Reactie Commissie Gelijke Behandeling op het eindrapport "Bruggen Bouwen" (Kamerstukken II 2003/04, 28 689, nr. 8) van de Tijdelijke Commissie Onderzoek Integratiebeleid
23 maart 2004 CGB-advies/2004/04
Commissie Gelijke Behandeling Kleine Singel 1-3 Postbus 16001 3500 DA Utrecht T 030 888 38 88 F 030 888 38 38 E
[email protected] W www.cgb.nl
Reactie van de Commissie Gelijke Behandeling op het eindrapport "Bruggen Bouwen' (Kamerstukken II 2003/04 , 28 689, nr. 8) van de Tijdelijke Commissie Onderzoek Integratiebeleid Inleiding Op 19 januari 2004 presenteerde de Tijdelijke Commissie Onderzoek Integratiebeleid onder voorzitterschap van drs. S. A. Blok, (Commissie Blok) haar eindrapport over het integratiebeleid in Nederland van de afgelopen dertig jaar. Een aantal van de door de Commissie Blok gegeven aanbevelingen ligt zozeer op het gebied van de gelijke behandeling dat de Commissie Gelijke Behandeling, (CGB) het van belang acht te reageren op de bevindingen en aanbevelingen van de Commissie Blok. Het betreft met name die bevindingen en aanbevelingen die het werkterrein van de CGB raken. De CGB baseert haar reactie op haar ervaring van de afgelopen tien jaar. 1 Algemeen De Commissie Blok constateert dat –hoewel de integratie van veel allochtonen geheel of gedeeltelijk is geslaagd- discriminatie in het openbare leven helaas een realiteit is. De CGB kan deze constatering bevestigen. De afgelopen jaren heeft de CGB veel vragen en klachten over ongelijke behandeling ontvangen en beoordeeld. Ras/nationaliteit is na geslacht de meest voorkomende discriminatiegrond waarover wordt geklaagd. Uit ervaring blijkt tevens dat het merendeel van de klachten betrekking heeft op het terrein van de arbeid en dat met name in werksituaties, op de werkvloer, de acceptatie van allochtonen nog veel te wensen overlaat. Verder constateert de CGB dat in de loop van de jaren de aard van de klachten is gewijzigd. Vaker is sprake van subtiele, minder directe vormen van discriminatie, zodat het ingewikkelder is om daarover te klagen én te oordelen. De hardnekkigheid van het fenomeen discriminatie vormt voor velen een barrière voor succesvolle integratie en leidt tot ongewenste uitsluiting van mensen. Onderzoek uit eigen beweging en advisering De CGB is voornemens de komende jaren meer onderzoeken uit eigen beweging naar ongelijke behandeling uit te voeren. Binnenkort zijn naar verwachting, op grond van de in behandeling zijnde Evaluatiewet AWGB2, de mogelijkheden van de CGB om, naast het behandelen van (individuele) verzoeken, onderzoeken uit eigen beweging te verrichten verruimd.3 Verruiming in die zin dat niet een gehele sector, maar ook enige bedrijven aan een onderzoek kunnen worden onderworpen. Alvorens een dergelijk onderzoek te kunnen verrichten moet er overigens sprake zijn van stelselmatig ongerechtvaardigd onderscheid binnen een sector of bedrijven. Daarnaast adviseert de CGB, gevraagd en ongevraagd, over onderwerpen betreffende het maken van (mogelijk) onderscheid in strijd met de gelijkebehandelingswetgeving. Aanbeveling CGB nr. 1 De CGB dringt aan op spoedige behandeling in de Tweede Kamer van het wetsvoorstel Evaluatie AWGB (Kamerstukken II 2002/03, 28 481, nr. 2). Om actiever onderzoek uit eigen beweging te kunnen verrichten, is het van belang dat niet alleen door de niet gouvernementele organisaties
De CGB is in 1994 bij wet ingesteld om de naleving van de gelijkebehandelingswetgeving te bevorderen. Dit doet zij door het geven van oordelen, het uitvoeren van eigen onderzoek, het actief volgen of het oordeel is opgevolgd, het adviseren over gelijkebehandeling(swetgeving), het geven van trainingen, colleges en voorlichting en het verzorgen van lezingen op nationale en internationale bijeenkomsten. Ook toetst de CGB op verzoek van organisaties, bedrijven, scholen, etc. het eigen handelen. 2 Wetsvoorstel 28 481. 3 Wetsvoorstel 28 770. 1
