01 |
Fiscaliteit
02 |
Veiligheid - Preventie
03 |
Armoedebestrijding
04 | Milieu - Energie - Klimaat 05 |
Mobiliteit
06 |
Tewerkstelling
07 |
Gezondheid
08 |
Huisvesting
09 |
Migratie - Asielbeleid
10 |
Beliris
INITIATIEFNEMER
MAATREGEL
SOORT
FOD Financiën, POD Maatschappelijke Integratie - Dienst Grootstedenbeleid
Belastingvermindering voor uitgaven voor vernieuwing van woningen, gelegen in een zone voor positief grootstedelijk beleid Fiscale stimuli ten gunste van achtergestelde grootstedelijke gebieden: belastingvermindering
01 | Omschrijving Belastingvermindering voor de belastingplichtige die bepaalde, welomschreven uitgaven doet voor de vernieuwing van de woning waarvan hij eigenaar, bezitter, erfpachter of vruchtgebruiker is en die gelegen is in een zone voor positief grootstedelijk beleid. De belastingvermindering bedraagt 15 % van de werkelijk gedane uitgaven, met dien verstande dat per belastbaar tijdperk de belastingvermindering niet meer dan 660 € (basisbedrag 500 €) per woning mag bedragen. Voorwaarden om van de belastingvermindering te mogen genieten is dat het gaat om de renovatie van de enige woning van de belastingplichtige, dat de totale kostprijs van de werken (inclusief BTW) ten minste 3.310 € (basisbedrag 2.500 €) bedraagt, dat de woning sedert tenminste 15 jaar in gebruik is genomen en dat de werken worden uitgevoerd door een geregistreerde aannemer.
02 | Impact op de steden De maatregel is beperkt tot zogenaamde zones voor positief grootstedelijk beleid, dit zijn de steden die als zodanig zijn erkend door de studie Kesteloot-Vandermotten (en die dus de meest achtergestelde wijken in de Belgische stadsgewesten identificeert).
03 | Referenties • Koninklijk besluit van x juni 2003 tot vastlegging van de zones voor positief grootstedelijk beleid in uitvoering van artikel 145/25, tweede lid van het WIB 1992 (Belgisch staatsblad 20/6/2003). • Koninklijk besluit van 18 december 2009 tot wijziging van het koninklijk besluit van 4 juni 2003 tot vastlegging van de zones voor positief grootstedelijk beleid in uitvoering van artikel 145/25, tweede lid van het WIB 1992 (Belgisch Staatblad 30/12/2009). • Koninklijk besluit van 12 mei 2003 tot wijziging van het Koninklijk besluit/WIB 92 inzake de belastingvermindering voor uitgaven voor vernieuwing van woningen gelegen in een zone voor positief grootstedelijk beleid (Belgisch Staatsblad 20/6/2003). • Programmawet 8 april 2003.
HFDST 1
1
Belastingvermindering
04 | Contact / info • FOD Financiën Statistieken Christiaan Van Laere Koning Albert II-laan 33, 1030 Brussel 02/576.27.95 christiaan.vanlaere@minfin.fed.be (via Isabel Gijsemans, 02/579.07.97,
isabel.gijsemans@minfin.fed.be)
• POD Maatschappelijke Integratie Dienst Grootstedenbeleid Stijn Van Wolputte Koning Albert II-laan 30, 1000 Brussel 02/508.86.51
[email protected]
05 | Opmerkingen De duurtijd van de maatregel liep aanvankelijk van 2003 tot en met 2008. De maatregel, of meer bepaald de bepaling van de zones voor positief grootstedelijk beleid, werd verlengd voor de periode van 2009 tot en met 2011. Bij de Administratie Begroting (FOD Financiën) werden de nodige gegevens opgevraagd om een evaluatie te maken van de huidige maatregelen, waarvan de budgettaire impact destijds geraamd werd op 2,7 miljoen €. Enkel voor de maatregel rond de belastingvermindering na renovatie konden relatief eenvoudig cijfergegevens worden vrijgegeven, aangezien dit steeds voorwerp heeft uitgemaakt van een apart rubriekje op de belastingsaangifte, ongeacht bijkomende en verwante federale (bv. verlaagd BTW-tarief van 6 % voor renovatie, verlaagd BTW-tarief voor vernieuwbouw, premies voor energiebesparende of klimaatvriendelijke investeringen, …) of gewestelijke maatregelen (bv. vermindering onroerende voorheffing voor bescheiden woning in Vlaanderen, …). Voor de aanslagjaren 2004-2006 konden reeds de volledige gegevens worden overgemaakt: • • • •
Aanslagjaar 2004 (inkomsten 2003): 773.987 € (1.461 goedgekeurde aanvragen); Aanslagjaar 2005 (inkomsten 2004): 1.239.608 € (2.318 goedgekeurde aanvragen); Aanslagjaar 2006 (inkomsten 2005): 1.337.507 € (2.563 goedgekeurde aanvragen); Aanslagjaar 2007 (inkomsten 2006): 1.260.445 € (2.600 goedgekeurde aanvragen).
