van gewapend beton
Voor de beoordeling van scheurvorming bij duikerelementen van gewapend beton geldt artikel 4.3.4.4 van NEN 7031.
Criteria 73/06 d.d. 31 maart 2006
BIJLAGE 4
2
Tabel 2 – Scheurbeoordeling bij gewapende en voorgespannen kanaalplaatvloeren/welfsels Duurzaamheid scheurwijdte w [mm] milieuklasse X0 en XC1 milieuklasse ≥ XC2
w ≤ 0,1 mm T T
0,1 < w ≤ 0,2 mm T BF
w > 0,2 mm T BC
Constructieve veiligheid scheurtype 1. langsscheur t.p.v. kanaal
beoordeling BF
beoordelingsaspecten aantal en lengte aanwezigheid sparingen aanwezigheid geconcentreerde belasting montage
2.
T 1 scheur < 0,5 mm
aantal, lengte en diepte aanwezigheid geconcentreerde belasting
langsscheur t.p.v. dam
bij bovenwapening milieu extra rentree negatief moment soort afwerking
BF
3.
dwarsscheur onder of boven
BF
aantal, lengte en diepte scheurwijdte milieu extra rentree negatief moment dwarskrachtcapaciteit soort afwerking
4.
dwarsscheur doorgaand
BC
aantal en lengte scheurwijdte milieu extra rentree negatief moment dwarskrachtcapaciteit soort afwerking
5.
scheur door dam
BF 1 scheur < 0,1 mm
aantal en lengte scheurwijdte extra rentree dwarskrachtcapaciteit
BC
6.
scheur t.p.v. wapening
BF 1 scheur < 0,1 mm
BC
Criteria 73/06 d.d. 31 maart 2006
BIJLAGE 4
aantal en lengte scheurwijdte milieu extra rentree dwarskrachtcapaciteit
3
Tabel 2 – Scheurbeoordeling bij gewapende en voorgespannen kanaalplaatvloeren/welfsels Constructieve veiligheid scheurtype 7. hoekscheur niet doorgaand
beoordeling BF
beoordelingsaspecten aantal, lengte en diepte scheurwijdte extra rentree negatief moment dwarskrachtcapaciteit aanwezigheid geconcentreerde belastingen soort afwerking
8.
hoekscheur doorgaand
BC
aantal en lengte scheurwijdte milieu extra rentree negatief moment dwarskrachtcapaciteit aanwezigheid geconcentreerde belastingen soort afwerking
9.
diverse scheuren
T w ≤ 0,2 mm
aantal, lengte en diepte scheurwijdte milieu extra rentree drukgebied dwarskrachtcapaciteit aanwezigheid geconcentreerde belastingen soort afwerking
BF w > 0,2 mm
Criteria 73/06 d.d. 31 maart 2006
BIJLAGE 4
4
Tabel 3 – Scheurbeoordeling bij gewapende en voorgespannen ribbenvloeren/ combinatievloeren Duurzaamheid scheurwijdte w [mm] milieuklasse X0 en XC1 milieuklasse ≥ XC2
w ≤ 0,1 mm T T
0,1 < w ≤ 0,2 mm T BF
w > 0,2 mm T BC
Constructieve veiligheid scheurtype 1. langsscheur in de rib
beoordeling BF
beoordelingsaspecten lengte en diepte scheurwijdte milieu extra rentree dwarskrachtcapaciteit verankering
2.
T w ≤ 0,2 mm
aantal scheuren scheurwijdte extra rentree negatief moment aanwezigheid geconcentreerde belastingen soort afwerking
dwarsscheuren bovenzijde
BF w > 0,2 mm
3.
dwarsscheur onderzijde
T w ≤ 0,1 mm BF 0,1 < w ≤ 0,2 mm BC w > 0,2 mm
aantal, lengte en diepte milieu extra rentree negatief moment dwarskrachtcapaciteit verankering stijfheid
4.
diagonale scheuren in de rib
BC
aantal, lengte en diepte milieu extra rentree dwarskrachtcapaciteit verankering stijfheid
5.
scheur in de spiegel
T w ≤ 0,2 mm
aantal, lengte en diepte scheurwijdte soort afwerking aanwezigheid sparingen aanwezigheid geconcentreerde belastingen
BF w > 0,2 mm
6.
langsscheur in de spiegel
T w ≤ 0,2 mm
BF w > 0,2 mm
Criteria 73/06 d.d. 31 maart 2006
BIJLAGE 4
aantal, lengte en diepte scheurwijdte soort afwerking aanwezigheid sparingen aanwezigheid geconcentreerde belastingen
5
Tabel 4 – Scheurbeoordeling bij gewapende en voorgespannen bekistingsplaatvloeren Duurzaamheid scheurwijdte w [mm] milieuklasse X0 en XC1 milieuklasse ≥ XC2 Constructieve veiligheid scheurtype 1. langsscheur
w ≤ 0,1 mm T T
beoordeling BF
0,1 < w ≤ 0,2 mm T BF
w > 0,2 mm T BC
Beoordelingsaspecten aantal en lengte scheurwijdte milieu bijlegwapening
BC indien t.p.v. voorspanwapening
2.
dwarsscheur ≤ ½ breedte
BF
aantal en lengte scheurwijdte milieu extra rentree verankering bijlegwapening montage
3.
dwarsscheur > ½ breedte
BC
aantal en lengte scheurwijdte milieu extra rentree verankering bijlegwapening montage
4.
horizontale scheur t.p.v. voorspanwapening
BC
aantal en lengte scheurwijdte milieu extra rentree verankering bijlegwapening montage
5.
hoekscheur
BF ≤ ½ breedte
aantal en lengte scheurwijdte milieu extra rentree verankering bijlegwapening montage
BC > ½ breedte
6.
diverse scheuren
T w ≤ 0,2 mm
BF w > 0,2 mm
Criteria 73/06 d.d. 31 maart 2006
BIJLAGE 4
aantal en lengte scheurwijdte milieu extra rentree verankering bijlegwapening montage
6
Tabel 5 – Scheurbeoordeling bij gewapende en voorgespannen balken voor combinatievloeren Duurzaamheid scheurwijdte w [mm] milieuklasse X0 en XC1 milieuklasse ≥ XC2
w ≤ 0,1 mm T T
Constructieve veiligheid scheurtype 1. langsscheur op de kop t.p.v. bovenstreng
beoordeling BC
2.
langsscheur op de kop t.p.v. onderstaaf
A
3.
langsscheur op de kop t.p.v. onderstaaf
A
4.
langsscheur bovenzijde
T 1 scheur < 0,5 mm
0,1 < w ≤ 0,2 mm T BF
w > 0,2 mm T BC
beoordelingsaspecten lengte scheurwijdte milieu extra rentree dwarskrachtcapaciteit verankering
aantal, lengte en diepte milieu aanwezigheid geconcentreerde belasting extra rentree
BF
5.
dwarsscheuren onder of boven
T w ≤ 0,1 mm
BF
Criteria 73/06 d.d. 31 maart 2006
BIJLAGE 4
aantal, lengte en diepte scheurwijdte milieu extra rentree dwarskrachtcapaciteit
7
Tabel 5 – Scheurbeoordeling bij gewapende en voorgespannen balken voor combinatievloeren Constructieve veiligheid scheurtype 6. dwarsscheur doorgaand
beoordeling BC w ≤ 0,1 mm
A
7.
diagonale scheuren
A
8.
langsscheur t.p.v. aansluiting lijf/voet
A
Criteria 73/06 d.d. 31 maart 2006
BIJLAGE 4
beoordelingsaspecten aantal, lengte en diepte scheurwijdte milieu extra rentree dwarskrachtcapaciteit
8
Tabel 6 – Scheurbeoordeling bij gewapende en voorgespannen heipalen Scheuren in geprefabriceerde betonnen heipalen vóór het heien; Duurzaamheid en constructieve veiligheid zijn in onderstaande tabel verwerkt; De scheurwijdte wordt gemeten bij liggende palen. scheurtype 1.
Scheuren al dan niet rondom doorgaand, variërend van haaks op de paalas tot een helling van 5:1 t.o.v. de paalas
Milieuklassen: XC2 t/m XC4, XF1 en XF3 w ≤ 0,15 mm T; w > 0,15 mm A.*)
Voor met betonstaal gewapende heipalen gelden de waarden 0,25 mm respectievelijk 0,15 mm. Tevens geldt voor deze palen dat de som van de scheurwijdten, gemeten over een aaneengesloten lengte van 2 m niet groter mag zijn dan 1 mm. Scheuren met een helling kleiner dan 5:1 t.o.v. de paalas zijn niet toelaatbaar.
*) 2.
Milieuklassen > XD1, m.u.v. XF1 en XF3 w ≤ 0,10 mm T; w > 0,10 mm A.*)
Langsscheuren in het vlak evenwijdig aan de paalas
Tenzij deugdelijk wordt geïnjecteerd met een twee componenten kunsthars. w ≤ 0,10 mm T; w ≤ 0,10 mm T; w > 0,10 mm A.*) w > 0,10 mm A.*)
Scheuren langer dan 500 mm zijn niet toelaatbaar; Indien zich in het gebied tussen 60 mm en 2000 mm vanaf de kop of voet langsscheuren bevinden, moet de paal worden afgekeurd.*)
*) 3.
Scheuren aan de kop of voet van de paal evenwijdig aan de paalas
Tenzij deugdelijk wordt geïnjecteerd met een twee componenten kunsthars. w ≤ 0,15 mm T; w ≤ 0,15 mm T; w > 0,15 mm A.*) w > 0,15 mm A.*)
Scheuren langer dan 500 mm zijn niet toelaatbaar; Indien zich in het gebied tussen 60 mm en 2000 mm vanaf de kop of voet langsscheuren bevinden, moet de paal worden afgekeurd.*)
*) 4.
Beschadigingen
a1 ≤ 25 mm en a2 ≤ 50 mm T; a1 ≤ 25 mm en a2 ≤ 50 mm T; a1 > 25 mm of a2 > 50 mm a1 > 25 mm of a2 > 50 mm A.*) A.*) N.B. De dekking volgens de beoordelingsrichtlijn dient gewaarborgd te blijven.
*)
Criteria 73/06 d.d. 31 maart 2006
Tenzij deugdelijk wordt geïnjecteerd met een twee componenten kunsthars.