1
(NGO’s) die zich hard maken voor het bestrijden van discriminatie maar ook vanuit de overheid signalen van stelselmatige discriminatie aan de CGB worden gemeld. Tevens wijst de CGB op de mogelijkheid om haar vragen voor te leggen ter advisering omtrent onderwerpen betreffende discriminatie en gelijke behandeling, onder meer ter nadere concretisering van de te heffen maatregelen naar aanleiding van de aanbevelingen van de Commissie Blok. 1. Werk en inkomen Aanbevelingen Commissie Blok Op het gebied van werk en inkomen doet de Commissie Blok een aantal aanbevelingen die direct te maken hebben met ongelijke behandeling. Discriminatie op het gebied van werk en inkomen moet actief strafrechtelijk worden vervolgd. Bij toekomstige arbeidsmigratie moet worden voorkomen dat tussen werknemers verschillen ontstaan in arbeidsvoorwaarden. Als een van de voorwaarden voor succesvolle integratie noemt de Commissie Blok ‘zodanige kennis van de Nederlandse taal dat participatie in de samenleving mogelijk is’. Zolang evenredigheid voor allochtonen op de arbeidsmarkt niet is bereikt, acht de Commissie Blok registratie van arbeidsparticipatie noodzakelijk en moet de overheid convenanten tussen sociale partners stimuleren en actief ondersteunen. Reactie CGB algemeen De Commissie Blok brengt naar het oordeel van de CGB onvoldoende onder de aandacht dat het maken van onderscheid naar ras of nationaliteit niet alleen bij het aangaan en beëindiging van een arbeidsovereenkomst, maar ook bij de arbeidsvoorwaarden, wettelijk is verboden.4 Uit de vele oordelen van de CGB over deze materie blijkt dat er niettemin regelmatig onderscheid op deze gronden wordt gemaakt, bijvoorbeeld bij de beloning.5 De CGB tracht via voorlichting werkgevers, al dan niet via werkgeversorganisaties zoals VNO/NCW en het MKB, hiervan op de hoogte te stellen. Tevens beschikt de CGB sinds kort over een instrument om in korte tijd de beloningssystematiek van bedrijven door te lichten, de zogenaamde Quickscan. Hiermee wordt de organisatie bewust gemaakt van mogelijke vormen van beloningsonderscheid op een van de in de gelijkebehandelingswetgeving genoemde non discriminatiegronden. Taaleis Kennis van de Nederlandse taal is ongetwijfeld bevorderlijk voor een succesvolle integratie. De CGB acht het niettemin van belang erop te wijzen dat het opnemen van (vloeiend) Nederlands als functie-eis tot verboden (indirect) onderscheid kan leiden. Dit betreft situaties waar deze functie-eis niet noodzakelijk is en mensen van niet-Nederlandse of niet-autochtone afkomst, door deze eis, in overwegende mate worden uitgesloten. De CGB heeft enkele malen moeten oordelen over situaties waarin de betrokkenen vloeiend Nederlands spraken, evenwel met een accent. Dit accent achtten de werkgevers in kwestie ongewenst of niet representatief.6 Een dergelijke houding van werkgevers zal niet alleen de integratie niet ten goede komen. Het is ingevolge de gelijkebehandelingswetgeving ook verboden om werknemers vanwege een dergelijke reden niet aan te stellen of te ontslaan. Aanbeveling CGB nr. 2 De CGB beveelt aan om er bij de regering en met name de minister voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid op aan te dringen om de op werkgevers gerichte informatiecampagne met betrekking tot gelijke behandeling te versterken en te verbreden. Het is mede met het oog op de integratie van groot belang dat werkgevers goed worden voorgelicht over de gelijke behandelingswetgeving en over taaleisen en andere eisen die zij wel en niet aan Zie onder meer CGB 11 december 2003, oordeel 2003-151 Zie onder meer CGB 29 januari 2004, oordeel 2004-08. 6 Zie onder meer CGB 11 juni 1997, oordeel 1997-69. 4 5
