:7/7 77 11
ELFDE DEEL.
NZ Z 17V
on
/.#
ITIJT 1858.
(0)
ROMANTISCHE WERKEN VAN
Mr. J. VAN LENNEP.
XI.
Snelpersdruk van M. Wijt & Zonen.
J. C. d:A. Gerkens
Bladz.
D. J. Sluyter sculps.
I. Het Rijk , dat Karel de Groote gesticht en zoo lang by leefde met vaste hand had in bedwang gehouden, was na zijn dood, even als dat van Alexander, tusschen meer dan eenen erfgenaam verdeeld geworden. Maar , zoo men onder de opvolgers van den Macedoonschen Vorst nog helden vond , die onder hem de krijgskunst geleerd hadden en wier moed hen waardig maakte een kroon te dragen, zy , die Karels plaats vervingen , waren, op een enkele uitzondering na, zwakke en onbeduidende Vorsten , meer geschikt om in de monniks—cel gebeden te prevelen of zich in de hofzaal aan wellustige genietingen over te geven , dan om de teugels van den Staat of den staf des veldheers te voeren : en onder en nevens hen verhieven zich stoute en machtige vazallen , aan wier aanmatigingen zy buiten staat waren het hoofd te bieden, en van wier grillen zy of hankelijk werden. En, wat erger was, een onverschrokken yolk van zeeroovers, wier verschijning, reeds in de laatste dagen van Karels leven , hem de toekomst met schrik had doen te gemoet
4
DE KOORKNAAP.
zien ; een yolk, in zeevaart— en oorlogskunst, in Yolharding en stoutheid boven al zijn tijdgenooten uitmuntende , roof en oorlog heilig achtende en in zijn driesten overmoed niets ontziende; een yolk, dat als een onweerswolk kwam opdagen waar het minst verwacht werd , en dood en verderf achter zich liet, had geheel Europa cijnsbaar gemaakt aan zijn plunderzucht: en, van de Britsche kusten tot aan de eilanden der Middelzee, beefde alles voor de kin deren der grim ma herna (of grimmige landstreek), gelijk zy gewoon waren zich met trotsche zelfvoldoening te noemen. De voorspoed , aan hun wapenen gehecht , had hun hebzucht doen groeien : zy vergenoegden zich niet meer met den buit naar huis te slepen , aan de verwoeste kerken en heiligdommen, aan de in puin verkeerde steden en stapelplaatsen ontdragen : hun begeerte reikte weldra verder: zy wilden voortaan zich eigendommen verwerven, ja als meesters heerschen in die streken , welke zy vroeger slechts als tijdelijke verwinnaars bezochten : en in weinige jaren hadden zy zich als veroveraars in onderscheiden gewesten genesteld. Vergeefs was het , of men hen uitdreef : zy kwamen telkens als verjaagde hommels in grooteren getale op het aas terug , om den ontmoedigden ingezetenen hun scheepen angel te doen aevoelen. rn Onder die gedeelten des Roomschen Bijks , welke in de laatste helft der negende eeuw aan hun gewekt waren blootgesteld , behoorde ook het gewest der Friezen , onder welke benaming, toen in een ruimeren zin genomen , men de bewoners telde der landstreek , welke , van Keulen af, aan den Oostkant door Rhijn en IJssel en ten Westen door de zee besloten , zich Noordwaarts langs de zeekust uitstrekte tot aan den Wezer toe.
DE KOORKNIAP.
5
Lang hadden de strijdbare ingezetenen , door wakkere krijgshoofden aangevoerd, de uitheemsche stroopers met wisselend geluk bestreden; maar eindelijk voor de overmacht moeten zwichten : en de Keizer zelf, — het voorbeeld volgende van den vos uit de fabel , die de bijen, welke hem plaagden , niet verjaagd wilde hebben, uit vrees van door een tweeden zwerm, Met graeghen appetijt en even verschen hongher,
te worden aangevallen, — de Keizer had met de leiders der overweldigers verbonden gesloten, hen in het land, dat zy veroverd hadden, tot Hertogen en Graven aangesteld, en aan zijn gunst alleen die voorwaarde geliecht, dat zy het hun toevertrouwde groudgebied tegen de invallen hunner landgenooten zouden beschermen. Be machtigste, en in de geschiedenis meest beroemde onder die Noorsche gezachvoerders hier te lande, was Godfried, de zoon van Harold of Heriold, in naam 's Keizers leenman, en, in de daad, de eigendunkelijke beheerscher dezer gewesten. Wel hadden de Frieze', nog enkele pogingen aangewend om zich aan den dwang des vreemdelings te onttrekken; maar het falen van hun opstand had slechts gestrekt om bet gezach des geweldenaars te bevestigen en het ijzeren juk , dat hun schouderen drukte, nog knellender te maken. Sints dien tijd, ontmoedigd en verslagen, sleten de verarmde ingezetenen in de vervallen steden en op het platgeblakerd land een kommervol leven: en slechts in enkele grootmoedige barten glom nog een flaauwe vonk van hoop op wederwraak en betere dagen. Het was in dezen tijd, en toen Godfried het toppunt zijner macht bereikt had, dat de voorvallen plaats vonden, welke wy thands aan onze lezers gaan mededeelen.
6
DE KOORKNAAP.
Op een warmen zomerschen achtermiddag van het jaar 885 trok een kleine troep ruiters , noordwaarts op , de Brabantsche velden door. Aan hun hoofd reden twee personen , die in elk opzieht een volkomen tegenbeeld met elkander opleverden. De een was een man van reeds gevorderde jaren , in wien men aan de zachtzinnige uitdrukking van een gelaat, dat geene andere rimpels droeg dan die van den ouderdom , reeds een geestelijk persoon zoude vermoed hebben , had niet de graauwe pij , waarmede hy omgord was, en de kaal geschoren kruin hem daarvoor doen kennen. Zelfs de witte merrie, welke by bereed , scheen van nature bestemd om iemand van zijn stand te dragen : eri de langzame , gelijke telgang , waarmede zy voortstapte , de schroomvallige wijze , waarop zy bet hoofd liet hangen , gaven haar het voorkomen, als beyond zy zich niet op haar gemak te midden der kloeke en vurige rossen , die nevens haar voorttraden en met moeite gedwongen werden hun stap naar den haren te regelen. De ruiter daar—en—tegen , die de linkerzijde bekleedde van den Proost (want de geestelijke vervulde deze waardigheid) was een zwaargebouwde , breed geschouderde Noor,, wiens voorkomen reusachtig zou hebben geschenen , indien by niet de gewoonte had gehad , om het lijf eenigzins voorovergebogen te houden. Van het hoofd tot de voeten was hy in een maliekolder gestoken , die van zijn geheele persoon niets zichtbaar liet buiten een gelaat, dat in kleur en hardheid het robbevel evenaarde : een oar wenkbraauwen, waarvan de graauwe hairen zoo zwaar en lang waren , dat zy zich met de pinkers vereenigden , overschaduwden twee grijze oogen , wier uitdrukking onverbiddelijke gestrengheid teekende en waarvan het wit met evenveel adertjens als het voorhoofd met rim-
DE IWORKNA A P.
7
pels doorkruist was. En, wat aan het geheel nog meer vervaarlijks byzette , waren de merken van twee geweldige houwen , waarvan de een den halven neus weg had genomen en de ander een naad achtergelaten, die, van het rechter oor afdalende, de kaak en onderlip in tweeen deelde , en het gelaat zoo misvormd had , dat zelfs de moeder diens ruwen krijgsmans hem niet zon lierkend hebben. 1)e vercierselen, waarmede by pronkte, waren meer geschikt om zijn rang en rijkdom aan to duiden , dan om welstand aan zijn uiterlijke gedaante by te zetten een dubbele keten van louter goud, weinig passende bij het ijzer der malign, liep van den rechter schouder tot de linker heup en ondersteunde den zwaren oorlogsdegen, waarvan het gevest tot aan de kin reikte: in een haak van hetzelfde kostbare metaal, door een der malign heengehaald, hing een dolk , met juweelen bezet en van een uitstekende bewerking; terwijl een kostbare purperen mantel, waardig de schouderen eener Keizerin te cieren , met zilveren lussen om zijn hals was vastgestrikt en achteloos over zijn rug fladderde. Behalve de beide voornoemde wapenen zag men nog een strijdakst aan den zadelknop van het moedige paard, dat, gelijk zijn ruiter , geheel in malign gehuld was en voorzeker moeite zoil gehad hebben , zijn dubbelen last te torschen, indien het niet van een buitengewone gestalte ware geweest en sterk naar evenredigheid. leder van deze beide personaadjen was door zijn gevolg vergezeld; dat van den Proost bestond slechts nit twee kloosterlingen , op muilezels gezeten, die onmidolellijk achter hem reden en tot wie by nu en dan met vriendelijke gemeenzaamheid het woord richtte. Be oudste van hen was een monnik, wiens onbeteekenend :
8
DE KOORKN
voorkomen geenszins de eer der afschildering verdient: de andere een jongeling, die ongeveer achttien jaren oud scheen en het witte overkleed van een koorknaap droeg. 1Jit beider houding en gelaat was op te maken , dat de reis in zulk gezelschap gemoedsbewegingen van geheel verschillenden aart by hen deed ontstaan: de oudere geestelijke keek byna altijd voor zich neder en een onwillekeurige huivering liep hem door het lijf , zoo dikwijls hy de wezenstrekken der woeste krijgslieden beschouwde: ja het viel niet moeilijk te bespeuren, dat het gezelschap zijner tochtgenooten weinig bekoorlijks voor hem bezat , en dat hy gaarne de eer van hun byzijn had opgeOfferd om rustig in zijn eel te zitten of litanyen in de kloosterkerk te zingen. Wat zijn jongeren makker betrof , deze scheen beter in zijn zending getroost, en geenszins ontevreden, de umffe kloosterlucht en den omgang met de vrome ordebroeders voor de vrije natuur en het gezelschap van meer woelige menschen te hebben verwisseld. Met de dartele nieuwsgierigheid, aan zijn leeftijd eigen, sloeg hy den vrijmoedigen blik om zich keen, beschouwde nu eens de voor hem geheel nieuwe landstreek, dan weder de wakkere krijgsgezellen, wier vlugge paarden by benijdde, zoo dikwerf by die met zijn nederig muildier vergeleek : ja wellicht ware by in deze oogenblikken niet ongenegen geweest , de vooruitzichten , welke de geestelijke orde , die hy stond te omheizen, en de guest van den Proost hem beloofden , voor altijd vaarwel te zeggen, en de banier eens wakkeren bendehoofds te volgen. Reeds eenige malen had hy, om zijn weetlust te voldoen, zich tot den monnik gewend; maar deze bewaarde meestal een angstig stilzwijgen of gaf slechts kort en flaauw bescheid op zijne vragen. Enkele reizen,
DE KOORKNAAP.
9
jeugdige beschroomdheid overwinnende, had by een gesprek pogen aan te knoopen met de beide schildknapeu des krijgshoofds; maar deze, even stug en onvriendelijk als hun meester , hadden hem nimmer met eenig antwoord verwaardigd, en door de wijze , waarmede zy op hem nederzagen , genoeg te kennen gegeven , dat zy een kloosterknaap hunnen omgang ten eenemale onwaardig keurden. Behalve de bereids genoemde personen bestond de trein uit een twaalftal Noormannen , alien van 't hoofd tot de voeten gewapend en op kloeke rossen gezeten , en alien tot de zoodanigen behoorende , die ten strijde gingen als tot een feest , die nimmer eenig gevaar ontzien of hun rug naar den vijand gekeerd hadden : eindelijk , achteraan , reden eenige onvrijen, met de proviand en bagaadje belast. De streek , welke onze reizigers doortrokken , was vroeger op verscheiden plaatsen bebouwd geweest , maar leverde thands de spOren op der onrustige tijden , welke men beleefd had ; want de zornerkaden , die de bouwen graslanden tegen het wassende rivierwater moesten beschutten, waren slecht onderhouden , en op vele plaatsen door vossen , mollen , en ander groot en klein ongedierte doorgraven ; zoodat sommige lage plaatsen in moerassen waren veranderd : de bouwlanden lagen braak en ofschoon hier en daar het gras der weide welig was opgeschoten , nergens bespeurde men eenig vee ; terwijl het kruid op het veld verschroeid werd en de zeis niet langer in gebruik scheen. De landstreek had het aanzien van ontvolkt te zijn ; want men ontmoette niemand op den weg : en nergens getuigde een vriendelijke rook , die uit het dak opsteeg. , dat de enkele bier en daar verspreide hutten eenige bewoners bevatteden. :
IO
DE KOORKNAAP.
De goede Proost had deze teekenen van verval en armoede sedert lang met een medelijdend gevoel beschouwd , hetwelk echter nog sterker by hem zoil gewerkt hebben , indien hy aan dergelijke tooneelen minder gewoon ware geweest ; maar de plaag des oorlogs , die hier gewoed had , was te algemeen , dan dat haar uitwerkselen hem bier meer dan elders zouden getroffen hebben : bovendien , zijn goed en geen erg koesterend hart voedde de hoop , dat de onlangs gesloten vrede , zoo bier als elders , de welvaart zou doen herleven. By kon niet nalaten deze blijde uitzichten, benevens de by hem ontstane gewaarwordingen aan den naast hem rijdenden krijgsman mede te deelen: Zie hier een vruchtbare landstreek, Beer Graaf!" zeide hy : doch jammerlijk verwaarloosd! — Indien men , nu het eindelijk vrede is , slechts zorg draagt aan het water zijn behoorlijken afloop to verschaffen en eenige karren nest hierop te voeren , zult gy zien , welke heerlijke runderen hier geweid , en welk een overvloed van koren hier geteeld zal kunnen worden." Ik wil gelooven, dat wijsheid van uw lippen vloeit," antwoordde Ravening (zoo was de Noorman geheeten) terwijI hy zich , naar de wijze van zijn landaart , in een cierlijker taal uitdrukte, dan men van een woesten oorlogsman zou verwacht hebben : maar de zonen der zee–koningen verstaan de kunsten des vredes niet: en het is hun genoeg, te maaien waar anderen hebben gezaaid. Ik voor my althands , ik heb geleerd, de kogge op het bruischend zeeveld te sturen en den tienmaal sterkeren vyand voor mijn banier te doen verstuiven; maar nooit heeft Ravening of een van zijn stain den ploeg gehanteerd of het vee gemolken : en vergeefs zult
DE KOORKNAAP.
11
gy van den Noorman vergen, den arbeid te verrichten, die slechts aan dienstlui voegt." Laat dezen gerust aan de Friezen over," zeide de Proost : my heugt de tijd, dat zy overvloed van vee en koren op alle markten leverden." — Mijn geheugen is hieromtrent zoo goed als het nwe," hernam Ravening: ik ben de dagen niet vergeten, toen wy voor 't eerst, met het zwaard der overwinning in de eene en de fakkel der verwoesting in de andere hand, deze landen bezochten; toen stroomde ons het graan uit voile voorraadschuren tegen en men had de hand sleeks nit te strekken om in melk en zuivel te taster; maar de voorraad is uitgeput : en het dienstvolk is niet dwaas genoeg om nieuw vee aan te fokken ten behoeve van zijn meesters." II En waarom niet ," vroeg de Proost : u indien het op bescherming kan rekenen? Hertog Godfried zal toch liever het bestier voeren over een rijk en welvarend, dan over een arm en uitgemergeld land." II Het is bloote onwil van de luie slaven," zeide Ravening, aan wiens min schrandere geest zich het vraagstuk nooit nit dit oogptmt had voorgedaan : n gy spreekt de waarheid, monnik ! zy moeten werken , en de kinderen der grimma her n a zullen hen daartoe weten te dwingen; — maar zy steunen er op, dat onze meeste krijgsbenden zich buiten de markten bevinden. Godfried heeft hen nog te zacht behandeld: zy moeten het land bebouwen en vee fokken, opdat wy de vruchten van hun arbeid plukken." Zoo meen ik het niet ," zeide de Proost, geheel ter neer geslagen door de uitlegging, welke Ravening aan zijn woorden gaf, daar het zijn bedoeling geweest was, ten gunste der onderdrukte landzaten te spreken, geens,,
12
DE KOORKNAAP.
zins , hun lot te verzwaren : hoe wilt gy, dat die ongelukkigeu aan uw wensch 'voldoen zullen , nu gy hen van alles beroofd hebt? Gy hebt hen door de wapenen ten onder gebracht en oefent jegens hen het recht des overwinnaars nit: daar heb ik niet tegen; — maar vergeef my , het ware een gezonde staatkunde , om hen door een goede behandeling aan u te verbinden , hun toestand te verbeteren, hen in staat te stellen , onverhinderd, tegen de opbrengst van een betamelijke schatting , hun akkers te bebouwen en zich nieuw vee aan te schaffen. Daardoor zoudt gy niet slechts in hun belang, maar ook in 't uwe handelen." Gy wilt misschien , dat wy hun terug geven , wat wy als onzen rechtmatigen buit verworven hebben?" vroeg Ravening , spottende. Pat niet ," antwoordde de geestelijke: n laat hen werken , hard werken zelfs; many onthou ook den dienstman de bete broods niet, die by in 't zweet zijns aanschijns verdient." — n Odin heeft dit land aan zijn kinderen gegeven ," zeide Ravening: en hun tegenstrevers moeten de tuchtiging ondervinden, die hun hardnekkige wederstand verdiend heeft. Wee den zoodanige, die geen onderwerping leert. Dat gespuis is lang genoeg bier geduld geworden: en uiet een daaronder, of hy had verdiend, dat de wilgestrik om zijn hals werde toegehaald en hy, voor zijn huisdeur hangend, het gevogelte tot aas verstrekte." Afsehuwelijk !" fluisterde een zachte stem achter hem. HM! wie inompelt daar?" vroeg de norsebe Graaf, omziende , ten einde te ontdekken, wie zich verstout had, zijn uitdrukking of te keuren. De gelaatstrekken zijner Noormannen stonden strak en onversehillig als altijd; —
DE KOORKNAAP.
13
maar toen by verder rondblikte, zag by het gelaat van den kloosterknaap met het rood der verontwaardiging overdekt. Zijt gy de jonge haan , die zoo vroegtijdig reeds kraait?" vroeg hy op een bitsen toon. De jongeling verbleekte ; want de sombere blik van Ravening zo6 zelfs eenen krijgsman siddering hebben aangejaagd : hoeveel te meer eenen sehuchteren knaap, als by was, in de schaduw der vreedzame kloostermuren opgetogen. Hy antwoordde niet ; maar zag beschroomd voor zich neer,, innig berouw over zijn onbezonnenheid gevoelende; want werkelijk was hy het geweest, die, zich niet kunnende bedwingen , aan zijn gevoel in den hierboven vermelden uitroep lucht had gegeven. n Pa rce lin g ua e, p u er !" zeide de Proost, zich met een verwijtenden blik omwendende : n het voegt u niet, liddo ! de stem te verheffen in het byzijn uwer meerderen. — Wees niet gebelgd op den knaap ," vervolgde by op een minzamen toon , terwijl by zich weder tot den Noorman keerde hy is nooit buiten de stille wanden van ons klooster geweest en zijn hart huivert nog op het denkbeeld aan bloedige moordtooneelen." Hem zal misschien de gelegenheid verschaft worden, daarmede gemeenzaam te geraken ," zeide Ravening : voor als nog leere hy op zijn tong te waken, wanneer by zich !tier met de zonen van 't Noorden bevindt." — Pit gezegd hebbende , wendde by den straffen blik, die tot nog toe op 'den jongeling gerust had, weder van hem af,, terwijl de Proost, ongeschikt om verder ongenoegen nit te lokken , beter achtte , het onderwerp , dat daartoe aanleiding gegeven had, niet verder aan te roeren. De zon was intusschen aan 't dalen , en de schaduwen
14
DE KOORKNAAP.
der ruiters, zich als zwarte reuzen over de oppervlakte van het veld uitstrekkende, verkondigden , dat de dag ten einde snelde. Ik vrees dat wy heden avond het doel van onzen tocht niet zullen bereiken ," zeide de Proost, nadat men eenigen tijd zwijgend had voortgereden. n By Ulfr!" zeide Ravening : indien het loome dier, dat gy berijdt , den gewiekten tred onzer vlugge rossen had kunnen evenaren , reeds voor lang zouden wy onzer de gastvrije schouwe van het Steenen Huis gezeten zijn." Versma mijn telganger niet," hernam de Proost : by zoil het op den langen weg tegen uw zwaarbeladen paarden uithouden ; maar zoo ik hem zijn gang liet gaan , liepen wy gevaar,, mijn arme broeders in den steek te laten , wier ezels geen zulke groote stappen kunnen maken." — De duif moet niet met den arend willen uitvliegen, noch de slek zich met het rendier in den wedloop wagen," zeide Ravening: maar ook thands zouden spoed noch snelheid ons meer baton: de poort van het Steepen Huis gaat 's nachts voor den vreemdeling niet open. Beter zal het zijn, in het eerste gebouw,, dat de noodige ruimte heeft, onzen intrek te nemen, en weder op weg to gaan , zoodra de bron des lichts uit het bloed van Hymer oprijst." — De geestelijke boog het hoofd ten teeken van goedkeuring; want by was vermoeid van den langen tocht, die tegen zijn gewone huiszittende leenswijze streed, en had reeds gevreesd , dat de Graaf het voornemen gehad hebben , zonder verder oponthoud de seize door te zetten, De verwachting echter,, eon behoorlijk nachtverblijf te vinden , scheen niet zoo ras te zullen vervuld worden, en het duurde eenigen tijd, eer men iets zag ,
DE KOOItKNAAP.
15
dat naar een mooning geleek , eenige hutten nitgezonderd , die naauwlijks dien naam konden verdienen, en, van leem of gevlochten rijzen vervaardigd , meer bestemd schenen om schapen of zwijnen dan om een edeler diersoort te Bergen. Reeds werd Graaf Ravening ongeduldig; want de avondschemering begon te verflaauwen en er scheen zich geen uitzicht op te doen, dat men nog aan deze zijde der Maas onder dak zoude komen ; terwijl het denkbeeld om de overvaart by nacht te doen alles behalve welkom was, ,, Weet dan niemand ewer," vroeg de Graaf, rich eindelijk tot zijn volgers wendende, u of er hier in de nabyheid geen kasteel of huizinge is, waar wy herbergzaamheid kunnen vinden ?" — „ Zoo ik my niet bedrieg," antwoordde Gorm, een zijner schildknapen u dan zijn wy niet ver meer verwijderd van den voormaligen valkenhof van Graaf Tietbold, en zoo men dat gebouw niet verder verwoest heeft, is het groot genoeg om ons te bevatten." — „ Kent gy het gebouw ?" vroeg de Graaf. 'Lou ik niet ?" vroeg Gorm , terwijl by rich langs den breeden knevel streek : v, ik was er by , toen , nu vijftien jaren geleden , de brave Zeekoning Tosti het bestormen liet , en niet onder de laatsten , die de bres beklommen. Graaf Tietbold had de plaats versterkt en al die lompe boeren uit den omtrek er met have en vee een schuilplaats in gezocht ; maar ik beloof u , niet een hunner heeft de plaats levend weer verlaten." n Indien uwe wourden waarheid zijn ," zeide Ravening , dan zullen wy het nachtverblijf in de overgebleven muren slechts aan uilen en naehtvogels te betwisten hebben." — n Ik meen verstaan te hebben ," zeide Gorm, n dat
16
DE KOORKNAAP.
de Hertog , toen hy hier in 't land kwam , het aan de weduwe van Graaf Tietbold heeft teruggegeven , en dat zy er een bewaarder in gesteld heeft ; — in alien gevalle zullen wy het spoedig gewaar worden ; want ik zie Binds reeds de donkere daken tegen de heldere lucht uitkomen." Was Graaf Tietbold niet aan uw Hertog vermaag,schapt?" vroeg de Proost aan Ravening. If Pat was hy ," antwoordde deze : want zijn vrouw Bertrada is , als Godfried , uit het bloed van Halfdan voortgesproten. Roruk , Harolds broeder was haar vader : — en des te minder vergeeflijk was het in den Teisterbander de wapenen tegen de Noormannen op te vatten; maar het heeft hem weinig gebaat , en zijn weduw mag bet nog aan Godfrieds edelmoedigheid danken , die haar het slot te Heesch gelaten heeft , wear zy gerust haar daken slijten mag." -De Proost antwoordde niet op deze lofspraak ; maar dacht by zich zelven , dat waarschijnlijk , indien Graaf Tietbold rnannelijk oir had nagelaten , van hetwelk eenmaal teiverwachten ware , dat het zijns vaders rechten zoude willen handhaven, de edelmoedigheid van den Noorinan niet zoo glansrijk zo0 geweest zijn. — Het zien van den valkenhof , die zich nu op een geringen afstand aan hun oogen vertoonde, en de aankomst der kleine bende voor de poort , verhinderden de voortzetting van het gesprek.
Het voormalige valkenhof was een voor dien tijd vrij aanzienlijk gebouw , of liever een verzameling van
DE KOORKNIAP.
17
onderscheidene gebouwen , meer of min uitgebreid , naar den aard hunner oorspronkelijke bestemming. Van eenen kant aan de rivier palende , was het aan de landzijde vroeger door steenen bolwerken beschut geweest , die nu grootendeels tot pain vervallen waren. Het hoofdgebouw , dat vroeger waarschijnlijk gediend had om den Graaf en zijn voorname gasten te huisvesten , wanneer zy de uitspanning der valkejacht kwamen nemen , had deerlijk door brand en plondering geleden : de open lucht, die men door de tochtgaten en reten heen zag , toonde , dat zoowel de muur aan de tegenovergestelde zijde , als het dak , waren ingestort. Aileen dat gedeelte van het gebouw , hetwelk te water was uitgebouwd, en van het overige door een uitgestrekt binnenplein gescheiden , had een meer bewoonbaar voorkomen : het stroodak scheen vernieuwd en de breuken waren hier en daar met leern gestopt of met planken dichtgespijkerd. Behalve deze beide gebouwen kwamen aan weerskanten noch ettelijke hokken , schuren en stallingen op het binnenplein uit , meest geheel of gedeeltelijk vervallen. In 't kort , alles te samen genomen had een treurig en verlaten aanzien , dat weinig geschikt was om de hoop op een goede ontfangst op te wekken : ja zelfs niemand vertoonde zich , toen Gorm , na afgestegen te zijn, met de ijzeren vuist op het buitenpoortje rammeide ; zoo dat de Noorman, onverduldig geworden , de deur opentrapte en het binnenplein betrad , waar de overigen, hun rijdieren aan den toom leidende , hem achterna volgden. Ravening verhief nu zijn stem; maar nog kwam geen levend wezen opdagen ; ofschoon de flikkering van cm licht door de reten van het woonhuis een duidelijk bewijs gaf,, dat zich iemand daar binnen beyond. 2
18
DE KOORKNAA.P.
Hei! ho !" riep de vertoornde Graaf : is men dan in dat uilenest met doofheid geslagen. By 1.11fr ! kom hier,, Sax of Fries! wie gy zijn moogt! en breng water voor mijn paarden. Haast u! zoo gy niet wilt, dat men u met het oor aan uw deurpost spijkere om uwe hardhoorendheid te genezen. By Trolir! doe open of het zal uw laatste uur zijn!" Gy doet verkeerd, Heer Graaf !" — zeide de Proost, die mede was afgestegen, n om aldus de booze geesten der hel in te roepen : vooral op dit uur , wanner de nacht nadert, en zy overmacht bekomen over de kinderen der menschen. — Vergun my Hever, , te zoeken of ik de bewoners ook vinde: waarschijnlijk heeft onze aankomst en ons aantal hun schrik aangejaagd en hebben zy zich verborgen." — Ik zal hen voor den dag doers komen," zeide Ravening, ,, al zaten zy in de diepte van Nevelheim verborgen ," en met–een, de deur open stootende , die naar de woning geleidde , stapte by binnen , gevolgd door den Proost, die , voor een uitbersting van des Noormans gramschap vreezende , de gevolgen daarvan door zijn tegenwoordigheid hoopte te voorkomen. Een onverwacht en droevig schouwspel trof hun oogen by het binnentreden. Aan het andere einde van een somber woonvertrek , waar,, buiten een ruwe schraag , die tot tafel diende, Been meubelen aanwezig waren , en hetwelk slechts door het twijfelachtig geflikker eener lamp verlicht was, lag, op de onderste trede van een steenen trap, die naar een donkere nis voerde , het lijk uitgestrekt eener vrouw,, en daarnaast was een man gezeten , in de eenvoudige dracht eens landmans gehuld, en die, met de elbogen op de knieen rustende , het voorover gebogen hoofd in de saamgevouwen handen —
DE HOORKNAAP.
I9
hield. Hy zag, op by de komst van Ravening , dezen aanstarende met een gelaat, waarop angst en Weg! weg!" zeide smart gemengeld te lezen waren : hy : n zy is als een vrome Kristin gestorven. Gy hebt geen deel aan hair." — a Is de zetel uwer herssenen ontsteld?" vroeg Ravening, zonder eenige ontroering of deernis te toonen , terwijl de goede Proost een kruis sloeg: zijn nw beenen verlamd, dat gy Diet kunt opstaan, wanneer men u roept? Wie heeft ooit gehoord, dat een Friesche dienstman blijft zitten en zich niet verwaardigt eenig antwoord te geven, wanneer een Noorsche bevelhebber zieh aan zijn deurpost de longen te bersten schreeuwt?" Och mijn goede Heer ! wat begeert uw Edelheid?" vroeg de Fries, huiverend opstaande ; want hy begon nu eerst to bemerken wien hy voor had: n ik dacht, dat het Nikkei's waren , die het lichaam van de oude Emma kwamen weghalen." — n En wat wilt gy , dat de Nikkers, zoo zy al in ow stinkende poelen hun verblijf houden willen, met die oude kreng zouden uitvoeren?" vroeg de Graaf, terwijl hy de vermagerde gelaatstrekken der doode besehouwde : u Kom! wy hebben ander werk voor it: en de levenden gaan voor de dooden." — n Een oogenblik, edele Heer !" zeide de Pxoost, met minzaamheid tusschen beide tredende: zeg my , goede man! is uw vrouw waarlijk in het alleen zaligmakende geloof gestorven?" — ,r Welkom! duizendwerf welkom! vrome vader!" zeide de bedroefde weduwnaar, den slip van het gewaad des monniks kussende : n 0! ik verlangde zoo naar eer. priester ! — Ja! wel is zy gestorven als een Kristenmensch past, hare ziel Gode aanbevelende, en biddende, 2*
20
DE KOORKNAAP.
dat wy zouden bevrijd blijven van veepest, van watervloed en van Noorm ... Maar ach!" vervolgde hy, zich hervattende : rr daar was niemand buiten my , onkundige, om haar in 't uiterste by te staan. En nu zat ik moederziel alleen by haar de nachtwaak te houden ; want ik dorst geen buurwijf roepen, uit vrees, dat de Eunjers in mijn afwezigheid het lijk zouden wegvoeren; immers ik bezat geen penning, dien ik haar in den mond kon steken om dat gespuis to vrede te stellen." Wat penning!" zeide de Proost : dat zijn Heidensche praktijken, die geen Kristenmensch moet navolgen. Wees mar gerust; want ik zal de booze geesten wel verdrijven en de lijkdienst verrichten ten uwen gevalle."— Gedurende dit gesprek waren eenige Noormannen , gelijk ook de beide kloosterlingen , binnengekomen , en Gorm, zich tot Graaf Ravening wendende , fluisterde hem met een schamperen lath iu 't oor : Dat zou voorwaar een jaar geleden niet gebeurd zijn, dat een bygeloovige Paap in onze tegenwoordigheid en onder onze goedkeuring zijn kunsten vertoonde."— n Wy moeten den monnik zijn zin laten doen ," antwoordde Ravening, de schonders ophalende : gy weet, dat de Hertog ons gelast heeft, hem to beschermen en te eerbiedigen; — maar die Friesche bond zal het my betalen , dat hy ons vergeefs heeft laten roepen." — Kom!" zeide de ?roost , zijn onderhoud met den Fries vervolgende: Wees gerust : ik zal mijn plicht jegens u en de afgestorvene vervullen ; maar deze edele Heeren hebben uwe diensten noodig ; hun paarden moeten gedrenkt worden." — n En wy ook , by Trollr!" voegde Ravening er by : hoe staat het? en wat hebt gy ons op te disschen ?"— n n Helaas! mijn vrome Heer!" antwoordde de weduw-
21
DE KOORKNAA.P.
naar : r, wat zoude ik u kunnen aanbieden? 1k heb, zoo waar ik leef,, noch spijs noch drank in huis: en zoo niet een engel des hemels ons gespijsd en gelaafd had, wy waren sints lang van honger omgekomen." Weg!" zeide Ravening : n gy zult ons niet diets maken , dat gy alles zoudt opgesmuld hebben , wat die engel u gebracht heeft. Zoek wel ! of , by het zwaard mijns vaders, ik zal u leeren , dat men niet vergeefs den ispot drijft met een Noorschen edelman , en ik laat dit dak hoven het hoofd of branden." Dat zoil de eerste reis niet geweest zijn ," zeide de Fries: n maar geloof my , edele Heer! het is niet by my en mijns gelijken , dat men eenigen voorraad in de spijskelder zoeken moet : daarvoor , hebben uw landgenooten gezorgd. Wat uw paarden betreft, die behoeft het aan geen water te ontbreken , nademaal de rivier hier langs loopt." My dunkt ," zeide de Proost , n dat het noodeloos is , den armen man of te vragen wat hy niet heeft : men behoeft slechts rond te zien, om overtuigd to zijn, dat deze woning niet veel kan opleveren : ga liever , mijn zoon Uddo!" vervolgde hy , zich tot den kloosterknaap wendende : en zie of er niet nog iets is overgebleven van den voorraad , dien ons de vrome zusters te Groot–Orp hebben medegegeven , opdat deze Heeren en gy en broeder Landwerd er hurl deel van bekomen. Wat my betreft, ik zal niets gebruiken: ik ml vasten en bidden met dezen armen man voor de ziel van zijn huisvrouw." n En," voegde Ravening er by , den jongeling by den arm nemende: v zeg aan mijn knapen , dat zy ook het bier niet vergeten, dat nog overig zijn mocht. Neem dezen dienstman met u, dat hy de paarden verzorge ?"— —
„
22
DE KOORKNAAP,
De kloosterknaap verliet de woning, vergezeld van den Fries, die niet afliet te zuchten. Gy woondet hier alleen met uw vrouw ?" vroeg de jongeling op een medelijdenden toon. n Sedert dertig jaren," was het antwoord : a en wy hebben er zoet en zuur , lief en leed met elkander doorgebracht. Och my! ik heb hier goede dagen gehad , toen onze vrome Graaf Tietbold , wiens ziel by God is, nog leefde: toen was het hier vrolijkheid en drukte de helft van 't jaar; want ik was 's Graven Valkenier: en weinige maanden verliepen er, zonder dat er bier Edellieden en Jonkvrouwen huis hielden : en dan was het : 's morgens in 't veld en 's avonds aan den disch ; — maar sedert die verwenschte Noren hier den boel onderst boven gekeerd en alles vernield en verwoest hebben , vindt men hier niet dan ellende en naarheid." — „ En waarom verliet gy dit verblijf niet?" vroeg Uddo. n Wel! heeft niet de goede Gravin Bertrada my gelast, het te blijven bewaken ? — En bovendien, al had ik willen heengaau , de oude vrouw kon niet meer voort, en ik kon haar toch kwalijk alleen aan haar lot overlaten." Wat was haar kwaal?" vroeg de jongeling, met deelnemin g. ri Nog al dat Noorsche gebroed!" antwoordde de Valkenier. n 't Is nu vijftien jaren geleden , dat zy het jachthuis stormenderhand hebben veroverd en onzen brayen Graaf gedood: toen hebben zy haar ook mishandeld, ja de beenen stuk geslagen. Zoo ik daar geweest ware, ik had gepoagd haar te verlossen; maar ik was toen met een boodschap van den Graaf op reis. Helaas! toen ik terug kwam , lag hier alles in 't honderd, en mijn arme Emma was de eenige, die met haar gebro-
DE KOORKNAAP.
23
ken beenen nog leefde. Sedert hebben wy een treurig leven hier gesleten: — want ooze Gravin leeft te ver of om ons van dienst te kunnen zijn : en had ons een goede engel niet geholpen , de oude vrouw had het nog zoo lang niet gemaakt." — n Arme man !" zeide de koorknaap : n ik beklaag u. DE ben zelf niet rijk , gelijk gy denken kunt ; maar de Vader Abt heeft my, then ik afreisde, toch iets medegegeven ; want, zeide hy , ik zou misschien niet overal herbergzame lieden vinden : — en dat weinige wil ik gaarne met u deelen. Neem aan en berg het wet, dat niemand het bespeure." — De Valkenier drukte zwijgend de hand, waaruit hy het geldstuk ontfing en haastte zich, dit te verbergen. Zy waren intusschen het plein overgegaan en binnen den bouwval gekomen, dien de Noormannen tot paardestal hadden ingericht. De nog aanwezige voorraad werd van de lastdieren gehaald: de Valkenier voorzag de paarden van water, terwijl de ruiters hun het voeder verstrekten , dat zy voorzichtigheidshalve hadden medegenomen : — dit verficht hebbende , begaven zich alien gezamenlijk naar de woning , waar de disch werd aangerecht en men zich aan den maaltijd zette. Aileen de Proost nam geen deel daaraan; maar bleef in een eerbiedige houding het lijk bewaken , terwijl zich de Valkenier aan zijne zijde plaatste , en nu en dan een , half toornigen , half bevreesden blik naar de Noormannen wendde. Korn !" zeide Ravening , toen het maal ten einde liep , en terwijl hy nog eens den beker aan de lippen bracht : n spijs en drank moeten ons niet doen vergeten, des Hertogen gerechtigheid te handhaven. Waar is die Fries? dat hy tot my kome." —
24
DE KOOtKNAAP.
,, Wat wil uw Edelheid ?" vroeg de Valkenier, bevend opstaande en zich voor den Graaf plaatsende. If Hoe is uw naam?" vroeg deze , terwijl hy hem van 't hoofd tot de voeten aanzag. Landerik!" antwoordde de Fries, zich niets goeds van deze vragen voorspellende. Welnu Landerik!" hernam Ravening : a antwoord my op deze twee vragen : waarom hebt gy niet, volgens het gebod van den Hertog, de deur uwer woning lager gemaakt , opdat gy telkens, wanneer gy zoudt uit- of ingaan , de nederige houding zoudt aannemen , als boogt gy u voor hem neder ? En waarom draagt gy geen wilgetak om uw hals , tot een teeken van dienstbaarheid ?" — Landerik stond een oogenblik verlegen; -loch wanende, dat zijn verdediging niet moeilijk zoti zijn , hervatte hy eenigen cooed. a Edele 'leer ! zeide hy: 11 ik ben een vrij man : de goede Graaf Tietbold , wiens lijfeigene ik was , heeft my voor jaar en dag de vrijheid geschonken , en ...." Ik vraag u niet, vlegel ! wat uw Graaf' gedaan heeft ," duwde Ravening hem toe : a gy weet zeer wel, dat het gebod van den Hertog algemeen is , en , zonder uitzondering te maken tusschen vrijen of dienstbaren , al de Friezes geldt, die hy zich onderworpen heeft." — n Maar ik ben geen onderdaan des Hertogs ," zeide Landerik : n ik ken geen andere dan de Gravin Bertrada tot gebiedster : dit huis behoort haar en ik mag , buiten hare toestemming, de deuren niet veranderen. En wat den wilgetak betreft, ik kan toch aan de Edele Vrouwe mijn dienstplicht niet opzeggen , door my voor een onderzaat van Hertog Godfried te erkennen." — Gy zult hennep in de plants van wilgebladen om
DE KOORKN AAP.
25
uw hals dragen ," zeide Ravening : hei daar! een koord! en hangt (lien schelm voor zijn deurpost op." -n Gy schertst toch , edele Heer zeide de Valkenier, verbleekende : 11 gy zult een armen man, als ik ben, geen leed doen. De edele Bertrada is immers aan uwen Hertog vermaagschapt , en gy zult haar niet willen beleedigen door een van haar onderzaten te dooden." — n 1k scherts nooit ," zeide Ravening, met een norschen blik : hebt gy mijn bevel niet gehoord , knapen ? weg met hem." — n Heer Graaf !" zeide de Proost , die gedurende dit gesprek was opgerezen en zich nu met een smeek lenden blik voor Ravening stelde : wat heeft u deze man gedaan ? Bedenk , dat onze zending vreedzaam is, en dat de Hertog zelf het zoil kunnen misduiden , indien zijn bloedverwante beleedigd werd." 1VIonnik ! " zeide Ravening, met een strengen blik : uw voorspraak is onnut en uw bemoeienis ongevergd. Die Friezen zijn reeds te veel geneigd , zich wederspannig te toonen : er moet een voorbeeld gesteld worden. Deze man heeft tegen het uitdrukkelijk bevel des Hertogs gezondigd , dat alien Friezen geldt , waar zy zich ook bevinden : en zijn dood staat zoo vast, dat geen aardsche macht die verhelpen kan. Hy moet sterven."— ll Ons klooster is arm ," hernam de Proost : n en wy monniken mogen geen goud of zilver bezitten ; maar ik zal toch middel vinden om u twintig kroonen te bezorgen , zoo gy die tot losprijs voor dezen ongelukkige wilt aannemen." — n Men zoit voorwaar zich geneigd gevoelen ," zeide Ravening, met een kwaadaardigen glimlach : n uw klooster eens te bezoeken , dat zoo arm is, en toch zoo gemakkelijk twintig kroonen kan vinden ten behoeve van een 3
26
DE KOORKNAAP.
lompen dorper, die u niets aangaat; — maar al gaaft gy my al de schatten , die uw orde heeft opgezameld , ja , al de tranen van Freya, gy zoudt my niet van mijn besluit terugbrengen." — De Proost wilde het woord weder opvatten ; mar Landerik , hem terughoudende: spil uw woorden niet langer ten mijnen behoeve," zeide hy, vrome wader! zy baten niets by dien gewelddadigen man. En wanneer hebben de Noormannen het mededogen gekend? Of ik wat langer of wat korter leve, wat baat het my? Is toch niet alles dood, wat my aan het leven hechtte? — Mijn goede heer,, mijn arme Emma — die ook al het slachtoffer van hun woede geweest is: laten zy de maat hunner gruwelen vervullen , die onmenschelijke heidenen! en mijn vloek by dien van zoo veel anderen met zich nemen , als een hoop schendige, goddelooze , nietswaardige beulen." — Wilt gy wel zwijgen , ellendeling !" zeide Gorm , wien deze scheldwoorden in woede deden ontsteken : en tevens gaf hy den Valkenier een geweldigen slag in 't aangezicht. n Laat hem vloeken," zeide Ravening, lachende: ganzen blazen , maar bijten niet. Hy heeft ons beulen genoemd , en dat zal hy ondervinden. Hy zal niet gehangen worden , maar in xnartelingen sterven : Gorm ! handel met hem gelijk wy met wederspannigen handelen." n Ik dacht zoo !" zeide de wreede Gorm , zich verheugende in het gruwelstuk , dat hy ten uitvoer ging brengen. En terstond , met een paar zijner makkers eenig hout– en latwerk van de op het plein aanwezige hokken losbrekende, wierpen zy het op de ijzeren plaat, die zich in een hoek van het vertrek beyond , smeten
DE KOORKNAAP.
7
een paar bossen stroo aan het dak ontrukt , er tusschen , en staken deze in brand. Welhaast stond de geheele stapel in lichterlaaie vlam : een dikke rook steeg op, draaide in breede kringen door het vertrek, dat de oogen er van traanden , en vond zich toen een uittocht, deels door het luik , dat de gemeenschap tusschen het vertrek en den zolder daar boven opende : ofschoon een niet minder gedeelte ter halver wege in dikke wolken han gen bleef. Ter wijl nu het hout goed aan 't branden was, word Landerik op een plank gebonden en zoodanig op de vloer uitgestrekt, dat zijn ontbloote voeten op de heete ptaat kwamen te liggen, waar zy langzaam verschroeiti moesten worden. De Proost poogde nogmaals zijn norschen reisgenoot tot mededogen te bewegen , maar, al zijn pogingen vruchteloos ziende , vouwde by de handen treurig samen , en zette zich met afgewend gelaat in een hock neder , terwijI de Noormannen zich om hun slachtoffer verzamelden, en met een afschuwelijk genoegen de benaauwde en pijnlijke gebaren des ongelukkigen beschouwden. Lang had de Valkenier met mood de folterende hitte doorgestaan; maar eindelijk , toen het vuur zijn voetzolen begon te zengen , gaf by eon raauwen gil en deed eene krachtige poging om zich om te keeren en aldus van het vuur te verwijderen , doch te vergeefs , want twee zijner beulen , elk met eenen voet op de plank drukkende , beletteden hem , de geringste be weging te doen. Het is schandelijk, wat gy daar uitricht !" schreeuwde op eons een stem , en een krachtige schop deed den brandenden houtstapel uiteen stuiven. Ravening zag een oogenblik , als versteend van verbazing , den vermetelen aan , die deze daad gepleegd had. Het was de 3*
28
DE KOORKNAAP.
jonge kloosterling , die bet gandsche tooneel met klimmende drift had aanschouwd , en eindelijk , zijn verontwaardiging niet langer kunnende bedwingen en zonder over de gevolgen na te denken , zich dit stout bedrijf had onderstaan. Ellendige wulp! wat vermeet gy u?" riep de Graaf,, en , naar den knaap toetredende , hief hy de vuist om hem ter aarde te vellen ; maar de koorknaap , by de hevige spanning , waarin hy zich beyond , de ongelijkheid van den kamp niet achtende , ontweek den slag, greep , ter zijde springende, een brandhout van den grond, en deed het , met een kracht waarvan hy–zelf onbewust was , vlak op bet aangezicht van den Noormetn nederdalen. Ravening duizelde , deed een schrede rugwaarts , struikelde over den Valkenier been en mat den grond met zijn geheele lengte. Men kan zich voorstellen , welk een verbazing en opschudding dit geval veroorzaakte. Al de Noormannen sprongen op den onbezonnen jongeling los , maar hun aantal zelf was hun in den weg en het hout, dat hy zwaaide , verschafte hem in de eerste oogenblikken eenig voordeel op zijn bestrijders, die hun strijdkolven in de stalling hadden achtergelaten. Menige neus was plat geslagen , eer het den aanvallers gelukt was , hem aan 't lijf te komen : en Coen nog kostte het hun moeite genoeg , zich van hem meester te maken , zoo geweldig sloeg, trapte , en beet by om zich heen , terwijl het schuim hem op de lippen stond. De beide monniken waren toegeloopen , en poogden vergeefs door hun tusschenkomst en angstige noodkreten het gevecht te doen ophouden. — e G r ij pt hem levend !" riep Ravening , die weder op de been was geraakt , by moet het my betalen ! by zal duizend dooden voor eene sterven !" —
DE KOORKNAAP.
29
Maar , op het oogenblik , dat Uddo , van alle zijden aangegrepen , zich buiten staat zag een verderen tegenstand te bieden , lieten plotseling zijn bespringers hem stoven verschrikt uit elkander en wendden het oog naar een verschijning, die zich in de donkere eel achter het lijk liet bespeuren.
De verschijning , die zulk een schrik onder de woeste volgers van Ravening had verspreid, was wel geschikt, om, op zulk een uur,, in zulk een oogenblik en in die eeuw van bygeloof,, de stoutste harten te doen heven. Een witte gedaante , waarvan de vormen naauwlijks te onderkennen waren, was uit de nis , voor welke het lijk der oude vrouw gelegen was , uit den grond opgerezen : een tweede , een derde volgde : en alle drie bleven als standbeelden staan , tot eindelijk een stem zich nit heur midden deed hooren : Wat beduidt dit rumoer? — Welnu ! Hebt gy allen de spraak verloren ?" — Hoewel deze stem zeer menschelijk , ja zelfs zeer bevallig luidde , duurde het echter eenigen tijd , eer de ontsteltenis , die de aanwezigen bevangen had, was bedaard. Het onverwachte zoowel als het zonderlinge der verschijning had de Noormannen met huivering geslagen : en de toon van bevel , waarop de bovenstaande vragen gedaan waren, was wel geschikt om bet ontzach te vermeerderen , dat men voor het buitengewone wezen koesterde. Wat den Proost betrof,, by was reeds zoodanig geschokt door al wat in de laatste oogenblikken
30
DE KOORKNAAP.
had plaats gehad , dat zijn verbijsteriug ten top was gestegen en by zich buiten staat gevoelde , eenig gebed of bezweering uit te spreken. De koorknaap zelf had zich in een hoek teruggetrokkeu , bevende over zijn eigen vermetelheid , en insgelijks betingstigd door de verschijning , hoewel die hem aan een oogenblikkelijk gevaar ontrukte. Welnu ! is er dan niemand , die my te woord wil staan ?" vroeg de onbekende , den witten mantel , die haar omhulde, naar achteren werpende en het blond gelokte met eikeblad bekranste hoofdtjen van een zestienjarig meisjen vertoonende. ,, Wat doet gy allen bier ?" vervolgde zy , rondziende met een paar helschitterende oogen , en den mond, die van hagelwitte tandtjens voorzien was, tot een bekoorlijken glimlach vertrekkende : u Ik geloof waarlijk , dat ik Graaf Ravening herken. Eilieve! Heer Graaf! Wie heeft u in dien toestand gebracht ?" By Ulfr ! Het is Vanissa!" zeide Ravening , een stap terug tredende , en zijn bebloeden neus , by gebrek van beter, met de hand afvegende : r. door Welke toovery bevindt gy u te dezer plaatse ?" n Door geene toovery ter waereld , buiten die van een half dozijn fiksche roeiers , die ons van Megen naar het Steenen Huis terugbrengen. 1k kwam in 't voorbygaan eens naar de. oude Emma omzien. — Maar wee! wee! wat zie ik daar? is de goede oude waarlijk bezweken ? — Arme vrouw !" vervolgde zy, naar het lijk toetredende en het ingevallen gelaat der afgestorvene met een blik van treurige deelneming besehouwende n zy heeft veel geleden. — En waar is de goede Landerik ? " — Bedoelt gy ," vroeg Ravening , 0 den onbeschaamde , die dit huis bewoont ? De weerharstige dorper verdient -
DE KOORKNAAP.
31
niet , dat hem de stralen uwer deernis beschijnen. Hy is ter straf verwezen en zal die niet ontgaan. Wel! waar is de nietswaardige?" — Men zocht den Yalkenier; muar tot elks verwondering was hy niet te vinden. Be zaak was echter zeer eenvoudig. Toen Ravening over den veroordeelde heentuimelde , was hem zijn dolk uit de scheede gegleden ; Landerik had zich daarvan meester gemaakt, de koorden, die hem bonden , losgesneden en van de algemeene verwarring gebruik gernaakt om te ontsnappen. if By "Ulfr ! hy is my ontkomen!" riep de Graaf , verwoed over deze te-leur-stelling: n zit hem na, knapen! en voert hem terug , of ik laat u in zijne plaats opknoopen. — Maar gy voor het minst zult den dans niet ontspringen ," ging hy voort , zich tot den jongeling wendende. 11 Bescherm my !" riep deze, met viugheid mar de onbekende Jonkvrouw toesnellende, terwijl hy zich aan haar voeten wierp en den zoom van haar kleed aanvatte: bescherm my tegen dien bloeddorstigen woestaart." — De jonge maagd zag den knaap met ver wondering aan. GewoOn aan de gestrenge , door zon en lucht verbrande wezenstrekken, aan de ruige blonde of roode hairvlechten en aan bet prachtgewaad of oorlogspantser der Noordsche krijgers, waren haar het blank en glad gelaat, de fraaie gitzwarte lokken en de eenvoudige monninkspij des jongelings een vreemd verschijnsel: de van schrik verbleekte wangen en de smeekende uitdrukking zijner donkerblaauwe oogen verhoogden haar belangstelling. Zy lei de hand op het hoofd des smeekelings en vroeg aan Ravening: Welk kwaad heeft deze verricht?"— a Hy is oorzaak , dat die verwenschte Fries zijn straf ontkomen is: en wat nicer is ," voegde er de Graaf by,
32
DE KOORKNAAP.
met een wrevel, die niet vrij van schaamte was : by heeft de hand tegen my durven opheffen." II In der daad?" zeide Vanissa : a en met kracht ook, naar ik bespeuren kan. Wie heeft het ooit gehoord? de onverwonnen Graaf Ravening heeft zich door een knaap laten slaan ! Maar ik hoop, dat gy hem om mijnent wille genade zult schenken. En wat had Landerik bedreven , om uw toorn op te wekken !" Gy kent," zeide Ravening, het bevel van uw vader,, dat ..." Hoe!" riep de Proost, met hlijde verwondering tusschen beide tredende : a is deze de dochter van Hertog Godfried? wees duizendwerf gezegend , Jonkvrouw ! u geldt onze zending : en voorwaar, het is een beschikking des Hemels, die u als een vrededuif in ons midden brengt : vereenig u met my , om den toorn diens hardvochtigen mans te verbidden en vergeving te verwerven voor den ongelukkigen bewoner van dit gebouw , en tevens voor dien onbescheiden knaap , die meet luistert naar de inspraak van zijn hart dan naar die der voorzichtigheid." Zijt gy met Graaf Ravening hier gekomen ?" vroeg Vanissa , den Proost naauwkeurig beschouwende: gy zijt een Kristen–priester,, zoo ik my niet bedrieg. En sedert wanneer reist de Boorman met den monnik rond?"— a Uw verwondering is niet zonder grond, mijn dochter!" zeide de Proost; maar het is hier de plaats of de tijd niet, het raadsel op te lossen ik zelf, ik sta van mijnen kant verbaasd , u dus onverzeld en zoo onverwacht hier te ontmoeten, op zulk een afstand van Inv verblijf." 1k ben zoo geheel alleen niet ," zeidde Vanissa: a of telt gy Tietburga en Wella niet, nosh mijn roeiers , ,,
DE KOORKNAA.P.
33
noch den wakkeren Hakon vooral , die in de boot op een nieuw gedicht zit te peinzen, en, hoe bejaard by ook zij , het zwaard nog zoo goed als de harp weet te bezigen ? — Wy zijn naar den gewijden eikeboom by Megen geweest , en hebben ons kransen gevlochten van zijn heilig loof." Beklagenswaardige verblindheid !" zuchtte de Proost, het hoofd schuddende. n En ," vervolgde Vanissa, zonder op dit teeken van afkeuring te letten , toen bekroop my, daar wy hier voorby voeren , de lust om eens te zien , hoe de oude Emma het maakte. Zy is, helaas! gestorven, en het zou ons nu wel voegen, haar ter aarde te bestellen op de wijze , gelijk onze gebruiken dit medebrengen." n Zy is als Kristin gestorven ," zeide de Proost : n en het is alleen de lijkdienst , door onze leer voorgesehreven , welke haar bewezen mag worden. Haar echtgenoot heeft my dit verzocht , en mijn plicht is het, daaraan te voldoen." `De toon van ernst en gezach , waar de Proost op sprak, maakte indruk op Vanissa : zy zag hem een wijl stilzwijgend aan , en zeide toen : n Handel naar uw welgevallen. Ik zal zelve de plechtigheid blijven bywonen ik ben verlangend te zien , waarin zy van de onze verschilt." — e Gezegend is uw besluit , mijn dochter !" zeide de Proost: moge Hy , in wiens naam ik spreken zal, uw hart verlichten en voor de waarheid openen , en ik zal het uur onzer ontmoeting steeds dankbaar herdenken."— Stil ! stil!" zeide Vanissa : uw verbeelding holt te ver vooruit : ik heb nog geen begeerte om een bekeerling te worden. -- Maar mijn tijd is beperkt en de oogenblikken zijn kostbaar. -- Graaf. Ravening ! wy —•
34
DE KOORKNAA P.
wenschen alleen te zijn. Wees zoo goed , met uw gezellen een ander nachtverblijf te zoeken." — n Ik weet niet ," zeide Ravening, of ik moet•toelaten, dat ." Hoe !" zeide de jonge maagd , in wier aderen het bloed van haar vader begon te werken , terwijl zy de blonde hairvlechten met fierheid schudde : nik ion u raden , my ongehoorzaam te zijn ! van hier ! En wacht u, dien Landerik eenig leed te doen. Hebt gy my verstaan?" — Hoezeer van spijt en graiuschap blakende , dorst de trotsche Noorman den wil van Vanissa niet weerstreven; want by kende de liehtgeraaktheid van Godfried : en, schoon hy niemand anders vreesde, by vreesde den toorn van zijn Hertog. Hy verliet alzoo het vertrek met zijn knapen ; en begaf zich naar de stalling, terwijl hy by zich zelven mompelde : 't gaat wel : 't wordt hoog tijd, dat de deerne een man bekome , die haar op lager toon doe zingen." Weldra kwam Gorm by hem : Moeten onze ruiters dien Landerik blijven najagen ? " vroeg hy : gy hebt hun beloofd , hen te doen ophangen , indien zy hem niet terug brachten ; maar dewijl dit laatste zeer wel het geval zofi kunnen zijn , vrees ik , dat zy , nit schrik voor uw bedreiging , geheel zullen wegblijven : -- en dan waart gy zes wakkere borsten kwijt. Roep hen terug ! " zeide Ravening: y wat zou ik bovendien met den ellendeliug uitrichten , nu het my ontzegd is, hem naar Nevelheim te zenden, gelijk hy verdiend had. Hy ontloope mijn toorn : maar wat dien kloosterknaap betreft , ofschoon hem voor 't oogenblik Vanissaas bescherming heveiligt , by Loke ! by zal mijn wraak niet ontkomen."
DE KOOKKNAAP.
35
Bit gezegd hebbende , wierp hy zich op eenige stroobossen en paardedekken , welke men in een hoek van den bouwval had neergespreid , en leide het hoofd tot slapen , terwijl Gorm zijn makkers , die reeds lang teruggekeerd waren, maar zich nog niet voor hun bevelhebber hadden durven vertoonen , ging gerust stellen omtrent de gevolgen hunner mislukte zending. Zy hadden den Valkenier niet gevonden , en zouden hem ook lang in de omliggende landstreek kunnen gezocht hebben; want hy had het slot niet verlaten , maar was, toen by uit het woonvertrek ontvluchtte, langs een half ingestorten zijtrap naar een zolder gekropen , waar by , wel verborgen , het vertrek der Noormannen bleef afwachten. Vanissa, met de kloosterlingen en haar maagden alleen gebleven , sloeg nu met kinderlijke nieuwsgierigheid de toebereidselen tot de lijkdienst gade. De duistere nis, door welke zy langs een verborgen trap, die naar den oever bracht, was aangekomen , had vroeger tot een kapel gediend, en , ofschoon de vercierselen , die er betere tijden prijkten , waren weggevoerd en vergaan, het altaar was nog gaaf en ongeschonden. Be Proost liet nu door Broeder Landwerd twee gewijde waskaarsen, die hy met zich gebracht had, ontsteken , en gordde zijn pleehtgewaad aan , waarna hy, met behulp der beide kloosterlingen, de eenvoudige lijkdienst volbracht. Vanissa, en op haar voorbeeld ook haar beide gezellinnen , woonden de plechtigheid met stille, eerbiedige aandacht by : waarna de Hertogs—dochter het lijk in den wollen mantel wikkelde , dien zy had medegevoerd tot bescherming tegen de koele nachtlucht. Eene der zerken van de lapel werd met moeite opgetild : de aarde daaronder weggegraven, en het lijk in deze eenvoudige rustplaats nedergelaten. Toen eerst nam Vanissa afscheid
36
DE KOORKNAAP.
van de kloosterlingen , die haar uitgeleide deden tot aan de boot, die voor den steiger aan den achtertrap wachtte. Zy was met acht kloeke roeiers bemand, terwijI een krijgsman Godfrieds standert droeg, en aan het roer een eerwaardige grijzaart zat , wiens witte hairen, even als die van Vanissa en haar gevolg met eikeloof omkranst , op den nachtwind golfden en wiens handen op de harp rustten , die hy op de knieen hield. Hy scheen in zulke diepe gepeinzen verzonken, dat hy de komst der schoone Jonkvrouw niet bespeurde, voordat haar vriendelijke toespraak hem uit zijn mijmering wekte. Is de tijd u niet lang gevallen , goede Hakon?" vroeg zy , ter wiji zy plaats nam : wy hebben Langer vertoefd dan wy voorgenomen hadden." — 4 Den zonen des gezangs valt de tijd nimmer lang ," antwoorde Hakon : n want de geesten der afgestorvenen zijn met hen en fluisteren hun vriendelijke woorden en liederen toe." — Dit gezegd hebbende, wenkte by den roeiers toe, to beginnen : de boot verwijderde zich van den oever. De maan was gerezen en spiegelde zich in de heldere oppervlakte des strooms: geen geluid, dan dat van den eentoonigen slag der riemen in het water , liet zich vernemen: alles was stil en rustig in den omtrek : een zwaan slechts, die met haar jongen in het riet aan den oeverkant huisde, lichtte, door hun nadering gewekt, den slanken hals naar boven en leide , eerst toen zy haar voorby waren gevaren , den kop weer tusschen de blanke vederen ter ruste. Het scheen, dat deze ontmoeting den dichtgeest van Hakon had opgewekt ; want, zijn harp opnemende, liet hy gedurende eenige oogenblikken de vingeren over de snaren heenloopen , en hief toen, met een stem, wier krachtvolle welluidendheid
DE KOORKNAAP.
37
de ouderdom Diet verminderd had, een lied aan , dat ongeveer aldus DE MAASZWAAN. Waar de Maas haar waterplassen In den Waalstroom overgiet En langs need'rige oevers vliet, Wear de groene wilgen wassen En de roerdomp schuilt in 't riet, Heerscht, van 's waerelds prilsten tijd, De eedle Vogel, Njord gewijd. By het vroegste morgenkrieken Zoekt de Zwaan het koelend bad, l)ompelt blij den hals in 't nat, Dat, by 't kleppren van haar wieken, Drupplend, schuimend nederspat: Dartelt ze over 't waterruirn, Kemt en tooit zich dons en pluim. 't Zonlicht rijst. met zacht gewiegel Dobbert ze op den kalmen vloed, En beschonwt zich, welgemoed, In den effen waterspiegel, Schittrend van den middaggloed. Statig rust zy, schoon en fier, Als vorstin der Maasrivier. Maar met luistervoller glansen Blinkt gy, hagelwitte Zwaan! Als de stralen van de moan Tintlend op de golfjens dansen: Als gy, schutsvrouw van den stroom, Wacht houdt op den oeverzoom. Want den Goden dier en heilig Is 't verblijf,, waar ge u onthondt: De oever, waar ge uw nest op bonwt, Is voor Nixe en Nachtmeer veilig. 't Ennjerwijf, hoe slaw en stoat, Vliedt vol angst uw straf onthaal Op haar drijvende eierschaal.
38
DE KOORKNAAP.
Maar, senoon niets uw eer ontluistert, Maar, wat lof gy waardig zijt, Blanke Zwaan, aan Njord gewijd! Heden wordt uw roem verduisterd. Ileil'ge vogel, voed geen nijd, Zoo gy op uw stroomgebied, Thands een andre heerschen ziet. Laat haar glorie u niet deeren: Morgen keert ow heerschappy. Hein en goed en schnon als gy Is zy,, die wy heden eeren, In der zangen melody, Is de Maagd sit Halfdan's bloed, Wie de Maasstroom hulde doet Als beschermster van den vloed.
Zoo zong de grijze Skald: en nog luisterde Uddo , met de handen over elkander geslagen , toen reeds de laatste toonen van het lied over de golfjens waren weggestorven en het broze vaartuig door een bocht der rivier aan zijn oog onttogen was. u Mijn zoon !" zeide de Proost tegen hem , toen by weder naar binnen was teruggekeerd: ik gevoel leedwezen, dat ik u op dezen tocht heb medegenomen." — Be jongeling zuchtte by deze woorden , we]ke zijn in bespiegelingen verdiepten geest op eons in het gebied der wezenlijkheid terugriepen. Hy gevoelde echter de gegrondheid van het zachtmoedig verwijt en antwoordde op een zedigen toon: Ik weet, wat gy zeggen wilt, mijn vader ! en dat ik uw bestraffing verdiend heb. Maar kon ik de stilzwijgende aanschouwer blijven van zulke gruweldaden?"— il Wat ging u die Valkenier aan?" vroeg Brooder Landwerd: „het is de taak van ons geestelijken , vrede te stichten, maar niet, ons in twisten te steken. En wat zoudt gy hebben uitgericht tegen die mannen Belials?"
DE KOORKNAAP.
39
My dunkt ," zeide Uddo, op een toon, die niet vrij was van zekere trotschheid, a dat ik hun werks genoeg heb gegeven : en die hooghartige Graaf zal er ook geen roem op dragen , dat een koorknaap hem te vlug is geweest." — u Gy wilt den David spelen ," zeide Broeder Landwerd: maar gy hebt slechts den neus en niet het hoofd van den Filistiju getroffen : en pas op , by zal het er niet by laten berusten. Zonder de tusschenkomst der Jonkvrouw waart gy er niet levend afgekomen." — „ Maar. de Jonkvrouw is tusschen beide gekomen ," zeide Uddo : en ik ben levend, zoo als gy ziet. Ja , wat meer is, ik heb mijn bemoejingen door de uitkomst bekroond gezien; want die Fries is ontkomen uit de handen dergenen , die zijn verderf zochten." Ik veroordeel u niet, mijn zoon !" zeide de Proost, terwijl hy den knaap met een weemoedigen blik aanzag : ik ben ook Jong geweest en ik weet welk vuur op uwen leeftijd het harte blaakt: gave de Hemel, dat het ons nimmer tot minder grootmoedige daden aanzette. Maar ik had in u, Uddo! nimmer te voren die opbruischende, niets ontziende vermetelbeid bespeurd: of ik zoa u niet met my hebben genomen naar een land, waar, gelijk hier,, het geweld heerscht, en gy by elken stap in de gelegenheid kunt komen, u de zaak der lijdende menschheid aan te trekken. De rol is schoon, mijn zoon! maar hy, die het geestelijk gewaad draagt, moet zich tot gebeden en vermaningen bepalen, en geenszins wanen, dat God zijn tusschenkomst zal blijven zegenen, wanneer hy verder gaat. Mijn ziel is vol bekommernissen over u, mijn zoon ! Die man des bloeds, die Ravening, behoort tot de zoodanigen , die het zich ten plicht stellen , den geleden boon nimmer
40
DE KOORKNAAP.
te vergeten : en ofschoon de bescherming van die Jonkvrouw en de mijne u tegen openlijk geweld beveiligen mogen , hy heeft middelen genoeg aan de hand om in 't geheim zijn haat aan u te koelen : en geloof my , hy zal die niet verwaarloozen. Wees daarom behoedzaam , mijn zoon ! en bedenk dat het uw leven geldt." 1k weet niet, welk lot my boven 't hoofd hangt ," zeide Uddo : maar die gevreesde Noormannen komen my zoo schrikbarend niet meer voor,, sedert ik met hen aan den slag ben geweest. 1k heb gemerkt , dat zy menschen zijn als anderen , en dat ook zy niet onverwinnelijk zijn, wanneer men hen met gelijke wapenen te keer gaat. Het is misschien verkeerd in my ; maar ik zoil waarlijk wenschen , my nogmaals met dien trotschen Graaf te meten." Zijt gy zot , Uddo ?" vroeg Broeder Landwerd : if om dat gy hem by toeval een bebloeden neus geslagen hebt ? Die Ravening zoll u tot pulver malen tusschen zijn ijzeren knuisten." Dat zijn gevaarlijke en hoogmoedige gedachten , die u bezig houden , mijn zoon !" voegde de Proost er by : p en die van niemand anders komen dan van den boozen vyand , en geen godvruehtigen dienstknecht des Heeren betamen. 1k mocht , zoo even , om het goede doel , u w oploopendheid wel verschoonen ; maar niet deze ydele grootspraak : en tot straf daarvoor zult gy zeven dagen achtereen de zeven boetpsalmen opzeggen. Wat my betreft , ik zal den Heer bidden , dat hy uw trots fnuike en u gedachten inboezeme , meer overeenkomstig met uw toestand en met den geestelijken staat , dien gy omhelzen moet." — De jongeling boog demoedig het hoofd onder deze bestraffing , en zich in een hoek van bet vertrek op de
DE KOORKNAAP.
41
knieen werpende , voldeed hy aan het bevel des waardigen mans ; waarna hy zich in zijn mantel wikkelde en , op den vloer uitgestrekt , den slaap poogde te vatten. Broeder Landwerd volgde zijn voorbeeld ; terwijl de Proost alleen met waken en gebeden den morgen verbeidde.
IV. In die vruchtbare streek , waar de Maas, noordwaarts opschietende , haar wateren met die des Waals vermengt, stond een sterk en aanzienlijk slot , dat Godfrieds vader Harold geheel van steen had laten opbouwen, en daarom , in tegenstelling van de meeste woningen hier te lande , die geheel of althands voor het grootste deel slechts van hout waren , het Steenen Huis genoemd. Door zijn voordeelige ligging beheerschte het de beide rivieren , en vormde een geschikt middelpunt voor tochten en krijgsverrichtingen , het was van hechte wallen , diepe grachten en dubbele transen voorzien en met een sterke bezetting bemand. Godfried hield er zich doorgaands op , wanneer hy zich hier te lande beyond , en had thands , staande zijn afwezigheid , zijn moeder aldaar achtergelaten , aan welke hy het opperbestier dezer gewesten had toebetrouwd ; — want ofschoon , onder hem , eenige Graven waren aangesteld , enkelen daarvan hadden , gelijk Ravening , hem naar den krijg vergezeld: terwij1 hy de overigen minder geschikt achtte om de zaken volgens zijn verlangen te besturen, ja sommigen , wegens hunne Friesche of Saksische afkomst wantrouwde , en hoewel zijn moeder reeds hoog bejaard was, zy 4
42
DE KOORKNA.A.P.
stond in groot ontzach by de Noormannen , was van ouds het regeeren gewend en toonde zich even bekwaam als geneigd om den haar toevertrouwden post te vervullen. Het was naar dat slot en tot doze doorluchte vrouwe, dat de tochtgenooten waarmede wy ons reeds hebben bezig gehouden , door Godfried waren gezonden : zy hadden het oude jachthuis tijdig verlaten, en, ofschoon het oversteken der rivieren in die tijden geen spoedige verrichting was , het was nog vroeg in den morgen , toen zy , na het vervullen der gewone vormen, de' zware valbrug, die tot het Steenen Huis geleidde , zagen nederlaten. Op het binnenplein stegen zy af, en werden vervolgens , niet zonder eeuig oponthoud, in de tegenwoordigheid der Burchtvrouw geleid. De zaal, waarin het plechtig verhoor- plaats had , was van een statige , (loch zwaarmoedige bouworde , en een krijgsman gelijk Godfried waardig. De wanden bezaten Beene vercierselen , buiten de wapenrustingen waarmede zy waren behangen: en de dubbele rij van zwaargewapende \yachters , die aan weerszijden , onbeweeglijk als standbeelden , stonden geschaard, scheen een gedeelte der stoffaadje nit to maken. Over de groote deur , door welke de afgevaardigden werden ingelaten , beyond zich een in den muur bevestigde zetel , met een troonhemel voorzien , een en ander van steen uitgehouwen en met kunstig snijwerk vercierd. Op doze eereplaats was de weduwe van Harold in een statige houding gezeten. Het gewieht van meer clan tachtig jaren had nog de majesteit van Olwinaas rijzige gestalte niet verminderd , nocli den glans doen tanen van haar donkerblaauwe oogen ; maar alleen een gestrenger uitdrukking aan hoar fiere en onbeweeglijke wezenstrekken bygezet. Een blaauwe slider, met een gouden
.DE KOORKNASP.
43
karbant om de slapen bevestigd, bedekte haar het hoofd en vial in breede plooien fangs de bleeke wangen over boezem en schouderen af. Het wollen kleed, dat van den hals tot aan de voeten nederhing, was eenvoudig wit en om het midden vastgebonden door een zwarten gordel met mode karakters of runen beschreven, wier geheimzinnige beteekenis aan het gemeen onbekend was; doch waarin de meer geletterde eene dier tooverspreuken las waaraan in (lien tijd een verborgen vermogen werd toegekend. Zy hield in de eenc hand een eikekrans, haar door Vanissa medegebracht, en in de andere een staf , te lang en te zwak mu haar ten steun te dienen ; maar waar men evenzeer een mystische kracht aan toeschreef, te meer, daar by van een onbekend hout vervaardigd was en aan het boveneind met een bol voorzien , om welken een gouden slang zich heenslingerde: waarschijnlijk het afbeeldsel van den slang Midgard, die, volgens de Noorsche fabelen, de waereldkloot omkronkelt. Aan weerszijden van haar zetel stonden , tegen den MUM' aan , haar staatjuffers , waarvan de meesten iusgelijks in jaren gevorderd waren, en geene , 't zij door schoonheid, 't zij door houding uitmuntte. Aan haar rechter hand, meer voorwaarts, zag men een grooten roshairigen jongeling, wiens zwierige kleedy van goad en zijde blonk en zeldzaam afstak tegen de maliekolders der overige .Noormannen. Deze was Everhard, de zoon van Godfrieds overleden broeder Rolfr, en, nit hoofdc zijner geboorte nit haar oudsten zoon, de Reveling zijner grootmoeder. Links van Olwina beyond zich de grijze Hakon , wiens harp door een naast hem staanden knaap ward gedragen, terwijl by zelf met de beide handen op een breeden degen steunde , en de gezanten aanstaarde met can onbepaalden, star435
44
DE KOORKNAA.P.
ren blik , die getnigde , dat zijn geest ver van daar omdwaalde. Nevens hem stonden Olwinaas schatbewaarder en de hoofdman van haar trawanten : twee bejaarde dienaars, die =cite hadden , de onbewogen bonding, door den hofstijl voorgeschreven, te bewaren. De overige hof bedienden , benevens een dubbele rij lijfwachten, waren aan beide zijden der zaal geschaard. Alles had een deftig, stijf en gedwongen aanzien , dat te kennen gaf, hoe gestreng men aan het hof van Harolds weduwe de vormen in acht nam , en dat den bezoeker een koel onthaal en een weinig genoeglijk verblijf beloofde. De hofmeester geleidde de beide gezanten tot op mit geringen afstand van den zetel, waar hy hen stand deed houden en zich toen op zijne plaats achter Everhard begaf. Olwina beantwoordde hun groet met een stijve hoofdbuiging, en, na hen gedurende eenige oogenblikken te hebben aangezien begon zy aldus : n Het is ons lief u te zien , Graaf Ravening! Welke goede tijdingen brengt gy ons van onzen zoon?" Hertog Godfried is welvarenel," antwoordde Ravening : 11 en de zon van zijn geluk staat in top. Als Koning, der Franken blijft Karel hem niet minder genegen dan hy zulks als Keizer geweest is. Hy 'weft de hem geschonken voorreehten bekrachtigd en die met nieuwe vermeerderd , terwijl luisterrijke verbintenissen het gezach des Hertogs zullen bevestigen. Maar hoewel de last, dien ik, met dezen Kristenmonnik, aan u heb over te brengen , weldra algemeen zal bekend worden , de mededeeling daarvan is voor als nog slechts voor uw oor bestemd." Is het reeds zoo verre gekomen ?" vroeg 01 wina , den geestelijke met een weinig vriendelijken blik beschou-
DE KOORKNAAP.