Tenzij de beschadiging wordt gerepareerd d.m.v. het verwijderen van losse delen en bijwerken met een reparatiemortel
BIJLAGE 4
9
Lijst van vermelde documenten NEN-EN 197-1: 2001
NEN-EN 13369: 2004
Cement; Deel 1: Samenstelling, specificatie en conformiteitscriteria voor gewone cementsoorten, december 2001. Beton deel 1: specificatie, eigenschappen, vervaardiging en conformiteit. Incl. wijzigingsblad A1 augustus 2004. Het kwalificeren van lassers; Smeltlassen; Deel 1: Staal, mei 2004. Het beschrijven en kwalificeren van lasprocedures voor metallische materialen; Deel 1: Algemene regels voor smeltlassen, november 1997. Hulpstoffen voor betonmortel en injectiemortel –Beproevingsmethoden –Deel 13- Referentiemortel voor metselwerk voor het beproeven van hulpstoffen voor mortel. Oktober 2002. Beproevingsmethoden voor geometrische eigenschappen van toeslagmaterialen deel 1: Bepaling van de korrelgrootteverdeling - zeefmethode; september 1997. Beproevingsmethoden voor geometrische eigenschappen van toeslagmaterialen deel 9: Beoordeling van fijn materiaal - Methyleenblauwproef, oktober 1998. Hulpstoffen voor beton, mortel en injectiemortel; Deel 2: Hulpstoffen voor beton; Definities, eisen, conformiteit, markering en aanduiding, augustus 2001. Hulpstoffen voor betonmortel, injectiemortel –Deel6- monsterneming, conformiteitscontrole en conformiteitsbeoordeling. Augustus 2001. Aanmaakwater voor beton - Specificatie voor monsterneming, beproeving en beoordeling van de geschiktheid van water, inclusief spoelwater van reinigingsinstallaties in de betonindustrie, als aanmaakwater voor beton, augustus 2002 Houtachtige plaatmaterialen – Bepaling van de karakteristieke waarden van de mechanische eigenschappen en de dichtheid. Juli 1995. Beproevingsmethoden voor de chemische eigenschappen van toeslagmaterialen - Deel 1: Chemische analyse. Het vervaardigen van staalconstructies; Deel 1: Algemene regels en regels voor gebouwen, februari 1997. Systemen voor het aanduiden van staalsoorten; Deel 1: Aanduiding met symbolen, juli 2001. Staal voor het wapenen van beton;Lasbaar betonstaal; Algemeen juni 2005 . Beproeving van betonspecie - Deel 2: Zetmaat, november 1999 Beproeving van betonspecie - Deel 4: Verdichtingsmaat, november 1999 Beproeving van betonspecie - Deel 5: Schudmaat, november 1999 Beproeving van betonspecie - Deel 6: Volumieke massa, november 1999 Beproeving van betonspecie - Deel 7: Luchtgehalte - Drukmethoden, augustus 20000 Beproeving van verhard beton - Deel 1: Vorm, afmetingen en verdere eisen voor proefstukken en mallen, november 2000 Beproeving van verhard beton - Deel 3: Druksterkte van proefstukken, maart 2002 Beproeving van verhard beton - Deel 4: Druksterkte - Specificatie voor drukbanken, augustus 2000 Beproeving van verhard beton - Deel 6: Splijttreksterkte van proefstukken, november 2000 Beproeving van beton in constructies;Deel 2: Niet-destructief onderzoek; Bepaling van de terugslagwaarde, juni 2001. Toeslagmaterialen voor beton, oktober 2002. Lichte toeslagmaterialen –deel 1- lichte toeslagmaterialen voor beton, mortel en injectiemortel. Algemene bepalingen voor vooraf vervaardigde betonproducten.
NPR 2053: 2005 NEN 2560: 2000
Lasverbindingen met betonstaal en stalen strippen. Controlezeven. Draadzeven, plaatzeven en geëletroformeerde zeven met ronde
NEN-EN 206-1: 2004 NEN-EN 287-1: 2004 NEN-EN 288-1: 1997 NEN-EN 480-13: 2002 NEN-EN 933-1: 1997 NEN-EN 933-9: 1998 NEN-EN 934-2: 2001 NEN-EN 934-6: 2001 NEN-EN 1008:2002
NEN-EN 1058:1995 NEN-EN 1744-1: 1998 NEN-ENV 1090: 1997 NEN-EN 10027-1: 2001 NEN-EN 10080: 2005 NEN-EN 12350-2:1999 NEN-EN 12350-4:1999 NEN-EN 12350-5:1999 NEN-EN 12350-6:1999 NEN-EN 12350-7:2000 NEN-EN 12390-1:2000 NEN-EN 12390-3:2002 NEN-EN 12390-4:2000 NEN-EN 12390-6:2000 NEN-EN 12504-02: 2001 NEN-EN 12620: 2002 NEN-EN 13055-1: 2002
Criteria 73/06 d.d. 31 maart 2006
BIJLAGE 5
1
NEN 6772: 2000
en vierkante gaten. Februari 1998, inclusief wijzigingsblad NEN 2560/A1:, maart 2000. Betonelementen. Maximaal toelaatbare maatafwijkingen, december 1990. Levering van beton door betonmortelbedrijven, mei 1992. Lichte toeslagmaterialen voor betonmortel en injectiemortel april 2004. Gewone cementsoorten volgens NEN-EN 197-1, met aanvullende speciale eigenschappen;Definities en eisen, maart 2002. Maatcontrole in de bouw. Algemene regels en aanwijzigingen, december 1990. Voorspanstaal, december 2001. Verankeringssystemen voor voorgespannen betonconstructies, december 2001. Nederlandse aanvulling op NEN-EN 12620: Toeslagmaterialen voor beton. Toeslagmaterialen voor beton. Bepaling van het gehalte aan zeer fijn materiaal, november 1988. Beton. Bepaling van de water-cementfactor van betonspecie, november 1988. Bepaling van de druksterkte met behulp van de terugslagwaarde, juni 1990 (ontwerp) Beton. Bepaling van de druksterkte met behulp van ultrasonepulssnelheid, juni 1990. Betonstaal, december 1991, inclusief wijzigingsblad NEN 6008/A1, mei 1997. Wapeningsstaven voor gewapend beton. Vormen, codering en buigstaat, september 1982. Technische grondslagen voor bouwconstructies. TGB-1990. Belastingen en vervormingen, december 1991, inclusief wijzigingsblad NEN 6702/A1, mei 1997. Voorschriften beton. TGB 1990. Constructieve eisen en rekenmethoden (VBC 1995), september 1995, inclusief wijzigingsblad NEN 6720/A3, juli 2004. Voorschriften Beton. Uitvoering, december 2002. Vrijdragende systeemvloeren van vooraf vervaardigd beton, oktober 1999. TGB 1990;Staalconstructies;Basiseisen en basisrekenregels voor overwegend statisch belaste constructies, december 2001. Technische grondslagen voor bouwconstructies – TGB 1990- Verbindingen.
NEN 7031: 1994
Rechthoekige duikerelementen van gewapend beton, september 1994.
NEN 2889: 1990 NEN 3502: 1992 NEN 3543: 2004 NEN 3550: 2002 NEN 3682: 1990 NEN 3868: 2001 NEN 3869: 2001 NEN 5905: 2005 NEN 5917: 1988 NEN 5960: 1988 NEN 5978: 1990 NEN 5979: 1990 NEN 6008: 1997 NEN 6146: 1982 NEN 6702:1997 NEN 6720: 2004 NEN 6722: 2002 NVN 6725: 1999 NEN 6770: 2001
NEN-EN-ISO 7500-1: 2004 Metalen; Kalibratie van éénassige statische beproevingstoestellen;Deel 1: Trek/drukbanken; Verfificatie en kalibratie van het krachtmeetsysteem, augustus 2004. NEN 8005: 2004 Nederlandse invulling van NEN-EN-206-1: Beton-Deel1: specificatie eigenschappen vervaardiging en conformiteit. NEN-EN-ISO 9001: 2000 Kwaliteitsmanagementsystemen; Eisen, december 2000. NEN-EN-ISO/IEC 17025: Algemene eisen voor de competentie van beproevings- en kalibratielaboratoria, 2005 mei 2005. BOBB criteria Uniforme criteria voor oppervlaktebeoordeling beton, Uitgave Belton. CUR-Aanbeveling 2 Voorspanstaal voor voorspanelementen, bescherming en verwerking. CUR-Aanbeveling 3 Toepassen van superplastificeerders. CUR-Aanbeveling 5 Metselwerkpuingranulaat als toeslagmateriaal voor beton. CUR-Aanbeveling 6 Toelaatbaarheid van putcorrosie in voorspanstaal. CUR-Aanbeveling 9 Bepaling van de sterkteontwikkeling van jong beton op basis van de gewogen rijpheid. CUR-Aanbeveling 19 Vlamstralen van beton. CUR-Aanbeveling 28 Hergebruik van spoelwaterresidu van betonspecie met behulp van spoelmiddel. CUR-Aanbeveling 29 Met epoxy bekleed betonstaal. CUR-Aanbeveling 31 Nabehandeling en bescherming van beton. CUR-Aanbeveling 35 Bepaling van de buigtreksterkte, de buigtaaiheid en de equivalente buigtreksterkte van staalvezelbeton. CUR-Aanbeveling 40 Gebonden vliegasconglomeraat als grof licht toeslagmateriaal voor beton. CUR-Aanbeveling 54 Betonreparatie met handmatig aangebrachte of gegoten mortels. CUR-Aanbeveling 55 Betonreparatie met kunstharsgebonden mortels.
