RAAD VAN DE EUROPESE UNIE
Brussel, 22 mei 2003 (23.05) (OR. fr)
9655/03
PI 48 MI 116 INGEKOMEN DOCUMENT van: mevrouw Patricia BUGNOT, directeur, namens de secretaris-generaal van de Europese Commissie ingekomen: 21 mei 2003 aan: de heer Javier SOLANA, secretaris-generaal/hoge vertegenwoordiger Mogelijk misbruik van handelsmerkrechten in de EU in verband met Betreft: communautaire uitputting van rechten - werkdocument van de diensten van de Commissie
Hierbij gaat voor de delegaties Commissiedocument SEC(2003) 575.
________________________
Bijlage: SEC(2003) 575
9655/03
ih DG C I
1
NL
COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN
Brussel, 21.5.2003 SEC(2003) 575
WERKDOCUMENT VAN DE DIENSTEN VAN DE COMMISSIE Mogelijk misbruik van handelsmerkrechten in de EU in verband met communautaire uitputting van rechten
INHOUDSOPGAVE 1.
INLEIDING ................................................................................................................ 4
2.
ACHTERGROND....................................................................................................... 5 2.1. Huidige regelgeving betreffende uitputting van handelsmerkrechten .............. 5 2.2. Onderzoek van de Commissie naar de uitputtingsregeling van handelsmerkrechten........................................................................................... 5
3.
METHODOLOGIE..................................................................................................... 6 3.1. Werkmethode .................................................................................................... 6 3.2. Resultaten van de vragenlijsten......................................................................... 6 3.2.1.
Rechthebbenden (= houders van de merkrechten) .............................. 6
3.2.2.
Consumentengroepen .......................................................................... 7
3.2.3.
Parallelle handelaren ........................................................................... 7
3.3. Interface met de mededingingswetgeving......................................................... 9 3.3.1.
3.3.2. 4.
Lopende of informeel opgeloste zaken in verband met handelsmerken en artikel 81 van het EG-Verdrag .............................. 9 3.3.1.1.
Gebruik van handelsmerken om beperking van de verkoop aan geautoriseerde distributeurs in selectieve distributiesystemen af te dwingen....................................... 9
3.3.1.2.
Het verlenen van licenties voor merken volgens nationale grondgebieden. .................................................... 9
3.3.1.3.
Clausule voor beëindiging van handelsmerkenlicenties wanneer de licentiehouder in handen komt van een ingezetene van een andere lidstaat. ................................... 10
3.3.1.4.
Afbakeningsovereenkomsten ............................................ 10
Lopende of informeel opgeloste zaken in verband met handelsmerken en artikel 82 van het EG-Verdrag ............................ 11
SELECTIEVE DISTRIBUTIESYSTEMEN ............................................................ 11 4.1. Economische rol van selectieve distributiesystemen ...................................... 11 4.2. Juridisch kader................................................................................................. 12 4.2.1.
Artikel 81 van het EG-Verdrag ......................................................... 12
4.2.2.
Verordening 2790/99......................................................................... 13
4.3. Relevante gevestigde jurisprudentie ............................................................... 14 4.4. Conclusie......................................................................................................... 14 5.
MISBRUIK VAN EEN MACHTSPOSITIE MET BETREKKING TOT HANDELSMERKEN ............................................................................................... 14 5.1. Mogelijke soorten misbruik ............................................................................ 14 2
5.2. Juridisch kader................................................................................................. 15 5.2.1.
Artikel 82 van het EG-Verdrag ......................................................... 15
5.2.2.
Artikel 10 van het EG-Verdrag in combinatie met artikel 82 van het EG-Verdrag ................................................................................. 15
5.3. Relevante gevestigde jurisprudentie ............................................................... 16 5.4. Conclusie......................................................................................................... 16 6.
INBREUKEN OP HANDELSMERKEN ................................................................. 17 6.1. Economische rol van handelsmerken .............................................................. 17 6.2. Juridisch kader................................................................................................. 17 6.2.1.
Richtlijn 89/104/EEG........................................................................ 17
6.2.2.
Verordening 40/94............................................................................. 17
6.2.3.
Artikelen 28 and 30 van het EG-Verdrag.......................................... 17
6.3. Relevante gevestigde jurisprudentie ............................................................... 18 6.4. Conclusie......................................................................................................... 18 7.
ALGEMENE CONCLUSIE ..................................................................................... 18
3
MOGELIJK MISBRUIK VAN HANDELSMERKRECHTEN IN DE EU IN VERBAND MET COMMUNAUTAIRE UITPUTTING VAN RECHTEN
In dit verslag wordt ingegaan op de omstandigheden omtrent de huidige discussie over uitputting van handelsmerkrechten en op het onderzoek dat de Commissie heeft uitgevoerd naar aanleiding van een verzoek van het Parlement en de resultaten van dat onderzoek. Naast het bestuderen van mededingingszaken in verband met vermeend misbruik van handelsmerken, zaken die zich vroeger hebben voorgedaan of nu aan de gang zijn, stuurde de Commissie ook vragenlijsten naar zestig belanghebbende partijen, hoofdzakelijk organisaties die de rechthebbenden, de consumenten en de parallelle handel vertegenwoordigen, met het verzoek om daarin hun ervaring met dergelijke misbruiken uiteen te zetten. De gevallen van misbruik die in de loop van het onderzoek naar voren zijn gekomen, kunnen in drie categorieën worden ingedeeld - problemen in verband met selectieve distributiesystemen, ten onrechte licenties voor handelsmerken weigeren, en inbreuken op de handelsmerken zelf. Voor elke categorie wordt een overzicht gegeven van de desbetreffende jurisprudentie (de bestaande en nog lopende) en wordt geconcludeerd dat het geïdentificeerde vermeende misbruik in het algemeen kan worden behandeld met de bestaande wettelijke bepalingen op dat gebied. In het verslag wordt dan ook geconcludeerd dat de Commissie, als resultaat van het onderzoek, geen tekortkomingen in de huidige wettelijke bepalingen heeft gevonden in verband met mogelijk misbruik van handelsmerken in de EU.
1.