Voor het aanslagjaar 2007 dient opgemerkt dat het om voorlopige cijfers gaat, gezien de buitengewone aanslagtermijn van drie jaar nog niet is verstreken.
HFDST 1
2
INITIATIEFNEMER
MAATREGEL
SOORT
FOD Financiën
Verlaagd BTW-tarief van 6 % voor ‘vernieuwbouw’ van woningen in stadsgebieden FOD Financiën, POD Maatschappelijke Integratie, Dienst Grootstedenbeleid
01 | Omschrijving Vanaf 1 januari 2007 was het verlaagd BTW-tarief van 6 % van toepassing voor de afbraak en heropbouw (vernieuwbouw) van woningen in 32 Belgische steden, met name: • In Vlaanderen: Antwerpen, Gent, Mechelen, Leuven, Brugge, Kortrijk, Oostende, Roeselare, Aalst, Dendermonde, Sint-Niklaas, Genk, Hasselt; • In Wallonië: Charleroi, Luik, Bergen, Moeskroen, La Louvière, Doornik, Seraing, Verviers, Namen; • In Brussel: Anderlecht, Brussel, Sint-Gillis, Sint-Joost-ten-Noode, Sint-Jans-Molenbeek, Schaarbeek, Vorst, Elsene, Ukkel, Etterbeek. Afbraak en heropbouw dienen één aaneensluitende handeling te zijn. Aanvankelijk was deze regeling beperkt tot bepaalde stadsgebieden of stadskankers, maar sinds de programmawet van 27 april 2007 is de maatregel van kracht op het volledige grondgebied van de betrokken steden.
02 | Impact op de steden Het tarief was oorspronkelijk van toepassing op het volledige grondgebied van een beperkt aantal steden (cf. supra). In 2009 werd de maatregel tijdelijk uitgebreid tot het volledige Belgische grondgebied, waarmee de specificiteit van het (groot)stedelijk karakter enigszins werd ondergraven. Een eerste aanpassing voorzag in de uitbreiding tot het volledige grondgebied van het land tot 31 december 2009 (Koninklijk besluit van 10 februari 2009), maar met het nieuwe Koninklijk besluit van 9 december 2009 werd dit verlengd tot 31 december 2010.
03 | Referenties
• Programmawet van 27 december 2006. • Programmawet van 27 april 2007. • Koninklijke besluiten van 12 augustus 2000, 26 september 2001 en 28 april 2005 ter uitvoering van artikel 3 van de wet van 17 juli 2000 tot bepaling van de voorwaarden waaronder de plaatselijke overheden een financiële bijstand kunnen genieten van de staat in het kader van het stedelijk beleid. • Voorwaarden zijn onder meer dat de woning na de uitvoering van de werken, hetzij uitsluitend, hetzij hoofdzakelijk als privé-woning wordt gebruikt en dat de werken worden uitgevoerd door een geregistreerde aannemer.
HFDST 1
3
Verlaagd BTW-tarief
• Koninklijk besluit van 10 februari 2009 tot wijziging van het Koninklijk besluit nr. 20 van 20 juli 1970 tot vaststelling van de tarieven van de belasting over de toegevoegde waarde en tot indeling van de goederen en diensten bij die tarieven (Belgisch Staatsblad 13 februari 2009). • Koninklijk besluit van 9 december 2009 tot wijziging van het Koninklijk besluit nr. 20 van 20 juli 1970 tot vaststelling van de tarieven van de belasting over de toegevoegde waarde en tot indeling van de goederen en diensten bij die tarieven (Belgisch Staatsblad 14 december 2009).