Criteria 73/06 d.d. 31 maart 2006
BIJLAGE 5
2
CUR-Aanbeveling 56 CUR-Aanbeveling 89 CUR-Aanbeveling 94 CUR-Aanbeveling 100 BRL 0203: 2003 BRL 0502: 2003 BRL 0503: 2005 BRL 0501: 2000 BRL 0504: 1994 BRL 0505: 2002 BRL 0506: 2003 BRL 0511: 2003 BRL 0512: 2005 BRL 1001: 2003 BRL 1003: 2003 BRL 1008: 2003 BRL 1104: 2002 BRL 1712: 2002 BRL 1721: 2003 BRL 1804: 2002 BRL 2352: 2002 BRL 2401: 1994 BRL 2403: 1999 BRL 2505: 2001 BRL 2812: 2003 BRL 2813: 2003 BRL 9205: 1999 BRL 9325: 2003 BRL 9340: 2003
Injecteren van scheuren in betonconstructies met kunsthars injectievloeistoffen. Maatregelen ter voorkoming van betonschade door alkali-silicareactie (ASR) Toepassing van poederkoolvliegas in mortel en beton, 2e herziene uitgave Schoon beton Vrijdragende systeemvloeren van vooraf vervaardigd constructief beton, juli 2003. Tralieliggers, maart 1997, inclusief wijzigingsblad, januari 2003. Wapeningsconstructies en buig- en vlechtwerk bij wapeningscentrales, februari 1995, inclusief wijzigingsblad, juni 2005. Betonstaal, januari 2000. Mechanische verbindingen van betonstaal, februari 1994. Wapeningssystemen voor de onderbreking van thermische bruggen in beton, juni 1998, inclusief wijzigingsblad, juli 2002. Stekken- en doorkoppelbakken, januari 1997, inclusief wijzigingsblad, oktober 2003. Verankeringen voor betonnen sandwichtconstructies, 2003. Lasverbindingen met betonstaal en stalen strippen, juli 2005 Niet-dragende binnenspouwbladen en gevelvullende elementen, december 2003. Niet-dragende binnenwanden, december 2003. Dragende binnen- en buitenwanden, december 2003. Bedrijfsvloerplaten van beton, februari 1999, inclusief wijzigingsblad janauri 2002. Holle palen van staalvezelbeton, maart 2002. Betonnen oplangers. Steenmeel voor toepassing als vulstof in beton en mortel, november 2002. Betonnen Heipalen, januari 2002, inclusief wijzigingsblad, december 2002. Voorspanstaal, mei 1994. Voorspanstaal; Voorspanwikkeldraad voor voorgespannen betonbuizen, februari 1994, inclusief wijzigingsblad februari 1999. Poederkoolvliegas voor gebruik in ongewapend beton, gewapend beton en in mortels, september 2001. Agrarische betonproducten, september 2002. Bouwelementen van Beton, februari 1997, inclusief wijzigingsblad, februari 1999. Duikerelementen van gewapend beton, oktober 1993, inclusief wijzigingsblad, februari 1999. Gemalen gegranuleerde hoogovenslak, augustus 2003. Combinatie van gemalen gegranuleerde hoogovenslak en portlandcement voor toepassing als bindmiddel in beton (attesteringsgrondslag), januari 2003.
Criteria 73/06 d.d. 31 maart 2006
BIJLAGE 5
3
Zelfverdichtend beton 1. Eisen te stellen aan het product 1.1 Aanvullende eisen “Zelfverdichtend beton in Raamschema IKB Voor elementen vervaardigd met zelfverdichtend beton zijn een aantal aanvullenden eisen opgenomen in Raamschema IKB in hoofdstuk 5 van de Criteria 73. Indien betonspecie wordt aangeleverd onder een productcertificaat dient aantoonbaar te worden gemaakt dat voor de geleverde betonspecie dezelfde aanvullende toetsingscriteria zijn toegepast als in het Raamschema IKB zijn weergegeven. E.e.a. ter beoordeling van de certificatie-instelling. 1.2 Bepaling van de waterbehoefte van cement (of andere poedervormige materialen) Deze procedure omschrijft de bepaling van de waterbehoefte van fijne, poedervormige grondstoffen (cement, vliegas e.d.) die bij de productie van betonspecie kunnen worden gebruikt. 1.2.1 Aanmaken van cement(poeder)pasta Om de waterbehoefte van poeders te kunnen vaststellen moet de spreidmaat van cementpasta’s met 4 verschillende waterpoederverhoudingen (Vw/Vp) worden uitgevoerd. Om 1 liter pasta aan te maken, wordt de benodigde hoeveelheid aanmaakwater gedeeld in 2 delen (W1 en W2). W1 is 70% van de totaal te doseren hoeveelheid water en W2 is 30%. 1.2.2 Mengprocedure 1. Neem de mengarm en mengkom af met een vochtige doek. 2. Weeg de poeders en het aanmaakwater W1 af. 3. Meng alle poeders met W1 gedurende 60 seconden op mengerstand 1. 4. Zet de menger stil, krab met de spatel langs de wanden van de kom, en zet de pasta met de spatel om. 5. Meng gedurende 60 seconden op mengerstand 1. 6. Zet de menger stil en voeg W2 toe. 7. Meng gedurende 60 seconden op mengerstand 1. 8. Zet menger stil, krab met de spatel langs de wanden van de kom, en zet de pasta met de spatel om. 9. Meng gedurende 60 seconden op mengerstand 1. 10. Pasta is gereed voor metingen. 1.2.3 Het meten van de vloeimaat Stel een watervaste plaat stabiel en waterpas. Bevochtig de watervaste plaat en het inwendige van de conus en plaats de conus gecentreerd op de plaat. (zie Figuur 1) Zet de pasta om met behulp van de spatel en meet de temperatuur met behulp van de insteekthermometer. Registreer de gemeten waarde op het registratieformulier. Vul de conus met de pasta, strijk de pasta gelijk met de bovenrand van de conus en verwijder de rondom de conus gemorste pasta. Vanaf aanvang van het vullen van de conus tot het verwijderen van de conus, moet deze conus stevig tegen de plaat worden gedrukt. Verwijder de conus vervolgens door deze in een vloeiende beweging op te tillen. Meet wanneer de pasta tot stilstand is gekomen, de grootste diameter (d1) van de uitgevloeide pasta en de haaks daarop liggende diameter (d2). Herhaal deze meting met een hoeveelheid pasta uit dezelfde menging (d3 en d4). De pastaproef moet binnen 5 minuten zijn afgerond. Herhaal deze proef met een andere water-poeder verhouding.
Criteria 73/06 d.d. 31 maart 2006
BIJLAGE 6
1
1.2.4 Bepaling van de vloeimaat en de vloeiwaarde Bepaal de maten d1, d2, d3 en d4 tot op 1 mm nauwkeurig. (d1 + d2 + d3 + d4) 4
vloeimaat:
(Fp) =
vloeiwaarde:
(Γp) = (
Fp )² - 1 F0
Waarin: Fp is de vloeimaat in mm. F0 is 100 mm. Registreer de berekende waarden voor de vloeiwaarde op het registratieformulier. Toelichting Voor de bepaling van de waterbehoefte dienen tenminste 4 waarden van Γp te worden bepaald. De gevonden waarden voor Γp dienen verspreid te liggen binnen het gebied van 1 tot 5. Indien Γp hierbuiten valt dient de proef herhaald te worden.
1.2.5 Bepaling van de waterbehoefte van het cement(poeder) Grafisch kan op de x-as de waarden voor Γp en op de Y-as de W/P-factor worden uitgezet. Met behulp van deze punten kan een trendlijn worden gemaakt. Het snijpunt van de trendlijn met de Y-as, als Γp = 0 is de te berekenen waterbehoefte van het cement(poeder) (ßp). 1.2.6 Verslag In het verslag moeten worden opgenomen: - De datum en tijd van de bepaling. - De beschrijving van het (de) monster(s). - De herkomst van het (de) monster(s). - De datum van monsterneming. - Het productspecificatienummer van het (de) monster(s). - De bepaalde waarden voor de vloeimaat (Fp). - De daarbij behorende waarden voor W/P-factor. - De gemeten temperatuur van de pasta. - De berekende waarden voor de Γp. - De berekende waarden voor ßp. - Een verwijzing naar deze beschrijving. 1.2.7 Toestellen en hulpmiddelen - Mortelmenger, bijv. Hobart, voorzien van mengkom met een inhoud van 10 liter. - Weegschaal met een nauwkeurigheid van maximaal 1 gram. - Insteekthermometer met een nauwkeurigheid van minimaal 1°C. - Maatcilinders met een inhoud van 1000 en 500 ml. - Stopwatch. - Spatel. - Roestvrijstalen conus met een kleinste diameter van 70 mm, een grootste diameter van 100 mm en een hoogte van 60 mm (zie Figuur 1; Conus). - Vloeitafel volgens artikel 4.1 van NEN-EN 12350-5, óf een watervaste voldoende stijve plaat van ca. 400 x 400 mm groot. - Afstrijklat. - Meetlat met een lengteaanduiding in mm. - Schepje.
Criteria 73/06 d.d. 31 maart 2006
BIJLAGE 6
2
1.3 Bepaling van correctiewaarde voor mortel en de hoeveelheid te doseren hulpstof Deze procedure omschrijft de bepaling van de correctiewaarde voor mortel (Kp) zoals die bij de productie van betonspecie gebruikt wordt. De methode geeft een correctiewaarde weer op de waterbehoefte van het cement(poeder) (ßp) ten gevolge van de toevoeging van het zand en de hoeveelheid hulpstof. Om de correctiewaarde (Kp) vast te kunnen stellen moet de vloeimaat en de trechtertijd van mortels met verschillende waterpoederverhoudingen (Vw/Vp) en verschillende hulpstof doseringen worden uitgevoerd. Per productieplaats dient vastgesteld te worden welke vloeimaat en welke trechtertijd het meest geschikt is voor het betreffende product. 1.3.1 Aanmaken van mortel Voor de uitvoering van deze proef moet een mortelhoeveelheid worden aangemaakt van 3000 ml. Het percentage te doseren zand moet worden vastgesteld (deze is veelal 40%) De ßp en de verdeling van de poeders is hetzelfde als de ßp welke bij de waterbehoefte van cement (of andere poedervormige materialen) is vastgesteld. Als uitgangspunt wordt genomen: Kp = 0,85 met een relatief hoge of lage dosering hulpstof. Om 3000 ml mortel aan te maken, wordt de benodigde hoeveelheid aanmaakwater gedeeld in 2 delen (W1 en W2). W1 is 70% van de totaal te doseren hoeveelheid aanmaakwater en W2 is 30%. 1.3.2 Mengprocedure 1 Neem de mengarm en mengkom af met een vochtige doek. 2 Weeg het zand, de poeders en het aanmaakwater W1 af. 3 Meng het zand en alle poeders met W1 gedurende 60 seconden op mengerstand 1. 4 Zet de menger stil, krab met de spatel langs de wanden van de kom, en zet de pasta met de spatel om. 5 Meng gedurende 60 seconden op mengerstand 1. 6 Zet de menger stil en voeg W2 en hulpstof toe. 7 Meng gedurende 60 seconden op mengerstand 1. 8 Zet menger stil, krab met de spatel langs de wanden van de kom, en zet de pasta met de spatel om. 9 Meng gedurende 30 seconden op mengerstand 1. 10 Laat het mengsel gedurende 60 seconden rusten. 11 Meng gedurende 30 seconden op mengerstand 1. 12 Mortel is gereed voor metingen. 1.3.3 Het meten van de vloeimaat Stel een watervaste plaat stabiel en waterpas. Bevochtig de watervaste plaat en het inwendige van de conus en plaats de conus gecentreerd op de plaat, (zie Figuur 1; Conus). Zet de mortel om met behulp van de spatel en meet de temperatuur met behulp van de insteekthermometer. Registreer de gemeten waarde op het registratieformulier. Vul de conus met de mortel, strijk de mortel gelijk met de bovenrand van de conus en verwijder de rondom de conus gemorste mortel. Vanaf aanvang van het vullen van de conus tot het verwijderen van de conus, moet deze conus stevig tegen de plaat worden gedrukt. Verwijder de conus vervolgens door deze in een vloeiende beweging op te tillen. Meet wanneer de mortel tot stilstand is gekomen, de grootste diameter (d1) van de uitgevloeide mortel en de haaks daarop liggende diameter (d2). Herhaal deze meting met een hoeveelheid mortel uit dezelfde menging (d3 en d4). De mortelproef moet binnen 5 minuten zijn afgerond. Herhaal deze proef met een andere waterpoederverhouding. 1.3.4 Het meten van de trechtertijd Stel de V-trechter stabiel en waterpas en bevochtig het inwendige van de trechter (zie Figuur 2). Zet de mortel om met behulp van de spatel.