INLEIDING Dit verslag is opgesteld naar aanleiding van de resolutie die het Europees Parlement op 3 oktober 2001 heeft aangenomen en waarin de Europese Commissie wordt verzocht verschillende aspecten in verband met de uitputting van aan handelsmerken verbonden rechten in de EU onder de loep te nemen. De Commissie heeft verklaard dat zij bereid is in te gaan op het verzoek van het Parlement om “een verslag in te dienen over de aan de Commissie gemelde gevallen van mogelijk misbruik van het merkenrecht en het daaraan gegeven gevolg, inclusief ten aanzien van de mededingingsregels, en daarbij de eventuele tekortkomingen in de huidige regelgeving aan te geven”1. Naast de bestudering van mogelijke misbruiken die aan de Commissie zijn gemeld (waarbij we het begrip misbruik interpreteren in de ruimste zin, dit is ruimer dan de
1
verklaring van commissaris Bolkestein 3/10/01, deze verbintenis werd achteraf bevestigd in het antwoord op een vraag van de parlementsleden Mayer en Lehne op 25/9/02. 4
definitie die gebruikt is in artikel 82 van het EG-Verdrag “dat een of meer ondernemingen misbruik maken van een machtspositie”), hebben wij van de gelegenheid gebruik gemaakt om met de belanghebbende partijen ook te kijken naar het vraagstuk van mogelijk misbruik van handelsmerken in de EU die niet direct aan de Commissie zijn gemeld. 2.
ACHTERGROND Volgens het huidige stelsel van communautaire uitputting dat in de EU van kracht is, kunnen handelsmerkrechten niet als argument worden gebruikt om het vrije verkeer van goederen in de EU te beperken, maar ze kunnen wel worden gebruikt om het binnenkomen van dergelijke goederen in de EU te belemmeren. En alternatief hiervoor, internationale uitputting (of beter, wereldwijde uitputting) zou betekenen dat de goederenstromen die de EU binnenkomen niet met deze rechten kunnen worden beperkt. 2.1. Huidige regelgeving betreffende uitputting van handelsmerkrechten De huidige regelgeving betreffende de uitputting van aan handelsmerken verbonden rechten in de EU is vrij duidelijk. In de eerste plaats is het principe van communautaire uitputting duidelijk vastgelegd zoals blijkt uit de uitspraken van het Europees Hof van Justitie in zaken zoals die van Centrafarm/Winthrop2 en Hoffman-La Roche/Centrafarm3. Voorts is duidelijk vastgesteld dat er geen internationale, of wereldwijde, uitputting is, als gevolg van met name de zaken Silhouette4 , Sebago5 en Zino Davidoff6. Met andere woorden, houders van een handelsmerk hebben het recht om de invoer in de EU van goederen tegen te houden, zelfs indien deze goederen buiten de EU in de handel zijn gebracht met de toestemming van de houders van het handelsmerk. 2.2. Onderzoek van de handelsmerkrechten
Commissie
naar
de
uitputtingsregeling
van
In februari 1999 is een onderzoek gepubliceerd dat op verzoek van de Commissie door NERA7 is uitgevoerd naar de economische gevolgen van de verschillende uitputtingsregelingen voor handelsmerken. Voorts zijn twee bijeenkomsten met deskundigen uit lidstaten georganiseerd op basis van een werkdocument van de Commissie en is in 1991 met belanghebbende partijen een hoorzitting gehouden om van gedachten te wisselen.
2
Zaak 16/74 [1974] Jurispr.blz. 1183
3
Zaak 102/77 [1978] Jurispr. blz. 1139
4
Zaak C-355/96 [1998] Jurispr.I blz. 4799
5
Zaak C-173/98 [1999] Jurispr.I blz. 4103
6
Gevoegde zaken C-414 tot 416/99 [2001] Jurispr.I blz. 8691
7
National Economic Research Associates 5
3.
METHODOLOGIE 3.1. Werkmethode Om zoveel mogelijk relevante informatie te verzamelen is zowel intern, met de verschillende diensten van de Commissie, als extern, met de belanghebbende partijen, overleg gevoerd. In de loop van juli 2002 zijn naar meer dan 60 organisaties vragenlijsten gestuurd (zie bijlagen). De antwoorden moesten tegen 30 september 2002 worden ingediend. De geselecteerde organisaties werden in drie algemene categorieën verdeeld: (i) houders van rechten, (ii) consumentenorganisaties en (iii) parallelle handelaren. In sommige gevallen waren de geadresseerden advocaten die de respectieve organisaties vertegenwoordigen. De term “parallelle handelaar” wordt hier gebruikt om die bedrijven aan te duiden die niet de houders van de merkrechten zijn maar als groot- of kleinhandelaar optreden en gebruik maken van prijsverschillen tussen verschillende regio’s of landen. Dit geldt zowel voor handelaren binnen als buiten de EU. Vanwege de efficiency werd besloten op Europees niveau representatieve organisaties te selecteren. In het algemeen zijn er veel meer verenigingen op Europees niveau die rechthebbenden vertegenwoordigen dan consumentengroepen of parallelle handelaren. Er werd dan ook een speciale inspanning geleverd om de organisaties te identificeren die de laatstgenoemde vertegenwoordigen, zodat met alle belangen en adviezen rekening kon worden gehouden. 3.2. Resultaten van de vragenlijsten Uiteindelijk kwamen er antwoorden binnen van zo'n twee dozijn organisaties. Twee kwamen er van consumentengroepen en zes van parallelle handelaren, in de zin van de bovenvermelde definitie. Ofschoon de consumentengroepen en parallelle handelaren in de minderheid waren, namen zijn, berekend volgens de hoeveelheid ontvangen tekst, ruim 3/4 van de antwoorden voor hun rekening (ruim 300-400 bladzijden). Zij leverden daarom een aanzienlijke bijdrage aan de enquête. Hieronder volgt een overzicht van de antwoorden. Sommige respondenten wilden alleen aan het onderzoek meedoen als hun antwoorden niet zouden worden gepubliceerd. De Commissie is hieraan tegemoetgekomen en heeft de antwoorden daarom niet bij dit verslag gevoerd. 3.2.1.