2
(potentiële) werknemers mogen stellen en over hun verplichting om discriminatie op de werkvloer te voorkomen en bestrijden. Opsporing en vervolging Vervolging van discriminatie vindt plaats door het Openbaar Ministerie (OM). De CGB vervult hierin geen rol. De CGB onderhoudt evenwel contacten met het Landelijk Expertisecentrum Discriminatie (LECD) van het OM. In de praktijk blijkt geregeld dat slachtoffers van ongelijke behandeling die de CGB om een oordeel hebben verzocht, ook aangifte willen doen of hebben gedaan. Zij blijken niet altijd te horen of er iets met hun aangifte wordt gedaan. Het is van belang dat de politie en/of het OM een slachtoffer doorverwijst naar de CGB indien naar aanleiding van zijn of haar klacht geen opsporing en/of vervolging plaatsvindt. Aanbeveling CGB nr. 3 De CGB acht het van belang dat zowel de politie als het OM voorwaarden scheppen voor een zorgvuldige, deskundige en voortvarende aanpak en afhandeling van discriminatieklachten en toezien op de uitvoering daarvan. Periodiek moet worden nagegaan hoe aangiften van slachtoffers van discriminatie in de praktijk worden afgehandeld en hoe de slachtoffers daarover worden geïnformeerd. In de jaarplannen en jaarverslagen van politie en OM dient concreet aandacht te worden besteed aan de aanpak van discriminatiezaken en het verloop ervan. Wet SAMEN De CGB maakt voor haar onderzoeken veelvuldig gebruik van de gegevens omtrent arbeidsparticipatie van allochtonen die ingevolge de Wet SAMEN7 worden geregistreerd.8 Om (indirect) onderscheid te kunnen vaststellen vraagt de CGB geregeld aan werkgevers om cijfermatig aan te geven wat de verhouding is tussen autochtone en allochtone werknemers. Soms ook uitgesplitst naar functies en afkomst van de allochtone medewerkers. Deze gegevens kunnen de CGB daarnaast in staat stellen om de klacht beter te beoordelen en op de onderneming toegespitste aanbevelingen te doen. Ook bij het beantwoorden van de vraag of er sprake is van ongelijke beloning tussen autochtone en allochtone werknemers of bij het beoordelen van de rechtvaardiging van een gevoerd voorkeursbeleid zijn dergelijke cijfers onmisbaar. De CGB heeft dan ook geadviseerd om een dergelijke verplichting van werkgevers in stand te houden. Aanbeveling CGB nr. 4 De CGB beveelt aan om bij de regering er op aan te dringen om, nu de Wet SAMEN niet meer van kracht is, met spoed een alternatief instrument te ontwikkelen opdat kan worden beschikt over cijfermatige gegevens die noodzakelijk zijn voor het nagaan of, en zo ja in hoeverre, er sprake is van ongelijkheid in de arbeidsparticipatie tussen autochtonen en allochtonen. 2. Onderwijs Aanbevelingen Commissie Blok Ook op het terrein van het onderwijs doet de Commissie Blok een aantal aanbevelingen die direct raken aan de gelijkebehandelingswetgeving. De Commissie Blok beveelt aan dat gelijke behandeling tussen jongens en meisjes in het onderwijs wordt gewaarborgd. Segregatie in het onderwijs zou moeten worden bestreden door de keuzemogelijkheden te vergroten. Gemeenten zouden hierover met scholen nietvrijblijvende afspraken moeten maken. Ook wordt het belang van vroegtijdige verwerving van kennis van de Nederlandse taal benadrukt. In werking getreden op 1 januari 1998 voor de duur van vijf jaren. Bij brieven van 26 juni en 12 december 2003, hierbij gevoegd, heeft de CGB de Minister en de Vaste Kamercommissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid in het kader van de evaluatie van de Wet SAMEN, over de noodzaak daarvan eerder geïnformeerd. 7 8