04 | Contact / info • FOD Financiën Centrale Dienst BTW Didier Deblaere 02/57.626.42 didier.deblaere@minfin.fed.be
05 | Opmerkingen Aanvankelijk was deze regeling beperkt tot de stadskankers, maar aangezien dit leidde tot onduidelijkheid en onzekerheid werd de regeling uitgebreid naar het volledige grondgebied van de betrokken steden. De maatregel werd begin 2009 tijdelijk uitgebreid tot het ganse Belgische grondgebied (tot 31/12/2009) en nadien verlengd tot 31/12/2010.
HFDST 1
4
INITIATIEFNEMER
MAATREGEL
SOORT
FOD Financiën, POD Maatschappelijke Integratie Dienst Grootstedenbeleid
Uitstel van de inwerkingtreding van de herschatting van KI bij renovatie Fiscale stimulans ten gunste van achtergestelde grootstedelijke gebieden (fiscale stimuli om de woonfunctie te bevorderen)
01 | Omschrijving Bij renovatie van een woning wordt het KI herzien. Deze stijging van het KI vloeit voort uit de hogere kwaliteit en het hoger comfort van het onroerend goed na renovatie. Normaal wordt het nieuwe KI geacht te bestaan vanaf de eerste dag van de maand volgend op de voltooiing van de werken). Bovendien zal het KI vaak bijkomend toenemen omdat ook de ouderdom van het goed - een belangrijke invloed op de in aanmerking genomen huurwaarde - wordt aangepast. Als er bijvoorbeeld, voorafgaand aan de renovatie, wordt uitgegaan van de gemiddelde huurwaarde van een goed dat dateert van bv. 1945, wordt na de renovatie rekening gehouden met de - veel hogere - gemiddelde huurwaarde van in 1975 bebouwde goederen. Kortom, dergelijke KI-herschattingen schrikken mensen vaak af om tot renovatie over te gaan. Een uitstel van de inwerkingtreding van het herschatte, met 6 of 10 jaar, neemt ten eerste een drempel weg die het renoveren bemoeilijkt en, ten tweede, kent een fiscale aanmoediging toe. (de huidige, bestaande maatregel voorziet in een uitstel van inwerkingtreding van het nieuwe KI met 6 jaar).
02 | Impact op de steden De maatregel is van toepassing in bepaalde achtergestelde grootstedelijke gebieden (zones voor positief grootstedelijk beleid).
03 | Referenties • Artikel 194, §5 WIB. • Koninklijk besluit van juni 2003 tot vastlegging van de zones voor positief grootstedelijk beleid in uitvoering van artikel 145/25, tweede lid van het WIB 1992 (Belgisch staatsblad 20/6/2003). • Koninklijk besluit van 18 december 2009 tot wijziging van het koninklijk besluit van 4 juni 2003 tot vastlegging van de zones voor positief grootstedelijk beleid in uitvoering van artikel 145/25, tweede lid van het WIB 1992 (Belgisch Staatblad 30/12/2009). • Programmawet 8 april 2003.
HFDST 1
5
Uitstel van de inwerkingtreding van de herschatting van KI bij renovatie
04 | Contact / info • FOD Financiën Statistieken Christiaan Van Laere Koning Albert II-laan 33, 1030 Brussel 02/576.27.95 christiaan.vanlaere@minfin.fed.be (via Isabel Gijsemans, 02/579.07.97,
isabel.gijsemans@minfin.fed.be)
• POD Maatschappelijke Integratie Dienst Grootstedenbeleid Stijn Van Wolputte Koning Albert II-laan 30, 1000 Brussel 02/508.86.51
[email protected]
05 | Opmerkingen Deze maatregel komt voornamelijk ten laste van de gemeenten, weliswaar onder de vorm van een niettoename van opbrengsten. Bovendien kan men aannemen dat de aantrekkingskracht op renoveerders compenserend kan werken. De maatregel was aanvankelijk van toepassing in de periode 2003-2008. De bepaling van de zones voor positief grootstedelijk beleid werd verlengd voor de periode van 2009 tot en met 2011. Volgens de administratie Financiën zijn er geen cijfers voorhanden over het aantal betrokken dossiers. De budgettaire impact zou echter gering zijn. Het is ook moeilijk om te bepalen wat bewoners van woningen in achtergestelde wijken precies heeft aangezet om over te gaan tot renovatiewerken, aangezien ook op gewestelijk niveau maatregelen werden genomen die hun grondslag hebben in het kadastraal inkomen (bv. uitstel van verhoging van onroerende voorheffing op Vlaams niveau). In de lijn van maatregelen met betrekking tot het kadastraal inkomen, kan ook de bevriezing van de indexering ervan vermeld worden. Als compensatie voor het uitstel van een algemene perequatie van de KI, werd besloten het KI, nog steeds gebaseerd op de huurwaarden van 1 januari 1975, aan een jaarlijkse indexering te onderwerpen. Het gaat hierbij om een uniform indexeringspercentage dat geen rekening houdt met de werkelijke regionale of grootstedelijke evoluties. Onroerende goederen in grootsteden hebben reeds een hoger KI dan elders, wat nog wordt versterkt door een indexering van het KI. In afwachting van een algemene perequatie kan men ertoe overgaan om de KI’s in bepaalde grootstedelijke gebieden niet langer te indexeren. Dit kan deze zones aantrekkelijker maken om in te gaan wonen en werken. Het gaat om een federale bevoegdheid, maar met instemming van de gewesten. Voor een dergelijke aanpassing dient er een toevoeging te komen aan Artikel 518 WIB.