Rechthebbenden (= houders van de merkrechten) Misschien is dit niet verrassend, maar niemand van de rechthebbenden die de vragen hebben beantwoord heeft gemeld op de hoogte te zijn van enig misbruik van handelsmerkrechten. Sommige respondenten zijn dieper ingegaan op de nadelen die verbonden zijn aan internationale uitputting van handelsmerkrechten, meer dan aan communautaire uitputting. Zij wezen op de problemen waarmee rechthebbenden zouden worden geconfronteerd als zij hun producten
6
moeten afstemmen op verschillende lokale markten en het effect hiervan op het vertrouwen van de consumenten en zelfs op de veiligheid. Een respondent wees er ook op dat internationale uitputting de mogelijkheden van rechthebbenden zou beperken om te vermijden dat nagemaakte goederen op de markt terechtkomen. Ofschoon zijn niet uitdrukkelijk uitlegden waarom, zou men uit de antwoorden kunnen afleiden dat sommige landen (buiten de EU) debet zijn aan het buitensporig hoge aantal nagemaakte goederen. De mogelijkheid waarover rechthebbenden beschikken om de invoer van zowel rechtmatige en onrechtmatige goederen vanuit deze landen tegen te houden, kan een nuttig instrument zijn om namaak te bestrijden. Andere respondenten wezen erop dat talrijke mogelijke gevallen van misbruik bestreden kunnen worden met de bestaande bepalingen van de Europese mededingingswet, zowel artikel 81 en 82 van het EG-Verdrag en met name de groepsvrijstellingsverordening 2790 /99 (zie punt 4.2). Een respondent vroeg zich met name af hoe de Commissie erover kan oordelen of de prijsvaststelling door houders van een handelsmerk verkeerd is. Prijsverschillen tussen verschillende landen vormen nog geen bewijs voor misbruik (zie ook punt 5.2). Deze verschillen kunnen namelijk het gevolg zijn van verschillen in belastingniveau, wisselkoersen, subsidies, marktomvang, consumentenvoorkeur, verkoopbevorderende strategieën, de typische eigenschappen en de productie van de kleinhandel, distributie- en/of marketingkosten. Dezelfde respondenten wezen erop dat voor bedrijven zonder machtspositie, verkeerd gedrag zoals sterk concurrerende prijsvaststelling zou afgestraft worden door de marktkrachten, aangezien kopers zich tot andere leveranciers zouden wenden. Het is voorts niet aangetoond dat markten waarvan de merkgoederen te duur zouden zijn, gekenmerkt worden door de dominerende positie van een bedrijf. 3.2.2.
Consumentengroepen Van de consumentengroepen kwam niet veel respons. In geen van beide reacties werd melding gemaakt van misbruik van handelsmerken en in een van de reacties werd zelfs gesuggereerd dat de Commissie sowieso niet echt geïnteresseerd was in het opsporen van dergelijke gevallen.
3.2.3.
Parallelle handelaren De respondenten wezen op een aantal problemen die hun oorsprong vinden in het tekort aan internationale uitputting. De problemen deden zich met name voor in de sectoren cosmetica en alcoholische dranken, maar er werd ook gezegd (ofschoon niet bewezen) dat soortgelijke problemen zich ook voordoen in de sectoren textiel, films en foto's en andere soorten merkgoederen. Een respondent gaf een gedetailleerde analyse van de verschillen in prijzen van cosmeticaproducten tussen de EU en de VS. De prijzen in de EU zouden volgens hem ruim 20 tot 40 procent hoger liggen, een verschil 7
dat niet kon worden toegeschreven aan de transportkosten van de desbetreffende goederen. De klachten hadden betrekking op een aantal zaken die met elkaar verbonden waren. Volgens de uitspraak in de zaak Zino Davidoff bv. ligt de bewijslast nu bij de parallelle handel; deze moet de oorsprong van goederen aantonen die zij verhandelt. Dit betekent dat een rechthebbende door inbreuk op het handelsmerk aan te voeren de parallelle handelaren ertoe kan dwingen de oorsprong van merkgoederen bekend te maken, zelfs indien deze oorsprong in de EU ligt en de goederen authentiek zijn. De inbreukklacht, zelfs indien zij niet helemaal onderbouwd is, kan derhalve door rechthebbenden worden gebruikt om de oorsprong van merkgoederen te achterhalen. Een soortgelijke klacht werd gehoord m.b.t. codesystemen die op nummers zijn gebaseerd. Dit betekent dat de fabrikant op het product een code aanbrengt om de oorsprong van de goederen te identificeren. Deze codes zijn zodanig versleuteld dat zij alleen door de fabrikant kunnen worden begrepen (in plaats van door parallelle handelaren). Een aantal respondenten klaagde dat het verwijderen van de code van het product illegaal is volgens sommige nationale voorschriften inzake eerlijke handel of de handelsmerkwetgeving zelf (dit is volgens hen met name het geval in Nederland8, België9, Duitsland10, het Verenigd Koninkrijk11 en Italië), zelfs wanneer de desbetreffende bedrijven de goederen niet trachtten opnieuw in te pakken, of op een andere manier in het handelsmerk trachtten in te grijpen. De respondenten zijn van oordeel dat rechthebbenden, zodra zij in staat zijn om de oorsprong van merkgoederen te achterhalen (via de twee bovenvermelde methoden), deze informatie ten koste van de parallelle handelaren kunnen misbruiken. De klachten hier hadden vrijwel allemaal te maken met selectieve distributiesystemen (in de bovenvermelde economische sectoren). Aangevoerd werd dat rechthebbenden deze systemen gebruiken, en de informatie over de oorsprong van goederen, om de parallelle handel in de EU te beperken en om druk uitoefenen op distributeurs en kleinhandelaren om de prijzen hoog te houden. Een respondent wees er met name op dat de meeste contracten voor selectieve distributiesystemen zeer vaag geformuleerde eisen bevatten waaraan de distributeur of kleinhandelaar moeten voldoen. Dergelijke clausules zouden nieuwkomers in het systeem en degene die met nieuwe vormen van distributie komen, discrimineren. In sommige gevallen werd aangevoerd dat er een kleine groep dominerende producenten is die, in
8
zie uitspraak van Het Gerechtshof te ’s Gravenhage 15/2/00 Dior/Etos, gerechtelijk bevel van de Arrondissementsrechtbank te Groningen 29/11/96 Davidoff et al
9
zie uitspraak van het Tribunal de Commerce de Liège 18/10/99 Parfums Nina Ricci/Best Sellers Belgium, Cour d’Appels de Bruxelles/Hof van Beroep te Brussel 23/11/95
10
zie uitspraak van het Oberlandesgericht Karlsruhe 27/9/95 Lancaster/Parfumland
11
zie uitspraak van het English High Court of Justice 18/5/99 RPC 8
combinatie met selectieve distributie en het ontbreken van internationale uitputting, alle alternatieve leveringsroutes voor kleinhandelaren die van het distributiesysteem zijn uitgesloten, dichthouden. En tot slot werd aangevoerd dat leveranciers in selectieve distributiesystemen een hogere verkoopdruk uitoefenen om onbereikbare verkoopdoelstellingen voor distributeurs vast te leggen. Indien deze verkoopdoelstellingen niet worden bereikt, worden de distributeurs bedreigd met beëindiging van hun distributieovereenkomst. Dezelfde respondent wees er ook op dat fabrikanten soms hoeveelheden produceren die veel hoger zijn dan de eigenlijke vraag van de consument. Zij zadelen de distributeurs in de EU dan met deze producten op en belemmeren dezelfde distributeurs dan om deze producten in de EU te verkopen (de oorsprong van deze producten ligt vermoedelijk buiten de EU). 3.3. Interface met de mededingingswetgeving 3.3.1.