45
wende : n zoekt mijn zoon zijn gezanten onder Kristenmonniken ?" -u Het is u toch Diet onbekend, edele Vrouw !" antwoordde de Proost , o dat de Hertog , op het voorbeeld zijns doorluchtigen vaders , zijn wangeloof verlaten , en de zuivere leer des Euangeliums heeft omhelsd ; maar, wat uwe verwondering ook wekken mocht, de berichten, die wy brengen , zullen die weldra doen ophouden." Ik zal die afwachten ," hernam Olwina : u slechts dit dient gy te weten : wy eerbiedigen de rechten der gastvrijheid gelijk die van den gezant ; maar, welke redenen mijn zoon ook mogen hebben bewogen , het voorvaderlijke geloof te verlaten , en de Kristenen te begunstigen , nimmer is iemand , die uw leer beleed , Langer dan een etmaal geherbergd geweest in een verblijf,, waar Olwina gebood. Doze nacht kunt gy hier vertoeven : als die verloopen is, zult gy elders huisvesting dienen te zoeken." — Toed daaromtrent goon zorg ," zeide de Proost, op een welwillenden toon : u de spoed , welken onze tending vereischt, verbiedt ons Lang to toeven." — Wy zullen ," hernam de Vorstin , y het hooren uwer boodschap tot na den maaltijd uitstellen. Sydruk ! roep de gasten byeen." — De hofmeester maakte , op dit bevel, een zwaren jachthoorn los , die van den wand aan een hertengewei af hing ; en, zich in de naastbygelegen zaal hegevende , deed by , driewerf achtereen , eenige schelle noten door het holle gewelf weergalmen. Spoedig daarna hoorde men een gerucht van stappen , 't welk meer en meer vermeerderde en to kennen gaf,, dat de bewoners van het slot zich op het sein verzamelden. Na verloop van eenigen tijd keerde Sydruk terug en, zich voor Olwina -
„
DE KOORKNAAP.
buigende , gaf hy haar bericht, dat de gasten verzameld waren. De Edele Vrouw daalde hierop van haar zetel of en begaf zich, op den schonder van haar kleinzoon leunende, met een vasten tred naar de andere zaal, door haar juffers gevolgd, terwijl de krijgsknechten, hun stvijdaksten afzettende, zich insgelijks , doch door een andere deur,, verwijderden. e Korn ," zeide toen Ravening tegen den Proost: de weduwe van Harold heeft ons gewenkt , haar te volgen: en ik heken, dat ik eer aan het maal zal doer; hoewel de droevige aangezichten dier juffers, die ik niet aanzie zonder aan de Nornen te denken , wel in staat waren , iemand zijn eetlust te ontnemen." — Zy traden hierop, met Hakon en de hofbedienden, de eetzaal binnen. Twee smalle tafels namen er byna de geheele lengte van in en schenen onder het gewicht tier daarop geplaatste schotels te zullen bezwijken. De soort , maar niet de hoeveelheid der opgebrachte spijzen verminderde echter in gelijke evenredigheid met het aantal gasten , naarmate men aan het lager einde kwaw. Aan het hoogere einde waren de beide tafels vereenigd door eene derde, welke in 't dwars was gezet en voor de moeder des Hertogs en haar voornaamste dischgenooten bestemd. Aan deze werd ook den gezanten plaats ingeruimd. De eerste verrichting van den goeden Proost was, zijn kloosterbroeders onder de aanwezigen te zoeken , en niet weinig was hy gerust gesteld, toen hy hen beneden aan de tafel tussehen de hofbedienden gezeten zag. De opperschenker was genaderd en stond achter 01winaas zetel, gereed , uit een aware Ian het schnimend bier te gieten in een kostbareu beker,, die van den schedel eens wouddiers vervaardigd , in een gouden rand
DE KOORKNAA.P.
47
omvat , en met een runisch opschrift en beeldwerk vercierd, op een zilveren voetstuk stond, toen Olwina, die reeds ettelijke reizen een ontevreden blik geslagen had op de tusschen haar en Graaf Everhard ledig geblevene plaats, op een toon van ongeduld vroeg : Heeft men Vanissa niet gewaarschuwd? Wy zijn niet gewoon te wachten." -n De Jonkvrouw zal nog vermoeid zijn van onzen tocht zeide Hakon : r, zy is niet gewoon, de nacht slapeloos door te brengen." — re Is zy dan van een anderen stain dan de overige dochters van Tjolner?" vroeg Olwina , met een strengen blik : niet eene van haar heeft ooit vern:oeidheid getoond , na dat zy op een schoone zomernaeht de Asen was gaan raadplegen." Ga , goede Sydruk!" zeide Everhard , zich in een achtelooze houding tot den hofmeester wendende ; en zeg aan de schoone dochter Godfrieds, dat de disch geene bekoorlijkheden voor ons oplevert, zoo lang wy van de zon van haar aanschijn verstoken blijven." -Olwina zag den spreker met een blik van ontevredenheid aan ; maar deze bestraffing was de eenige , welke de jongeling wegens zijn vrijmoedigheid onderging: en men had ook niet lang tijd om over zijn gezegde na te denken ; want , eer nog Sydruk zich verwijderd had , werd het hangtapijt, hetwelk , achter 01 wina , den toegang afsloot, open geschoven, en trad Vanissa binnen, met een luchtigen stap , den blos der vrolijke jeugd op de wangen en een vriendelijken lath op de lippen. rr Wy hebben op u gewacht , Vanissa!" zeide Olwina op een gestrengen toon : n dat moet niet weer geschieden." Vergeef my, Grootmoeder !" zeide het bevallige
48
DE KOORKNAAP.
meisjen, de hand der oude vrouw nemende en er een luchtigen kus op drukkende : a gy weet , ik ben laat te huis gekomen: ik had niet uitgeslapen en men heeft my niet tijdig gewekt." — u En wie is de onoplettende , die dat verzuim heeft begaau?" vroeg de Burchtvrouw, terwijl zy een verstoorden blik wierp op de juffers van Vanissa , die haar gevolgd waren en thands bevend de oogen neersloegen ; ik hoop, dat gy haar een straf hebt opgelegd, evenredig aan haar overtreding." Elke straf zoe onverdiend zijn geweest," antwoordde Vanissa , terwijl zy lachend de blonde lokken schudde : If want ik had aan de goede Wella last gegeven , my te laten slapen : en zy voldeed gaarne aan een bevel dat haar welkom was." n Gy zoudt ruim tijd gehad hebben om uit te slapen ," zeide Olwina , n indien gy niet hadt verkozen u widerweg nutteloos op te houden aan den ouden Valkenhof, waar de roeiers , die ik van traagheid beschuldigde , beweeren , dat gy uren hebt doorgebracht?" than den Valkenhof!" herhaalde Graaf Everhard, verwonderd: wat kon mijn bekoorlijke nicht dat uilenest doen binnentreden?" — a Ben ik verpligt, aan Graaf Everhard rekenschap mijner daden te geven?" vroeg Vanissa, zich , met een half spijtig, half spottend gelaat, tot haar Grootmoeder wendende. // UN% tong gaat een weinig te rad, meisjen!" zeide Olwina: wy ook, wy zijn verwonderd geweest, toen wy dien vreemden gril vernamen." — „ 1k was naar den toestand der oude Emma (man hooren," zeide Vanissa: ik heb daar zoo zelden de gelegenheid toe." — -
DE KOORKNAAP.
49
Wy hadden u daartoe geen verlof gegeven ," hernam Olwina. Nu!" zeide Vanissa, op den onverduldigen toon van een bedorven kind: wat baat het my , de clochter van den machtigen Godfried te zijn, indien ik niet eenmaal vrijheid heb, een arme kranke vrouw te bezoeken, wanneer ik zulks verkies. Doch vrees niet, Grootmoeder,, dat ik er terug zal keeren : de goede ziel heeft mijn hulp niet langer noodig." Genoeg !" zeide Olwina: spaar ons uw verde'. gesnap , zoo gy niet begeert , dat ik u van den disch zencle. Verschoont gy , mijn gasten! de vrijpostigheid dezer deerne, welke oorzaak is, dat ik my nog niet van mijn plicht gekweten, noch u den welkomstdronk heb gebracht, dien gy reeht hadt te verwachten. — Wees heil!" — Met deze woorden nam zy den beker uit Sydruks handen , roerde even met haar lippen het gerstebier aan en liet dien vervolgens aan den Proost brengen. Verschoon my," zeide deze : mijn gelofte verbiedt my een anderen drank dan water te proeven. Ontfang echter mijn heilwensch, edele Olwina! Vrede en voorspoed zy met u en de uwen! en mogen ook uwe oogen, schoon laat, zich nog eenmaal voor het licht der waarheid openen." Die onbeschaamde!" mompelde Olwina; maar de eerbied voor de rechten der gastvrijheid belette haar, eenig verder blijk van ongenoegen aan den dag te leggen. Geef my veeleer den beker!" zeide Ravening, en le,digde dien tot den bodem : I, ik drink op den voorspoed van Godfrieds huis en op den heilrijken echt der schoone Vanissa, aan wie Freya eerlang een gernaal harer waardig zal schenken." 5 ,,
50
DE KOORKNAAP.
n Ik dank u," zeide de Graaf Everhard, zich buigende.
Dank niet te spoedig," mompelde . Ravening, half laid, en terwijl hy den Proost, die met verwondering by des jongelings woorden had opgekeken, zijdelings aanzag. Ziedaar een onderwerp uwer waardig, brave Skald!" zeide Everhard, terwijl by, na gedronken te hebben, den beker aan Hakon overreikte: n het betaamt slechts aan den zanger, den lof der schoonheid te verheffen." II 0 ! de goede Hakon heeft my reeds te veel bezongen 1" zeide Vanissa : u en hy moet my niet ydeler maken dan ik reeds ben : daar-en-boven voldoen dergelijke liederen beter in de stille eenzaamheid, dan aan het luidruchtige maal. her betaamt de lof der dapperen, en het verheffen van der vaderen roem." — n Nu spreekt gy als de dochter uit Halfdan's bloed," zeide Olwina : u welaan, oude vriend van Olwinaas geslacht ! Wy zelve verzoeken het u: laat de lof der dapperen van uwe lippen vloeien." — De grijze zanger streek zich een wijl met de stramme hand tusschen de zilveren hairen, als zocht hy een onderwerp : toen wenkte hy zijn dienaar,, en, de harp nit zijn handen nemende, bezong hy HAROLDS DOOD. Het vaartnig kliefde 't blanke sop En hief het koop'ren schild in top : Het kwam ten aanval toegerust En zeilde van de Noordsche kust , Van de oorden waar de pijnboom groeit , Naar 't strand , door Maas en Rijn besproeid. En Harold zelf stond op de pleeht : Zijn boezem haakte near 't geveeht. En, seam vereend tot tegenweer,, Wachtte aan de kust een talloos heir.
DE
icooft.KNAAP.
51
Maar Harolds vraag was immex : wear" — En niet : n hoe groot — is 'a vyands schaar ?" — Toen gonsden pijlen op 't helmet: Toen werd het zwaard op 't zwaard gewet: Toen weefden, zingend op dien dag , De Nornen 't weefsel van den slag. De slag heeft nit : de nacht is daar. "1Vat kleur heeft Harolds benkelaar? 0! Harolds benkelaar is rood Van 't heldenbloed dat hy vergoot. En gier en raaf dankt Harolds moed Die hen met „yersche lijken voedt: En feestdag is 't in Odins zaal. Daar wacht den geesten blij onthaal. ,
Maar ziet! nog weven , ongestoord, De zwartgelokte zusters voort. En Helaas web, van inslag rood, Spelt weer een oorlogsman den dood. Hy valt , hy valt , de wakkre held; Maar niet op 't bloedige oorlogsveld. Hy schonk geloof den vuigen Frank. Verraad en moord zijn Harolds dank. En Odin zelf roept, wel to moe, Den wakkren krijgsman 't welkom toe En biedt het feestbier,, blank en eel, Hem aan in 't heldenbekkeneel ; Terwijl 't in 't somber Neveldal Den Frank bestendig dorsten zal. Met wapens vecht de zoon van 't Noord ; De sluwe Frank met list en moord.
Al de aanwezigen schonken lof aan Hakon voor zijn gezang; de Proost alleen zag zwijgend en zuchtend voor zich; want niet slechts ergerde hem de Heidensche toon, maar ook de strekking van het lied , welke hem althands ongepast voorkwam op een oogenblik , dat Godfried , zelf leenman van een Frankischen Vorst, zich scheen to beyveren om zijn vriendschap met de Franken al naau5*
52
DE KOORKNAAP.
wer en naauwer te bevestigen. Hy werd intusschen spoedig uit zijn gepeins gewekt door de schoone Vanissa, die hem , ten gevolge van een plotselingen inval , met levendigheid vroeg , waar de knaap was , dien hy met zich gevoerd had. Wien bedoelt gy ?" vroeg Olwina, verwonderd opziende. 0 !" hernam de Jonkvrouw : n ik zie hem reeds zitten. Sydruk ! laat dien jongeling eens tot my komen. Zie eens, Grootmoeder !" vervolgde zy, toen Uddo , door den hofmeester ontboden , bloozend en verlegen voor haar stond : indien gy een kloeken wapenknecht noodig hebt , zoo kan ik u dezen aanbevelen. Hy heeft gisteren zijn proefstuk gedaan , en Graaf Ravening kan getuigen, of hy wakkere handen aan 't lijf heeft." Pit zeg gende wierp zy een schalken blik op Ravening ; doch knikte hem geruststellend toe , als wilde zy hem te kennen geven , dat zy niet openbaren zou, waarin dat proefstuk bestaan had. ,, Ik versta u niet ," zeide Olwina : a waar en wanneer hebt gy dien knaap gezien ? " In den Valkenhof , waar by zich in het gezelschap dier beide Heeren beyond ," antwoordde Vanissa. gy hebt die Heeren reeds rr Hoe !" zeide Olwina : ontmoet ? " — Ik wilde het u verhalen ," antwoordde haar kleindochter,, n toen gy my het zwijgen hebt opgelegd." En wit is die knaap , in wien gy zulk een belang stelt?" vroeg Olwina, met een blik van minachting. rr Ja ! wie is hy ?" vroeg Hakon , met belangstelling de trekken des jongelings beschouwende : n zonderling ! zoo deze knaap niet het gewaad der Franken droeg , zoil ik wanen in hem een der zonen uit Halfdan's bloed
DE KOORKNAAP.
53
te zien. Oordeel zelf , Olwina! of niet dat hooge voorhoofd , die omgekrulde wenkbraauw,, aan den stamvader onzer Noorsche Graven herinneren." Helaas !" zeide de Proost , terwijl Olwina den koorknaap een onverschilligen blik toewierp , die zijn verlegenheid nog vermeerderde : 11 hoe zoil die arme wees , die van zijn eerste levensdagen de stille wanden van het klooster niet verlaten heeft, eenige gelijkenis hebben met uw Noorsche helden ?" — n Het zij hoe 't zij ," zeide Graaf Everhard, die, hoezeer weinig te vrede met de gunst, welke Vanissa aan den schoonen knaap betoonde , het raadzaam achtte zijn ongenoegen te verbergen : n ik ben bereid , zoo dit Vanissa aangenaam is, hem tot mijn paadje aan te nemen , mits hy vrij geboren zij en geen anderen Heer diene." — n Hy dient een anderen Heer zeide de Proost : n hy is in 't klooster te Thorn opgevoed en zal eerstdaags het ordekleed aannemen." Bat hy naar zijn plaats terugkeere," zeide Olwina, voor wien deze mededeeling reeds genoegzaam was om seen afkeer jegens Uddo te voeden : deze kinderstreken gaan te ver , Vanissa!" Het is geen kinderstreek ," zeide deze, op een vasten toon : n deze knaap heeft mijne bescherming afgesmeekt tegen een maehtigen vyand, en ik heb hem die beloofd : en daarom verklaar ik hier aan elk die my hoort , dat, zoo hem eenig Teed overkomt , ik het zal beschouwen als een beleediging , my aangedaan , en niet rusten, voor de dader gestraft zij." Vie zoft hem slechts met den vinger durven aanraken ," vroeg de weduwe van Harold, zoo lang hy als Bast in onze muren verwijlt ?" Waar het ook zijn moge ," zeide Graaf Everhard,
54
DE KOORKNA.A.P.
rr wie hem beleedigt , zal ook mijne wraak te duchten hebben : hy is onder Vanissaas bescherming en heeft ook op de mijne recht." Ydele snoever !" mompelde Ravening, terwijl hy den spreker een blik van minachting toewierp , en by zich zelven zwoer,, dat, wie het ook euvel mocht duiden , niets hem zoil verhinderen , den door hem geleden smaad in het bloed des jongelings uit to wisschen. De uitdrukking van des woestaarts oog ontging Vanissa niet : de daad van vrijmoedigheid , welke zy had verricht, en die in een meer beschaafde eeuw min welvoegelijk zoti geschenen hebben , was juist daaraan toe te schrijven , dat zy de lagen vreesde , welke Ravening den jongeling spreiden mocht, en dezen een machtige bescherming wilde verzekeren. Het was echter niet meer dan een bloot medelijden , 't welk zy met Uddo gevoelde , en geen meer teedere aandoening, gelijk Everhard een oogenblik gedacht had, en onze lezers misschien met hem. Zy zag in hem niet meer dan een voorwerp, dat haar bescherming noodig had, en besehouwde hem, gelijk zy de musch zoude beschouwd hebben , die by guren winterdag een kruimel brood aan haar venster ware komen vragen. Zy scheen dan ook, toen de knaap naar zijn zitplaats terug was gekeerd, zich niet verder over hem te bekommeren en ving met den ouden Hakon een gesprek over zijne liederen aan, terwijI zy de vleieryen , waarmede Everhard haar overstroomde, slechts en dan met luchthartige onverschilligheid betintwoordde. Olwina zag zulks met ongenoegen , en bestrafte zelfs haar kleindochter,, zoo vaak deze over 's Graven gezegden de schouders ophaalde , of de uitdrukkingen, door hem gebezigd, in een kluchtig daglicht stelde. Dit bevreemdde den • Proost , die aan Ravening bedektelijk
DE KOORKNAA.P.
55
vroeg, hoe toch de anders zoo trotsche en gestrenge weduwe van Harold met zulk een wuften knaap als Everhard zoo kon zijn ingenomeu. lira!" antwoordde Ravening: u van de zonen van Harold was Rolfr, Everhards vader, de lieveling zijner moeder : en zy heeft de genegenheid, welke zy voor hem koesterde, op dit dwaashoofd overgebracht. Ziedaar de eenige wijze waarop ik Olwinaas voorkeur verklaren kan ; want by Loke ! zoo Rolfr niet waardig was , om in de schaduw van Godfried te staan , deze knaap ware beter geschikt , om, aan 't hof van Karel, met de Frankische vrouwen tapijtwerk to vervaardigen, dan om de Noorsche krijgers ten strijde te voeren." - u Het schijnt hem niet aan eigenwaan te ontbreken ," zeide de Proost: u en 't komt my voor , dat by zich zeker acht van de hand zijner nicht." — n Odin behoede ons ," zeide Ravening , dat het erf van Godfried ooit in zulke handers valle; maar de oude weduwe wenscht dat huwelijk." — In der daad?" zeide de Proost: n dan zal voorwaar de tijding, die wy brengen , nog minder welkom by haar zijn." — 't Is Godfried , die het wil," zeide Ravening, u en dat is genoeg : ofschoon ik niet schroom u to bekennen, dat ik liever met twintig man op een bende van duizend Friezen zofi inrennen, dan een woordetwist met Godfrieds moeder aan te vangen." —
v. Het maal was eindelijk afgeloopen en de gasten hadden zich verspreid : de beide afgevaardigden van Godfried
DE KOORKNAAP.
werden in het vertrek gelaten, waar Olwina hun het geheim gehoor verleenen moest, dat zy verlangd hadden. Welnu!" zeide zy , toen zy zich met hen alleen beyond: rr Wy zijn gereed te vernemen , wat gy ons hebt mede te deelen." — a Onze berichten zijn voorspoedig , n zeide Ravening , de hoofdaanleiding zijner komst zoo lang mogelijk wenschende te verschuiven , en hopende, Olwina in een goeden luim te brengen , eer zy genoodzaakt was het min aangename nieuws te hooren n Karel begunstigt den Hertog meer en meer : hy heeft hem in de heerschappy bevestigd van al de leenen , welke Roruk vroeger in Kinheim bezeten heeft , en hem, nog kort geleden , op zijn krooningsfeest, ten aanhoore van al de Rijksgrooten , den getrouwsten zijner vazallen genoemd." Vazal !" herhaalde Olwina : is dat de vrucht, welke de overwinning van B,ernagen , welke de verovering van Keulen, van Zulpich , van Bonn, van heel Vlaanderen en Brabant hem moest aanbrengen , dat hy slechts den naam van vazal des Keizerrijks draagt? — Hoe is de tijd veranderd, sedert hy te Aken zijn paarden in de kapel des Keizers stalde! — maar genoeg hierover : het is niet om dit alleen te melden , dat mijn zoon u tot ons zendt." — n De Hertogin heeft haar gemaal wederom een dochter geschonken ," vervolgde Ravening. Gy weet, Graaf Ravening?" zeide Olwina, n dat ik in de Kristenvrouw of in haar kroost geen belang stel, en kondet my die mededeeling sparen. Slechts dit verblijdt my, dat zy hem geen zoon heeft gebaard, en dat de opvolger van Godfried het licht niet verschuldigd zal zijn aan de doehter van Waldrade. Maar ga voort! Wat is uw verdere last?" — ,,
DE KOORKNAAP.
57
De wenschen van Godfried stemmen met de uwe niet overeen ," zeide Ravening : hy had vurig gewenscht, dat het kind, waar Gizela van zwanger ging , een zoon zofi wezen , aan wien hy eenmaal zijn kroon en zwaard zo5 kunnen nalaten. Maar de Azen hebben het anders beschikt : en de Hertog , die op alle kansen bedacht wil zijn, heeft zich een schoonzoon verkozen , geschikt om hem eenmaal te vervangen." Een schoonzoon !" herhaalde Olwina: n wat bedoelt gy ? heeft hy de jonggeborene reeds verloofd ? " — „ Het is voor het eenig huwelijkspand zijner eerste liefde , voor Vanissa , dat hy een echtgenoot verkoren heeft ," antwoordde Ravening. Voor Vanissa ? — Maar hy heeft, reeds vroeger,, haar hand aan Graaf Everhard, zijns broeders zoon, zijn natuurlijken erfgenaam , toegezegd." Godfried twijfelt, en net zonder oorzaak misschien," zeide Ravening met een schamperen lath , of Graaf Everhard wel de man is, geschikt om het zwaard van Harold to voeren en zijn Noren in 't veld te geleiden. Be verbintenis , welke hy voor heeft , moet hem dubbele voordeelen verzekeren : zy verschaft hem een wakkeren schoonzoon en de bondgenootschap eener machtige party." En wie is die wonderman, ten wiens behoeve Godfried zijn vroegere beloften vergeet ? " vroeg Olwina , op een toon van onverschillige minachting. Het is Prins Hugo ," antwoordde Ravening: n de zoon van Lotharius , en ," voegde hy er halfluid by , eenmaal wellicht zijn opvolger." — zoon van Lotharius !" riep Olwina uit, met de hevigste gramschap op haar gelaat : u de broeder van Gizela! de verwijfde lafaart , die den moed niet had, om, Ha zijns vaders dood, zijn aanspraak op den troon
58
DE KOORKNAAP.
te doen gelden? Is hy de man, aan wien onze Noormannen zullen trouw zweeren ? En is het om hem, om een vreemdeling, dat de zoon van Rolfr moot achterstaan ? — Maar ik herken de inblazingen van Gizela : zy is door Godfried uit het slijk getogen en wil thands ook haar broeder voorthelpen. Niets is natuurlijker! Ziedaar de gevolgen van Godfrieds afval. Hy heeft vergeten, dat het zwaard van Odin hem over zijn vyanden heeft doen zegevieren; hy heeft de bescherming der Azen verzaakt, en zy hebben hem, tot zijn straf,, met een geest van blindheid bezocht, en het droevige voorbeeld zijns vaders uit het geheugen doen gaan. Ook Harold had zich door de honigzoete beloften der Kristenen laten bekoren, en wat was er het gevolg van? NaauWlijks had hy hun leer omhelsd, of de fortuin keerde hem den nek toe: schande en tegenspoed, en ten lesten een ellendige dood, waren zijn loon. — Maar ik ken my op alles verwachten," vervolgde zy, den Proost aanziende, sints hy my een monnik als bode zond." Ik ben zijn bode niet," zeide de Proost, op een zachten, maar tevens waardigen toon; rr bet is op het verzoek van Prins Hugo, dat ik den edelen Ravening vergezeld heb om de beminnelijke bruid uit uw handen te ontfangen, en haar door mien onderricht voor te bereiden tot het ontfangen van den heiligen doop, die haar in de gemeente Gods moet inwijden." 11 Monnik!" zeide Olwina : u dat zal niet zijn. — Zoo Godfried zijn eed en plicht vergeet , zijn moeder weet, wat zy aan haar eerdienst en aan haar stamhuis schuldig is. Vanissa is aan Graaf Everhard toegezegd, en deze zal haar gemaal zijn. Gaat! brengt dit antwoord tern aan hem, die u gezonden heeft." .
—
DE KOORKNAAP.
59
r. Bedenk wat gy doet," zeide Ravening : wanneer Godfried beveelt, wil hy gehoorzaamd wezen, en het zoil zelfs zijne moeder berouwen , hem gedwarsboomd te hebben." n En gy ook , Ravening !" vroeg Olwina : rr hebt gy u ook aan het kruis en aan den vreemdeling verkocht?" ti \Vat my betreft ," antwoordde de Noorman : ik heb geen ander geloof dan dat aan mijn goede strijdakst , en die heeft my nooit in verlegenheid gelaten : ik bebordeel de daden van Godfried niet hy was altijd mijn aanvoerder : en ik heb er my steeds wel by gevonden, hem te volgen en zijn wil blindelings te volbrengen; want al doe ik in dapperheid zelfs voor hem niet onder , ik wil openhartig bekennen , dat Braga hem , meer dan my, met wijsheid en overleg begiftigd heeft. De uitkomst heeft tot nog toe zijn handelingen gerechtvaardigd: hy is machtig genoeg , om zelfs den Keizer het hoofd te bieden: en hy zal niet uit loutere grilligheid het gezach wegsmij ten , dat hy zich verkregen heeft. Wat hy wil, wil hy ook met kracht , en zijn besluiten zijn onverzettelijk als die van het alles besturende noodlot." Ik kan het nog niet gelooven !" zeide Olwina , wier toorn door Ravenings taal een weinig was ter neder gezet , en voor neerslachtigheid begon plaats to maken. Dit blad," zeide de Proost, haar een verzegeld perkament aanbiedende , zal de waarheid onzer woorden bevestigen." — 11 Vertoon dit aan anderen," zeide Olwina , het afwijzende : r, wy Noorsche vrouwen verstaan het logenschrift der Kristenpapen niet. — Wy hebben de tijding , die gy bracht, vernomen en willen daarover nadenken. Gy kunt vertrekken."
60
DE KOOBKNAAP.
De Proost voldeed aan deze uitnoodiging en verliet het vertrek ; maar Ravening bleef, als wilde hy nog iets zeggen. Welnu! Hebt gy niet verstaan ?" vroeg Olwina : n wy wilden alleen zijn." Slechts dit had ik er nog by te voegen," zeide Ravening, n dat wy een kort besluit verlangen. Want morgen moet Vanissa gereed zijn, met ons te vertrekken. De last des Hertogs duldt geen uitstel." — n Morgen!" herhaalde Olwina : Onmogelijk! Wilt gy my dwingen? Ik zal Diet toegeven aan den dwazen gril van Godfried: ik zal, in weerwil van hem ..." Bedenk u wel," zeide Ravening: ik draag den zegeiring des Hertogs, en dien zal men meer gehoorzamen dan u. Zwicht liever voor den drang der noodzakelijkheid, dan dat gy my in de verplichting brengt, mijn last aan de vergaderde burchtzaten bekend te maken, en met geweld te doen ten uitvoer brengen." — De trotsche Burchtvrouw bleef een wijl in gepeins verzonken. Zy voelde het gewicht van den haar gegeven raad; maar het viel hard, voor een ziel zoo hoogmoedig als de hare, zoo op eens al haar hoop te moeten opgeyen. Ravening bespeurde den indruk, dien zijn bedreiging gemaakt had, en hy vervolgde, maar deze reize de wapenen der overreding bezigende : Hoor!" zeide hy : ik durf het u wel zeggen, nu die monnik ons verlaten heeft: wat my betreft, ik bewonder dien Hugo even min als gy, en, toen ik het eerst het voornemen van Godfried vernam, was het ook my onaangenaam. Maar ik ben overtuigd, dat hy zelf zijn aanstaanden schoonzoon insgelijks veracht, en hem slechts als een werktuig wil bezigen om groote ontwerpen ten uitvoer te brengen. Hugo, eens met Vanissa ge-
DE KOORKNAAP.
61
huwd, zal de gelegenheid geboren achten om zijne rechten op den Franschen troon te doen gelden : Godfried zal hem ondersteunen: Karel de Dikke is onmachtig ons te weerstaan: hy zal overwonnen worden : en, is eenmaal Hugo in zijne plaats verheven, dan zal het uw zoon weinig moeite kosten, hem ter zijde te stellen en zelf de kroon op 't hoofd te zetten." — Het kan zijn," wide Olwina : ik ben niet, gelijk Gottfried, by onze vyanden school gegaan , om de listen der staatkunde te leeren. Maar het was niet langs zulke slinksche wegen , dat Godfrieds voorvaderen , dat Harold, dat Halfdan , hun doel te gemoet streefden. Hun werktuig was het zwaard: nooit voerden zy een andere taal. En , verbraken zy soms , uit nood , de belofte aan een vyand gedaan , zy schonden het woord niet, aan vrienden en stamgenooten gegeven. Hoe stelt men Everhard te vrede, die Vanissaas hand, hem toegezegcl , als zijn eigendom beschouwt?" Vraag dit aan uw won ," wide Ravening: ik kan zulks niet beantwoorden. Slechts dit is zeker,, dat een nadere verbintenis met Graaf Everhard aan den Hertog geen nieuwe voordeelen kan aanbrengen : en dan, op welken tytel bouwt die jongeling zijn aanspraken, buiten die belofte, in een noodlottig Oogenblik aan den Hertog ontrukt? Welke heldendaden heeft hy verricht? welke weerpartijders overwonnen ? welke steden veroverd? Zal de schrik van zijn naam onze vyanden doen vluchten? Zelfs ons leper heeft dien naauwlijks hooren noemen." — De tijd is nog niet daar,, dat Everhard voor den dag moet komen ," zeide Olwina : de zoon van Rolfr kan geen lafaart zijn , en , zoo hy zich nog weinig onderscheiden heeft, het is aan Godfried te wijteu ,
62
DE KOORKNAAP.
die hem de bewaking van een nietig Graafschap in Teisterbant heeft aanbevolen, en hem belet, het Leger te volgen. Maar bovendien, by zijn geboorte heb ik zelve de toekomst voor hem geraadpleegd: ik heb gezien, dat zijn jeugd door weinige dappere daden zouden gekenmerkt zijn: maar dat hy zich zou beroemd maken door een feit, dat den toestand van dit waerelddeel geheel veranderen moest." — Ravening, die reeds waande, zich by uitstek in zijn diplomatische zending te hebben gekweten, moist niets in te brengen tegen dezen laatsten grond, ten voordeele van Everhard aangevoerd. Hy haalde de schouders op en streek zich met ongeduld over den baard. Het moge clan zijn , zoo als het wil ," zeide hy eindelijk : Godfried is mijn meester, en ik ga niet van hier, zonder zijn last ten uitvoer te hebben gelegd."— Gy zult by het avondeten ons antwoord bekomen ," zeide Olwina: n tot dien tijd verlangen wy alleen te zijn." — De weduwe van Harold bleef eenigen tijd in eenzaamheid overwegen ; waarna zy een dienaar riep en hem last gaf, Graaf Everhard by haar te ontbieden.
VI. Graaf Everhard beyond zich niet alleen, toen de boodschap van Olwina hem gebracht werd. Dadelijk na den afloop van het meal had zich iemand by hem doen aanmelden, Wiens uiterlijk voorkomen een der rondreizende artsen verkondigde, die te dier tijd hun wonderdranken en vreemde middelen aan steden en sloten
DE KOORKNIAP.
63
rondventeden , en niet zelden by hun bedrijf ook dat van boodschaploopers voegden. Het scheen , dat Everhard deze persoon verwachtte ; althands hy gelastte , dat men hem terstond binnen leiden en dat niemand hun onderhoud zou stooren. Be vreemdeling trail binnen : het was een man van reeds gevorderde jaren, maar nog rijzig en kloek van gestalte , zwart van baard en glinsterend van oogopslag. Zijn kleeding bestond nit cen lange donkerkleurige samaar en een spits toeloopende, muts. Welnu, Alkenmard!" zeide Everhard, zoodra hy zich met hem alleen bevOnd: ,, welke tijdingen brengt gy van den Markgraaf mede?" Be voordeeligste die gy kunt uitdenken," antwoordde Alkenmard : Markgraaf Hendrik heeft uw belangen met warmte by den Keizer verdedigd : en het hangt van u slechts of , den Hertoglijken tytel en het bestier over Friesland, van den Vliestroom tot de Elbe, te bek omen." — En, welke zijn de voorwaarden?" vroeg Everhard ; want ik veronderstel , dat de Keizer, by het uitdeelen zijner gunsten, zijn eigen belang niet uit het oog verliest." — In de eerste plaats." antwoordde de zendeling van den Markgraaf, zult gy u verbinden de kusten te beveiligen tegen de invallen uwer voormalige landgenooten."— ll Bit spreekt van zelf ," zeide Everhard : u deze voorWaarde is ook aan Halfdan en aan zijne nazaten opgelegd geweest: en, schoon zy daar kwalijk aan voldaan hebben, ik, voor my, zoa weinig genegenheid voelen , mijn leen met nieuwe gasten te deelen." --0 Voorts verwacht de Keizer ," vervolgde Alkenmard, dat gy uw heidensch geloof aflegt, met al de uwen
15 4
DE KOORKNAAP.
het Kristendom omhelst , de vervallen kerken en kloosters weder doet opbouwen en de outerdienaars onder uw bescherming neemt." — n 1k dacht zoo ," zeide Everhard: n en deze punten zullen geen zwarigheid opleveren. Wat verlangt men verder ?" n Gy kent de plichten van den vazal jegens zijn leenheer ," zeide Alkenmard : ik behoef u niet te melden , dat de Keizer op uwe hulp rekent , wanneer en zoo vaak by die behoeft: het getal der door u in 't veld te brengen wapenknechten zal natuurlijk van nadere schikkin gen en bepalingen moeten afhangen." — n Verder !" zeide Everhard , den arts met een doordringenden blik aanziende. y Dit is alles ," antwoordde deze : er is alleen ," vervolgde by , op een langzamen toon , "nog een klein blijk van trouw en gehoorzaamheid, hetwelk men van a vordert , alvorens a te verheergewaden met die rijke landstreek , wier bezit uw begeerlijkheid heeft opgewekt." — n Die rijke landstreek?" herhaalde Everhard, met een spottenden lath: „hm! zoo bijster rijk niet weer; — doch , ga voort : wat wenscht men van my?" — Dat gy alle vriend— en bondgenootschap afzweert met den woesten Noorman , die hier den meester speelt: dat gy dien trotschen leenman des Keizerrijks , die zijn doorluchtigen meester niet schroomt te tergen en te beleedigen , voor eeuwig als bondgenoot opgeeft , ja , zoo rnogelijk , hem in de handen des Keizers levert." — lk ! de zijde van Godfried verlaten ?" riep Everhard verontwaardigd uit: gy vergeet , dat ik zijn bloedverwant ben, en weldra zijn schoonzoon." Wat dit laatste betreft , dat is nog zoo zeker niet,' zeide Alkenmard : n er loopen zonderlinge geruchten om-
DE KOORKNIA.P.
trent de voornemens, welke Godfried met zijn dochter zofi koesteren: men beweert , dat hy haar hand aan Prins Hugo heeft toegezegd." Aan Prins Hugo!" herhaalde de jougeling: uw tijding klinkt ongelooflijk. — Neen , dit kan niet zijn, het is een onnoozele vond, om my van Godfrieds belangen af ,te trekken. — Ik mag u niet gelooven." Zou het dan zoo vreemd zijn," vroeg Alkenmard , indien hy, zelf met Waldrades , dochter gehuwd, zijn dochter aan den zoon van Waldrade tot vrouw gaf?"— r, 1k begrijp uw bedoelingen, of liever die des Markgraafs niet," zeide Everhard, na een wijl nagedacht te hebben : hoe! op hetzelfde tijdstip, dat de Keizer Godfried met gunsten overlaadt r nu deze hem geen bewijs van ontrouw gegeven heeft, zoekt by my door uw mond tegen hem op te zetten? Weet gy wel, dat ik de waarheid uwer gandsche mededeeling zeer betwijfel en groote lust zoude gevoelen, u geketend naar den Hertog te zenden, en te zien of gy daar uw logen zoudt volhouden ? — ,,Gy zult wijzer zijn," zeide Alkenmard, zonder eenige vrees voor deze bedreiging te doen blijken : u want gy zoudt door een zoo onvoorzichtigen stap al de kansen verbeuren op het gebied, dat het onderwerp uwer wenschen uitmaakt. Wat het huwelijk zijner dochter betreft , Godfried zou my niet straffen om dat ik u iets geOpenbaard had, hetgeen toch heden of morgen algemeen bekend moet zijn; terwijl ik integendeel, door uwe geheime onderhandelingen met den Markgraaf aan Godfried mede te deelen, zijn wraak van mijn hoofd op het uwe zoti weten af te wenden." Gy vergeet nog eene zaak," zeide Everhard: namelijk , dat het my slechts een woord kost , om u da6 —
„
6
DE KOORKNAAP.
delijk het hoofd voor de voeten te doen leggen tot straf voor uw vermetelheid om tweedracht en haat tusschen vrienden en bloedverwanten te willen strooien."— ll Dit ware zeker een slechte beloonirtg voor de moeite, welke ik u ten gevalle genomen heb ," zeide Alkemard, de schouders ophalende en altijd met detelfde bedaardheid sprekende : n en het zoil aan uwe zaken weinig voordeel doen. Maar hoor my nog een oogenblik met kalmte aan , zoo gy kunt ; en handel voorts naar welgevallen. Wat is de reden , dat gy, ter verkrijging van uw ooginerk , aldus in stilte en buiten weten van dien blood verwant , die u zoo dierbaar is, met den Markgraaf hebt onderhandeld ? — Is het niet , om dat gy de innige bewustheid hebt, dat Godfried, ondanks al de banden, die u aan hem hechten, uw verheffing met leede oogen zoti aanzien , en zeker zelfs geen stap doen, om die to bevorderen ? om dat gy weet , dat by zelf die streken , wier beheer u toelacht , onder zijn onbeperkte heerschappy zoil willen brengen? dat hy niemand, ook zijn schoonzoon niet, nevens hem en te zijnen koste wil zien machtig worden ? — Gy hebt dit alles vroeger overdacht , dit weet ik. — Maar stel nu, dat doel gelukte : dat gy , als Keizers leenman , Oost-Friesland by Teisterbant voegdet , denkt gy dat deze omstandigheid alleen niet reeds aanleiding genoeg aan Godfried zal verschaffen om met u to breken, al waart gy bonderdmaal zijn schoonzoon. Hy , die zich aan den Keizer gelijk wil maken , hy zou dulden , dat een ander hem in macht op zijde streefde! — Neen; het oogenblik, dat u tot 's Keizers leenman verheft , maakt Godfried tot ilw bitterste vyand. Maar hetgeen onvermijdelijk plaats moet hebben, weet de verstandige, bedachtzame man tot zijn voordeel aan te wenden. Voorkom den Hertog ,
DE KOORKN, Al'.
eer by u doe boeten voor de vermetelheid van hem gelijk te willen zijn. Nooit was het oogenblik gunstiger : zijn grootste legermacht is ver van hier : slechts enkele, kleine afdeelingen zijn in dit gewest verspreid : Teisterbant bezit nog vele en wakkere Edelen , die slechts op een krijgshoofd wachten om het zwaard tegen den dwingeland op te vatten , en die met vreugd zich onder uw banier zullen scharen ; de door hem verdrukte steden , de met smaad en jammer overladen Friezen , zullen juichend opstaan , zoodra gy het sein geeft en hun, in 's Keizers naam , een milder bestuur en bet herstel van handel en landbouw belooft. De krijgsknechten van den Markgraaf staan vaardig de Betuwe in te rennen : en hun hulp zal it niet ontbreken. — Of , durft gy den machtigen Noorman niet in 't veld tarten ; — want ," vervolgde Alkenmard op een toon van spotterny , n ik erken ; dat gy aldaar misschien niet tegen hem zijt opgewassen — welaan! neem dan de list te baat : lok hem daarlieen , waar zijn wachters hem niet beschermen kunnen : overval hem in den slaap, aan den maaltijd , 't zelfde waar of hoe : mits de uitslac wan 's Keizers verwachting beiintwoorde : en , wie weet ," voegde de listige verzoeker er op een geheimzinnigen toon by : n is Godfried eens nit den weg geruimd, wellicht zou uw leen met het visch– en vvildrijke Kinheim kunnen vermeerderd worden. — Het is niet te bepalen , hoeverre zieh de dankbaarheid des Keizers zotl uitstrekken." -Everhard bleef een wijl met de armen over elkander geslagen en het hoofd op de burst gezonken , de door Alkenmard aangevoerde gronden overwegen. Hy gevoelde al de waarheid van hetgeen deze gezegd had omtrent de wijze, waarop Godfried de vermeerdering van zijn gezach zou opnemen ; by was ongezind, zijn hooge ver,
6*
68
DE KOORKNAAP.
wachtingen op te geven , maar , van een anderen kant , huiverde hy toch by de gedachte om ten eenenmale te b'reken met den man , die hem tot nu toe geene redenen van ontevredenheid had gegeven. Daar by kwam nog, dat Everhard , ondanks zijn eigenwaan , te wel bewust was van Godfrieds groote hoedanigheden ; en al het hachelijke inzag om openlijk te breken met ietnand , tegen wien de vereenigde machten van het Keizerrijk niets hadden kunnen to weeg brengen. Wat eindelijk het voorstel betrof , om Godfried door list te verschalken , dit was ook nog zoo uitvoerbaar niet , als het oppervlakkig scheen ; want de Hertog was te voorzichtig , en wist to wel, hoe weinig men op eeden en beloften kon staat maken , in een eeuw waar meineed en ontrouw dagelijks plants vonden , om niet altijd op zijn hoede te wezen , zoowel tegen de lagen zijner vyanden als tegen het verraad zijner schijnbare vrienden. By deze overwegingen, welke Everhard voor als nog weerhielden, overeenkomstig het verlangen van den arts te besluiten , voegde zich nog de liefde , of beter — want wy willen dat woord niet ontheiligen — de hartstocht , die hy voor Vanissa voelde : en , wat ook de uitstag zijner onderhandelingen worden moat , by Wilde om Keizer noch Markgraaf haar bezit opgeven. Diezelfde hartstocht versterkte hem in zijn voornemen , om het nemen van een bepaald besluit zoolang nit to stellen , tot zijn echtverbintenis voltrokken zoude zijn ; dewijl hy het alsdan nog altijd in de keus zou hebben , zich met zijn schoonvader te vereenigen tegen het Keizerrijk, of door den val van Godfried tot hooger macht te stijgen. Terwijl by in deze gepeinzen verdiept was, meldde de dienaar zich aan, die hem by Olwina kwatn ontbieden.
DE KOORkN AAP.
69
Waeht my ," zeide by tegen Alkenmard, innerlijk verheugd, dat dit oponthoud het tijdstip verschoof , waarop hy antwoord zoii moeten geven : n wellicht wil de oude vrouw my spreken over de tijdingen , welke Godfrieds afgevaardigden haar gebracht hebben , en kunnen die eenigen invloed op mijn besluit te weeg brengen." -n Dat zoil my niet verwonderen," zeide de arts, met een schamperen lath n ik houd my byna overtuigd, dat zy u de bevestiging van mijn bericht zullen brengen." — De jongeling verwijderde zich en Alkenmard begaf zich , ingevolge diens uitnoodiging , Haar de gaandery , om aldaar zijn terugkomst of te wachten. Naauwlijks had hy aldaar eenige reizen heen en weder gestapt toen hem iemand to gemoet kwam , die van de eene zijde naar de andere overstak. Beiden bleven eon oogenblik met verbazing stilstaan , deden eerst een stap achter– en toen een stap vooruit ; want elk hunner had in den ander een Lang vermisten bekende teruggevonden. u Is het wel mogelijk?" vroeg Alkenmard, terwijl hy de hem toegereikte hand • aanvaardde : n is het wel Brooder Ledard , dien ik wederzie ! " — n Welke blijdschap en stof tot dankzegging!" riep de Proost uit (want hy was het): n is waarlijk Brooder Alkenmard nog in leven ? " Gy ziet het ," antwoordde deze : n en mijn verwondering is wederkeerig; ik dacht niet anders , of die Heidensche Deenen , die God in zijn toorn verdelgen moge , hadden u den hals afgesneden." — f In der daad!" zeide de Proost : n ik geloof , dat er weinigen van onze kloosterbroeders te Xanten aan die gruwelijke slachting ontkomen zijn. Maar door welke gelukkige bestiering rind ik n hier ? en nog wel in dat zonderlinge gewaad?" — -
70
DE KOORKNA.A.P.
Dem vraag herinnerde plotseling aan Alkentuard, dat hy, voor het welgelukken zijner zending, by ieder onbekend moest hlijven. De ouverwachte ontmoeting met den ouden makker; dien hy verloren waande, had hem een oogenblik zijn gewone behoedzaamheid doer verliezen; hy verweet zich zelf bitter, dat hy door deze onvoorzichtigheid hoogere belangen had in de waagschaal gesteld: hy vermoedde echter, dat de aanwezigheid van 13roeder Ledard aldaar met omstandigheden in verband stond, wier kennis hem of zijn lastgever van dienst zoil kunnen zijn en wilde zich hiervan verzekeren. r. Kom met my ter zijde," zeide hy : n men moet ons niet met elkander zien , of het zoil my duur te staan komen." — Dit zeggende, wenkte by den Proost hem te volgen en beiden begaven zich in een nabygelegen gang, waar het duister genoeg was , om geen gevaar te loopen , herkend te vvorden , en van waar men tevens een oog op de groote gaandery kon houden. Gy weet," zeide toen Alkenmard, dat ik niet misdeeld was van eenige kennis in het vak der geneeskunst. Ofschoon ik den kap niet aan den tuil heb gehangen , is my echter die kennis nu en den, gelijk ook heden , te stade gekomen , om onder die heidenen en vervolgers van ons geloof onbekend en veilig te blijven , en de dienst te volbrengen van hen , die my behoeven. Maar gy , hoe bevindt gy u hier , en in een gewaad, dat aan Olwinaas burcht tot geen vrijbrief strekt?" Ik ben met Graaf Ravening gekomen ," antwoordde de Proost, a em aan de Burchtvrouw de bevelen over te brengen van hear zoon." Gy verbaast my. floe! gy, een geestelijke, een ijverig Kristen , gy laat u gebruiken als zendeling van
DE KOORKNA.A.P.
71
dien dwingeland, dien verdrukker van Gods yolk, wiens moorddadig,e benden het bloed outer broeders hebben geplengd ?" Godfried heeft onze leer oinhelsd, mijn broeder!" zeide de Proost, met een vriendelijken lath: n hy heeft een Kristenvrouw getrouwd ; hy zal de vervallen heiligdommen doen herstellen , en aan elk in zijn gehied de vrijheid hergeven om den waren God te dienen: Moet ik niet, zoo veel in my is, bevorderlijk zijn, om mede te wekken tot het behoud van den vrede en het uitdooyen van dien wrok en vete, die het Rijk zooveel bloeds en tranen gekost hebben?" Gy zijt niet veranderd , Broeder Ledard !" zeide Alkenmard , het hoofd schuddende : altijd dezelfde als voor vijftien jaren : altijd nog droomende van schoone vooruitzichten , van algemeene eensgezindheid en broederliefde , ofschoon de krijgstrompet u in de ooren bromt en uw oogen de vlammen uit de brandeude heiligdommen zien opstijgen. En, mag ik vragen , in hoeverre uw verblijf alhier tot dien gewenschten vrede moet medewerken?" Ik kan u zulks verhalen," antwoordde de Proost : want het zal Been geheim blijven. Wy komen Godfrieds dochter af halen, die aan Prins Hugo als Bade is toegezegd." — Aan Prins Hugo !" herhaalde Alkenmard, terwij1 men, ondanks de duisternis, zijn oogen had kunnen zien tintelen van blijdschap: p en gy noemt dit een stap tot den vrede? Fen huwelijk, dat aan de eene zijde het misnoegen des Keizers wekken zal, en, aan de andere, den hoogmoedigen Everhard, die zich met dien echt gevleid had, in woede tegen den Hertog zal doen ontbranden."
72
DE KOORKNAAP.
Waarom zott de Keizer dit huwelijk afkeuren ?" vroeg de Proost : n hy heeft zich immers niet tegen dat van Godfried verzet." Alkenmard beiintwoordde deze vraag afleen met een minachtend schouderophalen en een onverstaanbaar gebrom, hetwelk zooveel te kennen scheen te geven, als dat hy zijn voormaligen kloosterbroeder wegens gebrek aan doorzicht beklaagde. n En wat uw tweede zwarigheid betreft," vervolgde de Proost: rr moet het alle geloovigen niet verblijden , dat de Hertog zijn dochter aan een Kristenvorst uithuwelijkt, in stede van haar aan een blinder heiden , als die Everhard is , weg te geven?" Verblijd u liever daarover, dat Godfried net een geest van blindheid geslagen is ," zeide Alkenmard: de onstaatkundige slap, dien hy voorheeft te doen , wekt niet slechts de ontevredenheid des Keizers op, maar zal ook den bloedverwant, dien hy voorbygaat, tegen hem in 't harms jagen : en weldra zult gy NoorTan tegen Noorman zien strijden, en het oogenblik geboren worden , waarop Kristenvorsten van die verdeeldheden party trekken, den geleden hoon wreken en den Duitschen bodem van die vreemde gelukzoekers zullen kunnen zuiveren." — e En zijt gy het, mijn broeder !" vroeg de Proost, e die gelast zijt, het twistvuur aan te stoken , dat bier blaken moet?" zelf," antwoordde Alkenmard: n en het is op u, dat ik reken, om de schoone ontwerpen , tot eer der Kristenheid gevormd, te ondersteunen. Gy zult toch niet aarzelen, wanneer het er op aankomt, te kiezen tusschen den Vorst des Roomschen Rijks en den bloeddorstigen verdrukker onzer geloofsgenooten?"
DE KOORKNAAP.
73
Het is niet deze keus, welke my wordt aangeboden ," zeide de Proost , terwijl hy langzaam het hoofd schudde : het is de keus tusschen een oprechten wandel en het bevorderen van duistere aanslagen en slinksche hofstreken. — Hoor my , broeder ! toen Harold , toen Godfried en zooveel andere Noordsche aanvoerders de erfgronden van Duitschers en Franken te vuur en te zwaard ver. woesteden , de kloosters en kerken vernielden en de arme landzaten ombrachten of beroofden , toen heb ik het mijn plicht geficht , onhevreesd en in weerwil der gevaren , die my bedreigden , de oorden , door hen bezocht , te doorreizen , om de bedrukten te troosten en tot geloof en gelatenheid aan te manen. Toen wees ik die bedroefden op het voorbeeld oozes Goddelijken Meesters , wiens Koninkrijk niet van deze waereld was, en die ons , hetgeen wy op aarde om zijns naams wille lijden , duizendvoudig bier namaals vergelden zal. Ook zelfs aan die woeste Noormannen heb ik het kruis gepredikt ; en ik heb den smaad en de vervolging van velen verduurd , my genoeg beloond rekenende , wanneer ik er slechts eenen, tot het ware geloof bracht. Dat achtte ik mijne roeping te zijn , en ik heb die vervuld. Dat alles weet Godfried en hy heeft my echter beschermd en aan mijn klooster welgedaan om mijnentwille. Of hy met slinksche oogmerken onze leer omhelsd heeft, is my onbewust ; mar dit weet ik, dat ik geen verraad jegens hem mag plegen , die my vertrouwd en begunstigd heeft. En ook zelfs dan , al s ik in hem slechts een vyand van ons en onze godsdienst zag , toch ik in geen ontwerpeu treden , tegen hem gesmeed , noch het kwade willen doen , op dat het goede er uit voortsproot. De taak eens priesters is, de waarheid te verkondigen aan alien : en die plicht laat zich met geene 7
74
DE KOOI1KNAAP.
slinksche, bedriegelijke praktijken overeen brengen. Bedenk dit wel, mijn broeder! uw opzet moge slagen : het moge u gelukken, den vrede, dien wy eindelijk smaakten, op nieuw te verstoren, en de rampen, die de oorlog baart, te vernieuwen: Godfried van zijn zetel te bonzen en de Noormannen uit dit rijk te verjagen; wear geloof my : hy, elk u gezonden heeft, zal eens de wrange vruchteu plukken van zijn verraad, en het bedrog zal wederkeeren op het hoofd van hem, die het gepleegd heeft." Wy zijn oude vrienden, Broeder Letlard!" zeide Alkenmard, de schouders ophalende: n en daarom zal ik my niet beleedigd rekenen over de uitdrukkingen, door u gebezigd. Maar uw naauwgezetheid komt my te ver gedreven voor. Is het omtrent heidenen, omtrent in den ban gedane ongeloovigen, dat men zich aan de gestrenge bepalingen houden moet, die men jegens mede-Christenen in acht neemt? Is niet hun handel een zamenWeefsel van bedrog en meineed ? en moet men hen niet met gelijke munt betalen? — Hebben niet Abraham, Ehud, Simson, David, en zoovele andere Godshelden , waar ons de Schrift van meldt, toen de kracht niet hielp, de list te baat genomen? Doch, ook thands zelfs pleeg ik geen bedrog. Ik zoek alleen de macht der vyanden te verdeelen, en daartoe heb ik my by Everhard van geene logens bediend: ik heb hem de waarheid gezegd: en deze zal genoeg zijn om hem de zijde des Hertogs te doen verlaten. 1k beken, ik heb hem met beloften gepaaid; maar het zal mijne schuld niet zijn , indien die niet, of slechts tijdelijk tot stand komen: en wat ik overigens verricht, is aan den eerwaardigen Bisschop van Keulen, aan de vrome Abten van Corvey en Epternach bekend. Indien zy falen;" voegde by er met een
DE KOORKNAAP.
75
spottenden glimlach by , II is het een armen monnik als my zooveel te weer geborloofd. -- Maar genoeg hieroverl het is tijd, dat ik my verwijdere. Everhard is by de oude Olwina; en ik ben nieuwsgierig den indruk gade te slaan , dien de tijding, welke hy daar bekomen zal, op hem verwekt zal hebben." —
VII. Alkenmard!" zeide Graaf Everhard, toen hy, korten tijd daarna , zieh weder met den monnik alleen beyond: gy kunt tot den Markgraaf terug keeren en hem zeggen, dat ik zijn voorstellen aanneem. Godfried heeft zelf den band verbroken , die tusschen ons bestond : van dezen tijd of zal hy geen onverzoenlijker vyand vinden dan my." — ,, Ik dacht zoo ," zeide Alkenmard : II en kan ik tevens ," vervolgde hy na een wijl zwijgens , ,, aan den Markgraaf berichten , welke middelen gy in 't werk denkt te stellen om aan de tack , die gy op u neemt, te voldoen?" Vraag het my niet ," hernam de jongeling : mijn hoofd gloeit en ik voel my nog tot geen nadenken in staat. Had ik slechts een genoegzaam aantal mijner wakkere volgers hier, ik zoil reeds heden het masker afwerpen en mijn eerste daad zou zijn, my van dit kasteel te verzekeren. Olwina zelve zoi my de hand leenen en zich , uit gehechtheid aan de Goden van haar yolk , tegen haar eigen zoon verklaren. Zy was een oogenbhk zelfs daartoe bereid ; maar zy gevoelde te wel, dat haar gezach over de Bezetting niet langer zoude
76
DE KOORKNAAP.
gehoorzaamd worden , zoodra het strekken moest om zich tegen den wil van Godfried aan te kanten. 1k zelf,, ik heb haar moeten _aanraden , den ontfangen last niet to weerstreven en Vanissa in Ravenings handen te stellen." Gy wilt dan van haar afzien? " vroeg Alkenmard , verwonderd. Nimmer !" riep Everhard, met vuur : ft ik bemin haar : zy is mijne verloofde : en by mijne en uwe Goden zweer ik, zy zal de mijne zijn." Dat zal toch moeilijk vallen , wanneer zy eenmaal in de macht van haar vader is ," zeide de monnik. ft Zy moet nooit tot hem komen ," hernam Everhard : thands weet ik , hoe te handelen : gelukkig is het geleide niet groot , dat Ravening vergezelt : en is er slechts een weg, die bruikbaar is. Voor morgen kunnen zy niet vertrekken : wy hebben dus tijd voor ons ; maar daarvan moet ook niets verloren gaan : nog deze nacht vertrekken wy van hier. Vergezelt gy my ? — Zoo zal ik u op reis mijn verdere oogmerken mededeelen." — n Een eind weegs kan ik met u gaan ," antwoordde Alkenmard : ,, dan roept mijn rending my naar Bertrada; want ook haar invloed op de Teisterbantsche Edelen kan ons van dienst zijn : ik zal voor 't minst beprooen, of mijn woorden nog hetzelfde gewicht by haar hebben als voor zestien jaren. — Dus tot straks, heer Graaf !" — Met deze woorden verliet by Everhard , en weldra was het gerucht door het slot verspreid , dat Graaf Everhard , tijdingen uit zijn Graafschap ontfangen hebbende, die zijn onmiddellijke tegenwoordigheid aldaar noodzakelijk maakten , nog die nacht het kasteel ver—
77
DE KOORKNA.AP.
laten zoude. Maar wat weer indruk maakte en verbazing wekte, was het bericht , door Olwina zelve by den avonddisch aan al de aanwezigen medegedeeld , dat de Hertog over de hand zijner dochter ten voordeele van Prins Hugo beschikt had , en dat Vanissa den volgenden morgen reeds zich op reis zoit hegeven : en het was geen wonder, dat deze onverwachte tijding stof opleverde tot de gesprekken der schildknapen en hofbedienden , toen zy , tot besluit van den avond, op de gewone wijze by den Hofmeester om den haard byeen zaten. Voorwaar !' zeide Sydruc de hofineester : hetgeen de nude vrouw ons daar verteld heeft zal de plannen van menigeen omverre werpen. Het zal Graaf Everhard weinig smaken , aldus een zoo schoone bruid te moeten missen." Hat huwelijk met den Frankischen bastert is nog niet gesloten," zeide Ulf bald, een der knapen van Graaf Everhard: n en ik voor my twijfel nog, of mijn meester zich zoo goedsmoeds zijn verloofde zal laten ontnemen." — „ En wat zou hy doen om zulks te beletten?" vroeg Gorm , Ravenings schildknaap, met een verachtenden blik : hy zal toch zoo dwaas wet niet zijn, zich tegen den wit des Hertogs te verzetten ?" n Wat hy doen zal, vriend Germ!" hernam Ulfbald: is my zoo onbekend als u ; maar dit weet ik , dat het hem niet aan middelen ontbreken zal, om den Hertog zelf berouw te doen gevoelen over den stap , dien hy gedaan heeft, en dat, naar mijn eenvoudig begrip , Godfried onvoorzichtig handelt door die verbintenis met Franken te zoeken en daarvoor die met een trouwen bloedverwant te laten varen. Geloof my : ik —
78
DE KOOEKNAAP.
ken mijn meester : hy laat nimmer een beleediging ongestraft." Gy spreekt er over," zeide Gorm, als of Godfried uw meester te ontzien had, en zich aan zijne vriendof vijandschap stoorde." Dat moest hy , zoo hy wijs ware ," hernam Ulfbald : e en• in alien gevalle had mijn meester voor zijn bewezen diensten meer dankbaarheid verdiend." Die, my overigens onbekende , diensten zijn hem door zijn Graafschap in Teisterbant vergolden ," zeide Gorm. Maar het woord, dat Godfried hem plechtig gegeven heeft ," vroeg Ulfbald, a mag hy dat zoo schendig verbreken ?" Gorm mompelde eenige onverstaanbare woorden ten antwoord ; want tegen deze aantijging wist hy geen gepaste verschooning aan te voeren. Dc monnik Landwerd, die zich met Uddo insgelijks onder de aanwezigen beyond, en aan wien de overvloedig geschonken gerstedrank meerdere vrijmoedigheid gegeven had, achtte zich hier .geroepen , zich in het geschil te mengen. 11 Gy gevoelt , goede lieden !" zeide hy , n dat de Hertog, sedert het gezegende licht des Kristendoms hem bestraald heeft, zijn dochter aan geen blinden heiden kan schenken." Volgens uwe leer is men dus aan zijn vroegere beloften niet gehouden ?" vroeg Ulfbald. Landwerd maakte zich gereed in een uitgebreid betoog te treden, ten einde te bewijzen, dat een heiden, het Kristendom ornhelzende , een nieuw leven intrad, waardoor al hetgeen hy vroeger verrieht , gezegd of beloofd had, moest besehouwd–worden als nimmer to hebben plaats gehad ; maar Gorm Het hem daar den tijd niet toe : a ik ben overtuigd ," zeide deze , u dat , indien dit de eenige —
DE KOORKNAAP.
79
zwarigheid ware, Graaf Everhard even weinig er om geven zofi om uw geloof aan to nemen , als de Hertog er om geven zou, het weder te verlaten , wanneer zulks met zijn oogmerken strookte. Wy weten , hoe zwaar die bekeeringen wegen." — n Hoe! riep de monnik gy zoudt dan gelooven , dat de bekeering van den Hertog niet oprecht is?" — n Zoo oprecht als de mijne," antwoordde Gorm, lachende: ik heb zeven malen het Kristelijk geloof omhelsd, en heb er telken reize een nieuw doopkleed mede verdiend." Be Hemel zij ons genadig!" zeide Landwerd met een zucht : laat ons van hier gaan, Uddo! het past ons niet, dergelijke heiligschennis elan te hooren." Zoudt gy nu reeds gaan slapen?" vroeg de Hofrneester : u stoor u niet aan den ydelen klap dier wapenknechten. Gy heht nog een beker te goed." Wat my betreft," hervatte Landwerd, op een vriendelijken toon, en terwijl hy den beker aanvaardde, die hem werd aangeboden: u ik ben niet bevreesd, dat de teal dier onbedachtzame lieden mijn geloof aan 't wankelen zal brengen, en het is misschien mijn plicht, hier te blijven, ten einde hen, waar het pas geeft, te antwoorden ; maar die knaap is nog te jong om de ergernis te verdragen, en het voegt hem niet, in het gezelschap van spotters aan to zitten." Hei watt" zeide Gorm , toen hy Uddo zag oprijzen : if zoo gaat het niet! Eerst zal die knaap een beker ledigen op het huwelijk der schoone Vanissa met Prins Hugo." — n Met Graaf Everhard," zeide Ulf bald: n of de Nikkers mogen hem, op zijn terugtocht, in de Maas slepen." rt 1k wil gaarne het welzijn der sehoone Vanissa "
—
80
DE KOORKNAAP.
drinken," zeide Uddo, rood wordende maar ik verlang haar naam met den eenen noch met den anderen te verbinden : want noch Prins Hugo noch Graaf Everhard acht ik haar bezit waardig." — Goed gezegd," merkte Sydruc aan : onze jeugdige meesteres verdiende een Keizer tot gemaal." -n Maar wie, al ware hy een Keizer, zoil haar verdienen?" vroeg Uddo: n gy hebt getwist over het ongelijk , door den Hertog aan Graaf Everhard aangedaan: gy hadt liever moeten twisten over dat , hetwelk zy lijdt , die door haar vader als een koopwaar behandeld wordt. Zy alleen is te beklagen." „ By Odin !" zeide Ulf bald: II met welk een vuur spreekt die knaap! men zoil voorwaar denken, dat hy zelf op haar verliefd ware!" Zwijgt, onbeschaamdenl" zeide Vanissaas kamermaagd Tietburga, die, kort te voren binnengekomen , de woorden van Uddo gehoord had: die knaap heeft wel gezegd. Mijn goede meesteres is te beklagen." -,, En dat waarom?" vroeg Gorm : n zy gaat een machtigen Heer huwen." — n Een bastert," zeide Ulf bald. n Dat is hy, maar van Koninklijken bloede," antwoordde Gorm. Kom !" hernam Ulf bald: herinner u aan hetgeen ik gezegd heb: dat huwelijk zal geen plaats vinden. En wy ," vervolgde hy tot de overige dienaars van Everhard n laten wy gaan en de paarden zadelen : gy weet, dat 's Graven vertrek nog doze nacht moet plaats hebben."— n Goede reis!" zeide Gorm , en zich toen tot een zijner makkers wendende : Gelgod!" fluisterde hy hem stil in 't oor: n track op te sporen , waar die koorknaap zijn nachtverblijf heeft : gy weet, wat de Graaf —
DE KOORKNA A.P.
81
ons gelast heeft; maar het moet z66 geschieden , dat niemand er de lucht van bekome." — Pit gefluister was der opmerkzaamheid van Tietburga niet ontgaan, die, te gelijkertijd den last van haar meesteres volvoerende , bezig was den ouden Sydruc in 't geheim te vragen waar hy den jongen kloosterling zijn slaapstede had aangewezen. De knaap zal op den zolder slapen met al de andere ondergeschikte bedienden ," antwoordde de Hofmeester overluid: daar loopt hy voorwaar minder gevaar dan wanneer hy alleen ware. Gy zoudt toch niet begeeren , dat ik een kamer voor hem afzonderlijk in gereedheid liet brengen?" Gy hoort het," fluisterde Gorm teen Gelgod. a Stil!" zeide Tietburga.: a dat behoeft zoo luid niet uitgekraaid te worden ," en toen, zich nit het vertrek begevende, fluisterde zy Uddo in 't geheim toe : a Volg my ongemerkt : ik moet met u spreken." — Uddo zag eenigzins verwonderd op ; doch hy gehoorzaamde aan deze uitnoodiging , en, het vertrek steelswijze verlatende, begaf hy zich naar den gang, waar hem Tietburga stond te wachten. Zy legde den vinger op den mond , nam hem by de hand en geleidde hem langs verscheidene gangen , portalen en trappen tot aan een deur,, welke op haar aankloppen geOpend werd door een andere juffer , die hen voorging en een binnenvertrek voor hen ontsloot , waar Vanissa tussehen haar maagden gezeten was. De knaap stood ontroerd en verlegen, zich alleen, op zulk een uur,, in zulk een gezelschap te bevinden. Hy viel neder op eene knie en wachtte met gebogen hoofd de bevelen der edele Jonkvrouw af. Vanissa zag een wijl glimlachend op den jongeling
S2
DE KOORKNAAP.
kent neder,, en hem toen wenkende , op te staan : gy ," vroeg zy hem, dien Prins Hugo, die my door mijn vader tot echtgenoot beschoren is ?" — u Ik heb hem somtijds by groote kerkplechtigbeden gezien ," antwoordde Uddo , blozende : wanneer hy den Keizer vergezelde." — e En zeg my, welk een man is by?" — Uddo aarzelde eefi wijl , hoe hy antwoorden zoo.: en het deed hem reeds leed , de eerste vraag van Vanissa bevestigend te hebben befintwoord , want van den eenen kant kon hy, zonder aan de waarbeid te kort te doen , geene vleiende beschrijving van Prins Hugo geven : en, aan den anderen kant vreesde hy , dat het hem euvel zoude worden oltenomen , indien by hem beschreef zoo als hy werkelijk was. heb Prins Hugo wel gezien ," antwoordde hy , na zich bedacht te hebben doch hem nooit zoo aandachtig beschouwd , als ik gedaan zoft hebben indien ik geweten had dat hem het heil was weggelegd , een zoo beminnelijke gade te ontfangen." Ik hou niet van vleieryen ," zeide Vanissa , met eenig ongeduld het hoofd schuddeude : n maar ik geloof waarlijk , dat gy bang zijt , rechtuit te spreken. Zeg my openhartig , hoe hy u gevalt : ik zal het niemand oververtellen. Is hy groot en gezet van postuur ? gelijkt hy op Sydruc of op Graaf Ravening?" — /7 Niet volkornen ," antwoordde Uddo , glimlachende , en zich de onbeduidende gestalte van den zoon van Walrade herinnerende. Des te beter," zeide Vanissa : ik geloof , dat ik bang zip& wezen voor iemand , die zoo verbazend groot ware; maar hy zal toch wel zoo ongeveer . van uwe gestalte zijn ? " — ff
DE KOORKICAAP.
83
Hy is eerder klein dan groot te noemen ," zeide Uddo. Toch welgemaakt , hoop ik?" I/ Hy is ... near my voorkomt , is zijn hoofd wel wat groot naar evenredigheid van zijn lichaam." 0 foci ! ik zie wel, dat ik my niet op een schoon man moet verwachten. — Maar zijn moeder was zeer bevallig , near my verhaald is. Heeft hy ook zulke blonde lokken , als waardoor zy beroemd was?" — Uddo schudde het hoofd : hy had zijn vrijmoedigheid terug bekomen sedert het 'gesprek aan den gang was, en wist nu zelf niet, waarom hy er behagen in schepte, den leelijken, mismaakten Hugo naar waarheid of to schilderen. Zijn hair is blondachtig," hervatte hy : a maar wat sterk near het rosse overhellende." ft In de daad ! — En heeft zijn gelaat nog al een vriendelijke uitdrukking ? " a Dat kan ik niet beslissen," antwoordde Uddo ; rr want dewijl zijn rechter oog altijd een geheel andere richting neemt dan het linker , is het moeilijk te raden , welk van beide den waren wag opkijkt , en of de blik dengene wel geldt ; op wien by gericht is." By Freya!, dat is afschuwelijk en ik wil er niet meer van hooren — en moet ik dien man huwen ?" vervolgde Vanissa , zich tot haar juffers wendende: n ik ben wel ongelukkig !" -8 Men zegt ," zeide Uddo, vreezende te ver te zijn gegaan , u dat hy zijn ongunstig voorkomen door voortreffelijke hoedanigheden vergoedt." Gy hebt gehoord," zeide Tietburga tot haar meesteres, n dat de Hertog het zoo bevolen heeft , en men moet zich aan zijn wil onderwerpen." — —
84
DE KOOREN AAP.
Ongetwijfeld!" zeide Vanissa, na een wij1 te hebben nagedacht, en als tot zich zelve Eprekende ik moet mijn vader gehoorzamen — en zoo die Prins Hugo goed en braaf is, zal hy my nog liever zijn dan mijn neef Everhard , met zijn laffe vleieryen. — En," vervolgde zy , zich wederom tot Uddo wendende: zeg my , kent gy ook de vrouw van mijn vader ? Is zy waarlijk zoo schoon?" Schoon als de engelen Gods ," antwoordde Uddo : en, tot op weinig,en tijd geleden , dacht ik nimmer iets schooners te zullen zien." Nu!" zeide Vanissa : dat is wel : ik verlang kennis met haar te maken en iets anders te zien als dit naargeestig slot. Wy &liken u, knaap! voor uw onderricht; maar toon nu, dat gy getrouw zoo wet als openhartig kunt zijn, en vertel aan niemand, dat ik met u gesproken heb. Tietburga! breng hem in het celletjen, waar mijn dienaars toeven en laat hem daar de nacht doorbrengen: by kan er gerust uitslapen, zonder dat hy de lagen van Graaf Ravening behoeft te schroomen : en geef hem morgen ochtend eenig geld om op ,mijn gezondheid te drinken." -Uddo volgde zijn geleidster , en Vanissa bled, in gedachten verzonken, zijn mededeelingen overpeinzen. Misschien zal haar gedrag de afkeuring mijner lezers gewekt hebben , en zullen deze haar misprijzen over haar vrijmoedigheid. Tot haar verschooning strekke de eeuw,, waarin zy leefde, haar gebrek aan opleiding, haar jeugd, en de vrijheid, welke zy genoot , om de eerste aandrift van haar gevoel op te volgen en hare grillen in te willigen. Zy had zich, en misschien niet geheel ten onrechte, verbeeld, dat van al degenen, die van Elsloo gekomen waren, Uddo het minst geneigd
DE KOORXNAAP.
zijn, de waarheid voor haar te verbloernen , en, daar zy dezen tevens wilde beschermen tegen de lagen, die hem gespreid mochten worden, had zy aan haar dubbele begeerte op deze wijze voldaan. Terwijl dit late bezoek plaats had, waren de paarden van Everhard gezadeld en stond zijn gevolg , op het voorplein byeenvergaderd , zijn komst te verwachten. Reeds had by zijn feestdosch afgelegd en tegen een lichte Wapenrusting verwisseld, reeds trad hy,, van Ulfbald vergezeld, zijn slaapvertrek uit om zich near beneden te begeven , toen de grijze Hakon voor hem verseheen en hem den wensch van Olwina kwam overbrengen , dat by nog eenmaal voor haar verschijnen zoo. Ofschoon te leur gesteld over dit oponthoud, Borst de jongeling niet weigeren , aan het verlangen zijner grootmoeder te voldoen en volgde den Skald door de eenzame gangen van het slot. Hakon ging hem voor tot in Olwinaas slaapkamer : de twee aldaar aanwezige juffers rezen by hun nadering op, en zonder te spreken een gordijn open schuivende , dat een verborgen ingang bedekte, wenkten zy hun toe, dat haar meesteres zich boven beyond. Everhard en zijn geleider traden hierop den hun aangewezen ingang binnen , en, na den vrij hoogen steenen wenteltrap, waartoe die geleidde , te zijn opgestegen, bevonden zy zich in den toren, waar Olwina gewoon was, zich met overdenkingen of mystieke verrichtingen bezig te houden. Alles in dit geheim verblijf , hetwelk nooit door iemand buiten Olwina, en de zoodanigen als zy er ontbood, betreden werd , had een kil en somber voorkomen, wel bestemd om, althands in het duister uur der nacht , het hart met ontzaeh en huivering te treffen. naakte wanden waren, gelijk zulks meer in het Noorden
86
DE KOORKNAAP.
gebruikelijk was, met sagen beschreven en bovendien beschilderd met zonderlinge of beeldsels van menschen , dieren en vreemdslachtige wezens , die in de flikkering der lamp, waarmede het vertrek verlicht werd, schenen te leven en zich te bewegen : wapenrustingen van Noorsehe krijgers stonden in elken hoek , en over den vloer waren offer messen , donderbeitels en ander wapentuig verspreid , van steen met steen bewerkt, gelijk het by de Noorsche volkeren gebezigd werd, eer zy het gebruik van metaal hadden leeren kennen. Insgelijks van steen waren de breede tafel , die in 't midden stond , en de twee zetels , aan weerszijden daarvan geplaatst. Nog zag men er doode paardekoppen , welke , zoo men geloofde, den vyand afweerden , wanneer zy, by de offeranden , met den bek naar zijnen kant werden gekeerd : en eindelijk huisgoden, verschillend in vorm en grootte, doch in wanstaltigheid gelijk. Slechts een raam was in het vertrek aanwezig en zoodanig geplaatst, dat de maan , wanneer zy vol was, haar schijnsel midden op de tafel liet vallen. Thands echter was nog bovendien, gelijk wy reeds hebben aangemerkt, het vertrek verlicht door een lamp, die, op een steenen voetstuk staande , een ongestadigen flikkerschijn van zich gaf. By die lamp zat Olwina neergehurkt, met den staf in de hand en de eikekrans op de grijze hairen , die, door geen snoer of karkant verzonken, in losse vlechten over haar dorren hals en schouderen nederhingen of nu en dan omfladderden op den nachtwind, die het open venster binnenwoei. De roode vlam, die haar bescheen, gaf een spookachtige, bovenaardsche uitdrukking aan haar gelaat. Zy scheen in diep gepeins verzonken en bleef althands een geruimen tijd in dezelfde houding zitten , zonder acht te geven op de komst van hen, die zy geroepen
DE KOORKNAAP.