3
De Commissie Blok constateert voorts dat artikel 23 Grondwet in bepaalde gevallen de keuzevrijheid van ouders beperkt omdat bijzondere scholen niet zelden kinderen met een andere godsdienst weigeren. Reactie CGB De AWGB verbiedt onderscheid op een van de door de AWGB beschermde gronden bij het aanbieden van goederen en diensten door instellingen die werkzaam zijn op het gebied van onderwijs. De CGB heeft diverse verzoeken om een oordeel over gelijke behandeling in het onderwijs behandeld.9 De CGB noemt in dit kader met name het spreidingsbeleid van allochtone leerlingen en het verbod op het dragen van hoofddoeken en andere religieuze uitingen door leerlingen en, in mindere mate, door docenten. Het verbod op onderscheid op het gebied van onderwijs betreft niet alleen de gronden ras, nationaliteit of godsdienst, maar onder meer ook de gronden geslacht, hetero – of homoseksuele gerichtheid en handicap of chronische ziekte. Soms is sprake van een botsing van gelijkheidsrechten. Aanbeveling CGB nr. 5 De CGB pleit in het algemeen voor helderheid omtrent situaties waarin het verbod van onderscheid naar godsdienst in strijd komt met het verbod van onderscheid op een van de andere door de AWGB beschermde gronden. Een beroep op culturele diversiteit of godsdienstvrijheid kan, naar het oordeel van de CGB, geen reden zijn om leerlingen of docenten die ‘anders’ zijn, bijvoorbeeld met betrekking tot seksuele gerichtheid, handicap of chronische ziekte, het recht op gelijke behandeling te ontzeggen en het functioneren op school te bemoeilijken. Kledingvoorschriften op scholen Op 16 april 2003 heeft de CGB een advies uitgebracht aan de minister voor OCW waarin de CGB aangeeft wat ten aanzien van kledingvoorschriften op scholen volgens de AWGB wel en niet is toegestaan.10 Voor instellingen van openbaar en bijzonder onderwijs gelden op dit gebied niet dezelfde regels. De CGB wijst in dit verband op artikel 7, tweede lid, AWGB dat een instelling van bijzonder onderwijs toestaat om bij de toelating en ten aanzien van de deelname aan het onderwijs eisen te stellen, die gelet op het doel van de instelling noodzakelijk zijn voor de verwezenlijking van haar grondslag. Hierbij is uitdrukkelijk bepaald dat deze eisen niet mogen leiden tot onderscheid op grond van het enkele feit van politieke gezindheid, ras, geslacht, nationaliteit, hetero- of homoseksuele gerichtheid of burgerlijke staat. De uitzondering van artikel 7, tweede lid, AWGB is derhalve geen vrijbrief voor instellingen van bijzonder onderwijs om bijvoorbeeld het dragen van een hoofddoek te verbieden. Een bijzondere school die leerlingen niet toestaat een hoofddoek te dragen, moet kunnen aantonen dat het gevoerde beleid de doelstelling van de school ondersteunt en dat dit beleid consequent wordt uitgevoerd.11 Spreidingsbeleid Veel gemeenten en schoolbesturen overwegen om een spreidingsbeleid (meestal voor allochtone leerlingen) te gaan voeren. Quota-systemen en systemen van gedwongen spreiding staan evenwel op gespannen voet met een onderwijssysteem dat voor iedereen vrij en gelijkelijk toegankelijk is, te meer nu dergelijke maatregelen in de praktijk uitsluitend tot beperkingen voor allochtone leerlingen leiden. Anti-discriminatie bureaus hebben de CGB een aantal malen gevraagd naar de verenigbaarheid van het spreidingsbeleid met de gelijke behandelingswetgeving. Een van die situaties betrof het hanteren van een maximum aantal leerlingen met een andere moedertaal dan het Nederlands (de zogenaamde NT2-leerlingen), in andere gevallen betrof het leerlingen van scholen met een andere denominatie dan die Zie onder meer CGB 6 november 2001,oordeel 2001-99, de noten 11 en 12. Advies Commissie Gelijke Behandeling april 2003, 2003-01, ‘Gezichtssluiers en hoofddoeken op scholen’. 11 CGB 6 augustus 2003, oordeel 2003-112. 9