Lopende of informeel opgeloste zaken in verband met handelsmerken en artikel 81 van het EG-Verdrag 3.3.1.1. Gebruik van handelsmerken om beperking van de verkoop aan geautoriseerde distributeurs in selectieve distributiesystemen af te dwingen Een aantal klachten had betrekking op controlestelsels in selectieve distributiesystemen aan de hand waarvan fabrikanten producten in de distributieketen kunnen opsporen. Tot dusver heeft de Commissie het gebruik van codes, om na te gaan of producten binnen het geautoriseerde netwerk van distributeurs blijven, als middel aanvaard om toe te zien op de overeenstemming met de door de Commissie vrijgestelde overeenkomsten (in principe goedgekeurd, zie punt 4.2.1). Vandaar dat de Commissie geen enkel controlesysteem waarover werd geklaagd in strijd vond met artikel 81 van het EG-Verdrag. 3.3.1.2. Het verlenen van licenties voor merken volgens nationale grondgebieden. In de zaak Duales System Deutschland (DSD) boog de Commissie zich over de afspraken waarbij DSD de vereniging Pro Europe het recht gaf het handelsmerk “Der Grüne Punkt” buiten Europa te beheren. Met dezelfde afspraken verleende Pro Europe haar leden in de respectieve landen het recht het handelsmerk te gebruiken en er licenties voor door te geven. Pro Europe heeft deze bedrijven bij de Commissie aangemeld en daarbij verklaard dat haar licentie-afspraken de komst van concurrenten op de markt niet zouden belemmeren. In de zaak Visa International onderzocht de Commissie het beginsel van territoriale licentieverlening, waaronder 9
handelsmerken, in de overeenkomsten tussen Visa International en de aangesloten financiële instellingen die aan het kaartsysteem van Visa deelnemen. In haar beschikking12 wees de Commissie erop elk Visa-lid, naargelang van de lokale merkenwet, een wijziging van de oorspronkelijke handelsmerklicentie of een "bijkomende licentie" kan verkrijgen voor elk ander gebied waarin het het desbetreffende lid is toegestaan bancaire activiteiten te ontplooien. Het beginsel van de territoriale licentie als zodanig werd niet als een merkbare beperking van de mededinging in de zin van artikel 81, lid 1, van het EG-Verdrag beschouwd13. 3.3.1.3. Clausule voor beëindiging van handelsmerkenlicenties wanneer de licentiehouder in handen komt van een ingezetene van een andere lidstaat. In de zaak Vickers/Rolls Royce vond de Commissie geen enkele beperking van de mededinging in de clausule die de handelsmerkhouder (Rolls Royce) het recht gaf om de handelsmerklicentie te beëindigen zodra een licentiehouder (Rolls Royce Motors Group) onder de controle van een nietingezetene van het VK kwam. De Commissie ging niet in op het verzoek van Vickers (het uiteindelijke moederbedrijf van de licentiehouder) om voorlopige maatregelen te nemen, omdat zij prima facie geen inbreuk op de mededingingsregels vond. Voor de Commissie was het niet duidelijk dat de “ingezeteneclausule” de mededingingsvoorwaarden in belangrijke mate beïnvloedde. Met name toonde Vickers niet aan dat de aankoop van een bestaande marktdeelnemer de enige manier was voor een nieuw bedrijf om op de markt voor luxe auto's te komen. Bovendien leek het er niet op dat de “nietingezeteneclausule” zo belangrijk was als Vickers beweerde, aangezien de licentiegever zijn steun verleende aan de verkoop van de licentiehouder aan een niet-ingezetene van het VK14. 3.3.1.4. Afbakeningsovereenkomsten Afbakeningsovereenkomsten kunnen een inbreuk zijn op artikel 81 van het EG-Verdrag indien zij bedoeld zijn om de markt te verdelen of om de mededinging op andere manieren te beperken. Deze overeenkomsten zijn wel rechtmatig en nuttig indien zij bedoeld zijn om, in het wederzijds belang van de betrokken partijen, de gebruiksomvang van de respectieve handelsmerken vast te leggen en verwarring of conflicten tussen de handelsmerken te voorkomen15. Op dezelfde grond heeft de
12
van 9/8/01
13
Beschikking van de Commissie van 9/8/01, PB 2001 L-293/24
14
28e Verslag over het mededingingsbeleid – 1998 blz. 190
15
Zaak 35/83 BAT vs. Commission [1985] Jurispr. blz. 363 §33 10
Commissie een negatieve verklaring afgegeven voor een aangemelde overeenkomst waarin het gebruik van soortgelijke handelsmerken op niet-geografische basis was afgebakend16. 3.3.2.
Lopende of informeel opgeloste zaken in verband met handelsmerken en artikel 82 van het EG-Verdrag In de zaak Duales System Deutschland (DSD)17 heeft de Commissie een uitspraak gedaan over een systeem waarin DSD, de eigenaar van het handelsmerk “Der Grüne Punkt”, een afvalrecyclingsysteem organiseerde namens fabrikanten en distributeurs in Duitsland. De Commissie was van oordeel dat er sprake was van een machtspositie aangezien DSD de licentievergoedingen alleen verbond met de hoeveelheid verpakking die gebruik maakte van het handelsmerk “Der Grüne Punkt” en niet met de verpakkingen waarvoor DSD zijn recyclingdienst leverde. Klanten werden op die manier gedwongen te betalen voor diensten die DSD niet leverde en concurrenten werden zo van de markt geweerd. De Commissie en DSD konden het niet eens worden over de functie van het handelsmerk “Der Grüne Punkt”, namelijk of het nu de bedoeling was dat de desbetreffende verpakking door DSD zelf zou worden teruggenomen of dat het alleen maar de bedoeling was dat de consument de mogelijkheid had dat het bedrijf verpakking terugnam18. Beide partijen wachten nu op een uitspraak van het Gerecht van eerste aanleg over de inhoud van de zaak.