87
had. Weinig smaakte dit Everhard, die haast had om te vertrekken en gaarne een pleats zofi hebben verlaten, waar by zich niet zonder zeker onwillekeurig angstgevoel beyond. rr Zal het nog lang duren?" fluisterde hy zijn medgezel toe. Deze antwoordde slechts door den winger op den mond te leggen; daar hy by ondervinding wist, dat elke stoornis slechts zon strekken om Olwina te vertoornen. Op eens , ten gevolge van deze of germ geheime toebereiding, begon de lamp met een heller glans te branden de vlam steeg knappende en schitterende omhoog, en ging vervolgens met een lichte ontploffing plotseling zonder stank of walm na te laten. Toen rees Olwina op en wendde zich tot de beide Noormannen. Hoort toe !" zeide zy : n gy , die ik heb geroepen om by mijn heilige verrichting tegenwoordig te zijn ! Gy, Hakon! hebt uw leven aan de dienst van ons huis gewijd; gy hebt, zoolang Harold leefde „ zijne zijde niet verlaten : in het veld naast hem de dra pa gezongen. Gy hebt recht om te weten, wat de toekomst aan de nakomelingen van Halfdan heeft beschoren. — Ook gy, Everhard ! want gy zijt de zoon van Rolfr, van den oudsten en waardigsten mijner zonen. Godfried is machtiger en beroemder geworden dan Rolfr ; maar nooit heeft Rolfr de knie voor vreemde Godheden gebogen , noch de vriendschap en steun van den vreemdeling gezocht: — en gy zult zijn voorbeeld volgen." — Everhard beet zich op de lippen : by dacht aan zijn onderhandeling met Markgraaf Hendrik , en zweeg. Tijd en uur zijn voorspoedig!" vervolgde Olwina : wy mogen niet met ons werk vertoeven : zet u neder ! let aandachtig op hetgeen gy vernemen zult, en wacht u, het gewichtige bedrijf waarvan gy getuigen zult zijn , door ontijdige woorden te storen." —
S8
DE KOORKNAAP.
Everhard en Skald voldeden aan de uitnoodiging en namen op de beide steenen zetels plaats, terwijl Olwina uit een hoek van het vertrek een mandtjen voor den dag haalde, gevuld met dunne plankjens, in elk waarvan een Runische letter was gesneden. Dit mandtjen naast zich neder gezet hebbende, nam zy den eikekrans van haar hoofd, en lei dien midden op de steenen tafel, waarna. zy, de oogen naar buiten op de heldere maan gevestigd houdende, het navolgende tooverrijm met een slepende, eentoonige stem begun to zingen: De maan is vol! het uur is daar. De verre toekomst worde ons klaar. Deelt, Nornen! haar Olwina mee: Zy kent uw spraak: zy weet de stee, Waer Ygdrasil, de waereldboom, Zijn groene kruin ten hemel spreidt. Van uit zijn wortels vloeit een stroom, Die de aard verkwikt en heil verspreidt. In 't midden van dat helder nat, Treén, in de schaauw van 't heilig bled, Urd, Verdandi en Skulda voort. Zy, door de Wijsheid zelf gebaard, Beschikken 's menschen lot op aard. Nooit wordt heur stem vergeefs gehoord. Deelt, Nornen! op Olwinaas bed, 't Verborgen raadsbesluit ons med." — n Hier zweeg de Wichelares een uogenblik. Zy sloeg een blik van welgevallen op de tafel: de eikekrans werd juist geheel door de maan beschenen. Toen hief zy op nieuw aan :
De mean is volt het uur is daar. De verre toekomst worde ons klaar. Blaas, westewind! met dof geluid, En sprei de Runen voor ons nit. Zoo leeren wy, nog deze naelit, Het lot verstaan, dat Godfried wacht!" —
DE KOORKNAAP.
89
Deze rijmen gezongen hebbende, nam zy de mand op, hief die in de hoogte en schudde de berderen over de tafel. Sommigen werden door den wind in het vertrek gejaagd: de meesten vielen op de tafel en enkelen binnen den krans, waar zy, door het lover weerhouden, bleven liggen. Olwina raapte al de overigen zorgvuldig op en borg die weer in de mand, waarna zy de Runen, die binnen den krans gevallen waren, nevens elkander schikte en aandachtig scheen to lezen. Na een kortstondige beschouwing borg zy ook deze weder weg en sprak toen overluid de voorzegging uit, welke de toevallige schikking der berderen (waarschijnlijk door haar verbeelding geholpen) had voortgebracht: Verraad heeft Harold omgebracht : Hetzelfde lot zijn zoon verwacht. Hy vreez' geen Frank ; by vreez' de hand Van dischgenoot en bloedverwant." —
Toen richtte Olwina het oog weer naar buiten en vervolgde haar bezweering in de navolgende bewoordingen: Al is my Godfrieds lot bewust , Nog , Noreen ! laat ik u geen rust: Nog heb ik niet genoeg verstaan: Nog is mijn weetlust onvoldaan! Geen sterveling ontkomt op aard Het noodlot , hem door u bewaard. Zoo Harolds zoon bezwijken moet, Wat erfdeel schenkt ge, aan Halfdan's bloedP" —
Dit gesproken hebbende, herhaalde zy het bedrijf met de Runen op dezelfde wijze, welke wy reeds hebben beschreven, en bekwam de navolgende uitkomst: Halfdan's bijl de kens eens wendt: Halfdan's bijl het pleit volendt. 't Is een Zoon uit Halfdan's bloed, Die na Godfried heerscheu moet. " —
S
91)
DE KOORKN A A P.
Deze rijmcn hebbende gezongen , vervolgde zy in dezer voege :
Nog heb ik niet genoeg verstaau :
Nog is mijn weetlust onvoldaan. Ik kom tot u ten derde maal. Spreekt, Nornen: ik versta uw tan!. Wien krijgt Vanissa tot gemaal?" —
Het lot op gelijke wijze geraadpleegd zijnde , gaf het navolgende antwoord : Hy, wien Vanissa huwen zal, Vertoefde als gastvriend in dees wal. Hy is 't die eeumaal hier gebiedt. Gy weet nu 't al: — vraag verder niet."— X
Toen boog Olwina de knieen weer, zette zich den krans op de hairen en zong : 'k Heb, Nornen! 'k heb nw taal verstaan: Hebt dank, Olwina is voldaan." .••••
De Azen zijn u gunstig, Everhard !" vervolgde zy, na een plechtig stilzwijgen: er is geen twijfel meer, of gy zijt bestemd om Godfrieds opvolger en de echtgenoot van Vanissa to zijn ; maar gy hebt het gehoord : alleen het strijdgeweer van Halfdan waarborgt u de vervulling uwer wenschen : het zij u niet langer onthouden." — Dit gezegd hebbende, trad zy naar een der wapenrustingen toe, en gespte een prachtigen strijdbijl los , die er van of Mug. — n her ," zeide zy , terwijl zy het moordgeweer aan Everhard ter hand stelde , n hier is dat alvernielend wapentuig , niet door menschenhanden vervaardigd, maar door de Trollen in 't hart der bergkloven gesmeed : de bijl , die Halfdan's zijde vercierde , then by voor 't eerst aan onze kusten landde; die door het staal houwt, als of het linnen ware. Nooit heeft
DE KOORKNAAP.
91
hy vruchteloos getroffen: zorg , dat hy in owe handen zijn kracht niet verlieze." — In weerwil van den tegenzin , waarmede Everhard gekomen was, had de uitslag der bezweering een blijden indruk op hem te weeg gebracht , en hy beschouwde niet zonder welgevallen het eierlijke wapentuig. Het lemmer was van fraai gepolijst stool , met goud ingelegd en met Runen beschreven : de steel was kort en aan het einde met een gouden ketting voorzien , bestemd om aan den gordel te worden vastgehaakt. Bekommer u niet , Grootmoeder!" zeide hy : laat de gelegenheid zich slechts voordoen, en ik zal u bewijzen, dat ik gebruik weet te maken van uw gift." — 'Tom stond Hakon op , die zelfs na den afloop der wichelary in somber gepeins was blijven zitten. a Weduwe van Harold!" zeide by : duid het den ouden vriend van ow huis niet ten kwade , zoo hy zich gedrongen voelt te spreken. Want (gelijk de mond van Odin zelf het gesproken heeft): de toorts wordt door n de toorts aangestoken : de vlarn deelt zich mede aan de vlam : de mensch openbaart zich aan den mensch If door het onderhoud , en de onwetende door het stiln zwijgen." — Ik heb , als gy , met smart gezien , hoe Godfried de Goden zijner voorvaderen verlaten , en de vriendschap der Franken gezocht heeft; — maar bedenk , dat by uw zoon is. — Tegen wien moet de bijl van Halfdan in de handen des zoons van Rolfr worden gebezigd ? — Het is toch uw bedoeling niet, de zonen van hetzelfde huis tegen elkander te wapenen?" — Ook dat, als het zijn moet," antwoordde Olw ina : n Godfried was de jongste mijner zonen, en hy heeft de oppermacht tot zich getrokken , slechts een nietig deel aan de zonen ziiner broeders toewerpende : hy heeft 8*
92
DE KOORKNAAP.
onze leer, onze gebruiken afgezworen en verbreekt een voor een de banden , die hem aan ons verbonden. Ik ben zijn moeder,, het is zoo; maar mijn plicht, maar de eer der Godheden , aan welke ik van mijn geboorte of aan ben gewijd, weegt by my zwaarder dan die betrekking. Neen! ook ik ben bereid, te doen wat Hakon Jarl deed, toen by zijn zoon aan Thorgerd offerde, oni den zege op de Jomsvikingrs te erlangen. Ook ik zou niet minder doen dan Gudrum , Etlis gade , die haar zonen slachtte , en hun bloed aan haar echtgenoot liet drinken , om den moord van haar broeders te wreken." Gy miskent uw zoon," zeide Hakon , met vuur : n zoo Godfried meerdere macht heeft verworven, dan een zijner broeders, zeg my, is het niet, omdA hy de dapperste was van alien, en aan den moed, die verwint, het beleid paarde, dat bewaart? En wie zegt u, of dat verbond met de Franken , dat huwlijk , ja zijn geheele bekeering , niet een listig bedrijf is, bestemd om zijn vyanden in slaap te wiegen ? n Beiiordeel n den dag, als hy verstreken is, het bier, als gy het gedronken hebt, het ijs, als gy er over zijt gedaan, if het zwaard, als gy het beproefd hebt, den held, als n hy zijn loopbaan heeft afgelegd." Geloof my, Godfried vermomt zich en neemt een valschen schijn aan, gelijk Thor heeft gedaan, then by Thrym, den reus, wilde verschalken. Eens zal hy ook, gelijk Thor, het hulsel afwerpen, en zijn vyanden den kop te pletter slaan." — Gy spreekt, gelijk Ravening speak," zeide Olwina, met bitterheid: nmaar de list is den zonen van Halfdan onwaardig, wanneer het zwaard het pleit kan beslechten. Waren de wapenen van Godfried niet zeeghaftig, toen hy lafhartig den vrede zocht en de knie voor Karel
DE KOORKNAAP.
93
boog ? -- Hy heeft gedaan als Freyr, en zijn degen verspeeld: daarom zal by ook als Freyr, in de are des gevaars , wapenloos staan." Wel !" zeide Hakon : ft duld, dat ik Vanissa vergezelle en naar hem afreize. Laat ik beproeven , of zijn oor nog naar de dr a pa as luistert en gevoelig is voor de klanken der harpsnaar. Ik zal hem den krijgszang zingen, en , by Braga , zoo de vonk van den heldenmoed thands sluimert in zijn boezem , zy zal weldra in laaier vlammen blaken." Ga!" zeide Olwina: n ik weerhoude u niet ; maar weet dit: slechts door tot de Goden zijns lands terug te keeren , kan Godfried zijn moeder weer verzoenen." — —
„
VIII. Den volgenden namiddag heerschte er een groote drukte en opschudding aan het Steenen Huis. Olwina had, na den afloop van het maal , op een plechtige wijze haar kleindochter aan de zendelingen van Godfried overgeleverd, en zich, na een koel en deftig afscheid van haar te hebben genomen , weder in haar vertrekken begeven. Nu maakte men zich op het groote binnenplein tot de afreis vaardig , terwijl at de hofbedienden en bewouers van het slot afscheid kwamen nemen van hunne jonge meesteres, die door haar minzamen aart en opgeruimdheid by alien bemind was, en met wie zy gevoelden, dat alle lust en vreugd het slot verliet. De geheele stoet was reeds opgestegen, nu vermeerderd door Vanissa en hear gevolg , uit twee van haar juffers en eenige dienaars bestaande. Zy zelve bereed een fraaien schim-
94
DE KOORKNAAP.
met, die vlug en sterk , doch tevens zoo mak was, dat een kind hem leiden kon. Ook Hakon had zich by den trein gevoegd: hy had thands een wapenrok aan 't lijf,, en droeg, in de plaats van den eikekrans, een helm op do grijze hairen , terwijl een geduchte strijdakst naast de harp aan den zadel hing. Naauwlijks stelde de trein zich in beweging om het slot te verlaten , toen Vanissa in een luid gelach uitberstte ten koste van broeder Landwerd en den armen Uddo, die, op Itun ezels gezeten , een droevig figuur maakten tusschen al (lie w akkere krijgslieden ft Hoe nu!" riep zy, nadat de opwelling van vrolijkheid voorby was : n heeft men nu voor die goede lieden geen geschikter rijdieren kunnen vinden ? Waarom hebt gy geen paard , goede vriend?" vroeg zy , zich tot den monnik wendende. 1k heb nooit een paard bestegen ," antwoordde Landwerd: en zofi het ook niet durven wagen." En gy ?" vervolgde zy tot Uddo. Helaas !" zeide deze : het betaamt geen armen koorknaap als ik ben, eon ros te berijden." En zott het u vermaak don , te paard to zitten?" ging Vanissa voort. De oogen van den knaap begonnen van blijdschap te tintelen : t, my dunkt ik zofi recht gelukkig zijn ," zeide hy, n indien my zuiks vergund werd ; maar ik heb het nooit beproefd en weet niet, of ik er met eer of zou komen." Dan zult gy het heden beproeven ," zeide Vanissa , met levendigheid : n men brenge een paard voor. Ik wit zien , of Wy van dezen knaap geen goeden ruiter kunnen maken." Jonkvrouw ! om alter Heiligen wille !" riep de Proost : n gy zult lien knaap ydel maken." — .
,
DE KOORKNAAP.
95
n Hy zal geen reden hebben , zich te v erhoovaardigen ," zeide Ravening , die , na een pear woorden met Gorin ge wisseld te hebben , dezen naar den stal had gezonden. De goede Proost bleef intusschen al zijn voorraad van welsprekendheid aanwenden om Vanissa te overreden , dat zy van haar voornemen zou afzien ; maar de jonge maagd was niet gewoon , een eenmaal opgevatten gril te laten varen , en beantwoordde de taal des ouden mans slechts met gelach en hoofdschudden. Weldra keerde G orm terug , een prachtigen hengst met zich voerende , die van on geduld brieschte en trappelde en honderd sprongen deed. — Korn aan , knaap ! " zeide Ravening , met een spottend gelaat : toon thands uw rijkunst , ten genoege der edele Jonkvrouw : bier hebt gy een paard , waar Sleipner zelf , Odins ros , naauw by halen zoo." — Uddo , die reeds van zijn ezel was afgestegen , zag niet zonder schroom de gevaarlijke proef te gemoet , welke van hem gevorderd werd : en hoezeer zijn hart van hoogmoed zwol op de gedachte , dat by ook een oorlogspaard, berijden zoti , de aanblik van het moedige dier boezemde hem niet weinig ongerustheid in voor de gevolgen. Hy naderde den hengst , die door een stalbediende werd vastgehouden , en poogde op te stij gen , maar daar viel niet aan te denken. Welke middelen hy ook aanwendde , zy werden alle very deld door bet onhandelbare dier, dat op- en neder–sprong en steigerde en in eeuwigdureude beweging bleef. Het zweet stond den j ongel in g op het gelaat en hy had een kicur als bloed ; maar hy kwam geen handbreed verder. II Is er dan niemand in staat , hem er op te helpen ? " vroeg Vanissa, na zich een wijl met de vergeef-
96
DE KOORKNAAP.
sche pogingen van den armen knaap vermaakt te hebben : II of kan er geen minder wild dier voor hem gevonden worden — Uddo vond zijn eer door doze taal beleedigd , en besloten hebbende , om, het kostte wat het wilde, zijn doel to bereiken , deed hy verscheiden stappen terug , liep vervolgens met snelheid toe , en , een vluggen sprong nemende , kwam hy op de rug van het paard neder, klemde zich om den nek vast , en zat , na eenige oogenblikken worstelens, in de houding , welke een ruiter voegt. Een algemeen gejuich van goedkeuring bekroonde zijne vlugheid , en Vanissa klapte van blijdschap in de handen ; maar Uddo had slechts een klein gedeelte van zijn taak volbragt. Toen hy de teugels aangreep, bemerkte het paard terstond met welk een ongeOefenden ruiter het te doen had, en begon alle middelen in het werk to stellen om den knaap uit den zadel te werpen. Vanissa vermaakte zich niet weinig met dit schouwspel, zonder naar den Proost to luisteren , die , voor het leven van zijn kweekeling beducht , haar bad en smeekte , dit gevaarlijk spel to doen ophouden. Ravening , die met opzet het wildste en minst getemde ros had doen uithalen , verbeidde met ongeduld het oogenblik , dat de jongeling op de harde keien den nek zoft breken. Zijn verwachting word echter to leur gesteld. Uddo , hoezeer zich zijner onbedrevenheid bewust , had het er op gezet , onder de oogen van Vanissa geen zandruiter to worden , en aan geen paard de meesterschap of te staan. Met de gewone rijkunsten onbekend , poogde hy zoo veel in hem was dit Bemis te vergoeden , door beurteHugs beleid en spierkracht aan te wenden. De teugels, waar by geen gebruik van wist te waken , had hy ter-
97
DE KOORKNAAP.
stond laten varen en zich met beide handen aan de manen vastgeklemd , terwijl hy het paard met de binnenwaarts gekeerde knieen zoo stevig kneep , dat hy, trots al de bewegingen , die het dier maakte , zijn plaats niet verliet. Vergeefs putte het ros zich nit in pogingen , om zich van zijn berijder te ontslaan : eindelijk echter nam het een middel te baat, waar Uddo niet tegen bedacht was, en, den kop snel omhoog brengende , gaf het den knaap een slag tegen de kaak , zoo hevig en onverwacht , dat hy een oogenblik het evenwicht verloor en byna uit den zadel ware gestort. Dit voorval , en de pijn , welke hy onciervond , verre van den jongeling te ontmoedigen , spoorden hem slechts aan om zijn behoedzaamheid te verdubbelen en zijn weerparty den hem gespeelden trek betaald te zetten. Hy hief de rechtervuist omhoog, en deed die, toen de hengst de vorige beweging hernieuwde , met zulk een kracht op het achterhoofd van het dier neder komen , dat een mokerslag minder uitwerking zou gehad hebben. Het paard schudde den kop , trilde over het geheele lijf en herhaalde de proef niet weder. Braaf zoo!" riep Vanissa : ,, gy zult een goed ruiter worden : wat zegt gy er van , vrome Vader ?" zeg," antwoordde deze , dat het God verzoeken is, een ongeOefende aan zulke kunsten bloot te stellen." Voorwaar !" riep Hakon : dit was een sprekend af beeldsel van den strijd tusschen Thor en het reuzepaard. Die jongeling heeft niet slechts Halfdan's blik, hy heeft ook Halfdan's kracht." — # By Vidal. I" zeide Gorm tegen Ravening : u die knaap zou een ouden ruiter beschaamd maken. Er zit 9
9S
DE KOORKNAIP.
spierkracht in dien arm ! En hoe juist van pas kwam die slag neder : twee daarvan zouden een os hebben gedold." ri Hy heeft zich wakker gekweten ," mompelde Ravening : maar , zoo hy de reis op dat paard voortzet wordt by er toch t'avond of morgen afgesmeten." — Wy zullen hem ook niet verder aan gevaar blootstellen ," zeide Vanissa , die deze aanmerking gehoord had: rr stijg of , knaap ! gy hebt u wel gedragen , maar een tocht op dat paard zort, op den duur,, zoo niet gevaarlijk , dan toch al te vermoeiend voor u worden. — Wy zullen ruilen : mijn schimmel is zacht en handzaam : hy zal u Been moeite veroorzaken : ik zelve zal den hengst berijden : ik ken zijn nukken : dat weet hy, en by zal die met my niet beproeven." — Dit zeggende , steeg zy of , en plaatste zich op den fieren klepper, dien Uddo verlaten had. Het edele dier had haar stem herkend en toonde zich terstond bereid , aan haar leiding te gehoorzamen. TJddo sprong op den schimmel, innig verheugd , dat hy zoo glansrijk van zijn proefstuk was afgekomen : — en de geheele trein reed nu zonder verder oponthoud de slotbrug over. In den beginne wendde de schoone Jonkvrouw nog menigmalen het hoofd naar den nieuwen ruiter out, ten einde zich te verzekeren , dat alles goed ging ; maar langzamerhand, bespeurende , dat zy geene bezorgdheid voor hem behoefde te koesteren , hield zy op van zich over hem te bekommeren, en was weldra met Ravening, met Hakon en den Proost in gesprekken gewikkeld welke haar het geheele geval deden vergeten. Uddo poogde onderwijl in het bestuur van zijn paard en in de houding, welke by moest aannemen , zooveel mogelijk party te trekken van het voorbeeld , dat hem de Noor-
DE K0ORKNAAP.
99
sche ruiters gaven : en , vreemd genoeg , hy bekwam weldra goeden raad en leiding van een kant, van waar hy verre was dien te verwachten. De woeste Gorm, die vroeger nooit uit eigen beweging een woord met den koorknaap gewisseld had, die, de nacht te voren , gereed was geweest , om, had Vanissaas zorg zijn oogmerk niet voorkomen , Uddo een dolk in 't hart te stooten, en er waarschijnlijk ook thands nog geene gewetenszaak van gemaakt zoude hebben , vergat al bet voorgevallene om hem tot leermeester te komen verstrekken. In die eeuw had men schier uitsluitend eerbied voor lichaamskraeht en behendigheid, en , zoo wel om dat Gorm getroffen was over de bewijzen, welke Uddo van die hoedanigheden gegeven had, als om dat hy, uit loutere lief hebbery voor de rijkunst, bet, zonder er zieh mede te bemoeien, niet kon aanzien , dat iemand niet naar behooren reed, riep hy, na dat hy Uddo een tijd lang had gade geslagen , dezen toe , dat hy zijn teugels verkeerd hield, kwam hem toen op zijde, weer hem, welke vingers hy bezigen moest , deed hem, onder 't voortrijden, aan armen en beenen de behoorlijke houding geven , en bleef, om kort te gaan, volharden in 't verleenen van onderricht en waarsehuwingen , welke de jongeling, wel met verwondering , maar daarom niet minder dankbaar, aannam. Het genoegen, hetwelk Uddo by deze nieuwe manicr van reizen ondervond, was blijkbaar op zijn gelaat , en ontsnapte nosh aan den waardigen Proost — die het niet aanzag zonder bekommernis, doch zich voorbehield er hem op gepaster tijdstip over te onderhouden — noch aan Broeder Landwerd, die nu alleen met zijn ezel een droevige figuur maakte , en in 't begin niet kon nalaten, van tijd tot tijd den jongeling op zijde te komen met vermaningen en bestraffingen , 9*
100
DE KOORKNAAP.
welke Uddo eindelijk ontweek door zijn paard een stap te doen aannemen , welken het rijdier des kloosterbroeders niet kon byhouden: zoodat de monnik , op 't laatst, verdrietig en gramstorig, naar de achterhoede terugzakte. Daar de reis , uit hoofde der tegenwoordigheid van vrouwen en geestelijken , niet met overhaasting kon worden voortgezet , was het reeds laat geworden , eer zy de Maas bereikten, langs welker linker oever de toeht moest worden voortgezet, uithoofde der zich aldaar bevindende sterkten , die aan Godfried toebehoorden en een gevoeglijk nachtverblijf konden verschaffen. Ook aan de rivier werden de reizigers vertraagd by den overtocht, die, wegens de talrijkheid van het gezelschap en de weinige ruimte der veerschuit, niet clan langzaam kon geschieden , en de avond begon reeds te vallen , toen men zich aan de overzijde beyond. Men was nog een paar uren verwijderd van het eerste nachtverblijf : de streek , welke men doortrok , was treurig en verlaten, en grensde aan een wijduitgestrekt moeras: zoodat het zelfs gevaarlijk zou geweest zijn, den grooten weg te verlaten. Nog was de maan niet opgekomen : het weer was mistig en beneveld , en de duisternis werd nog vermeerderd door de schaduw van eenige boomen, die zich nu en dan in nicer of min aanzienlijke groepen over den weg been strekten en het uiteinde vormden van een aanzienlijk woud, waarvan thands alleen de overblijfselen hier en daar te vinden zijn. De kleine bende sloot zich nu al dichter en dichter aaneen , als vreesde zy iemand uit haar midden te verliezen : en menigeen , niet slechts onder de zwakkere vrouwen, maar onder het sterkere geslacht, gevoelde zich een kille huivering door het bloed varen , wanneer soms onverwachts een oude boomstruik , Bien de bliksem
DE KOORKNAAP.
101
van zijn kruin beroofd had, de afgebroken takken uit de mist te voorschijn heffende, een zware reus scheen , met opgeheven armen gereed staande om hun den voortgang te betwisten : — of wanneer in de verte zich boven de oppervlakte van het moeras dwaallichtjens vertoonden , welke de Christen–monniken zoowel als de Noordsche heidenen , elk overeenkomstig' hun byzonder bygeloof,, voor Nikkers of Nachtmeeren aanzagen. Ravening zelf , ofschoon voor vrees onvatbaar, was echter niet geheel zonder bezorgdheid. Op een driesprong , waar twee, van verschillende veeren der Maas afkomende wegen ineenliepen, had hy een aantal versche paardehoeven in de weeke klei bespeurd, en opgemerkt, dat een aanzienlijke ruiterbende hem moest zijn vooruit r,crereden. Zooverre hem bewust was, had er geene verplaatsing van oorlogsbenden langs dien weg kunnen plaats hebben : en voor gewone reizigers of jagers scheen het getal te groot. Aan vyanden viel wel in dit togenblik niet te denken; want vanwaar zouden die hier gekomen zijn? — een strooptocht van de Overrijnsche Saxers was echter mogelijk, en in alien gevalle was het verschijnsel gewichtig genoeg om zekere ongerustheid by hem te wekken ; doch waarin hy aanleiding vond tot dubbele waakzaamheid. Zijn vermoedens, dat er eenig kwaad gebrouwd werd , stegen tot zekerheid, toen hy , verder gekomen , op een plek , waar het bowl zich wederom over den weg heen strekte, dezen door talrijke omgehouwen boomstammen versperd, en door middel van doorgravingen onbruikbaar gemaakt vond. Hier broeit onraad!" riep hy a neemt de vrouwen in uw midden en laat een zestal Inver afstijgen en die hindernissen wegruimen." — De ruiters maakten zich gereed om aan het bekomen ,,
102
DE KOORKNAAP.
bevel te voldoen; maar op hetzelfde oogenblik deed zich een gerucht van wapens hooren : men zag van alle kanten krijgsknechten, te voet en te paard, uit het bosch en van achter de boomen oprijzen, en een aantal pijlen vloog sissende op de ruiters af. if Sluit u in 't gelid, mannen!" riep Ravening, zijne tegenwoordigheid van geest niet verliezende : ri die roovers zullen zien met wie zy te doen hebben. Hakon! draag zorg voor Vanissa." — Het bevel werd zoodra het gegeven was ten uitvoer gebracht; de ruiters sloten een vierkant om de vrouwen heen, aan wier zijde Hakon het uitgetogen zwaard verhief. Door deze beweging waren de Proost benevens Landwerd en Uddo alleen gebleven en aan den aanval blootgesteld. Het scheen echter, dat de roovers (of wat zy zijn mochten) zich om hen niet bekommerden : althands zy reden en sprongen hen voorby en hieuwen op de Noormannen in. By Onze Lieve Vrouwe!" riep Uddo, die, met een gevoel dat hy nooit gekend had, de zwaardslagen als hagel zag nedervallen : waarom moet ik ongewapend zijn ? Had ik slechts een stok of kodde — maar dit zoo te moeten aanzien !" — Op dit oogenblik voelde hy zich by de hand grijpen : hy zag om en een donkere mansgedaante rees naast hem uit de boschstruiken op. Volg my !" fluisterde deze hem naauwlijks hoorbaar toe: 11 ik zal u uit het gedrang helpen." — Uddo herkende met een blijde verbazing de stem van Landerik den Valkenier, wiens Leven hy twee dagen vroeger door zijne tusschenkomst had gered. If Berg den Proost, zoo gy kunt," zeide hy, hem de hand drukkende: rr wat my betreft, ik blijf pier." —
DE KOORKNAAP.
103
En, zonder het gevaar te achten, reed hy in op den etrijdenden hoop; want hy had door twee of drie der aanvallers den naam van Vanissa hooren uitspreken, en het was hem zeker, dat de aanslag haar moest gelden. De krijgskans scheen zich tegen Ravening en zijn dapperen te hebben gekeerd. Van alle kanten tevens besprongen, was het hun niet mogelijk geweest, op den smallen, doorweekten kleigrond, de oorspronkelijke slagorde te blijven bewaren: hun paarden waren grootendeels gewond en uiteengeraakt en het gelid hierdoor verbroken: het was nu een gevecht geworden van man tegen man: en, naarmate de Noorsehe ruiters vielen, groeide het getal hunner tegenpartijders aan. Nog deed echter Ravening nimmer falende slagen om zich heen vallen: nog weerde, zonder zijn plaats te verlaten, de moedige Hakon, wiens arm de ouderdom niet verlamd. had, elken vyand krachtdadig af; maar de hengst van Vanissa begon te steigeren en voerde haar, ondanks haar pogingen, van Hakons zijde af. Radeloos blikte zy om zich keen, niets dan dood of gevangenschap te gemoet ziende, toen de stem van Uddo zich bemoedigend aan haar zijde deed hooren. Vertrouw op my ," fluisterde hy: n met Gods hulp zal ik u redden." Verzeker u van de Vrouwen!" klonk het achter hem: en reeds zag hy , hoe Tietburga naast hem werd aangegrepen en van het paard gesleurd. Bnel wierp hy nu den bruinen mantel, die hem tegen de nachtkoude beschutte , Vanissa om 't lijf, opdat haar lichtkleurig gewaad den aanvallers niet in 't oog zoude vallen, tilde haar van 't paard, waarsehuwde haar snel en zacht, zich door geene beweging te verraden, plaatste haar voor zich op den zad.el, en reed. toen, dwars
104
DE KOORKNAAP.
door den strijdenden hoop, over struiken en boomstammen , het overboseh in , zonder de snelheid van zijn ros te beteugelen , tot dat hy zich eindelijk op een genoegzamen afstand van het strijdperk achtte. Toen hield hy stil en zag om zich heen, ten einde te overleggen, naar welken kant het zaak ware te vluchten. Wat zal er van ons worden?" zuchtte Vanissa. 11 Gy zijt vooreerst uit het gedrang," zeide Uddo: If en dat is het voornaamste : voor 't overige beken ik, dat ik uw vraag niet weet te beiintwoorden. 1k ken hier weg nosh steg, en ik betwijfel zelfs, of die hier te vinden zijn. Het veiligst zal wezen, ons zoo ver mogelijk van de strijdenden te verwijderen, en een plaats te zoeken, waar gy onder dak kunt komen." Ach!" zuchtte zy : rr deze landstreek is onbewoond : wat zal er van my worden? — En mijn goede Tietburga! En Wella! En de arme Proost! de Goden weten , wat hun lot is! 0 ! wy hebben dwaas en overijld gehandeld met te vluchten. Ravening heeft nooit iemand de rug toegekeerd en Hakon went nimmer overwonnen. Zy zijn voorzeker meesters gebleven van het slagveld, en ik, de dochter van Godfried , zal om mijn laf hartigheid bespot worden. Mijn vader zal het my nooit vergeven. 0 ! ik heb verkeerd gedaan, u te volgen." y Vergeef my," zeide Uddo, geheel ter neder geslagen, door den toon van verwijt te hooren , waar hy dank verwachtte: u ik had gedacht , wel te handelen, door u aan de macht te ontrukken van hen, die u zochten te over weldigen." — n Ach! ik zeg het niet om u te bedroeven," zeide Vanissa : rr gy hebt u kloek en braaf gedragen: — maar, wat zal er van my worden , hier in deze wildernis, alleen met u, die bngewapend zijt en onmachtig iets
DE KOORKNA AP.
105
tot mijn verdediging uit te richten ?" — En de anders zoo luchthartige Hertogsdochter , die zich nooit te voren in zulk een verlaten staat had gevoeld, begon bitter te weenen. Zoudt gy niet kunnen terugkeeren , en zien hoe het is afgeloopen ?" vroeg zy , na een korte stilte. En u hier alleen laten? Neen, by alle Heiligen , dat in eeuwigheid niet. — Maar zie , de maan is opgerezen : de nevel trekt op en wy bevinden ons aan den uitgang van bet bosch ; want de stammen staan weer verwijderd en overal zie ik de lucht doorschemeren. Zoo wy ons derwaarts, op het open veld begaven, zouden wy een ruimer uitzicht hebben en misschien een torenspits of een Licht onderscheiden." Handel gelijk u goeddunkt ," zeide Vanissa , zuchtend: ik moet my aan uw geleide wel onderwerpen."— Uddo was inmiddels afgestegen en, een stevigen boomtak afgesneden hebbende , om zich daarvan tot steun en verdedigingsmiddel te bedienen , stapte hy voort , het paard by den toom geleidende en den weg banende door het dichtbegroeide wood, waar nu eens de ineen gewassen struiken, dan weder moerassige plekken, hen in 't voortgaan belemmerden. Eindelijk bevonden zy zich aan d6n uitgang, en nu zagen zy de onmetelijke vlakte voor zich , door de heldere maan verlicht. Uddo liet den blik naar alle kanten weiden : eindelijk bespeurde hy een man, die op eenigen afstand dwars door het veld liep. Hy toonde dien aan Vanissa. n Die man is geen der strijders," wide hy : e anders zou ik den glans zijner wapenen in 't maanlicht zien blinken. Waarschijnlijk is hy een landman uit den omtrek, en dan kan hy ons dienst bewijzen. Hei daar, goede vriend ! Hm ! hei!"
106
DE KOORKN AAP.
Uddo ging voort met herhaalde reizen den wandelaar toe te roepen , eer deze hem hoorde , daar de jongeling, uit vrees van ook door hun vervolgers gehoord te worden , zijn stem niet verheffen dorst. Eindelijk echter werd de onbekende op het geluid opmerkzaam. By zag om, en gaf antwoord. n Het is Landerik , de Valkenier!" riep Uddo , verblijd : hy bood my zoo straks zijn hulp aan : hy zal ons die ook thands niet weigeren." — Wie zijt gy ? " vroeg Landerik, stilstaande en de jonge lieden met een twijfelenden blik beschouwende. Kunt gy tot ons komen ?" riep hem Uddo toe : ik vertrouw dezen moerassigen grond niet." — „ En gy hebt deugdzaam gelijk ook ," zeide de Valkenier,, terwijl hy, met zijn stok den bodem voorzichtig peilende, naar hen toekwam. Zijt gy het waarlijk zelf, mijn brave knaap ? en hebt gy toch de goede party gekozen , den weg te verlaten , waar weer slagen dan geld te verdienen waren? Maar waarom zijt gy my niet terstond gevolgd? " Stil !" zeide Uddo , aan Landerik , die hen nu genaderd was, de hand drukkende : „ het is de Jonkvrouw Vanissa, die wy op een veilige plaats moeten brengen."-De Jonkvrouw!" herhaalde Landerik, verbaasd: n en hoe komt zy bier verdoold?" n Hoe! Wist gy niet, dat zy met Graaf Ravening naar haar vader reisde ?" vroeg Uddo. Neen voorwaar niet!" autwoordde Landerik : 11 en nu begrijp ik, op wie Graaf Everhard het gemunt had."— n Graaf Everhard!" herhaalde Vanissa: n was het zijne bende , die ons aanviel?" Ja voorwaar !" antwoordde de Valkenier : n ik heb hem , ondanks zijn vermomming , wel herkend , toen my
DE KOORKNAAP.
107
zijn dienstmannen presten, om hun den weg te wijzen. Ik wist niet, dat zy op zulk edel wild jacht maakten, en dacht, dat het alleen op Ravening gemunt ware, en daar zag ik juist zoo veel kwaads niet in. Maar waarom vlucht gy voor Graaf Everhard, lieve Jonkvrouw? by is immers uw verloofde, en van hem hebt gy toch geen kwaad te vreezen." Helaas!" antwoordde Vanissa, n ik weet zelve niet, wie vriend of vyand is , en het eenigste , dat ik verlang, is , een veilige schuilplaats te vinden , van waar ik aan mijn vader of aan mijn grootmoeder een bode zenden kan , en om hulp vragen. Gy zijt voorwaar hier recht van pas gekomen om raad te schaffen. Wat moeten wy doen ?" Hetzelfde," zeide Landerik, a als de vos duet, wanneer hem de honden nazitten: namelijk, alle middelen in 't werk stellen om aan de vervolging te ontkomen." u G-oed!" zeide Vanissa : q mar de vos is met al de wegen bekend , en weet de schuilhoeken te vinden, die het bosch of het duin hem opleveren: en wy zijn nimmer te dezer plaatse geweest." — n Maar ik wel ," zeide Landerik : n ik heb niet voor niets hier honderden malen het veld doorkruist om de plekken op te sporen, waar de reiger zich ophield, en ofschoon het lang geleden is, toch ben ik in deze oorden niet vreemd geworden. — In alien gevalle zal ik u niet verlaten voor dat ik u in veiligheid zie. Gy hebt my het leven gered, en Landerik is geen ondankbare slang, die de hand bijt, welke hem verwarmd heeft. — Maar nu blijft de vraag : waar wilt gy heen gaan ? Waar gingt gy zeif heen?" vroeg Tiddo : n my &mkt , wy konden u derwaarts vergezellen." —
108
DE KOORKNAAP.
Ik was op weg naar mijn goede meesteres , de Gravin Bertrada , toen my de wapenknechten medevoerden," antwoordde Landerik: en ik hou my overtuigd, dat zy u met blijdschap zal ontfangen. Maar gy moet weten , de weg is ver en moeilijk , en gy zult de geheele nacht wel dienen door to loopen." — n Hoe !" zeide Uddo: u staat Kier geen enkele boerewoning, geen hut, waar de Jonkvrouw rusten kan?" — a Helaas!" zeide Landerik , met een zucht: n toen de goede Graaf Tietbold nog het bestuur voerde , stond menige woning hier,, waarvan de deur voor den reiziger niet gesloten was; maar sedert het zwaard van den gevloekten Noorman." . n Voorzichtig, goede Landerik !" viel hem Uddo in de reden gy vergeet, dat gy tegen de dochter des Noormans spreekt." — a Ach !" zeide Vanissa : n laat hem spreken : hy heeft recht , en ik zelve zou tranen kunnen storten bij de gedachte aan al het leed , dat mijn stamgenooten hier aan den landzaat hebben berokkend. — Maar gelooft gy waarlijk , Landerik! dat de weduwe van Tietbold ons een goed onthaal zal bieden ? " — 11 Voorzeker geloof_ ik dat ," antwoordde Landerik : a zy is de beste vrouw van de waereld, al is zy van Noorsche afkomst : en , ofschoon zy weinig gezach rimer heeft, zy is toch een nicht van den Hertog, en Graaf Everhard zal zich tweemaal bedenken : eer hy u durft aanranden zoo lang gy onder hare bescherming staat." Gy hebt gezien, hoe ver zijn stoutheid gaat," zeide Vanissa: n heeft by het geleide geeerbiedigd, dat mijn Vader my gegeven had? In waarheid! nog kan ik het my niet voorstellen." —
DE KOORKNAAP.
109
Laat ons toch niet langer tijd verliezen ," zeide Uddo: n wy hebben reeds genoeg hier gestaan. Ik vrees iedcr oogenblik, dat zy ons op het spoor komen." — II En uw vrees is niet ydel," zeide Landerik want, zoo mijn ooren my niet bedriegen, dan ritselt het ginds in het bosch: en dat gerucht is te sterk om door een wolf of vos te weeg gebragt te worden." — Allen luisterden in gespannen verwachting eensklaps hoorde men een paard in de verte hinniken en de schimmel van Vanissa brieschte ten antwoord terug. Nu zijn zy ons op 't spoor," zeide Landerik : en er blijft geen andere uitkomst dan in de vlucht." — Maar," wide Uddo: zullen zy ons niet des te spoediger zien en inhalen, wanneer wy de opene vlakte opgaan." Zien ja; maar inhalen — dat zal zoo gemakkelijk niet gaan ," zeide Landerik , terwijl by het paard by den toom nam en het veld intrad: n als wy slechts zooveel op hen vooruit zijn, dat het hun onbekend blijft, welk pad wy genomen hebben." —
IX. Naau%vlijks hadden onze vluchtelingen, niet zonder moeite, wegens het slijkerige van den grond, waar de schimmel by elken stap door heen zakte, het pad bereikt waarop zy Landerik vroeger hadden zien loopen, toen eenige ruiters en voetknechten zich aan den uitgang vertoonden, en dadelijk een luid gejuich aanhieven, hun toeschreeuwende, terug te keeren. Zonder zich te bekreunen aan deze aanmaning, bleef Landerik zijn weg
110
DE KOORKNAAP.
vervolgen , terwijl Uddo achter het paard van Vanissa liep en den aftocht dekte. Zoo dra de krijgsknechten bemerkten, dat men niet gezind was, aan hun eisch te voldoen, pleegden zy een oogenblik raad met elkanderen, en reden toen, elk voor zich uit, het veld op. Wy zijn verloreu!" zeide Vanissa, die sidderende hen zag naderen. Nog niet," antwoordde Landerik : n want ik zie duidelijk, dat zy het moeras niet kennen; anders zouden zy niet zoo dwaas zijn, zich daar in te begeven." — En in de daad! naauwlijks had by gesproken, of een gedeelte der paarden, die, behalve hun zwaar gewapende ruiters, nog een goede vracht aan hun eigen pantser te dragen hadden, zakte in den modder weg. De overige krijgslieden , ziende, welk lot hun makkers te beurt gevallen was en voor een gelijken tegenspoed beducht, haastten zich, den teugel te wenden en naar den boschkant te keeren. Slechts aan twee of drie was het gelukt, over een weer vasten bodem het pad te bereiken, dat de vluchtelingen volgden. Zy hielden echter stand, toen zy het gevaar bespeurden, waarin sommigen hunner makkers verkeerden, en schenen besluiteloos, of zy hun weg zouden voortzetten en zich aan gelijke gevaren blootstellen. Dit dragen gaf aan de vluchtelingen gelegenheid, den afstand te vergrooten, die hen van hun vervolgers scheidde. Zy hebben het nu ondervonden ," zeide Landerik : en ik beloof u , zy zullen er tot tweemalen over denken , eer zy hun wandeling voortzetten." — Het scheen , in den beginne , dat de voorspelling des Valkeniers zoa bewaarheid worden; want de wapenknechten van Everhard, na hun makkers weder op het drooge te hebben teruggehaald, hadden zich allen op den bosch-
DE KOORKNAAP.
111
kant weder verzameld, en, hoe meer Vanissa met haar geleide vorderde, hoe levendiger haar hoop werd , dat haar vervolgers de jacht zouden hebben opgegeven. Zy verloor eindelijk de onder de schaduw der boomen staande ruiters geheel uit het gezicht en het drietal vervolgde welgemoed zijn weg. Zy hadden zich echter in hun verwachting bedrogen. Toen , na verloop van eenigen tijd , Uddo het hoofd omwendde, zag hy de donkere gedaanten der ruiters, die, naar den landweg teruggekeerd zijnde , van daar den ingang van het pad door het moeras gevonden en ingeslagen hadden , tegen den lichten hemel uitkomen. Zy zijn ons weder op het spoor!" riep by Landerik toe : n kunnen wy niet wat meer spoed maken? " — Landerik gaf geen antwoord, maar voldeed oogenblikkelijk aan de uitnoodiging van Uddo , door zijn stap te versnellen ; terwijl de jongeling het paard van achteren menigen stoot gaf om het spoediger te doen loopen. De weg werd te dezer plaatse langzamerhand harder en gemakkelijker : maar dit voordeel viel welhaast ook hun vervolgers te beurt , en, daar deze alien te paard zaten, wonnen zy al meer en meer veld op Vanissa en haar geleiders , die nu sedert eenigen tijd den stap in een haastigen draf verwisseld hadden. Het is vruchteloos, vender te gaan," zeide Vanissa: ik wil niet, dat gy u om mijnentwille doodloopt : laat my aan mijn lot over , en poogt u te redden." — n N een !" zeide Uddo : vervolgt samen uw weg : ik zal terug keeren en hen op den smallen weg wel zoo lang ophouden tot gy in veiligheid zijt." — Gekheid!" riep Landerik , terwijl hy hijgende voortdraafde : n zoo wy slechts gindschen steen bereiken, zijn wy gered."
112
DE KOORKNAAP.
Ademloos holden zy verder en waren nog gelukkig by den steen , eer de ruiters hen hadden kunnen inhalen. Het was een ruw gedenkteeken , waarschijnlijk een grenssteen der Romeinen. Het Kristendom had er een kruis op geplaatst ; maar dit was er door de Noormannen weder afgeslagen en de stukken lagen vergruisd en verstrooid in het gras. Hier hield Landerik stand , en begon met zijn stok den grond naast den weg te onderzoeken. Blijft gy nu staan ? " vroeg Uddo , ongeduldig : zy zullen op het oogenblik hier zijn." Stil ! geen overhaasting ! ' zeide Landerik, terwijl hy bedaard zijn onderzoek voortzette : het is het eenige middel , dat ons overblijft." — Uddo antwoordde niets : hy blaakte van spijt over hetgeen hy als een nuttelooze vertraging beschouwde en raapte intusschen eenige steenen van den grond, om daarmede den vyand te keeren. Gevonden !" riep Landerik, na eenige oogenblikken , die zoovele uren hadden geschenen. Zijn stok , na lang in het drassige slijk geplompt te hebben , had eindelijk een harden bodem gevonden. Hier moeten wy af," riep by : en, het ros op nieuw by den teugel vattende , leidde hy het van het breede pad af, dat zy tot nu toe gehouden hadden, en voerde het op een smaller paadtjen , hetwelk weinig gebruikt scheen en zoo begroeid , dat het veelal niet te herkennen was, dan op het gevoel. Hier was dus dubbele behoedzaamheid noodig , en de man was genoodzaakt , zoo langzaam voorttegaan , dat de ruiters, toen zy can den steep waren, slechts een paar roeden van hem verwijderd waren. Vanissa gaf een kreet van angst, toen zy de vyanden zoo, kort achter zich be,,
DE KOOEKNAAP.
113
speurde; maar nu bleek de wijsheid van het besluit , dat Landerik genomen had. De voorsten onder de vervolgers , minder op hun hoede zijnde, ten gevolge van den harden weg , dien zy tot dusverre gehouden hadden, bespeurden in hun drift niet, dat de vluchtelingen dien verlaten hadden, zwenkten mede om en merkten niet eerder hun onvoorzichtigheid, dan toen zy tot den hals toe in het moeras lagen te spartelen, en elke poging , die zy aanwendden om daaruit te geraken , slechts strekte om hen dieper te doen wegzinken. Van de nieuwe verwarring , welke hieruit ontstond, maakte ons drietal gebruik , om zich verder te verwijderen, en welhaast beschouwden zy zich weder als van alle vervolging ontslagen. Maar het scheen, dat de hardnekkigheid van Everhards ruiters met elke nieuwe te leur stelling veld won. Nog geen kwartier–uurs hadden de vluchtelingen sedert dit laatste voorval geloopen, en slechts weinig wegs , in dien tijd afgelegd, daar elke nieuwe schrede nieuwe gevaren met zich bracht, toen zy de bende, schoon merkelijk verminderd, op nieuw achter zich zagen. y Dear zijn zy weder," zeide Uddo : n maar thande zullen zy ons zoo gemakkelijk niet inhalen." — Dat durf ik niet zeggen ," zeide Landerik , die in de gerustheid van den jongeling niet deelde: nu zy eens het pad gevonden hebben , kunnen zy het ook wel blij ven houden ; daar ik het by elken tred moet zoeken, en zy ons , als hun wegwijzers , slechts te volgen hebben. Ook ziet gy wel, hoe de meesten hun paarden in den steek hebben gelaten, en wy loopen in deze omstandigheden nog meer gevaar van voetgangers dan van ruiters. Nochtans , wy hebben nog een middel , en daarvan moeten wy gebruik maken; — maar dan zal 10
114
DE KOORKYAAP.
ik de Jonkvrouw moeten verzoeken om of te stijgen."— u Hoe !" wide Uddo , verbaasd: r, gy begeert toch niet, dat de Jonkvrouw dezen ellendigen weg zal te voet gaan?" En waarom niet?" vroeg Vanissa, terwijl zy zich van 't paard liet glijden , II zoo dit het eenig middel ter uitkomst is." — Landerik veranderde nu de orde , waarin de kleine karavaan tot nog toe was gegaan. Hy bleef wel als gids vooruit loopen, met Vanissa achter zich; maar Uddo moest, de achterhoede verlatende, het paard geleiden, 't welk alzoo, tusschen hen en hun vervolgers in geplaatst, hun tot beschutting verstrekken kon. Het Teed niet lang, of de bende beyond zich vlak achter hen; maar daarmede had deze nog niet alles gewonnen; want het pad was smal: de krijgsknechten konden het paard niet voorby loopen, en dorsten, door ondervinding geleerd, het niet wagen , het pad te verlaten. Echter scheen er voor de vervolgden weinig hoop meer op lijfsbehoud; want het pad moest eenmaal een einde nemen, en , op een beteren weg gekomen, was er geen middel meer voor hen overig om aan hun vervolging te ontkomen. Uddo begreep dit : hy hoorde de bittere spotternyen en vloeken der getergde krijgslieden , en nu nam hy het kloekmoedig besluit om zich zelf op te offeren voor de veiligheid van Vanissa. Wellicht zal men verwonderd zijn over deze onverschrokkenheid in een jongeling, die, tot nog toe in de kalme rust van het klooster opgevoed, zijn dagen in de uitoefening van stille en vrome plichten had doorgebracht, en van strijd en wapenen niet dan by geruchte had hooren spreken. Maar de aart, die in hem gnimerde , waarvan niemand, ook hy zelf niet, ooit de
DE KOORKNAAP.
115
bewustheid had gehad, was in hem ontwaakt op het oogenblik , toen zijn vuist voor 't eerst een tegenstander (en welken tegenstander !) had doen zwichten : zijn ingeschapen fierheid was door het deksel heengebroken , waaronder een regelmatige, eenvormige opvoeding haar schijnbaar verstikt had: als Achilles op Scyros had by zich plotslings aan zich zelven geopenbaard. De korte, maar gewichtige voorvallen, welke het tijdsverloop sedert het verblijf aan den Valkenhof hadden gekenmerkt, het gevoel van eerbied, van aanbidding, hetwelk hy, zonder het zelf te beseffen , voor de bevallige Vanissa voedde , het gevaar, waarin zy verkeerde, en het bewustzijn , dat hare redding van hem wellicht afhing, dit alles had te samen gewerkt om de in hem opgewekte vonk te ontwikkelen en in laaie vlammen te doen uitspatten, die nu zijn geheele ziel deden blaken. Red de Jonkvrouw !" riep hy Landerik toe, en toen , zich omkeerende, deed hy .het paard stil staan, en slingerde , met de inspanning can al zijn kracht , de medegenomen steenen een voor een tegen zijn vervolgers. Toen , den voet in den stijgbeugel stekende, plaatste hy zich , schoon verkeerd om, in den zadel , en zwaaide met kracht zijn stevigen kneppel in de hoogte. Zijn aanval was zoo onverwacht, dat de ruiter, die de voorste reed, den slag ontfing, eer hy den tijd had dieu of te weren , en aan zijn paard een achterwaartsche beweging deed maken, welke verwarring onder zijn volgers te weeg bracht , en aan een paar hunner het pad deed missen, die in het moeras bleven steken. De overigen, ten getale van drie voetknechten en drie ruiters, herstelden zich eater en drongen gezamentlijk weder voorwaarts. De toestand des jongelings was meer dan bedenkelijk. Hy had ten aanval en verdediging geen wapen buiten 10*
116
DE KOORKNAA.P.
zijn boomtak , en zijn lichaam stond geheel aan de slagen zijner weerpartijders bloot : deze waren van helmen en pantsers voorzien en met strijdakst en dolk geivapend. Ook het getal was ongelijk; maar de gelegenheid van het strijdperk , waarop men slechts man voor man kon voortgaan, belette de Noormannen van dit voordeel gebruik te maken, terwijl zy zelfs elkander in hun bewegingen hinderlijk waren. De ruiter, die den eersten slag van Uddo ontfangen had, drong weder met geheven strijdakst op hem aan; maar nu deed Uddo zijn kneppel voor de tweede reize nederkomen, en wel op den kop van zijns weerpartijders paard. Het dier duizelde, steigerde omhoog en stortte tom met zijn berijder zijlings van het pad. Nu schoot een voetknecht toe en wondde den schimmel van Uddo. Het wakkere paard had de hulp van Uddo niet noodig om zich te wreken : dadelijk by het ontfangen van den steek sloeg het achteruit, en de voetknecht lag met gekneusde borst in het slijk. Poch nu sprong een zijner makkers toe, en greep den kneppel vast, eer Uddo dien op nienw kon zwaaien , terwijl een der beide overgebleven ruiters , zich spijt alle belemmering vooruitdringende, zijn wapentuig ophief om den knaap te vellen. Uddo ware verloren geweest , zoo er niet op hetzelfde oogenblik redding gekomen ware. Vanissa had van de moedige zelfOpoffering van Uddo geen gebruik willen maken om te vluchten : — n Neen!" zeide zy tegen Landerik , die haar aanspoorde om het gevaar te ontwijken : n ik wil niet , dat die knaap om mijnentwille sterve. Liever geef ik my over, dan dat hem een hair gedeerd worde. Ga, Landerik ! ga , en zeg hun , dat zy hem geen leed doen ; dat ik my in hun handen stelle." Pat is het uiterste, waartoe men komen kan ,"
DE KOORKNAAP.
117
bromde de Valkenier,, die in zijn hart niets liever verlangde, dan Uddo aan het gevaar te ontrukken : wy zullen eerst zien, wat wy doen kunnen. By alle Heiligen! die knaap weert zich dapper!" — Met deze woorden keerde by terug, en kroop juist tusschen de pooten van den schimmel door, op het oogenblik , dat de aanvai , dien wy vermeld hebben , op Uddo geschiedde. Zonder zich te bedenken, stak Landerik zijn mes in de borst van des aanvallers paard, dat, woedend van pijn , een zijsprong Dam, zoodat de op het hoofd van Uddo gemeende slag faalde en slechts op zijn dij nederkwam. Toen, snel opspringende, greep Landerik den Noorman aan, die den kneppel van Uddo vasthield en slingerde hem met geweld in het moeras. De beide nog overblijvende Noormannen, door den schrik geslagen , durfden den aanval niet doorzetten , maar weken terug. u Wy zijn gered !" riep Landerik , Uddo van zijn gewonden schimmel helpende : en nu spoedig van hier, eer die knapen , die hier en Binds nog in het moeras liggen to ploeteren, weer op vasten grond raken." — Met leedwezen het arme paard , dat, door bloe4verlies afgemat, over den weg neerviel, aan zijn lot overlatende, voegden zich Vanissaas beschermers weder by de Jonkvrouw, die hen met een kreet van blijdschap ontfing. ,, Is het mogelijk !" riep zy uit: y Zijt gy behouden?" y Wy hebben niets meer te vreezen," antwoordde Landerik : er zijn slechts twee van de bende overbleven : en die zullen bet niet wagen, ons te volgen. Hebben wy nu maar eens de rivier bereikt, dan krijgen wy een beteren weg. -- By Sint Hulbert! Jonkvrouw! onze vriend daar heeft zich dapper geweerd! Hoe komt een kloosterknaap aan milk een krachtige vuist?" —
118
DE KOORKNAAP.
Ik vertrouw, dat de Heiligen mijn arm gesterkt hebben ," antwoordde Uddo: want het was de eerste reis dat ik een wapen gevoerd heb." — Uw vader had beter gedaan, een wapenknecht van u te maken, dan u voor het klooster te bestemmen," zeide Landerik : gy zoudt zijn naam geen schande aangedaan hebben, dat beloof ik u." Ik heb geen vader," zuchtte Uddo: ik ben een arme wees, een vondeling, uit medelijden door de goede vaders opgenomen." Arme knaap!" zeide Vanissa : i maar mijn vader zal ook de uwe zijn. Hy zal zich niet ondankbaar toonen voor hetgeen gy tot mijne redding hebt uitgericht. Hy zal u in de krijgskunst doen onderwijzen : en, ik beloof het u, ik zal degene zijn, die u eenmaal het zwaard aan de heup gordt .... Maar wat schort u! — Gy wankelt Zijt gy gewond?" In de daad!" zeide Uddo, zich het been wrijvende: ik begin te voelen, dat die strijdakst harder is neergekomen, dan ik in den beginne gedacht had. Mijn been wordt zwaar als lood, maar wat haat het klagen?" voegde, by er met een pijnlijken glimlach by : a de weg ligt vooruit: en wy kunnen hier Loch niet uitrusten."— ll Hemel ! by bloedt!" riep Vanissa, den bloedstroom ziende, die des jongelings voet bedekte. Tracht hier slechts uit te komen ," zeide Landerik , Uddo ondersteunende: eens op den grooten weg gekomen, zullen wy verder zien, wat te doen." — Het drietal ging voort. Landerik was de eenige, die nog goed ter been was, want vermoeienis en schrik deden Vanissa wankelen , en Uddo voelde al meer en meer, dat zijn wond hem weldra het loopen geheel beletten zoude. Eindelijk echter geraakten zy het moeras ,,
—
,,
DE KOORKNAAP.
119
uit en op den smallen weg, die langs een dier riviertjens liep, welke in de Maas haar uitloop vinden: daar gekomen, verflaauwden de laatste krachten des uitgeputten jongelings en stortte by op het gras. Gaat!" zeide by : n laat my aan mijn lot over: ik kan geen stap verder doen." — Hoe!" riep Vanissa : rr gelooft gy werkelijk, dat ik u verlaten zoude, aan wien ik raijn redding versehuldigd ben? — Wy zullen by u blijven, tot uw krachten terug zijn gekeerd. Maar laat ons eerst zien, waar gy gewond zijt." — En, alleen door dankbare welwillendheid en vrouwelijke deernis gedreven, zonder zich to laten terughouden door een gevoel van verkeerde schaamte of in die eeuwen onbekende preutschheid, boog de onschuldige maagd zich over den jongeling heen, stroopte het gewaad op tot over de knie, onderzocht de world, en veegde het gudsende bloed met haar sluijer af. Weinig vrouwen in dien tijd waren van heelkundige bekwaamheden ontbloot : en Vanissa had in haar grootmoeder een ervaren leermeesteres gevonden : haar vermoeidheid vergetende, liep zy met snelheid de kanten van den weg en den oever der rivier langs, keerde weldra terug met heilzame, verzachtende kruiden, die zy over de wond leide, en vervolgens haar sluier losmakende, gebruikte zy dezen tot verband. Terwijl zy dit liefdewerk verrichtte, was Landerik een paar reizen langs den stroom op en neder geloopen , en kwam nu met een vrolijk gezicht aangetreden. Een goede vond!" zeide by , n en waarvoor ik bodebrood verdiend heb. Nu kunt gy uitrusten, en uw weg vervolgen tevens. lie eens, wat daar ginds achter de biezen ligt." -Uddo en Vanissa keken op, en ontdekten op eenigen
120
DE KOORKNAAP.
afstand een stilliggende praam, die met hooi gedeeltelijk gevuld was. 't Is zeker de praam van een boer , die hier by nacht zijn hooi heeft willen halen, eer de Noormannen het by dag doen , en die door het gerucht van den strijd op de loop is gegaan , zonder to bedenken, dat by in zijn schuit veiliger is dan op het land. Er liggen wel geen riemen in; maar dat is hetzelfde. Ik heb, toen ik den Valkenhof verliet, alles meegepakt, wat nog eenige waarde bezat, en daaronder een eind deugdzaam koord, dat ons van dienst kan zijn. Maak nu maar, dat gy beiden in de praam komt, en gy zult zoo gemakkelijk reizen, als gy in uw leven cfedaan hebt." De beide jongelieden opperden geene bedenking tegen het voorstel van Landerik , maar begaven zich naar het vaartuig en waren weldra op het hooi gezeten ; terwijl de Valkenier, zijn buis uittrekkende , een lange lijn los woad , die hy zich om 't lijf gebonden had en waarvan hy het eene eind aan de plecht van de schuit vastmaakte. Op dit oogenblik werd hy een viertal ruiters gewaar,, dat van verre, de rivier langs, hun kwam achterop rijden. Daar komen er al weer aan ," fluisterde hy met drift : maar laat u dat niet ontmoedigen. Verbergt u beiden, zoo gy kunt, under het hooi: hier, vriend Uddo! neem mijn mes : en zoo gy bemerkt dat men de praam t wil onderzoeken , snij dan de lijn los en tracht op de overzijde aan to houden. Vanissa en Uddo volgden den gegeven raad: de Jonkvrouw vlijde zich geheel in het hooi neder, hetwelk Uddo met armen vol over haar heen wierp, tot dat men niets nicer van haar ontdekken kon, waarna hy
DE KOORKNAAP.
121
zelf plat voorover in de schuit ging liggen , zoo dicht aan den rand, dat hy voor al wie op den oever stond verborgen bleef,, en het mes by de lijn houdende, gereed die door to snijden zoodra men eerie poging doen zoude om in de schuit te komen. Landerik zette zich intusschen in beweging en trok de praarn voort. Naauwlijks had hy eon paar honderd schreden gedaan , of hy hoorde achter zich roepen , dat hy stil zoft staan. Hy deed in den beginne , als hoorde hy die bevelen niet; maar, toen zy herhaald werden , wendde by het hoofd om en riep : Welnu! wat is er? Denkt gy , dat mijn schuit van zelve zal voortgaan , zoo ik stil blijf staan ?" — u Waar moot dat zoo Iaat naar toe ?" vroeg de miter, die vooraan reed, en die niemand tinders was als Ulfbald, Everhards schildknaap , die, in plaats van, gelijk de anderen, de vluchtelingen door het, moeras na te jagen„ veiliger geOordeeld had, een omweg te nemen en de rivier te volgen, in de veronderstelling, dat zy aan dien kant wel zouden uitkomen. vaar mijn hooi weg , vrome Heeren !" antwoordde Landerik, op een eenvondigen toon if de lucht begint to smeeren, en ik ben bang, dat ik het morgen niet droog binnen haal." — u Het schijnt een magere voorraad te zijn ," zeide Ulfbald, een verachtelijken blik op de pram werpende. ,, Maar zeg my, kinkel! en draag zorg, naar waarheid te antwoorden, zoo gy mijn koud staal niet tussehen de ribben wilt voelen : heht gy geen lieden langs dezen weg zien vluchten ? een jongeling en een jonge dochter ? zy moeten hier langs zijn gekomen." — n Een jongeling en een jonge dochter ," herhaalde Landerik, terwijl hy zich de kin wreef, , als dacht hy er 11
122
DE KOORKNAAP.
over na : Ja toch!" vervolgde by : II Werenhild van Balgooien is Kier t' avond doorgegaan met mooie Kaat, zijn braid, de doehter van Walraaf Eenoog, den Slachter,, die van Gelder kwamen , waar zy een verloofpenning hadden wezen halen by oude Aal Roodhair, die petemoei van mooie Kaat is, en die...." Wat prevelt gy van mooie Kaat en haar petemoei?" viel Ulf bald met barschheid in: n wy zoeken een Jonkvrouw , die van haar geleide is afgedwaald en die wy te recht wilden brengen: en zoo gy haar gezien hebt en ons aan kunt wijzen , moogt gy staat maken op eene goede belooning." By mijn Patroon!" zeide Landerik : nik zon niets liever verlangen , dan een goede belooning te verdienen; want het is een schrale tijd , en ik heb werk rond te komen met een blinde vrouw en zeven hloeien van kinderen. Maar wat kan ik vertellen, zoo ik niets weet ? — 1k heb wel menschen zien rijden over de vlakte , ginter heel wijd bier vandaan ; maar dat waren gewapende ruiiers, naar my dacht , zoo als de heeren zijn .... en zy mogen blij zijn, als zy het er levend weer af brengen; want het moeras is niet te vertrouwen ook. Men denkt dat men vasten grond heeft, en dan is het : plomp ! en men zakt weg zonder weer boven te komen!" — Dat ziet er gek uit," zeide Ulf bald, zich tot zijn makkers wendende : zoo onze vluchtelingen in het moeras zijn geraakt , dan vrees ik, dat de Graaf zijn bruidtjen, voor altijd verloren heeft. — Maar, zijt gy wel zeker,, dat het die kloosterknaap is, die Vanissa heeft doen ontsnappen? " — 11 1k heb het met eigen oogen gezien ," antwoordde de ruiter, tot wien deze vraag gericht was: n en ik zoa hem terstond hebben nagejaagd , indien niet die —
„
DE KOORKNAAP.
123
verbruide Ravening my in den weg gereden ware. By Ulfr den schaatserijder ! mijn arm is nog lam van den slag, dien by my toegebracht heeft." Stil ! " zeide Ulf bald , op den Valkenier wijzende: het is niet noodig , dien man wijzer te maken dan by is. — Mijns bedunkens ware het best, naar de verzamelplaats terug te keeren , en de bevelen van onzen aanvoerder te vernemen. De onderneming is mislukt en ik ben beducht , dat de Graaf een steep in beweging gebracht heeft, die hem op den kop zal neerkomen."— Met deze woorden wendde by zijn teugel om , en de ruiters , hun paarden in een vluggen galop stellende , waren weidra uit het gezicht van Landerik verdwenen. Over al haar leden bevende en met klimmend on geduld had Vanissa den afloop liggen afwachten van het gesprek , waarvan slechts nu en dan enkele woorden voor haar verstaanbaar waren, en dat, hoe kort het ook duurde , haar toescheen geen eind te zullen nemen. By de angst van het oogenblik voegde zich ook de gedachte, onlijdbaar voor een fiere ziel als die van Vanissa, aan de geweldige omkeering , welke in haar lot had plaats gehad. Nog zoo kort te voren geeerd , gevleid , van trawanten omringd , op hear wenken gediend , als de dochter van Europaas meest gevreesden held ! en thands, vervolgd , bedreigd , genoodzaakt zich in de gemeenste schuilplaats te verbergen , onwetend , waar zy henen ging, of hankelijk van de bescherming die een koorknaap en een verachte Fries haar verleenen konden ! Dit denkbeeld was haar zoo ondragelijk , dat zy meer dan eens betwijfelde , of het niet beter ware geweest , zich over te geven aan de volgers van Everhard , die haar toch , naar alien schijn , met eerbied zouden behandeld hebben , en dat alleen de vrees, dat zy hierdoor het 11*
124
DE KOORENAAP.
leven van haar geleiders in gevaar zoude stellen , haar van zulk een wanhopig opzet weerhield. De toestand van Uddo, hoezeer die, oppervlakkig beschouwd , alles behalve benijdenswaardig kon genoemd worden, was echter niet zonder zoetheid; want naast hem , op een paar duim afstands, hoorde hy de zachte ademhaling van de schoone maagd , die zijn moed en beleid aan het gevaar onttrokken had, wier bescherming ook thands nog zijne taak was, die in hem haar vertrouwen stelde , die hem getroost en verpleegd had. De afstand , die geboorte en rang tusschen hen gesteld hadden , was weggenomen door gemeenschap in 't gevaar: een onbeschrijfelijk weldadig gevoel doorliep hem de aderen en deed al zijn zenuwen trillen , zoo dikwijls by , door den zwakken scheidsmuur , dien het opgetaste hooi tusschen hen vormde , den ronden arm of het kleine voetjen van Vanissa meende te voelen , of wanneer hy zich sours verbeeldde , dat haar blanke hand door de grashalmen heen woelde , om te zoeken of hy, van wiens bystand zy af hing, zich nog in haar nabyheid. beyond. 01 Volgaarne zou hy dien toestand , die hem een droom geleek, hebben verlengd gezien , in weerwil van de bezorgdheid, die hy ondervond. Eindelijk , toen het hoefgetrappel den aftocht der miters verkondigd had, beurde Vanissa even het hoofd op en vroeg met een gesmoorde stem : Zijn zy weg ? " — Stil !" fluisterde Uddo : vertoon u nog niet ! Zy mochten terugkeeren." — Vanissa keerde het hoofd weer om en wachtte. Haar ongerustheid was echter geweken , toen zy de ruiters niet meer hoorde , en zy begreep , dat er niet anders voor haar opzat , dan zich in haar lot te schikken.
DE KOORKNAA.P.
125
De natuur hernam haar rechten , en weinige oogenblikken duurde het, of Uddo bespeurde , aan den zachten adem , die hem met meer regelmatige tusschenpoozen tegen de kaken woei , dat de vermoeide Jonkvrouw in een zoeten slaap het besef van haar Teed vergeten had. Het schuitjen gleed snel en met gelijken gang over den stroom been , daar Landerik met vasten tied bleef voortstappen , , zonder een woord te spreken : en ook van zijn kant dorst Uddo hem geen vraag doen, uit vices van de rust, die Vanissa smaakte , ook voor een oogenblik te storen. Onbeweeglijk bleef hij liggen , zich aan zijn mijmeringen overgevende. Nu kwamen hem de legenden voor den geest , die by vaak by stille winteravonden in het klooster had hooren verhalen. Hy verbeeldde zich, zeif een dier Paladijnen to wezen , wier brave feiten by zoo menigwerf had vernomen , die , een jonge Princes uit de handen eens snooden Toovenaars verlost hebbende , haar naar het slot zijns vaders terugvoerde." De hooipraam was een prachtig vaartuig geworden , met vergulden steven , waar de geliefde Jonkvrouw in rustle onder zijden tentgordijnen , en hetwelk niet door een eenvoudigen Valkenier,, maar door zilverblanke zwanen , aan gouden koorden werd voortgetrokken. In de verte scheen zich het prachtigste lustslot voor to doen ; een talrijke stoet vazallen , blinkend uitgedoscht , wachtte hem aan den oever, , en in hun midden vertoonde zich een vrouw van verheven gestalte en wonderbare bevalligheid , die naar hem toetrad , hem aan haar hart drukte , en als zoon omhelsde , terwijl een blij gejuich van al de omstanders deze ontmoeting, vierde en een daverend hoorngeschal al luider en luider herklonk. Uddo ontwaakte uit zijn zoeten droom en wreef zich de oogen uit : by lag aan wal : het hoornge-
1 26
DE KOORKNAA.P.
schal duurde voort : en de zon stond reeds hoog aan den hemel.
X Niet ver van den Maasoever,, in het midden eener welbebouwde en tegen den verwaarloosden omtrek gunstig afstekende la ndsdouw , verhief zich het slot, dat Godfried, toen by het opperbestier dezer landen verkreeg, aan Bertrada, Tietbolds weduwe , tot woonverblijf had aangewezen. Ofschoon niet langer,, gelijk voorheen , de maehtigste Gravin van het uitgestrekte Teisterbant , ofschoon thands een stil en afgezonderd leven leidende , toch had Bertrada haar vroegeren invloed niet geheel verloren. Door haar geboorte aan den Hertog , en , door haar echt , aan de Friesche edelen vermaagschapt , strekte zy als middelares tusschen beiden , en terw ijI zy, aan de eene zijde, door wijze raadgevingen en zachtinoedige vermaningen , de grondbezitters , die het juk des Noormans met ongeduld torschten , tot lijdzaamheid en onderwerping noopte , wist zy aan de an dere zijde Godfried aan te sporen , by wijlen de gestrengheid van zijn bestier te verzachten en de medewerki ng , zoo niet de genegenheid zijner nieu we vazallen te koopen door voorrechten en toezeggin gen. Zoo de sombere 01 wina haar zoon slechts tot daden van geweld en tot een regeering door schrik en onderdrukkin g aanzette , de zachtzinnige Bertrada was niet zelden de goede engel geweest , die hem een milder handelw ijze had doen vol gen en bet kwaad weten voor te komen , 't welk booze inbiazingen zouden berokkend heb-
BE KOORKNAIP.
127
ben. — Bertrada was dan ook , ondanks haar Noordsche afkomst , door geheel Teisterbant bemind en geeerd : en •neermalen was haar kasteel het middelpunt , waar zich de adel vereenigde , 't zij om jachtpartyen of ridderfeesten te beramen , 't zij om onderlinge geschillen by te leggen, of over het graven eener vaart , het stellen eener grens , het leggen eener brug of kade te beraadslagen. Ook heden had het slot, gelijk meer gebeurde , een aanzienlijken stoet van geiiefende japers, den vorigen dag aldaar saantgevloeid , reeds vroeg in den morgen zien uittrekken orn in de nabygelegen plassen den viuggen reiger of den zwaren roerdomp to vangen. Bertrada verzelde hen niet. Sedert de bloedige krijg haar van een beminden echtgenoot niet alleen , maar ook van het eenige pand hunner liefde beroofd had, was haar hart voor alle vreugde, behalve die des weldoens , gesloten , en schoon zy die luidruchtige vermaken toeliet op haar grond en zelfs haar knapen tot hulp mede•af , zy weigerde bestendig , daarin te deelen. Vermoeid van de zorgen , den dag te voren aan het onthaal van haar gasten besteed , lag zy nog in het hooge ledikant te sluinieren,, toen Alberga , ha a r oude voedster,, met al den spoed , dien haar hooge jaren veroorloofden , het slaapvertrek binnentrad. Een vreemd voorval , mijn kind ! " riep zy nit : daar keeren de japers terug zonder jets te hebben verricht. Zy brengen twee of drie personen mode, waartinder een oude kennis , die zy in een vaartuig hebben gevonden : maar de rechte toedracht der zaak begrijp ik niet." Heeft Mevrouw het reeds vernomen ?" vroeg Brenda , de kamerjuffer,, de kawer binnentredende en eenigzins -
128
DE KOOEICCAAP.
verdrietig kijkende, dat men haar had voorkomen; want behalve de gewone verschijning der naburige edelen viel er weinig belan.grijks op het slot voor, en elk voorval , dat de dagelijksche eentoonigheid brak, was te merkwaardig, dan dat men er geen prijs op zoude stellen, de eerste te zijn, die het vertelde. Ik weet nog weinig, goede Brenda !" zeide de Gravin , zich in haar legerstede oprichtende : u ik boor, daar zijn yreemdelingen aangekomen ?" — „ In een mestpraam ," voegde Brenda er by : en zonderlinge dingen worden van hen verhaald : en het is , zoo ik boor, een oude dienaar van u, die hen bier brengt."— n Het is Landerik , de Valkenier ," zeide de voedster : gy heht hem nooit gekend, Brenda! maar ik des te beter: en veel genoegen hebben wy in vroegere dagen by hem gehad." — Meer andere juffers traden binnen , alien door hetzelfde oogmerk geleid , om bet groote nieuws te komen mededeelen. Het is een jong meisjen , schoon als de dag ," zeide de cene : en , zoo ik hoorde , vlucht zy voor Graaf Everhard, die haar met geweld wilde wegvoeren." Voor Graaf Ravening ," zeide een andere, die beter waande onderricht te zijn. If Ik voor my geloof," hernam een derde, het neusjen optrekkende, dat dit maar praatjens zijn om een glimp aan de zaak te geven , en dat het bloot een liefdesavontuurtjen is tussehen de jonge lieden." — „ Wel mogelijk !" zeide een vierde : n de knaap is schoon als de engelen , en geen princes behoefde zich zulk een mirmaar to schamen." — Neen !" zeide de voedster : mar gy, Maria! moest u schamen , naar jonge knapen te kijken." —
DE KOORKNAAP.