Criteria 73/06 d.d. 31 maart 2006
BIJLAGE 6
3
Sluit de opening aan de onderzijde met een klep af. Vul de trechter met de mortel en strijk zonodig de mortel gelijk met de bovenrand van de trechter. Plaats de maatkan of opvangbak onder de trechter, open de afsluitklep en meet de tijd in tienden van seconden vanaf het moment dat de specie begint te stromen, tot de trechter is leeggestroomd (het moment dat er licht door de uitstroomopening verschijnt) Herhaal deze meting met een hoeveelheid mortel uit dezelfde menging en bepaal de gemiddelde trechtertijd (tm) in tienden van seconden. De bepaling van de trechtertijd moet binnen 5 minuten zijn afgerond. 1.3.5 Bepaling van de vloeimaat en de vloeiwaarde Bepaal de maten d1, d2, d3 en d4 tot op 1 mm nauwkeurig.
Waarin:
(d1 + d2 + d3 + d4) 4
vloeimaat:
(Fm) =
vloeiwaarde:
(Γm) = (
Fp )² - 1 F0
Fm is de vloeimaat in mm. F0 is 100 mm.
Registreer de berekende waarden voor de vloeiwaarde op het registratieformulier. 1.3.6 Bepaling van de trechtertijd en trechterwaarde (t1 + t2 ) trechtertijd:
(tm)
=
trechterwaarde: (Rm) =
2 10 tm
Herhaal de gehele proef bij een andere hulpstof dosering en / of een andere Kp totdat de gewenste vloeimaat en trechtertijd gevonden wordt. 1.3.7 Verslag In het verslag moeten worden opgenomen: - de datum en tijd van de bepaling; - de beschrijving van de gebruikte grondstoffen met hun volumieke massa’s; - de herkomst van de gebruikte grondstoffen; - de toegepaste waarde voor ßp; - de onderlinge verdeling van de poeders; - het toegepaste percentage zand; - de toegepaste doseringen van de hulpstof(fen), lage en hoge doseringen; - de uitkomsten van de samenstellingberekeningen; - de bepaalde vloeiwaarden voor Γm met bijbehorende waarde voor Kp en hulpstofdoseringen; - de bepaalde trechterwaarden voor Rm met bijbehorende waarde voor Kp en hulpstofdoseringen; - een verwijzing naar deze beschrijvingen.
Criteria 73/06 d.d. 31 maart 2006
BIJLAGE 6
4
1.3.8 Toestellen en hulpmiddelen - Mortelmenger met kom met een inhoud van tenminste 10 liter (b.v. Hobart). - Weegschaal met een onnauwkeurigheid van ten hoogste 0,1 gram. - Maatcilinders met een inhoud van resp. 500 en 1000 ml. - Stopwatch. - Spatel. - Roestvrij stalen conus met een kleinste diameter van 70 mm, een grootste diameter van 100 mm en een hoogte van 60 mm (zie figuur 1). - Watervaste plaat ter grootte van ca. 400 mm. - Afstrijklat. - Meetlat met een lengteaanduiding in mm. - Een maatkan of opvangbak van ca. 2,5 liter of 5 liter. - V-trechter (zie figuur 2; V-trechter). - Schepje. 70 mm
conus
Fo : 100 mm
pasta d2 d1
Figuur 1; Conus
1.4 Bepaling van de vloeimaat van de specie Methode: - zet het monster om voor aanvang van de meting; - stel de vloeitafel/vloeiplaat stabiel en waterpas (afmetingen minimaal 800 mm x 800 mm); - bevochtig de vloeiplaat en kegel met een vochtige doek; - plaats de kegel van Abrams in het midden van de plaat (conform NEN-EN 12350-5); - vul de kegel met behulp van een meelschep (inhoud ± 1000 ml); - strijk de specie af gelijk met de bovenkant van de kegel; - verwijder de gemorste specie van de vloeiplaat; - trek de kegel 30 seconden nadat deze gevuld is rechtstandig omhoog; - op het moment dat de specie stopt met vloeien is de vloeimaat bereikt; - meet de diameter op twee plaatsen (d1 en d2); - bereken de uiteindelijke vloeimaat Fs door (d1 + d2)/2. Eis:
vloeimaat Fs > 550 mm
Criteria 73/06 d.d. 31 maart 2006
BIJLAGE 6
5
1.5 Bepaling van de V-trechtertijd van de specie Methode: - zet het monster om voor aanvang van de meting; - stel de V-trechter stabiel en waterpas (zie figuur 2); - bevochtig de V-trechter met een vochtige doek; - plaats een opvangbak onder de V-trechter; - vul de V-trechter en strijk de specie gelijk met de bovenkant af; - start de meting door de afsluitklep te openen en gelijktijdig de stopwatch te starten; - stop de tijdmeting op het moment dat u vanaf de bovenkant door de V-trechter kunt kijken (t1); - herhaal deze proef zonder de V-trechter vooraf te reinigen (t2); - bereken de uiteindelijke V-trechtertijd door: (t1 + t2)/2. Eis:
4 sec < V-trechtertijd < 20 sec.
A
E
B
Trechterafmetingen [mm]
A B C D E (liters)
0-4 270 240 60 30 30 1,13
korrelgroep 0-8 0-16 390 515 350 450 105 150 40 65 40 75 3,27 10,51
C
0-32 600 515 195 85 95 18,30
D
t: uitvloeitijd (s)
Figuur 2; V-trechter
1.6 Bepaling van de nivelering d.m.v. de Box-test Methode: - zet het monster om voor aanvang van de meting; - stel de Box-test stabiel en waterpas (zie figuur 3); - bevochtig de Box-test met een vochtige doek; - vul de Box-test en strijk de specie gelijk met de bovenkant af (de grootste ruimte); - open de schuif in een vloeiende beweging; - op het moment dat de specie stopt is de maximale nivellering bereikt; - meet de bereikte hoogte op 3 plaatsen (h1, h2 en h3); - bereken de gemiddelde nivellering hn door: (h1 + h2 + h3)/3; - bereken het Box-test verschil = hmax - hn, waarin hmax is de maximale nivellering in mm. Eis:
Box-test verschil < 30 mm
Criteria 73/06 d.d. 31 maart 2006
BIJLAGE 6
6
280 mm
scheidingswand geopend
490 mm
190 mm
maximale nivellering (hmax)
200 mm
nivellering (hn)
scheidingswand gesloten
obstakel van 5 wapeningsstaven Ø 10
Figuur 3; Box-test
alternatief obstakel 3 wapeningsstaven Ø 13
1.7 Bepaling van de vullingsgraad d.m.v. de stekkenbak Methode: - zet het monster om voor aanvang van de meting; - stel de stekkenbak stabiel en waterpas (zie figuur 4); - start de proef door een schep specie in de storttrechter te storten (inhoud ± 1000 ml); - herhaal deze handeling iedere 5 seconden; - stop het vullen op het moment dat de specie aan de vulzijde over de hoogste staaf (buisje) vloeit; - laat de specie uitvloeien; - meet aan de vulzijde op drie plaatsen de hoogte van de specie (h1.1, h1.2 en h1.3); - bereken de gemiddelde hoogte van de vulzijde h1 = (h1.1+ h1.2+ h1.3)/3; - meet aan de tegenovergestelde zijde op drie plaatsen de hoogte van de specie (h2.1, h2.2 en h2.3); - bereken de gemiddelde hoogte van de tegenovergestelde zijde h2 = (h2.1, h2.2 en h2.3)/3; - bereken de vullingsgraad met behulp van de volgende formule: vullingsgraad = 100 x (h1 + h2) / (2 x h1). Eis:
Stekkenbak vullingsgraad > 80%
Criteria 73/06 d.d. 31 maart 2006
BIJLAGE 6
7
Pvc-buis Ø 20 mm
300 mm
h1 h2
150 mm
7 x h.o.h. 50 = 350 mm 500 mm
Figuur 4; Stekkenbak, breedte = 300 mm 1.8 Bepaling van de blokkeringsmaat (J-ring) De J-ring bestaat uit een stalen ring met een dikte van 25 mm, een binnendiameter van 260 mm en een buitendiameter van 324 mm. Loodrecht op het vlak van de ring zijn 72 gaten M10 met een steek van 300 mm aangebracht. In deze gaten kunnen stalen pennen worden aangebracht, die een diameter van 16 mm over een lengte van 100 mm hebben. Het aantal pennen wordt in overeenstemming met de grootste korrelafmeting gekozen. Bij een grootste korrelafmeting van 12 mm 24 staven, tot 20 mm 18 staven en tot 32 mm 12 staven.
Figuur 5; J-ring Methode: - zet het monster om voor aanvang van de meting; - stel de vloeiplaat stabiel en waterpas; - bevochtig de vloeiplaat en het inwendige van de kegel met een vochtige doek; - plaats de kegel van Abrams en de J-ring gecentreerd op de vloeiplaat; - vul de kegel met betonspecie;
Criteria 73/06 d.d. 31 maart 2006
BIJLAGE 6
8
-
-
strijk de specie af gelijk met de bovenkant van de kegel; verwijder de gemorste specie van de vloeiplaat; vanaf de aanvang van het vullen tot het verwijderen moet de kegel stevig tegen de vloeiplaat worden gedrukt; verwijder de kegel 30 seconden na het afstrijken door deze rechtstandig omhoog te trekken; meet nadat de specie tot rust gekomen is de hoogte van de specielaag ter plaatse van het middelpunt van de ring (hc) en langs twee loodrecht op elkaar staande assen juist aan de binnenzijde van de ring (gemiddelde van vier metingen hin) en juist aan de buitennzijde van de ring (gemiddelde van vier metingen hex). Deze metingen worden uitgevoerd door de hoogte van het specieoppervlak op de aangegeven plaatsen te bepalen ten opzichte van de bovenzijde van de ring en deze waarden af te trekken van de hoogte van de J-ring (125 mm), zie figuur 5; de gehele proef dient binnen 5 minuten uitgevoerd te zijn; bepaal de blokkeringsmaat met de volgende uitdrukking: blokkeringsmaat B = 2 (hc – hex) – (hc – hin).