4.
SELECTIEVE DISTRIBUTIESYSTEMEN 4.1. Economische rol van selectieve distributiesystemen Sommige producten die gewoonlijk met handelsmerken zijn beschermd worden ook via selectieve distributiesystemen op de markt gebracht, met name cosmeticaproducten. Selectieve distributiesystemen worden gebruikt door leveranciers die meestal niet zelf de producten distribueren en eisen dat de producten op een bepaalde manier worden verkocht, namelijk met dienstverlening aan de klant vóór de verkoop. Voor cosmeticaproducten kan de bedoeling hiervan zijn dat de service beantwoordt aan het beeld van het desbetreffende merk, dat de klant volledige informatie krijgt over het product dat hij koopt. Een ander voorbeeld is de consumentenelektronica, waar de klant technisch advies wil voordat hij het product koopt.
16
Zaak 37.365 Sears Clothing and Selfridges Retail (negatieve verklaring, administratieve brief van 9/6/99)
17
Beschikking van de Commissie van 20/4/01 PB 2001 L-166/1
18
zie §143-146 van de beschikking 11
Bij het ontbreken van een selectief distributiesysteem kan er een probleem zijn van free riding. Een klant kan besluiten naar een bonafide distributeur te gaan waar hij goed wordt voorgelicht over het product dat hij wenst, maar achteraf dit product zelf bij een free riding distributeur koopt die het product goedkoper aan de man kan brengen omdat hij geen service vóór de verkoop verleent. Om dit probleem te omzeilen kunnen leveranciers besluiten een selectief distributiesysteem op te zetten. In dit systeem wordt het product alleen aan de geautoriseerde distributeurs geleverd. Deze distributeurs zijn op hun beurt verplicht bepaalde diensten vóór de verkoop te verlenen. Zij zijn ook verplicht alleen door te verkopen aan de eindconsument of aan andere geautoriseerde distributeurs. Op die manier zijn er geen zogenaamde lekken in het systeem mogelijk. Geen van de producten kan in theorie in handen van niet-geautoriseerde distributeurs komen. In sommige gevallen, met name bij cosmeticaproducten, zijn selectieve distributiesysteem complementair aan het gebruik van handelsmerken, maar niet hetzelfde. Selectieve distributiesystemen zorgen voor de levering van diensten vóór de verkoop, terwijl handelsmerken bedoeld zijn om de presentatie van de producten zelf de beschermen. Talrijke goederen met een handelsmerk worden niet selectief gedistribueerd, en sommige goederen zonder handelsmerk kunnen in selectieve distributie terechtkomen (bv. sommige elektronische componenten).
4.2. Juridisch kader Overeenkomsten tussen verschillende ondernemingen moeten voldoen aan het bepaalde in artikel 81 van het EG-Verdrag. Hieronder vallen ook de overeenkomsten die hier aan de orde zijn, namelijk het verlenen van handelsmerklicenties en selectieve-distributieovereenkomsten. Op laatstgenoemde zijn ook meer specifieke regels van toepassing namelijk de regels voor de zogenaamde "verticale overeenkomsten" (dit zijn overeenkomsten tussen leverancier, distributeur en kleinhandelaar, in plaats van tussen concurrenten). De regels zijn uiteengezet in de Groepsvrijstellingsverordening 2790/99 over "de toepassing van artikel 81, lid 3 van het Verdrag op groepen verticale overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen”, en met name de artikelen 4 en 5 waarin de soorten bepalingen in verticale overeenkomsten worden aangegeven die niet aanvaardbaar zijn. Speciale voorschriften zijn ook van toepassing voor motorvoertuigen19. 4.2.1.
Artikel 81 van het EG-Verdrag Krachtens artikel 81, lid 1, van het EG-Verdrag zijn “onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt en verboden alle overeenkomsten tussen ondernemingen, alle besluiten van ondernemersverenigingen en alle onderling afgestemde feitelijke gedragingen welke de handel tussen lidstaten ongunstig kunnen beïnvloeden en ertoe strekken of ten gevolge
19
Verordening 1400/2002 12
hebben dat de mededinging binnen de gemeenschappelijke markt wordt verhinderd, beperkt of vervalst.” Al deze overeenkomsten of besluiten zijn automatisch nietig (artikel 81, lid 2). Sommige soorten overeenkomsten kunnen echter van dit verbod worden vrijgesteld als zij “bijdragen tot verbetering van de productie of van de verdeling der producten of tot verbetering van de technische of economische vooruitgang, mits een billijk aandeel in de daaruit voortvloeiende voordelen de gebruikers ten goede komt”. Een overeenkomst die aan de Commissie is gemeld en onder artikel 81, lid 1, en 81, lid 3 valt, kan dan de zogenaamde "vrijstelling" krijgen. 4.2.2.
Verordening 2790/99 Op distributieovereenkomsten, zoals die waarover geklaagd is door parallelle handelaren, is in het algemeen de groepsvrijstellingsverordening 2790/99 van toepassing. Deze verordening heeft met name betrekking op selectieve distributieovereenkomsten en voorziet in een algemene vrijstelling van de mededingingsregels voor overeenkomsten die 30 procent of minder van een bepaalde markt bestrijken. Vanwege sommige soorten bepalingen kan het gebeuren dat een deel of de gehele overeenkomst niet voor vrijstelling in aanmerking komt.20 Voorbeelden van dergelijke restrictieve bepalingen in selectieve distributieovereenkomsten zijn:
·
handhaving van de kleinhandelprijzen
·
beperking van de verkoop tussen geautoriseerde groothandelaren (‘wederzijdse leverantie’-beperkingen)
·
toewijzing van klanten aan een bepaalde distributeur, waaronder toewijzing per geografisch gebied Wat als zodanig niet als bedenkelijk kan worden beschouwd moet ook in het licht worden gesteld. In de zaak Ford vs. Commissie21 was het Hof van oordeel dat, in het kader van een distributiesysteem alleen de overeenkomst in het distributiecontract een overtreding van artikel 81, lid 1, van het Verdrag kan zijn. Hieruit volgt dat de weigering door een rechthebbende om aan een bepaalde parallelle handelaar te leveren dan wel een distributieovereenkomst met dat bedrijf te ondertekenen, als zodanig niet onder het toepassingsgebied van artikel 81, lid 1 valt.