HFDST 1
6
VOORSTEL
SOORT
Algemene perequatie van de kadastrale inkomens Fiscale maatregel: wegwerken van fiscale onevenwichten, nadelig voor grootsteden
Voorstellen: De maatregelen die in het kader van het transversaal beleid worden voorgesteld of toegelicht, vinden grotendeels hun basis in de studie ‘Grootstedelijk beleid en fiscaliteit’, die in opdracht van het federaal Grootstedenbeleid in de periode 2000-2001 werd uitgevoerd door Miguel De Jonckheere, professor aan de vakgroep Fiscaal Recht aan de Vrije Universiteit Brussel (VUB). Deze studie werd ingegeven door de wens om het leef- en woonklimaat in de achtergestelde grootstedelijke gebieden te verbeteren en door de vaststelling dat de bestaande fiscale regelgeving nadelig was voor grootsteden. Fiscale stimuli moesten ertoe bijdragen om wonen en werken in stedelijke wijken aantrekkelijker te maken. Rekening houdend met de geldende bevoegdheidsverdeling tussen de federale staat en de gemeenschappen en gewesten, schuift de studie van professor De Jonckheere een aantal mogelijke fiscale maatregelen naar voor met het oog op een meer fiscaalvriendelijk klimaat voor de (groot)steden, hetzij door fiscale gunstmaatregelen voor grootsteden of grootstedelijke zones, hetzij door maatregelen die de fiscale onevenwichten ten nadele van het leven in de grootstad verkleinen of wegwerken.
01 | Omschrijving Het huidige KI is nog steeds gebaseerd op de huurwaarden per 1 januari 1975. In artikel 487 van het WIB werd een 10-jaarlijkse algemene perequatie voorzien, maar dit werd voor onbepaalde tijd uitgesteld. Er werd evenwel in het vooruitzicht gesteld dat de eerstvolgende algemene perequatie rekening zal houden met de huurwaarden per 1 januari 1994. Enkel een verregaande actualisering van de grondslag waarop het onroerend patrimonium wordt belast kan het probleem, dat vooral als nadelig wordt ervaren door grote steden, ten gronde oplossen. Een algemene perequatie moet de gegroeide onevenwichten ten nadele van grootsteden wegwerken. Hiervoor, maar ook om rekening te houden met de besparing die het leven in een grootstad met zich meebrengt op vlak van mobiliteits- en infrastructuurkosten, is het nodig de waarde van de grond duidelijk te onderscheiden van de waarde van het bebouwd onroerend goed. Zo zou bij het bepalen van het KI de ligging van de woning grotendeels geneutraliseerd worden, hetgeen ten goede zou komen aan de grootsteden. Andere mogelijkheid is om bij het bepalen van de belastbare grondslag enkel nog rekening te houden met bepaalde types van onroerende goederen, waarvoor de gemiddelde huurprijs per m2 niet langer in functie van de gemeenten, maar wel nationaal wordt bepaald. Hierdoor zou de ligging van het goed haar belang verliezen en zouden de algemene perequaties een stuk eenvoudiger worden.
