01 |
Fiscaliteit
02 |
Veiligheid - Preventie
03 |
Armoedebestrijding
04 | Milieu - Energie - Klimaat 05 |
Mobiliteit
06 |
Tewerkstelling
07 |
Gezondheid
08 |
Huisvesting
09 |
Migratie - Asielbeleid
10 |
Beliris
INITIATIEFNEMER
MAATREGEL
SOORT
FOD Volksgezondheid
Fonds tot bestrijding van de verslavingen
Projectoproep
01 | Omschrijving De problemen veroorzaakt door alcohol en illegale drugs zijn in de eerste plaats een kwestie van volksgezondheid, ook al beschouwt het grote publiek en de media ze vaak als een uitdaging voor veiligheid en criminaliteit. Om die uitdagingen voor volksgezondheid duidelijk aan te geven, heeft de vorige federale minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid eind 2006 het Fonds tot bestrijding van de verslavingen opgericht, dat projecten en campagnes in verband met drugs en verslavingen financiert voor een bedrag tot 5 miljoen € per jaar. Het fonds is bedoeld ter ondersteuning van acties die: • Informeren over de gevaren van het gebruik van en de gewenning aan producten die tot verslaving kunnen leiden; • Het gebruik van die producten verminderen; • De risico’s verbonden aan het gebruik verminderen; • De regelgeving over producten die tot verslaving kunnen leiden beter leren begrijpen en naleven; • De opvang en de medische, psychologische en sociale begeleiding van de gebruikers bevorderen. Twee miljoen van het jaarlijks budget is voorzien voor projecten en een informatiecampagne rond tabak. De overige drie miljoen worden toegekend aan projecten en een informatiecampagne in verband met alcohol en andere drugs. Een eerste projectoproep werd gelanceerd in november 2006. Van de 145 projectvoorstellen werden 36 projecten weerhouden. Een tweede projectoproep werd gelanceerd in mei 2008. Op die oproep kwamen 29 aanvragen voor verlenging en 50 nieuwe projectvoorstellen binnen, die ter evaluatie werden voorgelegd aan het comité verslavingen. 23 projecten die in 2007 subsidies kregen, werden verlengd en 15 nieuwe projecten kregen subsidies. De projecten vinden zowel in de grote steden van de 3 gewesten als in kleinere gemeenten plaats. In 2009 werd een nieuwe projectoproep gelanceerd en de volgende oproep zal worden gelanceerd in 2011. Meer informatie op: www.health.fgov.be/drugs.
HFDST 7
1
Fonds tot bestrijding van de verslavingen
02 | Impact op de steden
• In geval het GSB dieper zou ingaan op deze materie (bijv.: projectoproep ‘steden strijden tegen drugs’), zouden contacten kunnen worden gelegd met de algemene cel Drugsbeleid om samen te werken. • Het onderwerp ‘drugs’ is complex omdat het onder verschillende beleidsniveaus valt: - De federale staat via volksgezondheid, veiligheid: het vroegere drugplan - evenals de contracten voor veiligheid en preventie - werd in 2006 opgenomen in de strategische veiligheids- en preventieplannen; - Het preventiebeleid valt meer in het bijzonder onder de bevoegdheid van de gemeenschappen en de gewesten. Drugspreventieprogramma’s in scholen zijn wijdverbreid en werden voor de lagere en kleuterscholen geïntegreerd in meer algemene preventieprogramma’s (welzijn en gezondheid).
03 | Referenties • De programmawet van 20 juli 2006 die het Fonds tot bestrijding van de verslavingen opricht. • Het Koninklijk besluit van 28 december 2006 tot vaststelling van de nadere regels voor subsidiëring door het Fonds ter bestrijding van de verslavingen werd ingetrokken door het koninklijk besluit van 18 december 2008, dat nieuwe modaliteiten bepaalt.