10
4
waartoe de betreffende school behoorde of leerlingen van niet christelijke scholen, of leerlingen met een bepaalde afkomst. De CGB achtte het spreidingsbeleid van deze protestants christelijke vereniging van basisscholen en een Katholieke school voor middelbaar onderwijs in strijd met de AWGB.12 De vereniging hanteerde een maximum van vijftien procent leerlingen die Nederlands als tweede taal hebben. Ook kinderen uit de Sinti- en Romagemeenschap werden beperkt toegelaten. Een argument van de vereniging voor dit beleid was het bevorderen van integratie. De CGB oordeelde onder meer dat integratie niet wordt bevorderd door deze quotering omdat de uitgesloten leerlingen niet de kans kregen te integreren op de school van hun keuze. De CGB oordeelde dat niet was aangetoond dat het gevoerde spreidingsbeleid voor anderstalige kinderen tot kwalitatief beter onderwijs leidt of tot meer integratie van allochtone of autochtone leerlingen. Het beperkt toelaten van bepaalde groepen mensen op grond van hun afkomst, zoals de kinderen uit de Sinti- en Romagemeenschap, levert direct onderscheid op grond van ras op en is derhalve in strijd met de wet. Direct onderscheid kan nooit objectief worden gerechtvaardigd. Ook de selectie door een school van voortgezet onderwijs van uitsluitend leerlingen van bepaalde (christelijke en katholieke) basisscholen is een niet gerechtvaardigd onderscheid. Een aantal gemeenten is bezig met het sluiten van convenanten met zowel openbare als bijzondere scholen omtrent een spreidingsbeleid. Hierin schuilt het gevaar dat allochtone leerlingen worden uitgesloten. Voor bijzondere scholen kan ter zake in bijzondere situaties een uitzondering gelden vanwege het realiseren van hun grondslag. Voor het openbare onderwijs geldt de uitzondering van artikel 7, tweede lid, AWGB echter niet. Aanbeveling CGB nr. 6 Omdat het voeren van een gedwongen spreidingsbeleid veelal de lasten eenzijdig op de groep allochtonen legt en mede daarom op gespannen voet staat met de wetgeving gelijke behandeling, beveelt de CGB aan om de minister van OCW op het volgende te wijzen. Het verdient aanbeveling dat gemeenten die door middel van convenanten met besturen van openbare en bijzondere scholen een spreidingsbeleid willen voeren, het voorgenomen spreidingsbeleid door de CGB te laten toetsen aan de gelijke behandelingswetgeving. 3. Wonen Aanbevelingen Commissie Blok De Commissie Blok beveelt aan binnen het grote stedenbeleid te komen tot meer samenhang tussen de fysieke, de economische en de sociale infrastructuur ten einde de sociale cohesie in achterstandswijken te vergroten. Dit vraagt om een grotere betrokkenheid van woningcorporaties en de inzet van ‘matching’. Reactie CGB Het brengen van meer samenhang tussen de fysieke, economische en sociale infrastructuur ter vergroting van de sociale samenhang in achterstandswijken kan uitsluiting van bepaalde groepen voorkomen. Ook op andere terreinen van het wonen is de gelijke behandelingswetgeving in het geding. Zo oordeelde de CGB bijvoorbeeld dat een woningstichting verboden onderscheid maakte op grond van ras door klachten van huurders over discriminatie door medehuurders niet te behandelen.13 De reden daarvoor was gelegen in het feit dat de woningbouwcorporatie discriminatie ten onrechte niet tot een vorm van overlast rekende. In een recente zaak heeft de CGB geoordeeld over het fenomeen van ‘redlining’.14 Servicebedrijven mijden bepaalde wijken/postcodegebieden. In de onderhavige zaak woonden in de betreffende wijk merendeels personen van allochtone afkomst. Door in deze wijk op niet CGB 29 juli 2003, oordeel 2003-105. CGB 23 oktober 2003, oordeel 2003-132. 14 CGB 1 maart 2004, oordeel 2004-15. 12 13