HFDST 1
7
Algemene perequatie van de kadastrale inkomens
02 | Impact op de steden Het huidige kadastraal inkomen is onaangepast aan de realiteit, wat vooral nadelig is voor de eigenaars en bewoners van de grootsteden. De ouderdom van de gebouwen, de invloed van de stadsvlucht op het huuraanbod, de achteruitgang van bepaalde wijken, …: allemaal elementen die toelaten te stellen dat evolutie van de huurprijzen voor woningen in grootsteden tijdens de afgelopen 30 jaar niet evenredig is verlopen met deze in kleine steden en gemeenten. Het KI in grootsteden is dus aanzienlijk hoger dan het KI van gelijkaardige goederen in kleinere gemeenten. Een herziening van de grondslag van het KI is dan ook noodzakelijk.
03 | Referenties • Artikel 487 WIB.
04 | Opmerkingen Allereerst: dit betreft een algemene maatregel, dus niet enkel van toepassing in bepaalde buurten in moeilijkheden. De impact van een algemene perequatie mag ook niet overschat worden. Een aangepast KI mag dan in principe zorgen voor een rechtvaardiger verdeling van de lasten die op basis van het KI worden berekend, de impact op de belastingplichtige zal wellicht toch beperkt blijven. De onroerende voorheffing wordt immers vooral door de gemeentelijke opcentiemen bepaald en men kan aannemen dat de gemeenten hun opcentiemen zullen aanpassen aan de nieuwe berekeningsbasis. Zo zou het verwachte hogere KI op nationaal vlak gecompenseerd worden door lagere gemeentelijke opcentiemen. Grootsteden hebben evenwel niet de financiële ruimte om de effectieve opbrengst uit de OV te laten dalen. De invloed van de actualisering van het KI zou aldus geneutraliseerd worden en in grootsteden zou men nog steeds meer betalen. Een algemene perequatie moet dus gepaard gaan met compenserende maatregelen die aan grootsteden meer financiële middelen toekennen (zodat ook zij de gemeentelijke opcentiemen op de OV kunnen laten zakken). Een algemene perequatie moet niet zozeer beoordeeld worden op zijn impact, het is veeleer een kwestie van een meer rechtvaardige en meer realistische grondslag in te voeren. De bestaande toestand is immers structureel nadelig voor grootsteden. Een algemene perequatie moet de bestaande structurele ongelijkheden wegwerken. Een veelgehoorde kritiek is dat een dergelijke invoering erg omslachtig is en veel tijd vergt. Een mogelijkheid is om de perequatie in verschillende stappen uit te voeren ( jaarlijks een bepaald deel herzien en herhalen na 3-4 jaar). Experten wijzen er bovendien op dat men in Nederland jaarlijks overgaat tot een volledige perequatie.
HFDST 1
8
VOORSTEL
SOORT
Toekenning van aanvullende gemeentebelasting aan voornaamste werkgemeente Gemeentelijke fiscaliteit verdeling van belastingopbrengsten
01 | Omschrijving Gemeenten halen ongeveer 80 % van hun fiscale opbrengsten uit de opcentiemen op de onroerende voorheffing en uit de aanvullende gemeentebelasting op de personenbelasting. De aanvullende gemeentebelasting wordt integraal toegewezen aan de gemeente waarin de betrokken persoon zijn hoofdverblijf heeft. De werkgemeente ontvangt dus niets van de rijkdom die nochtans op haar grondgebied wordt ontwikkeld en waarvoor zij grote kosten draagt (infrastructuur, politie, onderhouds- en reinigingskosten, verkeershinder, parkeerproblemen, leefbaarheidsproblemen…). De grote werkgemeenten hebben dus hogere uitgaven te dragen en worden aldus gedwongen om het percentage van hun aanvullende personenbelasting te verhogen, wat tot stadsvlucht kan leiden. Voorstel is dan ook om een aanvullende gemeentebelasting van bv. 1,5 % te heffen op de inkomstenbelasting en die toe te kennen aan de voornaamste werkgemeente. Deze gemeenten zouden deze nieuwe belasting moeten aanwenden om de belastingdruk van het leven in de grootstad (aanvullende gemeentebelastingen en opcentiemen op de CV, belastingen die de stadsvlucht verscherpen) te verminderen. Bedoeling is dus niet zozeer om bijkomende middelen te verschaffen aan de werkgemeenten, maar wel een rechtvaardigere verdeling van de fiscale opbrengsten tot stand te brengen (daar gemeenten die vaak fungeren als werkgemeenten niet langer verplicht zijn om de kosten die voortkomen uit deze functie als werkgemeente te verhalen op hun inwoners).