04 | Contact / info • FOD Volksgezondheid DG-1 Kurt Doms - Coördinator Cel Drugs 02/524.86.18 02/524.86.20
[email protected] www.health.fgov.be/drugs
05 | Opmerkingen Om tot een globaal en geïntegreerd drugsbeleid te komen, werd op 2 september 2002 een samenwerkingsakkoord gesloten na afloop van een overleg tussen de ministers die bevoegd zijn voor drugsbeleid: die overeenkomst richtte de ‘Algemene Cel Drugsbeleid’ op. Het wetsontwerp houdende instemming met dit samenwerkingsakkoord werd goedgekeurd in februari 2003 in het federaal parlement, en streeft naar een doeltreffende harmonisering en verbetering van het beleid en de praktijken op alle niveaus: internationaal, nationaal, regionaal en op lokaal en gemeentelijk niveau. De Cel is voor het eerst samengekomen in februari 2009. HFDST 7
2
INITIATIEFNEMER
MAATREGEL
SOORT
Dienst Grootstedenbeleid 2006
Gezondheid en huisvesting: pistes voor een geïntegreerde benadering van het terrein Onderzoek
01 | Omschrijving In 2004 werd een onderzoek verricht over ‘De gezondheidstoestand in 17 Belgische stadsgebieden en meer bepaald in de achtergestelde stadswijken’. Uit die studie bleek dat gezondheid nauw samenhangt met de woonomstandigheden. Daarom werd beslist om dieper op het onderwerp in te gaan. De professionelen van de gezondheids- en de sociale sector die huisbezoeken afleggen, stellen vast dat de slechte staat van de woning de gezondheid van de bewoners beïnvloedt. Wat kan men hieraan doen: hoe kunnen ze de vastgestelde problemen doorgeven? Hoe kan men de betrokkenen (bewoners) laten meewerken om die problemen op te lossen? Zijn er bemiddelaars tot wie ze zich kunnen wenden? De studie heeft een inventaris gemaakt van de kennis van professionelen uit de gezondheids- en sociale sector over het verband tussen gezondheid en huisvesting en onderzocht welke instrumenten moeten worden voorzien om de gezondheid te verbeteren in de achtergestelde buurten van de 17 Belgische stadsgebieden. De studie bestond uit vier fases: • Een verkennende fase: opstelling van een repertorium van de beroepen die de problemen inzake gezondheid en huisvesting met elkaar in verband kunnen brengen doordat ze op huisbezoek gaan en een overzicht van de goede praktijken die de twee aspecten aan elkaar koppelen. In het algemeen zijn detectieprocedures vrijwel onbestaande en gebeurt er zelden een gestructureerde of systematische registratie. Tal van organisaties zijn ervan overtuigd dat een opleiding die de aandacht vestigt op het verband tussen gezondheid en huisvesting en aangepaste instrumenten voorstelt, noodzakelijk is voor de werkers. • Een steekproef: uitwerken van een vragenlijst die werd voorgelegd aan een relevant aantal professionelen uit de gezondheids- en sociale sector. Die vragenlijst maakte het mogelijk de obstakels, werkmiddelen, diensten, opleidingen, ... vast te stellen die nodig zijn om de bewoners te begeleiden bij de verbetering van de kwaliteit van hun woning met het oog op hun gezondheid. Er is dus wel degelijk behoefte aan transdisciplinaire coördinatie. • Een fase van uitdieping: rondetafelgesprekken met professionelen uit de gezondheids- en huisvestingssector zodat zij vanuit hun ervaring voorstellen kunnen doen om de gezondheid van de bewoners van achtergestelde wijken te verbeteren. Uit die ontmoetingen kan men besluiten dat de verschillende aanwezige sectoren in Vlaanderen, Wallonië en Brussel specifieke projecten hebben voorgesteld om op een globale en stapsgewijze manier te antwoorden op situaties van kwetsbaarheid, zowel op gezondheidsvlak als op het vlak van huisvesting. In het algemeen komt uit die gesprekken naar voren dat er meer afstemming moet komen tussen de sectoren van huisvesting, gezondheid en welzijn. Ten overstaan van projecten van huisvestingsgeneeskunde en huisvestingsinspectie stonden de deelnemers unaniem negatief. Men vreest voor de oprichting van een zoveelste nieuwe ingewikkelde structuur. Een meldpunt of gelijkaardig instrument kon echter op meer enthousiasme rekenen. Essentieel bij de ontwikkeling van dit instrument is dat het voeling moet hebben met de praktijk en oplossingsgericht zijn. HFDST 7
3
Gezondheid en huisvesting: pistes voor een geïntegreerde benadering van het terrein
In het algemeen komt de noodzaak naar voren om te zorgen voor een structurele samenwerking tussen de huisvestingssector en de gezondheidssector. • Een analysefase: De 3 voorstellen die uit de analyse naar voren komen, zijn: de ontwikkeling van een interactieve website die informatie en tips geeft over het duo ‘woning/gezondheid’, de uitwerking van een actieve en praktische opleiding voor professionelen van de betrokken sectoren en tot slot de ontwikkeling van een organisatie die centraal gecoördineerd is en regionaal optreedt.