5
onderbouwde gronden geen onderhoudservice te verlenen, werd onderscheid gemaakt op grond van ras dat niet objectief kon worden gerechtvaardigd door het betreffende bedrijf. Indien meerdere bedrijven een dergelijk systeem hanteren neemt het onderscheidmakend en daardoor isolerend effect nog toe. Aanbeveling CGB nr. 7 De CGB acht het van belang dat de overheid aandacht besteedt aan de problemen van overlast door discriminatie door medehuurders en van ‘redlining’ en actief beleid ontwikkelt of laat ontwikkelen om deze problemen aan te pakken. Huurders met een tijdelijke verblijfsstatus Omdat volgens de Huurwet een huurovereenkomst niet van rechtswege eindigt als de verblijfsstatus van een vreemdeling vervalt of wordt ingetrokken, gaan sommige verhuurders, waaronder woningbouwverenigingen, geen huurovereenkomsten aan met vreemdelingen die een verblijfsvergunning hebben voor bepaalde tijd. Dit probleem kwam aan het licht naar aanleiding van een zaak, die eind 2002 door de CGB is behandeld.15 De verhuurders in kwestie vrezen dat vreemdelingen zonder geldige verblijfsvergunning niet (meer) aan hun huurverplichtingen zouden kunnen voldoen, dan wel van de een op de andere dag (moeten) vertrekken. Het uitsluiten van mensen met een andere dan de Nederlandse nationaliteit leidde in de betreffende zaak tot indirect onderscheid op grond van nationaliteit. Het aangevoerde doel voor dit beleid, namelijk het beperken van het bedrijfsrisico, achtte de CGB niet zwaarwegend genoeg om het onderscheid te kunnen rechtvaardigen. De woningbouwvereniging uit bovenstaand oordeel, een verhuurster van sociale woningbouw in het zuiden van het land, heeft naar aanleiding van het oordeel van de CGB verschillende stappen ondernomen. Met verzoeker is alsnog een huurovereenkomst aangegaan, tussen gemeente en woningbouwvereniging zijn duidelijke afspraken gemaakt en de brancheorganisatie Aedes is op het manco in de Huurwet gewezen. De CGB heeft de Ministers van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en Vreemdelingenbeleid het oordeel ter informatie toegestuurd. Aanbeveling CGB nr. 8 De CGB wijst op het gevaar dat woningcorporaties bij onduidelijk of ontbrekend overheidsbeleid (onbewust) onderscheid maken op grond van ras of nationaliteit. De CGB adviseert de overheid daarom het beleid met betrekking tot verplichtingen van woningbouwcorporaties inzake het beschikbaar stellen van woonruimte aan allochtonen te verduidelijken en te overwegen om financiële risico’s van verhuurders weg te nemen of te verminderen door garanties te bieden voor situaties waarin het rechtmatig verblijf in Nederland van hun huurders eindigt. 4. Emancipatie van vrouwen en meisjes Aanbevelingen Commissie Blok Met betrekking tot de emancipatie van vrouwen en meisjes komt de Commissie Blok tot twee aanbevelingen. De Commissie Blok beschouwt het dragen van een hoofddoek of andere religieuze uitingen in de kleding als een eigen keuze en verantwoordelijkheid. Uitsluitend indien er functionele gronden voor zijn, is inperking van dit basisprincipe acceptabel. Discriminatie op deze grond is vanzelfsprekend verboden. Reactie CGB De CGB wijst op haar vaste jurisprudentie inhoudende dat het dragen van een hoofddoek of andere religieuze kledingstukken rechtstreeks is verbonden met de religie waarvan zij een uiting is en derhalve wordt beschermd door de AWGB. Als een verbod uitsluitend is gericht op 15
CGB 19 december 2002, oordeel 2002-202.