Eis:
Blokkeringsvrije specie: B ≤ 15 mm
INFORMATIEF Bepaling van de vloeimaat van poeders Deze proef geldt als alternatief voor de βp bepaling van poeders voor toepassing in zelfverdichtend beton. Als mengprocedure dient gebruik gemaakt te worden van de mengprocedure van de pastaproef volgens 1.2.2. Bij het ontwerp van het mengsel dient de vloeimaat bepaald en vastgelegd te worden van de poeders met water (waarde X) én met water en hulpstof (waarde Y) in een verhouding water/poeder (Vw/Vp) zoals vastgelegd in het referentiemengsel. Bij ingangscontrole van de poeders dient de vloeimaat bepaald te worden, waarbij een tolerantie geldt van +/10 mm bij waarde X en +/- 20 mm bij waarde Y.
Criteria 73/06 d.d. 31 maart 2006
BIJLAGE 6
9
Constructieve lasverbindingen In deze bijlage zijn de eisen opgenomen waaraan constructieve lasverbindingen met betonstaal en stalen strippen moeten voldoen evenals de bepalingsmethoden om vast te stellen dat aan de eisen wordt voldaan.
1 Lasverbindingen 1.1 Lasverbindingen, klasse 1 Hoofdstuk 4 van NPR 2053 onderscheidt 3 type lasverbindingen, te weten staaf-staaf- (tabel 1, NPR 2053), staaf-plaat- (tabel 2, NPR 2053) en plaat-plaatverbindingen (tabel 3, NPR 2053). Deze type lasverbindingen zijn onderverdeeld in soorten, die in de genoemde tabellen aangeduid zijn met een volgnummer. Per volgnummer kan een producent meerdere lasmethodebeschrijvingen volgens bijlage B van NPR 2053 opstellen. De lasverbindingen dienen te voldoen aan de in hoofdstuk 4 van de NPR 2053 omschreven eisen en worden beproefd conform hoofdstuk 5 van de NPR 2053. 1.2 Lasverbindingen, klasse 2 Voor lasverbindingen die niet beschreven zijn in hoofdstuk 4 van de NPR 2053, dienen de producteisen en bepalingsmethoden te worden vastgesteld in overleg met de afnemer. Incidenteel Soorten lasverbindingen die éénmalig voor een specifiek project worden vervaardigd. Structureel Soorten lasverbindingen die gedurende een langere periode of voor meerdere projecten worden vervaardigd.
2 Producteisen 2.1 Betonstaal Voor het betonstaal geldt aspect 31 uit het Raamschema IKB in hoofdstuk 5 van deze Criteria. 2.2 Plaatmateriaal Het ingekochte plaatmateriaal met specificatie S235JR of S355JR dient te voldoen aan NEN-EN 10025, aangetoond via een leveringsdocument. Een betere kwaliteit onder een andere specificatie dient aan de hand van een (kwaliteits)verklaring aangetoond te worden. Bij de ingangscontrole van het plaatmateriaal dient de herkomst vastgelegd te worden. Het materiaal dient te voldoen aan de in de lasmethodebeschrijving gespecificeerde kwaliteit. 2.3 Lasmateriaal Bij de ingangscontrole van het lasmateriaal dient de kwaliteit en herkomst vastgelegd te worden. Het materiaal dient te voldoen aan de in de lasmethodebeschrijving gespecificeerde kwaliteit. 2.4 Ombuigingen van betonstaal De ombuigingen in staven van betonstaal moeten voldoen aan NEN 6722 art. 10.2.2.1. Voor wapening dat wordt toegepast in beton met grove lichte toeslagmaterialen dient de buigdoorn te worden bepaald conform CUR-Aanbeveling 39, art. 9.5. Hiervan kan worden afgeweken indien dit anders staat vermeld op de gewaarmerkte tekeningen.
Criteria 73/06 d.d. 31 maart 2006
BIJLAGE 7
1
3 Eisen aan het kwaliteitssyteem 3.1 Algemeen De producent dient een procedure in het kwaliteitshandboek op te nemen waarin het lassen, alsook de beheersing van het lasproces en de wijze waarop de lassers zich kwalificeren aan de orde komen. 3.2 Contractbeoordeling Lasverbindingen dienen vooraf te worden beoordeeld of deze binnen de lasverbindingen van het bedrijf vallen, die reeds beproefd zijn en vastliggen in de lasserslijst. Indien de lasverbindingen hierbuiten vallen en behoren tot klasse 1 of klasse 2 - structureel, dan dient een beproeving volgens paragraaf 3.5 te worden uitgevoerd. Indien het een verbinding betreft die onder klasse 2 - incidenteel valt, dient een beproeving conform paragraaf 3.4 van deze bijlage te worden uitgevoerd. 3.3 Tekeningenbeheer De lasverbindingen worden uitgevoerd conform gewaarmerkte tekeningen, die volledig gemaatvoerd dienen te zijn, inclusief toleranties op de lasafmetingen. Voor de beheersing van de tekeningen geldt artikel 3.3.5 van deze Criteria. De producent dient over een schriftelijk vastgelegde procedure te beschikken voor de bepaling van de lasmethodebeschrijving waaronder de lasverbinding dient te worden uitgevoerd. 3.4 Lasserskwalificatie, klasse 2 - incidenteel Voor incidenteel laswerk in klasse 2 bestaat de kwalificatie per lasser uit een éénmalige beproeving per soort lasverbinding. Deze omvat minimaal één mechanische beproeving. Indien de beproeving faalt, vindt herkeuring plaats bestaande uit drie mechanische beproevingen, waarbij alle drie de beproevingen moeten voldoen. De beproevingen worden uitgevoerd conform hoofdstuk 5, NPR 2053. Indien de herkeuring niet voldoet dienen aantoonbaar corrigerende maatregelen te worden genomen en dient het kwalificatietraject opnieuw uitgevoerd te worden. 3.5 Lasserskwalificatie, klasse 1 en klasse 2 - structureel De producent dient de soorten lasverbindingen die voor het bedrijf van toepassing zijn vast te leggen en per soort lasverbinding de afmetingscombinaties te specificeren. Hieruit dient de producent (eventueel in overleg met de constructeur) de meest kritische combinatie te bepalen. Een lasser dient zich per soort lasverbinding te kwalificeren volgens hoofdstuk 6.1, NPR 2053 op basis van de lasmethodebeschrijving behorende bij de meest kritische afmetingscombinatie. Toelichting - De basislasproef is eenmalig, tenzij meer dan zes maanden onderbreking van het praktijklassen heeft plaatsgevonden of op grond van onvoldoende resultaten bij het praktijkproeflassen. - Nieuwe lassers dienen zich te kwalificeren conform bovengestelde voordat zij productielaswerk mogen uitvoeren. - Lasdiploma´s respectievelijk –certificaten die conform Europese/internationale normen (vb NEN-EN287-1) zijn afgegeven en worden bewaakt door hiervoor erkende instanties, dienen ter beoordeling aan de certificatieinstelling te worden voorgelegd. - Het is niet vereist dat een lasser zich voor alle binnen het bedrijf voorkomende soorten lasverbindingen kwalificeert.
Voor het behoud van de kwalificatie dient de lasser per soort lasverbinding waarvoor hij gekwalificeerd is per jaar drie mechanische beproevingen uit te voeren conform hoofdstuk 6.1b, NPR 2053.
Criteria 73/06 d.d. 31 maart 2006
BIJLAGE 7
2
Voor een lasrobot gelden dezelfde eisen als voor een lasser met als aanvulling dat dagelijks per productieserie de eerste en laatste tien lasverbindingen visueel worden beoordeeld en geregistreerd. Indien na de herkeuring de proeven niet voldoen dienen aantoonbaar corrigerende maatregelen te worden genomen en dient het kwalificatietraject opnieuw uitgevoerd te worden. 3.6 Bemonstering De bemonstering van het laswerk dient in aanwezigheid van een vertegenwoordiger van de certificatieinstelling afgenomen te worden. 3.7 Lasserslijst Iedere producent van constructieve lasverbindingen moet beschikken over een lasserslijst, waarop vermeld is: - Alle in het bedrijf voorkomende soorten lasverbindingen (m.u.v. klasse 2 - incidenteel); - De naam van de gekwalificeerde lasser en de soort lasverbinding(en) waarvoor hij is gekwalificeerd; - Het rapportnummer van de kwalificatiekeuringen; - De datum waarop de volgende periodieke keuring dient plaats te vinden. 3.8 Periodieke controle productielaswerk (Bedrijfskwalificatie) De periodieke productiekeuring per soort lasverbinding dient plaats te vinden op grond van hoofdstuk 8, NPR 2053 en kan worden gecombineerd met de jaarlijkse beproevingen in het kader van de lasserskwalificatie. Toelichting Bij fabrieksmatige productie conform hoofdstuk 8.3, NPR 2053 dienen per soort lasverbinding minimaal drie mechanische beproevingen per zes maanden te worden uitgevoerd.
Indien na de herkeuring de proeven niet voldoen dienen aantoonbaar corrigerende maatregelen te worden genomen en dient het kwalificatietraject opnieuw uitgevoerd te worden.