02 | Impact op de steden
4 aanbevelingen: 1. Rond de problematiek van het verband tussen gezondheid en huisvesting, geven de onderzoekers de voorkeur aan een geïntegreerde structuur die de bestaande structuren en organisaties versterkt en fungeert als tussenpersoon tussen de verschillende beleidsniveaus. In dat opzicht biedt het lokaal niveau, vertegenwoordigd door de OCMW’s en de gemeentebesturen, mogelijkheden. Een centrale directie eveneens geïntegreerd - blijkt een tweede noodzaak. De onderzoekers identificeren in dat kader de POD Maatschappelijke integratie en meer specifiek de dienst Cel Grootstedenbeleid. 2. Een plaatselijke structuur (op het niveau van steden en gemeenten) is nodig met, daarbinnen, professionelen uit de gezondheids-, huisvestings- en welzijnssectoren. Er zou een lokaal forum kunnen worden opgericht, waar men ideeën en ervaringen kan uitwisselen om de plaatselijke problemen beter op te lossen. 3. ‘Knowledge Management’. De website, de vorming en ontwikkeling van goede praktijken, ondersteund door het centrale en het plaatselijk niveau, moeten toelaten om van Gezondheid en Huisvesting een transversaal domein te maken vanaf het plaatselijk terrein. 4. Vandaag is een netwerkbenadering noodzakelijk voor de ontwikkeling van een proactieve en klantgerichte dienst. Het is de enige manier om afdoend te antwoorden op de complexiteit van de probleemsituaties.
04 | Contact / info Onderzoek op vraag van de Dienst Grootstedenbeleid 02/508.85.86 • POD Maatschappelijke Integratie Dienst Grootstedenbeleid Sabine Amato Koning Albert II laan 30, 26e verdieping bureau 14, 1000 Brussel 02/508.85.86 02/508.86.10
[email protected] • Vakgroep Huisartsgeneeskunde en eerstelijnsgezondheid van de Universiteit Gent Prof. Jan De Maeseneer 09/240.35.42
HFDST 7
4
INITIATIEFNEMER
MAATREGEL
SOORT
RIZIV + Participatiefonds
Impulseo I - Financiering van de vestiging van huisartspraktijken Premie - lening
01 | Omschrijving Doel van deze maatregel is het helpen van jonge huisartsen bij de installatie van hun praktijk, alsook het stimuleren van huisartsen om zich te vestigen in zones die een tekort aan huisartsen kennen. De maatregel - Impulseo I - voorziet in een basisfinanciering door het Impulsfonds voor de huisartsgeneeskunde, gecombineerd met een extra financiering via het Participatiefonds. De basisfinanciering door het Impulsfonds bestaat in een lening van maximum 15.000 € voor jonge huisartsen, als zelfstandige of loontrekkende), en in een premie van 20.000 € voor de eerste installatie als erkende huisarts, als zelfstandige of als loontrekkende, in een zogenaamde prioritaire zone (dit is een zone waar nood is aan extra huisartsen). De extra financiering door het Participatiefonds stelt daar nog een bijkomende lening van 30.000 € tegenover, enkel bestemd voor wie zich vestigt als zelfstandig huisarts, alsook gratis begeleiding door een gespecialiseerd steunpunt gedurende de eerste 18 maanden na het opstarten van de praktijk. De maatregel is bestemd voor: • Huisartsen (na hun stage) die een praktijk opstarten na 1 juni 2006, binnen 4 jaar na hun erkenning of binnen 4 jaar na hun terugkeer uit een ontwikkelingsland; • Alle erkende huisartsen die zich installeren na 1 juni 2006 in een specifieke zone, dit is ofwel een huisartsenzone waar relatief weinig huisartsen per inwoner per beschikbaar zijn, ofwel een zone voor positief grootstedelijk beleid, zoals afgebakend in het kader van het Grootstedenbeleid. Voor het bepalen van het toepassingsgebied werd ondermeer een beroep gedaan op de lijst met zones voor positief grootstedelijk beleid (Koninklijk besluit 4 juni 2003): de lijst die ook wordt gebruikt in het kader van de fiscale maatregelen. Oorspronkelijk werden de hierin vermelde gebieden beschouwd als zones voor positief grootstedelijk beleid voor een periode van 2003 tot en met 2008. Na afloop van deze periode diende een nieuw toepassingsgebied vastgelegd te worden. Dit gebeurde met het Koninklijk besluit van 18 december 2009, waarbij in een verlenging werd voorzien van de bestaande zones voor grootstedelijk beleid.