129
rr Te meer ," zeide Brenda: n daar het een geestelijke is, en waarschijnlijk de kapellaan van de onbekende Jonkvrouw." — n Een Jonkvrouw !" herhaalde Maria: II die nit een mestpraam komt met beslikte kleederen!" — Een Jonkvrouw !" voegde er de spijtigste van het gezelschap by : 11 die de nacht in 't hooi doorbrengt met een koorknaap." — Stil , meisjen! Gy zijt te vrij in uw praat," zeide Bertrada: rr help my liever,, my aan te kleeden, op dat wy gereed zijn mogen , de zoodanigen te ontfangen, als ons nader bericht omtrent deze duistere zaak zullen geven. Kom , ween niet ," vervolgde zy , tranen ziende oprijzen in de oogen der juffer,, die haar bestraffing gegolden had: 11 en herinner u voortaan, dat het niet wel is, van anderen altijd het ergst te denken , en onze naasten op een blooten schijn te veroordeelen. Ik hoor de stem van Rodgar in het voorvertrek : by zal ons, hoop ik, weten te zeggen , waar wy ons aan houden moeten." — n Wel Rodgar !" vroeg zy , toen zy , nu geheel aangekleed, den hofineester had doen binnenkomen : n Wat brengt gy voor goeds ?" -n De jagers hebben een vreemde ontmoeting gehad ," antwoordde de dienaar : r, aan den uitgang van het wilgenbosch zagen zy een schuitjen , met hooi beladen en door eenen man voortgetrokken, dat in de biezen verward was geraakt : en uit dat schuitjen kwam een jong paar voor den dag, zoo bevallig en fraai, als men zich de engelen Gods voorstelt. De man die er voorliep , was niemand anders als de oude Landerik , die op den Valkenhof woonde, en dien wy alien reeds dood waanden. Wat de vrijster betreft , zy heeft geweigerd
130
DE K0ORKNAAP.
haar naam te melden, en wil dien aan u alleen openbaren : de jonkman is aan het been gekwetst en alle drie zijn herwaarts gebracht; mean wat het belangrijkste schijnt van het geval, is, dat er een ontmoeting heeft plaats gehad tusschen de Graven Everhard en Ravening , waar veel bloed by gestort is. De Heeren hebben dit geval zoo gewichtig geoordeeld, dat zy, in stede van de jachtparty voort te zetten, bier mede zijn teruggekeerd, mu de ware toedracht van de zaak te vernemen." In de daad !" zeide Bertrada : n dat zijn belangrijke tijdingen , die gy medebrengt. — Geleid die onbekende tot my : zoo zy mijn bescherming begeert , zal hear verlangen niet vruehteloos zijn. De plicht der gastvrijheid is heilig en ik betreur het slechts , dat mijn Terminderde staat my niet toelaat , dien naar eisch te vervullen. En breng ook mijn ouden dienaar hier : ik zal verheugd wezen, hem weer te zien." — Rodgar boog en haastte zich near de benedenzaal, waar de nieuwaangekomenen vertoefden , door een talrijken en nieuwsgierigen drom van edelen en dienaars mnringd. Blozende en voor de eerste reis in hear Leven verlegen, verduurde Vanissa het nieuwsgierig, ja onbescheiden begluren der omstanders, en, schoon zy, in haar onschuld, geen denkbeeld had van al de gevolgtrekkingen , welke boosaardigheid en spotzueht uit bet zonderlinge van haar toestand zouden kunnen opmaken, bet gevoel van schaamte, dat elke vrouw is aangeboren , deed haar toch beseffen , dat er in de wijze, waarop zy zich het eerst aan den jachtstoet had voorgedaan , iets belachelijks , zoo niet iets onwelvoegelijks, gelegen was Een byna gelijk gevoel bezielde Uddo , die zich bitter verweet , dat by aan den slaap geen weerstand had kunnen bieden , en dat een spottend, luidruchtig gelach zijn ontwaken en dat der
DE KOORKNAAP.
131
aangebeden Jonkvrouw begroet had. Wat Landerik betreft, de vreugde, dat hy de jonge lieden in een veilige haven gebracht had, deed hem zijn vermoeidheid vergeten , en met hartelijkheid schudde hy de hand van menigen dienaar,•dien hy vroeger gekend had, en van menigen edehnan, die in vorige dagen met hem ter jacht getogen was. Menigvuldig waren de vragen , die hem werden voorgesteld; maar, ziende, dat Vanissa begreep , een diep stilzwijgen niet alleen omtrent haar naam , maar ook omtrent de gebeurtenissen, welke hadden plaats gebad, te moeten bewaren , oordeelde by best, met spreken te wachten tot hy zich in tegenwoordigheid der Gravin zoude bevinden. Rodgar, tot Vanissa genaderd, vervulde by haar den last zijner meesteres, waarna hy ook Landerik• uitnoodigde, hem te vergezellen. Vanissa deed eenige schreden near de deur; maar toen, bespeurende, dat Uddo in een treurige houding achterbleef onder Bertradaas dienaars, stond zy stil : en deze," vroeg zy, zal hy my niet volgen?" Mijn hevelen luiden alleen ten opzichte van Landerik," antwoordde Rodgar. 11 Maar ik begeer , dat hy medekome ," zeide Vanissa, het hoofd opheffende en op een toon van gezach , die alien verwonderde: mijn gevolg is niet groot genoeg, om iemand te missen." Verschoon my," zeide Rodgar, eenigzins verlegen: ik moet den last volgen, die my gegeven is." — Ik neem alles op my," zeide Vanissa, met een drift, die de aanwezigen vermaakte: e Volg ons, liddo!" -Rodgar stond een wijl besluiteloos en zag de edellieden aan , als wilde hy uit hun oogen lezen, wat raad zy hem geven zouden. In 't eind, hoewel van dien kant
132
DE KOORKNAAP.
geen aanmoediging bekomende, besloot hy, aan het V ervan Vanissa te voldoen ; want by had tang genoeg de bediening van hofmeester bekleed , om uit de houding, het gelaat en den oogopslag van een vreemdeling te kunnen lezen , onder welke soort hy hem moest rangschikken; en het leed by hem geen twijfel meer, of zy, die op zulk een toon dorst spreken, en zoo ongedwongen voor hem uittrad, moest een Jonkvronw van edele geboorte zijn. — u Kom!" zeide hy ; laat de knaap dan volgen; maar niet verder dan de deur." — Weldra was hy met de drie zwervers voor het vertrek der Gravin getreden Vanissa trad binnen en zag de edele Vrouw voor haar, in een hoogen leunstoel gezeten. Hoewel de jaren en het verdriet de rozen op Bertradaas kaken hadden doen verbleeken , had echter de gelateuheid waarmede zy haar wederwaardigheden droeg, de grieven der smart daarvan weggevaagd en er heerschte op haar gelaat een zachte minzaamheid, geschikt om eerbied en vertrouwen in te boezemen , en die ook thands aan Vanissa een goed onthaal beloofde. Zy had verwacht , een vrouw als haar grootmoeder te zien , en het verschil in beider nitdrukking kon haar niet anders als aangenamn verrassen. Ook haar bevallig voorkomen maakte een gunstigen indruk op de Gravin. Zy rees half van haar zetel op en stak haar hand aan de binnentredende toe. Vanissa kuste die met warrnte , en het verbond tusschen die beide zuivere zielen was op dat oogenblik gesloten. Wie zijt gy, mijn dochter?" vroeg Bertrada: n en wat tomt gy by my zoeken ?" — Bescherming," was het antwoord van Vanissa, die zich boog ; bescherming zoeken wy van onze Here Nicht." — langen
DE KOORKNAAP.
rr 13w
133
nicht !" herhaalde Bertrada, verbaasd. hen de dochter van Godfried ," zeide Vanissa. Gy !" riep Bertrada, haar een oogenblik met een doordringenden blik besehouwende : rr maar ja," dacht zy in zich zelve: v zy heeft zijn oogupslag , zijn trekken , slechts jeugdiger en meer verzacht. "En wat is er dan gebeurd ," vroeg zy, overluid; dat de dockter van den machtigen Hertog heeft kunnen noodzaken , aldus , zonder gevolg , en met een zoo onaanzienlijk vervoermiddel , haar toevlucht te komen nemen in ons arm verblijf?" — Vanissa misduidde de verbazinc van Bertrada voor ongeloovigheid: ,, deze oude dienaar ," zeide zy , kan getuigen , dat ik de waarheid spreek :" en met–een Venkte zy Landerik , toe te treden. rr Ik geloof u, ook zonder zijne getuigenis ," zeide Bertrada, met een vriendelijken lath : want de blik van Godfried is niet to miskennen , noch het breede voorhoofd , dat de afstammelingen van Halfdan onderscheidt ; -- maar niettemin , het is my aangenaam , mijn ouden vriend Landerik met u te zien. Gy hebt lang genoeg gewacht om tot ons terug to keeren , Landerik !" zeide zy tot den Valkenier, , die met nat betraande oogen voor haar nederknielde. Onze Lieve Vrouw weet het ," zeide Landerik ; a ik kon niet vroeger komen. Ik mocht de oude vrouw niet verlaten en den Valkenhof ook niet, ofschoon er geen valken meer in zijn. Eergisteren ben ik er echter wel toe genoodzaakt geworden: doch ik zott toch niet gebleven zijn; want de oude vrouw was gestorven. — God weet bet, zonder dien Engel daar,, ware haar leven zoo lang niet gerekt geworden." — Hoe ! " zeide Bertrada , Vanissa bewogen aanziende: u Ik
,
134
DE KOORKNAAP.
gy hebt weldadigheid aan haar bewezen. Gy, een kleindochter van Olwina , aan de arme, verlatene Emma. 0 ! dan verheugt het my dubbel , u by my te zien. — Maar nog bevroed ik niet, wat u te samen hier brengt. En wie is die knaap, die aan de deur theft en er zoo bloode en pijnlijk uitziet ?" — n Hy is mijn redder ," antwoordde Vanissa : ,, zonder hem en den getrouwen Landerik ware ik aan de handen mijner vervolgers niet ontkomen." — En in weinig woorden gaf zy verslag van het gebeurde. ft Die jongeling heeft zich wakker gekweten ," zeide Bertradl : n tree nader , knaap ! — Gy schijnt te lijden aan uw wond." — 0 ! de pijn heeft weinig te beduiden ," antwoordde Uddo, op een toon die zijn woorden wedersprak : ik acht my slechts gelukkig, der edele Jonkvrouw van dienst te zijn geweest." — ft Het zal u hier aan geen zorg ontbreken ," vervolgde Bertrada : ,, Mita een zetel by , Maria! Gy ziet , dat de knaap zich met moeite staande kan houden." — Maria deed gelijk haar geheeten was, en Uddo nam plants, terwijl een lichte blos zijn verbleekte wangen bedekte. Bertrada beschotrivde hem een wij1 met aairdoening en belangstelling , en vervolgens, het woord weder opnemende : n Naar uw gewaad te oordeelen , zijt gy tot den geestelijken stand bestemd," zeide zy. Ik had geen andere keus," antwoordde Uddo : een arme vondeling , die alleen aan de goedheid der vrome vaderen mijn leven verschuldigd ben ..." •-• II Maar by is tot iets beters bestemd, dan em zijn leven in een klooster te slijten ," vies Vanissa met haar gewone levendigheid in : niet waar, lieve Nicht? een
DE KOORKNAAP.
135
helm zoil hem beter dan een monnikskap voegen. Want, behalve wat hy gister avond verrichtte, zoudt gy wel gelooven, dat hy den geweldigen Ravening met zijn geheele lengte den grond heeft doen rneten?" — Bertrada gal geen antwoord op de woorden van Va. nissa , waar zy op zijn best naar geluisterd had: zoo geheel was zy in de gedachten verdiept, welke bet beschouwen van Uddoos gelaatstrekken in haar ziel hadden doen oprijzen. t Is zonderling!" zeide zy eindelijk , als tot zich zelve sprekende: 't is of ik dat gelaat meer aanschouwd heb: ook de stem komt my bekend voor. — Hebt gy dit land meer bezocht , knaap! gy, of uw ouders?" — Ik heb noch ouders noch verwant," antwoordde Uddo: II en heb het klooster te Thorn voor 't eerst verlaten."— u En ," vervolgde Bertrada, met die uitdrukking van twijfelmoedigheid , welke vreest voedsel te geven aan de hoop en haar toch niet geheel kan vaarwel zeggen: wie is de man die u tot zich genomen en zich uwer heeft aangetrokken ?" M de Vaders hadden my lief," antwoordde Uddo: 11 maar het is vooral Vader Ledard, onze waarde Proost, die my zijn zorgen heeft doen blijken. De Hemel gave, dat ik wist, wat van den vromen man geworden is, dien ik onder die woeste krijgslieden gelaten heb." — Den naam van Ledard ken ik niet," zeide Bertrada met een zucht; en vervolgens, Landerik aanziende : n by zort," zeide zy, thands dien leeftijd bereikt hebben."— De Valkenier knikte toestemmend en wischte zich met (le breede hand een train uit het oog. Hoe het zij," hernam Bertrada, de aandoening, die hear een oogenblik vermand had, weder bedwingende: deze knaap heeft zich wel gekweten , en zijn diensten
136
DE KOORKNAAP.
zullen niet onbeloond blijven ; maar voor alles behoort by verzorgd en zijn wond geheeld worden. U beveel ik dit aan , Alberga! De kamer in den zuidertoren is ledig , daar zal hy het rustigst liggen. Zorg dat hem niets ontbreke." Wilt gy ook," vroeg Alberga, dat ik den geneesheer by hem brenge, die gister avond op het slot is aangekomen : het kon zijn, dat het kwaad erger ware dan wy dachten : en dan kon zijne hulp van pas komen."if Doe dat," zeide Bertrada: en laat hy my bericht komen brengen van den gewonde, zoodra by hem verlaten heeft. En gy, mijn waarde Nicht! zult ook wel wensehen, van uw vermoeienis uit te rusten en eenige verkwikking te erlangen. Maria zal zorg voor u dragen: aan bet maal zullen wy elkander terugzien en intusschen zal ik overdenken, wat ons te doen staat." — Vanissa en ['Ado verlieten het vertrek. Bertrada oogde hen peiuzend na, en toen, al de aanwezigen, uitgenomen Landerik, weggezonden hebbende , liet zy zich van dezen nogmaals een omstandig verhaal geven van al het gebeurde sedert den aanval op Vanissaas geleide tot aan haar komst op het kasteel, waarna zy ook hem zijn afscheid gaf. Het viel Bertrada niet gemakkelijk, tot een besluit te komen omtrent de handelwijze, welke zy omtrent de jonge vluchtelinge te volgen had. Zy oordeelde het gewaagd, haar naar Godfried of naar het Steenen Huis te zenden, zoolang het onzeker was, of de aanval van Everhard aan een oogenblikkelijke opwelling was toe te schrijven , of met een vooraf beraamd plan in verband stond; dewijl men in het laatste geval de veiligheid der Jonkvrouw op nieuw in gevaar stelde. Bertrada kon over geen macht beschikken , groot genoeg, on: Vanissa —
,,
DE KOOKKNAAP.
137
op reis tegen geweld te verdedigen : het scheen dus verstandiger, haar voorloopig op het kasteel te doen verblijven , aan Godfried bericht te zenden van het voorgevallene , en zijn bevelen of te wachten. Maar van een anderen kant bekommerde haar de tegenwoordigheid van Uddo op het slot. De vreemde wijze , waarop hy met de Jonkvrouw was aangekomen, de diensten, welke hy haar bewezen had en welke dankbaar erkend werden , beider jeugd en bevalligheid, hoedanigheden , welke meermalen verschil van rang en stand konden doen vergeten, alles vereenigde zich om de noodzakelijkheid te betoogen , dat de jonge lieden van elkander verwijderd werden ; want, al geloofde Bertrada , dat beiden nog onschuldig waren, ja, dat er nog maar alleen erkentenis aan de eene en verknochtheid aan de andere zijde bestond, het was te vreezen , dat in deze overtuiging door anderen niet gedeeld zoude worden, dat de laster omtrent beiden zoude werkzaam zijn, en dat wellicht de Hertog, aan verkeerde voorstellingen gehoor gevende, Bertrada zelve zoude beschuldigen , het verkeer zijner dochter met een gemeenen kloosterknaap te hebben begunstigd. — Maar die kloosterknaap was gewond en hulpeloos : hem in dezen toestand weg te zenden en bloot te stellen aan vervolging ware een onbarmhartigheid, waaraan Bertrada zich niet schuldig kon maken. En bovendien, die knaap had haar belang ingeboezemd: zijn edel voorkomen, zijn open blik, het kenmerk eener reine ziel, in schoone trekken op zijn gelaat geschreven, de daden van moed en beradenheid , welke men van hem verhaalde, alles vereenigde zich om hem tot een waardig voorwerp harer bescherming te nraken, en zy besloot dan ook , hem die niet te ontzeggen , maar alleen, zorgvuldig te waken, dat Vanissa, 12
138
DE KOOItKNAAP.
gedurende haar verblijf op het kasteel, haar jeugdigen redder niet wederzag. Haar besluit aldus gevormd hebbende, begaf zich Bertrada naar de groote gaandery, waar de edelen alsnog verzameld waren : de maar, dat de vluchtelinge, die hen kort te voren verlaten had, niemand anders was als de docker des machtigen Noormans , was hun reeds ter oore gekomen, en had aanleiding tot levendige gesprekken gegeven. Velen beschouwden de stoute daad van Everhard gelijk zy waarlijk was, als den onberaden stap van een loszinnigen waaghals : anderen echter meenden, dat by het zwaard niet getrokken zou hebben zonder de zekerheid van op de hulp van bondgenooten te kunnen rekenen , en zagen in den onvermijdelijken twist tusschen de beide voornaamste Noorsche aanvoerders den dageraad der bevrijding doorblinken. Zoodra nu Bertrada binnentrad voegden zich alien by haar, ten einde omtrent den waren staat van zaken te worden ingelicht , en te vernemen , welke handelwijze zy in deze ornstandigheden voorschreef ; want niettegenstaande haar Noorsche afkomst , was Bertrada, gelijk wy reeds hebben aangemerkt , zoo wel als de weduwe van Tietbold als uithoofde van haar verheven aart en doorzicht , het voorwerp van aller hoogachting , en golden haar raad en meeningen by de meesten als godspraak. Bertrada gaf hun een kort verslag van hetgeen zy van de zaak wist, gewaagde van Uddo niet dan ter loops, als van een knaap , in Vanissaas dienst gekwetst, en wiens trouw aanspraak op belooning had, gaf haar wensch te kennen , dat eenigen uit de aanwezigen zich zouden vereenigen , om aan G-odfried het gebeurde te gaan berichten , en spoorde alien aan, in deze oogenblikken voorzichtig en beraden te werk te gaan en den
DE KOORKNAAP.
139
loop der gebeurtenissen of te wachten , zonder zich daarin te moeien.
XL Slechts korten tijd was de Gravin in haar vertrek teruggekeerd , toen de arts , die , volgens Albergaas bestel, Uddo bezocht had, zich by haar liet aandienen. Zy gelastte, dat men hem zott binnenleiden. Welnu!" vroeg zy , toen de vreemdeling voor haar stond : e de wond van den knaap is , hoop ik , niet gevaarlijk ?" — n Het is slechts een vleeschwond," antwoordde hy, met een doffe , bedekte stem : zoo er geene koortsen bykomen , zal hy binnen weinige dagen weer kunnen uitgaan." Dat verheugt my ," zeide Bertrada : r. gy , Brenda! voer dezen man naar Rodgar en laat deze hem voor ziju moeite betalen." zeggende knikte zy met het hoofd als tot afscheid ; maar de geneesheer week niet van de plaats. a Een oogenblik onderhouds ," vroeg hy, een oogenblik zonder getuigen." — Bertrada zag hem verwonderd aan : die stem, die thands helder uit de Borst klonk , was haar niet vreemd: zy wenkte Brenda, te vertrekken. Naauwlijks had deze de kamer verlaten , of de onbekende , zijn tot nog toe gebogen gestalte geheel oprichtejide, lichtte de hooge muts of , die hem het hoofd bedekte. Pas had Bertrada hem in 't aangezicht gezien, of zy sloeg ontroerd de handen samen , en riep , terwijl haar kleur verschoot : Is het mogelijk ! staan de dooden nit hun graven op ? 12* „
140
DE KOORKNAAP.
of is het werkelijk Vader Alkenmard , dien ik voor my zie ?" — Gy bedriegt u niet, mijn dochter 1" antwoordde de monnik, terwijl by haar langzaam naderde : n en het verheugt my, dat de gelaatstrekken van uwen ouden biechtvader, na vijftien jaren afzijns , niet uit uw geheugen zijn gewischt." Na vijftien jaren!" herhaalde zy met een smartelijken glimlach : ja gewis ! vijftien jaren is het geleden, toen ik mijn Gerolf aan uwe handen toevertrouwde, om het eenige pand mijner huwelijksliefde aan de woede onzer vyanden te ontrukken. Ydele voorzorg , die alleen moest strekken om het onnoozel wicht des te zekerder in zijn verderf te storten! Maar gy zelf , mijn vader ! spreek ! Welk een wonder heeft u aan den dood ontrukt ? — En heeft de maeht , die u behouden heeft, ook mijn dierbaar kind gespaard?" — Neen Mevrouw !" antwoordde de monnik, terwijl by met een koel gelaat de hevig ontroerde vrouw aanzag, in wier oogen een straal van hoop blonk , die in weerspraak was met de bleekheid van haar trekken : ik mag u met geen ydele uitzichten vleien. Toen een roofzieke betide den Rijn kwam opvaren , en onze kerk te Xanten in assche leide, toen was ik een der eersten , die door het moordstaal viel. Na een lange bedwelming mijn bewustzijn hervindende, zocht ik vergeefs het my vertrouwde pand, dat ik voor de aankomst des vyands in een , dacht my , veilige wijkplaats verborgen had , weder op: — ik vond het niet meer: en de plek , waar ik het gelaten had, was een puinhoop geworden, waaronder het kind gewis bedolven lag. Vergeefs poogde ik voor 't minst het lijkjen op te sporen : de vlam had alles vernield en onkenbaar gemaakt. Ik ging van daar en
DE KOORKNAAP.
141
vluchtte naar mijn Broeders te Corvey : van mijn wonden hersteld, werd my een zending naar Denemarken opgedragen , waar ik jaren achtereen vertoefd heb. Eerst sedert korten tijd ben ik van daar terug." — u En ik dank u , vrome vader!" zeide de Gravin , hem met een zucht de hand toereikende , a dat gy mijner nog indachtig zijt en my bezoeken komt. 1k zie hierin een bewijs der vriendschap, welke gy ons huffs van ouds hebt toegedragen." Niet alzoo," hernam Broeder Alkenmard: i, schrijf mijn komst niet awl zulke ydele redenen toe ; mijn zending is gewichtiger : zy geldt het belang der Kristenheid." — Wat begeert gy ?" vroeg Bertrada, met kalmte , en eenigzins geraakt over de stugheid, waarmede haar hartelijke ontfangst beantwoord werd : r, op welke wijze kan een arme weduw,, gelijk ik ben, aan dat belang bevorderlijk zijn?" Kan het zijn," vroeg de monnik , n dat Bertrada in vrede en vriendschap leeft met hen, die hear van haar echtgenoot, van haar zoon , van hear bezittingen beroofd hebben ?" — Spreek duidelijker ," zeide Bertrada: a ik versta niet." Of wel ," vervolgde by ; werkt het bloed van Halfdan zoo sterk in u, dat gy het een verdienste acht, de bondgenoot, nog meer,, de dienares van Godfried te zijn." Godfried heeft my nimmer eenig leed gedaan," antwoordde zy: /thy regeerde hier nog niet, toen mijn echtgenoot door het zwaard van Tosti sneuvelde. Aan hem dank ik het, dat ik in deze afzondering, rustige dagen slijten mag: by vergt van my geene diensten, die ik hem niet bewijzen kan , en stelt eon vertrouwen in my, dat ik nimmer misbruiken ml." — —
^^
142
DE KOORKNAAP.
fan dat geval heb ik u niets to zeggen ," hernam de monnik en wendde zich om, als wilde by vertrekken. ri Neen !" zeide zy : e spreek ! wat wilt gy gy kwaamt voor de belangen der Kristenheid : en in welk opzicht maakt mijn gedrag my onwaardig , die te bevorderen ?" Verschoon my ," zeide by : wat ik aan de weduwe van Tietbold had willen mededeelen, zoit wellicht onaangenaam klinken in de ooren der vriendin, der nicht van Godfried. Het is veiliger voor my, dat ik zwijge. — Het is toch jammer!" vervolgde hy,, na een gauze, als had by verwacht , dat zy hem op nieuw zoii aanmoedigen , zich te verklaren : ik had u de middelen kunnen verschaffen om u te wreken op hen, die uwe rampen hebben veroorzaakt , en om het gebied te heroveren , u door geweld ontnomen." — n Hoe !" riep zy uit , hem met verbazing aanstarende: zijt gy het, die my tot wraakneming aanspoort! ik herken den vromen Alkenmard niet meer, wiens mond alleen van vergiffenis en verzoening gewaagde." — a En ik ," zeide by met bitterheid : it ik herken de hoogmoedige Bertrada niet weer, die Naar kind wegzond om aan de zijde haars echtgenoots to kunnen strijden : die geen gevaar zou ontzien hebben om zich in het bezit barer Heerlijkheden te handhaven." De tegenspoed heeft ons beider hart veranderd," hernam zy met een droefgeestigen blik : a zy heeft het mijne als was gekneed en verteederd , en het uwe verstaald. Helaas! waartoe zouden my thands die bezittingen dienen , met wier uitzicht gy my streelen wilt , gelijk de Verzoeker den Heer deed ? Wat Beef ik meer om aanzien en macht , sedert ik geen zoon meer heb, aan wien ik die laten kan ?" En al is het clan niet," zeide de tnonnik , a om n aan
DE KOOKKNIAP.
143
het te voren bekleede gezach te herinneren , is dan het belling der ongelukkige landzaten , wier schouderen het ijzeren juk des Noormans dragen , is het belang der verwoeste en verbrande kerken en heiligdommen , is het belang der vervolgde godsdienst niet waardig , dat gy uit uw laffe rust oprijst , en uw pogingen vereenigt met die van de zoodanigen , als door den Heer geroepen zijn om zijn werk te volbrengen. Ik ben het niet, Bertrade ! 't is God zelf , die u door mijn mond gebiedt, de vriendschap met dien bloeddorstigen Aehab te laten varen, en mede te werken om de landplaag, te doen eindigen , waaronder deze gewesten zoo lang hebben gezucht." — Hoe !" zeide Bertrada : gy maant my tot verraad aan jegens den man, die my heeft welgedaan ? jegens den bondgenoot, den leenman , den bloedverwant des Keizers? — Misbruik den naam des Heeren niet , Alkenmard ! tot een dekmantel voor uw eigen inzichten. Ga! ik wil niets meer vernemen : en dank het mijner goedheid , zoo ik u veilig van hier last vertrekken , en niet als een onruststoker laat vasthouden en tot Godfried zenden." Gy verwerpt mijn read , Bertrada !" zeide Alkenmard, met een donkeren blik ; welaan ! het zij zoo ; maar weet , dat uwe weigering den val van Godfried niet vertragen zal. Ik wilde a deelgenoot van een Gode behagelijk werk maken en u daarvan de vruchten doen plukken. Het zal mijne schuld niet zijn, zoo gy u later beklaagt, de party des bloeddorstigen Noormans te hebben genomen. Vaar wel ! — En zoo gy nog herouw gevoelt , laat het my weten. Aan het klooster te Corvey is men steeds van mijn verblijf onderricht." — Dit gezegd hebbende , wendde de monnik zich om en had weldra Bertradaas tegenwoordigheid en het kasteel verlaten.
144
DE KOORKN NAP.
Vanissa had onderwijl de rust en versterking genoten, welke zy na de vermoeienissen van de vorige nacht wel behoefde , en , by haar ontwaken , haar bezoedeld gewaad met een eenvoudigen , maar zindelijken dosch verwisseld, haar verstrekt door eene van Bertradaas juffers , die haar in lichaamsgestalte meest naby kwain. Thands weder verkwikt en verfrischt , had zy, met de onbezorgdheid aan haren leeftijd eigen , de gevaren , waaraan zy was blootgesteld geweest , reeds byna vergeten , en was met de beide meisjens, die haar gezelschap hielden , in een levendig , zelfs vrolijk gesprek gewikkeld , toen zy Bertrada zag binnentreden. 1k kom u een bezoek aankondigen , dat u welkom zal zijn ," zeide deze , en met eene blijde verrassing zag Vanissa den vromen Proost en Broeder Landwerd, benevens Wella en Tietburga voor haar oogen verschijnen. Is het mogelijk !" riep zy uit , terwijl zy de beide meisjens omhelsde : ff gy zijt gered! En gy ook , mijn vader! Wat heb ik al bekommernissen over u gevoed. Hoe zijt gy dien booswichten toch ontkonien — n Hy , dien de Heer bewaart , is wel bewaard," antwoordde de Proost, en begon toen , na zich gezeten te hebben , haar omstandig te verhalen , wat met hem was voorgevallen. Na het verstrooien of bezwijken der bende van Ravening, was by met zijn kloosterbroeder en de beide vrouwen door gewapenden omcingeld en naar cen afgelegen but in het bosch gevoerd. Spoedig echter waren hun bewakers door anderen ontboden geworden en hadden hen op een paar na verlaten , terwijl de Proost uit de tusschen hen gewisselde gesprekken had opgemaakt , dat zy Vanissa, op wie de aanslag gemunt scheen , niet in hun macht gekregen hadden, doch haar hoopten op te sporen. Met het aanbreken van den dag had-
145
DE KOORKICIAP.
den ook de beide laatstovergebleven wachters hen verlaten, en nu had hy met zijn gezelschap weder gepoogd de Maas te bereiken , ten einde naar het Steenen Huis te gaan en daar verslag van het gebeurde te doen. Kort by de Rivier was hun echter een jam van Bertrada te gemoet • gekomen , die hun te kennen gaf , dat een Jonkvrouw,, wier naam hem onbekend was, by haar als vluchteling was aangekomen. Vermoedende , dat deze niemand anders als de dochter van Godfried wezen kon, had hy zich gehaast den weg in te slaan naar het slot en zag thands met vreugd , dat zijn hoop verwezenlijkt was. Ofschoon ik," zeide hy by het eindigen van zijn verhaal , nog niet besef, welke engel u aan het gevaar, dat u dreigde , heeft ontrukt." — n Mijn redding dank ik uwen kweekeling , uw goeden liddo ," antwoordde Vanissa : 11 en hy ook is behouden hier aangekomen, ofschoon , helaas ! gewond." — a Is hy ook hier ?" vroeg de Proost , met blijdschap : 'AA ! ook voor hem was mijn ziel bezorgd." — ,, 0 ! hy verdient uw belangstelling wel ," hernam Vanissa : en zy verhaalde aan den grijzaart , wat de moedige jongeling• ten hare gevalle had verricht. „Hy heeft met moed en overleg gehandeld ," zeide de Proost nadenkeud en toch ," voegde hy er met een zwaarmoedig hoofdschudden by , toch doet het my dubbel Teed, dat hy gewond is : niet slechts om de zaak zelve, als omdat hy my no niet vergezellen kan ; want het wordt hoog tijd voor den overmoedigen jongeling , weder binnen de stille muren van Thorn te keeren en aan de kloostertucht te gewennen. Ik vrees , dat ik kwalijk heb gehandeld door hem met my te nemen , en dat zijn ziel reeds te veel aan de ydelheden dezer waereld gehecht is." — ,,
13
146
DE KOORKNAAP.
n 0 foei !" zeide Vanissa : u gy wilt toch niet by uw voornemen volharden en hem de monnikspij aantrekken, nadat by door daden getoond heeft, voor het krijgsmansleven geboren te zijn?" Wy zullen ons later met zijn lotsbestemming bezig houden ," zeide Bertrada : voor het oogenblik is het alleen over de uwe , dat wy moesten spreken. Het ware gewaagd , na den gepleegden aanslag , u zonder aanzienlijk geleide uw tocht te doen voortzetten : en, ofschoon dit slot tegen geen overmacht bestand is, de maatregelen, welke ik genomen heb , zullen, hoop ik, voldoende zijn om het tegen een verrassing te beveiligen. Inmiddels mogen wy uw vader niet onkundig laten van hetgeen hier is voorgevallen." fic zelf ," zeide de Proost , zal gaarne de taak op my nerpen , om hem van alles te onderrichten. Zoo dra ik een korte rust genoten en een weinig voedsel genuttigd heb , begeef ik my weer op weg." — --
„
XII. Aan den oever dier zelfde rivier,, welke het slot van Bertrada bespoelde , maar dichter aan haar oorsprong , verhief zich , niet verre van het dorp Elsloo , en te midden eener uitgestrekte legerplaats , het kasteel, dat tot tijdelijk verblijf aan den machtigen Noon Ilan verstrekte. Zoowel het kasteel zelfs als de geheele omtrek leverden op het tijdstip , waarin wy onze lezers wenschen te verplaatsen , een vrolijk en levendig schouwspel op. Het slot was met een talrijke bezetting bemand , en het daarachter gelegen veld in een oefenplaats herschapen -
DE KOORKNAAP.
147
waarop gedurig nieuwe ruiterbenden elkander vervingen, am, onder de aanvoering van bekwame krijgshoofden , zich in den wapenhandel al meer en weer te volmaken. Boden , op vlugge rossen gezeten , kruisten elkander ieder oogenblik , om de bevelen van hun aanvoerder te gaan overbrengen of hem herichten te komen melden. Karren, met levensmiddelen of andere noodwendigheden beladen , werden langzaam door de vermoeide ossen of muildieren over de zware kleiwegen voortgesleept , en niet zelden voorbygereden door cierlijk gekleede edellieden of deftige geestelijke Heeren , die, 't zij voor hun eigen belang , 't zij voor dat der instellingen , aan hun zorg vertrouwd, by den gevreesden leenman des Keizers een gehoor k wamen verzoeken. In eene der zalen van het slot, waaruit men een ruim uitzicht over de landstreek genoot , was een man van middelbaren leeftijd gezeten en luisterde naar de lezing van eenige schrifturen , welke hem gedaan werd door een jong geestelijke, die tegenover hem stond. Niets was er in de houding en gelaatstrekken van den man, dien wy bedoelen , dat hem een meer dan oppervlakkige beschouwing waardig scheen te maken. Zijn korte , ineengedrongen gestalte , byna geheel onder een langen lijfrok verborgen en in den hoogen armstoel neergedoken, was van alle waardigheid ontbloot : de uitdrukking van zijn bleek en vaal gelaat was geheel zonder beteekenis : alleen scheen het breede voorhoofd, over hetwelk enkele half blonde , half graauwe hairen achteloos neervielen , een kloek verstand aan te duiden : zijn oogen waren half gesloten, als had de voorlezing langzamerhand een halve sluimering by hem te weep gebracht : 't geen te meer schijn had, wanneer men op den breeden mond lette , die zich slechts nu en dan tot een vervaarlijk gapen 13*
148
DE KOORKNAAP.
ontsloot : zijn eene arm rustte op de tafel, die voor hem stond, en de andere was half verborgen in de yacht van den grooten ruighairigen wolfshond , die in een onbeweeglijke bonding, met den breeden kop op de knie zijns meesters , nevens hem gezeten was. De man, van wien wy deze weinig aanbevelende beschrijving geven , was echter niemand anders dan de machtige Hertog, de schrik van Europa, de alOrn gevreesde Godfried de Noorman : en de verveeling, die op zijn gelaat zichtbaar was, werd veroorzaakt door het aanhooren van een uitgebreid en langwijlig vertoog, hem door den Bisschop van Keulen toegezonden , en waarin deze Prelaat de regten van het Bisdom uiteenzette op eenige goederen , welke zich de Noorman had toegeeigend en niet voornemens was weder of te staan. Hoe wrevelig die voorlezing hem ook maakte , hy Wilde die echter ten einde toe aanhooren ; want hy had aan de laatste gezanten des Bisschops de toezegging gedaan, aandachtig te zullen overwegen , wat hun Heer hem in geschrift zoo doen toekomen , en hy had besloten, wat het hem kosten mocht , zijn gegeven woord gestand te doen. Hij luisterde dan ook tot het einde toe, en toen, zich het voorhoofd wrijvende , en den kierk even aanziende, zeide hy : Dat is alles voortreffelijk beschreven , Wolf brand !— De Bisschop bewijst zoo klaar als het lieht , dat die geheele lijst van tienden en cijnsen aan de kerken en kloosters , die hy opnoemt , behooren ; jammer maar, dat hy een ding vergeet : namelijk , dat my by bet verdrag van Worms al de landeryen , bosschen en wildernissen , tusschen Maas en Roer gelegen , zijn opgedragen geworden , en dat wel zonder eenig voorbehoud. Verlangt by dus zijn tienden, laat by ze aan den Keizer terugvragen, die by den afstand verzuimd heeft , de belangen der
DE KOORKN AAP.
149
geestelijkheid te behartigen. Schrijf hem dit terug en wy zullen het bezegelen." — De klerk boog zich ten teeken van gehoorzaamheid , en zijn schrijfgereedschap voor den dag gehaald hebbende, plaatste by zich aan de tafel en ving de hem opgedragen taak aan. ,,En thands," zeide Godfried, op den zandlooper ziende , die nevens hem op een standaart stond, zal bet tijd wezen , dat wy naar de gehoorzaal gaan. Voorwaar! die brave lieden hebben tijd gehad, hun aanspraken van buiten te leeren; want, by Odin! — ik wil zeggen , by Onze Lieve Vrouwe ! — die vervloekte schrifturen hebben ons den geheelen morgen bezig gehouden. -Maar hoe ! Wat heeft Trolld gezien , dat by dus naar de deur loopt ? Wie verstout rich , hier binnen te dringen? " it 1k ben het ," antwoordde een zacht lispelend stemmetjen : en een blondgelokt , aanvallig vrouwekopjen vertoonde rich om het valgordijn heen , dat den ingang sloot. Gy , Gizela ! " riep Godfried , het altijd lachend gezichtjen zijner echtgenoote herkennende : wat voert u hier ? " Slechte tijding ," antwoordde zy , toetredende , en trachtende haar gelaat zooveel mogelijk in een ernstigen plooi te zetten : ik heb zoo even een boodschap van mijn broeder ontfangen." Van Hugo !" zeide Godfried, de wenkbraauw fronsende : n Voorwaar! ik verwachtte hem zelven, en geene boodschap. Heden of uiterlijk morgen kan Vanissa imniers hier zijn? En wat meldt by u?" vroeg by verder,, Gizela ter zijde trekkende onder den vensterboog. n Pat het hem onmogelijk is , voor als nog hier te komen. De Keizer heeft hem met een rending naar Beyeren doen vertrekken."
150
DE KOORKNAAP.
ll Naar Beyeren ! — Zoll de dikke Karel voor 't eerst in zijn leven doorzicht hebben gekregen , en argwaan voeden? — En Vanissa, die ik ontboden heb! — Maar ook uw broeder is een onnoozele dwaas, die niet waard is wat ik voor hem doe. Kon by Been voorwendsel vinden om zich van die zending of te maken?" n Becht uit gesproken," antwoordde Gizela,, het hoofd schuddende , ik heb al zoo lief , dat by niet hier komt. 't Is waar, ik zelve heb eerst dat huwlijk met uw dochter aangeprezen ; maar, ik weet niet waarom , ik ben sedert eenigen tijd bezorgd , dat er meer achter schuilt, dan ik in den beginne wel dacht. Er zijn tusschen u en Hugo zooveel boodschappen gewisseld, waar ik buiten gelaten ben : ik heb my zelfs laten vertellen, dat by in 't geheim krijgsvolk had verzameld: kortom , ik vrees , dat gy tusschen u beiden iets beraamt , 't welk t' eeniger tijd op ons verderf uit zal loopen. Wat is er toch van ? Hebt gy een nieuwen oorlog in den zin? " Voorwaar ! gy zoudt een voortreffelijke vertrouwde Maar 't is zoo ," zijn ," zeide Godfried , spottende. ging hy voort , als tot zich zelven Sprekende zy heeft gelijk : daar schuilt meer achter,, en 't' zal tijd worden , den Keizer te voorkomen , eer hy 't my doe. Aan voorwendsels zal het my niet ontbreken. Graaf Gardolf is hier, en nog heden kan ik maar hoe is 't? Wil die bond niet stil zijn ? — By Loke! wat beteekent dat?" En met een blik , die te kennen scheen te geven , dat hy niet wist , of by lachen zoil of in toorn ontsteken , zag hy om naar de in de daad zonderlinge vertooning, welke in 't midden der zaal plants had. Paar speelde en sproTT en dartelde de groote bond; maar —
DE KOORKNAAP.
1
51
niet alleen , gelijk zijn meester zich eerst verbeeld had : by had een speelmakker gevonden, met wien hy zich oefende in de vreemdste en kluchtigste kunstverrichtingen. Deze speelmakker behoorde echter niet tot dezelfde diersoort als de wakkere Trolld , maar tot het menschenras , waaronder hy echter een even droevige figuur maakte, als Trolld, van zijn kant , boven zijn stamgenooten uitschitterde. Wekte deze laatste terstond aller aandacht door zijn kloeken bouw en edele vormen, zijn kameraad trok niet minder de oogen tot zich door zijn wanschapen lichaam , of liever door zijn gebrek aan Iichaam; want , op een afstand gezien , vertoonde hy niets dan een buitengewoon groot hoofd, dat uitstak boven een pair lange, dunne armen en twee even zoo gevormde beenen , gelijk de kap van een molen boven de vier wieken eerst wanneer men nadertrad , en by een opmerkzame beschouwing , verkreeg men de zekerheid , dat de voormelde beenen , armen en hoofd met elkander vereenigd waren door middel van een kleinen schralen , achterwaarts wijkenden romp. Het gelaat van (lit mismaakte wezen was min afzichtelijk dan men by den eersten opslag zoft verwacht hebben; want, ofschoon neus en ,kin langer , puntiger en magerder waren dan wel behoorde , de zwarte oogen waren vol geest en levendigheid, hun uitdrukking werd verhoogd door den zonderlingen , bijna driehoekigen vorm der smalle wenkbraauwen : en in elken trek was te lezen , dat de dwerg , al ware hy dan ook zich zijner leelijkheid bewust , er niets te ongelukkiger om was, en altijd bereid met elk te lachen en ieders spotterny met gereede munt van kwinkslagen te betalen. Het vernuft, dat in hem het gebrek aan lichaamsschoonheid vergoedde , of dat, beter gezegd, in harmony met zijn koddige gedaante
152
DE KOORKNAAP.
was , had hem dan ook , na onderscheiden lotsverwisselingen , de eer bezorgd, aan Karels hof te worden opgenomen , door welken Vorst hy later, tijdens haar huwelijk , aan Gizela was gesehonken. Weldra stond Goliath (want deze naam was hem spottenderwijze door den Keizer gegeven en sedert bygebleven) in blakende guest by zijn nieuwe meesteres : de hofbedienden, ofschoon dagelijks aan de pijlen van zijn stekelige scherts blootgesteld, mochten hem wel lijden, en Godfried zelf, wiens cart, door gestadigen omgang met Franken en Duitschers, zieh meer en meer van de Noorsche zeden vervreemde, schepte behagen in zijn grappen en verklaarde menigmalen, dat hy hem niet zoil willen afstaan tegen al de Skalden van het Noorden. Niemand echter bewees meer vriendschap aan Goliath, noch werd wederkeerig .teederder door hem bemind, dan Trolld , die, na zijn meester, niemand liever had of gretiger opzocht. Er bestond echter een groot verschil tusschen de gehechtheid, welke de hond aan Godfried en die, welke hy den dwerg toedroeg. Den eersten beminde , vergezelde en vereerde hy, gelijk een trouwe dienaar zijn meester en weldoener doet: voor den laatsten koesterde hy die broederlijke genegenheid, welke tusschen schoolmakkers heerscht en sleehts onder gelijken bestaan kan : met zijn meester was hy bedaard en deftig; met Goliath stoeide en dartelde hy : ja , men kon niet zeggen, eenen van Godfrieds beide gunstelingen in zijn rechte kracht te hebben aanschouwd, zoo men het geluk niet had gehad hen by elkander aan te treffen. Ook thands was de dwerg, die Gizela doorgaands vergezelde, ongemerkt haar achterna geslopen, toen zy in de tamer van haar echtgenoot trad , en naauwlijks was by binnen , of hy lag met zijn halsvriend op den
DE KOORKNAAP.
153
vloer en voerde al de grillen uit, welke zijn dolle verbeelding by hem deden oprijzen. Nu eens nam hy den bontgekleurden narrekap van zijn zwarte borstelige hairen , en verborg er den snoet in van Trolld: dan sloeg hy zijn beenen om den hals van het beest en vatte het by den staart , waarna zy samen om en om buitelden : dan weder sprongen beiden beurtelings door een veelkleurigen hoepel , of nam Goliath den hond by de voorpooten en begon op die wijze lustig met 'hem rond te huppelen. Wat wil die onbeschaamdheid?" vroeg Godfried, een ernstig gezicht zettende: gy verdient , dat de zweep u afleere , zulke apekuren in mijn binnenvertrek te vertoonen." Maak ik u niet boos , Neef Godfried!" zeide de nar, zijn groven makker van zich afwerpende en de lange magere handen op de knieen leggende: a ik heb al voorlaug in een wijs boek gelezen , dat, wanneer de Schoonheid den Held bezoekt , de Dwaasheid zelden lang wegblijft." — q En dat boek heeft gelijk ook ," zeide Godfried, glimlachende: u want zoo de held niet op zijn hoede was, zoil hem zijn schoone sedert lang tot dwaasheden vervocrd hebben ; — maar ik wist niet, dat een dwaashoofd als gy lezen kon , Goliath!" — ft Hm !" zeide deze: er zijn zooveel vrome geestelijken , die het nooit hebben kunnen leeren , dat er wel een enkele nar mag wezen , die het verstaat. Maar wilt gy bewijs, zoo overtuig u slechts , Neef! of ik niet, met even veel bekwaamheid als Wolf brand, het ambt van geheimschrijver by u zou kunnen vervullen?" En, met een vluggen sprong op een stoel wippende, zette hy zich tegen over den klerk , nam een der perkamenten van de tafel en las overluid :
154
DE KOORKNAIP.
Wy, Willibert, Bisschop van Keulen ..." Zwijg!" riep Godfried, vertoorud over deze vrijpostigheid : e of ik laat u geeselen , dat het bloed er by neerstroornt , en voor veertien dagen in den toren sluiten !" — De dwerg, bukte met het hoofd, en trok een gezicht, als onderging hy de straf reeds, waarmede hy bedreigd weed: by was echter wijs genoeg om het Glad neer te leggen en vergenoegde zich, de bewegingen van den schrijvenden klerk na te bootsen en allerlei kluchtige gezichten tegen hem te trekken. De Bisschop van Keulen !" zeide Gizela , zich vleiend aan haar echtgenoot dringende : zijn naam herinnert my aan een verzoek , dat ik u doen moet , en dat gy my niet zult afslaan." — En wat is dat ?" vroeg de Hertog: haast u, mijn tijd is beperkt." Hy heeft my verzocht, zijn voorspraak by a te willen wezen : zijn eisbhen zijn rcchtmatig, en " . e En wat heeff hy u gegeven of beloofd, om die voorspraak te verwerven ?" vroeg Godfried , zich met over elkander geslagen armen voor haar stellende en haar scherp in de oogen ziende : i zeker dezen of genen tool: een halscieraad of een armband. By Loke ! Die sluwe monnik heeft nog te veel overgehouden , dat by de onkosten durft doen, mijn huisgenooten om te koopen. Maar,, indien hy het nog eens beproeft, dan zal ik mijn tocht naar Keulen herhalen , en niet terugkeeren , voor hy zoo arm is als St. Job , waar ons de Proost van Thorn onlangs van verhaalde." — De grootste kwelduivel van St. Job zal den Bisschop toch niet plagen ," merkte Goliath half luid aan : u in alien gevalle toont hy weinig overleg te bezitten , 11
DE KOORKNA AP.
1 55
dat hy niet veeleer aan Trolld en aan my zijn geschenken gezonden heeft; daar het hem toch bekend moest wezen , dat wy met ons tweeen den meesten invloed op Neef Godfried uitoefenen." Zie!" vervolgde Godfried, zonder op hem te letten : daar zit Wolf brand , en schrijft mijn antwoord aan den Keulenaar , waar geen letter aan zal veranderd worden. En gy, Gizela! waag het niet weder, my met dergelijke aanzoeken lastig te vallen, of ik zend u naar mijn moeder , waar u het leven minder zoil aanstaan , dat beloof ik n. Heot gy geen vercierselen genoeg?"— ff Ik heb geen vercierselen van den Bisschop ontfangen ," wide Gizela , haar toevlucht nemende tot tranen, die gewone wapenen van kinderen en vrouwen : n maar gy hebt my niet lief meer , dat gy my dusdanige verwijten doet, wanneer ik een eenvoudig verlangen te kennen geef. Bedenk , dat het de goede Bisschop was , die, toen de Keizer my te Worms terughield, hem overhaalde , my tot u te laten keeren. Die dienst hebt gy hem nooit vergoiden , ja hem veeleer hoe Linger hoe meer leed berokkend en schade gedaan." — s Die dienst was voorwaar geen dank waard," zeide Godfried, half schertsend , half wrevelig : dat hy my een vrouw terugzond, die niet aflaat my te kwellen. Maar zoo gaat het met u, Kristenvrouwen: altijd springt gy in de bres voor papen en monniken. Kom ! droog uw tranen: het voegt niet aan de vrouw van Godfried, dat zy schreit." — „ De vrouw van Godfried ," herhaalde zy op een verdrietigen toon : ben ik dat waarlijk 9 men had my gezegcl , dat by u Noormannen mijne kunne in achting en eere stond; maar ik voorwaar kan het niet bespeuren , die nooit een enkelen mijner wenschen verwerven
15 6
DE KOORKNAAP.
kan. Korn!" vervolgde zy , van den gemelijken in den vleienden toon overgaande : gy zult het my immers toestaan ? De Bisschop verlangt slechts, dat gy hem zelven hoort. Hy vleit zich, dat door een onderhoud met u alle misverstand zal worden uit den weg geruimd." — Een onderhoud met my!" herhaalde Godfried : wie belet hem, hier te komen : ik zal immers niet weigeren, hem te woord te staan." — a Gy spot er mede ," zeide Gizela : n gy weet, zoo wel als ik, dat by zulks niet doen 'kan. Op een derde plaats is het, dat hy u wenscht te spreken : en by laat u de keuze daarvan over. Dit knot gy toch wel doen; of is het by u besloten, my ongetroost been te zenden?" — De barsche Noorman zag nog een wijl ontevrede voor zich heen. Schoon hy de man niet was, om op een eenmaal genomen besiuit terug te komen, hy was van een anderen kant zoo geheel niet boven alle menschelijke zwakheden verheven, om niet eenigerruate te handelen gelijk meest alle mannen , die op nicer gevorderden leeftijd een jeugdige wade hebben gehuwd: ook hy begreep iets te moeten toegeven om de huisselijke rust te bewaren. a Welaan!" zeide hy, wy zullen nader zien, wat wy doen. Wat eens geschreven is , blijft geschreven; maar wy zullen den Bisschop niet beletten , op de zaak terug te komen en ter bekwamer tijd zijn belangen in persoon aan ons voor te dragon — en nu! van hier Gizela! en toon my dezen avond aan het maal een opgeruimd gezicht. Bedenk , dot ik gasten heb, en wellicht mijn doehter zelve hier verwaeht. Zy moot u niet met bekreten oogen aantreffen." — Voed daaromtrent Been zorg, Neer Godfried!" zeide
DE KOORKICAAP.
157
Goliath : II nu onze Nicht verneemt, dat er een meisjen aan den disch komt , zoo mooi en jonger dan zy, zal er wel niets aan tooi of gelaatskleur ontbreken." — e Gy zijt een onbeschaamde," zeide Gizela , terwijl zy het vertrek verliet. Maar de dwerg had wel geraden , en zelden had de Hertogin , die voorwaar de ydelheid niet onder haar minste gebreken telde, zooveel rug aan haar opschik besteed , en zich zoo ongeduldig jegens haar juffers betoond, als by deze gelegenheid, nu zy niets zoo zeer vreesde, als dat hare schoonheid voor die van haar stiefdochter zoo onderdoen. Godfried had zich intusschen, van Trolld vergezeld, naar de groote zaal begeven , waar een talrijke stoet zijne komst reeds sedert uren verbeidde. Men zag er Rijksgrooten , die om zijn vriendschap kwamen bedelen : afgevaardigden van steden en kloosters, die zijn bescherming, verlangden : ja zelfs gezanten , door den Keizer aan zijn leenman gezonden. Godfried doorliep de ryen met een onverschilligen blik, de nederige buigingen der omstanders meestal of niet, of enkel met een flaauwen hoofdknik beantwoordende. Merkwaardig was het te zien, hoe (lie aanzienlijke en cierlijk uitgedoschte Heeren een vriendelijke toespraak , naar een blik slechts hunkerden van dien Noorman , met zijne schrale ligchaamsgestalte , onbeteekenend uitzicht en slechte kleedy,, die niet eens de forsche hooding, ja zelfs den ruigen baard niet bezat, die zijn landgenooten doorgaands vercierde. Velen schreven die aan achteloosheid grenzende onverschilligheid orutrent uiterlijken tooi by Godfried aan hoogmoed en verachting jegens anderen toe : misschien echter voldeed by alleen aan een ingeschapcn gevoel, dat hem al wat op den gemeenen hoop indruk maakt deed verwaarloozen , ten einde rich te kunnen beroemen,
158
DE KOORKNAAP.
uitsluitend door zedelijke meerderheid op de menigte to heerschen. Zeker is het, dat de meeste groote helden , even als hy, weinig werks hebben gemaakt van persoonlijken opschik : ja zelfs zoti het moeilijk zijn er eenen to noemen , die ontzach dacht in to boezemen door het dragen van een zwaren baard. Nadat Godfried aldus de aanwezigen had in oogenschouw g,enomen , begon hy met sommigen hunner in onderhoud to treden : by de meest en echter was het niet veel meer dan een onverduldig aanhooren , scans halverwege of breken hunner redenen , en het geven van een kort en zelden voldoend bescheid. Zelfs jegens de zoodanigen, die het zijn belang was te winnen , en die hy dus voor als nog meende to moeten ontzien , had by mocite , meerdere heuschheid te toonen : en het ware den aandachtigen oprnerker niet ontgaan , hoe vaak de zijdelingsche uitdrukking van zijn gelaat de taal beloog, die hy sprak , en zoowel zijn wrevel van te moeten veinzen als zijn verachting voor het voorwerp dier veinzery aan den dag legde. Het langste onderhield hy zich met den reeds genoemden Graaf Gardolf , die zich van wege den Keizer beklagen kwam, dat de Hertog , in strijd met de gesloten overeenkomsten , zijn leger tusschen Elsloo en Leuven byeenhield en aldaar vertoefde in stede van naar zijn Hertogdom terug te keeren. weet niet," zeide Godfried, wat de Keizer begeert: noch wat zijn bekommernis wekken zoude. Mijn Hertogdom wordt wel bewaakt: en zoo ik nog hier vertoef,, het is, omdat ik weet, dat er lieden zijn, die alleen op mijn vertrek wachten om zich met hun benden in 't veld to vertoonen. Ik heb veeleer redenen van beklag, dat Markgraaf Hendrik my als vyand
DE KOORKNAAP.
159
schijnt te beschouwen. Wat beduidt dat krijgsvolk , aan den Yssel saanagebragt? Twijfelt men aan mijn trouw, en moet ik bewaakt worden of ik een verrader ware , wien men niet genoeg in 't oog kan houden?" Gy bedriegt u , Hertog!" antwoordde Gardolf , i zoo gy waant, dat het verzamelen dier benden door den Markgraaf van waxen met eenig beleedigend opzet jegens u geschiedt. Is het zijn plicht niet, de grenzen des Rijks te bewaken? En wordt Neder-Saxen niet door aanzienlijke rivieren besproeid , welke de zeeroovers reeds dikwijls genoeg zijn opgevaren 9" Laat Hendrik Elbe en Wezer schoon houden ," hernam Godfried : mijne zaak is het, Rijn en Yssel te verdedigen. Bovendien , wat vrees kunnen mijn landgenooten nog inboezemen , na dat ik hun verboden heb, het Rijk verder lastig te vallen. Zy weten , dat, by elke beleediging , die zy den Keizer aandoen , mijn vloot gereed ligt om hen te tuchtigen. Laat de Markgraaf dan gerust slapen en zijne krijgsknechten elders heenzenden : ik zie ongaarne zulk een macht in mijn nabyhei(l. Dan genoeg hier van : gy ziet ," vervolgde hy, op den hond wijzende , die, waarschijnlijk het gezelschap van zijn vriend Goliath boven dat van de vergaderde Edelen verkiezende , zich door de omstanders op een vrij ruwe wijze een weg had gebaand en aan de deur staande een ongeduldig gejank deed hooren , terwijl hy gestadig naar zijn meester oinzag : n gy ziet , hoe Trolld reeds vindt , dat het gehoor te lang heeft geduurd. Ik wacht u aan het avondmaal , Graaf Gardolf ! daar zullen wy ons gesprek voortzetten , ik heb nog meal met u te verhandelen."-Gardolf nam met eene hoffelijke bulging de uitnoodiging aan, terwijI Godfried zich verwijderde en de zaal weldra door de aanwezigen was ontruimd. f
160
DE KOORRNA AP.
XIII. Prachtig, als near gewoonte, was de maaltijd, welke dien avond op het slot te Elsloo werd aangericht, en waar — behalve de gewone ho fstoet des Hertogs en verscheiden Frankische en Duitsehe Edelen, die met hem heulden of althands zijne zijde veinsden te houden — thands ook Graaf Gardolf en eenige andere aanzienlijke gasten genoodigd waren. Gizela verscheen er in al den luister,, welken een zwierige tooi aan een op zich zelf reeds uitnemende schoonheid kan byzetten. Goliath en zijn vriend Trolld ontbraken mede niet aan het feest : de laatste week echter thands niet van de zijde van Godfried, die hem op menig stuk vleesch onthaalde; terwijl de dwerg achter Gizela bleef om haar met zijn kluchtige aanmerkingen te vermaken. Hy was thands insgelijks op 't cierlijkst uitgedoscht en zoowel zijn narrekaproen als zijn bont lappenpak waren met bellen voorzien , wier geklingel, by de minste beweging die by maakte, ieders aandacht trok. Het maal was, gelijk wy gezegd hebben, prachtig en overvloedig : in gouden bokalen schuimde het gerstebier : wel gekruid vleesch en wildbraad werd in zilveren schotelen opgedischt , en het keurigst ooft lachte den gasten toe uit kristallen schalen. Moeilijk zoude het geweest zijn , iets op de schikking der gerechten of op de keus der spijzen aan te merken : en toch ontbrak er lets aan den disch , hetwelk men by Olwina wel niet' verlangd zou hebben; maar welks gemis aan de tafel van den rijken en machtigen Hertog verwondering baarde: — er was geen wijn en de zoodanigen onder de gasten als van de boorden des Bovenrijns of uit Frankrijk kwamen , hadden weldra meer dan genoeg .
DE KOORKNAAP.
161
aan het zware , de zinnen benevelende bier , en zagen herhaalde reizen met oogen vol verlangen naar de aanrechttafel uit , in de hoop van aldaar een edeler vocht te ontdekken. Godfried , die hen oplettend gadesloeg , volgde met een kwalijk onderdrukten glimlach de richeng hunner blikken , en , na zich een wijl met hun gebarenspel vermaakt te hebben, wendde hy zich tot Graaf Gardolf, op wiens gelaat vooral de teleurstelling in duidelijke trekken zichtbaar was. if U schijnt iets te ontbreken , Graaf ! " riep hy hem toe : 11 Godfried ziet zijn gasten niet gaarne onvoldaan. Wat hapert er aan den disch ?" Dat zal ik u wel zeggen , Neef! " zeide Goliath, zijn breede tronie over den schouder van Gizela heen stekende : n den edelen Graaf ontbreekt hier niets : hem is slechts iets te veel." Te veel ?" vroeg Godfried , rondziende : n en wat kan dat wezen ?" — n Wel dat zijt gy zelf, Neef!" antwoordde de dwerg , met die vrijmoedigheid , welke een voorrecht zijner betrekking was : gy , en al uw Noorsche neefjens , aan wie de Graaf en zijn meester volgaarne een vrijgeleide naar het land uwer vaderen zouden geven." 1k dacht , dat gy narren altijd de waarheid spraakt ," zeide Gardolf met een gemaakten lath : mar deze rein zijt gy er verre van af. De Keizer zegt , aan wie het hooren wil , dat hy op geen zijner vazallen vaster bouwt dan op den edelen Hertog." Ongetwijfeld!" zeide Goliath : n hy bouwt op hem en gaarne zoft hy blijven doorbouwen, steen op steen , tot Neef Godfried er onder bedolven lag en zich niet roeren kon." Zwijg !" zeide Godfried op een strengen toon : n nw 14
162
DE KOORKNAAT.
aardigheden zijn hier verkeerd geplaatst : en gy, mijn waarde Graaf ! nog eens bid ik u , er geen geheim van te waken , zoo gy iets verlangen mocht." — De gezant des Keizers aarzelde een wijl , eer hy antwoord gaf : eindelijk begon hy met een weifelende stem : Verschoon my, Hertog! maar onze magen zijn aan lichter dranken gewoon en kunnen kwalijk het hartige brouwsel verdragen , dat aan de zonen van 't Noorden zoo zeer gevalt." — u 0 ho ! gy wilt wijn hebben ," zeide Godfried : en waarom dit niet eerder gezegd! Welk een schandelijke nalatigheid! Gozo !" riep hy , zich met een gemaakten toorn tot zijn Hofmeester wendende: n hoort gy het niet? geef wijn aan mijn edele gasten." — Wijn ! wijn!" schreeuwde Goliath, terwijl by met zijn zotskolf in 't rond zwaaide : a brengt wijn, dienaara ! nu weet ik, wat my schortte. 0 beste brave Neef Gardolf ! Welk een heerlijke ontdekking hebt gy daar gedaan. Wijn ! wijn ! Er is geen wijn." — De Hofmeester,, wien zijn rol te voren was opgegeven , veinsde intusschen overal rond te zoeken , en begon zich toen met een bevende stem te verontschuldigen , dat er in 's Hertogen kelders geen wijn aanwezig was. Hoe nu! geen wijn?" riep Godfried, zich hoogst verwonderd aanstellende : maar 't is waar," hernam hy , zich bezinnende : de arme Godfried heeft in al zijn bezittingen geen wijnberg zoo groot als deze tafel, en hy kan zijn gasten niets 'aanbieden buiten dat, waarmede hy zelf genoodzaakt is zich te vrede te stellen. Hoor eens, Graaf Gardolf ! gy zult uwen meester bericht overbrengen , dat zijn getrouwste vazal niets dan bier in zijn kelders heeft, en hem verzoeken, dat hy my Audernach , en Koblentz, en Sinzig afsta , met de land-
16 3
DE KOORKNAAP.
streek daarom been gelegen , waar de Moezel en Aar door vloeien , en waar het gebergte met purpere trossen bedekt is, opdat ik in staat zij , zijn gezanten naar behooren te onthalen. Gy vergeet mijn boodschap niet, Graaf Gardolf ! — en ik zal u een mijner getrouwen medegeven, om uw geheugen te ververschen." a Gy schertst ongetwijfeld, Hertog I" zeide Gardolf , die nu begon te bemerken , dat het een opgemaakt spel was geweest. Schertsen !" herhaalde Godfried : ik was Dimmer ernstiger in mijn leven." Of, zoo Neef schertst," voegde Goliath er by , n het is, wanneer hy enkel de wijnbergen aan den linker oever vraagt , waar de roode wijn groeit , terwijl ik by ondervinding weet , dat hem de witte even goed smaakt." Ik twijfel ," zeide Gardolf , of de Keizer ..." n Hy leve, de vrome Keizer!" riep Godfried, terwijl by den gevulden beker omhoog hief : n hy leve , mijn vorstelijke doopheffer, en groeie in voorspoed en in dikte !" Dezen wensch geuit hebbende , bracht hy den bokaal aan den mond en ledigde dien tot den bodem : en thands, aan u , Graaf Gardolf!" zeide hy : gy zult my, vertrouw ik, wel bescheid doen , gy en deze edele Heeren , en al is het dan slechts in het bier des Noormans, het welzijn des Keizers wel willen drinken." — De acme Gardolf zette een vrij scheef gezicht , then by den geweldigen drinkbeker,, dien men hem aanbood, aanschouwde , en de bewustheid by zich zelven had, dat het daarin vervatte vocht te krachtig op zijn reeds bezwaarde hersenen zofi werken ; maar hier baatte geen tegenstribbelen , Wilde by niet zijn Keizer en zijn gastheer tevens beleedigen. Met het gelaat van iemand , 14* —
164
DE KOORKNAAP.
die zich opoffert , bracht hy den rand des bokaals aan de lippen en slorpte , schoon in langzame teugen , den schrik verwekkenden plas in, terwijl de Hertog hem met welgevallen aanstaarde , zich de handen van blijdsehap wreef,, en moeite had, een uitbersting van vreugd te bedwingen , toen Gardolf,, na het volbrengen van het ongezochte heldenfeit , door de opstijgende dampen van het machtige brouwsel bedwelmd , met een doodsbleek gelaat in-een zakte en onder tafel rolde. Zijn vrienden haastten zich , hem op te helpen , en , wel voorziende , dat ook zy op gelijke wijze op de proef gesteld zouden worden , maakten zy van deze gelegenheid gebruik om zich met den machteloozen Graaf te verwijderen en niet terug te keeren. Die arme Frankische magen !" zeide Godfried, terwijl hy zich lachend naar Gizela keerde , die minder clan by behagen scheen te vinden in het voorgevallen tooneel : r. zy kunnen niet eenmaal tegen een goeden dronk. — Maar , wat gaat dien zotskap van een Goliath aan " — De dwerg had zich op den grond geworpen , waar by luidkeels lag te kermen en te klagen , zich de hairen uit het hoofd rukkende , met de voeten trappende , kortom , alle teekenen van de uiterste wanhoop gevende , zoodat Trolld, die dadelijk was toegeschoten , in de meening , dat het slechts een spel was, werkelijk verlegen wend en insgelijks op een vervaarlijke wijze begon te huilen en te janken. Dan op eens sprong Goliath weer op, rukte zich het kaproen van 't hoofd , dekte er dat van Godfried mede en overhandigde hem zijn zotskolf,, welken de Hertog slechts aannam om er, hem een geduchten stomp mede te geven , die de geveinsde klachten van den nar byna in wezenlijke veranderd zoude hebben. Wee ! wee !" riep deze : n mijn roem is been ! ik hen
DE KOORKNAAP.
165
overwonnen! ik moat de bellen afleggen en den staf breken , ik word weggejaagd en zal moeten bedelen of in een klooster gaan." Wat revelt gy van bedelen ?" vroeg de Hertog : en waarom zoil men u wegjagen ?" -o 11 Wel !" riep de dwerg : wat behoeft Neef Godfried my Wager , nu by zelf in staat is , een zotte streek ten uitvoer te brengen , grooter dan ik er ooit een verricht heb ?" — n Ik ?" vroeg Godfried : en wat heb ik clan gedaan , dat dien naam verdient ?" — u Ha! ha!" antwoordde Goliath , schaterende : n in eenen adem de baste wijnbergen van den Rijn te vragen , een geheel gezelschap te doen lachen ten koste van een dronken edelman, en zich de vyandschap van dezen en van zijn Keizer op den hals te laden — is dat niet een meesterstuk , hetwelk alles overtreft wat ik ooit heb verricht ?" Zwijg !" zeide de Noorman , ontevrede over de schranderheid van den dwerg , die zijn bedoelingen zoo juist had geraden : en, het gesprek een andere wending willende geven : Korn !" riep by : wy zijn thands louter vrienden onder elkander en behoeven niet meer te veinzen , dat onze kelders geheel zouden onvoorzien zijn van het edele druivensap. Breng wijn, Gozo ! en versche bekers. Maar wat schort u, Gizela ? gy schijnt mismoedig." Weg! zeide Gizela , op een spijtigen toon : n ik had verwacht , dat uw dochter komen zoil en dat wy een vrolijk feest zouden vieren : en gy onthaalt my op walgelijke tooneelen als doze." — u Gy vrouwen zijt moeilijk to bevredigen ," zeide Godfried : u maar gy hebt gelijk : mijn dochter moest reeds "
166
DE KOORKNAAP.
hier zijn. 't Is waar, monniken en vrouwen rijden niet hard. Welnu! wat heeft Trolld gezien , dat hy zoo driftig van my wegloopt ?" -Be schrandere bond scheen werkelijk de nadering van een vreemdeling , of liever van een ouden bekende to hebben bespeurd hy was met drift naar den tegenovergestelden hoek der lange feestzaal geloopen , waar de vooruitspringende pijlers en de zware bogen en balken , die het gewelf droegen , een duisternis spreidden , die sterk afstak tegen bet oogverblindend licht , dat aan het hooger einde heerschte. tit die duisternis trad een gedaante langzaam voort en Meld stand midden in de zaal : daar streelde zy even den bond, die haar de handen lekte , en deed toen , met een sombere , eentoonige stem, den navolgenden zang door de gewelveu herklin ken : Schoon bloeit op 't veld de frisache bloom: Hoog rijst de den, der wouden roem: Laid brieachend draaft het moedig paard: Zeeghaftig blinkt het heldenzwaard; In kostb're vaten schaimt het bier: De Hertogsmautel golft met zwier: Roemruchtig zetelt op zijn troon De Vorat, het evenheeld der Goon. De bloom wordt van den worm geknaagd: h:ens dorpers hand de den doorzaagt: Een glasacherf 't slugge ros bezeert : Onmerkbre roest het zwaard verteert: Den drank verderft eon drop venijn: De not vernielt het hermelijn: De troon doorknaauwt het rattenbroed: 't Verraad verschalkt den heldenmoed.
W ie is die ongelukskraaier ?" vroeg Gizela aan haar echtgenoot ; a zoo ik zij it Noorsche liederen slechts
DE KOORKNAAP.
1 67
half versta, dan spellen zy weinig goeds. Maar is bet by uw landgenooten gebruikelijk , dus onaangemeld binnen te treden?" Stil, Gizela!" zeide Godfried , die den ouden Hakon herkend had : die man is een Skald , en de zoodanigen hebben voorrechten by ons Noren , grooter dan die aan Jarl of Zeekoning worden toegekend. Hier, Goliath!" vervolgde hy, een gestrengen en onmiddellijke gehoorzaamheid vergenden blik op den dwerg werpende , die , achter Hakon geslopen , zijn lied met bespottelijke gebaren had vergezeld , zonder dat, tot zijn geluk , de zanger hem had opgemerkt : en gy, wees welkom, edele Hakon, wat jaagt u naar Elsloo ? gy brengt , hopen wy,, geen slechte tijding van onze inoeder ? Of . zijt gy met Vanissa gekomen ? Wy branden van verlangen haar te zien." n Denk ," zeide de grijsaart , die intusschen , zonder zich aan de verwonderde en nieuwsgierige blikken der aanwezigen te bekreunen , tot vlak voor de tafel was getreden en Godfried met een donkey oog besehouwde : n denk aan hetgeen de mond der wijsheid geleerd heeft : n de reiziger,, die onder uw dak ontfangen wordt , kan veel mededeelen , zonder dat men hem ondervraagt ; n maar voor alles heeft by rust en lafenis noodig." n Het schijnt ," vervolgde hy, den blik in 't rond slaande, en slechts weinig bekende gezichten aantreffende : het schijnt , dat de zoon van Harold in 't gezelsChap zijner Frankische gasten de zeden zijner vaderen vergefen heeft." Neem plaats ," zeide Godfried, zich met verkropten spijt op de lippen bijtende en met de hand aan Goliath , die gereed stond den zanger tot het voorwerp zijner spotterny te, nemen , het stilzwijgen opleggende : nlesch
168
DE KOORKNA A P.
uw dorst, en rust uit van uw tocht : wy zullen wachten , tot gy u tot spreken wilt verledigen; want waarlijk ! uw onverwachte komst wekt onze nieuwsgierigheid." n My dunkt ," fluisterde Gizela haar echtgenoot in, die oude man had zich voor 't minst behooren te reinigen , eer hy in onze tegenwoordigheid verscheen : zie eens, ziju kleederen zijn geseheurd en zijn handen met bloed bevlekt." Het purper verwt het gewaad des Konings ," zeide Hakon , die de aanmerking der Hertogin wel niet gehoord , maar uit haar blikken geraden had: n maar geen purper geeft schooner verw dan hetgeen uit de wonden gevloeid is; want het verkondigt den dappere." Zijt gy alleen gekomen , wakkere Hakon?" vroeg Godfried, na eenig stilzwijgen : of hebt gy nog reisgenooten , die onze gastvrijheid inroepen." Mijn reisgenoot toeft in 't voorportaal ," antwoordde de Skald: n maar hy zal niet aan den disch zijns Hertogs verschijnen." — n Dan heeft hy wis eon gelofte gedaan ," zeide Goliath: ,, of , als Graaf Gardolf. te veel bier gedronken , of zijn maag ontsteld: anders zoh hy ons onthaal niet versmaden." — n En waarom komt hy niet ?" vroeg Godfried : n wat vreest hy ?" Hy heeft nimmer iets gevreesd ," antwoordde Hakon: maar thands vreest hy, het aangezicht van Godfried terug te zien; want Godfried heeft hem een tending opgedragen , en hy heeft die niet volbracht." — ZOft 't wezen kunnen ?" vroeg de Hertog, met een angstig voorgevoel : Wie is by ? Hy kome hier : ik wil hem zien." — ,, Hy zal niet komen ," hernam de Skald: n of , zoo
DE KOORKNAAP.
169
hy komt , hy zal niet spreken : die ongelukkig is, verhaalt zijn lijden aan eon vriend; want deze troost en beklaagt hem ; !war hy zwijgt in de tegenwoordigheid der vreemdelingen ; want zy 'nalen de schouders op of bespotten hem." — De toespeling was te klaar om niet gevat te worden : te meer, daar Hakon, by het uiten der laatste woorden, een blik op de Frankische dischgenooten geworpen had. Godfried rees op : hy twijfelde niet meer, of er was iets gewichtigs gebeurd , waarvan de mededeeling misschien geen uitstel leed : Welnu !" zeide hy : dan zal ik zelf hem den moed gaan inboezemen , die hem schijnt te hebben verlaten. Gizela! gy zult zorgen , dat het onze gasten aan niets ontbreke." — Heeft Nicht Gizela verstand van wijn?" vroeg Goliath, de schouders ophalende : mijne task is het, Neef Godfried ! uw plaats in uw afwezendheid te vervullen : en wees gerust, niemand zal een drop bekomen , voor dat ik eerst geproefd heb of hy niet vervalscht is." — Gy doet wel , Godfried!" zeide Hakon, terwijl hy oprees en zijn beker nederzette : ik zal u tot mijn reisgenoot brengen ; want geen ander meet getuige van uw ontmoeting zijn." — Godfried volgde nu den Skald, die hem door de lange gaanderyen naar het binnenplein en zoo tot in de voorpoort geleidde: hier vonden zy een krijgsman op eon steen gezeten , met het gelaat door de beide handen bedekt: zijn helm was vol bulten en houwen: en zijn wapenrusting op verscheiden plaatsen gescheurd. Gy hier, Ravening!" riep Godfried, hem herkennende : n en mijn dochter ?" g Ontvoerd !" antwoordde Ravening, met een doffe stem. Ellendige !" riep de Hertog, terwijl zijn gelaat zich 15 „
17 0
DE KOORKNAAP.
op eenmaal scheen uit te zetten en zijn oogen vlammen schoten: n en wie heeft dit durven bestaan?" Vraag my niets," antwoordde Ravening, wiens trotschheid geheel gebogen was door het onverduurbaar denkbeeld , dat de Hertog , wien by boven alien vereerde, hem van lafhartigheicl zou kunnen beschuldigen: ,,de eer van Ravening is voor altijd heen. Een kind heeft hem overmend, zonder dat hy er wraak van genomen heeft : en roovers hebben hem het pand ontrukt , dat hem was toevertrQuwd." Roovers!" herhaalde Godfried, N Ravening zoti gevlucht zijn voor roovers! — Zeg gy het dan, Hakon! Wat is er voorgevallen? want gy ook, gy weet het." Helaas!" antwoordde Hakon, n de weg, dien men niet begaat wordt alras met doornen en distelen bedekt: gy zijt in lang niet by ons geweest, en uw afwezigheid was noodlottig. Had men niet geweten , dat gy u in verre streken beyond, niemand zoo het gewaagd hebben, een zoo sehendig opzet te vormen." Grijzaart!" zeide Godfried, terwiji hy vol ongeduld met den voet stampte : uw lessen en leenspreuken zijn my welkom aan het meal; maar thands zijn zy ongepast. Hoe wil ik besluiten en handelen, zoo ik niet weet wat er geschied is? de een zwijgt, en de ander drukt zich niet dan in spreekwoorden uit." Het waren voor 't minst geen spreuken ," zeide Hakon, waannede ik die overmoedige roovers heb beiintwoord : zie mijn zwaard ," vervolgde hy, het uit de scheede halende : u de punt is gebroken en de suede geschaard. Zoo wy geweken zijn, het was geen lafhartige vrees. Want al onze makkers waren om ons gevallen : en wie zoti u bericht van het gebeurde hebben gebracht, ,
—
„
DE KOORKNAAP.