Criteria 73/06 d.d. 31 maart 2006
BIJLAGE 7
3
Taken en verantwoordelijkheden t.a.v. tekeningen en berekeningen Over de verdeling van de taken en verantwoordelijkheden ten aanzien van het opstellen van de tekeningen en berekeningen die ten grondslag liggen aan de gecertificeerde elementen van vooraf vervaardigd constructief beton, dient de certificaathouder bij aanvang van ieder project afspraken te maken met de klant/opdrachtgever (zie artikel 3.3.1). De certificaathouder kan de opdracht krijgen van verschillende partijen in het bouwproces, waaronder de opdrachtgever van het totale project en de hoofdaannemer. In sommige situaties, zoals bij turn-key projecten kunnen deze twee partijen één en dezelfde zijn. In deze bijlage wordt de directe opdrachtgever van de certificaathouder ‘de klant’ genoemd, ter onderscheid van ‘de opdrachtgever’ voor het totale bouwproject. Toelichting Uitgangspunt bij de verdeling van de verantwoordelijkheden is dat iedereen zijn verantwoordelijkheden neemt. Zo moet de certificaathouder de tekeningen en berekeningen maken waartoe hij volgens de categorie-indeling verplicht is. Maar om dit te kunnen doen moet hij de benodigde informatie krijgen van zijn klant, die hiervoor een aanleverplicht heeft. De klant heeft hierbij een coördinerende taak. Hij moet: a. verifiëren of de certificaathouder zijn taken uitvoert; b. de taken uitvoeren dan wel de input voor de certificaathouder leveren waarvoor hij zelf verantwoordelijk is; c. verifiëren of de input voor de certificaathouder van derden op tijd wordt aangeleverd. De opdrachtgever moet zorgen dat er een hoofdconstructeur is die óf de hierna genoemde basistaken uitvoert, óf zodanig toeziet op het uitvoeren van deze basistaken dat hij verantwoordelijk geacht kan worden voor de totale samenhang van alle constructies. Daarnaast moet hij ervoor zorgen dat de overige taken expliciet worden ondergebracht bij geschikte partijen, via een directe uitbesteding of projectspecifieke toewijzing via de aannemer.
Om deze afspraken te vergemakkelijken zijn de taken en verantwoordelijkheden opgedeeld in categorieën. Hoewel de certificatieregelingen maximaal tot categorie 4 gaan (zie 3.3.1) zijn voor de volledigheid zeven categorieën als volgt gedefinieerd. Categorieën die deel uitmaken van de certificatieregelingen 1. Certificaathouder fabriceert volgens opgave van de opdrachtgever. 2. Certificaathouder maakt zelf detailtekeningen op basis van de toegeleverde opgave van de wapening. 3. Certificaathouder maakt zelf tekeningen en berekeningen van één of meer individuele elementen, zonder rekening te houden met het samenstel waarin deze elementen terecht kunnen komen (bijvoorbeeld voorraadproducten). 4. Certificaathouder maakt zelf tekeningen en berekeningen van zowel elementen als het samenstel daarvan in één vlak (betreft bijvoorbeeld vloeren en wanden etc. zonder schijfwerking). Categorieën die geen deel uitmaken van de certificatieregelingen 5. Leverancier maakt zelf tekeningen en berekeningen van zowel elementen als het samenstel daarvan. Dit samenstel maakt onderdeel uit van de hoofddraagconstructie (betreft bijvoorbeeld vloeren en wanden etc. met schijfwerking). 6. Leverancier maakt berekeningen en tekeningen van een volledig casco, al dan niet inclusief fundering. 7. Leverancier neemt het hele bouwwerk aan. Taakverdeling In de tabel op de volgende bladzijden is de verdeling van de taken per categorie aangegeven. Onder de tabel zijn de taken gespecificeerd evenals de hierop van toepassing zijnde eisen. Tevens gelden de volgende algemene bepalingen: - Voor genoemde taakresultaten geldt dat combinaties daarvan zijn toegestaan, mits maar aan alle eisen wordt voldaan. - Bij de omschreven taken en resultaten hoort het verwerken van wijzigingen door toedoen van de opdrachtgever of derden, voorzover dit in de uitwerking reeds verricht werk niet teniet doet. - Bij het uitwerken van de tekeningen en berekeningen moet rekening worden gehouden met de constructieve voorwaarden in het Bouwbesluit.
Criteria 73/06 d.d. 31 maart 2006
BIJLAGE 8
1
Verantwoordelijkheid certificaathouder
Verantwoordelijkheid klant: taken uitvoeren of verifiëren/regelen dat taken worden uitgevoerd Constructieve taken m.b.t. de Overige taken geprefabiceerde constructie Deze taken moeten expliciet worden toebedeeld
Categorie 1 Minimaal benodigde input: bij opdracht: 2 tijdens proces: 9, 10, 11 Taken: 1, 22
Taken: 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9, 10, 11, Taken: 17 12, 13, 14, 15, 16
Categorie 2 Minimaal benodigde input: bij opdracht: 2 tijdens proces: 7, 8 Taken: 1, 91),10, 11, 22
Taken: 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 12, 13, 14, 15, 16
Taken: 17, 18, 19, 20, 21
Taken: 2, 3, 4, 5, 6, 8, 12, 13, 14, 15, 16
Taken: 17, 18, 19, 20, 21
Categorie 3 Minimaal benodigde input: bij opdracht: 2 tijdens proces: bij voorraadproducten: geen bij overige producten: 3, 8 Taken: 1, 7, 91), 10, 11, 22 1)
Voor heipalen en balkjes voor combinatievloeren is het maken van een overzichtstekening van de elementen geen taak voor de certificaathouder.
Categorie 4 Minimaal benodigde input: bij opdracht: 2 tijdens proces: 3, 6, 8 Taken: 1, 7**, 9, 10, 11, 22
Taken: 2, 3, 4, 5, 6*, 8, 12*, 13***, 14***, 15, 16
Taken: 17, 18, 19, 20, 21
*
Detailberekeningen interne samenhang (taak 6) en tekeningen voorzieningen in het werk (taak 12) Bij vloeren en andere prefab dekken met een daarop in het werk aan te brengen gewapende druklaag dienen de berekeningen en de daaruit voortvloeiende voorzieningen ten behoeve van aansluitingen van andere constructieonderdelen op de beschouwde elementen compleet uitgewerkt te worden aangeleverd door de verantwoordelijke voor deze constructie onderdelen. Dit geldt ook voor constructieve koppelingen en krachtsoverdracht tussen twee los van elkaar staande vloerdelen(bijv. dilatatie), stabiliteitsberekeningen, temperatuursinvloeden en invloeden door krimp . ** Detailberekeningen individuele elementen (taak 7) Detailberekeningen m.b.t. de individuele werking van elementen met inbegrip van de samenwerking met aangrenzende elementen onder directe belastingen (overdracht via voegen, raveelijzers etc.) Bij vloeren en andere prefab dekken met een daarop in het werk aan te brengen gewapende druklaag is de certificaathouder ook verantwoordelijk voor het gehele rekenwerk en tekenwerk van de bijlegwapening voor de vloer (of het andere prefab dek) zelf in deze druklaag. Bij vloeren met boven de elementen een in het werk gestorte druklaag wordt door de certificaathouder beoordeeld of het geplande leidingverloop kan worden aangebracht zonder extra rekenwerk en/of extra wapening. *** Detailtekeningen vorm (taak 13) en wapening (taak 14) van in het werk te storten delen. Bij vloeren en andere prefab dekken met een daarop in het werk aan te brengen gewapende druklaag vallen de volledig in het werk gestorte delen niet onder de verantwoordelijkheid van de certificaathouder.
Criteria 73/06 d.d. 31 maart 2006
BIJLAGE 8
2
Verantwoordelijkheid leverancier
Verantwoordelijkheid klant: taken uitvoeren of verifiëren/regelen dat taken worden uitgevoerd Constructieve taken m.b.t. de Overige taken geprefabiceerde constructie Deze taken moeten expliciet worden toebedeeld
Categorie 5 Minimaal benodigde input: bij opdracht: 2 tijdens proces: 3, 4, 5, 8 Taken: 1, 6, 7, 9, 10, 11, 12, 13, 14, 22 Taken: 2, 3, 4, 5, 8, 15, 16
Taken: 17, 18, 19, 20, 21
Categorie 6 Minimaal benodigde input: bij opdracht: 2 tijdens proces: 3 Taken: 1, 4, 5, 6, 7, 8, 9, 10, 11, 12, 13, 14, 22 Categorie 7
Taken: 2, 3, 15, 16
Taken: 17, 18, 19, 20, 21
Hierbij is de leverancier verantwoordelijk voor het gehele ontwerp en uitwerking. Hierbij kan hij delen van het werk uitbesteden aan één of meer andere partijen. Hierbij kan dan een verdeling volgens een van de voorgaande categorieën worden gekozen Specificatie taken 1 Leveringsschema tekeningen en berekeningen Eisen: In het schema moet tenminste zijn uitgewerkt wanneer tekeningen en berekeningen definitief ter beschikking moeten zijn met het oog op een tijdige productie van elementen. 2 Opgave uitgangspunten (b) Dit kan afhankelijk van de situatie onder meer zijn: - invloeden en randvoorwaarden vanuit de fundering en aansluitende constructies op de beschouwde constructie; - al dan niet bijzondere invloeden vanuit de omgeving of vanuit gebruik van de constructie. Dit omvat ten minste: - de milieuklasse; - de veiligheidsklasse; - de brandwerendheidseisen. 3 Opgave belastingen (b) Dit kan afhankelijk van de situatie onder meer zijn: - expliciete complete opgave van belastingen; - overzichtstekeningen van belastingen; - verwijzing naar bouwkundige tekeningen, waar het gaat om belasting door bouwkundige elementen - belastingen voortkomend uit afwijkende uitvoeringstechnieken (bijv. onderstempeling). 4 Hoofdberekeningen (b) Dit kunnen afhankelijk van de situatie zijn: - Gewichtsberekeningen; - Stabiliteitsberekeningen; - Globale berekeningen van constructieonderdelen. Eisen: De berekeningen moeten voldoende basis bieden voor het maken van detailberekeningen. In de stabiliteitsberekeningen moeten, op basis van de gekozen opbouw van de constructie en de fundering onder invloed van de optredende krachten en invloeden, voor de constructie als geheel de eigenschappen qua vervorming en qua krachtsverdeling zijn vastgelegd, het evenwicht en de vervormingen zijn gecontroleerd, de gekozen constructieafmetingen zijn geverifieerd en de krachten op de fundering zijn bepaald.