02 | Impact op de steden De maatregel is onder meer bestemd voor huisartsen die zich installeren in een zone waar nood is aan huisartsen (prioritaire zones). Voor het bepalen van het toepassingsgebied werd een beroep gedaan op de lijst met zones voor positief grootstedelijk beleid (Koninklijk besluit 4 juni 2003), de lijst die dus ook wordt gebruikt in het kader van de maatregel rond het toekennen van een belastingvermindering.
HFDST 7
5
Impulseo I - Financiering van de vestiging van huisartspraktijken
03 | Referenties • Koninklijk besluit van 15 september 2006 (Belgisch staatsblad van 28 september 2006). • Koninklijk besluit van 15 september (gecoördineerde versie). • Koninklijk besluit van 4 juni 2003 (zones voor positief grootstedelijk beleid). • Koninklijk besluit van 18 december 2009 tot wijziging van het koninklijk besluit van 4 juni 2003 tot vastlegging van de zones voor positief grootstedelijk beleid in uitvoering van artikel 145/25, tweede lid van het WIB 1992 (Belgisch Staatblad 30/12/2009).
04 | Contact / info • RIZIV Eric Teunkens
[email protected]
05 | Opmerkingen
Eind 2009 hadden 275 huisartsen een premie gekregen van 20.000 € (in de periode juni 2006-december 2009). Het gaat hierbij om cijfers voor vestiging in een zone voor positief grootstedelijk beleid en in gemeenten met een te lage densiteit van huisartsen. Er wordt geen opsplitsing gemaakt tussen de twee. Een aantal huisartsen contacteerde de administratie Grootstedenbeleid met de opmerking dat hun werkingsgebied niet werd beschouwd als een kansarme buurt, niettegenstaande uit de praktijkervaring voldoende grond was om aan te nemen dat dat wel het geval was. Gevraagd werd wat hiervan de reden was en hoe dit kon worden verholpen. Er drongen zich twee aanpassingen op met betrekking tot de vastlegging van de zones voor positief grootstedelijk beleid: 1. Bepalen van nieuw toepassingsgebied gezien de geldigheidsduur van de ‘oude zones’, zoals bepaald in het Koninklijk besluit van 4 juni 2003, afgelopen is. Dit gebeurde met het Koninklijk besluit van 18 december 2009 (tot wijziging van het Koninklijk besluit van 4 juni 2003 rond de vastlegging van de zones), waarbij de bestaande beschrijving van zones voor positief grootstedelijk werd verlengd voor de periode 2009-2011. 2. Actualisatie van deze zones: basis is de atlas van Kesteloot, die dateert uit 2001 (op basis van gegevens van volkstelling van 1991). Deze atlas werd geactualiseerd tot de ‘Dynamische analyse voor buurten in moeilijkheden’, gepubliceerd eind 2006. Het is deze geactualiseerde versie die als leidraad zou kunnen fungeren voor het bepalen van de nieuwe zones voor positief grootstedelijk beleid. Opgelet: in de eerste atlas werd de drempelwaarde om te kunnen worden gerekend tot kansarme buurt vastgelegd op 15 % van de totale bevolking van de 17 Belgische stadsgewesten, in de nieuwste versie werd dit uitgebreid tot 30 %. Uiteraard is het mogelijk dit opnieuw te herleiden tot 15 %. Aan de andere kant kan men ervan uitgaan dat voor 30 % van de bevolking in de stadsgewesten er nood is aan specifieke gunstmaatregelen.