6
de hoofddoek of een ander kledingstuk als religieuze uiting is sprake van direct onderscheid op grond van godsdienst. Inperking van het bedoelde basisprincipe is dan ook strijdig met de wet, ook als dit verbod is gebaseerd op functionele gronden. In geval er sprake is van indirect onderscheid, bijvoorbeeld door het hanteren van algemene kledingvoorschriften, waardoor dragers van een hoofddoek in overwegende mate worden getroffen, kan hiervoor een objectieve rechtvaardiging worden aangevoerd. In dat geval zouden functionele redenen het verbod eventueel kunnen rechtvaardigen. Zo oordeelde de CGB dat een verbod op een gezichtssluier, dat was ingesteld door een openbare school, gerechtvaardigd is omdat de gezichtssluier een belemmering vormde voor goede communicatie bijvoorbeeld binnen het leerproces van een school en dat gesluierde personen niet konden worden geïdentificeerd, waardoor onbevoegden zich in het schoolgebouw konden ophouden.16 Duidelijkheid ter zake is niet alleen noodzakelijk op scholen, maar ook in arbeidssituaties waar dan ook. In dit kader acht de CGB uitwerking van het gestelde in de beleidsbrief van de minister voor Justitie, de heer mr. Korthals, medio 2001 naar aanleiding van de hoofddoekdragende zogenoemde buitengriffier, wenselijk. Naar aanleiding van een verzoek van het Meldpunt Discriminatie Amsterdam brengt de CGB binnenkort een advies uit omtrent werk, godsdienst(uitingen) en gelijke behandeling. Aanbeveling CGB nr. 9 De CGB pleit voor duidelijkheid met betrekking tot het hanteren van kledingvoorschriften. In dit beleid zou moeten worden aangegeven wanneer kledingeisen die indirect onderscheid tot gevolg kunnen hebben wel en niet objectief gerechtvaardigd zijn. 5. Uitsluiting De CGB constateert dat naast de vormen van uitsluiting die de Commissie Blok in haar rapport behandelt, de problematiek van uitsluiting nog enkele andere belangrijke maatschappelijke terreinen bestrijkt die niet worden besproken. Allochtonen zouden onder meer te maken kunnen hebben met uitsluiting bij het aanbieden van goederen en diensten door particulieren in de uitoefening van een beroep of bedrijf. Hierbij valt te denken aan het niet verstrekken van kredieten aan mensen met een andere nationaliteit dan de Nederlandse17 en aan het toegangsbeleid (quotumbeleid) van horecagelegenheden.18 Ook op dit punt wil de CGB een aanbeveling doen: Aanbeveling CGB nr. 10 De CGB adviseert de problematiek van onderscheid bij het aanbieden van goederen en diensten, met name bij het verstrekken van kredieten aan niet-Nederlanders en het toegangsbeleid van de horeca, bij de discussie over het rapport van de en de naar aanleiding daarvan te treffen maatregelen, te betrekken. 6. Conclusie Het spreekt voor zich dat de CGB bereid is over bovenstaande zaken nader van gedachten te wisselen en ook nadere adviezen uit te brengen, dan wel mee te denken met betrokkenen. Samenvattend doet de CGB de volgende aanbevelingen aan de Tweede Kamer: Aanbeveling 1 CGB 20 maart 2003, oordeel 2003-40. CGB 26 maart 2002, oordeel 2002-29. 18 CGB 9 januari 2003, oordeel 2003-2. 16
17
7
De CGB dringt aan op spoedige behandeling in de Tweede Kamer van het wetsvoorstel Evaluatie AWGB (Kamerstukken II 2002/03, 28 481, nr. 2). Om actiever onderzoek uit eigen beweging te kunnen verrichten, is het van belang dat niet alleen door de niet gouvernementele organisaties ( NGO’s) die zich hard maken voor het bestrijden van discriminatie maar ook vanuit de overheid signalen van stelselmatige discriminatie aan de CGB worden gemeld. Aanbeveling 2 De CGB beveelt aan om er bij de regering en met name de minister voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid op aan te dringen om de op werkgevers gerichte informatiecampagne met betrekking tot gelijke behandeling