171
zoo wy ons , toen geen strijd meer baatte, niet door de benden hadden heen geslagen." — „ Waar had de aanval plaats ? en wie heeft het stuk volvoerd ?" vroeg Godfried , wanhopende een juist beseheid te, ontfangen , zoo by geene bepaalde vragen deed. De aanval geschiedde aan deze zijde der Maas ," zeide Hakon : n maar geen der aanvallers is door my herkend." Men kan gissingen maken ," zeide Ravening , wien de zucht naar wraak op eens uit zijn moedeloosheid opwekte : n er is slechts een man , die er belang by had , Vanissa niet te doen vertrekken, en tevens macht genoeg om zulk een feit te volvoeren : — Graaf Everhard." — n Hy !" riep Godfried : n in de daad! by had eens aanspraak op haar hand gemaakt : — maar waarom geen benden verzameld en hem gestraft? Zijn hoofd hadt gy hier moeten brengen , in stede van als vluchteling te verschijnen." — n En waar had ik benden bekornen ," vroeg Ravening, talrijk genoeg om hem te bestrijden , indien hy, gelijk ik denk , naar zijn Graafschap is teruggekeerd?"— n Op het Steenen Huis ligt zware bezetting," zeide Godfried. En gelooft gy ," vroeg Ravening , n dat ik veel hulp en medewerking by uw moeder zoil hebben gevonden ? Zy scheen my toe , maar al te zeer bereid te zijn , het belang van haar won aan dat van hear troetelkind Everhard op te offeren." n Gy hebt recht ," zeide Godfried , peinzende : ja , de oude vrouw is altijd ingenomen geweest met den nietigen knaap. Maar toch , ik kan van zijnen kant zulk een dwaasheid naauwlijks gelooven. Hy moet opge15*
17 2
DE KOORKNAAP.
stookt zijn geweest. Hy heeft, by al zijn dwaasheid , toch verstand genoeg, om te beseffen , dat hy alleen zich tegen my niet kan verzetten. In alien gevalle ! dit feit moet gestraft worden. — Gelukkig voorwaar dat Prins Hugo is weggebleven en het gebeurde voor hem nog verborgen blijven kan. Vervloekt geval !" Godfried !" zeide Hakon , ernstig : ft vloek niet op het noodlot : zie liever in het gebeurde de beschikking der Goden , die u willen waarschuwen , dat het voornemen , 't welk gy koestert , hun ongevallig is. — Ik zelf heb aan Ravenings zij onze aanvallers bestreden ; en toch , al is Everhard de aanlegger van het feit, 't welk my nog onbewust is , hy is in mijn oog verschoonbaar. Had by uw woord niet? is by niet uw bloedverwant , uws oudsten broeders zoon , wien gy meer verplicht zijt, dan aan den wuften Frank? 0 ! dit alles ware niet gebeurd , indien gy by het geloof uwer vaderen volhard en uw eerste beloften gehandhaafd hadt. Geef gehoor aan de woorden van uws vaders ouden en getrouwen vriend ! Herrijs uit uw slaap. Is het eenen Godfried waardig, aan het slempmaal met vreemdelingen te zitten brassen en zich met de narrepoetsen van een nietig wanschepsel te vermaken? Toon u op nieuw de Held uit Halfdan's geslacht : keer tot de dienst uwer vaderen. Zweer de vriendschap der Franken of : omring u alleen van uw getrouwe Noren : en wie is er , die u verder weerstaan zal ?" 11 Wat revelt gy toch , oude ?" vroeg Godfried, die , bezig met te overleggen, wat hem te doen stond , naauwlijks geluisterd had naar hetgeen Hakon zeide : en in de daad , de Skald met meer yver dan oordeel te werk gaande , had het oogenblik slecht gekozen om zijn vermaningen te doen hooren. n Ik geloof voor-
DE KOORKNAAP.
173
waar, Hakon?" vervolgde hy,, n dat mijn moeder u afgezonden heeft, om my lessen te geven ; — maar noch zy, noch gy zelf zijt op de hoogte der omstandigheden. Met genoegen zal ik steeds uw liederen hooren; maar uw raad behoef ik niet : en thands minder dan ooit. Het feit, dat men heeft durven plegen , moet gestraft worden : en dat wel hoe spoediger hoe beter , eer mijn gezach geheel te niet ga. — Gy zult n daarmede belasten , Ravening !" — n Gy kunt my geen aangenamer taak opdragen , Hertog !" riep deze, blijmoedig oprijzende : wees gerust , dat ik mijn eer herwinnen zal , eer het jaar een week ouder is. — Maar gy zelf , Hertog ?" 1k kan my van bier nog niet verwijderen ," antwoordde Godfried : en bovendien , het ware te veel eer voor dien Everhard, indien ik zelf tegen hem optrok. Gy zult duizend man met u nemen , en uit de bezettingen onder weg zooveel gy noodig oordeelt. Tracht mijn dwazen neef te vangen en levend her te zenden.— Mijn moeder wordt oud en suf : gy zult in hare plaats de teugels van het bewind .voeren. Ga! ik geef u volmacht. Binnen twee dagen moet gy marschvairdig zijn. Maar zorg , dat niemand iets van het gebeurde ontdekke : — het zal onmogelijk zijn , de zaak altijd geheim te houden; maar is eenmaal Vanissa weer by ons terug , dan zal alles zich wel redden. — En nu — maak spoed !" De dagen zijn voorby ," zeide zuchtend de in zijn dichter–eigenliefde gekrenkte Hakon , terwijl de beide anderen zich verwijderden : n de dagen zijn voorby , toen nog de raad der Skalden gewicht had aan het hof der Vikingr. Godfried heeft de zeden der Franken aangenomen , en zy hebben hem verdorven. — Het Huis —
„
174
DE KOORKNAAP.
van Halfdau heeft gebloeid : zijn tijd van verval is gekomeu." — Den volgenden dag kwam de Proost van Thorn op het slot aan, die den Hertog omtrent het lot van Vanissa gerust stelde. Zijn dochter echter niet op nieuw willende blootstellen, en vernemende, welk een gunstig onthaal zy by Bertrada gevonden had, verzocht Godfried den Proost derwaart terug te keeren , en aan de weduwe van Tietbold te verzoeken , Vanissa nog eenigen tijd onder hare bescherming te nemen , belovende by , zeif haar te zullen komeu af halen , zoodra de staat van zaken hem vergunnen zofi , de legerplaats van Elsloo te verlaten.
XIV. Terwijl Ravening, zijn benden vereenigd hebbende, met versnelde dagreizen in aantocht was, had Graaf Everhard , van onderscheiden kanten gewaarschuwd zijnde welke vermoedens op hem vielen, alle mogelijke pogingen in 't werk gesteld om zijn aanhang te vergrooten , ten einde in staat te kunnen zijn, bet masker at te werpen. Zijn vertrouweling Alkenmard reisde intnsschen by de Teisterbander Edelen rond , om hen tot den opstand tegen Godfried aan te zetten; doch by had tot nog toe met weinig vrucht gearbeid; want de Edelen, hoezeer het juk des Noormans met tegenzin dragende, gevoelden zich ongeneigd , Everhard tot hun aanvoerder te kiezen , wien men noch bekwaamheid toeschreef, noch achting droeg. De komst van Ravening en zijn krijgsmacht deed spoedig zien , dat zy wel had-
1)E KOORKNAA.P.
li 5
den gehandeld door stil te blijven ; want Everhard dorst de straffende hand niet afwachten , maar vluchtte naar Markgraaf Hendrik , van waar hy boden aan Godfried zond, om zich vrij te pleiten : ter bereiking van welk oogmerk hy zich niet schaamde den laster te baat te nemen en het gedrag van Vanissa in een misdadig daglicht te stellen : — waartoe hetgeen Alkenmard hem nopens haar komst op Bertradaas slot verhaald had , geschikte aanleiding bood. Zijn Graafschap werd inmiddels bezet door de benden van Ravening : en al wie men kon vermoeden eenig deel in den aanslag te hebben gehad , in ketenen geklonken of ter dood gebracht. Doch, gedroeg zich de vertoornde Graaf onverbiddelijk jegens hen , ook ten opzigte van Olwina , welke hy in zijn hart van medeplichtigheid aan den aanslag van haar neef verdacht Meld, voerde hy den last van Godfried met gestrengheid uit. Niet alleen ontnam hy haar alle gezach ; maar hy behandelde haar zelfs eenigermate als een staatsgevangene , verminderde haar hofstoet en verhinderde zelfs , dat haar die hulde en eerbied bewezen werden , waarop zy volgens haar rang en jaren aanspraak maken mocht. Men kan beseffen , welk een gramschap de hooghartige ziel van Olwina vervulde by doze behandeling , die door haar alleen aan Godfried werd toegeschreven en voorzeker niet geschikt was om hare misnoegdheid jegens dezen te doen bedaren. Inmiddels was de woad van Uddo geheeld en Bertrada achtte het tijdstip daar , waarop zy hem het slot kon doen verlaten. Wel was het niet zonder leedwezen, dat zy zijn vertrek te gemoet zag : zy had hem zorgvuldig verpleegd : en de jongeling had in de weinige
176
DE KOORKNAAP.
dagen , welke hy by haar had doorgebracht , door zijn vrolijken aart , door de gevoelens van erkentenis en goedhartigheid , welke hy aan den dag legde , en door zijn oprechten , edelen zin , haar genegenheid weten te winnen. En , wanneer Bertrada den knaap verliet en Vanissa by zich komen liet , dan wist deze door haar opgeruimdheid en levendige invallen , door de geestige wijze , waarop zy wist te vertellen van den op het Steenen Huis gevolgden leefregel , van de geaartheid harer Grootmoeder en van Graaf Everhards lastige vryaadje , den tijd te korten , en het eentoonig leven op Bertradaas slot te veraangenamen. Doch ook op Vanissa zelve had de omgang met haar edele , godvruchtige Nicht een heilzamen invloed : het was niet de stugge , trotsche , gebiedende toon van Olwina , het waren niet de sombere voorschriften en gebruiken van het Noordsche heidendom , die zy hier ontmoette : het was vriendelijke toespraak , minzame te—recht—wijzing , liefderijke vermaning : het was de leer des Kristendoms, die haar went voorgedragen , niet in den straffen , onverdraagzamen trant eens alles verdoemenden geestdrijvers , maar uit den mond en door het voorbeeld eener zachtaardige , beminnelijke , geloovige vrouw,, wier godsdienst door tegenspoed gelouterd en geheiligd was. En zoo werd het hart van Vanissa , dat voor alle goede indrukken vatbaar was, van lieverlede rijp om die heiligmakende leer te ontfangen , niet uit staatzucht , gelijk haar Vader,, noch uit dwang of navolging gelijk zoovele anderen in die dagen , maar uit het oprecht beginsel van behoefte en van liefde. Het was op den dag welke dien voorafging , waarop L'ddoos vertrek bepaald was , dat de Proost van Thorn
DE KOORKNAAP.
177
terugkeerde en aan Bertrada den last bracht , hem door Godfried opgedragen. n Ik heb dien met te meer genoegen aanvaard ," zeide hy ten slotte , n om dat by my de gelegenheid verschaft, mijn kweekeling , wiens wood door Gods hulp en uwe trouwe zorg genezen is , weder met my te voeren : hy heeft reeds te veel van de waereld gezien, en het wordt tijd , dat hy tot het stille kloosterleven terugkeere." — Indien Vanissa met ons ware ," zeide Bertrada , glimlachende , n zou zy zieh tegen uw besluit verzetten. Ik zelve geloof ook niet , dat de knaap juist de geschiktste hoedanigheden heeft om den geestelijken stand te omhelzen , na hetgeen hy van het krijgsmansleven gezien heeft." — De Proost zweeg en zag voor zich : 't zij, dat by te wellevend was om met Bertrada te willen redetwisten , 't zij om dat hy nadacht over hetgeen zy gezegd had. tr Hy is een recht goede knaap , uw Uddo ," zeide Bertrada u en zijn afwezigheid zal my smarten. Hy is, naar hy my gezegd heeft, een vondeling. Is u niets van zijn of komst bewust ?" n Ik ben gereed u mede te deelen hoe hy onder mijn opzicht gekomen is ," zeide de Proost : het verhaal is kort en eenvoudig ; maar bet zal u doen zien , waarom ik zoo aan den jongeling gehecht ben , en moeilijk van hem zoil scheiden. -- Het is no ruim vijftien jaren geleden, dat ik als priester aan de kerk van Sint Viktor te Xanten was verbonden. U , Mevrouw ! behoef ik niet te herinneren , hoe in die dagen de strooptochten der Noormannen elkander afwisselden en hoe zy , in hun blinde woede , kapel nosh klooster spaarden." Het heugt mij te wel , helaas!" zeide Bertrada : —
178
DE KOORKNAA P.
y het was toen, dat de landing van Tosti plaats greep , en mijn wakkere Tietbold door het zwaard der vreemdelingen viel , terwijl mijn eenig kind doch ga voort ," zeide zy een traan afwisschende , die haar langs de kaken vloeide. y Het was in dat jaar ," verrolgde de Proost , y dat ook tauten door eene dier benden werd overvallen en verbrand. De kerk , waartoe ik behoorde , werd een der eerste offers hunner plunderzucht. Terwijl overal het vuur en het zwaard rondwoedden , was ik met twee mijner broeders naar het binnenste heiligdom gesneld , om , kon het zijn , voor 't minst de gewijde overblijfselen des Heiligen voor schennis te bewaren. Ons voornemen werd door Gods zegen bekroond. Het gelukte ons , ongemerkt , het kostbaar gebeente uit zijn begraafplaats weg te voeren , eer de vyanden ons bereikt hadden. Toen begaven wy ons in eene der kelders , onder de kerk , in de hoop van aldaar onzen schat te kunnen verbergen tot de kerk ontruimd ware. TerwijI wy daar in de duisternis rondtasteden , vernam ik een angstig kindergeschrei en vond ik , op het geluid afgaande , een naauwlijks tweejarig knaapjen , dat waarschijnlijk aldaar gevlucht of achtergelaten was. 1k ontfermde my over het verlaten schepsel en , de goede Heilige vergeve het my , ik geloof , dat , toen het ons gelukte te ontkomen , de levende nog meer dan de doode een voorwerp mijner bezorgdheid was. VVy namen de wijk naar Keulen : en van daar kwam ik te Thorn, waar ik sedert met mijn vondeling bleef,, omtrent wiens of komst ik daarna vruchteloos nasporingen liet doen, Die knaap is mijn Uddo. — Maar,, wat overkomt u? " — Bertradaas belangstelling was gedurende het verhaal
DE KOORKN AAP.
179
an den Proost al meer en meer gestegen : haar gelaat werd by afwisseling rood en bleek : en , toen hy geeindigd had , hief zy de oogen en handen ten hand op en poogde te spreken ; dock de kracht ontbrak haar ; en zy zakte onmachtig in–een. Ontzet over dit voorval , waarvan hy de reden niet kon gissen , riep de Proost Bertradaas vronwen en verwijderde zich. Het duurde echter niet lang , of de Gravin liet hem terugroepen en er had tusschen hen beiden een langdurig onderhoud plaats , waarvan het gevolg nader blijken zal. Den volgenden morgen kwam Landerik , aan wien de Gravin de taak had opgedragen om Uddo gedurende zijn ongesteldheid te bedienen , het slaapvertrek van zijn jongen vriend binnen. Hoe bevindt gy u thands ? " vroeg hy : u zoudt gy in staat zijn , het vertrek te verlaten ? " 1k geloof ," antwoordde Uddo, 11 dat my de kracht daartoe niet ontbreken zal: en ook , het zal tijd worden , dat ik van hier vertrekke; want de goede Vader Ledard heeft my gisteren gezegd, dat hy sterk naar huis verlangde." — De Proost is zoo even vertrokken ," antwoordde Landerik : 11 hy heeft my verzocht u van zijnentwege te groeten." — Vertrokken !" herhaalde Uddo verwonderd : n en dat waarheen ?" — 11 Zie daar wat my onbekend is ," antwoordde de Valkenier ; maar wat onze edele Vrouwe u waarschijnlijk zal mededeelen : want zy heeft my gelast u in haar tegenwoordigheid te brengen en, op dat gy aldaar behoorlijk zoudt kunnen verschijnen , zendt zy u deze kleederen." zeggende , rolde Landerik een pak , dat hy onder ,,
180
DE KOORKNAAP.
den arm droeg, open, en bood Uddo het fraaie stel kleederen aan , hetwelk daarin bevat was. De koorknaap stond een oogenblik versteld , en onzeker , of hy zich wel met dien waereldschen tooi mocht cieren. Eindelijk echter zegevierden de ydelheid en de zucht om ook eens gekleed te gaan , gelijk die voorname Ridders, die hy zoo dikwijls bewonderd en benijd had, over elle bedenkingen. Hy liet zich door Landerik het fraaie blaauwe buis aantrekken van Friesch laken , met zilveren sterren bezaaid en met gespen van hetzelfde metaal aaneengehecht , en de nette hozen van buigzaam leder,, en den rozerooden overrok van de fijnste wollen stof , met goud getralied en met zwart bout gevoerd : hy liet zich den zwartlederen bandelier om 't lijf gorden, waarin een dolk van kostbare bewerking stak : en by elk stuk , dat hy opnam , slaakte Landerik , die het pak nu eerst geOpend had, een kreet van verwondering en verbazing ; want by elk stuk groeide zijn vermoeden aan en werd eindelijk tot zekerheid , dat het geheele gewaad oorspronkelijk aan zijn rneester , can den Edelen Graaf Tietbold , had behoord. rr By Sint Huibert!" riep hy uit , zich niet langer kunnende bedwingen : rr wat doet onze goede Vrouw Gravin ? Zoo de oude Alberga my die kleederen niet in hare tegenwoordigheid had ter hand gesteld , zofi ik veronderstellen, dat hier een vergissing plaats had." rr Wat is er ? welke vergissing ?" vroeg Uddo, slechts half naar hem luisterende en geheel verdiept in de beschouwing van die nieuwe dracht , die zijn welgevormde gestalte zoo fraai deed uitkomen. Het is waarlijk te erg !" vervolgde Landerik , half by zich zelven sprekende , half de vraag des jongelings beantwoordende : a het is een goede knaap ; maar —
DE KOORKNAA.P.
181
toch! — hem met de kleederen van haar overleden Heer te vercieren: — niet , of zy staan hem voortreffelijk en men soil gelooven den vromen Graaf in zijn jongen tijd te zien ! — By Sint Huibert!" voegde by er met ,een onverstaanbaar gemompel by , n soft de Gravin nog op hare jaren tot een tweede huwelijk overhellen ? — Nu, men heeft vreemder dingen gezien zy is nog frisch en saloon , en soil erger kunnen vinden. " — „ Wat zegt gy, Landerik !" vroeg Uddo , verrast : n hebben deze kleederen uw meester behoord? — Wel voorwaar ! dat is een groote eer , die my onwaardige te beurt valt." Stil still " hernam Landerik : n laat niet blijken, dat ik u iets heb gezegd. Men moet voorzichtig wezen met zijn woorden : — en onze goede Vrouw we het my euvel kunnen afnemen. — Maar kom , zet dien kap op en laten wy haar niet langer doen machten." — Uddo bedekte by deze vermaning zijn donkere hairen, die , gedurende zijn ongesteldheid, weelderig gegroeid waren en van weerszijden in zwierige lokken of hingen , met den kap van dassevel, en volgde Landerik, die hem naar het vertrek der Gravin voorging. Zy vonden Bertrada in 't midden van haar juffers gezeten. Zy was bleek en bevend ; maar haar anders zoo kalme oogen schitterden , op het zien van Uddo , met zulk een ongewoon your , dat de vermoedens van Landerik er slechts door versterkt werden. Een geruimen tijd bewaarde Bertrada het stilzwijgen en scheen geen woorden te kunnen uiten , terwijl zy geheel verdiept bleef in de beschouwing van den schoonen jongeling , die voor haar was neergeknield. Eindelijk vermeesterde zy haar ontroering , en , Uddo de hand reikende , welke
182
DE KOORKNAAP.
deze in vervoering kuste : de vrome Proost ," zeide zy , met een stein , waaraan zy de meest mogelijke vastheid zocht te genen, heeft ons dezen morgen verlaten : bet is zijn begeerte , dat gy, alvorens 11 aan de dienst des kloosters te verbinden , de waereldsche genoegens leert kennen en beoordeelen , en de zuiverheld van uwe roeping beproeven. Gy zult u dus in al die oefeningen doen onderwijzen , welke een braven Ridder betamen , en : na verloop van uw proeftijd , zal het van uwe keuze af hangen , de banier van dezen of genen wakkeren Ridder te volgen of tot de stille afzondering van het klooster terug te keeren." Uw goedheid is te groot , edele Vrouw " stamelde Uddo, terwijl by by zichzelven dacht , dat de waereld hem al sterk zoude moeten tegenvallen , indien by zich ooit wear binnen de muren van Thorn liet opsluiten. Bespaar uw dankbetuigingen tot op een geschikter tijd ," hernam Bertrada , terwijl haar stem op nieuw begon te beven , en tranen haar oogen vervulden ; want ook zy was, even als Landerik , getroffen door de gelijkenis van den jongeling met haar beminden echtgenoot : ga , Uddo ! gy moogt thands uitrijden , zoo gy het verlangt maar verwijder u niet te veel van het slot : — en verzuim niet," voegde zy er naauwlijks hoorbaar by , my dagelijks te komen verhalen , wat gy verricht en geleerd hebt." — Hier gaf zy Uddo een teeken om zich te verwijderen , en wendde het gelaat of , ten einde haar ontroering to verbergen. Verheugd en verbaasd over den onikeer,, die in zijn lot had plaats gehad , en , met de gewone onbezorgdheid der jeugd , er minder aan denkende , de redenen van Bertradaas goedgunstigheid uit
DE KOORKNAAP.
183
te vorschen, dan daarvan een goed gebruik te maken, begaf zich de jongeling naar het benedenplein , waar by een rijpaard ten zijnen gebruike getoomd en gezadeld vond , terwijl de stalmeester der Gravin zich bereid verklaarde hem to vergezellen. Blijmoedig steeg Uddo in den zadel , en reed, zoowel dezen als de volgende dagen , van den stalmeester of van Landerik vergezeld , de omliggende velden rond , terwijl hy van de lessen zijner leermeesters een zoo goed gebruik maakte , dat hy hen weldra in de rijkunst op zijde streefde , zoo niet overtrof. Ook verzuimde hy niet , zich in den wapenhandel to oefenen , en spoedig was hem het gebruik van den degen en de strijdakst gemeenzaam en toonde by zich even bedreven in het vellen eener lans als in het hanteeren van dolk of korten bijl , terwijl zich al wie met horn omging niet slechts over zijn viugheid verwonderde, maar ook over de kracht , welke by meer en meer ontwikkelde en die zijn jaren to boven scheen te gaan. Het eenige , wat den jongeling, wien voor 't overige niets ontbrak , en die schier geen wensch kon uiten zonder dien vervuld to zien, voortdurend bleef hinderen , was, dat het hem , seclert den dag zijner komst , niet was vergund geweest , Vanissa terug te zien. Al had hy de stoutheid durven nemen om gehoor by haar to vragen , by ware daartoe wellicht to trotsch geweest ; want hy kende en gevoelde den afstand , die hem van 's Hertogen dochter scheidde : en , na de diensten, welke by haar bewezen had, begreep hy, dat een aanzoek van zijde zijde verkeerdelijk zoit kunnen worden uitgelegd , en den schijn hebben , als wilde hy zich op die diensten doen voorstaan , en zich , met of tegen dank , aan haar opdringen. Maar zy , naar by
184
DE KOORKICAAP.
meende , zy had hem van haren kant niet moeten vergeten; zy had , zoo niet uit genegenheid , dan ten minsten uit dankbaarheid, hem by zich moeten ontbieden en hem een blijk geven , dat hy niet geheel uit haar geheugen was geweken : en nu niets meer van haar te vernemen , te moeten ondervinden , hoe hy haar zoo geheel onverschillig was geworden , dat was hard : dat bevreemdde en bedroefde hem. Vanissa intusschen had haar beschermer niet vergeten : integendeel, de uren , welke zy met hem had doorgebracht gedurende die onrustvolle nacht in het moeras de onversaagdheid , welke hy getoond had, de trouw,, waarmede hy zich voor haar had willen opofferen , dat alles kwam zich dikwijls en levendig voor hare verbeelding vertoonen. Maar (wat vreemd scheen , en zich echter niet ongemakkelijk zoil laten verklaren), wanneer zy zich Uddo voor den geest bracht , dan was het meestal zoo als by naast haar in het schuitjen gelegen had , slechts door de dunne verschansing, welke het hooi aanbood, van haar gescheiden : en wanneer zy z66 aan hem daeht , dan voelde zy , dat zy bloosde en dat een zonderling , maar streelend, gevoel haar hart met rasscher slagen deed kloppen. Met dat al, zy had niet naar hem gevraagd: die voortvarende onbedachtzaamheid , welke zy by hare aankomst op het kasteel getoond had , was geweken en een te voren by haar nog niet ontwikkeld gevoel van verlegenheid of maagdelijke schaamte belette haar , naar Uddo te vernemen. Bertrada , altijd voorzichtig , en der kwaadsprekendheid Been voedsel willende geven , had van haren kant in Vanissaas tegenwoordigheid den naam van Uddo nimmer uitgesproken , en alles in 't werk gesteld, om een ontmoeting tusschen de beide jonge lieden te voorkomen.
DE KOORKNIAP.
185
Zoo had zy , van den beginne of , onder voorwendsel van haar de eer te bewijzen , die aan haren rang toekwam , den regel ingesteld , dat Vanissa niet in de algemeene eetzaal , maar op haar kamer spijsde, waardoor zy Uddo niet te zien kreeg. Bovendien zorgde zy , dat Vanissa, wanneer zy uitreed , altijd een anderen kant werd heengeleid, dan then , welken Uddo gegaan was: en daar de beide jonge lieden in ver van elkander verwijderde gedeelten van het slot gehuisvest waren, was het haar tot nog toe gelukt, elke , zelfs een toevallige ontmoeting te voorkomen. Het noodlot had echter beslist . dat haar voorzorg zoft verijdeld worden. Eens op een morgen was Vanissa, door het schoone weer verlokt, vroeger dan gewoonlijk opgestaan en had zich aan het hooge vensterraam gezet, van waar zy den blik over de vlakte liet dwalen. Een geruimen tijd had zy in stille mijmering verdiept gezeten , toen zy een paar ruiters gewaar werd, die zich langzaam van het slot verwijderden. In den eenen herkende zy terstond den Valkenier; maar den anderen , die met zooveel zwier als vaardigheid zijn vurig ros bestuurde , wist zy volstrekt niet te huis to brengen. Kunt gy my ook zeggen , Maria!" vroeg zy aan de jonge maagd, die haar door Bertrada was afgestattn , om, nevens `Vella en Tietburga, de dienst by haar te vervullen : kunt gy my ook zeggen , wie die wakkere miter is , die zoo net te paard zit en zoo behendig met het dier weet om te gaan? Ik herinner my niet, hem ooit hier ontmoet te hebben." Herkent gy hem niet, Jonkvrouw?" vroeg Maria, verwonderd: a herinnert gy u den koorknaap niet meer, die met u gekotnen is?" —
186
DE KOORKNAAP.
Gy sehertst ," — zeide Vanissa : i, maar ja ," hernam zy , na een aandachtige beschouwing : n hy is het zelf. Heeft hy een erfenis gedaan of een rijk huwelijk , dat hem in staat gesteld heeft , de monnikspij tegen een zoo ridderlijken dosch te verruilen ?" — Maria glimlachte en vertelde, voor zoo verre het haar bekend was, aan Vanissa, wat de Gravin ten behoeve van Uddo had gedaan. Vanissa luisterde en zweeg ; maar den volgenden morgen zat zy op hetzelfde uur weder voor het raam te gluren , en zoo ook den dag daarna : en beide reizen konden de Juffers met een verborgen lath waarnemen , hoe zy den jongeling naoogde. Den derden morgen rees zy vroeg op, en toen , overluid de opmerking makende , dat het weer huitengemeen gunstig en de wegen droop en hard waren , gelastte zy Maria, den stalmeester te gaan boodschappen , dat zy wenschte uit te rijden. Hoe!" zeide deze verwonderd : verlangt de Jonkvrouw reeds zoo vroeg in het veld te gaan ?" Ja ," antwoordde Vanissa, haar geheime verlegenheid achter een glimlach verbergende : r. gy weet , ik ben de eerste geweest, die den Kristenknaap op eel paard genet heb , en ik wil hem geluk wenschen met ziju vorderingen in de rijkunst." — Maria poogde tegenwerpingen te maken; maar Vanissa was nog zoo zeer niet veranderd , dat zy zich van een eenmaal genomen besluit zou hebben laten af brenhen. Weldra was zy op het binnenplein en zat in den zadel op hetzelfde oogenblik , dat Uddo den stal uitreed. g Gy schijnt my geheel vergeten te hebben ," zeide zy, zich by den jongeling voegende, die op har gezicht tot achter de ooren bloosde: maar in den voorspoed verwaarloost men zijn oude kenuissen. Wat my betreft,
DE KOORKNAAP.
1 87
tnijn geheugen is beter,, en ik wensch eens te zien , of gy het besturen van uw rijdier hebt aangeleerd , sedert taijn witte hengst u byna tandeloos had gemaakt." — Uddo bloosde nogmaals by deze toespraak , en, na de blanke hand gekust te hebben , welke zy hem met minzame bevalligheid toestak , volgde hy haar de hoofdpoort uit, terwijl Landerik en eon paar dienaars achter hen reden. Vanissa liet in den beginne haar paard stappen en vermaakte zich, met Uddo te laten verhalen, hoe by den tijd sedert zijn komst aan het kasteel had doorgebracht : toen gaf zy haar verlangen te kennen , dat hy zijn rijkunst zou toonen , en beiden vlogen op een gezwinden drat over de vlakte, hun paarden gedurig weer aanzettende en al sneller en sneller vooruit rakende , tot dat zy eindelijk hun dienaars, wier paarden minder goed ter been waren , op een geruimen afstand achter zich lieten. Op eens werden zy op eenigen afstand een appelgraauw paard gewaar,, dat, slechts met een bundel of zak beladen , dwars over de vlakte goof. Ziedaar een fraai paard, dat zijn miter afgeworpen heeft ," zeide Uddo. f/ Laat ons trachten het aan to houden ," zeide Araaissa : het ware jammer , indien het verloren raakte." En nu renden de jongelieden onder een vrolijk gelach de vlakte op, met de bedoeling om aan het vreemde paard den weg of to snijden ; maar hoe groot was hun verbazing , toen zy, naderby komende , aan weerskanten van het dies een paar lange spille beenen zagen hangen , en aldra be.speurden , dat hetgeen zy voor een zak hadden aangezien , het verschrompeld lichaam van den ruiter was. Deze had hen van zijn kant ook gemerkt : maar scheen niet van voornemen , nader kennis met hen te maken : althands hy wendde haastig den teu1 f/
18S
DE KOORKNAAP.
gel, verwijderde zich in vollen galop , en raakte weldra achter een boschjen, dat hem aan hun gezicht onttrok. Het ware dwaasheid , hem verder te volgen ," zeide Uddo, zijn paard eindelijk inhoudende : hy is ons te veel vooruit , en wy zouden gevaar kunnen loopen, zoo ver te komen, dat Landerik en de overigen ons spoor kwijt raakten. Reeds zie ik hen niet meer." In de daad!" zeide Vanissa, u wy zijn ver genoeg gegaan. Het spijt my toch ," vervolgde zy lachende, terwijl zy den teugel wendde en in een langzamen stap de terugreis aannam , n dat wy die zonderlinge figuur. niet hebben kunnen inhalen. Wie of hy wezen mag? Hy scheen goed, zelfs zwierig gekleed, en zijn paard was fraai, en goed getoomd." n Zoo hy hier in de buurt woont ," zeide Uddo , zal de edele Bertrada hem voorzeker wel kennen want wie hem eens gezien heeft, kan hem later onmogelijk vergeten. Intussehen , ik weet niet waarom , maar zijn overhaaste vlucht op onze nadering wekt eenige bezorgdheld by my. Ik ben altijd beducht voor de gevaren , die gy zoudt kunnen loopen." — n Eu voor wien zoudt gy bevreesd zijn ?" vroeg Vanissa: n Everhard heeft het land verlaten , en van Bertradaas vrienden heb ik niets te schroomen." — Alzoo pratende vervolg:den zy langzaam lion weg, opt hun vermoeide paarden weder op adept te doen komen, toen een groote , fraaie hond op eens achter hen kwam aanrennen , en luid blaffende om hen heen sprong. Vanissa hield een oogenblik stil om het wakkere dier beter te beschouwen; maar de bezorgde Uddo zag zich heen en bemerkte een tweeden miter, die nit hetzelfde boschjen , waarachter de eerste verdwenen was , kwam aangereden. Hy raadde hierop Vanissa aan , 'bar .
;
DE KOORKNAAP.
1S9
paard in den draf te zetten en den onbekende te ontrijden; maar deze laatste, wahrschijnlijk wensehende lien in te halen , spoorde zijn ros te sterker aan en beyond zich weldra achter hen. Vanissa , zulks bespeurende, en niet willende, dat men den spoed, dien zy gemaakt had, aan vrees zoude toeschrijven , liet haar paard weder stappen ; maar nu volgde de vreemde miter haar voorbeeld en, zijn hond terugroepende, bleef hy, insgelijks stapvoets , achter hen rijden. Toen dit een geruimen tijd alzoo geduurd had, begon het de Jonkvrouw te verdrieten, die echter haar geheime vrees niet wilde toonen door om te zien ; maar Uddo haar ongenoegen bemerkende , verzoeht haar, inmiddels haar weg te vervolgen , terwijl hy zelf zijn paard rechts om deed keemen en alzoo den nieuw aangekomenen den weg versperde. Deze toomde van zijn kant mede zijn ros in en beschouwde Uddo van 't hoofd tot de voeten met een tergende nieuwsgierigheid. Hebt gy een boodschap aan ons, mijn vriend?" vroeg Uddo : ,, of ," vervolgde hy, geen antwoord bekomende : moet gy denzelfden weg nit als wy ? wees dan zoo goed, voornit te rijden en ons niet als onze schaduw te volgen." — De ruiter haalde de schouders op; maar gaf nog geen antwoord. n Of," vroeg Uddo, het eenvoudig gewaad van den vreemdeling beschouwende`: zijt gy wellicht een (limn van dat wanschapen gedrocht, 't welk ons zoo even op dien appelgraauwen schimmel ontmoet is , en heeft uw Heer u gezonden om ons te bespieden?" 1k, de dienaar van Goliath!" riep de onbekende , met een spottenden inch: voorwaar! ziedaar een tige veronderstel 1 ing." —
190
DE KOORKNAA P.
Wie zijt gy dan, in een woord ?" vroeg Uddo, vergramd: n bet is de dochter van Hertog Godfried, die zich ginds verwijdert: en uwe tegenwoordigheid is haar lastig." En wie zijt gy zelf ?" vroeg de miter: gy, die this alleen uitrijdt met de dochter des Hertogs en het woord voert in haar naam?" — De toon, waarop de vreemdeling sprak , had iets zoo bijtends , en tevens lag in de uitdrukking van zijn gefronst voorhoofd en van zijn doordringend oog iets zoo gebiedends, dat Uddo een kortstondige verlegenheid gevoelde ; weldra echter hersteldc by zich : ik zie niet in ," zeide by , n dat ik aan een onbekende rekenschap verschuldigd ben." -n Misschien ," antwoorddc deze, den onderlip verachtelijk omkrullende : spar (lien hoogen toon en antwoord my. Hoe is uw naam ?" Uddo ," antwoordde de jongeling , zijns ondanks zwichtende voor het overwicht, dat een vreerndeling op hem uitoefende. Uddci' de koorknaap!" zeide deze : ik dacht zoo : voorwaar een fraaie medgezel voor de dochter des Hertogs: bet werd tijd, dat ik kwame. En die dwaze Bertrada veroorlooft zulke onbetamelijkheden !" — Onbeschaamde!" riep Uddo : n nog eens, wie zijt gy, die u verstout van de eerbiedwaardige Gravin op zulk eene wijze to spreken?" 1k zeg niets, dan waartoe ik recht heb ," hernam de onbekende, terwijl by den bond streelde, die gedurende het gesprek van hem was afgeloopen , en nu , pijlsnel teruggekeerd , vrolijk tegen hem opsprong: n wy hebben gevonden wie wy zochten, Trolld!" zeide hy : n en het vermoeden van uw vriend Goliath was gegrond. Maar waar blijven die luiaarts nu?" —
DE KOORKNAAP.
191
Indien Uddo nog eenigen twijfel had kunnen koesteren omtrent de inzichten des onbekenden , clan zouden doze laatste woorden hem overtuigd hebben, dat by een zendeling van Everhard voor zich zag. Uw gespuis zal te laat komen ," zeide by : n de Jonkvrouw is wellicht reeds op het slot terug en ik ga haar aldaar tegen uwe hedoelingen waarschuwen."— ll Blijf !" riep de vreemdeling, met een dpnderende stem: en zie slechts our: het is noodeloos , dat gy haar daar gaat opzoeken. Zy komt reeds van zelve terug." — Udda zag om: en, in de daad, Vanissa, die Landerik en de overigen ontmoet had, kwam , over het Miterbhjven van Uddo ongerust , in vollen teugel met hen aangereden. n Nu zult gy een taontjen lager dienen te zingers," zeide Uddo, terwijI zy naderden , tegen den vreemdeling: /I en een kerker op bet slot zal u afleeren , de Gravin te beleedigen en der Jonkvrouw lagen to leggen. Hier, mijn vrienden! help my , dien man te knevelen." — Onder het uitspreken defer woorden drong hy op den ruiter aan; maar deze, zijn hond , die reeds tegen bet paard van Uddo opvloog , terug roepende , sloeg de armen over elkander en berstte in een zoo spottend gelach nit, dat de jongeling den opgebeven arm weder zakken liet en hem met verbaasdheid aanstaarde. Zijn verwondering steeg nog hooger,, toen hy zag, dat Vanissa, naderby gekomen , zich van het paard liet glijden , en met den nitroep: mijn vader!" voor den vreemdeling nederknielde. n Ik hoor schoone dingen van u, meisjen!1' zeide Godfried, haar met een ontevreden blik aanziende : en gy houdt de eer van uw geslacht voortreffelijk op. —
192
DE KOORKNAAP.
Wie zijt gijlieden?" vroeg hy toen , zich tot de volgers van Vanissa wendende. Dienaars van de edele Gravin Bertrada," antwoordde Landerik, verwonderd opziende. Knevelt my dien onbezonnen knaap," zeide Godfried, op Uddo wijzende. n Wy ontfangen alleen bevelen van onze meesteres ," zeide Landerik, terwijl de beide anderen elkander besluiteloos aanzagen. e By de eer mijner moeder!" riep Vanissa : Vader! die jongeling was de redder mijns levens." — „ Ik weet het," zeide de Hertog, op een gestrengen toon : ha! daar zijn eindelijk mijn ruiters. Waar zijt gy zoo lang gebleven ?" vroeg hy, zich met een ontevreden blik naar Goliath keerende, die met een zestal gewapenden van achter het boschjen kwam aangereden. Indien gy een dwaas uw bevelen geeft," zeide Goliath, n moet gy niet verwonderd zijn, dat wijshoofden aan de echtheid daarvan twijfelen: ik heb tang genoeg werk gehad, eer ik aan een half dozijn van die snaken kon beduiden , dat gy hen in ernst noodig hadt." Genoeg!" zeide Godfried: e bindt dien jongen gondvink daar." Mijn vader!" riep Vanissa, op een half smeekenden , half verwijtenden toon ; maar reeds hadden de Noormannen zich • meester gemaakt van Uddo, die zoo versteld was over deze onverwachte ontmoeting, dat hy zich buiten staat beyond, niet slechts om eenigen , in alien gevalle nutteloozen , tegenweer te bieden , maar zelfs om een woord te zijner verschooning in te brengen. En gy ," vervolgde Godfried, tegen Bertradaas dienaars: gy kunt terugkeeren en melden aan uw meesteres wat bier gebeurd is. Zegt haar, dat ik haar op
vE KOORKNAAP.
193
het Steepen Huis verwacht : daar zal zy my rekenschap komen geven van haar gedrag. Het is thands noodeloos dat ik zelf by haar ga. Kom Vanissa! opgestegen , wy moeten van hier." — a Vader !" zeide zy , terwijl zy schreiende aan het bevel voldeed : n moet ik u zoo weder ontmoeten ? Niet een welkomstgroet , niet een kus voor uw dochter, na een zoo lange afwezigheid." n Mijne dochter !" herhaalde de Hertog met bitterheid: n ik erken haar niet meer als zoodanig, sedert zy den naam van haar huis geschandvlekt heeft door haar oneerlijken minnehandel." Ik !" riep Vanissa, verontwaardigd: wie heeft my aldus durven belasteren ?" Still" bromde Godfried, op de ruiters wijzende , die met Uddo vooruit reden : a zorg slechts , dat deze u niet hooren ; elk heeft er den mond vol van : zelfs Gizela heeft het vernomen , en haar broeder zal thands ook weinig geneigdheid gevoelen om de liefste van een koorknaap te huwen. Maar kom ! woorden genoeg verspild: laat ons aanrijden , anders bereiken wy de voorde niet in tijds." — Dit zeggende , gaf hy zijn ros de sporen , en, te gelijk den teugel van Vanissaas paard vattende , draafde hy met haar Uddo en zijn geleide vooruit. Schier ademloos en geheel verslagen reed zy aan 's Vorsten zijde zonder een woord te kunnen vinden tot haar verdediging , zoo zeer had die onverdiende beschuldiging haar getroffen. Ook Godfried zweeg ; maar hy kon zich intusschen niet weerhouden , by wijlen een oog op zijn dochter te slaan , welke hy in geen zes jaren had gezien : en zes jaren op den leeftijd van Vanissa maken een belangrijk verschil : n Zy is groot en schoon ge17
194
DE KOORKNAAP.
worden," dacht by by rich zelven : en ik ben niet zeker, dat ik haar herkend zou hebben , indien zy my niet genoemd ware geweest. En de knaap is goed gebouwd ook en wel van den tongriem gesneden; maar des te gevaarlijker is by , en ik moet my van hem ontdoen , zoo ras ik van al de omstandigheden onderricht ben. Het bevreemdt my niet, dat zy behagen in hem gevonden heeft: en had zy Prins Hugo gekend , het roil my nog minder verwonderen. Ik ben dwaas geweest, dat ik haar by mijn moeder gelaten heb , die beter g,eschikt is, een hende krijgsvolk dan een jonge deem te regeeren." — Terwij1 hy aldus aan zijn gedachten als aan zijn paard den teugel vierde, waren zy het reeds meermalen genoernde boschjen omgereden en deed rich by het omslaan van den hoek een der groote wegen , die op de Maas aanliepen , aan hen voor , en op dien weg een aanzienlijk reisgezelschap, hetwelk langzaam zijn tocht in de richting naar de rivier vervolgde. Het was de stoet van Godfried , van welken hy rich had afgescheiden , toen Goliath, die in stede van by de overigen te blijven, er vermaak in schepte van rechts of links of te dwalen, hem was komen boodschappen, dat hy op de vlakte een paar jongelieden had ontmoet, waarvan de beschrijving onmiddellijk aan den Hertog vermoeden deed, dat het zijn dochter met den koorknaap wezen zouden. In het midden van een talrijk gevolg, uit hof bedienden en vrouwen , ruiters en voetvolk , vrijen en dienstbaren bestaande , reed Godfrieds bekoorlijke gade in een soort van koetswagen, met ossen bespannen. Welgevulde kussens , in dubbelen getale op den zitbank verspreid, beveiligden haar tegen de sehokken , welke de hobbelige
DE KOORKNAAP.
195
weg haar mocht veroorzaken. Twee van haar staatjuffers waren tegenover haar gezeten en een zestal forsche ruiters reed aan weerszijden van den wagen, op welken een tweede volgde, waarin zich de beide dochtertjens van Gizela met haar dienstmaagden bevonden. Op eens deed de stem van Godfried het rijtuig zijner echtgenoot stil houden: en in een oogenblik beyond hy zich met Vanissa aan haar zijde. Zie hier eene jonge zwerfster,, die ik u breng, en aan wie gy wel een plaats zult kunnen inruimen," zeide Godfried, terwijl hy een wenk gaf aan Vanissa, om af te stijgen en in den wagen te stappen: Vanissa! zie hier uwe moeder, aan wie gy den eerbied zult bewijzen , dien zy recht heeft van u te vorderen." Hoe !" zeide Gizela, na dat zy den zwijgenden groet van Vanissa, die bevend naast haar nedergleed, met een lichten hoofdknik behntwoord had: u is deze uwe dochter? En van waar is die zoo op eens uit de lucht komen vallen ? — Maar zie, Jonkvrouw ! daar rijdt uw vader weer terug, zonder my te woord te staan. Wilt gy dan zoo goed zijn , my die vreemde ontmoeting te verklaren." — n Mevrouw!" zeide Vanissa, met een gebroken stem : ik bid u, vraag my niets : mijn vader zal ..." hier beletteden bittere tranen haar, verder te gaan : en het gelaat met de beide handen bedekkende , wendde zy zich, luid snikkende , van Gizela af. n By onze Lieve Vrouw !" zeide deze: zie daar een wonderlijk geval, en de Hertog had my zulk een gezelschap kunnen besparen; — maar ik wil tool' weten ..." en met–een stak zy het hoofd uit het portier, om te zien of zy niemand zoa ontdekken , die in staat ware, het gebeurde op te helderen. Op eens werd 17* -
„
196
DE KOORKNAAP.
zy Goliath gewaar, die, zijn zotskolf boven 't hoofd zwaaiende , dapper vooruit reed aan 't hoofd van eenige ruiters , in wier midden een welgekleede maar wapenlooze en geboeide jongeling reed. Wie is die schoone knaap ?" vroeg zy, verrast, en met dat gevoel van belangstelling en deernis, hetwelk een vrouwehart op het zien van Uddo gevoelen moest: u en wat kan hy misdaan hebben? Weet gy lets van hem of , Jonkvrouw?" — Vanissa gaf Been antwoord, maar snikte nog luider. Alles wordt hoe langer hoe raadselachtiger ," zeide Gizela, en wenkte Goliath, zich by haar te vervoegen. r. Wie is die knaap?" vroeg zy, toen de dwerg naast het rijtuig gekomen was. 1/ Een gevangene, dien ik op de heide, hier dicht by , heb gemaakt," antwoordde Goliath met trotschheid : ff by Sint Momus! het was een schoon feit , en zoo mijn neef Hakon, die ginds op zijn paard zit te dutten, het verneemt, zal het hem stof verschaffen tot een ellenlang gedicht." — 1k vraag u niet naar uwe heldendaden," hernam Gizela, met ongeduld: hoe is zijn naam, en wat heeft hy verricht?" — n Zie daar," antwoordde Goliath, n een punt, waarover ik breedvoerig zon kunnen uitweiden; maar dewijl ik, gelijk n, Nicht Gizela! bekend is, nooit iets anders als louter waarheid vertel, zal ik my vergenoegen a te zeggen, dat ik er niets van weet. Grijp hem!" heeft neef Godfried tegen my gezegd : en ik heb hem gegrepen." Gy weet dus niets: — en wat zal zijn lot zijn?" — n Hm I" antwoordde de nar, rondziende : hooge boomen zijn hier sehaarsch; anders ..." — -
DE KOORKNAAP.
197
0 mevrouw !" zeide Vanissa , by het hooren dezer taal eensklaps het hoofd oprichtende en schreiende voor de voeten van Gizela nedervallende : 11 zoo gy eenigen invloed op mijn vader hebt, bezig dien dan, ik bid, ik smeek er u om, ten behoeve van dien armen knaap. Hy was het, die my nit de handen mijner vyanden redde : hy heeft geen kwaad bedreven, en, wat de laster ook zegge" (hier verborg zy haar gelaat in Gizelaas schoot), hy heeft van den kant des Hertogs geen straf verdiend, maar belooning." — n Gy neemt zijn partij met groote warmte, meisjen!" zeide Gizela: n en ik begin nu te gissen , wie de jongeling is, voor wien gy mijn voorspraak inroept. Nu! wees gerust: ik zal met uw vader spreken; want ik evil niet ontkennen, dat hy ook mijne belangstelling wekt. Ga zitten, droog die tranen, welke niet geschikt zijn om a bevalliger te maken , en toon een vrolijker gelaat : aithands zoo gy wilt, dat ik uw gezelschap op prijs stelle; want ik heb een afschuw van menschen , die eeuwig jammeren en klagen. Zie! Goliath zal naast ons rijden en u wat opvrolijken." — Maar de invallen en kwinkslagen van Goliath misten deze reis hun doel, en vervrolijkten Vanissa niet, die, schoon eenigzins opgebeurd door de belofte van Gizela, noch het gevaar, dat Uddo liep, noch hetgeen de taster ten hare opzichte verspreid had, vergeten kon , en in een treurige houding zitten bleef, haar best doende om de tranen, welke by voortduring in haar oogen welder, te bedwingen en den mond tot een pijnlijken glimlach te vertrekken. Gizela , altijd opgeruimd en zorgeloos , beschouwde haar van ter zijde met een opmerkzamen blik, en haar eigeuliefde was niet weinig gestreeld, toen zy eindelijk de zoo lang geduchte vergelijking tus-
19 8
DE KOORKNAAP.
schen zich zelve en Vanissa maakte , die — men moet het hekennen — zoo als zy thands , met rood bekreten oogen, hangend hoofd en bleeke trekken daar neder zat, slechts een schaduw van haarzelve vertoonde en sterk afstak tegen haar bloeiende , bevallige , vergenoegde stiefmoeder. De slotsom van Gizelaas beschouwing was, dat zy een grootere welwillendheid jegens Vanissa gevoelde , dan wellicht het geval ware geweest , indien haar ydelheid by de vergelijking zich gekrenkt had gevoeld. Zy nam dan ook, zoo om het jonge meisjen te believen , als uit medelijden met Uddo , de gelegenheid waar, dat zy het rijtuig verlieten , ten einde de Maas overtegaan , om aich by Godfried te vervoegen en ten voordeele van den knaap te spreken ; doch , gelijk wy nader zien zullen , het was deze reis met een weinig goeden uitslag. Terwijl de hier boven verhaalde gebeurtenissen plaats grepen , had Bertrada niet zonder ontevredenheid vernomen , dat de jongelieden to zamen waren uitgereden , en overlegde zy de maatregelen , om zulks in 't vervolg te voorkomen , toen de Proost van Thorn on verwachts terug keerde en gehoor by haar verzoeht. Hetgeen by Naar mededeelde was van dien aart , dat Bertrada, met een vrolijk hart en oogen, die van zaligheid schitterden , het vertrek verliet , waar het onderhoud had plaats gehad , en zich naar een plat op den muurwal begaf , vanwaar men het uitzicht op den landweg had, ten einde van daar de terugkomst der beide jongelieden of te wachten. Lang reeds had zy daar met ongeduld been en weder gewandeld , toen een stofwolk de nadering van ruiters verkondigde. Met verdubbelde opmerkzaamheid keek Bertrada uit ; maar,, hoe zy ook tuurde , zy werd onder de terugkomenden noch Vanissa, noch
DE KOORKNAA.P.
1 99
Uddo gewaar,, en de drift, waarmede de dienaars hun rossen aanspoorden , scheen te kennen te geven, dat er iets gewichtigs was voorgevallen. Een angstig voorgevoel bekroop haar. Zy klom of en ging naar buiten : daar trad haar Landerik tegen , die reeds van 't paard gestegen was. 0 Sint Huibert ! welk een ongeluk!" zeide deze , zoodra by haar zag: daar is de oude Noorman gekomen en heeft ze beiden medegepakt. Ja! ik dacht wel, dat ons kwaad boven het hoofd hing: er heeft sedert drie dagen al een uil op den oostertoren gezeten." — „ Maar wat is er dan gebeurd?" vroeg Bertrada. Die arme Uddo! en zy zullen niet veel omslag met hem maken ook : althands de oude keek vrij grimmig." — „ Uddo!" gilde Bertrada: wat is hem overkomen?"— Gebonden naar 't Steenen Huis gevoerd: zoo zy hem onderweg niet opknoopen; want zy stellen hun strafoefening zelden lang uit." Strafoefening ! — Opknoopen!" herhaalde Bertrada, stamelend: mijn God! wat heeft de arme knaap gedaan ? " Ja, behoeft men lets gedaan te hebben , om door die beulen te worden mishandeld? Zoo veel is zeker,, dat de oude Godfried recht vergramd scheen op den knaap, en op zijn dochter niet minder." — Bertrada stond eenige oogenblikken als versteend : en toen, als iemand, die een vast besluit heeft gevormd: ri Naar het Steenen Huis, zegt gy : ik ook, ik ga derwaart : Maria! Rodgar! een paard! een draagkoets! maakt alles tot de afreis gereed! Er moet geen oogenblik verloren worden." — n By alle Heiligen ! wees niet te haastig, Mevrouw!"
200
DE KOORKNAAP.
zeide Landerik: dat gy een paard laat zadelen, is goed en verstandig; maar, verre van er mede naar het Steenen Huis te rijden, zou ik in uwe plaats hier dadelijk de Maas oversteken, het beestjen uit al zijn macht naar de voorde aan den Rijn doen draven en een veilige wijkplaats zoeken by den Markgraaf van Saxen. 't Is voorwaar geen zaak, den wolf te tarten in zijn kuil." n Hoe!" riep Bertrada: gy, gy zijt het, Landerik ! die my den raad geeft, laf te vluchten, en den woesten Godfried den meester te laten spelen over ..." bier brak zy plotseling of , als vreesde zy, te veel te hebben gezegd: zy verbleekte, en zoil nedergevallen zijn, indien zy niet in tijds de steenen borstweering, die langs den ingang liep, had aangevat." — „ Ja Mevrouw I" antwoordde de trouwe dienaar,, de schouders ophalende : n het doet my zelf leed genoeg van den braven jonkman, die my eens zoo wakker het leven heeft gered; maar gy zijt mijn genadige meesteres, en by Sint Hulbert! uw welzijn moet my boven alles ter harte gaan." — n Neen! dat moet het niet ," riep Bertrada : n wat zegt mijn belang, in vergejijking van dat van den knaap? En wat Beef ik om het Leven, wanneer het zijne bedreigd wordt!" Hoe !" vroeg de Proost, die, inmiddels genaderd zijnde, het laatste gedeelte van het gesprek gehoord had, en een onvoorzichtige uitdrukking der Gravin wilde voorkomen: n denkt gy dan , vriend Landerik ! dat uw meesteres eenig gevaar kan loopen aan het Steenen Huis?" Gevaar !" herhaalde de Valkenier wanneer die booze Noorman zegt, dat zy er komen moet om reken-
DE KOORKNAAP.
201
schap te geven van haar gedrag, zoo beduidt zulks iets meer in den mond van Godfried dan een bloot verzoek om koeken met gerstebier te komen nuttigen. Neen voorwaar ! wie hy op zulk een wijs ter verantwoording roept , die mag blijde zijn , er heelhuids of te komen. En dan had by zulk een kwaadaardig gezicht toen hy my die boodschap gaf ! Laat u raden, Mevrouw ! en zoek liever een wijkplaats by den Markgraaf." ben my niets kwaads bewust ," zeide Bertrada: n en ik schroom niet, aan Godfried alle rekenschap te geven , die hy vorderen kan, en mijn gedrag ... rampzalige, die ik ben, kan ik het wel verklaren? Maar om 't even: hier betaamt geen redeneering: ik moet er heen, zonder te onderzoeken , of zulks my al dan niet zal baten. Volgt mijn last : binnen een uur, , vroeger nog, zoo 't mogelijk is, moeten wy reisvaardig zijn."—
X V, Ofschoon in de groote zaal van het Steenen Huis nog die zelfde somberheid heerschte, waarvan wy vroeger hebben gewach gemaakt , de teekenen van macht en statigen zwier, die eertijds aldaar Olwina omringden , waren er niet meer te vinden. Geen lijfwachten hielden er langer post langs de wanden geen hof bedienden stonden meer om haar zetel geschaard; — maar, schoon van haar vroeger aanzien verstoken , toch wist de weduwe van Harold, in meer beperkten kring, den eerbied en het ontzach te vorderen, waar zy aanspraak op maakte. In 't midden van haar Juffers gezeten , en yverig bezig aan het vervaardigen van een dier omslachtige tapijt-
202
DE KOORKNAA.P.
werken, die aan de vrouwen in die eeuw een levenslange bezigheid verschaften, herinnerde zy meer dan ooit aan de oudste der Nornen, bezig om met haar zusteren den levensdraad der stervelingen te weven. Onder het voortzetten van haar arbeid was het echter aan haar opmerkzaamheid niet ontgaan, dat de torenwachter geblazen had en dat kort daarna een hoefgetrappel over de slotbrug weerklonken had. rr Hebt gy dat gehoord?" vroeg eene der jonkvrouwen aan haar buurjuffer ; n daar schijnt bezoek to komen."— n Er was een tijd," zeide Olwina, n toen niemand zich zoude verstout hebben, buiten verlof van Olwina die brug te laten vallen; — maar het Steenen Huis is niet meer geworden dan een herberg, waar de kinderen der grim m a her n a zoowel als de zonen der Franken of de Kristenpapen in– en uitgaan, gelijk zy in de but van een Frieschen dorper zouden doen. Net is alleen het bloed van Harold, dat van den algemeenen regel wordt uitgesloten." --Terwijl zy sprak , had zich binnen de lumen van het slot meer en meer een toenemend gedruisch en gewoel doen hooren: deuren en poorten werden met haast ontsloten en met geweld dicht geslagen, voetstappen dreunden door de gewelven en wapenen rammelden, als van krijgsknechten die snel in 't geweer loopen. Naauwlijks was dit rumoer een weinig bedaard, of er ontstond weer een nieuw gerueht van paarden en wagens op het benedenplein toen hoorde men de aangekomen gasten blijkbaar in aanzienlijken getale het slot doorkruissen, en zich verspreiden om elk zijn post of verblijf te zoeken; de algemeene beweging begon langzamerhand te verminderen en men vernam weldra niet meer dan enkele stemmen, wanneer er hier of daar aanwijzingen
DE KOORKNAAP.
'2 03
gevraagd of bevelen werden gegeven. Op eens deden zich in de nabyheid der groote zaal een schaterend gelach en vrolijke vrouwestemmen hooren: sedert Vanissaas vertrek een vreemd verschijnsel op het Steenen Huis. De juffers zagen elkander met verbazing aan , en men bespeurde, hoe Olwina, die by al het vorige rumoer in schijn on verschillig gebleven was, met verontwaardiging opzag, terwijl haar oog gloeide, en haar lippen beefden. Maar moeilijk te schetsen ware de toorn , die haar beving by het onverwachte schouwspel, dat zich thands vertoonde. Eene der deuren der zaal ging open : een groote hond , op wiens rug een zonderling toegetakeld persoontjen gezeten was, kwam binnen , holde de zaal dwars over en verdween weer door de open gaand ery aan de overzijde : eenige lachende vrouwekopjes vertoonden zich te gelijker tijd aan de deur,, waardoor deze verschijning gekomen was; doch werden, waarschijnlijk door het zien van Olwina verrast, haastig weer teruggetrokken. Toen deed zich een zware voetstap hooren en een mansgedaante trad met langzame schreden binnen. rr Ik had voor 't minst verwacht ," zeide Olwina , dat men mijn eenzaamheid zoii eerbiedigen en de plaats, waar ik my ophoude, niet tot een doortocht voor narren en ydel vrouwvolk bezigen. En wie is hy,, die ginds onaangemeld tot my treedt ?" Ik ben het, Moeder !" zeide Godfried , terwijl by , met de armen over elkander creslacren r% , naderkwam. Ik ken u niet," zeide de oude vrouw, hem met een donkeren blik aanziende. Ik wist , Moeder!" zeide de Hertog, a dat uw jaren hoog geklommen waren en dat uw vermogens hegonnen to verzwakken; — maar ik dacht, dat gy voor 't minst den zoon van Harold nog herkennen zoudt." ,
204
DE KOORKNAAP.
IF De zoon van Harold!" herhaalde zy : wie is de onbeschaamde, die zich aldus durft noemen ? Voorwaar, geen zoon van Harold zon zich doen aanmelden door een wanstaltigen dwerg en een hoop ydele vrouwen." — Het was de Hertogin met haar stoet, die gy gezien hebt," zeide Godfried, op een onverschilligen toon. Zy is haar reisgewaad gaan afleggen: zoodra zy gekleed is, zal ik u aan haar voorstellen." Spreekt gy waarheid?" vroeg Olwina : hebt gy in de daad de Frankische vrouw in het huis uws Vaders gebracht ? Maar ik moest er my op verwachten, na de vertooning , veelke ik hier gezien heb." — Gizela is jong en vrolijk," zeide Godfried, de schouders ophalende: ,, en haar stoet is zulks gelijk zy. Hindert u zulks , het wordt u niet belet, een afgezonderd verblijf te betrekken, waar niemand uw eenzaamheid storen zal." -ll Is het werkelijk Godfried, dien ik hoore?" vroeg Olwina : a maar waarover verwonder ik my ? Wat kon ik anders van hem verwachten? Hy, die zich niet geschaamd heeft, zijn moeder als een onnut en onbruikbaar meubel ter zijde te stellen, heeft het kinderlijk ontzach natuurlijk sints lang uit zijn boezem verbannen." — De Noorman zag onverschillig rond, als hoorde by het verwijt zijner moeder niet, terwijl deze, zonder hem verder met een blik te verwaardigen , haar bezigheid voortzette. Op dit oogenblik trad Vanissa binnen, die, sedert haar komst op het slot, door Gizela was alleen gelaten, en nu, door angst gejaagd, haar vader kwam zoeken. Treurig en verlegen zag zy rond: het was of de donkere zaal sedert haar vertrek een nog naargeestiger voorkomen had gekregen. Zy vermande zich echter,,
DE KOORKI5AAP.
205
trad met een langzamen stap naar haar grootmoeder toe, en kuste haar de hand. Zijt gy weer terug , Juffertjen ?" vroeg Olwina, met een koelen blik. n Gy ziet het, Moeder !" zeide Godfried : maar wees gerust , gy zult den last niet meer hebben van haar te bewaken : het is niet meer aan uwe zorg dat ik haar toevertrouw." Zy heeft mijne zorg niet meer noodig," hernam Olwina, n sedert gy uw vriend Ravening hebt gevonden om die op zich te nemen : en voorwaar ! hy heeft zich treffelijk van zijn taak gekweten ! Onder die bescherming was zy gewis veiliger dan onder de mijne." Gy hadt haar voorzeker liever aan die van uw lieveling Everhard opgedragen !" zeide Godfried met bitterheid. Everhard werd haar eenmaal door Godfried zelf tot echtgenoot beschoren ," zeide Olwina : en zoo het waar is, dat hy het was, die haar op den weg heeft willen ontvoeren ..." Zoo hy het was ! ..." herhaalde Godfried , met een schamperen lath. 11 Zoo deed hy niet meer," vervolgde Olwina, n dan zijn recht handhaven , en verschoonde hem de liefde, welke hy haar toedroeg : in alien gevalle was hy beter dan de kloosterknaap , met wien zy later heeft rondgezworven." — Godfried voelde dit verwijt en wierp een gramstorigen blik, eerst op Olwina, en vervolgens op zijn dochter. Deze verbleekte ; doch de verontwaardiging , welke de uitdrukking harer grootmoeder by haar verwekt had, zegevierde over haar bedeesdheid : en, met den toon van een gekrenkt gevoel , zeide zy : — n Indien
206
DE KOORKNAAP.
het Uddo is, dien gy bedoelt , Grootmoeder ! dan betaamt het my, u te zeggen , dat hy zoo min uwe verachting verdient , als de smadelijke behandeling, hem door mijn vader aangedaan." Zwijg!" zeide Godfried: n en schaam u. Begeef u naar uw vertrek en vertoon u daar buiten niet zonder mijn verlof. Gy zult mijn bevelen nader vernemen." — Vanissa boog het hoofd en begaf zich met borne schreden naar de deur : daar gekomen, bleef zy staan , wendde zich om , keerde terug en viel haar vader te voet. De fierheid, die het gevoel van gekrenkte waardigheid by haar had doen ontstaan , was gebroken : schreiende vouwde zy de handen en smeekte: — n Genade voor den armen Uddo." Hy zal sterven ," zeide Godfried, op een koelen toon. n Maar wat heeft hy toch verricht om des doods schuldig te zijn? of moet hy gestraft worden , om dat hy my de eer en het leven heeft gered?" — Hoordet gy niet ?" zeide Godfried, u wat uw grootmoeder zoo even sprak ? en zoo als zy, zoo durft de geheele waereld over de dochter van Godfried en haar verachtelijken minnaar spreken. En is hy niet strafbaar genoeg, die tot zulke gesprekken aanleiding geeft ? Nog eens, zijn vonnis is geveld." — „ En, zoo gy hem doet sterven , zal dan ieder niet gelooven , dat de laster waarheid is?" — n Is het u dan onbekend," hernam haar vader, n dat Godfrie I van zijn eenmaal genomen besluit om lief nosh Iced terug komt?" — n Welnu!" hernam Vanissa dan zal ik weten, wat ik te doen heb:" — en met–een oprijzende, veegde zy haar tranen weg en verwijderde zich.
DE KOORKNAAP.
207
Godfried beet zich de lippen en oogde haar een wijl zwijgend na : toen wendde by den blik weder naar 01wina , en sprak : n Gy zijt de oorzaak van alles, Moeder ! gy hebt my overgehaald om dien nietigen Everhard tot schoonzoon te kiezen : of liever gy zelve hebt die verloving beschikt : en nu is het uwe schuld , zoo de laster zich aan mijn dochter hecht en Prins Hugo wellicht zijn verbintenissen verbreekt." Ware dit werk ," zeide Olwina , n ik zou my er in verheugen , want ik weet , wat die verbintenissen met de Franken aan ons huis hebben gekost ; maar neen ! gy zelf hebt u al!es te wij ten : gy hebt den zoon uws broeders , het hoofd van uw hnis, beleedigd , veritooten , uit zijn erf gesjaagd om vreemden te believen : en ziedaar de gevolgen. — Maar boor mijne woorden, Godfried! de laatste wellicht, die ik tot u spreken zal , en laten zy indruk maken op uw gemoed. Het is gedaan met het Huis van Halfdan , ten zij gy tern gkeert van den dwazen weg, dien gy bewandelt." En wat wildet gy , dat ik deed? " vroeg Godfried met een spottenden lath : n wat heeft uw hooge wijsheid besloten ?" — n Ik wil, dat gy die Frankische vrouw verstoot : 'dat gy tot de eerdienst uwer vaderen terugkeert , en alle vriendschap met die bedriegelijke Kristenen laat varen: dat gy u met Everhard verzoent en hem uw dochter tot gade schenkt : dat gy . . ." Dat ik in 't kort in alles uwen wil doe ; dat ik door u deze landen en my zelf op den koop toe bestieren laat? Is het zoo niet, Moeder ? Neen by Vali ! dat gebeurt niet. Gy meent nog altijd tot den knaap te spreken, die voor uw opgeheven vinger sidderde, en
20 8
DE, KOORKNAAP.
gy vergeet, dat de knaap tot man is gegroeid en dat zijn hairen grijs geworden zijn. Reeds lang genoeg, te lang zelfs, heb ik u hier meesteres gelaten. Ik had al vroeger moeten bedenken, dat hooge ouderdom aan kindschheid grenst. Ergert u hetgeen hier plaats heeft, welaan ! 'niets belet n naar Noorwegen te gaan : daar kunt gy de graven onzer voorvaderen opzoeken en er bezweeringen op doen en tooverrijmen zingen, tot gy er zelve in neerstort. her is uw rol uitgespeeld : en ik althands wacht lessen van niemand meer." — Pit gezegd hebbende, wendde by zich om en verliet de zaal. Is het waarlijk zoo ver gekomen?" zeide Olwina by zich zelve, terwijl zy langzaam oprees en de zaal verliet: welaan! dan zij de band geheel verbroken , die my nog aan den onwaardige hechtte. De Azen eischen een offer ! — het zal hun niet onthouden worden." — In haar slaapvertrek gekomen, liet zy vernemen , of Hakon met Godfried was teruggekeerd: en weldra stond de grijze Skald voor haar oogen. Welnu?" zeide zy, hem met een donkeren blik aanziende. De grijzaart haalde de schouders op: De ooren van Harolds zoon zijn voor de liederen des Skalds gesloten," zeide de door Godfried gekrenkte dichter,, 0 en zijn hart door eigenwaan verblind." — Ik had het u voorspeld," zeide Olwina: n is het u ook reeds bekend, dat, wellicht morgen reeds, de weduwe van Harold, uit het slot verdreven, als een zwerfster zal genoodzaakt zijn rond te dolen en om een bete broods te bedelen?" — Gy ?" riep Hakon verbaasd uit. Ik zelve! Of waant gy, dat ik laag genoeg zon
DE KOORKNA A P.
209
wezen , om de gunst des onwaardigen te koopen , door my voor die Frankische vrouw te vernederen?" — n Ik heb veertig jaren lang uw brood gegeten," wide Hakon , en ook thands zal ik u niet verlaten. Wat lot u ook te beurt valle, de oude Skald zal het met u deelen." Hoor!" zeide Olwina: n ik ken uw verknochtheid. Zoo ik genoodzaakt word van hier te gaan, zal Been leidsman my welkomer zijn dan gy; — maar het is een ander bewijs van trouw,, dat ik vooraf van u verwacht. Hakon! is uw hand nog zoo vast als zy het was, toen het bloed der jeugd u door de aderen stroomde?" Laat het huis van Halfdan haar dienst eischen ," zeide Hakon: n en zy zal niet beven." — n Dan is het genoeg," hernam Olwina: If gy herinnert u onze samenkomst in de nacht, welke uw vertrek van hier voorafging: gy weet wat de wil der Awn bepaald heeft en welk bloed moet vloeien. — Nog eer de zon gerezen is moet hun besluit over Godfried volbracht zijn." — Hakon stond eenige oogenblikken als versteend van verbazing. Toen richtte by het hoofd met fierheid omhoog, en den arm uitstrekkende: Olwina!" zeide by : deze hand heeft nimmer het zwaard geheven, dan wanneer een vyand gewapend tegen my overstond. Zoo vele jaren hebt gy Hakon gekend : en het is aan hem: dat gy een moord durft voorstellen? — En welk een moord? dien van den zoon des mans, die mijn weldoener was! — Eischt gy bloed, zoo neem het mijne : ik heb het voor u over, tot den laatsten droppel toe: maar dat van Harolds zoon is my heilig. — Uw geheim blijft in mijn boezem besloten; maar van dit oogenblik ben ik Godfrieds beschermer." — 1S
210
DE KOORKNIAP.
En, zonder antwoord of te wachten, keerde by zich out en verliet het vertrek. Ook hy ontvalt my ," zeide Olwina by zich zelve , na een wijl met verkropten spijt voor zich neder te hebben gezien ook hy , op wien ik zoo vast had gebouwd. Wie zal my thands bystand bieden , nu Hakon my den zijnen weigert ? — Zo4 misschien . ja, dit nog beproefd ! Het is bet eenige middel, dat my overblijft : en met snelheid dient het te worden aangewend , eel' Godfried achterdocht krijgt en mijn oogmerk geheel verydelt." — Dan , de ontwikkeling van ons verhaal vordert , dat wy de ontaarde moeder hare heillooze voornemens laten bepeinzen ten einde ons bezig te houden met de gevaren, welke Uddo boven 't hoofd hingen. Indien Godfried niet , gelijk anders wel van hem te verwaehten ware geweest en ook overeenkwam met de zeden van dien tijd , toen een vonnis onmiddellijk door de ten–uitvoer–legging werd opgevolgd , indien by den armen Uddo niet terstond had laten opknoopen , het was, omdat hy nog bevorens nit zijn mond eenige nadere byzonderheden omtrent zijn betrekking met Vanissa wenschte te vernemen. Hy was dan ook op het punt, na den afloop van den avondmaaltijd, zich naar de gevangenis des jongelings te begeven , met oogmerk oin hem aldaar zelf te ondervragen , toen hem geboodschapt werd, dat Bertrada op het slot was aangekomen. Dit bracht eenige wijziging in zijn voornemen te weeg : hy besloot eerst haar te hooren, en gaf last, dat niemand hun onderhoud zoude storen. Weldra verscheen zy in zijn tegenwoordigheid , naauwlijks by machte om voort te treden , en door den vromen Proost, die haar vergezeld had , ondersteund. Ads een verwezene, die haar vonnis wacht,
DE KOORKKAA.P.
211
bleef zy voor Godfried staan en was in de eerste oogenblikken niet in staat een woord uittebrengen. Godfried, zonder van zijnen zetel op te rijzen , beschouwde haar een poos met een scherpen blik, en toen, met den voet een houten zitbank naar haar toestootende , gaf hy haar te kennen , dat zy plaats kon nemen. Zy gleed, meer dan zy zitten ging , op het bankjen neer en toen, de handen op de borst drukkende , als wilde zy het kloppen van haar hart tot zwijgen brengen , zag zy hem aan met een smeekenden blik. Ziedaar dan ," zeide Godfried, na haar een wiji te hebben aanschouwd , zie daar de belooning voor de bescheming , die ik u geschonken , en voor het vertrouwen, dat ik in u gesteld heb. By mijn zwaard , Bertrada! van wie ik (lit verwacht zoude hebben, van u voorzeker het minst. Maar voorzeker! dwaas is hy, die op een vrouw bouwt." — De toespraak van Godfried, hoe wel verre van vleiend en op een alley behalve minzamen toon uitgesproken, was echter min Ecestreng dan Bertrada verwacht had , en gaf voor 't minst te kennen , dat de Noorman haar vroeger achting had toegedragen , en wellicht daarom geneigd zott zijn, haar een gunstig oor, te leenen. Hetgeen haar het meest ontrustte was, dat zy by haar zelve gevoelde , eenige rechtvaardiging noodig te hebben; want, door Uddo niet terstond na zijn herstelling weg te zenden , had zy werkelijk voedsel gegeven aan den laster. Zy besloot daarom , of te wachten , waarvan Godfried haar hetichten zoe en haar woorden daarnaar te regelen. Ik weet niet," zeide zy, op den minzamen toon, die haar eigen was , dat ik ooit uw bescherming onwaardig geworden ben of uw vertrouwen misbruikt heb." n Hoe!" zeide Godfried, wanneer gy duldt , dat 18*
212
llE KOORKN kAP.
mijne dochter onder uwe oogen een minnehandel aanknoopt met een onbekenden knaap? — maar voor 't minst zal ik zorgen, dat uw troetelkind zich niet lang verhoovaardige op de gunsten, die hy genoten heeft. Eer de zon weer gerezen is , zal hy opgehouden hebben te leven."— Om aller Heiligen will" riep Bertrada, terwijl een doodelijke bleekheid haar gelaat bedekte en het bloed haar naar het gelaat terugvloeide. Gy schijnt veel belang in dien knaap te stellen ," zeide Godfried, eenigzins verwonderd en den doordringenden blik op haar vestigende. I, Ik !" herhaalde Bertrada y nu ja! — en waarom zoti hy my geen belang inboezemen? Is by niet hulpeloos en ongelukkig ? en zoil die reden alleen niet genoegzaarn zijn? — Maar neen ," vervolgde zy , ziende dat haar voorgeven weinig indruk op den Noorman maakte, althands op zijn gelaat geen verandering te weeg bracht : gy zult zoo wreed niet zijn ; wat de Laster ook zeggen moge , die knaap heeft niets misdaan. Gy zijt hem eerder belooning schuldig dan straf. Bedenk ! hy was de redder uwer dochter. Zonder hem ware zy de prooi van Graaf Everhard geworden." — „ En wiens prooi werd zy thands? — Graaf Everhard voor 't minst was haar in rang en afkomst gelijk ; — maar een gemeene outerknaap! .." Hy verdiende een kroon , zoo men den moed alleen beloonde ," zeide Bertrada : maar nogmaals , Godfried! gy dwaalt omtrent hen beiden. Zy hebben elkander op mijn slot naauwlijks ontmoet , en zeker, , hem is het nimmer in de hersenen opgekomen , zijn gedachten tot uw dochter te verheffen." Wel mogelijk!" — zeide de Hertog: r, maar die lichtzinnige deerne heeft zich tot hem verlaagd." — ,
DE KOORKNAAP.