Criteria 73/06 d.d. 31 maart 2006
BIJLAGE 8
3
5 Detailberekeningen externe samenhang (b) Detailberekeningen m.b.t. de samenhang van het beschouwde samenstel van elementen (bouwdeel) met andere samenstellen van elementen, dan wel andersoortige constructies, dan wel constructies van andere materialen. Eisen: Voor het beschouwde samenstel van elementen en de aansluiting daarvan op andere samenstellen, andersoortige constructies, dan wel constructies van andere materialen moet de totale krachtswerking zijn bepaald. De uit de stabiliteitsberekening volgende krachten en invloeden moeten daarbij expliciet zijn uitgewerkt naar krachten en invloeden op en voorzieningen voor het beschouwde samenstel. 6 Detailberekeningen interne samenhang Detailberekeningen m.b.t. de samenhang van de individuele elementen binnen het beschouwde samenstel van elementen. Eisen: De uit de detailberekening voor de externe samenhang volgende krachten en invloeden op het beschouwde samenstel van elementen moeten zijn uitgewerkt naar een inwendige krachtsverdeling in het samenstel. Voor alle aansluitingen van elementen onderling en op andersoortige constructies (bijvoorbeeld in het werk gestort) dan wel constructies van andere materialen (bijvoorbeeld staalconstructies) moet de totale krachtswerking in het beschouwde samenstel zijn bepaald en moeten in de vigerende voorschriften genoemde grenstoestanden zijn gecontroleerd. 7 Detailberekeningen individuele elementen Detailberekeningen m.b.t. de individuele werking van elementen Eisen: In de detailberekeningen moeten alle externe krachten en invloeden zijn beschouwd. Aan de hand van de gekozen dimensies en wapening moeten de in vigerende voorschriften genoemde grenstoestanden zijn gecontroleerd. De berekeningen moeten de basis vormen voor de detaillering van de wapening. De berekeningen moeten zijn opgezet aan de hand van de hoofdberekeningen en aanvullende berekening ten aanzien van interne en externe samenhang. Tevens moet rekening worden gehouden met de invloeden van sparingen en in te storten constructieve, bouwkundige en installatietechnische voorzieningen. Indien van toepassing geldt dat voor wat betreft de directe belastingen loodrecht op de elementen rekening moet worden gehouden met de mogelijkheden qua lastspreiding en onderlinge afdracht (bijvoorbeeld ravelingen). De detailberekeningen moeten voldoen aan NEN 6720 (VBC). 8 Globale overzichtstekeningen Overzichtstekeningen van de geprefabriceerde betonconstructies en/of samengestelde constructies Eisen: De overzichtstekeningen moeten samen met bijvoorbeeld informatie op bouwkundige tekeningen van derden voldoende informatie bieden voor de certificaathouder om hiervan de vorm van de elementen, de onderlinge samenhang daarvan en de samenhang met andersoortige constructies of constructies van andere materialen vast te kunnen stellen dan wel af te kunnen leiden. Voor het inzicht in de samenhang moeten zonodig principedetails worden toegevoegd. 9 Overzichtstekeningen elementen Overzichtstekeningen van de elementen zoals deze in het werk moeten worden gebracht Eisen: De tekeningen moeten een volledig overzicht bieden van de voorkomende elementen van geprefabriceerd beton. Op de tekeningen moet voor de individuele elementen een eenduidige verwijzing naar de betreffende detailtekening zijn aangegeven. 10 Detailtekeningen vorm elementen Detailtekeningen van de vorm van de geprefabriceerde betonnen elementen Eisen: De tekeningen moeten zodanig zijn uitgewerkt dat derden hiervan de volledige vorm van de betreffende constructies kunnen aflezen, dan wel zonder aanvullende informatie kunnen afleiden. Op de tekeningen moeten alle sparingen en in te storten bouwkundige en installatietechnische voorzieningen zijn verwerkt. Tevens moeten alle in te storten constructieve voorzieningen zijn uitgewerkt voor aansluitingen van geprefabriceerde betonnen constructieonderdelen onderling alsmede op andersoortige constructies, constructies van andere materialen, bouwkundige constructies en installatieonderdelen. Uit de tekeningen moet blijken dat voldaan wordt aan de detailleringseisen in NEN 6720 (VBC) en wel met name in de hoofdstukken 5 en 9.
Criteria 73/06 d.d. 31 maart 2006
BIJLAGE 8
4
11 Detailtekeningen wapening elementen Detailtekeningen van de wapening van de geprefabriceerde betonnen elementen Eisen: De tekeningen moeten zodanig zijn uitgewerkt dat derden hiervan de hoeveelheid, vorm en plaats van alle wapening, met uitzondering van hulpwapening, kunnen aflezen, dan wel zonder aanvullende informatie kunnen afleiden. De wapening moet zijn uitgewerkt binnen de vorm van de betreffende constructies en hun doorsneden en rekening houdend met de op te nemen sparingen en in te storten constructieve, bouwkundige of installatietechnische voorzieningen, zoals deze op de detailtekeningen van de vorm zijn uitgewerkt. Zonodig moeten aparte details op grotere schaal zijn toegevoegd. Op de tekeningen moet ook de eventuele stekwapening en dergelijke zijn uitgewerkt voor aansluitingen van geprefabriceerde betonnen constructieonderdelen onderling alsmede op constructies van in het werk gestort beton. Wanneer gepuntlaste wapeningsnetten worden toegepast kan worden volstaan met het aangeven van contouren van de netten en de toe te passen wapeningsdoorsnede. Aanvullend moeten dan wel tekeningen worden aangeleverd van de toe te passen netten. Uit de tekeningen moet blijken dat voldaan wordt aan de detailleringseisen in NEN 6720 (VBC) en wel met name in de hoofdstukken 5 en 9. 12 Overzichtstekeningen voorzieningen in het werk Overzichtstekeningen van de in het werk aan te brengen constructieve voorzieningen voor aansluitingen van geprefabriceerde betonnen constructieonderdelen onderling, op andersoortige constructies en op constructies van andere materialen Eisen: De tekeningen moeten voldoende informatie bieden voor de fabricage dan wel bestelling van de aansluitvoorzieningen en voor het in het werk brengen van deze voorzieningen. 13 Detailtekeningen vorm in het werk gestorte delen Detailtekeningen van de vorm van in het werk gestorte delen van samengestelde constructies Eisen: De tekeningen moeten zodanig zijn uitgewerkt dat derden hiervan de volledige vorm van de betreffende constructies kunnen aflezen, dan wel zonder aanvullende informatie kunnen afleiden. Op de tekeningen moeten alle sparingen en dergelijke zijn verwerkt waarvoor constructieve voorzieningen nodig zijn. Op de tekeningen moeten ook de eventuele voorzieningen zijn uitgewerkt voor aansluitingen van in het werk gestorte betonnen constructieonderdelen onderling. 14 Detailtekeningen wapening in het werk gestorte delen Detailtekeningen van de wapening van in het werk gestorte delen van samengestelde constructies Eisen: De tekeningen moeten moet zodanig zijn uitgewerkt dat derden hiervan de hoeveelheid, vorm en plaats van alle wapening, met uitzondering van in netten uit te voeren wapening en hulpwapening , kunnen aflezen, dan wel zonder aanvullende informatie kunnen afleiden. De wapening moet zijn uitgewerkt binnen de vorm van de betreffende constructies en hun doorsneden, zoals deze op de detailtekeningen van de vorm zijn uitgewerkt. Zonodig moeten aparte details op grotere schaal zijn toegevoegd. 15 Controle (b) (algemene omschrijving voor alle categorieën) Het controleren van de door de certificaathouder vervaardigde tekeningen en berekeningen (voor zover van toepassing): - het controleren of de verstrekte constructieve uitgangspunten correct worden gehanteerd; - het globaal beoordelen van de toegepaste berekeningswijze en het globaal controleren of de vigerende voorschriften worden toegepast; - het steekproefsgewijs beoordelen van de uitwerking van onderdelen waaraan naar de mening van het adviesbureau bijzondere risico's zijn verbonden en/of waaraan bijzondere aandacht moet worden besteed; - het steekproefsgewijs beoordelen van de uitwerking van de onderlinge samenhang van gelijksoortige constructies; - het steekproefsgewijs beoordelen van de uitwerking van de aansluitingen tussen ongelijksoortige constructies; - het controleren en beoordelen van de door de producentcertificaathouder aangegeven afwijkingen van detailleringeisen volgens NEN 6722 en NEN 6720.
Criteria 73/06 d.d. 31 maart 2006
BIJLAGE 8
5
De controle en beoordeling betreffen de constructieve aspecten en niet de maatvoering. Uitgangspunt is dat de volledige verantwoordelijkheid voor de detailtekeningen en -berekeningen bij de producentcertificaathouder berust. Uitgangspunt is tevens dat de controle en beoordeling in twee rondes plaatsvinden. In de eerste ronde zoals boven omschreven, in de tweede ronde op het juist verwerken van de opmerkingen uit de eerste ronde.
16
17 18 19 20 21 22
De resultaten van de controle en de eventuele instructies hoe om te gaan met afwijkingen van de genormeerde detailleringseisen moeten schriftelijk (op tekening aangegeven) aan de betreffende partij worden meegedeeld. Indienen (b) Het indienen van de eigen tekeningen en berekeningen en die van de certificaathouder (indien van toepassing) en het zorgdragen voor goedkeuring door gemeentelijke instanties en/of andere overheden Opgave criteria ten aanzien van uiterlijk en afwerking Tekeningen waaruit maatvoering van de elementen kan worden afgeleid Overzicht en maatvoering van in te storten voorzieningen voor andersoortige constructies en constructies van andere materialen (uitwerkingen/opgave van een andere deelconstructeur) Overzicht en maatvoering van in te storten voorzieningen voor bouwkundige constructies en installatieonderdelen Controle tekeningen op maatvoering en aanduidingen t.a.v. uiterlijk Controle tekeningen op detailleringseisen volgens NEN 6722, hoofdstuk 5 en 9 van NEN 6720 en eventuele productnormen. Eventuele afwijkingen worden expliciet op tekening vermeld. (b): zijn basistaken (taken hoofdconstructeur)
Algemene eisen Naast de eisen die hierboven reeds zijn vermeld, gelden de volgende algemene eisen: - Overzichtstekeningen moeten ten minste op schaal 1:100 zijn uitgewerkt. Alle merken dienen duidelijk leesbaar te zijn. - Detailtekeningen moeten ten minste op schaal 1:50 zijn uitgewerkt met details 1:20 of groter. Wanneer dit voor het inzicht nodig is, moeten de tekeningen ten minste op schaal 1:20 zijn uitgewerkt. - Op wapeningstekeningen moeten ten minste zijn aangegeven: de soort en leveringstoestand van het betonstaal, de betondekking, de sterkteklasse van het beton en de milieuklasse. - De tekeningen moeten voldoen aan eventuele specifieke tekentechnische eisen van de certificaathouder die zijn overeengekomen. - Berekeningen moeten zodanig zijn uitgewerkt dat zij door derden kunnen worden geïnterpreteerd en gecontroleerd.