02 | Impact op de steden De grote steden fungeren het meest als werkgemeente en moeten hiervoor allerhande uitgaven dragen. Aanvullende gemeentebelasting voor de werkgemeente zou deze aanzienlijke meeruitgaven kunnen compenseren en aldus bijdragen tot het financieel evenwicht van de steden.
03 | Referenties • Artikel 465 e.v. WIB. Er is eveneens een aanpassing nodig van de financieringswet.
HFDST 1
9
Toekenning van aanvullende gemeentebelasting
04 | Opmerkingen Critici wijzen erop dat het niet per se de grootsteden zijn die als werkgemeenten fungeren. In de lijst met Vlaamse gemeenten staan bv. kleinere gemeenten als Zaventem, Machelen, Wielsbeke en Wijnegem vooraan. Gent en Antwerpen nemen hierin slechts respectievelijk de tiende en achttiende plek in. Deze rangschikking is evenwel gebaseerd op cijfers die de verhouding tussen inwoners en aantal werkplaatsen in deze gemeenten weergeven en niet op absolute aantallen van pendelaars. Bovendien doet dit niets af aan de grond van de zaak, met name een rechtvaardigere verdeling van de fiscale opbrengsten. De kleinere gemeenten zijn daarnaast hoofdzakelijk gelegen aan de rand van grote steden en aldus ook afhankelijk van de aanwezigheid van de grootstad.
HFDST 1
10
VOORSTEL
SOORT
Gemoduleerde aanvullende gemeentebelasting op de personenbelasting in de achtergestelde stedelijke gebieden Aanvulling op de gemeentebelasting
01 | Omschrijving Een gemoduleerde aanvullende gemeentebelasting zou erin bestaan om een aangepast tarief voor de aanvullende gemeentebelasting toe te passen in de achtergestelde stedelijke zones. Het geeft dus aan de gemeenten zelf de mogelijkheid om een aangepast tarief voor de gemeentebelasting in te voeren. Dit aangepast tarief voor bepaalde zones ligt bijvoorbeeld maximum 1 % lager dan het elders in de gemeente van toepassing zijnde tarief. Door het lagere tarief kunnen meer draagkrachtige personen worden aangemoedigd om zich te vestigen in meer achtergestelde buurten, wat ook de sociale vermenging in de hand zou werken. Momenteel kennen achtergestelde stedelijke wijken vaak een vrij uniform sociaal-economisch profiel.
02 | Impact op de steden De maatregel voorziet in een aangepast tarief voor bepaalde zones, meer bepaald de zones voor positief grootstedelijk beleid ofwel de achtergestelde wijken in (groot)stedelijke gebieden.
03 | Referenties • Artikel 468 WIB moet hiervoor aangepast worden. Dit artikel stelt dat de aanvullende personenbelasting die gemeenten mogen heffen voor alle inwoners van die gemeente op eenzelfde percentage van de rijksbelasting worden geheven. Vrijstellingen, verminderingen of uitzonderingen zijn nu niet toegestaan, waardoor bv. specifieke tarieven voor bepaalde zones of doelgroepen niet mogelijk zijn.
04 | Opmerkingen Allereerst dient opgemerkt te worden dat het invoeren van een gedifferentieerd tarief voor de gemeentebelasting binnen dezelfde gemeente momenteel niet mogelijk is. Bovendien rijzen er ook grote administratieve moeilijkheden bij een eventuele toepassing van de maatregel. Ander nadeel is dat gemeenten mogelijk minder inkomsten genereren (minder gemeentebelastingen). Deze eventuele minderopbrengst moet evenwel gerelativeerd worden: in achtergestelde buurten is sowieso weinig inkomstenbelasting verschuldigd, waardoor deze minderopbrengst beperkt zou blijven. Als de maatregel daarnaast ook effectief meer welstellenden aantrekt, zou dit zelfs kunnen leiden tot meeropbrengsten.
HFDST 1
11
Gemoduleerde aanvullende gemeentebelasting
Voordeel is dat aan de steden zelf een instrument in handen wordt gegeven. Momenteel geven de huidige artikelen 465 e.v. WIB de gemeenten slechts een beperkte bevoegdheid m.b.t. de aanvullende gemeentebelasting; in die zin dat zij terzake enkel een uniform percentage kunnen bepalen.
HFDST 1
12