213
u Dat is onwaar ," riep Bertrada , met vuur : ik bezweer het u , het is onwaar." — „ Of wel," vervolgde Godfried, het is mijn Nicht geweest, die hen aan elkander heeft zoeken te koppelen. Wie heeft dien wulp in zijde en laken gestoken , alsof hy een hofknaap ware? Wie heeft hem paarden verschaft , en toegelaten , dat by met mijn dochter uitreed? — Voorwaar! gy zult my toch de getuigenis mijner oogen niet willen betwisten. Nog twijfelde ik ; maar toen ik hen beiden vertrouwelijk naast elkander zag rijden , toen moest ik wel gelooven , dat het gerucht niets te veel had vermeld." Hun ontmoeting was toevallig," zeide Berfrada : voor overige heb ik den jongeling behandeld , gelijk ik veronderstelde, dat Godfried den redder zijner dochter in mijne plaats behandelen Gy hebt my dan verkeerd beoordeeld," zeide de Hertog op een koelen toon. Wat zal u de dood van dien knaap baten?" zeide de Proost, terwij1 by nadertrad: n Hertog! gy kent my en weet dat ik het immer wel met u en de uwen gemeend heb: ik 'ben overtuigd, dat by niets gedaan heeft, waarom by des doods schuldig zoti zijn. Laat zijn bloed niet neerkomen op mijn hoofd; want ik ben het geweest, die hem ter kwader ure heb bier gevoerd. Laat hem met my trekken naar het klooster , dat hy nooit had moeten verlaten. Daar zal by blijven en den Heer voor u bidden." — „ Hy zal niet met u trekken ," zeide Godfried: u hy zal bier zijn straf ondergaan , en ten voorbeeld strekken, dat Godfried geen hoon ongewroken laat." — „Om Gods wil! herroep die woorden!" riep Bertrada, terivij1 zy in radelooze angst voor den Noorman neder-
214
)E KOORKNAAP.
knielde: n zeg dat by leven zal, dat gy hem my neen... dat gy hem den vromen Proost terug zult geven." 15w smeekingen zijn ijdel," zeide Godfried: n maar welk belang drijft u tocb , dat gy u zoo ver voor dien nietigen knaap verlagen kunt " — „ Welk belang?" vroeg Bertrada, terwijI zy schreiend de handen wrong: If welk belang ik stet... in mijn zoon!" In uwen zoon!" herhaalde Godfried met de uitdrukking der hoogste verbazing. n Ja ," zeide Bertrada, oprijzende en het hoofd met fierheid opheffende: n by is mijn zoon en ik ben trotsch op hem : waarom longer verzwegen wat toch eenmaal moest gezegd worden? En thands, wees edelmoedig, Godfried! Reeds genoeg heeft het huis van Tietbold van den haat der Noren geleden. Gy zult in hem het laatste overschot der Teisterbantsehe Graven niet doen vergaan." tiw zoon !" herhaalde Godfried; maar gy misleidt my. Wit; zoti aan zulk een opgeraapte vertelling geloof kunnen slaan?" — u «"ie, die geloof zoil vreigeren," riep Bertrada, wanneer een inoeder overtuigd is? — Vraagt gy bewijzen ? Zie mijn tranen. Zou ik die voor een onbekende storten? Hoor, wat a de eerwaarde ( roost verklaren kan , die hem uit de kerk te Xanten redde; spoor den zwervenden monnik op, die hem derivaart gebracht had, aanschouw den jongeling zelf : zie, hoe hy, in gelaatstrekken, in spierkracht en cooed, mijn Tietbold evenaart, en — zoo er dan nog twijfel in u overblijft, zeg dan vrij, dat Bertrada een ellendige bedriegster is." n De zoon van Tietbold!" zeide de Hertog, terwijl by peinzend voor zich been zag. Voorwftar! die knaap is meer te vreezen (Ian ik dacht ! Dan! no besef ik )
DE KOORKNAAP.
21 5
reden uwer bandelwijze," vervolgde hy,, Bertrada plotsling weer in de oogen ziende : n gy oordeeldet, dat Godfrieds dochter een goede party voor uwen zoon zoit wezen en daarom hieldt gy hen samen by u en moedigdet hun getneenzaamheid aan. Nu eerst zie ik, dat in uw gedrag meer schranderheid lag opgesloten , clan ik bevorens vermoedde." Gy miskent my ," zeide Bertrada: u nimmer hebben dergelijke gedachten in mijn ziel geheerscht: en het is eerst sedert gisteren , dat ik het geheim zijner geboorte weet." Eerst sedert gisteren?" Het was der Gravin onbewust, zoo wel als my ," zeide de Proost: n ivy koesterden slechts een vermoeden , hetwelk door een gesprek , dat ik drie dagen geleden met den monnik Alkenmard had , zich bevestigd heeft. Graaf Tietbold had, in dagen van twist en strijd, zijn kind aan Vader Alkenmard, zijn toenmaligen biechtvader, toevertrouwd, en naar Xanten doen voeren. Doch juist deze voorzorg was noodlottig; want die plaats werd by een inval der zeeschuimers verwoest. My gelukte het, den my onbekenden k.taap te redden , terwijl Vader Alkenmard hem verto•en waande, en ..." Alkenmard!" herhaalde Godfried, nadenkend: ft is dat die gevloekte handlanger van den Markgraaf niet, die bier rondzwerft om het yolk tot opstand aan te zetten ? Dan voorwaar is morgen het geval reeds door geheel Friesland bekend. — En — weet de knaap het geheim zijner geboorte?" Hy kan het zelfs niet g,issen," antwoordde Bertrada, hem met angst aanziende. ft 't Is wel! laat my alleen. Neen , blijf gy hier, Priester! Ik moet u nog over dit geval onderhouden. -
„
—
„
216
DE KOORKNA AP.
Voorwaar! die zaak wordt ingewikkeld. — Verwijder u, Bertrada: men zal u ergens huisvesting aanwijzen." En mijn zoon?" vroeg zy, de handen smeekend opheffende. Zijn lot is nog onbeslist : — ga — en wee u , zoo gy een woord van het gesprokene over uw lippen laat komen." — Op dit oogenblik deed zich een hoorngeschal aan de slotbrug vernemen en een hofdienaar kwam Godfried berichten , dat een renbode zich aanmeldde, met een tending belast van den Markgraaf Hendrik van Saxen.
XVI. De kerker, waarin men Uddo by zijn aankomst op het Steenen Huis gebracht had , beyond zich in de nitgestrekte kelders van het slot, en kwam, even als de overige gevangenissen, met een open poortjen op een lange, op zware kolommen rustende gaandery nit. Naauw en vochtig, leverde zy niet veel meer op, dan de ruimte welke hy noodig had om al zijn ledematen vrijelijk te bewegen. Brie groote vierkante steenen, twee onder en een boven, trapsgewijze tegen den muur geklonken , waren de eenige zit– en legplaats tot gebruik van den gevangene bestemd: een zware ijzeren ring was daarboven bevestigd, waar de koord doorheen liep, die hem hhnden en voeten bond. Weinig opbeurend, als men denken kan, waren de gedachten, welke Uddo vervulden. Intusschen was het niet zoo zeer angst over de toekomst, welke hem kwelde, als wel begeerte om te weten, wat eigenlijk de reden was waarom hy den toorn van Godfried yerdiend
DE KOORKNAAP.
x1
7
had; want, hoewel by dien gedeeltelijk kon toeschrijven aan de trotsche taal, door hem tegen den Hertog, eer by dien kende, gevoerd, by had te veel verstand, om Diet in te zien , dat de ontevredenheid van Godfried een andere, meer verwijderde aanleiding moest gehad hebben: die aanleiding echter, wat moeite hy zich ook gaf, wist hy volstrekt niet uit te vorschen. Aileen begreep by , dat zy in verband moest staan met Vanissa; — maar wat zijn betrekking tot haar betrof, die was integendeel van zoodanigen aart, dat de Hertog hem, zoo by meende, eerder dank verschuldigd was. Uren waren reeds verloopen, en de flaau we weerschijn van den dag, die, door eene, met traliewerk en spinrag bezette opening in de gaandery vallende, van daar een schier onmerkbare schemering aan zijn verblijf mededeelde, had reeds voor een diepe duisternis 'plaats gemaakt. Niettegenstaande bet aantal der bewoners van het Steenen Huis en het onmisbaar gedruisch dat daarvan het gevolg was, belette de dikte van het gewelf, dat men iets hoorde van hetgeen boven plaats had, en vernarn Uddo geen andere geluiden of bewegingen dan die, welke de tairijke ratten, met hem de eenige bewoners van dit somber verblijf, by het uitvoeren hunner marschen en wendingen maakten. Op eons echter was het hem, als hoorde hy in zijn nabyheid een langzamen slap , gelijk dien van iemand, die een trap afdaalt: hy luisterde een wijl ; dan op het oogenblik , dat het gerucht vlak naast hem kwam , hield het op. Een koude rilling doorliep zijn aderen : zori het wellicht een afgezonden moorder zijn, die naast hem stond, gereed hem te treffen, zonder dat by zelf kon nagaan , waar de slag of stoot van dawn kwam. Vergeefs poogde zijn oog de duisternis door te dringen : vergeefs tastte 19
218
AE KOORKNAAP.
by om zich been : vergeefs hield hy den adem in , om elk geluid, hoe flaauw ook , op to vangen : hy zag of bespeurde niets meer : — en op eens gebeurde er iets, dat hem het gehoorde vergeten deed en aan zijn gedachten een andere wending gaf ; een dear kraakte in de verte en het gewelf werd plotsling verlicht. Hy vermoedde in 't eerst, dat het de stokwaarder was, die hem zijn voedsel brengen kwam ; maar de tred, dien hy naderen hoorde , klonk minder zwaar en was meer afgemeten dan die van den korten , dikken , log,c,ren grijzaart , die hem hier gebracht had. Weidra word by uit zijn onzekerheid geholpen. Een lange gedaante, van top tot teen in een dichten mantel gewikkeld, en een lamp in de hand houdende, vertoonde zich voor hem: zy ontblootte het gelaat , en hy herkende Olwina. Met verbazing staarde hy haar aan en wachtte af,, wat dit vreemd bezoek zod aanbrengen. Olwina bleef hem een wijl zonder spreken en met opmerkzame aandacht beschouwen. Toen zette zy de lamp neer , leunde met de beide handen op haar star en zeide, terwijl zy hem ernstig in de oogen zag : Gy zijt dan die vermetele knaap , die het waagt , de oogen tot Godfrieds dochter op te heffen ?" Ik ?" was de eenige uitroep , dien de verwonderde jongeling in staat was te doen ; want het gezegde van Olwina deed een licht voor hem opgaan, waar zijn brein voor duizelde. Nu was hem op eens alles klaar : de ontevrcdenheid van Godfried : zijn gevangensehap: de verlegenheid van Vanissa , toen zy samen gevonden werden : de zorg van Bertrada , om hen van elkaer verwijderd te houden : — en — het gevoel van zijn eigen hart : ja! hy beminde , by aanbad Vanissa , hy verdiende de straf , die hem ongetwijfeld beschoren was : de gramschap des Hertogs was gewettigd.
DE KOORKNAAP.
219
n Uw vermetele onbezonnenheid ware de strengste kastijding waardig," vervolgde Olwina : n en toch Hier zweeg zy een oogenblik en vestigde nogmaals den scherpen blik op Uddo. toch..." herhaalde deze onwillekeurig, niet beseffende, waar de trotsche Vorstin heen wilde. h Hebt gy moed ?" vroeg deze : n nooit won een lafaart de gunst der schoonen." Stel hem op de proef," zeide Uddo, met een verheugden blik : of laten anders Ravening en de knapen van Graaf Everhard getuigen of my moed ontbreekt."— n 1k weet het," hernam Olwina: n hoor : 1k wil u redden: u in staat stellen , den prijs te winnen, die uw hart boven alles dierbaar is. — Volg my." — „ Zoo ik kon ," zeide Uddo, op de touwen wijzende, waarmede hy gehonden was. Daar is raad op," zeide Olwina, terwijI zy een offermes voor den dag haalde : nik ben bereid uw banden te slaken; maar vooraf belooft gy, te zullen volvoeren wat ik van u vorder." Wat is het?" vroeg Uddo : n ik verbind my alleen tot hetgeen ik weet te zullen kunnen uitvoeren." — n 0! Het werk is licht," zeide Olwina : n een stoot, en het is gedaan." — riep Uddo, verbleekende. Een moord !" Gy wilt u wreken op hem, die u beleedigd heeft, niet waar?" vroeg Olwina : n Welaan , hy rust bier boven, en hy moet niet weer ontwaken !" Wie? — van wien toch spreekt gy ?" vroeg Uddo rillende. n Gy verstaat my dan nog niet? — Wie is het, die u in dezen kerker heeft doen werpen ? — Wie is het, wiens leven alleen tusschen u en uw liefde staat?" -19*
220
DE KOORKNAAP.
w By alle heiligen ! Versta ik u ? Hertog Godfried — Uw zoon ? — afschuwelijk !" — ,, Hy is mijn zoon niet meer," zeide Olwina op een doffen toon : hy heeft zelf den band verbroken , die tusschen ons bestond : maar dit is om 't even : zult gy mijn wil voldoen , ja clan neen ?" Vrouw 1" riep Uddo bedenk wat gy vordert! — Is dan alle menschelijk gevoel uit uw borst geweken ? Zelfs de wolvin bemint haar jongen : moet gy, die reeds eenen voet in 't graf hebt , de eeuwigheid ingaan met zulk een euveldaad op uw geweten ?" Knaap !" zeide Olwina : spaar my het ijdel gesnap uwer monniken. De dochter der Noorsche vorsten heeft andere en hoogere plichten to vervullen clan die, waar uw priesters van droomen. Ik moet vokoeren , wat mijn godsdienst beveelt." Dat moet wel een afschuwelijke godsdienst zijn , die den kindermoord gebiedt ," zeide Uddo : maar reken niet op mijne hulp : want de leer, die ik belijd , vervloekt den moordenaar." — n De daad komt voor mijne rekening ," zeide Olwina : gy zijt niet meer dan de arm, het bloote werktuig , dat mijn wraak volvoert." — „ Kies dan andere werktuigen ," zeide Uddo , zich omwendende ik stierf liever duizend dooden , eer ik de vrijheid op zulk een wijze kocht." Ik had gedacht , dat gy cooed bezat." Niet tot een sluipmoord ," zeide Uddo. w Wel ! sterf dan in uw hardnekkigheid," zeide Olwina , zich omwendende: „het zal my aan geen helper ontbreken." Een oogenblik ! eer gy gaat ," zeide Uddo. Bedenkt gy u ? " vroeg Olwina, aan den ingang stand houdende.
DE KOORKNAAP.
221
r, 1k bedenk ," zeide Uddo , terwijl hy zich het voorhoofd wreef , als overlegde hy de zaak nogmaals by zich zelven; r, ik bedenk , dat die moord , aan Godfried ge'pleegd , my het leven niet redden zoo." — „ Een snel dravend ros voert u terstond mijlen van hier." Goed ! En Vanissa ? " Vanissa bemint u : zy kan nog eenmaal de uwe zijn."rr Zy zoo haar hand aan den moordenaar haars waders reiken ? " — • // Nimmer zal zy u als den dader kennen. — Nog eens , en voor 't laatst : wat is uw besluit ?" neem het aan ," antwoordde Uddo , na zich bedacht te hebben : a maak slechts mijn banden los." Ik dacht zoo ," zeide Olwina en trad nader ; maar naauwlijks had zy de koord , die Uddoos armen vastbond, losgesneden , of de jongeling greep haar met een sterke vuist aan , ontweldigde zonder moeite het mes aan haar stramme vingeren , en knevelde haar met dezelfde banden , waarvan zy hem bevrijd had. Zie zoo ! " zeide hy tegen de oude vrouw , die in haar woede geen woord vermocht uit te brengen : zult gy vooreerst geen ander vinden om uw begeerte te doen : " -- en met deze woorden , de lamp opnemende , trad hy den kerker uit. Hy beyond zich nu in de gaandery : voor hem , op eenigen afstand , was de deur , door welke Olwina was binnen gekomen. Hy naderde die ; maar op het oogenblik , dat hy wilde beproeven of zy gesloten was, ging zy open. Hy deed een stap terug en bleef besluiteloos staan ; maar hoe groot was zijn verbazing , toen iemand met een vluggen stap binnentrad , en by Vanissa herkende. -
222
DE KOORKNAAP.
Gy hier!" riep hy , verbaasd terug tredende. ik kom u verlossen." Stil !" zeide zy : Gy ? Gy waagt het .. ." If En ben ik niet verplicht , u het leven te redden gelijk gy het mijne deedt. Maar de oogenblikken zijn kostbaar ," vervolgde zy, zacht en snel sprekende en terwijl zy den mantel, waarin zy gewikkeld was, afdeed en om zijn schouderen wierp: neem deze vermomming , hoots mijn gang en houding na : de stokwaarder is suf en slaperig : hy zal niets bemerken : loop den trap op rechts , en volg den dienaar,, dien gy in de gaandery hierboven vinden zult, hy zal u op een plaats brengen , van waar gy ongemerkt kunt huiten geraken. Eens uit deze wallen ontkomen , zult gy zelf voor uw veiligheid weten te zorgen. Vaarwel ! — spoed u en ," voegde zy er met een naauwlijks hoorbare stem by : r, denk somtijds aan Vanissa." En gy ?" vroeg Uddo. Ik zal hier achterblijven : — doch bekommer n niet over my." — e Gy hier blijven , u aan den toorn uws vaders bloot stellen. Onmogelijk ! Tot dien prijs begeer ik mijn vrijheid niet." — Stil toch ! - - mijn vader zal toornig zijn ; doch , is zijn eerste drift bekoeld, dan zal hy tot betere gedachten komen en my dank weten , dat ik hem een moord bespaard heb." — a Een moord! — En waarom zeki hy my doen ombrengen ? of liever, waarom zoG ik vluchten en het vermoeden op my laden dat ik schuldig ware ? Hy zal my toeh niet ongehoord doen sterven. Neen Jonkvrouw ! bezig liever uw invloed , dat ik hem spreke ik heb hem vreemde taken te ontdekken. 't Is Gode a
DE KOORKNA.AP.
223
bekend : er broeden vreesselijke ontwerpen op dit Vergeefs ! vergeefs !" hernam Vanissa met angst op het gelaat : 11 uw dood staat vast , indien gy hier blijft " — Het zij zoo !" zeide Uddo : ik ducht hem niet. God weet het, en gy ook , Jonkvrouw ! dat ik niets misdreven heb , waardoor ik dien verdienen zofi ; ofschoon . . . ach ! u alleen kan ik het bekennen : ik ben niet geheel vrij van schuld." Niet geheel vrij ? En hoe dan ?" 11 Neen ! het is slechts sedert een oogenblik, dat ik myzelven ken. Ik heb in gedachten het kwaad bedreven , waarvan de laster my beticht : ja , ik de ellendige vondeling , ik heb tot de dochter van den trotschen Hertog het oog durven opheffen. Ik bemin u , Vanissa! thands mag ik u dit bekennen : — nu de dood my wacht. Laat deze verklaring uw gramschap wekken : ik verdien haar en zal ze geduldig dragen ; mar ik kon haar niet terug 'Louden. Laat my aan mijn lot over. Gy kunt zelve bebordeelen of ik den dood niet met verkiezen boven een ellendig leven , dat my Been vooruitzichten meer kan aanbieden." — u Uddo! ongelukkige dwaas !" zeide Vanissa, verward en verlegen : u is dit een owenblik om van liefde te spreken. Vlucht, eer men ons verrasse. Vlucht en vergeet my : ik smeek er u om." -a Is 't mogelijk !" riep Uddo n en mijn bekentenis wekt uw gramschap niet : en gy blijft nog gezind , my te redden. -- Gy schreit , Vanissa! zou ik werkelijk zoo gelukkig zijn , dat gy medelijden voor my koesterdet." Aeht gy my dan ondankbaar ?" vroeg Vanissa , terwijl zy in tranen smolt en hem de hand toestak.
2•4
bE KOORKNI1P.
n Is het een droom ?" riep hy, die aangeboden hand met drift aan de lippen drukkende : a 0 ! dan wil ik !even ! vluchten! strijden ! my eeli naam maken ! — fortuin begunstigt den stoutmoedige. Anderen voor my hebben zich roem en eer verworven , die vroeger arm en verlaten waren als ik. Wellicht , dat ik eenmaal met luister terugkeer , de dochter des machtigen Hertogs niet onwaardig. 0 laat my hopen . . . maar wat zeg ik ? — vergeef mijn dwaze taal ! ach ! het is immers niet mogelijk !" — a Stil 1" spreek toch zoo niet !" zeide zy , hem de hand op den mond leggende : a het is thands alleen op uw behoud , dat gy moet denken." Ja ! ik bedenk . maar nog een woord eer ik vertrek. Laat uw vader op zijn hoede wezeni De moord loert in 't duister. Een verborgen hand, die hy vertrouwt . . ." — „ Wat zegt gy ?" Zy , die hem het leven sehonk , wil het hem weer ontnemen." Mijn grootmoeder ! Almachtige hemel !" — „ Stil ! waarschuw uw vader !" — Hat behoeft niet ," zeide een stem , die nit den muur scheen te komen : by weet reeds alles." — De beide jongelieden keerden zich verschrikt om , en zagen Godfried , die van achter een der pijlers , waar het gewelf op rustte, te voorschijn trad. Mijn vader!" riep Vanissa, heel ontsteld. q Is het bier uw plaats?" vroeg Godfried, haar met een gestrengen blik aanziende: a betaamt het de dochter van Godfried , zijn dienaren om te koopen , en jonge knapen in hun kerker te komen opzoeken ?" Ja!" antwoordde Vanissa , met drift. a Wanneer
DE KOORKNAAP.
225
het haar doel is, haar wader een onrechtvaardigheid te sparen." -n 1k zal niet onrechtvaardig zijn , wanneer ik u in uw vertrek doe bewaken , dewijl gy mijn bevel om het niet te verlaten in den wind slaat. Stokwaarder! bier." — Be stokwaarder vertoonde zich aan de deur der gaandery. heeft u veroorloofd vrouwen hier in te laten ?" vroeg de Hertog. Be bevende grijzaart verontschuldigde zich door te zeggen , dat hy niet meende tegen zijn plicht te handelen door 's Hertogen moeder en dochter vrij te laten binnengaan. Moeder of dochter, om 't even ," zeide Godfried : ik alleen heb hier te bevelen. Geleid de Jonkvrouw naar haar vertrek en zeg dat men er wachters voor plaatse : en kom vervolgens de oude vrouw verlossen , die ijlhoofdig is geworden en zich zelve in gindschen kerker heeft vastgebonden. Men bewake, haar in haar slaapsalet : gy verstaat my." — Be stokwaarder hoorde hem met bevreemding aan en vertrok met Vanissa. Toen weukte Godfried den jongeling , hem te volgen , en , achter den pijler gaande , van waar hy te voorschijn gekomen was , steeg hy een in den muur verborgen wenteltrap op. Nu waren aan TkIdo de stappen verklaard , die hy , toen hy in zijn kerker zat , had vernomen. Boven gekomen, stiet Godfried een deur open en beide bevonden zich in een klein en flaauw verlicht vertrek Be Hertog nam plaats en zag den jongeling een poos stilzwijgend aan. Bertrada misleidt my niet ," zeide hy vervolgens, by zich zelven : n de gelijkenis is onloochenbaar!" —
226
DE KOORKNAAP.
Welnu ?" vervolgde by overlaid: mijn dochter, dat voorbarig kind , besehuldigt my , dat ik onreehtvaardig ben. Ik wil u het tegendeel bewijzen , en daarom voer ik u bier. Verantwoord u." Ik ben reeds verantwoord ," zeide I.Tddo , bedaard. n Hoe ! " — e Omdat Hertog Godfried vertrouwen genoeg in my stelt om zich alleen en onverzeld aan my te wagen." Te wagen ! 't is waar , de oude vrouw heeft u een moordtuig verschaft. Hy antwoordt wel , de knaap , by Vali ! " — n Gy wist ook dit ," vroeg Uddo. n Kind ! — de muren hebben ooren , en de oude getrouwen van Godfried waarschuwen hem, wanneer er iets onbehoorlijks geschiedt. Ik ben over u te vrede: -gy hebt wel gesproken en gehandeld : — althands tegen de oude vrouw. Wat uw taal tegen mijn dochter betreft , dat is kinderpraat , en als zoodanig wil ik dien met toegevendheid beschouwen. — Maar laten wy dit aan een zijde stellen. — Ik wil thands uw geheel wedervaren vernemen , en zien of het overeenkomt met hetgeen my van elders bericht is. — Gy hebt Vanissa vergezeld, toen zy met Ravening optrok , niet waar ? " — Uddo antwoordde toestemmend , en gaf een omstandig verslag van den aanval , door Everhards makkers gepleegd , en van hetgeen er verder was voorgevallen. Godfried luisterde opmerkzaam toe , maakte geene aanmerkingen , maar vergenoegde zich, nu en dan eenige inlichtingen te vragen. Toen het verhaal geeindigd was, bleef by een oogenblik in een peinzende houding , en vroeg vervolgens : n Is het waar,, wat my gezegd is, dat gy met de bloote vuist Ravening hebt doen nedertuimelen ?" —
DE KOORKNAIP.
227
II 1k had een stuk pout in de hand ," antwoordde IJddo , met zedigheid. Om 't even !" zeide Godfried , goedkeurend knikkende : n gy zoudt den ook Graaf Everhard niet vreezen , indien gy hem met gelijke wapenen bevechten moest ?" — De oogen des jongelings glinsterden op dit denkbeeld : ,, al ware hy gewapend van top tot teen," zeide hy , en al moest ik hem alleen met dit mes bevechten, ik zoil hem niet schroomen." Goed! hy heeft my heden door een renbode doen weten , dat hy aannam , zich met de wapenen in de hand, tegen elken kampvechter,, dien ik verkoos , to zuiveren van alle schuld in den aanslag , op Vanissa gedaan. — Zoo gy wilt, zult gy de man zijn, die hem in 't krijt ontmoet." Ik !" riep Uddo , met blijdschap u gy zoudt die eer my waardig keuren ?" — Ik twijfel niet aan uw moed , noch ook aan, uw goeden wil ," zeide Godfried: n maar hy verstaat het gebruik van lams en zwaard : en gy ?" Ik heb reeds eenige lessen van Landerik ontfancren " — Wy zullen zien. Hier ligt een bijl. Beproef , of gy daarmede door deze tafel heen kunt houwen." — Uddo zag hem eenigzins verwonderd aan ; doch , de bijl opnemende, plaatste hy zich voor de tafel, die van het zwaarste eikenhout vervaardigd was. Toen hief by het scherpe wapentuig met beide handen boven zijn hoofd , en deed het met zooveel geweld nederkomen, dat het ijzer de dubbele plank in tweeen spleet en tot aan den steel daarin bleef vastzitten. ,, Wel gedaan !" zeide Godfried : en nu, neem dezen
228
DE KOORKNAAP.
knuppel, en beproef of gy my aan 't lijf kunt komen." Pit zeggende overhandigde hy hem een knoestigen stok, en, er zelf een nemende, viel hy hem met kracht en vaardigheid aan. Uddo, naanwlijks wetende, of hy het vreemd gedrag des Hertogs voor ernst moest aanzien , bepaalde zich in den beginne tot het afweeren der slagen , die in toenemend aantal op zijn hals en schouders nedervielen. Then dit echter een tijd Lang had geduurd , begon hem het ongelijke spel te verdrieten , en werd hy op zijne beurt aanvaller. Terwij1 dit tweegevecht duurde, en Godfried, spottende en tergende, de slagen zijns weerpartijders opving en er hem gestadig nieuwe toebracht, hoorde men het geroep van driftige stemxnen op het portaal, en werd er met kracht tegen de deur gebonsd. De aandacht van Godfried word hierdoor een oogenblik afgeleid, en Uddo, daarvan gebruik makende, bragt hem een zoo geduchten slag toe, dat de Hertog niet anders waande, of by kreeg het geheele dak op zijn hoofd. 't Is genoeg zoo ," zeide by , den stok wegwerpende, a nog eenen slag als deze, en gy hadt het loon verdiend, dat de oxide vrouw u beloofd heeft. Nu, alles wel beschouwd, gy zult ook uw bekomst hebben aan dit spel: en w y dienen toch eens te zien , wie daar buiten staan. My dunkt! ik hoor de stem van Ravening." Naauwlijks had Godfried de grendels van de deur geschoven, of deze werd met drift opengestooten. Hakon en Ravening stoven binnen, beiden met uitgetogen zwaard: de laatste sprong op Uddo los en zoude hem hebben neergehouwen, indict! de Ilertog zich niet tusschen hen had gesteld, Laat af!" riep Godfried: a zijt gy onzinnig, , Ravening? wat beteekent dit rumoer?"
DE KOORKNA&P.
Q -2 9
II Hoe !" zeide Ravening, verbaasd terugtredende: hebben wy hier Been gevecht gehoord? Was Hakon my niet komen waarschuwen, dat er een aanslag op uw leven bestond?" — n Ha!" was het onze getrouwe Skald, die u waarschuwde!" vroeg Godfried, terwijl hy, lachend, Hakon op den schouder sloeg : thands versta ik den zin der sombere liederen, welke hy , eenige uren geleden, aan de deur van mijn slaapzaal kwam zingen." —. Gy zult dan erkennen ," zeide Hakon, dat de profecy des zangers niet ydel was. Zelfs tot hier vervolgt u de moord." Pat de moord my bedreigde ," zeide Godfried , n daarin hadt gy recht ; ofschoon gy het in wat meer verstaanbare bewoordingen had kunnen uitdrukken. Maar, ik zie het duidelijk in, gy hebt de oude vrouw niet willen bezwaren." — Genade !" zeide Hakon , knielende , n genade voor hear , die u met haar melk heeft gevoed." Becht ik het niet ?" zeide Godfried , n nu voorwear ! haar dood begeer ik niet ; nutar hier kan zy niet langer blijven: ik moet ten minste voor haar aanslagen veilig ziju. Nog heden moet zy naar Noorwegen vertrekken en derwaart zult gy haar heen voeren. Een vaartuig zal u naar Kinheim brengen ; dear ligt aan den Rijnmond een zeilschip ree. — Nu over dezen knaap gesproken ! — Ravening ! zie hier een jongen wildeman , dien ik u toevertrouw." — My !" herhaalde Ravening, verwonderd: n het zal den zijn, om hem op te knoopen : anders begrijp ik niet..." Piet om hem op te knoopen ," vervolgde Godfried: maar om hem naar het slot te Dorestat te voeren, wear hy zich onder uwe leiding , zoo geheim mogelijk,
2O
DE KOORKNA AP.
in den wapenhandel zal oefenen. Binnen zes of zeven dagen kom ik u opzoeken, en dan moet hy in staat zijn, den wakkersten miter uit den zadel te lichten, Nu! hoe staat gy my zoo zonderling aan te gapen ? Zijt gy nog niet wakker, man?" — „ Daar twijfelde ik juist aan," antwoordde Ravening, terwijl hy den knaap met verbazing bleef aanstaren : hoe! gy wilt, dat ik dezen ..." Uw onderricht mededeele," hernam Godfried n ik kan hem aan geen beteren leermeester toevertrouwen." — n De jager," zeide Ravening, n poogt soms een jongen wolf te temmen, maar by geeft hem niet aan de leiding van zijn ouden jachthond over. Draag uw last aan een ander op : my mocht het eens in den zin komen , de scherts in ernst te veranderen, en hem de hersens in te slaan." 0 ho ! gy draagt hem nog altijd een kwaad hart toe, om den slag, dien hy u eens gegeven heeft. Die strekt u tot geen on6er, Ravening! en gy zult daarvan te eerder overtuigd zijn, wanneer gy verneemt , dat ik zelf er zoo even eon van hem ontvangen heb, die niet minder welgemeend was. Kom! geef hem de hand en laat alles voor 't oogenblik vergeten zijn. Na tien dagen, indien gy nog op hem gebeten zijt , schenk ik u voile vrijheid, hem in 't strijdperk te dagen ; maar thands behoort hy my nog." Maar ik begrijp niet ..." Dat weet ik : en al poogde ik, u alles uit te leggen, ik twijfel er aan , of gy my heden nog wel begrijpen zondt. Nog eenmaal , geef den knaap Inv hand en laat de veete voor 't oogenblik rusten. — En gy Uddo ! vergezel den Graaf waar hy u heen leidt; doch draag zorg, dat niemand u herkenne." —
231
DE KOORKNAAP.
Ravening stak , hoewel met tegenzin , zijn hand naar den jongeling toe, die zelf niet minder over Godfrieds handeiwijs en diens zonderlinge keus verwonderd was. Toen wenkte Godfried hun toe, dat zy gaan konden. Neen!" mompelde hy by zich zelven , terwijl hy , na hun vertrek en zonder dat hy op Hakons tegenwoordigheid scheen acht te slaan , de kamer met groote schreden op en neder ging; y neen , goede Ravening! gy noch iemand behoeft mijn geheime oogmerken te begrijpen: — die knaap is wakker en braaf, — maar des te gevaarlijker voor mijn rust. — Zijn dood in den kerker zoft de landzaten tegen my in 't harnas jagen; doch thands kan hy my nuttig zijn: hy ontsla my eerst van Everhard : — later moge hy toezien , hoe hy rich den verbitterden Ravening van den pals schuive. — Maar hoe! gy nog hier, Hakon? — Waarop toeft gy?" Wie verre streken bezocht heeft, moet veel te verhalen hebben," zeide Hakon : wanneer ik in de valeien van Dovrefield zal teruggekeerd zijn. zullen de zonen van het Noorden rich om Hakon heen verzamelen , en hem vragen, hoe het Godfried, de zoon van Harold, maakt en of hy nog de vriend is der Franken? Wat moet ik hun dan tot antwoord geven?" Godfried zag een wijl peinzend voor rich uit : toen schoof hy twee zetels naast elkander en zich in den cenen plaatsende, wenkte hy. Hakon toe, den anderen te nemen. y Hoor!" zeide hy vervolgens, op een vertrouwelijken toon : gy gnat naar het land onzer vaderen terug; maar ik wil niet, dat de oude vriend van Halfdan's huis onwaardige gedachten van my met zich neme, noch by ooze landslieden my in een verkeerd daglicht stelle. Luister ! ik wil u mijn gedrag verklaren , en de geheimste schuilhoeken van mijn brein voor u open—
232
DE KOORKNAAP.
sluiten. Gy hebt my van vadsigheid, van werkeloosheid beschuldigd; maar het is u niet onbekend, dat wanneer Ulfr den bodem der aarde met ijs bedekt, en de grond van kracht en working ontbloot schijnt , die sluimering slechts dient, om, wanneer de lente daar is, de natuur met des te frisscher krachten te doen ontwaken. Welnu ook ik heb gesluitnerd, zoo 't scheen ; maar al werkte ik in :t verborgen, ik werkte daarom te zekerder. Miju sints lang beraamde plannen zijn tot rijpheid gekomen : en binnen veertien dagen heeft de macht van dien sullen Keizer, wien ik door mijn trotschheid zelve in slaap gewiegd en alle vermoedens ontnonien heb , eon slag ontfangen , waarvan hy zich niet zoo licht weer zal opbeuren. — Mijn leger staat tusschen Leuven en Elsloo , onder Siegfrieds bevelen , gereed oni op te trekken en in 't hart van Neustrien te dringen. Terwijl laat Prins Hugo, uit Beyeren teruggekeerd, zich door eon talrijken aanhang tot Koning uitroepen en bezet hy den Rijnkant , van Worms of tot A ndernach toe. Markgraaf Hendrik, de eenige bekwame veldheer, op wien Karel bogen mag, heeft zelf mijn ontwerpen in de hand gewerkt, door my een mondgesprek in de Betuwe te laten voorslaan. Hy wil , zoo 't beet, tot middelaar verstrekken tusschen my en den Keulschen Bisschop, en tevens mijn twist met Everhard doen beslechten; — het zal my niet moeilijk vallen, hem door langdurige samenkomsten op te houden. — Intusschen zeilt Tosti , door my uit Denemarken ontboden , en wiens vloot reeds, zoo my geboodschapt is, voor de kust ligt , de Eems op en rukt Saxen van de Noordzij binnen, terwijl al het krijgsvolk , w.aarover ik hier beschikken ken, de Veluwe inrent, en het leger des Markgraafs, van ziju aanvoerder verstoken , van beide
—
DE KOOK EN A AP.
233
kanten ingesloten , den aanval vruchteloozen weerstand bieden zal. Wat den Markgraaf hetreft, hy zal de tijding der vyandelijkheden tevens met die der neerlaag ontfangen, en moge het dan zijnen beschermheilige dank weten , zoo hy mijner macht ontsnapt. Is Saxen eenmaal bedwongen, dan weerhoudt my langer niets: dan werp 1k het masker af, begeef my daar, waar mijn kpmst berloodigd is en voltooi den zegepraal door mijn tegenwoordigheid. Thands weet gy al mijn voornemens: oordeel thands, of Godfried waardig is, den staf van Halfdan te voeren?" -Met ingespannen aandacht had Hakon naar de mededeeling van Godfried geluisterd: — dat het onderwerp, door welks' verwezenlijking zoovele gesloten verbonden en gezworen eeden schendig verbroken moesten worden , schandelijk en onregtvaardig ware, stuitte Hakon niet : want zelfs hy , de anders oprechte en rondborstige man, deelde in de by Kristen en Noorman toen heersehende begrippen, dat beloften, aan vyanden gedaan , slechts zoolang geldig waren, als men niet sterk genoeg was, om die met goed gevolg to breken, en dat het alleen naar den uitslag was, dat men de wettigheid eener onderneming moest beoordeelen. Uw ontwerp is stout en schrander uitgedacht ," zeide hy : If maar nog liever zag ik dat de zoon van Harold niet wachtte met het zwaard te ontblooten , tot anderen het hunne gevoerd hadden. San het hoofd van uw heir op den post, dien gy aan Siegfried toe vertrouwt , daar ware beter uwe plaats, dan op de samenkomst met den Markgraaf. Poch moet het zijn, zijt gy verplicht u derwaart te begeven , denk dan aan hetgeen de mond des wijzen gezegd, heeft: voor gy een huis binnentreedt, zie aan alle vensters , wend uw oogen naar alle hoe20
231
DE KOORKNAAP.
11 ken; want gy weet niet, of niet de vyand op uw verderf loert." " Zend die spreuk aan den Markgraaf," zeide Godfried: 11 zy kan hem goud waardig zijn. En thands , vaarwel grijzaart! keert gy ooit naar deze landen terug , gy zult Godfrieds hoofd met de koningskroon vercierd of met den lijksteen bedekt zien." —
XVII. Aan het uiterste einde der Betuwe , ter plaatse, waar de Rijn, na zich tusschen Elten en Kleef een doortocht te hebben gebaand, zich in twee takken verdeelt , waarvan de noordelijke den oorspronkelijken naam bewaart , en de andere dien van Waal slechts aanneemt om hem later weer te verliezen , beyond zich een oud en grootendeels vervallen gebouvv , onder den naam van Heerespyk (of slot van den Heer) bekend, en hetwelk , wegens zijn ligging als een belangrijk punt beschouwd , de aandacht des Keizers getrokken had, die het voorlang aan zekeren Wichart , een Saxischen grondbezitter, in been had opgedragen , onder gehoudenheid van er voortdurend een zware bezetting op te houden. Maar de Sax, van nature gierig en hebzuchtig, en onwillig om zoo vele hongere monden te spijzen , had zich sedert lang van zijn verplichting ontslagen en leefde eenzaam op zijn slot, zich minder dan ooit bekommerende over hetgeeu rondom hem plaats had en er zich alleen op toeleggende, het meeste voordeel mogelijk te trekken van de enkele blinders, die zijn bezitting uitmaakten en van de visschery , welke (le dubbele stroom , die hier de oever be-
DE KOORKNAAP.
235
spoelde , hem op kon leveren. Thands echter had een onvoorziene omstandigheid den ouden Wichart uit zijn stille rust doen ontwaken en hem met te voren ongekende zorgen vervuld : Hertog Godfried en de Markgraaf hadden begrepen , dat geene plaats meer geschikt ware tot het houden hunner byeenkomst, dan het slot van Wichart : slechts zijne toestemming werd daartoe vereischt : en een bode was op den Heerespyk aangekomen om hem die te vragen. Niet weinig was de grijzaart door deze boodschap van zijn stuk geraakt; en wel gaarne had hy den bode met een weigerend antwoord heengezonden ; maar hy besefte te wel , dat een verzoek van eenen dier beide Vorsten aan een bevel gelijk stond en dat het de uiterste dwaasheid zoft geweest zijn, zich het ongenoegen van twee zulke machtige naburen den hals te halen. Hy stemde dus gereedelijk toe in al wat men begeerde , en by nader overleg tot het besluit komende , dat, nu de zaak er eenmaal toelag, hy van de gebeurtenis alle mogelijke party moest trekken, had by, order aanvoering zijner bekrompen middelen , het verzoek gedaan, dat men hem de noodige hulp zoude verschaffan, om zijn woning tot de ontfangst van zulke doorluchte gasten geschikt te maken. Dit was gereedelijk goedgekeurd : bekwame werklieden , hem door den Markgraaf verstrekt , waren op den Heerespyk aangekomen: en Wichart had het genoegen gehad, het puin weggeruimd, de vervallen gedeelten hersteld, de schenren gelapt , de voornaamste vertrekken met tapijten behangen en met nieuwe meubelen opgecierd te zien. Er bleef echter nog een punt over, dat voor den ouden Wichart veel zwarigheid in had, en waaraan hy niet dan met moeite kans zag te voldoen. Naar luid der gemaakte bepalingen , zouden zoo wel Godfried als 20*
236
DE KOORKNAAP.
de Markgraaf zich slechts door twaalf dienaars mogen doen vergezellen , die geene wapenen dan een dolk of jachtmes mochten voeren. Be krijtwaarders, die, van weerszijden benoemd, den te houden kampstrijd moesten regelen , waren , benevens hun schildknapen , van deze bepaling uitgesloten , even als, gelijk van zelfs sprak , de kampvechters zelve. Wat het bewaren van rust en goede orde betrof, dit was uitsluitend aan Wichart opgedragen, wien men veronderstelde, dat over een genoegzame macht beschikken kon. Bit was echter , geiijk wy gezegd hebben, geenszins het geval. Wel had hy in de voorraadkamer wapenen genoeg (schoon meest alle verroest ; want de beste had hy voorlang te gelde gemaakt); maar hy had niemand buiten eenige dienaars, oud en afgeleefd als hy , om die te voeren. Nood breekt wet: en hy zond dus naar de naastgelegen dorpen , ten elude zich van daar met manschappen te voorzien. Het loon, dat hy voor deze dienst beloofde , was echter zoo karig , dat alle kloeke mannen hem geweigerd werden en hy Diet dan de zoodanigen bekwam , die tot alien arbeid, laat staan tot de krijgsdienst , ongeschikt waren, doch die hy, minder op tie hoedanigheid dan op het getal ziende, desniettemin aannam en, uiterlijk althands , in wapenknechten herschiep. Het was op den morgen van den zevenden dag , volgende op dien , waarop de in het vorige Hoofdstuk beschreven gebeurtenissen hadden plaats gehad , dat men van den Heerespyk een vaartuig den Rijn zag afkomen , hetwelk reeds vroegtijdig Emmerik verlaten had en nu aan de uiterste punt des eilands landde. Hy, die voet aan wal zette , was een prachtig gekleed Edelman , in de kracht des levens, met een forsch en
DE KOORKNAA.P.
237
edel voorkomen, en regelmatige , sterk sprekende gelaatstrekken , wier uitdrukking moed en fierheid kenteekenden, terwijl de smalle, eenigzins inwaart gebogen onderlip scheen aan te duiden , dat hy , wanneer het noodig was , ook list en beleid aan dapperheid wist te paren. Deze was niemand anders als de beroemde Markgraaf Hendrik, nevens Godfried de grootste veldheer van zijn tijd , van wien wy reeds meermalen in deze bladen hebben gewach gemaakt. Wy wenschen u heil , edele Wichart !" ' zeide hy , den grijzaart , die hem aan 't hoofd zijner nieuwbakken bende • was te gemoet gekomen, de hand schuddende : wy vleien ons , dat wy de eerste ter bestemder plaatse zijn." — ran de daad!" antwoordde Wichart : rr Hertog., Godfried is nog niet aangekomen." Des te beter ," zeide de Markgraaf : rr dan zullen wy nog den tijd hebben tot eenig onderhoud. Ik weet , dat gy een getrouw onderdaan des Keizers zijt , edele Wichart! Nu ; wy zullen daar zoo aanstonds breeder over spreken. Voorwaar ! gy hebt een geducht aantal knapen onder de wapenen gebracht : ik wist niet , dat het getal uwer vazallen zoo aanzienlijk ware." Pit zeggende zag hy met een geheimen glimlach naar de bende van Wichart , die zeker een kluchtig schouwspel opleverde : zoo wel wat haar uitrusting als wat haar samenstelling zelve betrof ; want zy was niet ongelijk aan die, welke, in het treurspel van Shakspeare, de beroemde Falstaff in 't veld brengt. Men zag er kreupelen en lammen , grijzaarts, met het hoofd naar 't graf gebogen, die moeite hadden , de hun toevertrouwde te torschen , en knapen , aan de kinderjaren nog naauwlijks ontwassen , die, aan het gewicht
238
DE KOORKNAAP.
van den ijzeren stormhoed ongewoon , elk oogenblik waarnamen , waarin men niet op hen lette , om hem van 't hoofd te nemen en onder den arm te dragen. Hm !" zeide Wichart , door de aanmerking des Markgraafs gestreeld : mijn bende is wel niet talrijk ; maar zy zal toch , vlei ik my , de orde kunnen bewaren." 't Is mogelijk !" zeide Hendrik , een bedenkelijk gezicht zettende : u indien namelijk de Noorman zieh aan de afspraak houdt ; maar , gy zult my wel toestemmen , Edele Wichart! dat men tegen Godfried geen genoegzame maatregelen nemen kan. Het Rijk heeft, te dikwijls reeds , met schade ondervonden , hoe weinig by zich om gegeven beloften en bezworen eeden bekreunt. Ware het dus niet voorzichtig gehandeld , een welgewapende macht hier ergens in de nabyheid by de hand te houden , die op de eerste aanmaning kon toesnellen , indien er van 's Hertogen zijde tegen de overeenkomst gezondigd werd." Ik zon niets Bever verlangen," zeide Wichart : maar dan moest ik eerst over een zoodanige macht kunnen beschikken : de mijne was vroeger vrij aanzienlijker ; maar kwade koortsen hebben hier geheerscht: ik heb veel yolks verloren en onder hen , die overbleven , zijn nog zieken en zwakken genoeg." Pat zal geene zwarigheid maken ," zeide de Markgraaf : gy behoeft slechts aan de naastbygelegen voorde bevel te geven , dat men mijn ruiters deze nacht onverhinderd op het eiland late overkomen." II Uwe miters , Heer Markgraaf !" riep Wichart , verwonderd opziende : maar dat ware geheel tegen de afspraak , en dan zoudt gy doen hetgeen gy van Godfrieds zijde voorkomen wilt." —
DE KOORKNAAP.
239
Het is enkel met het doel om de rust te bewaren ," zeide Hendrik : en zy zouden zich niet dan in den uitersten flood vertoonen : de overeenkomst blijft in alle opzichten ongeschonden ; want die betreft den Heerespyk en daar kom ik met niet meer dan twaalf ongewapende dienaars." 't Is mogelijk ," hernam de grijzaart, zich de kin wrijvende: dat aan uw afspraak ten opzigte van Godfried aldus voldaan werd; maar ten mijnen opzichte zoil zy geschonden worden. Het slot is my door den Keizer opgedragen; en ik mag Been andere benden op de aanhoorigheden toelaten , dan die, waarover ik zelf het bevel voer." — Boor, mijn goede Wichart!" hervatte de Markgraaf : n ik moet slechts twee punter uwer overweging aanbevelen. Wat ik doe, en wat ik voorstel , geschiedt op last des Keizers , en , door te weigeren daaraan te voldoen , zoudt gy u zijn ongenade op den pals halen , zonder in het minst het volvoeren van dien last te kunnen verhinderen. Wilt gy daar en tegen medewerken tot het doel , dat wy ons voorstellen , zoo worth u niet alleen de vrije eigendom van uw tegenwoordig leen verzekerd , maar gy zult dit laatste door 's Keizers goedheid nog aanmerkelijk zien vermeerderen." — Hier zweeg de Markgraaf en wachtte, inmiddels met Wichart zijn weg naar het slot vervolgende, den indruk af,, dien zijn woorden maken zouden. De oude landbezitter beet zich op de lippen , het uur vervloekende, waarin het den Vorsten in 't hoofd was gekomen , zijn grondgebied tot de plek hunner samenkomst te kiezen. Hy voelde , ja den klem van Markgraven redenen; doch , onzeker , wie in den twist , welken hy voorzag, zoa zegevieren, begreep hy tevens , zijne medewerking
240
DE Kootoix Ai P,
van geen onzekere belofte te moeten doen afhangen. u Heer Markgraaf!" zeide , het zoti my hoogst welkom zijn, een gelegenheid te vinden, om den Keizer te believen; maar wat zofi het my baten , al schonk 2ijn gunst my land en goed, indien de Noorman zich eens later op my wreken Wilde over het. deel, dat ik aan het gebeurde gehad zofi hebben ? 1k ben een oud man , Heer Markgraaf, en ik heb geleerd, op geen be'often van Vorsten te vertrouwen. Liever dan al die vermeerdering van grond , ware my een goede ronde geldsom , waar ik in tijd van nood den thorn des Noormans mede zoit kunnen ontvluchten." — Honderd harde muntstukken zullen u worden toegeteld ," zeide Hendrik , terwijl hy den ouden vrek op den schouder klopte: 11 voor elke honderd man , die, zonder dat Godfried of een der zijnen er de lucht van bekome, de voorde overtrekken." Rek.en er op," zeide Wichart : ro maar van thijnen kant eiseh ik uw woord, (leer Markgraaf! dat niet een hunner, dan in geval van nood, binnen honderd roeden van bet slot zal verschijnen." De Markgraaf stemde in het verlangen des Slotvoogds en beiden traden nu den Heerespyk binnen. Niet ling duurde het, of een tweede vaartnig kwam den Rijn afzakken, waaruit Willibert, Bisschop van Keulen , met een klein gevolg van geestelijken , benevens Willem van Emmerik , die bet ambt van krijtwaarder by het kampgevecht bekleeden moest , en onze oude kennis Graaf Everhard , met hun schildknapen, kwamen afgestegen: en welhaast hevonden zich de voornaamsten deter personaadtjen met den Markgraaf in eem der vertrekken van Wicharts slot by elkander. De grijze Bisschop, van zijn tocht vermoeid, had zich,
DE KOORKNAAP.
241
terstond na de wederzijdsche begroetingen, in een gemakkelijken leunstoel neergezet , en bleef daar in een byna onbeweeglijke houding zitten, met de armen op de leuningen rustende, de handen op den schoot samen gevouwen en terwijl hy poor zich zag met den strakken, onverschilligen blik van iemand, die, schoon bewust dat er iets gewichtigs staat plaats te hebben, op alles is voorbereid, en de gevolgen niet voor zijne rekening neemt. Markgraaf, schoon wel te vrede over den uitslag van zijn onderhoud met Wichart , en verzekerd, dat hy van dien kant geen tegenstand te wachten had, was echter niet geheel zonder zorg over de toekomst : hy liep met langzame schreden het vertrek op en neder : en er vertoonden zich blijken van ongeduld op zijn gelaat, zoo dikwerf by uit het venster zag naar den kant, vanwaar Godfried verwacht werd. Schoon hy het ver gebracht had in de kunst der zelfbeheersching, toch kon hy de innerlijke onrust, welke hy gevoelde, niet geheel onderdrukken; en de sporen daarvan waren somtijds zichtbaar in een krampachtige beweging zijner handen of in een lichte zenuwachtige trekking op zijn fraai gelaat. Die onrust ontsproot niet zoo zeer nit eenige vrees Poor mislukking der genomen maatregelen als uit een gevoel van wrevel over de noodzakelijkheid, welke (gelijk hy meende) het tot plicht maakte, die maatregelen to bezigen en zijn toevlucht tot list en bedrog te nemen, waar hy zoo gaarne het zwaard alleen zoft hebben zien beslissen. Wat Everhard betrof, hy zag de komst zijns ooms to gemoet met een angst, welke by te vergeefs poogde te overwinnen: zijn gelaat werd beurtelings bleek en rood, en meer dan eens was by genoodzaakt, er met de hand over heen te strijken, om zich de zweetdrop21
242
DE KOORANAAP.
pelen of te vegen , die van zijn voorhoofd stroomden. Voor hem was en bleef dan ook de toekomst donker : en by gevoelde met spijt , dat, het zij de gelukster des Markgraafs of die van Godfried de overhand beMeld, er voor hem weinig meer te hopen viel. Gelukte het dezen laatste, de plannen van Hendrik te verijdelen en zijn macht verder uittebreiden , dan was hy, Everhard, voor altijd verloren ; maar, ook zelfs al werd Hendrik door het lot begunstigd, dan nog waren zijn vooruitzichten gering. Vroeger, ja , toen hy nog als Graaf in Teisterbant regeerde, had hy zijn medewerking aan den Markgraaf tegen voordeelige voorwaarden kunnen verkoopen ; maar thands, nu hy, als vluchteling by Hendrik aangekomen, dezen slechts zijn arm en then van enkele weinige volgers had kunnen aanbieden , thands begreep hy te wel, dat het loon slechts naar zijn verdiensten zou worden afgemeten. Daarby,, en nu wel in de eerste plaats, kwam het herouw over de uitdaging welke by gezonden had. Steeds gewoon om , zonder na te denken , aan de eerste opwelling zijner driften toe te geven, had hy die boodschap aan zijn 00m in een gedachteloos oogenblik gedaan , en zich toen wellicht gevleid, dat Godfried die als een bewijs zijner onschuld aanmerken, en hem zijn vriendschap terug zou geven ; maar het antwoord van dezen had geheel anders geluid : en nu stond het hem voor den geest, welke wakkere kampvechters hem Godfried zod kunnen tegenstellen. Schoon niet van moed of krachten ontbloot, hy wist, dat zijn oom menigen wakkeren krijgsman bad, tegen wien by niet was opgewassen : en by wist tevens, dat geen vertrouwen in de deugdzaamheid zijner zaak by dezen kamp zijn arm zou versterken. Zich intusschen, wat het ook kosten mocht, van de ,
DE KOORKNAAP.
243
pijnlijke gedachten, die hem kwelden , willende ontslaan , trad by naar den Markgraaf toe, en vroeg hem, of by ook tijding van Alkenmard bekomen had. It Alkenmard," antwoordde de Markgraaf, r, slaagt in zijn zending boven verwachting : by heeft in Teisterbant adel en gemeen tegen den overweldiger opgehitst, de boeren schijnen hun edelen Graaf Tietbold niet vergeten te hebben en alles te willen ondernemen om zijn won uit Godfrieds handen te verlossen. Wellicht is de opstand reeds uitgebroken , die aan de Noormannen de handen zoo vol werks zal geven, dat zy hun Hertog hier niet te hulp zullen komen. Van dien kant gaat alles goed." althands voor u Alles gaat slecht," zeide Everhard: my." — Voor u ? En hoe dat?" Is het niet de afspraak geweest, dat tot loon mijner diensten , Vanissa in mijne handen zeal gesteld worden?" Welnu?" — ,, Wel! de vertellingen, welke ik, welke Alkenmard verspreid heeft omtrent haar avontuurlijken tocht met dien satanschen koorknaap en hun geheimen minnehandel, hebben zooveel te weeg gebracht, dat Godfried, naar 't schijnt, zijn plan niet durft volhouden, om haar aan Prins Hugo uit te huwen; maar ik zie niet in , dat ik hierdoor eenigzins gevorderd ben." En waarom niet?" Het zoti my niet vreemd voorkomen, dat die monnik en ik meer waar gesproken hadcien, dan wy zelve wisten, en dat werkelijk Vanissa op dien bloemzoeten knaap verliefd ware: — nu wil bet toeval, dat Alkenmard zelf ontdekt, hoe die Uddo de doodgewaande zoon en erfgenaam van Graaf Tietbold is, en bet uw belang mede21* --
—
„
244
DE KOORKNAAP.
brengt, (lit geheim openbaar te maken. Zal hare liefde voor hem niet toenemen, wanneer zy hoort, dat hy haar in afkomst gelijk is? En zult gy zelf, wanneer by die afkomst eenmaal laat gelden, hem wellicht niet meer begunstigen dan my ?" Over Vanissaas hart kan ik niet beschikken ," zeide Hendrik, de schouders ophalende : maar, dat ik haar in uwe macht zal stellen, daarvoor hebt gy mijn woord." — En wat dien zoon van Tietbold betreft," zeide de Bisschop, zich in 't gesprek mengende : dien behoeft gy niet te vreezen : Godfried heeft hem immers, zoo wy hoorden , gebonden naar het Steenen Huis doen vervoeren : en , zoo hy hem niet reeds heeft ter dood laten brengen , dan zal by daar voorzeker niet inede verwijlen, wanneer hy zijn afkomst ontdekt." — u Dat verhoede de hemel !" riep Hendrik : Tietbold was mijn vriend en wapenbroeder: het zoil my eeuwig rouwen, indien ik vernam, dat zijn zoon het leven verloren had, en ik my tevens beschuldigen kon, niet alles gedaan te hebben, om dat onheil te voorkomen. Nog verwijt ik my, dat ik Godfried niet door den bode, dien wy hem zonden, het geheim van 's jongelings geboorte heb bekend gemaakt en hem aangezegd , dat wy het als een oorlogsverklaring zouden beschouwen, indien hem een hair gedeerd werd maar wat geschied is, is geschied en het voegt ons , alleen de toekomst in te zien. Gy vertrouwt dan, vrome Vader! dat Graaf Gardolf morgen stellig bier zal wezen ?" — „ Twijfel daar niet aan," antwoordde de Bisschop : n de zucht, om zich over den geleden hoon te wreken , zal Item vleugelen verschaffen." — dat ,, Gy hebt hem toch gemeld," zeide Hendrik :
DE KOORKNAAP.
245
ik van geen wraakneming wit hooren. Is Godfried billijk in zijn eischen en betoont hy toegeeflijkheid van zijnen kant , dan moge hy vrij vertrekken : volhardt hy in zijn ongehoorzaamheid aan 's Keizers bevelen , dan leere een kerker hem gedweeheid ; maar in elk geval moet zijn Leven gespaard blijven. Wat wy doen , is voorwaar reeds weer dan genoeg maar waar blijft de Noorman? Zou hy berouw hebben gekregen van zijn belofte om hier te komen ? of zoil wellicht de opstand te vroeg zijn uitgebersten en hem te huis houden ?" — Het geluid van een hoorn, die van den toren geblazen werd, beantwoordde de vraag van Hendrik, door de nadering van nieuwe gasten te verkondigen. Met drift snelde hy naar het venster en zag een kleinen trein , die van de landzijde langzaam kwam aantrekken. Daar komen zy ! " riep hy uit : daar komen zy eindelijk . . . Wichart gaat hen reeds te gemoet ; — maar hoe ! Ik zie een drietal ruiters en wagens in hun midden. Zoil hy vrouwen met zieh hebben gevoerd ?" Vrou wen !" herhaalde Everhard : zofi het mogelijk zijn " Dat Vanissa haren vader vergezeld had ? — En waarom niet ? Zy toch meer dan iemand heeft Teat om den kamp by te wonen , waar zy aanleiding toe heeft gegeven. Wat zegt gy, vrome Vader ! zullen wy den Noorman niet op het voorplein gaan afwachten ? Vergezelt gy ons , Graaf Everhard ?" Niet ik ," antwoordde deze : n het zal tijds genoeg zijn, dat ik my vertoone , wanneer het uur van den kampstrijd daar is : ik gevoet weinig lust, de verwijten van Godfried aan te hooren." Te ineer, daar gy ze verdiend hebt ," mompelde —
„
246
DE KOORKNAAP.
Hendrik , terwijl hy zich met den Bisschop naar boneden begat : u voorwaar ik zoil met genoegen aan uw weerpartijder een geschenk geven , byaldieh het hem gelukte , ons van u te ontslaan. Had ik u vroeger in uw voile nietigheid gekend, ik had my nimmer zooveel moeite getroost , om u tot onze zijde over te halen."— Terwij1 hy zich, onder het uiten dezer gedachten , met den Bisschop naar beneden begat, waar hun gevolg zich verzamelde , kwam Godfried met de zijnen van de andere zijde langzaam aangetogen. Hy zelf stapte vooruit , met den eerwaardigen Proost van Thorn, dien hy met zich had genomen , wetende in welke achting hy by de Rijksgrooten stond, aan zijn eene, en Graaf Ravening aan zijn andere zijde. Deze laatste was in voile wapenrusting uitgedoscht , als zijude by benoemd om van wege Godfried het ambt van krijtwaarder to vervullen ; terwijl de Hertog zelf geheel wapenloos was , uitgenomen een dolk , die meer als cieraad dan als middel tot aanval of verdediging was aantemerken. Een drietal wagens volgde , in den voorsten waarvan Gizela on Vanissa waren gezeten , welke Godfried met zich had gevoerd , ten einde de oogen des Markgraafs door dit bewijs van vertrouwen te blinden : in den tweeden wagen zat Bertrada , nog altoos onbewust wat er van haar zoon geworden was en wet de Hertog met hem voorhad. Godfried had ook haar gezelschap gevorderd, zoowel om dat hy wilde doen gelooven, dat er eensgezindheid tusschen hen beiden bestond , als uit vrees , dat , indien hy haar achterliet , zy in zijn afwezigheid het yolk mocht opruien. Nevens haar, gelijk mede in den derden wagon, bevonden zich de juffers van het gevolg ; terwijl Goliath, van Trolld vergezelschapt , nu eons naast dezen, dan naast genen
DE KOORKNAAP.
247
wagen reed, wear by het best gelegenheid vond om zijn kwinkslagen te luchten. Eindelijk , achteraan, reed Godfrieds schrijver Wolf brand , benevens eenige dienaars , en de gewapende schildknapen van Ravening ; in wier midden zich de kampvechter beyond , die tegen Everhard moest strijden. Een donkerkleurige mantel hing hem om de leden , die zijn geheele gestalte bedekte , en het vizier van zijn helm was nedergeslagen , zoodat geen zijner trekken zichtbaar was. Wat zijn wapenen betrof , deze werden achter hem gedragen op een paard, dat een der schildknapen aan den toom Meld. Ziedaar den Heerespyk ," zeide Godfried , het slot aan den Proost toonende : 4 en den ouden Wichart , die my aan 't hoofd van een uitgelezen manschap komt verwelkomen. Voorwaar! ik wist niet ," voegde by er spottende by , dat by zulk een talrijke bende in 't veld kon brengen , en ik zie wel , dat ik goede voorzorgen zal moeten nemen , indien bet my ooit in den zin mocht komen , zijn erf te vermeesteren." By Momus !" riep Goliath, die nevens hem kwani opgereden : n ik geloof, dat onze gastheer al de boomgaarden van den muck geplunderd heeft om zijn bende voltallig te maken." — „ De boomgaarden !" herhaalde Godfried : vat meent gy ?"
Wel !" hernam de dwerg : ziét gy niet , dat zijn manschap gedeeltelijk uit vogelverschrikkers bestaat , die by rechts en links heeft doen ophalen ? Hy mag wel op zijn hoede zijn , anders neernt Trolld er nog, twee of drie van in zijn bek en loopt er mede weg." Indien slechts ," zeide Ravening , het hoofd schud-
2 43
DE KOORKNA AP.
dende , e die lamme spotsoldaten de eenigen zijn , die zich op het erf van Wichart bevinden. By Vali ! Hertog ! gy hebt te veel gewaagd , met u , zoo slecht vergezeld , herwaart te begeven, zonder te bedenken , dat Hendrik uw voormalige vyand , en nog uw nayverige nabuur is." De Hemel verhoede , dat ow vermoedens waarheid worden , Heer Graaf !" zeide de goede Proost , altijd geneigd het beste van zijn naaste te denken ; ll de samenkomst heeft immers joist het doel om vrede te stichten en alle misverstand uit den weg te ruimen." — Godfried glimlachte met den gerusten blik van iemand, die zich zeker waant van zijn zaak ; maar Goliath tikte met het einde van zijn zotskolf den rensachtigen Graaf goedkeurend op den schouder. Gy spreekt als een nar ," zeide hy : u nu , maak u maar niet driftig ," vervolgde hy, den toornigen blik van Ravening ziende : u narren spreken nooit als waarheid, en daarin doet gy niet voor hen onder. Ik ook , ik heb Neef Godfried mijn nieuwste zotskap tot een gesehenk beloofd , toen ik zijn voornemen vernam om hier te komen onderhandelen , zonder dat hy een zes– of zevenhonderd maliekolders medenam om klem aan zijne redenen te geven." En wat zult gy met uw zotskap do;n , vriend Goliath !" vroeg Godfried, zich met een vrolijken blik over de kin strijkende , e indien ik bier heelshuids en met glans van daan kom ?" — „ Dan schenk ik hem , met mijn geheele plunje daarby, aan den Markgraaf ," antwoordde de nar : If maar stil ik merk dat het inijn tijd wordt te zwijgen ; want daar is onze gastheer gereed u te verwelkomen en twee gekken moeten niet te gelijk spreken."
DE KOORKNAA.P.
249
Die man ziet er uit als een echte vrek , die zijne ziel voor een goudstuk verkoopen zoude ," zeide Godfried , terwijl by , de geele , magere tronie van Wichart beschouwende, den man terstond beiiordeelde met dien juisten blik , welke aan een Vorst meer dienst doet dan sehatten of legermachten: waar is Wolf brand? ik moet hem spreken. — Hoor eons Wolf brand !" fluisterde by den klerk in 't oor , toen deze, aan het haastig opontbod zijns meesters gehoorzamende, de achterhoede verlaten had en aan zijn zijde was gekomen : gy tracht dien Slotvoogd alleen to spreken by moet zorg dragen, dat , zoo Lang wy ons hier bevinden , de Markgraaf Beene tijding bekome van hetgeen er in Saxon voorvalt, noch eenige boodschap afzende : alle in– of uittocht van het eiland moet verboden , elke bode teruggewezen worden , behalve, dit verstaat zich, die voor my komen. Bezig bedreigingen en goud ; zwicht by voor de eersten niet , het laatste zal by niet versmaden." — De klerk zag eerst den naderende Slotvoogd aan, als om te berekenen , welke taal op den man den meesten indruk zoude maken, en gaf toen door een knik te kennen, dat by aan het verlangen des Hertogs zoti voldoen; terwijl Wichart , die nu by den trein gekomen was, zich, na een korte verwelkomst, daarby aansloot en alien gezamentlijk hun weg vervolgden. n Ten laatsten zien wy het einde van dien ver veelenden tocht," zeide Gizela tegen haar stiefdochter, toen zy zich op een boogscheuts weegs van den Heerespyk bevonden: voorwaar! ik had gedacht, dat die eentoonige weg eeuwig zoude dwelt. — En zie! daar komt de Markgraaf zelf ons te gemoet, en de vrome Bissehop mede, en Willem van Emmerik , die als krijtwaarder
250
DE KOORKNAAP.
zal optredeni en al de anderen : ik had wel gewild, dat zy ons die beleefdheid gespaard hadden en my voor het minst den tijd gelaten, van kleederen te verwisselen : mijn mantel is vol stof en mijne hairen hangen my langs 't aangezicht als wilgebladen na den rep,ren." Is gindsche edelman de wakkere Markgraaf ?" vroeg Vanissa, die niet kon nalaten , den man , van wien zy zooveel gehoord had, met belangstelling te beschouwen : en wie zijn die knapen in witte kleederen, die achter den Bissehop staan?" — Die knapen ?" herhaalde Gizela , lachende : o ! het verwondert my niet, dat zy u we opmerkzaamheid trekken : het zijn koorknapen ; — doch zy zullen nog vry wat moeten groeien , cer zy zoo kloek en wakker zijn als... nu schrei maar niet Het was zoo kwaad niet gemeend : en wat zouden gindsche Heeren denken , indien zy traantjens op uw wangen zagen." Helaas!" zeide Vanissa, zich de wangen afveegende : II de Hemel weet, wat zy zonder dat reeds van my denken. Wee my ; dat ik hier moest komen , na zoo schandelijk belasterd te zijn." Laster !" herhaalde Gizela maar in waarheid, ik kan er niets lasterlijks in vinden : die koorknaap heeft u het leven gered en, bovendien, zijn ridderlijke dosch stond hem uitnemend wel. Al hadt gy hem lief gehad, niemand zou u zulks ten k wade kunnen duiden : en dat zou ik zeggen , al stond mijn broeder Hugo voor my. Ik wilde maar, dat ik wist, wat Gadfried met den knaap gedaan heeft: ik had hem gaarne tot paadje gehad; — maar still het wordt tijd, dat wy zwijgen. Godfried is reeds van 't paard gestegen." — s Wees welkom aan den Heerespyk, Hertogl" zeide de Markgraaf, terwijl by naar Godfried toetrad : n uw
DE KOORKNAAP.
251
gezelschap," vervolgde by, met een nainzamen glimlach, terwijl hy op de wagens wees: it is talrijker, dan de afspraak was." Toch ilia van dien aart," zeide Godfried: dat het u zorg zal inboezemen : het zijn grootendeels maar vrouwen, zoo als gy ziet." li Des te gevaarlijker zijn zy ," hervatte Hendrik: II want zy leggen haar wapenen nimmer af: en daarvoor moet de stoutste krijgsman zich nederbuigen, vooral, wanneer zy zoo bekoorlijk zijn als die wy hier aanschouwen." — En met–een, met een gemakkelijken zwier naar den stiistaanden wagen toetredende, bood hy de hand aan Gizela om af te stijgen. Met eenige verlegenheid beantwoordde zy zijn hoffelijke bulging, en then, hem voorbysnellende, haastte zy zich naar Godfried en trok hem by de mouw. Gy hebt u nog niet voor den vromen Bisschop gebogen en zijn zegen afgesmeekt ," fluisterde zy hem in. Godfried haalde de schouders op; doch voldeed aan haar wensch en liet zich op eene knie neder voor den Bisschop, die in afwachting der eerbetooning, waar hy aanspraak op maakte, onbeweeglijk op zijn plaats was blijven staan : i, Mijn vrouw herinnert my mijn plicht, Hoogwaarde Vader!" zeide hy; byna had ik dien, als een nieuwe bekeerling die ik ben, schandelijk verzuimd. Vergeef my mijn onbedrevenheid, en schenk my uw zegen." — „Dien Dien hebt gy, mijn zoon!" zeide de Bisschop: P en moge deze byeenkomst tot heil der Christenheid strekken." II Amen !" zeide de Proost, die hierop toetrad. Gy ook hier , mijn Broeder !" zeide de Bisschop, —
-
252
DE KOORKSIAP.
verwonderd : voorwaar,, zoo iemand nog twijfel kon voeden aangaande de vredelievende gezindheid van den edelen Hertog , uwe tegenwoordigheid zott dien geheel nit den weg ruimen." 1)aar zou ik zoo gerust niet op wezen ," zeide Goliath, den breeden kop schuddende : de Proost is een onweersvogel, en waar hy was, zijn hltijd slagen gevallen. Vraag dat rnaar aan Vanissa." — Wie zQu aan veete kunnen denken in zulk bevallig gezelschap als hetgeen wy vereenigd zien ," zeide de Markgraaf, terwij1 hy Vanissa en Bertrada in den kring voerde : u ik vrees maar,, dat wy niet van hier zullen kunnen scheiden." u Hoe langer onze byeenkomst dtturt , hoe aangenamer het my wezen zal ," zeide Godfried. Ik ben alleen bedueht ," zeide .Wichart, a dat de huisvesting en het onthaal zulke gasten niet waardig zullen wezen. Ik ben een oud man , en het zal wel veertig jaren geleden zijn, dat er vrouwen op den Heerespyk ontfangen zijn." Bekommer u deswege niet ," zeide Godfried : de vrouwen zullen weten , zich te schikken ; — rnaar ik zie mijn neer niet hier, den waardigen Everhard Is hy bevreesd , mijn aangezicht te aanschouwen , of dat mijner dochter ? Hy heeft zich immers niets te verwijten, naar hy zegt." --u Bat zeide de kat ook , toen de bond haar het seek, dat zy gestolen had, voor den netts weghaalde :" zeide Goliath. Graaf Everhard wil zich eerst dan vertoonen," zeide de Markgraaf, u wanneer de poort der kampplaats voor hem geiipend wordt : hy was beducht, dat zijn tegenwoordigheid, indien hy vroeger verscheen , een fibers over -
,,
DE KOORKNAAP.
253
het genoegen onzer samenkomst zoude werpen. Ik zie , dat de edele Graaf Ravening als krijtwaarder zal optreden, en voorwaar, aan niemand beter dan aan den dapperste onder de dapperen , voegt die taak. Maar mag ik vragen wien gy de eer hebt waardig gekeurd, zich met Everhard te meten ?" — n Hy verlangt nog onbekend te blijven ," antwoordde Godfried e en ik zal den edelen Wichart verzoeken, hem en zijn schildknapen een afgezonderd verblijf aan te wijzen." — Hy moge zoo dapper zijn Ls hy wil, die onbekende, van wien ik , die enders goede oogen heb , nog niets , zelfs de punt van den neus noch van den voet niet, heb kunnen ontdekken ," zeide Goliath : u Neef Godfried heeft toch kwalijk gehandeld , dat hy my de taak niet heeft opgedragen van als kampvechter op te treden."— e En dat waarom ?" vroeg Hendrik , den dwerg met verbazing aanstarende. e Wel !" antwoordde deze : n eer Everhard nog had kunnen ontdekken, of ik wel een lichaam bezat , laat staan een plaats waar ik trefbaar ware, zoil ik hem reeds als een baars gekorven hebben." Zwijg I" zeide Godfried, zich ontevrede naar hem toekeerende : n gy zijt te vrijpostig, en de edele Markgraaf mocht geen smaak vinden in uw vernuft." Integendeel!" zeide Hendrik : ik v eronderstel , dat gy hem niet medegenomen hebt om den mond te houden. Hy zal het best geschikt zijn, om onze wellicht drooge onderhandelingen wat op te beuren." Daar mag ik niet by tegenwoordig zijn ;" zeide Goliath, a en ik zoti het ook niet verlangen." Waarom niet ?" vroeg de Markgraaf : hebt gy zulke goede gedachten van ons alien, en veronderstelt gy het
254
DE KOORKNAAP.
Diet als mogelijk , dat er nu en dan eenige dwaasheid onder kon loopen." — „ Dat niet !" antwoordde Goliath: maar ik heb de slechte gewoonte , nooit iets .anders als zuivere waarheid te spreken , en loop weg zoodra ik een leugen hoor."— geloof in de daad ," zeide Hendrik : dat gy een goede kampvechter zoudt geweest zijn, indien uw zwaard slechts half zoo scherp ware als uw tong. — Ziedaar een fraaie bond, Hertog ! maar hy schijnt vrij schnw ," vervolgde hy, terwijl hy, het gesprek willende afwenden, Trolld had pogen te streelen , die echter,, op die bewijzen van welwillendheid niet gesteld , met haast van hem was afgeloopen. Verwondert u niet ," zeide Goliath: Trolld kept terstond de vyanden en de vrienden zijns meesters." — „ Hoe !" riep Hendrik, met een toornigen blik gy durft zeggen.. ." Dat gy een vriend mijns meesters zijn moat," viel de nar hem haastig in de reden : want u laat by ongemoeid : en zijn vyanden valt hy aan." Goed gezegd !" zeide Hendrik, door deze uitlegging te vrede gesteld : n maar wat dunkt u, edele Godfried ! zullen wy ons onderhoud niet aan het maal voortzetten, hetwelk zal opgedischt kunnen worden zoodra gy en uw gezelschap van gewaad verwisseld hebt ?" Ziedaar een verstandige voorslag ," zeide Goliath, n en waar ik slechts de laatste voorwaarde van betreur ; want ik weet, dat, zoo Nicht Gizela nog bevorens aan de kaptafel moet nederzitten , mijne arme maag nog lang geduld zal dienen te hebben en wy groot gevaar loopen, de spijzen niet dan koud te bekomen." Onder dit gesprek waren meest alien het slot binnengetreden , en, terwijl Godfried zich met de zijnen verwij—
DE KOORKNAAP.