Criteria 73/06 d.d. 31 maart 2006
BIJLAGE 8
6
Gehechtlaste wapeningsnetten 1 Inleiding 1.1 Onderwerp Gehechtlaste wapeningsnetten: Wapeningsnetten die door middel van koudrichten en/of weerstandspuntlassen, uit rollen (gecertificeerd) betonstaal worden geproduceerd (categorie 3). Toelichting De verkregen lassen worden beschouwd als binddraadvervangende lassen, hieraan mag geen rekenkundige afschuifkracht worden toegekend. Dit betekent dat de reductie van de verankeringslengte volgens artikel 9.6.2 van NEN 6720 voor deze wapeningsnetten niet van toepassing is.
1.2 Toepassingsgebied Deze bijlage heeft betrekking op gehechtlaste wapeningsnetten die de certificaathouder zelf vervaardigt en direct in de betonelementen verwerkt. 1.3 Normen Aan deze bijlage liggen NEN 6008 "Betonstaal" en NPR 2053 "Lasverbindingen met betonstaal en stalen strippen" ten grondslag.
2 Eisen te stellen aan het product 2.1 Algemeen De in deze bijlage opgenomen producteisen gelden in aanvulling op de gestelde eisen in de Criteria 73. 2.2 Diameterverhouding De verhouding tussen de kenmiddellijn van de te verbinden staven moet ≥ 0,32 zijn. 2.3 Hechtlasverbinding De variabele eigenschappen van de hechtlasverbinding moeten voldoen aan NPR 2053 art. 5.2. 2.4 Afschuifsterkte In afwijking op de NPR 2053 art. 5.2.3 geldt dat de afschuifsterkte van de hechtlasverbinding minimaal 1,5 kN moet zijn. Hieraan mag geen rekenkundige constructieve waarde worden ontleend.
3 Eisen te stellen aan het kwaliteitssysteem 3.1 Algemeen De in deze bijlage opgenomen kwaliteitssysteemeisen gelden in aanvulling/afwijking op de gestelde eisen in de Criteria 73. 3.2 Beheersing van documenten In het kwaliteitshandboek van de producent moet een procedure worden opgenomen waarin het volgende is omschreven: - de wijze waarop het richten van het wapeningsstaal is georganiseerd; - de wijze waarop het richtproces wordt gecontroleerd en bewaakt; - de wijze waarop het lassen van de wapeningsnetten is georganiseerd; - de wijze waarop het lasproces wordt gecontroleerd en bewaakt.
Criteria 73/06 d.d. 31 maart 2006
BIJLAGE 9
1
3.3 Keuringen en beproevingen Beproevingen dienen plaats te vinden in een erkend laboratorium (zie 4.1.2 van de Criteria 73). 3.3.1 Algemeen Ten behoeve van het goed functioneren van een gehechtlaste wapeningsnettenmachine dient het proces, het beheer, alsmede de instelling van de machine in procedure en/of werkinstructies te worden vastgelegd. Gewaarmerkte tekeningen dienen de vormafmetingen en staafdiameters, alsmede het aantal te lassen kruisingen eenduidig vast te leggen. Het aantal te hechtlassen kruisingen voldoet aan NEN 6722 art 10.4. 3.3.2 Bemonstering en beproeving ten behoeve van kwalificatie gehechtlaste wapeningsnettenmachines Ten behoeve van de kwalificatie worden in een proefserie per gehechtlaste wapeningsnettenmachine 77 kruislasverbindingen bemonsterd en beproefd volgens onderstaande tabel: Treksterkte, vloeigrens (0,2 rekgrens) en Rek bij max. belasting Conform NEN 6008 en NPR 2053 art. 5.2 5 x ∅min. met alle toegepaste diameters; 5 x ∅max. met alle toegepaste diameters. Opmerking Bij toepassing van ∅ 6, ∅ 8, ∅ 10, ∅ 12, ∅ 14 en∅ 16 zijn dat max. 5 x 11 = 55 proeven
Indien bovengenoemde selectie nog geen 55 monsters genereert, dan wordt de proefserie gecompleteerd met duplo’s van ∅min. Indien er ook tussenliggende diameters zoals b.v. Ø 7, Ø 7,5 en Ø 9 mm worden gelast dan wordt daarvoor in overleg met de certificatie-instelling een beproevingsprogramma vastgesteld. Afschuifsterkte conform NEN 6008 (1,5 kN) 2 x ∅min. met alle toegepaste diameters 2 x ∅max. met alle toegepaste diameters Opmerking Bij toepassing van ∅ 6, ∅ 8, ∅ 10, ∅ 12, ∅ 14 en∅ 16 zijn dat max. 2 x 11 = 22 proeven
Indien bovengenoemde selectie nog geen 22 monsters genereert, dan wordt de proefserie gecompleteerd met duplo’s van ∅min.. Indien er ook tussenliggende diameters zoals b.v. Ø 7, Ø 7,5 en Ø 9 mm worden gelast dan wordt daarvoor in overleg met de certificatie-instelling een beproevingsprogramma vastgesteld. Zowel de trekproeven als de afschuifproeven dienen te worden uitgevoerd op de kleinste diameter. Voorbeelden bemonstering t.b.v. bepaling treksterkte, vloeigrens (0,2 rekgrens) en rek bij max. belasting. Ingeval alle diametercombinaties worden gelast 6 8 10 12 14 16
6 x
8 x
10 x
12 x
14 x
16 x x x x x x
Totaal aantal monsters: 5 x 11 = 55
16 ⊗
Totaal aantal monsters: 2 (5 x 4) + (5 x 3) = 55
Ingeval niet alle diametercombinaties worden gelast 6
6 ⊗
10 ⊗
12 ⊗
10 12
x x
16
x
Criteria 73/06 d.d. 31 maart 2006
BIJLAGE 9
2
Toetsingscriteria Bij keuring op de genoemde aspecten, dienen deze (Rm, Re, Agt, afschuifsterkte) als attributieve eigenschappen te worden beschouwd en gelden de volgende criteria: De proefserie van alle diametercombinaties dient in onderstaande volgorde te worden beproefd. Allereerst dienen de afschuifproeven te worden uitgevoerd: − voldoen vier afschuifproeven niet aan de gestelde eisen, dan kan de beproeving worden beëindigd en mag worden geconcludeerd dat de gehechtlaste wapeningsnettenmachine onvoldoende functioneert. − voldoen er maximaal drie afschuifproeven niet aan de gestelde eisen, dan kan de gehele beproeving worden afgemaakt en gelden de volgende toetsingscriteria. Een proefserie wordt als goed beoordeeld indien: − alle trekproeven en afschuifproeven voldoen; óf − maximaal drie trekproeven niet voldoen door breuk in de laszone en; − maximaal drie afschuifproeven niet voldoen. Indien de proefserie niet als goed wordt beoordeeld, dan dient de complete proefserie opnieuw te worden bemonsterd en beproefd. Opmerking Indien er breuk buiten de laszone optreedt en het betonstaal niet aan de eisen voor de mechanische eigenschappen voldoet, is dat geen aanleiding tot afkeur, wel dient nader onderzoek te worden uitgevoerd naar de oorzaak van breuk buiten de laszone.
3.3.3 Bemonstering en beproeving ten behoeve van periodieke controles gehechtlaste wapeningsnettenmachines Ten behoeve van de periodieke controles wordt per gehechtlaste wapeningsnettenmachine éénmaal per kwartaal een proefserie kruislasverbindingen bemonsterd en beproefd volgens onderstaande tabel: Trekstrekte, vloeigrens (0,2 rekgrens) en Rek bij max. belasting conform NEN 6008 en NPR 2053 art. 5.2 Minimaal 16 stuks waarvan: 2 x ∅min. met alle toegepaste diameters 2 x ∅max. met de op één na kleinst toegepaste diameter én de maximum diameter Opmerking Bij toepassing van ∅ 6, ∅ 8, ∅ 10, ∅ 12, ∅ 14 en ∅ 16 zijn dat max. (2 x 6) + (2 x 2) = 16 proeven.
Indien bovengenoemde selectie nog geen 16 monsters genereert, dan wordt de proefserie gecompleteerd met duplo’s van ∅min. Afschuifsterkte conform NEN 6008 (1,5 kN) 5 x ∅min. met de toegepaste maximale diameter Indien bovengenoemde selectie nog geen 16 monsters genereert dan wordt de proefserie gecompleteerd met duplo’s van ∅min. Zowel de trekproeven als de afschuifproeven dienen te worden uitgevoerd op de kleinste diameter. Toetsingscriteria De proefserie dient in onderstaande volgorde te worden beproefd: Allereerst dienen de afschuifproeven te worden uitgevoerd: − voldoen er twee niet aan de gestelde eisen, dan kan de beproeving worden beëindigd en mag worden geconcludeerd dat de gehechtlaste wapeningsnettenmachine onvoldoende functioneert. − voldoet er maximaal 1 afschuifproef niet aan de gestelde eisen, dan kan de gehele beproeving worden afgemaakt en gelden de volgende toetsingscriteria.
Criteria 73/06 d.d. 31 maart 2006
BIJLAGE 9
3
Een proefserie wordt als goed beoordeeld indien: − alle trekproeven en afschuifproeven voldoen; óf − maximaal één trekproef niet voldoet door breuk in de laszone, doch wel voldoet aan de mechanische eigenschappen óf − maximaal één afschuifproef niet voldoet. Indien een proefserie niet als goed wordt beoordeeld, dan kan er maximaal één herkeuring plaatsvinden. Bij afkeur van een proefserie dient, alvorens over te gaan tot een herkeuring, het bedrijf schriftelijk aan de certificatie-instelling aan te geven welke corrigerende maatregelen er genomen zijn (b.v. instelling machine). De proefserie grootte én de toetsingscriteria zijn conform art. 3.3.2. Opmerking Indien er breuk buiten de laszone optreedt en het betonstaal nog niet aan de eisen voor de mechanische eigenschappen voldoet, is dat geen aanleiding tot afkeur, wel dient nader onderzoek te worden uitgevoerd naar de oorzaak van breuk buiten de laszone.
Na de herkeuring Indien ook na de herkeuring de proefserie niet als goed wordt beoordeeld, dan verliest de gehechtlaste wapeningsnettenmachine zijn kwalificatie en dient het bedrijf binnen 10 werkdagen schriftelijk aan de certificatie-instelling aan te geven welke corrigerende maatregelen er genomen zijn. 3.4 Merken In het kwaliteitshandboek van de producent moet een procedure worden opgenomen waarin is omschreven op welke manier de wapeningsnetten herkenbaar zijn. 3.5 Externe beoordeling Indien de producent de beproevingen uitvoert in haar eigen laboratorium dient jaarlijks een verificatieonderzoek te worden uitgevoerd overeenkomstig art. 7.2.1.3 van NEN 6008.
Criteria 73/06 d.d. 31 maart 2006
BIJLAGE 9
4