HFDST 7
6
INITIATIEFNEMER
MAATREGEL
SOORT
Interministeriële conferentie Volksgezondheid
Protocol 3
Kaderakkoord
01 | Omschrijving De protocolakkoorden nr. 1, nr. 2 en nr. 3, gesloten tussen de federale overheid en de gewestelijke en gemeenschapsoverheden betreffende het te voeren ouderenzorgbeleid, regelen een formele samenwerking tussen de federale en gefedereerde overheden om te beantwoorden aan de vergrijzing van de bevolking en het groeiende aantal ouderen in België. Het is niet enkel de bedoeling om voldoende middelen vrij te maken om de zorgcapaciteit voor ouderen als gevolg van de demografische evolutie uit te breiden, maar ook om nieuwe maatregelen te ontwikkelen om deze uitdaging te kunnen aangaan. Het Protocolakkoord 3 werd gesloten op 13 juni 2005 en trad in voege op 1 oktober 2005. Het heeft een geldigheidsduur van 6 jaar. Het heeft als doelstelling om te voorzien in de behoeften aan preventie, onthaal, begeleiding en zorgverlening voor bejaarde personen die hulpverlening nodig hebben en om steun te verlenen aan de informele zorgverstrekkers. De federale en gefedereerde overheden achtten het nodig om een maximum aan overheidsmiddelen toe te spitsen op voorzieningen waarmee ouderen zo veel mogelijk thuis kunnen worden verzorgd. De strategie bestaat erin om de Gewesten en Gemeenschappen te stimuleren alternatieve vormen van onthaal en begeleiding (zowel residentiële zorgen als thuiszorg) uit te bouwen teneinde de opname in een instelling te vermijden of uit te stellen. Het Protocolakkoord voert een ‘actief vergrijzingsbeleid’ door het gevaar voor isolement en de afhankelijkheid van ouderen te verminderen. Het beoogt ook een betere harmonisering van de erkenningsnormen die van toepassing zijn, zowel op het niveau van de federale overheid als de Gewesten en Gemeenschappen. Om deze doelstellingen te bereiken werd een budgettaire ruimte vrijgemaakt. Dit werd omgezet in een bepaald aantal RVT-equivalenten (naargelang van de gemiddelde prijs van de RVT bedden), de opstelling van gelijkstellingsregels en jaarlijkse reconversiesleutels voor de RVT-equivalenten om plaatsen vrij te maken ten voordele van kort verblijf in rust- en verzorgingstehuizen, de ontwikkeling van alternatieve vormen van zorgverlening en ondersteuning van de zorg. Wat overheidsmiddelen betreft, wil het Protocol de financiële duurzaamheid van de maatschappelijke bescherming vrijwaren ten aanzien van de kosten van de zorgen op lange termijn. Zowel het private als het openbare zorgaanbod wordt aangestuurd om op basis van een nauwkeurigere raming van de zorgbehoeften de kwaliteitsvolle dienstverlening aan iedereen te waarborgen die de basisdoelstelling vormt van het Protocol. De tekst pleit voor een gecoördineerd beleid dat een kader uittekent voor wonen, mobiliteit, culturele participatie en veiligheid in het verkeer. De behoeften inzake preventie, opvang, begeleiding, zorgverstrekking en ondersteuning van ziekenzorg moeten worden ingevuld met meer en gecoördineerde middelen om een breuk tussen zorgverstrekking en thuiswonen te vermijden. De uitbreiding van serviceflats, de ontwikkeling en evaluatie van alternatieve zorgvormen, de ondersteuning van mantelzorgers met erkende thuiszorgdiensten, geïntegreerde thuiszorg- en thuishulpdiensten wordt over het hele grondgebied aangemoedigd. Met het oog op de praktische uitvoering van al deze maatregelen hanteert het Protocol een open methode voor coördinatie tussen de betrokken partijen. • Iedere bevoegde overheid die het Protocol ondertekent, verbindt zich tot het beheer van en de uitvoering van een gepast actieplan in naleving van het Protocol. • Het Protocol stelt tevens een centrale en permanente werkgroep ‘Ouderenzorgbeleid’ in. Deze werkgroep formuleert onderzoeksvoorstellen en bundelt expertise in overleg met het middenveld. HFDST 7