255
derd had, kon de Bisschop niet nalaten, can den Markgraaf zijn verwondering te betuigen over het bewijs van vertrouwen , dat de Noorman gegeven had, door de vrouwen met zich te voeren. 1k ben er zoodanig over verslagen ," zeide Hendrik, a dat ik geneigd ben , aan de bende , die deze nacht de voorde moest overtrekken , tegenbevel te zenden." — Haast u daar niet te veel mede," zeide de Bisschop : wellicht schuilt hier of daar nog een adder onder 't grass Het heeft my niettemin verbaasd , Bertrada met hem te zien." Kon ik haar slechts te spreken komen ," zeide Hendrik : zoo ver my toescheen , was zy bekommerd en ongerust : maar ook zelfs over het lot van haar zoon durf ik met Godfried niet spreken, nu zy zelve zich hier bevindt; ten zij ik daartoe door haar gemachtigd worde." — Het gelukte den Markgraaf niet, zijn oogmerk te dezen opzichte te bereiken. Wel verscheen Bertrada met de overige vrouwen aan den disch , die kort daarna was aangerecht ; maar Godfrieds blik , nu en dan op haar gevestigd , herinnerde haar de belofte , die zy gedaan had, en zy liet zich geen woord ontvallen omtrent het onderwerp , dat haar uitsluitend bezig hield , terwijl zy, na den afloop van het maal , zich terstond verwijderde. Niettegenstaande de goede verstandhouding , welke men van beide kanten beweerde dat er heerschen moest, ontbrak echter aan dien maaltijd in de daad- by alien die ware opgeruimdheid van geest , die tot levendige gesprekken en genoegelijk onderhoud leidt , en de ware sans tot het maal verstrekt. Vanissa was, niet minder dan Bertrada, door kwelling gedrukt : de bisschop was van nature een grooter lief hebber van eten dan van praten
236
DE KOORKNAAP.
de Proost deed weinig aan beiden : Ravening, die Hendriks bedoelingen bleef wantrouwen, sprak geen woord, at geen spijs of dronk geen wijn, dan die hem door den Markgraaf waren voorgeproefd , en sloeg gedurig de oogen naar alle kanten, als verwachtte by , dat van achter elk tapijt, van uit elke zijdeur,, gewapende moordenaars zouden te voorschijn komen : Willem van Emmerik en de overigen wisten of vermoedden althands , dat de samenkomst niet, gelijk zy begonnen was, in eensgezindheid zou eindigen : en hun ziel bleef met vrees en wantrouwen vervuld. Godfried en Hendrik vertoonden , wel is waar,, een onbezorgd gelaat : en iemand, die met hun wederzijdsche geheime planner: bekend ware geweest, zou moeilijk hebben durven beslissen, wie van beiden het best zijn vyandelijke gezindheid en listige bedoelingen achter voorgewende vrolijkheid en scherts wilt te verbergen ; inaar toch was het somtijds te bespeuren , dat hun onbezorgdheid geveinsd was en dat zy die innige tevredenheid misten, zonder welke geen echte genoegelijke stemming bestaan kan. Gizela alleen was dezelfde als altijd , lachende om de grappen van Goliath en te vrede met de hulde en beleefdheid, haar door den Markgraaf bewezen. Na afloop van het maal zonderde zich Godfried met den Bisschop en den Markgraaf af, en de onderhandeling nam een aanvang. Wat aldaar verhandeld wend, ware noodeloos hier vermeld te worden , te meer, daar het niet bestemd was, ooit eenige uitkomst op te leveren , noch door eenige der partyen in den grond als zoodanig beschouwd word. Elk van zijn kant zocht den tijd te rekken ; en elk wendde het daarheen , gestadig zooveel mogelijk van het doel der samenkomst af te wijken. Men scheidde dan ook tegen den avond ,
DE KOORKNAA P.
257
zonder eenen stap verder te zijn gekomen; en van beide kanten begaf men zich naar de verschillende , aan elke party tot verblijf aangewezen gledeelten van het gebouw,, ten einde aldaar de nacht in rust, of in het overpeinzen der gewichtige toekomst te besteden.
XVIII. Zoo de op Wicharts slot aanwezige Grooten by hun onderhandeling ten aanzien van het oogenschijulijke hoofddoel tot geen slots= geraakt waren , ea punt hadden zy echter beslist , dat namelijk , hetwelk den kampstrijd betrof. Men was overeengekomen , dat deze in het morgenuur zou plaats hebben , en wel op het voorplein van het slot, en dat de kampvechters te voet zouden strijden met geene andere wapenen dan biji en dolk ten aanval , en helm en schild ter verdediging , oveteenkomstig het door Godfried voorgestelde, die, niet zonder reden , had volgehouden , dat nademaal beide kampers Noren , immers van Noorsche of komst waren , zy zich in hun strijd ook behoorden te regelen naar de gebruiken des lands. Het voorplein , waar wy , tot recht verstand van hetgeen volgen zal , een meer naauwkeurige beschrijving van dienen te geven , was een redelijk groot langwerpig vierkant, van drie zijden door gebouwen , en van de vierde door een zwareu muur omsloten, in welken muur zich een hooge , gewelfde poort beyond. Deze poort, welke men over een breede brug genaakte , vormde den eenigen toegang tot het slot, hetwelk van achteren , even als de landtong , al smaller en smaller toeliep , 22
25 3
DE KOORKNAAP.
en, by hoog water, door de rivier bcspoeld werd ; terwijl een diepe gracht , van weerszijden door vooruitspringende torens bescherrnd , den aanval , zoo dra de brug was weggenomen , van de landzijde bemoeilijkte. De poort, ofschoon thands geOpend , werd, zoowel als de brug, door de gewapenden van Wichart bewaakt , en de enkele nieuwsgierigen , die het gerucht van den kampstrijd uit den omtrek had gelokt , en aan wie het binnentreden was ontzegd , moesten zich vergenoegen met het geen zy van verre , op hun toonen staande en met uitgestrekte halzen , over de hoofden der gewapenden heen, door de opening zien konden. Midden op het plein, en recht tegen over de poort, was een stellaadje opgericht , van welke de aanzienlijke gasten den strijd zouden aanschouwen. De vooruitspringende hocktorens en overige gebouwen , die zich rechts en links bevonden , waren ingericht gewm den tot verblijf voor de krijtwaarders , kampvechters en schildknapen en tot stallingen voor hun paarden. In het midden van het plein had men een kleine , ronde omheining of Tuin gemaakt , van horden samengesteld , laag genoeg om er over heen to stappen en van welke de tuin , op onze oude munten geplaatst , het beste denkbeeld geven kan. Binnen dit eng bestek , hetwelk naauwlijks tien voet middellijns had , moest de strijd plaats hebben , en , volgens een gewone bepaling by dergelijke kampgevechten , leed by de nederlaag , die door zijn weerparty tegen of over de heining gedrongen werd. Het was ongeveer zeven uur in den morgen , toeu de deur van het slot openging en Godfried met deli Markgraaf naar buiten trad , door de vrouwen en beider gevolg vergezeld , en zy onder trompetgeschal op de hun bestemde zetels plaats namen. In Godfrieds OOP; blonk
DE KOORKNAAP.
259
tevredenheid ; want, reeds vroeg in den morgen, had hy door een renbode , dien by buiten het slot in 't geheim gesproken had, de tijding ontfangen , dat zijn benden de Velu we waren ingetrokken , en dat Tosti , in Saxen geland zijnde , de vyandelijkheden begonnen had. Hendrik daar en tegen gevoelde zich ontrust en verlegen ; want uiettegenstaande hy stellig bevel gegeven had, dat men hem bericht moest komen doen zoodra zijn govapenden in de Betuwe waren gekomen , hy had nog geen bode ontfangen en wist niet aan welke reden dit verzuim moest worden toegeschreven. Na hem verscheen nu ook de Bisschop , van den Proost van Thorn en zijn gevolg vergezeld. De Kerkvoogd zelf had op dien morgen in de slotkapel de mis gevierd en de heilige naam des Onbevlekten was er aangeroepen , alsof Hy een welbehagen kon hebben in hetgeen bier stond verricht te worden en de hulde aannemen , Hem gebracht door de zoodanigen , wier boezem alleen met list en bedrog was vervuld. Nu gingen aan weerskantfn de deuren der stal lingen open en vertoonden zich Graaf Ravening en Willem van Emmerik , te paard en van hun schildknapen gev olgd , die, na het plein te zijn rondgereden , tegen over de zitplaats der Edelen, en dus aan weerskanten der poort , post vatteden. Daarop naderde een der schildknapen den Hertog , en meldde hem , dat zij n kampveehter een geestelijke verlangde , aan wien hy voor den aanvang van het gebed zijn zonden biechten en aflaat ontfangen mocht. Gy zult hem dit billijk verzoek toch niet weigeren , Hertog ! " zeide de Markgraaf,, ziende dat Godfried de wenkbraauwen ontevrede samentrok en eenigzins scheen te weifel en : n Graaf Everhard heeft reeds de geeste2 2*
260
DE KOORKNAAP.
lijke diensten van den vromen Bisschop ontfangen." — De geheimen , in de biecht toevertrouwd, blijven vaor altijd in den boezem van den priester besloten , is het niet zoo?" vroeg Godfried, nadenkend. Ongetwijfeld, mijn zoon !" antwoordde de Bisschop : n de kerk straft al wie het geheim der biecht verraadt." 't Is wel ," zeide Godfried: If heer Proost, het is dan aan u, dat ik verzoek , aan het verlangen van mijn kampvechter te gaan voldoen." — De Proost boog het hoofd, ten blijke , dat by zich den hem opgedragen last liet welgevallen, en begaf zich naar het verblijf van den kampvechter. Nog vertoefde by daar , toen men buiten de poort een verward gerucht hoorde , en , naar buiten ziende, een miter ontdekte , die, met geweld zich door de gewapenden een weg banende, de brug over en het plein opreed. Daar gekomen stortte zijn paard, vielks breede borst met stof en schuim bedekt was, neder, , en zijn berijder rolde naast hem in het zand. Gewapenden en dienaars schoten toe, en Godfried zelf sprong van zijn zetel naar beneden : want by had in den gevallene den ouden Hakon herkend. Pas op, Nicht Gizela!" zeide Goliath, die zich op zijn post achter de Hertogin beyond: n daar is de Skald weer, die, nu men naar zijn zangen niet meer luisteren wil , my de loef of wil steken en buitelaar geworden is; maar by heeft , dunkt my, geen haast om op te stain." — u Zwijg !" zeide Gizela , met een angstigen blik : ziet gy niet dat de oude man gewond is: — wee! wee ons! ik vrees, dat by weer niets dan kwaad vermelden komt." — Vruchteloos waren intusschen alle pogingen geweest,
DE KOORICSAAP.
26l
om het paard te doen oprijzen ; het had nog eenmaal het hoofd naar boven gericht, maar was toen weer neergezegen en gaf Been blijk van leven meer. Overmatige inspanning van krachten had zeker zijn plotslinge dood veroorzaakt ; — wat den grijzen Skald betreft , men had hem opgericht ; maar hy ook scheen weinige oogenblikken meer over te hebben : zijn kleederen waren van–een gereten , zijn gelaat was met zweet en stof bedekt en het bloed stroomde uit een breede borstwond langs zijn gewaad. Hakon !" riep Godfried, verbaasd naar hem toetredende : wat is er gebeurd, en wat drijft u hier,, wien ik reeds ver verwijderd waande?" — De grijzaart wendde het brekend oog naar den Hertog en stamelde eenige onduidelijke woorden , waarvan men ter naauwernood de uitdrukking: verraad " en Kinhem !" kon verstaan. En mijn moeder !" riep Godfried waar is zy gebleven ?" — n Dood!" antwoordde Hakon , al zijne krachten inspannende , om zijn noodlottige en laatste boodschap verstaanbaar uit te brengen: vermoord! Kinheim is als 66n man opgestaan ! ook Teisterbant zal .... Zoon van Harold! ... de oude Skald heeft waarheid gesproken het Huis van Halfdan ... wee !" — Hier stokte hem de stem in de keel: een doodelijke bleekheid overdekte zijn gelaat: hy zakte in elkander,, en, eer de toegeschoten hulp hem had kunnen opbeuren , had hy den geest gegeven. Mijn moeder dood! Kinheim in opstand!" herhaalde Godfried op een langzamen toon ; maar toen, den blik op Hendrik en den Bisschop slaande, meende hy op het gelaat van dezen een kwalijk verborgen uitdrukking van
262
BE KOORKNAXP.
welgevallen te leven : by wendde van hen het oog op Bertrada ; maar by zag niets in den kalmen, weemoedigen blik , dien zy op den gestorvene sloeg, dat in staat was, eenig vermoeden by hem op te wekken , als of zy van den opstand kennis had gedragen. Hy besefte , hoe noodzakelijk het ware, den schijn van onbezorgdheid te bewaren , en op Hakon wijzende : die grijzaart," zeide hy,, is altijd zwak van hoofd geweest , en de ouderdom ziet en gelooft vaak het ergste : de tijding , die by brengt , vereischt bevestigd te worden , en moet geen verhindering to weeg brengen in hetgeen hier te verrichten valt. Breng dat lijk naar binnen en laat bet bewaakt worden met de eer,, den trouwen- vriend van Halfdan's geslacht verschuldigd." -,, Hoe!" zeide Hendrik : a gy voedt geen onrust trent het gebeurde? De wond, die uw dienaar het leven kostte , getuigt toch voor de waarheid zijner woorden." My ook , Hertog!" zeide Ravening, 0 my dunkt , dat het voorzichtigst ware, den kampstrijd te schorsen , en terug te keeren , waar alleen uwe tegenwoordigheid...." Laat my dit beoordeelen ," viel Godfried in, op een beslissenden toon : zoodra de kamp heeft plaats gehad , zult gy zelf, Ravening! die boeren gaan kastijdeu , zoo zy uw straffenden arm al inwaehten : en, heeft er verraad plaats gehad , wee dan den zoodanigen, die er in gedeeld hebben." — Niemand durst het, na deze stellige beslissing van Godfried, weer wagon, eenigen raad te geven , of van het gebeurde te reppen , dan alleen Goliath , die de aanmerking maakte , dat die aanstaande zending van Ravening een geweldige duurte in het wilgerijs zoude te weeg brengen. Het lijk van den Skald en dat van zijn paard werden buiten het plein gevoerd , en ieder
DE KOORKNAAP.
263
nam zijn plaats weder in, als ware er niets geschied. Kort daarop kwam de Proost weder terug van het verblijf,, waar Godfrieds kampvechter zich beyond; het gelaat van den monnik was ontsteld en verslagen: hy sloeg op den Hertog in 't voorbygaan een verwijtenden blik , en begaf zich toen, zwijgend en bedrukt , naar de voor hem bestemde plaats, Nogmaals klonk de trompet , en twee schildknapen begaven zich naar de deuren ter weerszijden om de kampye,chters te waarschuwen , dat het tijd was, toen zich op nieuw een geweldig gerueht buiten de poort deed hooren , waar een renbode vruchteloos door de wacht poogde heen to dringen en uit al zijn macht schreeuwde, dat hy den Markgraaf spreken moest. Wat wil men ?" vroeg deze, naar buiten zrende , en met verwondering in den renbode een zijner krijgslieden herkennende , die aan de Noordelijke grenzen gesteld was, en wien hy dus verre was, hier te verwachten : n laat dien man binnenkomen, Heer Wichart I" Den Heiligen lof en dank !" riep de niter, tom hy , ingelaten zijnde , zich voor den Markgraaf beyond : n dat heeft moeite gekost , edele Heer ! reeds voor eenige uren had ik by u moeten zijn; maar die vervloekte knapen hebben my op den buitenweg tegen gehouden , en zouden my ook thands belet hebben u to genaken , indien ik er niet een paar van had nedergeveld." Hoe!" zeide de Markgraaf, een gramstorigen blik op Wichart slaande : wat beteekent dit ? Is bet uw yolk , dat zich verstout mijnen boden den weg te versperren." „ Helaas !" zeide de Slotvoogd , die , niet schroomende van beide zijden geld te aanvaarden , het gond , hem door Wolf brand verstrekt , had willen verdienen door „
—
264
DE KOORKNAAP.
een iegelijk of te wijzen , die tot den Markgraaf komen wilde: a ik ben een oud man en ik versta slecht, of ik druk my missehien niet duidelijk uit, wanner ik bevelen geef. Ik had gemeend, dat deze edele Heeren ongestoord wilden zijn , zoo lang zij aan 't onderhandelen waren en diensvolgens zorg pogen te dragen, dat zy van lastige bezoekers ontslagen waren; maar men is te ver gegaan , en wie weet ," voegde hy er met inzicht by, of men zelfs den man niet afgewezen heeft, die berichten kwam , dat de bevelen van den Heer Markgraaf, betreffende de voorde...." Stil " riep de Markgraaf met drift, vreezende , dat by te veel zou zeggen : o en gy ," vervolgde hy tot den renbode: wat brengt gy?" — Slechte tijding ," antwoordde deze : ,, en wel van 't uiterste gewicht. Een machtige vloot is den Dollert op komen varen : een heir van Deenen , door Tosti aangevoerd, heeft voet aan wal gezet , de kustwacht is overrompeld, en de vyand trekt zegevierend het hart van Saxen binnen." Deenen!" herhaalde Hendrik, terwijI hy een woedenden blik op Godfried sloeg, wist gy, Hertog! dat wy hun aanval te vreezen hadden?" Die tijding zal vergroot zijn, zoo wel als die ik zoo even bekwam ," zeide Godfried , de schouders ophalende : laat ons, elk van onzen kant, nadere beriehten inwachten en ininiddels den strijd doen beginnen : na den afloop daarvan kunnen wy ons nog altijd near onze Marken begeven en zien, wat dear ons te doen valt." De freer Wichart zot3 intussehen zijn wapenknechten tegen de Deenen kunnen afzenden," zeide Goliath : ,,ik hoist my overtuigd, dat zy nooit zulk krijgsvolk meer hebben gezien."
DE KOORKNAAP.
265
De Markgraaf zag een wijl den Hertog aan met een blik , als had hy in het diep'st zijner ziel willen lezen. Welaan!" zeide hy eindelijk : n het geschiede zoo als gy 't begeert ; de strijd beginne : terwijl ik intusschen nader verneem, hoe zich die inval heeft tocgedragen ;"— en then, den ruiter gelastende of te stijgen en zich by hem te vervoegen , ondervroeg hy hem in stilte over de gebeurtenissen , welke hadden plaats gehad. De trompetters hadden itimiddels het sein herhaald : de deuren aan wederszijden werden geOpend en men zag de beide kampvechters naar buiten treden , elk door een Heraut voorafgegaan en door twee schildknapen gevolgd. Met langzamen stap begaven zy zich naar het midden van het plein en hidden naby de omheining stand , terwijl de Heraut van Everhard , vooruittredende , de navolgende woorden sprak : n Hier staat Graaf Everhard , zoon van Rolfr,, gereed om zich met de wapenen te zuiveren van alle deelneming aan den aanslag tegen Vanissa , Godfrieds docker gepleegd. Zoo waarlijk helpe hem zijn goed recht. " — Toen deed de Heraut van Godfried een stap naar voren , en zeide ll Hier staat des Hertogen Godfrieds kampvechter , gereed met de wapenen vol te houden , dat Everhard , de zoon van Rolfr , de Jonkvrouwe Vanissa en Naar geleide aan 't hoofd zijner bende verraderlijk heeft aangerand. Zoo waarlijk helpe hem Oiize Lieve Vrouwe en zijn goed recht." Opent den Tuin !" riep Ravening : en de beide kampioenen , hun bijlen met de rechter vuist omvattende , stonden gereed , de omheining binnen te treden. Maar het scheen vooruit bepaald , dat dit tweegevecht geen plaats hebben , althands voortdurend zoA verschoven 23
26 6
DE KOORKNAAP.
worden. Eer nog de hekjens aan weerskanten der omtuining geOpend waren , trok een nieuw en sterker gedruisch van buiten de aandacht der aanwezigen. Wat daartoe aanleiding gaf , dient , eer wy verder gaan , te worden verklaard. Men herinnert zioh , dat Alkenmard , zoodra hem Uddoos ware naam en afkomst gebleken waren , zich gehaast had , deze gewichtige tijding door Teisterbant te verspreiden en overal de ingezetenen tot opstand aan te zetten, terwijl by hun voor oogen hield , dat zy,, die zoo lang vergeefs naar een opperhoofd hadden rondgezien , dien thands in den waardigen zoon van den eens zoo beminden Tietbold zouden vinden. De vonken , door hem gestrooid , hadden een vlam verwekt , die zich aan de geheele landstreek had medegedeeld , ja , zelfs naar de uiterste grens , in Kinheim , was doorgeslagen , en er den oploop had verwekt , die aan Olwina , op haar doorreis , het leven gekost had. De tijding van Uddoos gevangenschap en zijn plotseling verdwijnen had de woede en wraakzucht in aller harten ten top doen stijgen : Godfried zelf had tot het welgelukken van den opstand medegewerkt , door zijn benden uit Teisterbant te doen vertrekken om ze de Veluwe in te zenden : het landvolk had dus vrij spel en was onmiddellijk na Godfrieds afreize van het Steenen Huis alom te wapen geloopen , terwijl het , van alle kanten nieuwen toevoer ontfangende , allengs tot een talrijken hoop was aangegroeid , die nu , in schepen en schuiten den Rijn opvarende , tot oogmerk had, aan Godfried zelf rekenscbap van zijn handelwijs te vragen. Wel waren eenige , nog op het Steenen Huis of elders achtergelaten , getrouwen heengesneld om den Hertog bericht van den staat van zaken te geven ; maar geen
DE KOORKNAAP.
267
hunner had den Heerespyk bereikt, en alien , tot den laatste toe , waren nedergeveld of gevangen genomen door de krijgsknechten van Hendrik , die in de nacht de Betuwe bezet hadden , en aan wier waakzaamheid Hakon alleen als door een wonder ontsnapt was. De Teisterbanders hadden inmiddels hun tocht zonder op. onthoud voortgezet en de uiterste punt van het eiland bereikt, eer Godfried, of een der zijnen , hun nadering vermoeden kon. Hier hadden zy voet aan land gezet en snelden nu met luid rumoer en woeste wraakkreten op den Heerespyk toe. De gewapenden van Wichart , dien dolzinnigen hoop ziende aanrukken en onbewust met welke oogmerken by naderde, kozen gedeeltelijk de vlucht over 't veld, terwijl enkelen zich met haast naar binnen begaven en het plein met schrik en verwarring vervulden. Alles geraakte van zijne plaats en door elkander : de Edelen en vrouwen stoven van hun zetels op : de kampvechters traden besluiteloos terug : niemand was er, die de oorzaak van het rumoer kon opgeven ; maar elke party waande zich door de andere verkocht en verraden : en voorzeker, te dezen opzichte verkeerde geene van beide in een dwaling. Eindelijk had de voorhoede van den aangerukten hoop de brug bereikt , waar zy de zwakke wapenknechten van Wichart, voor zich uit , naar binnen dreef. Maar hier stuitte zy op Ravening , die nooit voor dorpers had gebeefd , hoe groot in aantal , en die zich in de poort beyond , van zijn paard op de menigte nederziende , en met opgeheven lans gereed , den eerste , die een stap verder waande, het hart te doorboren of onder de voeten van zijn strijdros te vertrappen : en naast hem vertoonde zich Willem van Emmerik , even goed gewapend , in een even dreigende houding als hy: en achter 23*
268
DE KOORKNAAP.
hen , hunne schildknapen , gereed als hun meesters , om ook hunne zwaarden in het bloed dier verachte boeren te dompelen. — De aanvallers weifelden op het gezieht van dien tegenstand en, traden terug : slechts voor een oogenblik , 't is waar ; maar van dat oogenblik maakte Ravening gebruik en deed de scherpgepunte en gerasterde valdeur nederlaten. Toen eerst gelukte het Godfried , die by den aanvang van het rumoer de strijdbijl aan de handen van zijn kampvechter had ontrukt en, met Trolld aan zijn zijde , naar de poort gevlogen was , met een zware stem het gedruisch te overschreeuwen : n Stilte !" riep hy : n en dat ieder die ongewapend is naar zijne plaats keere ! — Wat beteekent dit geweld ? Heer Wichart ! wy bevinden ons op uw slot en onder uwe hoede vraag gy aan die oproerlingen wat hun begeerte is." — Helaas !" zeide de bevende grijzaart : y ik ben een oud man , edele Hertog ! en die dolle hoop zal mijn erf to gronde brengen en my daar te boven : hoe zal of kan ik hun beletten , hier binnen te komen ?" — n Ga , Heer Wichart !" zeide Hendrik : u wellicht is het slechts een misverstand; wy moeten toch weten , op wien die dolzinnigen het gemunt hebben." — Met een angstigen tred begaf zich Wichart naar de poort en met een bevende stem deed hy, door de openingen tusschen de rasters heen , aan de voorsten van de bende de vraag, wie hun aanvoerders waren, en wat zy begeerden, hun van zijnen kant to kennen gevende, dat de edele Markgraaf en Hertog Godfried zich binnen bevonden , gereed, hun billijke eischen aan te hooren , maar tevens, geweld met geweld te keeren. Toen had er een kortstondig onderhoud tusschen de leiders der menigte plaats : waarna een hunner, die in geestelijk
DE KOORKNALP.
269
gewaad was gekleed, vooruittrad en verlangde met twee of drie der aanvoerders te worden binnengelaten om de begeerte zijner volgers bekend te maken, terwiji hy instond, dat niemand, zoo lang by binnen was, eenige vyandelijkheid zola ondernemen. Deze boodschap, door Wichart overgebracht, werd aangenomen na een kort beraad, en onder voorwaarde , dat de aangerukte bende zich , zoo lang de onderhandeling duurde , op een boogscheuts afstand van het kasteel zoude begeven. Dit geschiedde: en nn, terwijl elk zijn plaats hernomen had, werd de valdeur halverwege opgelaten en trad een monnik, van drie gewapenden vergezeld, het plein op. u Het is Alkenmard!" fluisterde Hendrik den Bisschop toe: u het zijn onze wakkere Teisterbanders ! nu is Godfried aan onze genade overgeleverd. Wat eischt gy?" vroeg hy toen, overluid, zich tot den monnik wendende. Wy eischen wraak," riep deze : n wraak over Gerolf, des Graven Tietbolds zoon, jammerlijk vermoord door hem die zich Godfried noemt." — Hendrik sloeg de oogen op den Noorman om de uitwerking gade te slaan, welke deze betichting op hem maken ; maar tot zijn verwondering bespeurde hy op het gelaat van Godfried geen ontroering : en het scheen hem. zelfs toe, dat om den mond van dezen een lichte glimlach zweefde: en dat een zegepralende glans in zijn oogen blank. Wie is die Gerolf, van wien gy spreekt?" vroeg de Hertog, na de afgevaardigden, onder wie zijn vorschende blik ook Landerik den Valkenier had herkend, een voor een aandachtig te hebben gade geslagen: r. en wie zijt gy, die hier het woord voert?" — Alkenmard gaf bescheid op beide vragen, en, de ge-
270
DE KOORKNAAP.
tuigenis van den Proost van Thorn inroepende, legde hy de omstandigheden bloot, welke het onbetwistbaar maakten, dat Uddo de koorknaap niemand anders zijn kon dan de zoo lang vermiste zoon van Graaf Tietbold en Bertrada: by besloot zijn reden met te eischen , dat Godfried het lot des jongelings, dien hy gevankelijk naar het Steenen Huis had gevoerd, zou bekend maken, hem, zoo hy nog leefde, in vrijheid stellen, en anders als zijn moordenaar gestraft worden." — Godfried hoorde den spreker ten einde toe met de grootste bedaardheid aan, en toen eerst, met een fellen blik oprijzende: wat durft gy hier het woord voeren ?" riep hy, en de gemoederen opruien? onrustige oproerstoker, die reeds lang den strop hebt verdiend. Ginds zit de weduwe van Tietbold, in wier mond alleen een beschuldiging zofi voegen, als die gy a vermeet. Klaagt zy my aan, haar zoon te hebben omgebracht ? of wel, gy noemt den Proost van Thorn: laat hy getuigen, of ik de verwijten verdien, welke de laster my doet ?" Gy weet," zeide de Proost, den Hertog met milde ernst aanziende: gy weet, dat mijn plicht my het zwijgen oplegt ; maar zie de Gravin Bertrada aan, en uw hart zal niet gevoelloos blijven voor haar tranen."— Alle oogen wendden zich op Bertrada, wier gelaat de aandoeningen van vrees en hoop liet lezen,• welke haar ziel vervulden. Zy rees op en poogde to spreken ; maar lang duurde het, eer de bevende stem zich een uittocht vond: en toen zelfs kon zy niets doen als de gevouwen handen tot Godfried opheffen en hem toeroepen : y Godfried! gy zijt grootmoedig! geef my mijn zoon terug."— ll Gy hebt het gehoord?" riep Alkenmard : zy getuigt het zelve: de zoon van Tietbold bevindt zich in uwe macht." —
DE KOORKNAAP.
211
Maar, eer Godfried eenig antwoord had behoeven to geven , had een tooneel plaats, dat voor 't oogenblik aller aandacht tot zich trok. De aan de toeschouwers , maar,, vertrouw ik , aan mijn lezers geenszins onbekende kampvechter,, wien men gedurende het rumoer byna geheel vergeten had , was in de oogenblikken , dat niemand acht op hem sloeg, de stellaadje genaderd , van waar by fonkelende blikken naar boven sloeg, die, ondanks het ijzeren helmvizier,, de opmerkzaamheid der bevallige schoone , welke zy golden, zouden getrokken hebben , indien niet de rede des monniks thands hare aandacht, gelijk die der gandsche vergadering , had geboeid. Onwillekeurig hadden eindelijk de oogen des onbekenden de richting van Vanissaas blik gevolgd : ook by had Alkenmard aangezien en een wij 1 met onverschilligheid naar diens woorden geluisterd. Maar niet lang duurde het, of die taal , welke in den beginne slechts zijn ooren trof,, was hem tot in de ziel doorgedrongen : en met klimmende belangstelling , verbazing , en ontroering , stood hy de geheimen te vernemen , welke de monnik ontvouwde. Nog luisterde hy, toen deze geeindigd had met spreken : nog verliet by zijn plaats niet, als ware hy daarop genageld geweest , als had hem het vermogen om zich te bewegen , om to spreken , om te denken zelfs , op eenmaal verlaten , als ware by overmeesterd geworden door een verwarden droom , door een plotselinge duizeling bedwelmd , door een geweldige kracht betooverd Maar naauwlijks had hy de stem van Bertrada vernomen , of hy kwam tot zich zelven : hy sloeg zijn vizier op, strekte de amen naar de stellaadje uit en riep met luide stem : Moeder ! Moeder ! hier is uw zoon." Mijn zoon !" gilde Bertrada, als kaatste haar ziel —
272
DE KOORKNAAP.
de klank zijner woorden terug , en, zich van hare zijde vooroverbuigende, ware zy over de lage borstweering heen gestort , had niet Vanissa , wier ontroering aan de hare gelijk zoil geweest zijn, indien iets gelijk kon zijn aan de ontroering eener moeder op zulk een stond, haar de beide armen om den hals geslagen. In een oogenblik was Bertrada afgestegen en drukten moeder en zoon elkander aan het hart. Schier niemand onder de aanwezigen , of by zag met aandoening en deelneming die treffende ontmoeting , welke Godfried, sedert dat Alkenmard met spreken begonnen was, voorzien , en waarop by gerekend had, om een oproer, dat hem bedreigde, tot zijn voordeel te bezigen. De Proost en Landerik badden zich terstond naar Bertrada en haar zoon begeven : de ?roost , om de zegenende handen over hen uit te breiden , en de getrouwe dienaar om, ter aarde geknield, beurtelings de slippen van beider gewaad met vreugdetranen te besproeien. De Markgraaf vergat een wijl zijn staatzuchtige voornemens om zich te verblijden , dat de zoon zijns vriends was teruggevonden : de koele ziel des Bisschops was getroffen : de goedhartige Gizela schreide en snikte van aandoening, en al de juffers volgden haar voorbeeld : Goliath en Trolld bootsten de omhelzing van moeder en zoon na en rolden arm in arm (of poot in poot) voor den zetel van Godfried, totdat een geduchte schop van dezen hen huilend wegzond: de gewapende dienaars juichten : Wichart wreef zich de handen , toen by bemerkte , dat de gevreesde aanval vredelievend zoude afloopen : zelfs Ravening was verheugd; want de eenige, die zich beroemen kon, hem, den gevreesden krijgsman , te hebben geveld , was niet huger een ellendige koorknaap , naaar een Edelman , tat het bloed der helden
DE KOORKNAAP.
273
voortgesproten , een weerpartijder,, zijner waardig, en van wien hy met de wapenen voldoening eischen kon. De eenige , die in de algemeene vreugde niet deelen kon, was Graaf Everhard, die, door de herkenning van Bertradaas zoon zijn uitzichten hoe langer hoe donkerder worden zag ; — maar de juichkreten om hem heen verdoofden zijn verwensehingen , gelijk de banden van het helmvizier de bleekheid van zijn verwilderd gelaat bedekten. Welnu!" zeide Godfried , na dat de opschudding een weinig was bedaard , en terwijl by een blik vol bittere spotterny om zich heenwierp e waar blijft thands de betichting , tegen my uitgebraakt ? Gy ziet het : niet slechts heb ik dien knaap , zoo dra zijn afkomst my bekend werd , het leven , dat hy verbeurd had, geschonken , en de vrijheid teruggegeven; maar ik heb gewild , dat zijn eerste daad zou toonen , dat by de waardige zoon is van Tietbold, de echte afkomeling van Halfdan : en daarom heb ik hem de eer waardig gekeurd , om gindschen onbeschaamde" (hier wees hy op Everhard) n voor zijn lastering to straffen." — u Ik zweer het by de Heiligen , die my beschermd hebben ," riep Uddo , of liever Gerolf, (want wy willen hem den naam , waarop by recht had, niet onthouden), terwijI hy vooruittrad: a zoo Hertog Godfried, door den schijn bedrogen , my in banden deed slaan , hy heeft zulks meer dan driewerf vergoed, toen hy my het grootste voorrecht schonk , waar mijn hart naar streven kon : en, wie hem ooit belagen mocht, mijn hart en mijn zwaard zijn hem voor eeuwig verpand." — Leve Gerolf, mijn meester !" riep Landerik , opspringende : e Leve de brave Hertog Godfried!" en juichende liep by naar de poort, tegen over Welke, op het hooren
274
DE KOORKNAAP.
van het rumoer , reeds weder een aantal Teisterbanders zich waren komen vertoonen, aan wie hy nu het gebeurde mededeelde. De tijding , die hy bracht, ging als een loopend vuurtjen rond, en weldra hadden die zelfde boeren , die met het stellig oogmerk waren gekomen om Godfried in stukken te s.cheuren , en de lucht een oogenblik te voren van wraak- en moordkreten deden weergalmen , den juichtoon ter eere des Hertogs aangeheven. Toen gaf doze last, dat men de valdeur geheel zou ophijschen: en de inenigte, op de brug te samen gedrongen, kon zich van verre verheugen in de beschouwing van Gerolf in de armen zijner raoeder. Dat is verkeerd uitgevallen," fluisterde Alkenmard den Markgraaf in: de steen, dien wy in beweging hebben gebracht, keert tegen ons en zal ons verpletteren, zoo wy hem niet weten of te keeren." Alles is nog niet verioren," antwoordde Hendrik, op denzelfden toon y zoo slechts Graaf Gardolf is aangekomen en ik dien blinden hoop weet to verwijderen. Tracht naar hem te vernemen, en laten mijn miters, indien zy in de Betuwe zijn, zich vaardig houden, om op het eerste sein to komen aanrukken." — „ By Sint Huibert!" riep Landerik , terwijl hy terugkwam en nogmaals de hand zijns jongen meesters kuste: wie had dat kunnen droomen ? Weinig dacht ik, toen gy my zoo dapper bystondt tegen dien Satanschen Noorman..." Zacht wat !" riep Ravening, met een stem, die den verschrikten Valkenier zes voet op zijde deed springen : die Satansche Noorman is hier, nog altijd gereed om voor uw onbesehaamdheid te doen boeten. En wat u betreft , zoon van Tietbold! niemand hier schept meer behagen dan ik in den keer, dien uw noodlot genomen
DE KOORKNAAP.
275
heeft; want, zoo Uddo de koorknaap naauwlijks den dolksteek van een mijner dienstbaren waardig was, met den nazaat van Halfdan mag Ravening zich zonder vernedering meten. Gelnkt het u, dien Everhard te overwinnen , wees dan overtuigd, dat ik zijn plaats zal innemen." Dat verwachtte ik ," zeide Godfried by zich zelven , terwiji Bertrada, wie het bloote denkbeeld van een strijd tusschen den gevreesden Ravening en haar zoon het bloed in de aderen stollen deed, dezen laatsten met des te meer kracht in de armen klemde. Gy zult zien, Nicht Gizela!" zeide Goliath, n dat niemand voortaan behoorlijk voor den dag zal kunnen komen, ten zij hy een uitdaging aan dien teruggevonden Neef gezonden hebbe. Ik zal er ook nog aan moeten, by Momus — en wie weet het — Nicht Vanissa mede !" Komi" zeide Godfried, om zich been ziende: n het kan thands aan ieder blijken, hoe dwaas de vermoedens waren, die de laster tegen my deed opvatten. Waar zijn zy thands, die mijn verderf zochten?" . vervolgde hy met die geweldige stem, welke ook de stoutsten niet konden aanhooren zonder to beven : r, waar is die ellendige monnik , die u misleid heeft? Hy heeft mijn wraak en de uitwerking uwer verontwaardiging niet durven afwachten en hy heeft wel gedaan. Keert weder, elk naar zijn woonstede !" Hap hy , zoo luid , dat ook zy , die buiten stonden, hem tot op een verren afstand konden verstaan : ri en bedenkt, dat , zoo ik thands uw kortstondige dwaling vergeef , ik niet altijd even langmoedig blijven zal. Aileen de moordenaars mijner moeder, en zy, die den opstand hebben• aangestookt, blijven van mijn genade uitgesloten. En thands," vervolgde
276
DE KOORKKAA.P.
hy op zachteren Loon , terwijl hy weer plaats nam : vlei ik my, dat niets meer den zoo lang verschoven kamp zal verhinderen." — e Een oogenblik!" riep de Proost , terwijl hy oprees en vooruit trad : een dringender belang dan dat van dezen kamp vereischt onze aandacht. Het is niet, wanneer uitheemsche vyanden den Duitschen bodem bestoken , dat de Duitsche Vorsten rustig by elkander moeten zitten om een nutteloozen kampstrijd te aanschouwen. De Heiligen zelve hebben getoond, ons te willen beschermen , zy , die ons den zoon eens waardigen helds teruggeven en tevens een aauzienlijke macht gewapenden ter onzer beschikking stellen. itijksvorsten! stelt u aan hun hoofd en rukt met hunne hulp de woeste roovers tegen , die zich weder hier dorsten vertoonen. En is eens de Deen naar zijn vaartuigen teruggejaagd, laat dan de kamp plaats hebben, zoo gy 't nog noodig oordeelt; maar verre zy het van u , toe te laten, dat hier niet alleen de onschatbare tijd, maar ook het bloed der dapperen zoo doelloos verspild worde." — n De vrome Vader heeft gelijk ," zeide Hendrik , en sehande is 't voor zich tot Godfried wendende : ons, dat wy krijgslieden, onzen plicht van een priester moeten leeren. Ja! zij de kamp uitgesteld, en laten deze benden, die de Hemel zelf ons toezendt, zich met Se mijne gaan vereenigen , om den Saxischen bodem van bloeddorstige movers schoon te vegen. Laten zy aldus in het bloed des algemeenen vijands den smet van hun opstand uitwisschen : en dat Gerolf zelf hen in 't veld geleide. Wien zoude beter het bestier voegen van een tocht tegen• den roofzieken Tosti, dan aan den zoon des Helds , die door Tosti werd versiagen 9" — ,
DE XOORKNAAD.
27 7
Een strijd tegen mijns vaders moordenaar !" riep Gerolf, de bijl schuddende, die hem Godfried weder had ter hand gesteld. Heer Markgraaf! de Hemel spreekt door uw mond." — Godfried beet zich op de lippen hy had dien voorslag niet verwacht en stond een wijl onzeker, hoe dien te beiintwoorden. Stemde hy er in toe , dan werkte hy mede, om een plan te verderven , dat hy met zooveel overleg beraamd had; en een wei2;ering; dit begreep hy evenzeer, zoil niet alleen strekken om zijn bedoelingen voor den tijd openbaar te maken, maar wellicht ook weinig baten, indien de Teisterbanders eens, zijns ondanks, met Gerolf aan hun hoofd, verkozen op te trekken , waardoor zijn pas hersteld gezach op nieuw zou schipbreuk lijden. Na een oogenblik te hebben nagedacht , besloot hy, schijnbaar toe te geven, maar inmiddels zorg te dragen, dat de medewerking der Teisterbanders zonder uitwerking bleve. Ik weet niet ," zeide hy tegen den Markgraaf, in hoeverre de hulp van een ordeloozen hoop ongebefende dorpers die schoone uitwerkselen zal te wbeg brengen , welke gy daarvan verwacht : en zelfs klinkt het my vreemd in 't oor, dat de dappere 'Markgraaf , na nog onlangs zoo vele benden in de Veluwe te hebben samengebracht , mijnen bystand inroept, als ware by zelf niet in staat , zijn Marken te verdedigen ; — maar het zij zoo! Ik wil zelfs den sehijn niet op my laden, als of ik terugtrad , vvanneer het Rijk mijn hulp behoeft. Teisterbanders!" vervolgde hy, terwijl hy af klom en zich naar de poort begaf : If de edele Markgraaf stelt u voor, tegen de zeeroovers op te trekken , die de Saxische Marken zijn ingevallen. De zoon van Tietbold, van hem , die eens uw aanvoerder was , zal u gelei-
278
DE KOORKNAAP.
den : en, om aan zijn mangel aan ondervinding te gemoet te komen , zal Graaf Ravening, de dapperste onder de dapperen , hem als raadsman ter zijde staan." — Een algemeen gejuich volgde deze woorden van den Hertog ; op het plein stood elk over zijn besluit verwonderd ; doch niemand meer dan Ravening, die zich haastig naar hem toe begaf : Wat doet gy ? " vroeg by : het is een valstrik , dien men u spreidt. Zult gy zelf niet. . . ." Stil ," beet hem de Hertog in 't oor : trek met dat yolk near de Veluwe : daar zult gy mijn leger vinden. Verdeel die kinkels onder mijn Noormannen , en , zonder het zelve te weten , zullen zy in de plaats van Deensche , Saxische benden bestrijden. Van dien uit de lucht gevallen knaap hebt gy , vrijheid , u op de best mogelijke wijze te ontslaan." — Na een kort overleg onder de krijgshoofden werd algemeen goedgevonden, dat de Teisterbanders zoo spoedig mogelijk zouden optrekken. Zy werden in benden afgedeeld , en daarover hoplieden aangesteld , onder wier geleide zy zich wederom zouden inschepen , en zoo den Yssel afvaren ten einde Noordwaarts te stevenen. Ravening en Gerolf begaven zich naar den oever,, om toe te zien , dat alles in bekwame orde geschiedde , terw ij1 Bertrada den zoolang gemisten zoon op zijde bleef, , om, tot het oogenblik der afreis toe , zijn tegenwoordigheid te genieten. De overige hoofdpersonen van ons verhaal waren intusschen op het plein by elkander gebleven ; doch elk was thands te veel met zijn eigen gedachten vervuld , dan dat er meer dan een kort en afgebroken onderhoud kon gewisseld worden : en nicest alien verlangden hartelijk , de pleats , waar zy zich bevonden , zoo spoedig mogelijk te verlaten : Vanissa , om dat
DE KOORICSAAP.
279
sedert het vertrek van Gerolf er niets meer was , dat haar belangstelling boeide : Gizela, omdat geen mensch op haar lette en zy zich doodelijk verveelde : Everhard , omdat hy een dwaze rol vervulde sedert de kamp was uitgesteld : de Bisschop , omdat hy wel besefte , dat de onderhandeling , waarvoor hy gekomen was , niet weder z(A worden opgevat : de Proost, omdat hy weder naar Thorn wenschte te vertrekken : Goliath eindelijk , omdat niemand naar zijn kwinkslagen luisterde : ook Godfried en de Markgraaf , die beiden de noodzakelijkheid van hun tegenwoordigheid in hun gebied gevoelden , haakten naar het oogenblik , dat het hun vergund zcal zijn te vertrekken; maar geen van beiden kon besluiten , het sein daartoe te geven, daar elk nog by zich zelven de hoop voedde , zijn weerparty te zullen verschalken. De Proost van Thorn, verwonderd over de zonderlinge houding der beide Vorsten , vervoegde zich by den Bisschop. Hoogwaardigste!" zeide hy , wy mogen God en zijn Heiligen danken , dat die rampzalige kamp geschorst is , en men zich ter afweering van den gemeenschappelijken vyand vereenigt. Maar , vreemd komt het my voor , dat de wakkere Markgraaf , wiens tegenwoordigheid alleen een leger waardig is , nog hier vertoeft en zich niet aan 't hoofd dier benden- gesteld heeft." De Markgraaf zal vertrekken, mijn broeder!" zeide de Bisschop : n maar niet voor dat het laatste bedrijf van het spel, dat wy hier vertoonen , is afgespeeld." Het laatste bedrijf ! " herhaalde de Proost : n ik begrijp niet , wat uw Hoogwaardigste bedoelt." — n Gy zult my weldra beter begrijpen ," zeide de Bisschop: fr want het gaat een aanvang nemen." — En met–een toonde hy hem een miter , die spoor-
280
DE K0ORKNAAP.
slags de brug kwam overrennen. Op het plein sprong hy of en , de teugels van zijn paard aan een der dienaars overgevend• , wisselde hy een to vreden blik met den Markgraaf , en trad naar den Hertog toe. Het was Graaf Gardolf.
XIX. n Graaf Gardolf ! " riep Godfried , verbaasd : wees dubbel welkom hier ! Komt gy het bier des Noormans nogmaals proeven , of my den giftbrief overbrengen van die schoone wijnbergen , welke ik van den Keizer verzocht heb." By mijn zotskolf !" zeide Goliath , bedenkelijk het hoofd schuddende : n ik vrees, dat de druiven zuur zijn , die Neef Gardolf brengt : althands • hy zelf heeft een gezicht , als had hy in de laatste dagen niets dan azijn geproefd." — „ 1k kom u het onthaal vergelden , dat gy my op Elsloo hebt verschaft ," antwoordde de Graaf : en meteen u den last des Keizers overbrengen. Ik heb den Monnik Alkenmard ontmoet ," vervolgde by , den Markgraaf veelbeteekenend aanziende : n en hy zeide my , dat ik u nog hier by elkander vinden zoude. Hy zal zelf weldra hier terug wezen." By Loke! " riep Godfried: n laat hem dan op zijn hoede zijn , by is my reeds dikwijls genoeg ontsnapt ; maar dezen keer zal bet monnikskleed den oproermaker niet beschermen." Gewichtiger belangen moeten ons thands bezig houden ," zeide Gardolf: Hertog Godfried ! ik spreek ,,
DE KOORKNAAP.
231
uit Keizers naam en eisch een oplettend gehoor." Wat is er gebeurd?" vroeg Gizela , angstig toetredende en niets goeds uit den plechtigen toon van Gardolf voorspellende. n Gy zult zien , dat de wijnoogst mislukt is ," zeide Goliath , de schouders ophalende. Gy spreekt waarheid , Nar !" zeide Gardolf , 1/ de oogst is mislukt , dien uw meester zich voorstelde. Hertog Godfried ! de Keizer , mijn meester en de uwe , ontzegt u niet slechts het gedane verzoek , maar verklaart u tevens vervallen van al de leenen en waardigheden , door u tot hiertoe bekleed." — n Wat zegt gy ?" vroeg Godfried , die van verbazing zijn ooren naauwlijks kon gelooven herhaal dit nog eens , bid ik u." — n Volgaarne !" zeide Gardolf : en op een langzamen , plechtigen toon , voldeed by aan het gedaan verzoek , er vermaak in scheppende om aan elk woord den meesten klem by te zetten , als ware het een dolksteek, die Godfried in de ziel moest dringen. Waak ik of drown ik ?" vroeg de Noorman , min verbaasd over de handelwijze zelve des Keizers, dan over de stoutheid , welke men had, van hem die te durven bekend maken : n en wat kan de reden zijn, dat ik zoo plotsling de gunst van mijn goeden Heer en Doopheffer verloren heb." — n Vraag dit aan Prins Hugo ," antwoordde Gardolf , n met wien gy u tot den val des Rijks tegen uw wettigen Opperheer verbonden hadt , en die thands , nu zijn lagen ontdekt zijn , in eeu kerker zijn vonnis wacht." — n Mijn broeder in den kerker !" riep Gizela , met een kreet van droef heid : 11 wee my ! ik had u wel gewaarschuwd , Godfried, dat . . ." 24
282
DE KOORKNAAP.
N En wie is er, die my beschuldigen durft , met Hugo geheuld to hebben ?" vroeg Godfried, terwijl hy Gizela met een norschen blik tot zwijgen bracht: welke bewijzen levert men van Godfrieds ontrouw!"— u Behoeft dit nog bewezen te worden ?" vroeg Gardolf durft gy ontkennen, dat Tosti , met uwe voorkennis , Saxen is ingerukt , dat uw eigen benden de Veluwe hebben bezet , en gereed staan , zich met den Deen te vereenigen ?" Vat hour ik !" riep de Markgraaf : zijne Noorinannen in mijn gebied ?" Een bode , zoo even aangekomen , heeft deze tijding gebracht ," zeide Gardolf : fklaat hy die tegenspreken , zoo hy. kan." Hebt gy uitgesproken?" vroeg Godfried , terwijl hy, de armen over elkander slaande , 's Keizers afgevaardigde met een donkeren blik beschouwde : voorzeker bevat uw zending nog meer belangrijks ?" Gy oordeelt recht ," zeide Gardolf ; u mijn last luidt verder : Godfried , zoon van Harold ! gy zijt mijn gevangene." — Deze woorden verwekten eon algemeenen , diepen indruk : Hendrik en de Bisschop zagen met onrustige blikken beurtelings naar Godfried en naar het open veld , van waar zy hun miters verwachtten : Vanissa wierp zich voor haar vader,, als wilde zy hem tegen elken aanval beschermcn : de Proost stond in stille verslagenheid het tooneel te beschouwen : Everhard trad toe , als uit eon sluimering opgewekt , en verwachtte met aandacht wat volgen moest: Gizela viel half bezwijmd in de armen van haar juffers : Trolld plaatste zich aan de zijde van zijn meester, als waarschuwde hem zijn natuurlijk instinct, dat deze zich in gevaar
DE KOORICKAAP.
2S3
beyond : de dienaars van Godfried snelden naar de stalling om zijn paard te zadelen ; maar Goliath deed beter dan alien : hy sprong , eer iemand het had opgemerkt , op het paard van Gardolf, gaf den dienaar,, die het vasthield , met zijn zotskolf zulk een geweldigen slag op de vingeren , dat doze den teugel liet glippen , en rende toen de poort uit. — Maar zijn yver en ge., trouwheid moesten slechts strekken om de offers van lien bloedigen dag te vermeerderen. gevangene !" riep eindelijk Godfried, in een wilden lach rdtberstende : by Odin, wiens dienst ik in een onzalig uur verlaten heb waant gy, dat de won van Harold een zwak ooilam is , dat de hand lekt des slachters ? En wie uwer zoll my slechts met den vingertop durven aanraken ? Zoudt gy het zijn , Graaf Gardolf ? — Of gy , vrome Bisschop ? — Of gy , edele Markgraaf , die my met bedriegelijke beloften hierheen hebt gelokt ? En is het u vergeten, dat ik hier,, op geen honderd roeden afstands, een leger heb, dat, als ik er slechts een wenk toe geef, , u, die my dreigen durft , tot mijne gevangenen maken zal ? — Voor waar , Graaf Gardolf ! eer gy zulk een last op u naamt , hadt gy voor een honderdtal wakkere ruiters inoeten zorgen , om er klem aan by te zetten." — „ Zy zullen zich niet doen wachten ," zeide Gardolf , terwijl hy naar het veld wees , waar men in dat oogenblik een stofwolk van den landweg op zag rijzen , die de aannadering eener bende verkondigde. e Zy zullen toch te laat zijn ," riep Godfried, zijn dienaars reeds met zijn paard ziende uitkomen : wie ,my lief heeft , volge my." — Onder het uiten dezer woorden had hy zijn dolk getrokken , en baande zich nu, door den getrouwen Trolld 2,4*
284
DE KOORKNAAP.
geholpen, een weg door de dienaren des Markgraafs en de gewapenden van Wichart , die hem wilden beletten zijn paard te bestijgen , hetwelk zijn eigen knapen al verder al verder tot buiten de poort leidden , uit vrees, dat men deze sluiten mocht. Reeds was het paard op de brug; reeds was Godfried in de poort , toen hy in zijn vaart op Everhard stuitte , die hem wilde tegenhouden. LTit den weg, ellendeling !" riep Godfried : 11 of het geldt uw leven ," en met—een , den dolk opheffende, stootte hy Everhard ter zijde. De zoon van Rolfr zag het staal blinken , en niet anders denkende of zijn laatste oogenblik was daar , zwaaide hy in zijn angst de bijl van Halfdan , die aan zijn gordel hing , omhoog , en gaf zijn oom zulk een fellen slag tegen het voorhoofd, dat hy terugtrad , wankelde en nederstortte. Op hetzelfde oogenblik kwamen de ruiters van Hendrik rennende aangevlogen en de punten van twintig lansen nagelden byna te gelijker tijd den gevreesden Noorman in den growl vast. Het was , of de pijn , door deze nieuwe wonden veroorzaakt , hem uit zijn bedwelming terugriep en tot nieuwe levenskrachten ont waken deed : hy richtte het hoofd op , sloeg , doodsbleek , een wilden en ontzettenden blik rond, en hief dreigend den arm naar boven. Poch weldra zakten hoofd en arm weder naar beneden en een krampachtige trekking duidde den laatsten levensstond aan van Godfried, den Noorman. Moeilijk zott het vallen , de verwarring te schilderen, welke dit treurtooneel vergezelde. Het angst- en noodgeschrei der vrouwen , de aanvalkreten der Sax ische ruiters, die nu de dienaars van Godfried mast hun meester nedervelden , het gekerm der stervenden , alles klonk akelig en luid door—een. Nog lang hoorde men
DE KOORKNAAP.
285
onder dit woest rumoer het geblaf van den getrouwen Trolld , die , by den val zijns meesters , woedend op Everhard was toegevlogen ; maar die, weldra zeif door lanspunt op lanspunt gewond , genoodzaakt zijne prooi los te laten , slechts de kracht had overgehouden om zich naar het lijk zijns meesters te slepen en daar den adem uit te blazen. \Vat Everhard betrof,, hy leunde, van Bien geduchten bespringer ontslagen , sahier ademloos tegen de borstweering der brug en nu stond hem, in voile klaarheid, de profecy van Olwina voor oogen : by had deze gedeeltelijk , door den moord van Godfried, vervuld; maar ook het overige moest bewaarheid worden : Vanissa de zijne wezen : dit had immers de verborgen zin der Runen beslist ? In dit oogenblik zelf zag hy haar, tusschen de ruiters door, voorbysnellen , vluchtende , misschien zelve onbewust waarheen. Met onstuimige drift sprong hy op haar toe, greep haar aan, met handen, nog rookend van haars vaders bloed , en sleurde haar met zich, den weg op, toen een geweldige zwaardslag hem den schedel in tweeen spleet en zielloos ter aard deed storten. Het was de hand van Ravening, die dat zwaard bestuurd had. Door Goliath vah het gebeurde onderricht, was de moedige krijgsman, zonder te wachten of iemand in staat ware hem te volgeu , en alleen gedachtig aan het gevaar,, dat zijn Hertog bedreigen mocht , met pijlsnelle vaart naar het slot teruggereden. IVIaar , zoo hy zijn meester gewroken had, het was slechts tot den prijs van hetzelfde lot te ondervinden. Door gewapenden omringd, van alle zijden tevens besprongen , verweerde hy zich nog een geruimen tijd tegen de overmacht en deed menigen miter van Hendrik voor de
286
DE KOORKNAAP.
slagen zijner geduchte strijdakst vallen. Zijn paard viel onder hem neder : zijn lichaam was met wond op wond doorboord ; maar nog als een stervend everzwijn , wist ook hy al wie hem naderde zijn vermetelheid te doen betalen : tot dat eindelijk , door bloedverlies verlamd , zijn arm min wisse slagen geven kon , en hy het uur des doods te gemoet zag. Toen , nog eens de laatste krachten inspannende , niet wenschende dat een ander met zijn wapen prijken zoude, wierp hy zijn bijl hoog in de lucht over de ruiters heen. Het moordtuig plompte in den modder der gracht , waar zich het kroos daarover sloot zonder de plaats aan te wijzen waar het verdwenen was: en met een woesten lath gaf de dappere Ravening als een echte zoon van 't Noorden den geest. fiat deden onderwijl de overige hoofdpersonen van ons verhaal? De Keulsche Bisschop, 't zij dat hy deze bloedtooneelen niet door zijne tegenwoordigheid wilde schijnen good te keuren , 't zij dat hy voor gevaar beducht was had zich by den aanvang van het gevecht binnen het slot begeven , waar hem de bevreesde Wichart gevolgd was : de Proost had de troostelooze vrouwen niet verlaten , die zich angstig om hem heen drongen : Alkenmard , die met de ruiters teruggekomen was, stond nevens Gardolf,, en hitste hen tot moord en slaehting aan. De Markgraaf zelf wandelde met onrustige schreden het plein op en neder : de bleekheid van zijn gelaat en de sombere uitdrukking zijner op den grond gevestigde oogen bewezen klaar,, dat zijn binnenste door kwellende gemoedsbewegingen was aangedaan hy had wel de gevangenneming, maar nooit den moord van Godfried bedoeld , en hy voorzag , hoe die schanddaad , welke by niet had kunnen beletten ,
DE KOORKNA AP.
287
en zelfs door zijn byzijn gewettigd had, alleen aan hem zo6 worden geweten en een eeuwigdurenden blaam werpen op zijn tot nog toe onbesproken naam. Daar de aanval op Ravening buiten het slot aan den rand der gracht had plaats gehad , was de brug weder vrij gew order en had Vanissa zich op nieuw by Gizela begeven. Als kiekens om de klokhen hadden de jammerende vrouwen zich om den Proost verg,aderd en smeekten , op de knieen neergezegen , den Hemel om bystand aan. Op eens tikte iemand de Hertogin op den schouder : zy zag om en herkende Goliath. ft Volg my ," zeide by , haastig n de weg is vrij:" — Gizela zag hem besluiteloos aan; maar Vanissa , terstond oprijzende : by heeft gelijk ," zeide zy : naar de schepen!" — Vreesachtige lieden zijn in tijd van nood en gevaar altijd bereid aan den invloed van al wie beslissend spreekt of handelt te gehoorzamen : zoo ook thins Gizela en de overige vrouwen. Zy stonden op en volgden Vanissa , wier kloeke geest (of wier hart misschien) terstond begrepen had, dat Gerold alleen haar beschermen kon. Zy verlieten het slot met den Proost en Goliath, en niemand belemmerde hun uittocht, want de Markgraaf zelf,, die hen zag vertrekken, volgde op een afstand , en wenkte de zijnen toe, dat men hen onverhinderd zoude doorlaten. Naauwlijks waren zy in het open veld gekomen , of zy ontdekten van verre Gerolf , die met Bertrada en de Teisterbanders , voor zooverre die nog niet waren ingescheept, Ravening te voet was gevolgd. Twee woorden waren genoegzaam om Gerolf met den staat van zaken bekend te maken. Hy toonde zich in deze omstandigheid de waardige zoon van Tietbold en
288
DE KOORKNAAP.
Bertrada; want niet slechts begreep hy terstond de verantwoordelijkheid, die op hem rustte, maar ook tevens het eenige middel om aan zijn verplichting jegens haar, die zijn bescherming inriepen , te voldoen. Geleidt de vrouwen uaar de vaartuigen!" zeide hy tot zijn volgers : a en zet ze aan de overzijde aan wal. Gy, Lauderik, zult er voor instaan, dat haar geen leed geschiede. — V, mijn Vader ! verzoek ik, my te volgen."— En , terwijl de vrouwen zich thands onder een goed geleide naar boord begaven , trad hy zelf met den Proost naar de brug en stond weldra tegenover den Markgraaf, die van daar de vrouwen van verre had nageoogd. Heer Markgraaf!" zeide hy , een blik slaande op de ruiters, die zich, na de gepleegde slachting , weder in orde schaarden: ziedaar vry wat bloeds gestort : ik kom u vragen, of gy my als vriend of als vyand beschouwt." — Hendrik stond een oogenblik verrast over deze stoutmoedige vraag : toen antwoordde hy met een fieren blik, die bestemd was om den jongeling ontzach in te boezemen: Die besehouwing zal van uw daden afhangen. Toon u een yverig dienaar van uw Vorst, en het zal u aan mijne goedkeuring niet ontbreken." — „ Welaan !" hernam Gerolf : ik ben niet onwillig mijn Vorst te dienen, en mijn verknochtheid door daden te toonen ; maar hetgeen ik hier zie, noodzaakt my, eenige voorwaarden aan mijn medewerking te verbinden.— Neen! schud het hoofd niet, Heer Markgraaf! en zie my niet zoo verwonderd aan. Niet een mijner Teisterbanders zal een arm ter verdediging uwer Marken opheffen , tenzij gy in die voorwaarden toestemt." — ,, Laat hooren," zeide Hendrik , met moeite zijn spijt verbergende : ,, wat eischt gy?" —
DE KOORKNA.AP.
289
Ik eisch in de cerste plaats, dat aan de weduwe en aan de dochter des gesneuvelden Hertogs vergund worde , zich met haar gevolg onverlet naar het slot te Heesch te begeven en aldaar by mijne moeder te verblijven tot zy zich een vrije wijkplaats hebben gekozen."— ll De weduwe des Noormans vrij te laten !" riep Graaf Gardolf , die verwonderd toetrad : n wat beteekent dit? het is des Keizers wil..." — Stil !" zeide de Markgraaf : is al leeds genoeg : en de eisch van den jongeling is billijk. De Hertogin althands was hier gekomen in het voile vertrouwen op mijne oprechtheid , en het zij verre van my , dat ik haar aan haar vyanden overlevere. Uw verlangen wordt toegestaan , zoon van Tietbold!" Maar..." zeide Gardolf.... Geen maren !" viel de jongeling in : n met u heb ik niets te schaffen : en wordt eene mijner vorderingen afgeslagen , 'zoo zult gy u zelf het verlies der Marken te wijten hebben. In de tweede plaats verlang ik, dat aan de hier gesneuvelde Noormannen een eerlijke begrafenis worde verstrekt , en dat de lijken van Hertog Godfried en van Graaf Ravening my wordeu ter hand gesteld." q Het zal geschieden ," antwoordde de Markgraaf , en met volkomen vrijen wil van mijne zijde. De Hemel weet het, ik had hun dood niet bedoeld , en betreur hen, nu zy niet meer zijn ; want nooit heeft de aarde moediger krijgslieden gedragen. Ik zal zelfs meer doen dan hen beweenen : ik zal u, eerwaarde Vader ! geld ter hand doen stellen , ten einde missen voor de ziel des Hertogs te laten lezen , opdat hierdoor in den Hemel hersteld worde , hetgeen ik hier op aarde jegens hem misdreven heb. Eischt gy nog meer, zoon van Tietbold ?" — 25
29 0
DE KOORKSAAP.
1k heb nog eenen eisch," antwoordde doze: n maar dien zal ik u slechts dan doer verstaan, wanneer ik de Noren verslagen, en den dood mijns vaders op Tosti gewroken heb. Dan zult gy zelf oordeelen, of ik waardig ben het graafschap te besturen , dat eenmaal aan mijn vader was toevertrouwd." Die eisch vereert u , jongeling !" zeide de Markgraaf: rr en voorwaar! wanneer de tijd zal gekomen zijn , waarop gy uw aanspraak doet gelden, zal het aan Hendriks voorspraak niet ontbreken. En thands, vergeten wy het droef verleden , om slechts aan de gevaren van het oogenblik te denken. De vyand van den Staat is onze Marken binnengetrokken : hem met schande naar huis te zenden , ziedaar onze eerste verplichting."— Hoe aan die verplichting voldaan werd, hoe (le wakkere Teisterbanders den mood in 't hart van Hendriks wijkende benden weder deden herleven, hoe het hun gelukte , den reeds diep in Overyssel doorgedrongen vyand terug te drijven , ja zijn schepen to veroveren , en van daar met rijke buit terug te keen en , dit alles leeren ons de oude kronijken. Gerolf, in het erf zijns vaders hersteld, wist zich daar niet slechts tegen de nog overgehleven Noormannen te handhaven, die by allengskens zijn gebied deed ruimen; maar ook tegen zoodanige Rijksvorsten, als gehoopt hadden by den val van Godfried hun gezach aan dien kant te vergrooten. De vrome Proost van Thorn , na Vanissa in de Kristelijke gemeente to hebben opgenomen , vertoefde nog lang genoeg in Teisterbant, om haren echt met Gerolf in to zegenen. Zy schonk hem twee zonen, waar van de eene, Walger,, in Teisterbant bleef regeeren, en de andere, Dirk, de stamvader dier Graven was, aan wie
DE KOORKNAAP.
291
Holland zijn opkomst en welvaart verschuldigd is. Lang nog bleef Bertrada de gelukkige getuige van het echtheil harer kinderen ; terwijI Gizela, van haar hoogen staat vervallen , na haar twee dochtertjens aan de zorg van haar stiefdochter te hebben toevertrouwd, zich naar het klooster te Nivelle begaf en aldaar als Abdis haar dagen eindigde. Grootelijks was Keizer Karel verheugd, toen hy van Graaf Gardolf den uitslag der samenkomst aan den Heerespyk vernam • maar zijn vreugde was van korten duur,, en hy leerde tot zijn schade de waarheid van hetgeen de Proost van Thorn aan Alkenmard gezegd had , dat ook in de staatkunde het verraad zijn meester loont. De Noormannen te Leuven en te Elsloo, verwoed over den moord aan Godfried gepleegd, vertoefden niet lang , met wraak daarover te nemen; zy vielen in Neustrien , veroverden Rouaan en sloegen reeds in het volgende jaar met 40,000 man het beleg voor Parijs, waar de dappere Markgraaf , Karels hechtste steun, het leven liet. Wat verder gebeurde , hoe zy jaren achtereen in Frankrijk woedden , en zich daar eindelijk vestigden in de landstreek , welke sedert naar hun naam genoemd werd, is waereldkundig.
25*
AANTEEKENINGEN.
Black 3 en 4. Eens, in het laatst zijns levens , (dos luidt het verhaal van den monnik van St. Gallen) beyond zich Karel de Groote in een Zuid—Frankische zeehaven. Terwijl hy met zijn gevolg aldaar spijsde in een vertrek , dat het nitzicht had op de zee, trokken eenige vaartuigen , welke de kust langs zeilden , de aandacht der dischgenooten. Sommigen hielden ze voor schepen van Joodsche , anderen voor die van Afrikaansche of Britsehe kooplieden. Aileen het doordringend oog van den grijzen Vorst liet zich niet misleiden hy herkende aan den bouw der schepen en aan de vaardigbeid der bewegingen zijn ondernemende vyanden. Tcrstond gaf hy aan zijn zeelieden last, jacht op hen te maken ; de Noorsche sehepen wisten echter door eeue overhaaste vlucht de vervolging te ontkomen. Diep was intusschen de ziel des machtigen Heerschers door dit voorval gewond: tranen welden uit zijn oogen by de gedachte , hoe zy nog by zijn leven de stoutheid hadden , dat vergelegen strand te naderen: en met bekommering voorspelde hy de rampen , welke zijnen nazaten en hun onderdanen van die overmoedige vreemdelingen te wachten stond. Zie PERTZ Monum. Germ. Hist. II. p. 757, 758. ,
Bladz. 4. Reg. 9. * Hwande alle friea er north kerdon awe grimma herma." WIARDA fisegabuch. S. 5 en 10. Watht jemmy van da Nordera oord, Wilt de gryma herne comfit alle quaed foord." HAMCOPTII. Fri,sia. p. 40.
AANTEEKENINGEN.
293
Bladz. 5. Reg. 16. Ten gemakke van de zoodanigen , wien de onderlinge betrekking tusschen Godfried en sommigen der overige personen van mijn verhaal niet duidelijk genoeg mocht voorkomen , diene de navolgende geslachtregister,, waaromtrent ik alleen moet doen opmerken , dat de eurqf gedrukte namen in de geschiedenis niet vermeld worden. HALFDAN vestigde zich in 807 Kier te lande , na zich aan Keizer Karel onderworpen te hebben, die hem, zoo 't sehijut , de taak heeft opgedragen , de aanvallen zijner landslieden of te keeren. Hy had verscheiden zonen : de voornaamste hunner waren : HEMMING, III:MOLD (Harold), gehnwd met Oltaina. RORUK, vader van in Waleheren kinderen waren : Bertrada,geh.m.TurnoLD, gesueuveld. ROLFR, ouders van GODFRIED, als wiens zoon hier voorkomt vader van GEROLF. EVERHARD. V anissa. Blade. 9. Reg. 29. Treffend is het tafereel , hetwelk door VAN in zijn werk : de Noormannen in Nederland, op bladz. 203 en volgende, geleverd wordt van den beklagenswaardigen toestand, o aarin die geweldige plonderaars de landstreken brachten , welke zy met hun lepers bezochten , en waaromtrent ik in vele opzichten verre beneden de waarheid gebleven ben. BOLHUIS :
Bladz. 14. Reg. 7. Ulfr is de wintergod , en dos, in de Noorsehe fabelleer,, een niet onbelangrijk personaadje. Hem wordt de uitvinding van het sehaatserij den toegeschreven en by had dan ook , by ons te laude en by onze dichters , meerdere , althands zoovele eer verdiend als menige god van het Westersehe heidendom : en dat zooveel te meer,, indien het waar is, gelijk mijn geleerde vriend IIALBEB.TSM& beweert, dat by zijn naam aan de stad Utrecht zoude gegeven hebben, als zijnde deze eerst Ulfrlrecht en by verbastering Utrecht genoemd geweest. (Zie het geestige vertoog van genoemden taalvorseher,, betyteld Avoorl, voorkomende in den Overijsselschen Almanak voor 1841). Maar zoo gaat het met de reputatie van menschen en goden. Misschien moet de vergetelheid , waarin de goede Ulfr geraakt is , alleen worden toegeschreven aan de moeilijkheid om zijn naam uit te spreken. Men had hem Uller kunnen heeten , gelijk de Franschen Rolfr in Rollon hebben verdoopt.
294
AANTEEKENINGEN.
Bladz. 18. Reg. 6. Trolir was een in de tooverkunst volleerde dwerg , wien in de Noorsche landen hooge eer bewezen werd. Zijn naam komt dikvvgls voor in the Pirate van WALTER SCOTT. Bladz. 18. Reg. 17. Nevelheim is de hel der Scandinaviers, gelijk Walhalla han paradijs : en wordt voorgesteld als een duister oord, in het verre Noorden gelegen, en doorsneden met negen zwarte modderige waterstroomen. Een eeuwige nacht omhult dit verbltf,, hetwelk men langs donkere wegen genaakt. Al de lafaarts daalden er, na han dood, in neder ; maar men vindt geen gewach van eenige folteringen , welke er zouden pleats hebben. Bladz. 19. Reg. 19. Zoowel hier te lande als elders in het Noorden is het geloof aan poet— en watergeesten lang in stand gebleven. De Nikkers in onze gewesten schijnen over 't algemeen goede sukkels te zijn geweest , die zelden in staat waren , zich zelve te redden, eu vaak de hulp der menschen inriepen, vooral by hun vrouwen , wanner doze in barensnood waren. Van sommige watergeesten vindt men vermeld , dat zy in fraaie paleizen woonden en aldaar de geesten der afgestorvenen in kruiken bewaarden. In de zangkunst schijnen zy echter verre te hebben achtergestaan by hun Zweedsche , Deensche of Noorsche gebroeders , (volgens de verschillende tongvallen Nokke , Nak, Nek of Nixe genoemd) die , ale de Sirenen van ouds, door hun betooverende stem de wandelaars tot zich in den stroom lokten en verslonden. Bladz. 21. Reg. 25. Groot—Orp, door de Walen Or in Grand genoemd, was een nonneklooster,, door Pipijn van Heirstal omtrent het jaar 700 gesticht , for verzoening van den moord, aan Sint Lambert begaan. Zie Ondheden en Gestichten van '8 Hertogenbosch bl. 472. Bladz. 22. Reg. 27. Het was in 857, gedurende de afwezigheid van Roruk , die, namens den Keizer, zoowel in Teisterbant ale in Kinheim (Kennemerland) met eenig gezach schijnt bekleed te zijn geweest , dat een machtige bende Deenen of Noormannen een geweldigen inval in deze landen deed, by welke gelegenheid Graaf Tietbold sneuvelde. Zie Ann. Berths. by EFATE , I. p. 451 Chron. Mon. Egmond by RLUIT , Hist. Grit. I. 7. JOAN. a LEYD. V. 24.
AANTEEKENINGEN.
295
Bladz. 24. Reg. 8. Men zie, betreffende de maatregelen van dwang of onderdrukking , onder Godfrieds bestuur tegen de Friezen genomen, hetgeen voorkomt by Beka, p. 31. WIARDA , 1. 88 sq. SCROTANUS, Gcsehiedenis van Friesland, hl. OS. Bladz. 20. Reg. 3. Freya, gelijk ieder weet, was de Venus van het Noorden en heeft haar naam aim den Frijdag gegeven. zy had Oddr gehuwd, die hear verliet om te gaan reizen; maar verve van zich, gelijk de huisvrouw van Vulcanus, over de afwezigheid van haar man met een anderen minnaar te troosten, zocht zy haar geliefde de geheele waereld door en betreurde zijn gemis met gouden tranen. Van dear de beeldspraak, door Ravening gebezigd. Wy waren eerst voornemens, soortgelijke verbloemde spreekwijzen en omschrijvingen, waarvan de Noormannen zich gaarne bedienden, op meer plaatsen van ons verhaal te gebruiken ; doch de aanmerking, dat , zoo de lokale kleur er door won , de duidelijkheid er door verliezen moest, deed ons van dit besluit terug komen. homers, weinigen onder ooze lezers zouden begrepen hebben , dat door uitdrukkingen , als: • het dek der bergen, het zonnehuis," de hemel moest verstaan worden: • de dochter der nacht, het vleesch van Hymer, het schip, dat op de eeuwen drijft ," bij de Noorsche volkeren de aarde uitdrukte : dat • de brooder des winds , de vyand der bosschen" het vuur, — • het blood van Hymer, de ring des aardbols," de zee — • het !midge veld," het hoofd — • het meir der wooden, de wijn der roofvogels ," het blued nicest beteekenen. Bladz. 33. Reg. 4. Zie over de heiligheid, aan sommige boomen toegeschreven, het hierboven vermelde vertoog van HALBERTSMA Bladz. 34. Reg. 2. van ond. Loke was de geest des kwaads, de Ahriman der Noorsehe fabelleer. Bladz. 37. Reg. 10. Njord was de Nepttmus der Noorsche volkeren en een hornier hoofdgoden. In de Ynglinga Saga wordt hy de rijke genoemd , en volgens de fabelleer deelde hy aan zijn gunstelingen de schatten uit, welke de zee verzwolgen had. De zwaan was hem geheiligd. Dat deze vogel hies te lande, en inzonderheid by Kleef,, Nieuw– en Oud–Megen, als een mythisch en beschermend wezen werd vereerd, heeft GRIMM onwederlegbaar bewezen.