20
Artikel 4 van Verordening 2790/99; overeenkomsten die niet in aanmerking komen voor een vrijstelling als bedoeld in Verordening 2790/99 kunnen nog steeds een afzonderlijke vrijstelling krijgen op grond van artikel 81 van het EG-Verdrag
21
Gevoegde zaken 228 en 229/82, [1984] Jurispr. blz. 1129 §21 13
4.3. Relevante gevestigde jurisprudentie Aangezien vele (of zelfs de meeste) selectieve distributiesystemen betrekking hebben op goederen met een handelsmerk, zijn er ook tal van voorbeelden van jurisprudentie. Bijvoorbeeld, in de zaak Yves Saint Laurent22 gaf de Commissie vrijstelling voor een selectief distributiesysteem voor cosmeticaproducten. Belangrijk is het feit dat de Commissie, als voorwaarde voor de vrijstelling, eiste dat de distributieovereenkomsten werden gewijzigd, waarbij distributeurs eerst Yves Saint Laurent informatie moesten geven over de personen aan wie zij goederen hadden verkocht. Dit werd zodanig gewijzigd dat de distributeurs de relevante informatie moesten bewaren en Yves Saint Laurent pas moesten mededelen als er prima facie een vermoeden was dat aan niet geautoriseerde distributeurs werd verkocht. De Commissie was in deze zaak van oordeel dat het opsporen van de oorsprong van merkgoederen in een selectief distributiesysteem geen inbreuk is op artikel 81 van het EG-Verdrag als het om het rechtmatige doel gaat de verkoop aan niet geautoriseerde distributeurs te voorkomen. Dergelijke praktijken zouden wel een inbreuk op de mededingingsregels zijn als het duidelijk is dat dergelijke informatie wordt gebruikt om wederzijdse leveranties tussen geautoriseerde distributeurs in een selectief distributiesysteem te beperken. De feiten van deze zaak, namelijk het verstrekken door de distributeurs van informatie over de oorsprong van goederen aan hun leverancier, zijn vrij gelijk aan de klachten van parallelle handelaren die beweren dat ze ertoe gedwongen worden de oorsprong van merkgoederen die zij aan de handelsmerkhouder verkopen, mede te delen. Dit geldt des te meer omdat, wanneer merkgoederen verkocht worden via het selectief distributiesysteem, de (laatste) leverancier en de merkhouder meestal hetzelfde bedrijf zijn. 4.4. Conclusie Selectieve distributiesystemen zijn als zodanig niet illegaal. De Commissie heeft zelfs de economische voordelen ervan voor de consument erkend. Beperkingen zoals beschreven in punt 4.2.2. zijn, in het kader van een selectief distributiesysteem, wel illegaal en artikel 81 van het EG-Verdrag bevat, in het kader van Verordening 2790/99, een efficiënte manier om deze beperkingen te bestrijden. 5.
MISBRUIK VAN EEN MACHTSPOSITIE MET BETREKKING TOT HANDELSMERKEN 5.1. Mogelijke soorten misbruik Er is altijd al een spanning geweest tussen het toekennen van intellectueleeigendomsrechten, zoals handelsmerken, die meestal het recht bevatten om anderen van het gebruik van het eigendom uit te sluiten, en de verplichting voor een bedrijf met een machtspositie om op grond van de mededingingswetgeving
22
Beschikking 92/33/EEG, met name §7 14
een licentie te geven aan anderen aangezien de concurrentie op de markt, indien die niet gebeurt, ernstig zou worden aangetast. Indien een bedrijf met een machtspositie dit verzuimt kan dit mogelijk beschouwd worden als een onterechte weigering om een licentie te verlenen en wordt artikel 82 van het EG-Verdrag van toepassing. Andere soorten gedragingen in verband met het toekennen van licenties voor handelsmerken kunnen eveneens onder artikel 82 van het EG-Verdrag vallen. Het is niet mogelijk er een volledig overzicht van te geven. Te hoge licentievergoedingen zijn een voorbeeld. 5.2. Juridisch kader Eenzijdig concurrentieverstorend gedrag van bedrijven valt onder artikel 82 van het EG-Verdrag, onder het zogenaamde "misbruik van een machtspositie". 5.2.1.
Artikel 82 van het EG-Verdrag In artikel 82 van het EG-Verdrag staat: “Onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt en verboden, voorzover de handel tussen lidstaten daardoor ongunstig kan worden beïnvloed, is het, dat een of meer ondernemingen misbruik maken van een machtspositie op de gemeenschappelijke markt of op een wezenlijk deel daarvan”. Dat misbruik bestaat onder meer in “het rechtstreeks of zijdelings opleggen van onbillijke aan- of verkoopprijzen of van andere onbillijke contractuele voorwaarden”. De weigering van een rechthebbende om voor zijn handelsmerk een licentie te geven aan een ander bedrijf, kan mogelijk onder het toepassingsgebied van dit artikel vallen. Het Europees Hof van Justitie heeft in een arrest23 echter gezegd dat een intellectuele-eigendomsrecht het recht inhoudt anderen uit te sluiten en dat er geen algemene verplichting is om licenties toe te kennen, zelfs niet tegen billijke royalty’s. Hieruit volgt dat in de situatie waarin een bedrijf met een machtspositie weigert een licentie te verlenen, naast de weigering om een licentie te verlenen, een extra element nodig is om een inbreuk op artikel 82 van het EG-Verdrag aan te tonen.
5.2.2.
Artikel 10 van het EG-Verdrag in combinatie met artikel 82 van het EG-Verdrag In artikel 10 van het EG-Verdrag staat: “De lidstaten treffen alle algemene of bijzondere maatregelen welke geschikt zijn om de nakoming van de uit dit Verdrag of uit handelingen van de instellingen der Gemeenschap voortvloeiende verplichtingen te verzekeren. Zij vergemakkelijken de vervulling van haar taak. Zij onthouden zich van alle maatregelen welke de verwezenlijking van de doelstellingen van dit Verdrag in gevaar kunnen brengen.”