7
Protocol 3
• Bovendien wordt nog een andere werkgroep ingesteld om een concept voor een aanbod van palliatieve zorgen, inclusief de financiering, te ontwikkeling (kortverblijf, nachtopvang, dagopvang). • Een taskforce buigt zich over het aanbod inzake geestelijke gezondheidszorg en over zorgafhankelijkheid. • Alle vorderingen worden voortdurend opgevolgd met het oog op de uitwisseling van goede praktijken, om na te gaan of een project naar het volledige grondgebied kan worden uitgebreid of, integendeel, moet worden stopgezet. De federale overheidsdiensten (Sociale Zaken, Volksgezondheid, Economische Zaken, RIZIV) en de gewestelijke en gemeenschapsdiensten worden uitgenodigd tot uitwisseling om de toepassing van voormeld Protocol voortdurend te evalueren. Het Protocol, dat een kader schetst voor een gemeenschappelijke beleidsverklaring, pleit voor een samenwerkingsakkoord tussen de Staat, de Gewesten en Gemeenschappen om de algemene doelstellingen voor het ouderenzorgbeleid vast te leggen. De aanhangsels bij het Protocol moeten dan de verbintenissen van de partijen nader bepalen en omschrijven. In het kader van Protocol 3 formuleerden de Gewesten en Gemeenschappen hun respectieve verbintenissen om ervoor te zorgen dat de voorzieningen in het Protocol effectief vorm krijgen in hun respectievelijke bevoegdheidsgebieden.
02 | Impact op de steden Het fenomeen van alleenstaande, zorgafhankelijke ouderen die nog thuis wonen is een typische stedelijk fenomeen. Het Grootstedenbeleidprogramma kan tussenkomen om de uitvoering van Protocol nr. 3 kracht bij te zetten. • Voorbeeld proefproject ‘24u-zorgsteunpunt kwetsbare ouderen’ in Antwerpen: Het OCMW van Antwerpen ontwikkelt een proefproject dat mikt op een verbetering van de stedelijke en sociale omgeving voor alleenstaande ouderen, die bijzonder kwetsbaar zijn omwille van het wegvallen van hun sociale vangnet. In 2 wijken van Antwerpen, Zuid Museum en Justitie Harmonie, wil het OCMW een sociaal netwerk uitbouwen van vrijwilligers die worden geselecteerd en gecoacht. Het netwerk wordt zo opgevat dat het voor iedere zorgbehoevende 24/24 toegankelijk is. De opstart van het project, meer bepaald de voorbereiding, het zoeken naar en selecteren van vrijwilligers, de coördinatie van het netwerk, de aansluiting van het netwerk op een alarmsysteem, de bewustmaking van het publiek omtrent het project en de projectevaluatie worden verzekerd via het Grootstedenbeleidprogramma, dat een hefboomfunctie vervult, waarna de projectkost bij andere instanties wordt bestendigd. Dit project ligt in het verlengde van het project ‘Zorgtechnologie‘ en kadert binnen het contract Duurzame Stad 2009 dat door het federale Grootstedenbeleidprogramma wordt gefinancierd. Het project zal tevens worden ingediend naar aanleiding van de projectoproep in het kader van de toepassing van Protocol 3, met het oog op een verduurzaming van de projectfinanciering.
03 | Referenties • Protocolakkoord nr. 3 van 13 juni 2005 en de aanhangsels nr. 1, 2, 3, 4 en 5.
04 | Contact / info • Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu Cel Chronische zorg, Zorg voor ouderen- en Palliatieve zorg Valérie De Nef - Attaché Eurostation Blok II 02/524.85.79
[email protected]
HFDST 7
8