te versterken en te verbreden. Het is mede met het oog op de integratie van groot belang dat werkgevers goed worden voorgelicht over de gelijke behandelingswetgeving en over taaleisen en andere eisen die zij wel en niet aan (potentiële) werknemers mogen stellen en over hun verplichting om discriminatie op de werkvloer te voorkomen en bestrijden. Aanbeveling 3 De CGB acht het van belang dat zowel de politie als het OM voorwaarden scheppen voor een zorgvuldige, deskundige en voortvarende aanpak en afhandeling van discriminatieklachten en toezien op de uitvoering daarvan. Periodiek moet worden nagegaan hoe aangiften van slachtoffers van discriminatie in de praktijk worden afgehandeld en hoe de slachtoffers daarover worden geïnformeerd. In de jaarplannen en jaarverslagen van politie en OM dient concreet aandacht te worden besteed aan de aanpak van discriminatiezaken en het verloop ervan. Aanbeveling 4 De CGB beveelt aan om bij de regering er op aan te dringen om, nu de Wet SAMEN niet meer van kracht is, met spoed een alternatief instrument te ontwikkelen opdat kan worden beschikt over cijfermatige gegevens die noodzakelijk zijn voor het nagaan of, en zo ja in hoeverre er sprake is van ongelijkheid in de arbeidsparticipatie tussen autochtonen en allochtonen. Aanbeveling 5 De CGB pleit in het algemeen voor helderheid omtrent situaties waarin het verbod van onderscheid naar godsdienst in strijd komt met het verbod van onderscheid op een van de andere door de AWGB beschermde gronden. Een beroep op culturele diversiteit of godsdienstvrijheid kan, naar het oordeel van de CGB, geen reden zijn om leerlingen of docenten die ‘anders’ zijn, bijvoorbeeld met betrekking tot seksuele gerichtheid, handicap of chronische ziekte, het recht op gelijke behandeling te ontzeggen en het functioneren op school te bemoeilijken. Aanbeveling 6 Omdat het voeren van een gedwongen spreidingsbeleid veelal de lasten eenzijdig op de groep allochtonen legt en mede daarom op gespannen voet staat met de wetgeving gelijke behandeling beveelt de CGB aan om de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap op het volgende te wijzen. Het verdient aanbeveling dat gemeenten die door middel van convenanten met besturen van openbare en bijzondere scholen een spreidingsbeleid willen voeren, het voorgenomen spreidingsbeleid door de CGB te laten toetsen aan de gelijke behandelingswetgeving. Aanbeveling 7 De CGB acht het van belang dat de overheid aandacht besteedt aan de problemen van overlast door discriminatie door medehuurders en van ‘redlining’ en actief beleid ontwikkelt of laat ontwikkelen om deze problemen aan te pakken. Aanbeveling 8
8
De CGB wijst op het gevaar dat woningcorporaties bij onduidelijk of ontbrekend overheidsbeleid (onbewust) onderscheid maken op grond van ras of nationaliteit. De CGB adviseert de overheid daarom het beleid met betrekking tot verplichtingen van woningbouwcorporaties inzake het beschikbaar stellen van woonruimte aan allochtonen te verduidelijken en te overwegen om financiële risico’s van verhuurders weg te nemen of te verminderen door garanties te bieden voor situaties waarin het rechtmatig verblijf in Nederland van hun huurders eindigt. Aanbeveling 9 De CGB pleit voor duidelijkheid met betrekking tot het hanteren van kledingvoorschriften. In dit beleid zou moeten worden aangegeven wanneer kledingeisen die indirect onderscheid tot gevolg kunnen hebben wel en niet objectief gerechtvaardigd zijn. Aanbeveling 10 De CGB adviseert de problematiek van onderscheid bij het aanbieden van goederen en diensten, met name bij het verstrekken van kredieten aan niet-Nederlanders en het toegangsbeleid van de horeca, bij de discussie over het rapport van de en de naar aanleiding daarvan te treffen maatregelen, te betrekken.
9