23
Volvo vs. Veng Beschikking 238/87/EEG [1988] Jurispr. blz. 6211 15
Uit de jurisprudentie van het Hof van Justitie24 blijkt dat een lidstaat haar verplichtingen uit hoofde van artikel 10 misschien niet nakomt indien zij een bedrijf ertoe aanzet artikel 82 te schenden door bv. bepaalde prijzen op te leggen of aan te moedigen. Hetzelfde is, althans in theorie, ook waar indien een lidstaat een bedrijf ertoe zou aanzetten op een bepaalde relevante markt gebruik te maken van zijn machtspositie. Aangezien door de regel van communautaire uitputting (of liever door het ontbreken van internationale uitputting) sommige bedrijven in de EER hogere prijzen kunnen aanrekenen dan anders het geval zou zijn, kan men aanvoeren dat een door de overheid opgelegde regel een bedrijf met een machtspositie de mogelijk kan bieden misbruik te maken van deze positie door hogere prijzen vast te stellen. Aan deze benadering kleven evenwel heel wat haken en ogen. In de eerste plaats is dit pas mogelijk in het geval van bedrijven met een machtspositie. Ten tweede, indien de bedrijven al een machtspositie hebben, dan is het zeer waarschijnlijk deze positie en niet de regel van communautaire uitputting die hen de mogelijk biedt hogere prijzen aan te rekenen, of, in ieder geval, zou de oorzaak van de hoge prijzen zeer moeilijk te achterhalen zijn. Ten derde, en dat valt niet te betwisten, zou een lidstaat nooit inbreuk kunnen maken op de communautaire wetgeving door de regel van de communautaire uitputting na te leven aangezien die regel door de communautaire wetgever is vastgelegd in artikel 7 van de handelsmerkenrichtlijn, zoals door het Hof van Justitie in de zaken Silhouette, Sebago en Zino Davidoff is uitgelegd.” 5.3. Relevante gevestigde jurisprudentie Er is geen gevestigde rechtspraak op dit gebied. Zoals hierboven reeds aangestipt, loopt er momenteel een zaak, de DSD-zaak. Er moet echter bij worden gezegd dat de belangrijkste markt van het bedrijf waarop DSD volgens de Commissie een machtspositie had, de markt voor recyclingdiensten is. Deze zaak brengt ons daarom niet veel verder omdat het vraagstuk van communautaire en internationale uitsluiting alleen betrekking heeft op goederen.25. 5.4. Conclusie In de gevallen waarin een bedrijf met een machtspositie misbruik wil maken van zijn handelsmerkrechten, bijvoorbeeld door buitensporig hoge prijzen te vragen voor zijn merkgoederen, zijn er op grond van artikel 82 wettelijke bepalingen om dergelijk gedrag te bestrijden. De situatie waarin een misbruik erin bestaat dat geweigerd wordt licenties te verlenen voor handelsmerkrechten, komt waarschijnlijk zeer zelden voor en er is geen relevante gevestigde rechtspraak op dit gebied.
24
bv. Zaak 209/84 Asjes [1986] Jurispr.- 1425
25
er is geen uitputting voor diensten in de EU, zie Richtlijn 92/100/EEG, en Metronome Musik zaak C-200/96 [1998] Jurispr.I blz. 1953 en Coditel I zaak 62/79 16
6.
INBREUKEN OP HANDELSMERKEN 6.1. Economische rol van handelsmerken Zoals in het NERA-rapport is aangegeven, hebben handelsmerken een tweevoudige rol: “zij helpen en beschermen de consument bij het zoeken naar een de oorsprong van de producten en verbeteren hun capaciteit om over de kwaliteit te oordelen” en zij zorgen ervoor dat “merkhouders beloond worden voor hun investering in productontwikkeling en -kwaliteit en […] in het creëren van een merknaam van een product” dankzij het gebruik van hun exclusieve rechten. 6.2. Juridisch kader In de EU bestaan het nationale en het communautaire handelsmerk naast elkaar. Voor beide merken is er regelgeving voorhanden, namelijk Richtlijn 89/104/EEG en Verordening 40/94. Indien er sprake is van (vermeende) inbreuk op handelsmerken en uitputting van handelsmerken zijn de artikelen 28 en 30 van het EG-Verdrag betreffende het vrije verkeer van goederen in de EU eveneens belangrijk. 6.2.1.
Richtlijn 89/104/EEG Richtlijn 89/104/EEG harmoniseert de nationale handelsmerkwetgevingen in de EU. Zeer belangrijk voor het vraagstuk van uitputting zijn artikel 7, lid1, waarin staat dat “het aan het merk verbonden recht de houder niet toestaat het gebruik daarvan te verbieden voor waren die onder dit merk door de houder of met zijn toestemming in de Gemeenschap in de handel zijn gebracht”, en artikel 7, lid 2, waarin staat dat, “Lid 1 niet van toepassing is wanneer er voor de houder gegronde redenen zijn om zich te verzetten tegen verdere verhandeling van de waren, met name wanneer de toestand van de waren, nadat zij in de handel zijn gebracht, gewijzigd of verslechterd is”.
6.2.2.
Verordening 40/94 Verordening 40/94 creëert één communautair handelsmerk in de EU. De artikelen 13, lid 1 en lid 2 zijn vrijwel gelijk aan de artikelen 7, lid 1 en lid 2 van de richtlijn, en zorgen er derhalve voor dat het uitputtingsstelsel gelijk is voor zowel het nationale als het communautaire handelsmerk.
6.2.3.
Artikelen 28 and 30 van het EG-Verdrag In artikel 28 van het EG-Verdrag wordt het sleutelbeginsel van het vrije verkeer van goedeen in de EU vastgelegd. In het artikel staat: “Kwantitatieve invoerbeperkingen en alle maatregelen van gelijke werking zijn tussen de lidstaten verboden”. Artikel 30 voorziet in uitzonderingen op artikel 28, zoals voor “de bescherming van de industriële en commerciële eigendom” bv. handelsmerken. Maar, “deze verboden of beperkingen mogen echter […] noch een verkapte beperking van de handel tussen de lidstaten vormen”.
17
6.3. Relevante gevestigde jurisprudentie Het merkenrecht werd ook gebruikt om een antwoord te vinden op de vraag onder welke omstandigheden een rechthebbende kan verhinderen dat een wederverkoper reclame maakt voor de merkgoederen. In de zaak Dior/Evora26, waarbij Dior niet wilde dat Evora reclame maakte voor goederen met het handelsmerk van Dior, wees het Hof van Justitie in zijn arrest erop dat “het gerechtvaardigd belang van de merkhouder moet worden afgewogen tegen het gerechtvaardigd belang van de wederverkoper om de desbetreffende producten te kunnen doorverkopen met gebruikmaking van de in zijn bedrijfssector gebruikelijke wijze van adverteren.”. De beginselen die hier op het spel stonden waren dus de bescherming van de merkrechten enerzijds en het vrije verkeer van goederen in de EU anderzijds. In de zaak Loendersloot27 diende het Hof te oordelen over de compatibiliteit tussen het verbod op het verwijderen van identificatienummers die op producten zijn aangebracht om de oorsprong te traceren en de regels betreffende het vrije verkeer van goederen. Parallelle handelaren voerden aan dat de nummers moesten worden verwijderd om het kunstmatig verdelen van de markten door de leveranciers van de goederen te voorkomen. Het Hof was echter van oordeel dat het gebruik van identificatienummers voor rechtmatige doeleinden zoals het voorkomen van namaak, op zich niet tot het kunstmatig verdelen van de markten leidde en derhalve geen inbreuk was op de communautaire wetgeving betreffende het vrije verkeer van goederen. 6.4. Conclusie Als gebruik wordt gemaakt van het merkenrecht, in plaats van contractuele bepalingen of de machtspositie van een bedrijf, om het vrije verkeer van goederen in de EU te beperken, dan beschikt de Gemeenschap in haar wetgeving over een efficiënt middel om dergelijke beperking te verhinderen en tegelijkertijd de rechtmatige rechten van de merkhouder te beschermen. 7.
ALGEMENE CONCLUSIE Dit verslag heeft een kort overzicht gegeven van zaken over vermeend misbruik van handelsmerkrechten die aan de Commissie zijn gemeld, met name m.b.t. de mededingingsaspecten ervan, en heeft aangetoond dat deze zaken met behulp van de bestaande wetgeving zijn opgelost. Voorts zijn in het verslag de resultaten opgenomen van de enquête die de Commissie heeft uitgevoerd onder handelsmerkhouders, consumentengroepen en parallelle handelaren. De meeste klachten die door de laatstgenoemde zijn geformuleerd, hebben betrekking op de middelen waarmee rechthebbenden de oorsprong van merkgoederen kunnen achterhalen. Voorzover dit de rechthebbenden de mogelijkheid biedt om de invoer van dergelijke goederen van buiten de EU tegen te houden, kan dit moeilijk als een misbruik worden beschouwd aangezien het een onvermijdelijke gevolg is van het Silhouette-arrest.
26
Zaak C-337/95 [1997] Jurispr. I blz. 6013, met name §44
27
Zaak C-349/95, Loendersloot vs. Ballantine et al [1997] Jurispr. I-6227 18
Voorzover dit de rechthebbenden de mogelijkheid biedt om de parallelle handel in de EU te beperken, kunnen deze beperkingen weliswaar onrechtmatig zijn, maar is dit een kwestie die op grond van de bestaande bepalingen in de Europese mededingingswetgeving (artikelen 81 en 82 van het EG-Verdrag), de Europese handelsmerkenwetgeving (richtlijn en verordening inzake handelsmerken) en de bepalingen over het vrije verkeer van goederen (artikelen 28 en 30 van het EG-Verdrag) kunnen worden beoordeeld. Het kan zijn dan sommige merkgoederen duurder zijn dan eigenlijk het geval zou zijn indien er een stelsel van internationale uitputting in de EU was, ofschoon in de NERAstudie wordt gesuggereerd dat een dergelijk effect in het algemeen vrij klein is. Dergelijke prijzen kunnen echter niet beschouwd worden als een misbruik van een machtspositie in de zin van artikel 82 van het EG-Verdrag, al dan niet in combinatie met artikel 86, lid 1. De conclusie is dat de Commissie, als resultaat van haar onderzoek ter voorbereiding van dit verslag, geen tekortkomingen heeft ontdekt in de bestaande wettelijke bepalingen in verband met mogelijk misbruik van handelsmerken in de EU.
19
BIJLAGE Brief van 24.07.2002 van Erik Nooteboom, Hoofd van de eenheid Diensten, elektronische handel, intellectuele en industriële eigendom en de media; Industriële eigendom - DG Interne markt - EUROPESE COMMISSIE (referenties : 4468 MARKT/E/2/DE D(2002) / 398) Contact: David Ellard,
[email protected] Betreft:
telefoon:(32-2)
296.31.81,
fax:(32-2)
299.31.04,
internationale uitputting van handelsmerken
Geachte heer/mevrouw, Mijn brief gaat over de zogenaamde internationale uitputting van handelsmerken in de Europese Unie, en met name over de vraag of een handelsmerkhouder in de EU het recht heeft om in overeenstemming met de handelsmerkwetgeving, de invoer in de EU tegen te houden van goederen die oorspronkelijk door de merkhouder zelf of met diens toestemming op de markt buiten de EU zijn geplaatst . Zoals u weet vormt dit vraagstuk de grondslag van een recente resolutie van het Europees Parlement van 3 oktober 2001, waarin de Europese Commissie, onder meer, wordt verzocht onderzoek te doen naar "gevallen van misbruik van handelsmerken die aan de Commissie zijn gemeld". Derhalve zou ik een beroep op u willen doen om ons op de hoogte brengen van recente gevallen van misbruik van handelsmerken, waarbij het misbruik betrekking heeft op de prijzen, die u bekend zijn en die u al dan niet reeds aan de Europese Commissie hebt gemeld. Met misbruik van handelsmerken bedoel ik niet de gevallen waarbij nagemaakte of gepirateerde goederen in de handel zijn gebracht. Tot de gevallen die ik wel bedoel, behoren situaties waarbij een handelsmerkhouder (of bedrijven die in zijn belang optreden): · beperkingen aanbrengt in overeenkomsten met distributeurs (bv. selectieve distributieovereenkomsten) · restrictieve bepalingen opneemt in leveringscontracten (bv. verbodsbepalingen of dwingende maatregelen om het verder exporteren van de geleverde goederen naar sommige gebieden tegen te houden) · garantiebepalingen invoert die de levering naar bepaalde geografische gebieden verhindert of, indien de leverancier op een bepaald markt een machtspositie heeft,: · zich van de markt terugtrekt en/of aan wederverkopers op de markt weigert te leveren · buitensporig hoge prijzen vaststelt · distributeurs straft die aan dit soort praktijken niet willen meedoen.
Deze lijst geeft alleen maar wat voorbeelden en is geenszins volledig. Wij zouden het op prijs stellen indien u informatie kunt geven over andere mogelijke gevallen van misbruik van handelsmerkrechten. Wij verzoeken u uw bijdragen tegen 30 september 2002 aan ons te doen toekomen. Wij kijken er met belangstelling naar uit. Hoogachtend,
21