296
AANTEEKENINGEN.
Bladz. 37. Reg. 4 v. ond. Bekend is het, dat de Ennfers of Heksen , volgens een vrij algemeen geloof,, zich van eierschalen bedienden, om daarin meiren of stroomen over to steken. Zie wEsTERDoRPs Verhandeling in de Nieuwe Werken der Leydsche Maatschappij , II Deel , 11 Stuk , bl. 551. Bladz. 43. Reg. 6. Volgens de oude overlevering was het gebruik der Bonen (welk woord in de Noorsche talen de beteekenis medebrengt van „ geheimzinnige woorden ") door Odin aan aim volk geleerd. Door middel der Runen, zegt de Edda, wist hy ziekten te genezen , den pij1 in zijn vaart te stuiten , het onweder te doen bedaren. Door middel der Runen brak hy de ketenen der gevangenen, blusehte hy den brand, wekte hy de dooden op. In een ander gedeelte der Edda, vraagt Sygurd aan een Valkyrie, dat zy hem wijsheid leere , en zy doet hem versehillende soorten van Runen kennen, als : de Runen der overwinning, waardoor men over zijn vyand zegeviert : de Runen der zee, waardoor men den storm tot zwijgen brengt : de Runen der bosschen , waardoor men de krachten der heelende planten leert kennen. Men graveerde de Runen op de plecht van het schip , op den knop van het zwaard , op de drinkschalen, en vooral op houten berderen , welke men somtijds als talismans by zich droeg. Somtijds was de Rune niet meer dan een hieroglyf, welken men met de punt van het mes op arm of horst sneed : een N beteekende Nood, een J js (ijs), een F Freya, een T/s Thor. Deze waren de machtige , de mystische Runen ; van de Godheid afkomstig, die het yolk aangenomen on de overlevering had voortgeplant. Mar behalve die tooverRunen bestond er nog een zeer eenvoudig Runisch alfabet, waarmede de gedenk— of lijksteenen beschreven werden , en 't geen, behalve voor het yolk, dat het niet verstond, nets geheimzinnigs had. Bladz. 43. Reg. 17. De slang Midgard was, benevens Hela (de dood) en de wolf fenris door Loke voortgebracht. Bladz. 43. Reg. 4 v, ond. De Skalden waren niet alien zangers , maar ook krijgslieden , en zij hadden doorgaands de veldslagen bygewoond, die zy bezongen. Van daar waren zy dan ook in hooge achting aau het hof der Jarls en Zeekoningen , wie zy in de raadzaal gelijk in 't veld op zijde stonden. 'A/4n vriend MARMIER heeft hum in
A ANTEEKEICINGEN.
297
zijn Lettres Jur l'Islande een keurig geschreven hoofdstuk toegewijd. Bladz. 46. Reg. 2 v. ond. Een beker als die van Olwina wordt door den Zweedschen dichter TEGNER in zijn navolging der Saga van Frithiof beschreven. Bladz. 47. Reg. 12. Tjolner was een zoon van Freyr, den God der jaargetijden. Van dezen Tjolner stamden , volgens de Noorsche overleveringen , de aanzienlijkste geslachten af. Zie de Voorrede tot de Edda, in Runboyha en in Tien din Noreyar. Bladz. 47. Reg. 14. De Azen waren de Groote of Hoofdgoden, twaalf in getal: 1° Odin, de oppergod , by de Germanen Wodan, bij ooze voorouders meestal Godatt genoemd (waarvan het woord God afkomstig is). 2° Thor, de God der kracht, de dondervoerder,, wiens naam nog de Yslanders in bun thorsdagr, de Deenen en Zweden in torsdag , de Engelschen in thursday en wy in Donderday herdenken. 3° Freyr, de God, die zon en regen en wind bestaurde. 4° Njord, de zeegod. 5° Tyr, de steun van helden en kampvechters. 6° Braga, de Noorsche Apollo. 7 ° Heimdall , de bewaker der hemelbrug , wiens blik op een afstand van honderd mijlen de kleinste voorwerpen onderscheidde en wiens gehoor zoo fijn was, dat by het gras op het veld en de wol op het schaap hoorde groeien. 8° Balder, de beminnelijke Godheid , het goede beginsel , wiens vroege dood (want de Noorsche goden zijn sterfelijk) al wet leeft deed treuren. 9° en 10° Vidar en Vali, door kracht en behendigheid vermaard , die met hun beiden al de Azen zullen overleven. 11° Ulfr,, reeds hierboven genoemd en 12° Forsate, de vredestichter en handhaver der gerechtigheid. Bladz. 55. Reg. 17. Zie omtrent de nitdrukking ; wees keit, welke van oude herkornst was en Wig by onze voorvaderen in gebruik bleef, het aangeteekende achter den Derden Zang van den Strijd met Vlaanderen. Bladz. 56. Reg. 25. Gizela , Godfrieds echtgenoot , was de dochter van Keizer Lotharius en diens tweede echtgenoote Waidrade. Zie RINCMAR , de Divortio Lotharii et Theutbergae. Bladz. 57. Reg. 6 van ond. Hela is de Dood , de bewoonster van Nevelheim , nit Loke gesproten. Van de uitdrukking: Helaas
298
AAN7'EEKENINGEN.
rijk , later in Hellerijk verbasterd , leiden sommigen ons Teel af. Bladz. 58. Reg. 3. Uit de Ann. Fuld. by PERTZ , 1. p 366 ad ann. 850 en p 369, blijkt, dat Roruk, met zijn broeder Heriold , ten tijde van Keizer Lodewijk , Duurstede (nicum Dorestadum) benevens eenige plaatsen in Kinnin (Kennemerland) ter leen heeft gehad. De door Roruk bezeten leenen en Graafschappea werden later, by den doop en het huwelijk van Godfried , aan dezen door den Keizer gesehonken. Zie VAN BOLNUIS, bl. 144 en de aldaar aangehaalde schrijvers. Bladz. 58. Reg. 8. Zie omtrent de oorlogsfeiten, in 881 en 882 door Godfried verricht , hetgeen dieuaangaande verhaald wordt by VAN BOLHUIS, bl. 140 en volgg. Bladz. 79. Reg. 11. Als een staaltjen, hoe het met het bekeeringswerk der Noormannen toeging, diene het navolgende verhaal van den monnik van Sint Gallen, by PERTZ , I. p. 761, 762. Lodewijk de Vrome vroeg eens aan eenige gezanten der Noormannen, of zy Kristenen wilden worden. Op hun antwoord, dat zy altijd bereid waren hem te gehoorzamen in hetgeen by van hen verlangen mocht, gaf de Keizer last , hen te doopen. De hovelingen haasteden zich om strijd tot 's Keizers goede bedoelingen mede te werken en els doopheffers der bekeerlingen op te treden. De gedoopten bekwamen van den Keizer een wit kleed , en van hun peetea eon volkomen nitrusting van kleederen en wapenen. Door deze giften verlokt , groeide van jaar tot jaar het getal der bekeerlingen aan, die zich dan op Paaschzondag , als gezanten of als V azallen , tot den Keizer vervoegden. Eens waren er ruim vijftig opgekomen, die alien om den doop riepen. Er waren zoovele doopkleederen niet: goede rand was dim : en Lodewijk lict er eenige van grover linnen gereed maken. Maar de Noormannen hadden het anders verwacht , en een hunner,, zijn verontwaardiging niet kunnende bedwingen , voer tegen den Keizer uit: reeds twintig maal ben ik gewasschen en altijd met beste witte kleederen gekleed ; maar deze zak is goed voor zwijnehoeders , niet voor krijgslieden : ja , zoo ik my mijner naaktheid niet schaamde , ik Het a uw kleed en uw Kristus houden." — Vergelijk Ann Berlin. by PERTZ 1. p. 501 en de Vita Annkaril aid. H. 713-715. Bladz. 85. Reg. 1 v. ond. Sint Olof voerde eens, gelijk de overlevering
AANTEEKENINGEN.
299
meldt , den Skald Thorfin in een rijk vercierd vertrek en verzocht hem de tafereelen te bezingen , op het behangsel afgemaald. Thorfin , om zich heen ziende, herkende de geschiedenis van Sigurd, en maakte voor de vuist op Bien held een lofzang , welke noch bestaat. Volgens een andere overlevering liet , in de Tiende Eeuw, een rijke Yslander, Paa genaamd , een aantal Sagaas op de wanden zijner eetzaal schilderen. Bladz. 87. Reg. 18. De drapa was de lierzang, die op de groote feesten en ter herinnering der beroemde veldslagen gezongen werd, het door de vorsten geliefkoosde lofdicht. De flookr was korter, ofschoon mode niet van plechtigheid mitbloot. Eens zong de Skald Loftunga een flockr voor Koning Knoet ; maar deze betoonde zich hoogst te onvrede en zeide dat men tot then tijd nooit ale drapaas voor hem gezongen had. .
Bled. 88. Reg. 21. Urd (word, het verledene) Verdandi (wor dende, het tegenwoordige) en Skald (should, zulde of zullende) waren de Nornen of Parken van het Noorden. Zy hielden hear verblijf onder den esscheboom Ygdrasil, welke boom (een zinnebeeld des tijds) alle overigen in g: ootte en schoonheid overtrof. Zijn wortels drongen tot in de ingewanden des aardrijks door : zijn armen strekten zich over de geh „de waereld uit : zijn kruin reikte tot aan het hemeldak. In zijn takken woonden een arend , rijk in wetenschap : aan zijn voet knaagde een slang. Een eekhoorn ging onophoudelijk van den areud tot de slang om tweedracht tusschen hen to verwekken. Nog zwommen bij den Ygdrasil twee fraaie zwaned , die eens zij n doodsied zouden zingen : en twee herten deelden zijn afvallende bladeren. Dat deze boom tot de esschensoort behoorde , is niets vreemds, uit aanmerking der heiligheid , aan die houtsoort toegeschreven. De eerste man was door Odin en zijn broeders van esschenhout gernaakt. Vergelijke men hiermede RESIODUS' Werken en Dagen, volgens de vertaling mijns vaders v. 133: Na dit schiep Japijn op aarde weir eeu ander menschensoort. 't Kwam in ruige bergvalleijen forsch nit esseken tronken voort. Bladz. 90. Reg. 1 v. ond. In de Hervarar Saga worden de Noorsche helden voorgesteld met acht handen , als de Indische Goden , en zwaaien zy acht degens to gelijk. Zy zijn zoo groot en sterk , dat gees paard hen kart drageu : alien voeren een tooversch ild , door de dwergen ge-
300
AANTEEKENINGEN.
smeed , en een zwaard dat door het steal houwt of het liniten ware. Bladz. 91. Reg. 19. De spreuken , welke ik hier en elders aan Hakon in den mond leg, zijn getrokken uit den Havantal, een gedicht waarvoor de Skandinaviers zulk een eerbied koesterden , dat zy het aan Odin zelf toeschreven. Maar wie de vervaardiger,, of liever de verzamelaar,, daarvan zij, zeker heeft hy zijn landgenooten wel gekend, wist by wat zy behoefden en had hy aanspraak op hun dankbaarheid, voor de lessen , welke hy hun geschonken heeft. Elks strofe van het dichtstuk bevat een zinspreuk , en elke zinsprenk herinnert ons die kernachtige en naive wijsheid , die zich in alle oorden en in alle tijden uit den mond des yolks heeft doen hooren. Bladz. 92. Reg. 9. Gudrum , eerst de gade van den vermaarden Sigurd, huwde naderhand Atli of Efzel (den Attila der gesehiederus). De Skandinavische Epos van Sigurd en de Germaansche Epos tier Nevelingen zijn uit dezelfde overlevering herkomstig en van inhoud en strekking byna Bladz. 92. Reg. S van ond. Eens, zoo verhaalt de Thryntsqvida, had Thor zijn hamer verloren , den geweldigen hamer, waarrnede hy reuzen en monsters te pletter sloeg. In zijn verlegenheid gaat hy by Loke te rade ; want welk een haat de Azen den Geest des kwaads toedroegen , zy waren wel genoodzaakt , als het op list en beleid aankwam , hun toevlucht by hun slimmen tegenstreever to nemen. Loke was doze reis in een goede bui en gezind den Dondergod te helpen : hy trekt het gevederde kleed van Freya aan en vliegt rechts en links, tot hy in het Renzeland komt , wear hy den dapperen Thrym op een berg ziet zitten , zijn morgenlied met een grove basstem neuri6nde en bezig , gouden halsbanden voor zijn honden en rustingen voor zijn psarden te maken. Vertel my eens oprecht zegt Loke : hebt gy Thors hamer niet 9" — Pa," antwoordt de Rens : ik heb den hamer van Thor's genomen, terwij1 hy sliep , en hem tien mijlen diep onder de aerie begraven : en ik geef hem niet terug, dan onder voorwaarde van Freya tot vrouw te erlangen." Loke brengt dit antwoord aan de Azen terug. De schoone Freya begint luidkeels to schreeuw en , en verklaart dat zy er nooit toe zal besluiten , in de reuzenwaereld te gaan wonen. Loke , ziende , dat zy onverzettelijk op hear stuk blijft , spoort Thor aan , zich als een vrouw te verkleedcn en zelf in de pleats der Godin te gaan.
AANTEEKENINGEN.
301
Thor keurt den voorslag goed en beiden rijden weg near de woonpleats van den Rees. Naanwlijks ziet deze den Dondergod in zijn lenge japon en het hoofd omsluierd aankomen, of hy waant dat het de gewenschte bruid is , en kraait het uit van blijdschap. De bruiloftzaal word vercierd, de disch bereid. De vetste ossen zijn aan 't spit gestoken en het bier schuimt in machtige vaten. Men gaat aanzitten. Thor sleet een geheelen os near binnen , benevens acht zalmen en bier near evenredigheid. De Rens ziet hem met verbazing aan en verklaart, dat hy nooit een vmuw heeft gezien, die zich zoo te good kon doen. Dat geloof ik wel," zegt Loke: uw bruidtjen had het zoo druk met hear reis, dat zy in geen vier dagen iets genuttigd heeft." — Thrym staat op, om zijn schoone te omhelzen: hy schuift den sluier ter zijde, die het gelaat van Thor bedekt , en treedt verschrikt terug, by den vurigen blik , dien de God hem toewerpt. — Wat zet zy groote oogen !" roept hy nit, omtrent als Roodkapjen by den wolf. Och!" zegt Loke : woes niet verwonderd : het lieve kind heeft in geen vier nachten geslapen: zulk een verlangen had zy, by u te zijn." — De zuster van den Veils nadert de vermeende Freya en verzoekt hear om den huwlijksring; maar Thor wil voor alles, dat Thrym zijn belofte houde en den hamer teruggeve. De Rens geeft dien overeenkomstig zijn bevelen: de sterkste kaerels, die men vinden ken, komen er moeizaam mede aansjouwen. Thor heft hem met beide handen omhoog, en sleet den kop van Thrym en van al zijn reusachtige feestgenooten te pletter. Bladz. 93 Reg. 1. De machtige God Freyr bezat een zwaard, zoo deugdzaam dat het ijeeren pantsers en rotsen als grashalmen door midden sneed. Bens, door een noodlottige nieuwsgierigheid gedreven, was de God op Odins hoogen wolkentroon gaan zitten, vanwaar zijn blik de geheele waereld overzien en in al hare schuilhoeken door kon dringen. Maar noch de sehatten, in steden of koningshoven verzameld , noch de glanzende schilden en prachtige wapenrustingen , die aan de wanden der kasteelen prijkten , noch de vaten met schnimend bier of meede wekten zijn begeerte. Hy had aan den voet eons bergs een maagd ontdekt van een betooverende schoonheid, en zijn rust is voorby , zijn vrolijkheid verdwenen. Zijn vrienden , hem zoo droefgeestig ziende , vragen wat hem schort : lang aarzelt hy met antwoorden; eindelijk ontdekt hy hun zijn liefde. Ben hunner belooft hem , het jonge meisjen te zullen gaan zoeken;
302
AANTEEKENINGEN.
maar,, tot loon zijner dienst , eischt by het geduchte zwaard van Freyr. De God stemt in den voorslag toe, en huwt werkelijk , kort daarna , zijn beminde. Maar dear= zal by , in den laatsten waerelddag , wanneer Loke aan 't hoofd der kwade geesten het paleis der A zen bestormen komt, wapenloos in den strijd verschijnen en door den vuurgeest Sartur worden geveld. Bladz. 97. Reg. 5 v. ond. Over Thor en het Reuzepaard leze men het geestige dichtstnk van STARING, ten tytel voerende : De Noordsche Goden en hun Bouwmeester, , en geplaatst onder anderen in de Bijvoegselen en ,Aanteekeningen" op de meergenoernde Verhandeling van WESTENDORP, bl. 563. Bladz. 146. Reg. 19. De Noormannen , na volgens de Ann. S. Bavonis Gandensia, by PERTZ , II. p. 187 en DUCHEsNE Hist. Franc. Script. III. p. 427, 428 zich, deels to Gend, deels te Nymegen te hebben opgehouden , verzamelden zicb omstreeks het jeer 880 in de Betnwe , voeren de Maas op en vestigden zich ter overwintering in een pleats , door sommigen Ascloha, door anderen Hazloa genoemd , en , naar de weer bepalende berichten der kronijkschrijvers , aan den oever dier rivier en veertien mijlen van den Rijn of gelegen. Zie Ann. Vedast , by FERTZ , II. p. 119. Ann. BeSuens. ald. p. 248. Volgens het gevoelen , door VAN BOLHETIS voorgestaan (de Noorns. bl. 139) moet door gemelde pleats Elsloo worden verstaan : en ook my komt zulks meest aannemelijk voor : voora1 , wanneer men in aanmerking neemt , dat Elsloo juist in het middelpunt lag van den kring , waarin de Noormannen hun strooptochten uitbreidden. Die strooptochten , van welke wy in den loop van ons verhaal meermalen gewach maakten , vindt men meer naauwkeurig opgeteld by VAN BOLHUIS, bl. 140 en volgende. Zie ook de aldear aangehaalde sehrijvers. Bladz. 154. Reg. 6 v. ond. Reeds eemnaal, vier jaren vroeger, , was Keulen door de Noormannen uitgeplunderd geweest ; de overblijfselen der Heiligen en overige kerkscbatten werden to dier gelegenheid naar Mentz gevoerd. Zie Chron. S. Martini Colon., by PERTZ, II. 214. DUCHESNE , Hist. Franc. Script. III. 428. SIGEB. EiEMBLAC. by FISTORIUS, I. p. 800 en 801. Bladz. 162. Reg. 7 v. ond. Werkelijk sehijnt de eisch van Godfried ,
AANTEEKENINGEN.
303
dat hem Koblents, Andernach , Sinzig en andere bezittingen , die wijn opleverden , zonden worden geschonken , welke eisch , volgens alle gesehiedschrijvers, door de Graven Gerold en Gardolf aan den Keizer moest worden overgebracht , niet dan een voorwendsel geweest to zijn om, bij weigering , den vrede to breken. Het werd dan ook als zoodanig ten hove opgenomen en vandaar de last aan den Markgraaf,, om zich met list van den gevreesden Vazal te verzekeren. Bladz. 167. Reg. 7. Jarl , in 't Engelsch Earl , beteekent zoo wel Landvoogd als onafhankelijk aanvoerder. In de Heimskringla worden de Hertogen van Normandyen ook Jarlen genoemd. Verge!. WHERRY, Conquele de l'Argleterre I. p. 143. Bladz. 178. Reg. 7. Zoo wel de verwoesting van Xanten door de Deepen, die in 864 plaats had, ale de wegvoering van het lijk des Heiligen , is geschiedknndig waar. Zie Ann. Berlin. p. 465. Bladz. 200. Reg. 5. roorde is eon ondiepe, doorwaadbare plaats in een rivier of zeeboezem, in 't Engelsch ford, in de Noordsche talon fjord. Vele steden hebben hun imam diarvan ontleend , als : Frankfort, de voorde der Franken , Amersfoort , de voorde aan de Eem , Oxford , de voorde der ossen , Abbotsford, de voorde van den Abt , on ontelbare meer , breeder vermeld in IIALBERTSMAAS Avoort. 131adz. 232. Reg. 4 v. ond. Alen bedenke , tot recht verstand van deze plaats, dat het tegenwoordige Overyssel, Zutfen en zelfs de Veluwe toen nog onder den naam van Saxon bekend was. Zie deswege de doorwrochte vertoogen van den Heer MOLIIIIYZEN , to vinden in den Overijes. Almanak voor 1838 , bl. 40 en in de Bijdragen voor Paderl. Gesch. enz. by I. A. Nyhoff , Deel III , 1. Blad. 234. Reg. 14. Herispich (gelijk de nude kronijken de plaats der samenkomst noemen) , wordt door ALTING met Spic, door rum met Heerwen of Herwijnen verklaard. Eene en andere nitlegging is mij to gezocht voorgekomen , en strijdig bovendien met de duidelijke aanwijzing der schrijvers , welke de ligging der plaats op het eiland, daar , waar de Rijn zich in tweeen verdeelt, bepaIk heb daarom de voorkeur gegeven aan een nieuwe gigging, welke althands het voordeel heeft, eenvoudig te zijn.
304
AANTEEKENINGEN.
Bladz. 240. Reg. 25. Fe tegenwoordigheid van den Bisschop van Kenlen op den Heerespyk , is, zoowel als die van Gizela, overeenkomstig met de gesehiedenis. Bladz. 281. Reg. 7 v. ond. Aan Hugo werden, tot loon van zijn vermad, naar de gewoonte dier tijden, de oogen uitgestoken, waarna by eerst in het klooster van St. Gallen opgesloten, en later in dat van Pruym tot monnik geschoren werd. Zie Regino, by PERTZ I. p 595, 596. Bladz. 284. Reg. 14. De moord, door Everhard aan Godfried begaan en de omstandigheden welke dien verzelden, zijn by WAGENAAR vermeld, en omstandiger nog by VAN BOLHUIS, bl. 156 en volgg., te vinden. Bladz. 290. Reg. 16. pat het werkelijk Teisterbantsche Friezen waren, die de Noormannen uit Saxen verdreven, blijkt onder anderen uit de plaats in de Ann. Fuldens p. 401 , 402: Frisiones , qui vocanlur Destarbenson. Zy voeren , volgens hetzelfde verhaal , met kleine vaartuigen de rivier op, en vielen den vyand , die het land reeds binnen was gedrongen , in den rug, terwijl de op de vlucht gedreven Saxers , door deze onverwachte hulp bernoedigd , weder stand hielden en den strijd hervatteden. De Noormannen , van beide zliden in het naauw gebracht , werden zoo geslagen , dat er slechts weinigen ontkwamen. Zelfs gelukte bet den Friezen, hun schepen te bernachtigen , en zulk een buit aldaar te vergaderen , dat zy allen , tot den geringsten toe, rijk terng keerden. Bladz. 290. Reg. 3 v. ond. Velen , waaronder WAGENAAR , Vad. Hist. II. bl. 89 en KLUIT , Hist. Critic. I. 1. p. 23 houden Gerolf (in (re Ann. Vedast. Godfrieds leenman , fidelis , genoemd), voor den vader van dien Dirk, welke gewoonlijk als de e,erste Graaf van Holland gerekend word. Zeker is het, dat in 889 door Arnulf den opvolger van Karel den Dikke , aan een Frieschen Graaf Geroif eenige alodiale goederen geschonken zijn, gelegen in diens eigen Graafschap, tussehen den Rijn en Suithardeshage: m Gerolfus , comes Fresonum , (zegt de ()Aron. Mon. Egm. by REUIT ter bovcn vermelde plaatse) ab Arnulfo rege Francorum quasaem yes reyiae potestatis et iuris in proprietatem suscepit. Zie den giftbrief by
AA.NTEEKEMNGEN. 305
RLUIT
Fist. Crit. II. 1. p. 6-13. Merkwaardig is ook de by denzelfden schrijver II. 1. p. 213-215 aangehaalde brief van het jaar 1191 der kloosterlingen van Epternach aan Keizer Hendrik VI, waarin zy zich beklagen , dat de Keizers bezittingen , welke hun rechtmatig toekwamen , aan onderscheidene Hertogen en Graven hadden weggesehonken. In het byzonder noemen zy Keizer Arnulf , die, ten gevolge der oorlogen tegen de Noormannen , vele Heeren met de goederen van St. Willebrord had verrijkt , s ad supplendum seutum regale," d. i, om in dat gedeelte des rijks meer vazallen en kracht te hebben , ten einde den Noorman te wederstaan : wijders blijkt uit denzelfden brief , dat zulks ook in onze gewesten heeft pleats gehad. HEDA p. 55 spreekt van de visschery, welke Gerolf omtrent den Rijnmond had. Bladz. 291. Reg. 3. De kinderen van Godfried vervielen tot zoo groote armoede , dat de Aartsbisschop van Reims hen in 't vervolg aan de welwillendheid van Koning Arnulf meende to moeten aanbevelen. Zie BEEPING, Hist. marit, des Nordmans I. p. 260. Bladz. 291. Reg. 14. Siegfried, een der Zeekoningen , die vroeger met Godfried in den strijd tegen de Duitsche vorsten had uitgeblonken , en van wien ook in ons verhaal bladz. 232 wordt gewach gemaakt , beyond zich onder hen , die Parijs belegerden. Quamvis regno carens, sodis tamen imperitabat , zeggen de Ann. Fuld. 1 .1. p. 403 van hem. Hy verliet de Seine in 887 en voer naar Friesland , waar by sneuvelde. Ann. Pedant. 1. 1. p. 525. ,
,
26
DE HUNENBORG.
I. Het was avond. De uitgestrekte heide, kort te voren nog door de laatste zonnestralen met een gloeiende bruine tint gekleurd , vertoonde niets meer dan een vale, sombere oppervlakte. De rozeverwige wolkjens , die hier en daar aan het zwerk dreven , trokken zich aan den westelijken gezichteinder te samen , als om der ondergaande zon tot rustbed en dekkleed te verstrekken. De wind was gaan liggen : een doodsehe stilte heerschte langs de vlakte, alleen nu en dan gestoord door het dof gebulk eener koe , die later dan gewoonlijk naar stal gedreven werd , of door het verwijderd geblaf van een onrustigen hofhond. Hy , die op dat tijdstip een dier heuvels beklommen had, welke het bygeloof als de woonplaatsen der nachtgeesten en Witte Wijven beschouwde , en die van daar den blik in het rond had laten gaan, zoi al licht gewaand hebben , zich in een vergeten en onbewoonde streek te bevinden , had niet aan de eene zijde de kapel van Ootmarsum , wier dak zich even boven de hoogten onderscheiden liet , en aan de andere
3I0
DE HUNENBORG.
zijde de kerktoren van Oldenzaal , die uitstak boven het donkere bosch, de nabyheid van twee kerspelen verkondigd. De vlakte tusschen die beide plaatsen had voor 't overige aan zijn beschouwing niet veel anders opgeleverd dan heide en moeras , slechts hier en daar afgebroken door kleine oneffenheden in den grond of door boschjens , achter welke de landweg, gelijk een witachtige slang over de heide kronkelende , zich nu en dan verloor. Intusschen , indien hy den blik had geslagen naar de zoogenaamde Volterbroek , toen even moerassig als tegenwoordig , en wel naar dat gedeelte , waar men een verhevenheid ontdekte, wier vorm het raadselachtig maakte, of zy een heuvel dan wel een buurschap of een vesting ware, dan had hy een ruiter kunnen in 't oog krijgen , die op een vluggen draf over de vlakte kwam aangereden : en had hy dien bespeurd , hy ware wellicht op de vlucht getogen met de overtuiging , eene dier verschijniiigen te hebben gezien , welke toen (en zelfs nog in onze meer verlichte eeuw) onder de benamingen van : den wilden jager,, het spokend veulen zonder kop , en dergelijken , by de landlieden bekend waren. En waarlijk , het geheele voorkomen van ruiter en paard waren wel geschikt om in het somber avonduur angst en huivering in het vreesachtig gemoed te verwekken. Het gitzwart paard, zoo als het voortsnelde , zonder dat het den grond scheen te raken , terwijl de breede staart als eon zwart vendel achteraan golfde , had in gang en beweging iets , dat bestemd scheen om de gedachte aan het bovennatuurlijke levendig te houden : zijn berijder geheel overdekt met een donkerkleurigen mantel van vreemden vorm en suede, gebruikte zadel noch stijgbeugel , en zelfs scheen de teugel , dien by in de hand hield, ,
DE HMENBORG.
311
meer tot een nutteloos cieraad te strekken, dan werkelijk bestemd om van dienst te zijn. Plotseling hield , midden op de heide , en dicht by een lake of grenssteen, de vlugge klepper stand, als ware hy door het krachiige woord eens machtigen toovenaars zelf in steen veranderd geworden. De ruiter sprong of , liet zijn ros , blijkbaar met vol vertrouwen , aan zich zelf over, en begaf zich naar den kleinen ronden heuvel, die voor hem lag. Wat dreef hem naar deze eenzame pleats? Was het, om van die hoogte het zoo even door ons beschreven landschap te beschouwen ? men zoil het byna geloofd hebben ; want by stond een oogenblik stil en zag opmerkzaam rood. Toen liep hy den heuvel, of de belt, gelijk men die in Overijssel noemt , om, en plotseling verlichtte een lichtstraal zijn verheven gestalte. Die straal kwam uit een gang voort, die van ruwe steenen opgemetseld was, en binnen in de belt geleidde. Voorzeker had elk verdoolde wandelaar,, die op zulk een uur deze geheimzinnige plek genaderd ware, zich met schrik en overhaasting verwijderd , ten einde de Witte Wijven , welke , naar de volksoverlevering, die belten bewoonden , niet in haar nachtgeheimenissen te stooren ; maar onze ruiter scheen boven een dergelijke vrees verheven te ziju. Hy deed een stap in het donker verwulft, boog zich toen voorover en riep overluid: Liska! Liska! Kom af!" riep een schrille , scherpe stem , die uit de diepte te voorschijn kwam : n ik verwachtte u." — De miter voldeed terstond aan deze uitnoodiging: hy werkte ,niet zonder eenige raoeite , zich verder door den lagen en naauwen gang en stond weldra tegenover de eenzame bewoonster van dit zonderling verblijf.
312
DE HUNENBORG.
De plaats , waar binnen hy zich nu beyond, was een vierkant van baksteenen opgemetseld geAvelf dat alleen in het midden hoog genoeg was om hem te vergunnen recht overeind te staan. Een paar gebroken lampjens , eenige scherven van aarden potten , in een hoek by elkander geveegd, maakten de oorspronkelijke bestemming tot graf kelder,, als ook den tijd der stichting , eenigzins vermoedelijk. De vochtige wanden waren geheel naakt, en aan meubelen , zelfs aan de eenvoudigste , heerschte volslagen gebrek. Rechts van den ingang waren eenige plaggen samengebracht en met gedroogde heide-planters bedekt , om, naar verkiezing , tot zitplaats of legerstede te dienen ; en op die armoedige sponde zat een magere, oude vrouw, in havelooze lompen gekleed : naast haar stond de lamp, die het verblijf verlichtte , en werd men een half gebroken drinkschaal gewaar met een stuk van het harde brood, dat onder de Twentsche landlieden met den naam van w e g g e, en elders met dien van stoet of m i k k e bestempeld wordt. 0 Welnu!" vroeg de miter, zoodra hy zich bin nen beyond : hebt gy Barta gesproken ? " — n Laat my u beschouwen , Arpad !" wide de oude vrouw, haar lamp oplichtende , zoo dat de stralen haar bezoeker vlak in 't aangezicht vielen : Gy zijt toch een kloek en schoon jongeling geworden ," vervolgde zy, hem met welgevallen aanstarende : neen voorwaar ! uw vader heeft nimmer zulk een voorkomen gehad." — En in de daad, Arpad, gelijk zy hem noemde , verdiende de lofspraak , hem door de partijdige oude gegeven. Hy had, by het binnenkomen , den geitenhairen mantel , die hem als een kap het hoofd en de Lange, glanzende , zwarte hairen bedekte , op de schouders terug laten vallen : zoodat zijn open gelaat en zijn
DE INNENBORG.
313
forsehe , echt mannelijke gestalte geheel zichtbaar geworden waren. Het wollen buis , dat hem om de leden sloot , de slechts tot even boven de knie reikende broek, en de bruine laarsjens, waarin de bloote beenen staken , hadden , hoe eenvoudig ook , iets uitheemsch en fantastisch ; maar meer nog duidde de vorm van het breede vooruitstekende voorhoofd, van de kleine glinsterende oogen , van den eenigzins platten neus en van de breede onderkaak aan, dat deze jongeling uit geen Saxischen , noch Germaanschen stam gesproten was. Hoewel men wellicht , op onze beschrijving afgaande , zofi oordeelen , dat zijn gelaat geenszins die lijnen vertoonde , welke wy gewoon zijn als kenmerken der regelmatige schoonheid aan te nemen , bezat het echter een uitdrukking , waarin waardigheid zich met bevalligheid vereenigde : en zoo wel de sprekende blik , die van onder de zwarte wenkbraauwen tot in het hart scheen door te dringen , als de glimlach , die om zijn lippen speelde, had iets onwederstaanbaars. n Laat mijn voorkomen daar," zeide de jongeling, de laatste woorden der oude ,Liska beantwoordende; n en zeg mij: zal ik Barta zien, of moet ik ongestoord vertrekken?" Lyder!" hernam Liska, den gang van Naar denkbeelden volgende, 11 gy verdiendet iets beters dan de dochter van een gemeenen boerekinkel. Had niet uwe moeder Nadeschta den Khan der Avaren tot vader?" — n Maar hier zijn geen Khans noch Avaren op honderd uren afstands te vinden," zeide Arpad, half wrevelig, half lachende, ft en, gelooft gy ,,Liska! dat een der Twenter of Friesche Edelen zijn dochter aan een armen banneling, als ik ben, zoil ten huwelijk geven? — Nog eens! martel my niet langer: hebt gy uw zending volbracht?" — 27
314
DE HENENBORG.
Zo6 de zoon van Waidewuthis een wensch kunnen uiten, waaraan door Liska niet voldaan werd ? Ja ! Ik heb haar gezien, en zy heeft my beloofd , bier te zullen komen , eer de maan gerezen is." !I In waarheid? " riep de jongeling met blijdschap nit: it en door wat wondertaal hebt gy haar kunnen overreden; daar al mijn smeekingen tot nog toe vruchteloos gebleven zijn en zy de stem der liefde wederstaan heeft, om slechts die van den kinderplicht te hooren?" — 0 !" zeide Liska: wy oude vrouwen verstaan ons daarop , de jonge deerneu te belezen. Is er wel eene in den mntrek , die weerbarstig blijven zoil, als AnnekeBeppe spreekt? maar bovendien er was eene reden , die misschien nog weer uitwerking op Barta deed , dan al mijn praten. De oude Olbers heeft zelf in uw voordeel gewerkt. Hy heeft by Barta ernstig aangedrongen, dat zy zijn zoon, den rooden Weender,, tot man zoti nemen , en de angst daarvoor heeft haar tot een stap doen besluiten , waartoe zy anders zoo licht niet ware te brengen geweest." Weender!" herhaalde Arpad, verwonderd : u de leer der Kristenen verbiedt immers het huwelijk tusschen broeder en zuster." — Barta is de dochter van Olbers niet," hernam Liska : was u zulks onbekend? — zy is een vondeling, door hem aangenomen en verpleegd: dit weet een iegelijk hier in de buurt. Ja! het doet my leed genoeg, dat gy u zoo op een deerne hebt verslingerd, die niet eenmaal in staat is, haar ouders te noemen." Spreek zoo niet, Liska!" zeide Arpad: wordt niet Barta overal geroemd en geprezen, als de schoonste en aanminnigste maagd, die in de marke, ja, in geheel -
DE HUNENBORG.
315
Twente te vinden is, 1k heb haar lief, en wat verscheelt my haar afkomst? of wat voegt het my, trotsch te wezen op de macht en den adel mijner voorvaderen? My, die slechts over een versmolten bende gebied, en hier ter naauwernood geduld worde? — Neen, wat gy my verhaalt, is my des te liever; want, is Olbers Bartaas vader niet, dan heeft hy ook geen macht over haar, en het zal my lichter vallen, haar te overreden. — Dan stil! — my dunkt, ik hoor haar komen." — Beiden zwegen en luisterden met ingespannen aandacht naar den luchtigen stap, die het mos der heide deed kraken, en naar het schuren der kleederen tegen (le steenen van den gang. Weldra stond Barta voor hen. Schrooravallig sloeg zy de oogen op Arpad, en toen , Liska aanziende, zeide zy op een toon van verwijt : Gy heht my niet gezegd, dat hy bier ook komen." — a Poet het u leed, my te zien?" vroeg Arpad, haar met een smeekenden blik aanziende. n Och! dat weet gy beter hernarn zy, zuchtende : r. maar het ware voor u en voor my gelukkiger geweest, zoo wy elkander nooit ontinoet hadden; want gy weet toch, Arpad! dat het tusschen ons beiden nooit tot een huwelijk komen kan." — ,, En waarom niet?" vroeg de jongeling met eenige drift. Heeft, nu zes maanden geleden , then gy by mijn vader aanzoek deedt om mijne hand, hy u die niet geweigerd, en zelfs uitdrukkingen gebezigd ..." ... Die ik reeds vergeten had, omdat ik meende, dat zy van uw vader kwamen; maar die ik op elken anderen bloedig wreken zoude, en die gy my niet herinneren moest, nu ik weet, dat hy slechts een aan27* ,,
316
DE HUNENBOEG.
gematigd gezach over u uitoefent. Maar thands, beter ingelicht, is het niet meer van zijne uitspraak, het is van de uwe alleen, dat ik mijn geluk of ongeluk laat of hangen." Ik begrijp u niet," zeide Barth: n hoe nu! gy zoudt denken, dat ik ontslagen ware van gehoorzaamheid aan mijn ouders, omdat ik hun alles, behalve alleen het leven, verplicht ben?" Gy zult dus hun wil doen , en dien Weender huwen?" — Helaas!" zeide Berta , terwijl zy de vriendelijke oogen nedersloeg, en een diepe zucht getuigenis gaf , hoe weinig haar dit vooruitzicht aanstond. Het is dan," vervolgde de jongeling, met spijt, omdat die lompe Gibers u eenige jaren de kost heeft gegeven , dat by het recht waant te hebben, over u te beschikken , en u weg te geven aan dien boereknaap , dien" n En wie," vroeg Barth , u zoti hem dat recht kunnen betwisten? ware ik , zonder hem, niet onder den blooten hemel van konde en honger omgekomen? Heeft by , heeft de goede Anna , my niet jaren achtereen gevoed , gekleed, verzorgd , zoo trouwhartig als men geen eigen kind behandelt? En zoti ik hen nu verlaten, nu zy oud worden en het meest mijn hulp behoeven ? Teen , Arpad! dat kan , dat mag ik niet." Waarlijk !" zeide Arpad met een somberen blik : n gy deedt beter ronduit te zeggen, dat gy dien Weender lief hebt en dat gy omtrent my onverschillig zijt geworden , sedert gy vernomen hebt, dat men hem tot uw man bestemt." Arpad! " riep zy , op een verwijtenden toon. if En in de daad, gy hebt gelijk ," vervolgde by
DE
ritiNEssoao.
317
wat toch kan ik u aanbiedon ? Het is immers beter, de vrouw van een welgestelden boer , de toekomstige meesteres to zijn van Scholte Linde, dan de deelgenoot van het tobben en zwoegen eens verachten ballings." Arpad ! gy zijt onrechtvaardig ," zeide Barta : gy weet , dat ik u lief heb , meer dan ik kan uitdrukken , meer dan ik moest." — Gy zegt dat gy my lief hebt , en gy zult in de kapel van Ootmarsum aan een ander uw liefde gaan belooven : en te gelijk jegens hem en my meineedig rr 1k zal hem gehoorzaamheid en trouw belooven ," zeide Barta: r, en die gelofte zal ik houden." — r, Nu oude zeide Arpad op een bitteren toon tegen Liska gy hoort haar : is dit de fraaie uitslag , dien my uwe woorden voorspelden ?" 1k heb u slechts beloofd , te zorgen , dat zy hier ware ," zeide Liska : u en zy is hier." — rr Beschuldig Anneke-Beppe niet ," zeide Barta , de oude vrouw met die gemeenzame benaming aansprekende, die in onze gewone taal bestemoer zoude beteekenen: rr toen ik beloofde , hier te zullen komen , was het met het stellig oogrnerk , om met haar te overleggen , hoe ik best de hand van Weender zou weigeren , zonder mijn ouders to bedroeven. Maar ik voelde toch , dat ik kwaad deed, en toen ben ik naar de kapel gegaan , waar de vrome Nader Albrand ..." — e Gevloekte pap!" riep Arpad, met den voet stampende : a en by heeft u zeker herhaald , dat ik een heiden ben , en u met het eeuwige vuur bedreigd , en . .." Arpad! Arpad !" smeekte bet meisjen , hem met nat geschreide oogen en gevouwen handen aanziende : waarom zijt gy een heiden ? waarom laat gy a niet doopen ?" —
:318
DE HUNENBORG.
Barta!" riep Arpad, zonder op deze vraag te antwoorden: n gy hebt dan mijn ongeluk besloten 9" — Neen ," zeide Barta: u gy zult niet ongelukkig zijn ; want .dat is men niet, wanneer men wel handelt. Gy zult pogen te vergeten : gy zult dit oord verlaten, waar niets dan verdriet voor u is weggelegd : gy zult in verre landen u een naam waken : — en my eenmaal misschien we blijdschap dank weten , dat ik een betrekking heb afgebroken , die niets dan leed voorspelde. — En nu vaarwel! -- Men zal my aan de Erve reeds wachten ! — Voor het laatst, Arpad! vaarwel!" -En, op eens, als wilde zy door een overhaaste daad alle poging om haar te vveerhouden voorkomen, snelde zy het verblijf van Liska nit. Roerloos bleef Arpad eenige oogenblikken staan. Toen wrong by als wanhopend de handen samen, liet het hoofd op de borst zakken, en zeide op een weeklagenden toon: Liska! Liska! Zy verlaat my: ik zal het besterven."— De droef heid had den krachtvollen jongeling in een zwak en hulpeloos kind herschapen , en als zoodanig sprak hem Liska toe : n Kind !" zeide zy : zy was in uwe macht! en gy liet haar gaan Helaas!" zeide Arpad : alles zott ik wagen; behalve alleen, haar misnoegen op te wekken. — Maar gy hebt haar gehoord: het is over: zoolang zy naar den raad des Priesters luistert , is niets weer voor my te hopes." Hoor eens!" zeide de oude : alles is nog niet hopeloos. — Keer naar de burcht terug; want gy zijt, schande genoeg voor den zoon van uw vader,, noch in staat tot handelen, noch om goeden raad in te nemen.
DE FIUNENBORG.
319
Maar zend my Doltschoff : en wy zullen overleggen , wat wy voor u doen kunnen." — Eenige oogenblikken later had de jongeling het verblijf van Liska vaarwel gezegd en draafde hy op zijn vurig ros , dat den omtrek der belt niet verlaten had en straks , op 's meesters bekende stem , weder tot hem was gesneld , de vlakte door. Wy willen liever Barta opzoeken , die langzaam en weenende haar weg naar de hoeve van Olbers vervolgde. Naauwlijks was zy aan de bosschaadje gekomen , die zy door moest trekken om het doel van haar wandeling te bereiken , of zy hoorde zachtjens haar naam uitspreken , als wilde men haar behoeden tegen den schrik eener onverwaehte ontmoeting, en een stevige boereknaap kwam van onder de donkere schaduw der boomen voor den dag treden. a Zijt gy eindelijk daar ?" zeide hy : n ik ben ongerust Over u geweest. Is dat een uur voor een jonge deerne, om alleen over de heide te dolen ? " — a Weender !" riep bet jonge rneisjen , verrast: zijt gy het? zoekt gy my ?" — n En wie anders zoude ik zoeken ?" vroeg de jonge boer, terwijl hy zijn koeze (of knuppel) over den schouder leide en haar met ruwe hartelijkheid onder den arm nam : n Gy trilt waarachtig van de koude. Waar hebt gy dan toch gezeten ?" — De zwartbonte koe was niet op stal gekomen ," antwoordde Barta , stotterende : n en die was ik gaan zoeken." — n Wel dat was het werk van Else , en het uwe niet," zeide Weender : rr en bovendien : al de beesten zijn al over een uur te huis : waar bekommert gy u al niet over ? gy wist immers waar ik aan 't werk was , en hadt my kunnen roepen om met u te gaan : daar kon
320
DE HUNENBORG.
niemand iets tegen zeggen : want het is nu toch eenmaal bepaald , dat wy man en vrouw worden." — Een onwillekeurige huivering doorliep de leden van Barta by het hooren dezer taal. Weender voelde haar arm op den zijnen trillen ; maar hy schreef zulks niet aan de ware oorzaak toe. u 't Is toch ," zeide hy , n als de oude Julfus zegt : dat denkbeeld van trouwen veroorzaakt toch altijd zekere ontroering by de jonge deernen ! Maar kom aan ! laat ons aanstappen ; want gy weet , Vader is kwalijk te vrede , wanneer wy na onzen tijd te huis komen."
II. Wy moeten ons thands verplaatsen in de erve Scholte Linde , waar het huisgezin van Olbers de komst van onze jonge lieden verbeidde. Naby het plaggevuur , waaruit de rook in dikke wolken door de breede schouwe naar boven steeg en in zijn dwarrelingen de zware hammen omgaf , die aldaar aan de dwarslatten of zoogenaamde w im me hingen , zat de eigenaar zelf en verdreef den tijd met het snijden van bungeltjens , of houten blokjens voor de ganzen. Tegen over hem sloeg Anna, zijn huisvrouw,, de brijpap gade , die boven het vuur te koken hing ; terwijl Else , de dienstmaagd, by de houten tafel stond en het brood voor het avondeten sneed. Behalve deze drie , was het langwerpig woonvertrek nog met een vrij aanzienlijk getal levende wezens gestoffeerd ; voor de voeten der huismoeder lag de kat zich by den verwarmenden gloed te koesteren : in den eenen hoek zag men kippen , in een anderen ganzen by
DE HUNENBORG.
321
elkaer gedoken: achter een van horden gemaakte omheining lagen de varkens , boven welke het skelet van een paardekop hing , zijnde een onfeilbaar middel Om die nuttige dieren vet te maken : en , wat verder, , beyond zich de koe– en paardestal. Aileen de groote bulhond was in deze gezellige ark niet opgenomen , maar lag buiten , ten einde aldaar de erve tegen alle onwelkome bezoekers te bewaken. Barta blijft last nit van avond ," zeide de huismoeder,, na met behulp der ijzeren blaaspijp het vuur nog lustiger te hebben doen branden : n waar mag de deerne verwijlen ?" Zy zal met wizen Weender aan 't kuieren zijn ," zeide Olbers : het heugt my best, Anna ! dat wy in onzen jongen tijd ook gaarne last op 't pad bleven en er meer dan eens knorren van moeder over gehad hebben." — n 1k weet het niet ," zeide Anna , het hoofd schuddende : n zy gedraagt zich niet tegen den jongen als ik het wenschen zou : ik vrees maar, dat zy geen genegenheid voor hem heeft." Wel waar zoudt ge dat aan gemerkt hebben ? Zy is altijd vriendelijk en gedienstig jegens hem. Heeft zy niet gisteren nog een wollen hoos voor hem gestopt ?" — Kom! kom!" zeide Anna : daar hebt gy manlui geen verstand van. Ze is gedienstig, ja ; maar daar blijft het by. 1k zag veel liever , dat zy nu en dan eens ruzie met hem had, ja, hem de huid vol schold, dan dat zy zich zoo gedraagt als zy doet : al die vriendelijkheid is maar onyerschilligheid, dat zeg ik !" — Op de anders stuursche tronie van Else de dienstmaagd had zich by het hooren dezer samenspraak een ---
//
322
DE HUNENBORG.
glimlach vertoond: zy zelve had inzichten op Weender en zy benijdde Barta, die haar, niet in schoonheid alleen, maar in alle andere opzichten overtrof. Zy begreep, dat de kans nu goed stond, om eenige vermoedens op te wekken , welke de genegenheid der onde lieden voor hun pleegdochter zouden kunnen doen verflaanwen. ik hoop ," zeide zy , dat bet maar aecn erger reden is , die onze Barta zoo laat op de heide doet rondslenteren." — Wat bedoelt gy , Else?" vroeg Anna: n gy denkt toch niet, dat zy zich met andere vrijers ophoudt?" Wel kom! wat vrijers zou ze hebben ?" vroeg Olbers: daar was alleen die zwarte ruiter van den Hunenborg, die eel's zoo onbeschaamd was, haar by my ten huwelijk te vragen. Een blinde heiden ! Alle Heiligen verhoeden het !" ,, Nu ," hernam Else: o zy missehien zoo kwalijk niet by hem voegen : ware by het nog maar! ik zeg als nog , meester! met Barth is het niet richtig." I/ Het is de nijd, die uit u spreekt ," zeide Olbers: ik heb dat al meer bespeurd." — P n Is het dan ook uit nijd, dat Alemans Geurt, telkens als zy hier op de schaft kornt, voor dat zy eel! brok nuttigt , haar schoteltjeu onder de tafel omkeert , ea er de helft uitsmijt." — if Doet ze dat?" riep Anna, de handen sanaenslaande :- ,, is ons huis bekold en behekst, dat ze zulke dingen doet?" II En waarom, als ik vragen mag," vroeg Olbers, die minder dan ziju vrouw de kracht verstond van dergelijke voorbehoedmiddelen waarom keert zy haar schoteltjen om en verstnaadt de goede spijze?" wanneer men Weet ge dat niet?" vroeg Anna : ;
DE HENENBORG.
323
in een huis komt , waar een tooverkol woont , dan outhoudt men zieh , ergens van te proeven , of zoo men al proeft, men smijt eerst een deel weg, tot een offer aan den euvelen geest." — n En wie zoti dan hier de tooverkol zijn?" vroeg Olbers, nog niet overtuigd. Hm!" mompelde Else: n de mensehen zeggen : Barta is als kind aan den weg gevonden , zonder dat iemand weet , wie haar ouders zijn." — n Dat is zeker een sterk bewijs," zeide Olbers. De hette van de zon noch het huiswerk hebben geen invloed op haar ," vervolgde Else : n zy blijft altijd even wit en glad van vel." Dat is waar, Barta is een mooie blanke deerne : is dat ook een bewijs?" — n Blank, krek of zy van de Witte Wijven afstamde," ging Else voort : r, zy spint in eenen avond meer dan een andere in drie zofl doen." Zy is vlijtig: wat zou dat?" Er zijn lieden, die beweren, dat zy 's avonds op de heide met den Vurigen Landmeter gesproken, ja hem de hand gegeven heeft, als of het haar lief ware geweest." — (De door Else bedoelde persoon was een landmeter, die, by gelegenheid der of bakening van zekere Marken, zich had laten omkoopen, en, tot straf daarvoor,, veroordeeld was, na zijn dood, de meting alle nachten ,te herdoen.) By 0. L. V.!" riep Anna : r, Barta met den Vurigen Landmeter ! " — n En wie heeft dat gezien ?" vroeg Olbers, ongezind, zoo lieht het ergste te deuken. n \Vie? Wel de heele buurschap. — En dit is nog Diet alles ; luau gy kent die oude kol , die in de belt -
324
DE HUNENBORG.
aan de Volter Lake woont, en hier eens de varkens onttooverd heeft. Welnu! met dat wijf, dat zeker met den Euvele in verbond staat, houdt Barta schier alle dagen morgenkout." — Pe oude vrouw hief de oogen in stomme verbazing ten hemel, maakte het teeken des kruices, en mompelde een stil gebed. Olbers zweeg, morrelde een tijd lang in 't vuur, stond op en foot een deuntjen : niet, dat hy geheel vrij was van het bygeloof van zijn tijd : maar hy mistrouwde de betichting. De taster is intusschen aan de houtskool gelijk en maakt zwart waar hy niet brandt. Olbers besloot, zijn pleegdochter naauwkeuriger gade te slaan, die niet lang daarna met Weender binneutrad. Welnu!" zeide Olbers tegen Else: ,, gy ziet, dat zy toch by elkander waren." — De boosaardige dienstmaagd, overtuigd, dat haar kwaadsprekendheid in elke omstandigheid voedsel kunnen vinden , weudde zich tot Weender en vroeg: n Wel! waar hebt gy de dolende gevonden?" — De jongeling zag haar scherp aan, als Wilde hy zeggen : het zijn uwe zaken niet." Hy was echter te edelmoedig om iets te vertellen. n 't Is mijne schuld," . zeide by , n zoo wy te laat te huis komen. Er was een schaap achtergebleven : en dat zijn wy gaan zoeken." — „ En hebt gy het teruggevonden?" vroeg Olbers. n Ja!" antwoordde Weender, met een zijdelingschen blik op Barta : het verdoolde schaap is weer in de kooi." Pat is gelukkig," zeide Anna: n want zoo een van die knapen uit den Hunenborg het gevonden hadde, ware het prijs geweest." —
DE litiNENBORG.
325
Kom! kom !" zeide Olbers : n zoo die stelen wilden, dan konden zy even goed de kooi zelve beroov en." — n Heden wat ziet Barta rood!" zeide Else, Barta aanziende, die in de daad een kleur als bloed had gekregen. Weender bespeurde zulks, en, hopende haar uit de verlegenheid te redden, praatte hy over het aangevangen onderwerp door. n 't Is toch vreemd," zeide hy, n dat die blinde Heidenen hier zoo maar in ons midden geduld worden." — n Och!" zeide Olbers: n wy hebben er geringen last van. 't Is nu net achttien jaar, dat die vreemde gasten zich hier op den Borg genesteld hebben." n t Is ]anger, mar my dunkt ," zeide Anna. n Veen wijf !" zeide Olbers: n net achttien jaar; want het was slechts eene maand voor dat ik Barta vond : en wy plachten haar ouderdom naar 't jaar van den slag by Sondershausen te berekenen , toen wy onder onzen goeden Keizer Henderik die Hunen zoo geducht op het lijf zaten." Eilieve , Vader!" zeide Barth : vertel ons nog iets van dien slag : ik hoor dat zoo gaarne." Met genoegen!" zeide Olbers, en hy begon een langwijlig verhaal , waarvan wy hier slechts zooveel zullen geven , als tot opheldering onzer geschiedenis noodig is. Men weet , dat in de negende en in de eerste helft der tiende eeuw , Duitschland geteisterd werd door een Aziatischen volksstarn , die onder den naam van Madscharen zich byna even geducht maakte als vroeger onder Etzel de Hunen waren geweest. Tot in Saxen toe waren deze vreemdelingen doorgedrongen , en het ontzach , dat men voor hen koesterde , was zoo groot, dat zelfs de Duitsche Keizers him strooptochten door het '
326
DE HUNENBORG.
betalen eener schatting zochten of te koopen. Het was voor den voortreffelijken Hendrik den Vogelaar bewaard gebleven, het Rijk van die plaag en de Kroon van die schande te zuiveren. In twee geduchte veldslagen, vvaarvan de eene by Sondershausen in het Zwartburgsche, de andere onder de muren van Merseburg geleverd werd, bracht by hun een zoo volkomen nederlaag toe, dat meer dan honderdduizend op het slagveld vielen. De nit den slag van Sondershausen overgebleven Madscharen verstrooiden zich wijd en zijd: duizenden hunner vonden in Rijn of Wezer den dood, of kwamen van 'longer en gebrek of door de handen der Westfaalsche landlieden om. Enkelen ontvloden de slachting op Gelderschen of Overysselschen bodem, en zoo had zich ook een krijgshoop naby Ootmarsum in de Volter Broek gered en in een oude Romeinsche schans gevestigd, welke sedert dien tijd , door de inboorlingen , die aan alle vreemde volkeren den schriknaam van Hunnen of Hunen gaven , de Hunenborg werd genoemd. Achttien j:iren hadden nu deze vluchtelingen hun verblijf op (lien Borg gehouden, en in vrij goede eensgezindheid met de landlieden geleefd, met wie zy ruilhandel dreven, ten wier behoeve zy arbeid verrichtten of paarden en honden bekwaam maakten: gelijk dan ook de groote bulhond, die de erve van Olbers bewaakte, hem door een ouden Madschaar was verkocht. Voor 't overige had men weinig omgang met deze Heidenen , tegen welke de Priesters dan ook waarschuwden; terwij1 sedert eenigen tijd onder de landlieden werd gemompeld , dat er van hooger hand maatregelen stonden genomen te worden, om den Twentschen bodem geheel te zuiveren van deze vreemde gasten , voor wie men altijd min of meer beducht bleef.
DE HtiNENBORG.
327
Olbers had met vertellen gedaan. Het avondeten was afgeloopen , en het huisgezin had zich ter rust begeven. Aileen de oude Anna kon den slaap niet vatten : de indruk , welken de woorden van Else op haar bygeloovigen geest hadden te weeg gebragt , was te levendig, en, het mocht kosten wat het wilde , zy moest met zekerheid weten of Barta al dan niet betooverd was. Eindelijk , na lang peinzens , ineende zy een onfeilbaar middel gevonden te hebben, om zich van de waarheid te overtuigen. Was Barta een tooverkol , dan zou zy de proef van het wijwater niet kunnen doorstaan : — en deze kon genomen worden , zonder dat iemand het bespeurde. Voorzichtig ices Anna op, ontstak de lamp, vulde een aarden kommetjen met het gewijde water, dat in de spinde bewaard werd, en naderde toen , met behoedzamen tied, de krebbe, waar Barta in sliep. Het meisjen lag, naar het bleek , in onrustige droomen : haar oogen waren gezwollen, als ware zy weenende ingeslapen, en het zweet bedaauwde haar gelaat. Na dat Anna haar een pool had aangestaard, ontdekte zy aan den hals van Barta een koord, welke zy nimmer te voren had bespeurd. Voorzichtig zette zy de lamp en het kommetjen op den rand der krebbe neder, haalde de koord zachtjens naar zich tpe en zag, dat daaritan een glinsterend juweel hing, met vreemde, waarschijnlijk tooverkarakters beschreven. Toen nam zy een Ines in de bevende hand, sneed de koord door en maakte zich meesteres van den talisman; — maar, hoe stil zy hierby ook te werk ging, Barta ontwaakte met een gil , richtte zich op, en sloeg , in de beweging die zy deed, het kommetjen van den rand der krebbe af,, zoodat het op den vloer aan scherven viel en het water verspild word. Het geschreeuw,, dat nu ook Anna aanhief, deed de
328
DE HUNENBORG.
overige huisgenooten ontwaken , die, een voor een toeschietende , de oude vrouw in hevige drift ontstoken en Barta in tranen vonden. ll Wat is er nu weer?" vroeg Olbers, ontevrede van in zijn nachtrust gestoord to worden. Ei zie dat Belialskind !" zeide Anna : Else had geen ongelijk , haar niet to vertrouwen. Zy smijt het wijwater om en draagt een steen met runen om den hals. Allen traden toe en beschouwden het verciersel. Het was een amethyst met een keurig bewerkten rand van gond; maar de letters, die er op gegriffeld waren, konden in de oogen der eenvoudige landlieden wel niet anders dan tooverkarakters wezen. Hoe komt gy daaraan ?" vroeg Olbers. — Barta zweeg. y Pat is wis een minnepand van haar vriend den Landmeter ," zeide Else ; ll wees toch voorzichtig , moeder Anna, het mocht u een rood gat door de hand branden : men heeft dat meer zien gebeuren." — 11 Antwoord! hoe komt gy aan dat verciersel?" zeide Olbers, dreigend de hand opheffende maar Barth gaf geen antwoord dan met tranen. n Loop den Priester halen , Weender !" zeide Anna: dit behoort tot zijn yak." — Maar Moeder!" zeide Weender : wat heeft het arme schepsel toch gedaan ? Zy zal het hier of daar gevonden hebben." Wat gevonden !" riep Olbers : en waarom bekent zy het dan niet ?" 1k slaap geen nacht langer met haar onder een dak ," zeide Else : g zy mocht ons alien beheksen." Noch ik ! noch ik !" riepen de beide oude lieden : en die zelfde menschen , die Barta als kind ingenomen, verpleegd en lief hadden gehad , stonden nu gereed om ,
DE HUNENBORG.
329
door bygeloof verblind, haar, in 't holle der nacht , onmeedogend ter deure nit te zetten. Dan , terwijl zy , door Else aangehitst , haar schudden en mishandelden, en Weender vergeefs haar zocht voor te spreken, daar deed op eens een vreemd gerucht zich hooren , en wees Else , met eon raauwen gil, naar den verst afgelegen hoek van het vertrek. Daar stond een reusachtige gedaante, met ruig bewassen leden , fonkelende oogen , hoornen op het hoofd , en in alle opzichten gelijk aan de beeltenis , onder welke de booze geest in de middeleeuwen werd afgebeeld. Daar is de Euvele zelf !" riep Olbers , terwijl alien , met doodelijken schrik , van Barta terug woken , die bewusteloos nederstortte. De gedaante trad nader , tilde haar op en verwijderde zich met zijn last door de buitendeur , zonder dat iemand er aan dacht , dit bedrijf te verhinderen. Toen echter wilde Weender hem nasnellen ; maar de beide vrouwen hielden hem met angstgeschrei terug. Eindelijk rukte by zich los, greep een bijl van den wand , en snelde naar buiten. Maar by zag niets , dan den bulhond , die gerust voor zijn hok lag en slechts even den breeden kop oplichtte , als om hem te kennen te geven , dat hy hem gezien had ; Weender stond als verbijsterd : hy luisterde : en an meende by een hoefgetrappel to hooren , dat zich langzaam verwijderde. Huiverend keerde hy in de w oning terug, en vond de huisgenooten geknield en biddende. Anna stond echter dadelijk op , toen zy hem terug zag. Weender zeide zy : welke waagstukken zijn dat ? — Wildet gy den boozen Vyand vervolgen? — En wat hebt gy gezien ?" Niets !" antwoordde Weender, rillende. „Het was een nachtgeest ; want zelfs de bond heeft hem niet gemerkt." 28
!ISO
bE fitiNENBORG.
Zeker is by met haar in zwaveldamp weggezonken ," zeide Else: it vrouw ! smijt dat ding toch weg : het is stellig een handgift van den Euvele geweest ; want naauwlijks was zy het kwijt van haar hals , of by is haar komen halen." Wy milieu het den Priester brengen ," zeide Olbers : „ Barth! Barta! wie had dat geloofd! zy , zoo goed, zoo werkzaam, zoo zedig! Else! gy moet alles verhranden, wat haar heeft toebehoord." —
Eenige woken waren voorby gegaan. Van Barta had men niets. vernomen : 't geen , in de veronderstelling dat zy door den Booze was meegepakt, zees natuurlijk was: en er waren omtrent haar dan ook geene nasporingen in 't werk gesteld. Weender, die Barta recht lief had gehad, kon zich echter, ondanks de getuigenis zijner oogen, het gebeurde naauwlijks voorstellen , en zich moeilijk troosten met het denkbeeld, dat zy toch vroeg of laat zou weggehaald zijn geweest , en dat het beter ware, dat zulks an geschied was, dan na hun huwelijk , wanneer by zelf misschien mede behekst zoude geworden zijn. Else daar en tegen was recht in haar schik , en vleide zich, dat, sedert Bartaas verwijdering , niets racer aan een huwelijk tusSchen haar en Weender in den weg zoude staan: wel is waar , deze bleef zich nog even koel en onverschillig jegeus haar gedragen; maar (lit zon, dacht zy , wel veranderen : eu zy had een middeltjen uitgedacht dat hem ten haren opzichte wel tot betere gedachten zoude brengen.
DE HUNENBORG.
331.
Onder het lijfgoed van Barta , dot hoar ow te verbranden was gegeven , beyond zich ook een kleedtjen , hetwelk deze aanhad, toen zy door Olbers was gevonden : het was rood, van vreemden vorm en stoffaadje en met grillige figurer bewerkt, zoo dat het mede gestrekt -had om by Anna somtijds kwade vermoedens aangaande de afkomst van Barth te doen ontstaan. Dit kleedtjeu nu verbrandde Else niet , maar vouwde bet op en bleef het bestendig by zich dragen, in den zonderlingen dock niet ongemeenen waan , dat hierdoor de liefde , welke Weender aan Barta had toegedragen , op haar zoa overgaan. Wat de oude lieden betreft, hoewel zy , in zekeren opzichte , zich gelukkig rekenden , dat zy van het byzijn eener tooverkol ontslagen waren , toch misten zy gedurig de zorgen en de hulp van hun pleegdochter. De boter had den vorigen smack niet meer , de wol word minder fijn gesponnen , het vaatwerk zoo netjens niet geboend : in 't kort , niets gelukte zoo good, als toen Barth er de hand aan had; want, ofschoon Else vrij wel met het vee wist om te gaan, in al wat meer tot de huishouding betrekking had was zy ten eenemale onbedreven. n Helaas !" zeide Anna eens op een avond , toen zy den grooten voorraad wol beschouwde , die van het schapenscheeren was te huis gebracht en in een hoek van de schuur was nedergelegd : u hoe komen wy er door, nu Barta er niet meer is ow ons te helpen ? Want alleen kin ik het niet af, en Else verstaat zich maar half op het schoonmaken." Willen wy Geurt of Jenne te hulp roepen?" vroeg Weender. n Die hebben zelve genoeg te doen," zeide Anna :
332
DE HUNENBORG.
n en wy zullen in Gods naam maar moeten zien hoe wy er doorheen komen." — De goede vrouw ging ter ruste na , volgens hare gewoonte , ten einde alle booze geesten van haar sponde to weeren, de eene kous omgekeerd te hebben aangetrokken , en den onderrok het binuenste buiten over het dek to hebben uitgespreid. Maar zelfs in den slaap vervolgde haar de gedachte aan het onderwerp , dat haar bezorgdheid wekte. Nu droomde zy , dat een goede huisgeest naast haar bed zat en de wol schoon maakte. Den volgenden morgen was haar eerste blik naar den wolstapel; maar och ! zoo er al een geest aan beiig was geweest, het was ongetwijfeld Been goede ; want de helft van den voorraad was verdwenen. Dat was treurig en beangstigend tevens. Diefstallen, althands binnen de woningen , werden in die dagen onder de eenvoudige en onbedorven landlieden weinig gepleegd : en men was eer geneigd de Witte Wijven of Nachtmerrien van den roof te beschuldigen dan wezens met vleesch en blood. Ook had de anders zoo waakzame bulhond niet eenmaal geblaft, zoo min als by Bartaas schaking. Maar nogmaals ging de nacht voorby , en den volgenden morgen was de smart in blijdschap veranderd ; want voor de oogen der verbaasde vrouw lag de weggenomen voorraad op dezelfde plaats als te voren, man geheel schoongemaakt; terwijl daar–en–tegen het overschot , dat nog vuil was , was weggenomen ; doch dat beyond zich den daaraanvolgenden dag geheel bereid in de hoeve terug : en nu miste men weder een koperen ketel , die vierentwintig uren later geschuurd temp-, keerde: — en zoo duurde het voort. Wat oud was, wat herstelling noodig had, verdween des naehts en kwam ,
DE HITNENBORG.
333
na een tweetal dagen , met nieuwen luister weer te voorschijn. Viel er te spinnen , to stoppen of te haspelen , het was volbracht , zoodra men het slechts gewenscht had. Zeker was het deze of gene Elve , een Wit Wijf of andere goede geest , die, met het huisgezin begaan , het geniis van Barta wilde vergoeden. Men raakte ook zoodanig aan deze verborgene onzichtbare hulp gewend , men rekende er zoo stellig op , dat men eindigde , met al, wat afgewerkt moest worden of herstelling vereischte, eenvoudig aan de deur te zetten , overtuigd , dat het den volgenden dag zoit worden in orde gebracht. Maanden verliepen : de winter was gekomen en had weder voor de lente plaats gemaakt : in de woning van Olbers was alles onveranderd gebleven , toen er in den omtrek een gebeurtenis plaats had , die niet weinig opschtulding en stof tot onderhoud in den omtrek ver schafte. Men vernam , dat Balderik van Kleef , Heer van Oldenzaal , aan 't hoofd van een aantal gew apenden in laatstgenoemde plaats was aangekomen, en niet slechts zijnen onderzaten aldaar had aangezegd om in de wapenen te konien , maw ook de Marke—richters en Schouten uit den omtrek had laten uitnoodigen om een dagvaart to beschrijven , ten einde met vereende krachten de Madscharen , in den Hunenborg verschanst , goedof kwaadschiks te noodzaken het land to ruimen. Een twist tusschen een paar Madscharen en eenige inwoners van Oldenzaal , waarby een van de laatstgemelden zwaar gewond was geworden , had , naar men zeide , aanleiding tot dien stap van de zijde des Kleefschen Vrijheers gegeven. Reeds had zich een Heraut van zijnentwege en in naam des Keizers aan den Hunenborg vertoond en geeischt , dat men dien, op straf van ongenvie , binnen drie &igen verlaten en over de grenzen
334
DE HUSENBORG.
trekken zort en intusschen alle wapenen komen afgeven. Het antwoord was ontwijkend en onvoldoende geweest en rondom in de Marken liep alles- te wapen. Twee dagen waren sedert die aanmaning verloopen , toen, in de derde nacht, op nieuw een zonderling voorval het huisgezin van Olbers in opschudding bracht.De beide oude lieden en Else lagen, elk aan zijn kant, in diepen .slaap ; maar Weender kon , niet tegenstaande by mede de wapenoefening had bygewoond en van het ongewone- werk vermoeid was, den slaap niet vatten , en lag zich op zijn leger in den koestal te wentelen en om Barta te denken , die hy nog altijd beminde. Het maanlieht viel door een opening in het dak naar binnen en bescheen toevallig een hoop zwarte wol , welken Anna op de gewone plaats had nedergelegd, in de hoop dat het Witte Wijf, of wie de nachtelijke bezoeker dan ook weien mock, de moeite van het spinnen wel zoil op zich willen nemen. Onwillekeurig bleven Weenders oogen op die plek gevestigd: en langzamerhand bekroop en vermeesterde hem een onwederstaanbare uieuwsgierigheid om de geheitne weldoenster van het huisgezin te leeren kennen. Wel had hy gehoord, dat de Witte ll'ijven , al waren zy soms een huis genegen , in toorn ontstaken tegen al wie haar bespieden dorst ; inaar de verzoeking was te sterk : en hy hoopte , dat zoo by den dienstvaardigen geest al te zien kreeg , deze het zelf niet bemerken zou. Eindelijk , na lang toevens, na dat hy reeds begon te wanhopen of het Witte Wijf wel komen zoft , werd zijn verlangen bevredigd. De ingang van de woning bestond, gelijk ook heden nog in de schuren daar te lande , nit twee groote deuren , elke wederom in een boven— en • onderdett• verdeeld , this eigenlijk nit vier deuren , die zich in 't
llE HUNENBORG.
-
335
den vereenigden tegen een beweegbaren stijl , of zoogenaamden s tipe 1, die weggenomen werd , zoo dikwerf er wagens moesten worden binnengereden. Eene dier onderdeuren werd zachtjens opengedaan ; een witte gedaante sloop mar binnen, Bleed langzaam de wooing door, verwijlde een oogenblik by de bedstede , waarin de oude lieden sliepen , boog zich over hen been, drukte beiden een zachten , maar toch boorbaren kus op het voorhoofd, en keerde toen op dezelfde wijze terug ; — maar in 't heengaan viel een straal der maan haar op 't gelaat : en met den uitroep Barta!" sprong Weender zijn slaapstede uit, en der verschijning, die reeds buiten was , achterna. Naauwlijks echter beyond hy zich in de open lucht , of hy zag zich den weg versperren door een gewapenden , forseh gebouwden kaerel , die hem , zonder een woord te spreken , maar met zeer begrijpelijke , dreigende gebaren , te kennen gaf , dat hy weder terug moest. De goede Weender , wapenloos en buiten maeht tot tegenweer, gehoorzaamde aan den ontfangen wenk. Hy kwam weder binnen , en beyond , dat niemand van het huisgezin door het voorgevallene gewekt was. Nu schaamde hy zich zijner kleinhartigheid: hy haalde een paard uit den stal , greep een spies van den wand , en opende de deur met het voornemen , om , het mocht kosten wat het wilde , de geheimenis te doorgronden. Zoo als hy buiten gekomen was, zag hy by den helderen maneschijn den onbekende te paard , met Barta achter hem gezeten, van verre over de vlakte rijden. Nu maakte hy den bulhond los , die voor zijn hok lag te slapen , besteeg zijn paard , en rende , wat hy rennen kon , de vluchtelingen achterna. Vooruit , Schalk !" schreeuwde by tegeu den hoed
336
DE HUNENBORG.
haal hen in, bijt gindsche knol de beenen stuk : zorg, dat zy niet ontkomen." — De hond liep werkelijk vooruit en- was spoedig den vluchtelingen op zijde ; maar verre van , gelijk Weender gehoopt had, pogingen aan te wenden om hen tegen te houden, draafde het dier vrolijk naast hen voort. u By Sint–Maarten !" riep Weender uit, zich zelf voor 't hoofd slaande , toen hy de goede verstandhouding bemerkte , welke er tusschen hen, die hy vervolgde, en den hond sateen te bestaan , en daarby gewaar werd , dat eerstgemelden hun weg naar den Hunenborg natnen: 11 hoe kwam ik zoo ezelachtig dom? Het is Doltschoff de Madschaar, dezelfde die ons den hond verkocht heeft. Geen wonder dat het beest hem niet aangeblaft heeft. Maar hoe komt Barta op zulk een goeden voet met dien leelijken eenoog. Voort! voort! bles! dat moeten wy onderzoeken." — En zijn paard op alle denkbare wijzen met woorden, schoppen en slagen aandrijvende, zette by de vervolging voort; maar de anderen waren hem te ver vooruit, de binnenste poort van den Hunenborg had zich reeds achter hen gestoten, toen hy zich voor de buitenste vertoonde. Nimmer had hy die geheimzinnige verschansing zoo van naby gezien. De Hunenborg bestond uit een mengelmoes van lage gebouwen, welker daken slechts even boven den sterken ringmuur uitstaken, die bovendien verdedigd werd door een breede gracht, in den winter vol water stond en in den zomer een ondoorwaadbaar moeras vertoonde. De eenige toegang tot den Borg was hugs een smalle kaai, die op de binnenpoort toeliep, en welke in het midden verdedigd werd door een zoogenaamd vechthuisjen, met een kleiner poortjen voorzien, slechts even wijd genoeg om aan eenen miter teens
DE HUNENBORG.
337
den doortocht te vergunnen. Voor dit poortjen nu stond Weender te vloeken , terwijl hy in dollen spijt met het hout van zijn spies op de getraliede deur sloeg, en met luider stem : Barta! Barta !" riep. Het scheen echter,, dat men zijn geroep van binnen niet geheel onbeantwoord wilde laten. Hoewel na een geruimen tijd toevens , werd eindelijk de binnenpoort ontsloten. Een Madschaar, jonger en edeler van gestalte dan Doltschoff, reed op een gitzwart ros naar buiten en hield, aan de andere zijde van het poortjen, tegen over Weender stand. Wat wilt gy ?" vroeg de Madschaar, in wien wy Arpad herkennen. Wat ik wil ?" antwoordde de boereknaap : n Barta wil ik , die met euvele en schendige kunstenaryen uit het huis van haar ouders is ontvoerd." Ontvoerd!" herhaalde Arpad n ja , toen zy op het punt stond van naakt en hulpeloos te worden uitgedreven. — Maar keer terug, knaap ! want Barta is mijne gade: en niemand , wie hy zij, heeft het recht haar my te ontnemen." De uwe ! Barta de uwe !" riep Weender , bevende van droef heid en toorn. u Zot is het ," hernam Arpad: heeft zy my haar hand geschonken. Onderwerp u aan het noodlot , goede Weender! Ik weet, gy hebt haar ook lief gehad: gy alleen zijt haar blijven verdedigen, toen ieder haar schuldig hield : en daarvoor dank ik u. Daarom , laat er geen vyandschap bestaan tusschen ons , onderwerp u aan hetgeen niet meer hersteld of veranderd worden kan , en neem de hand aan, die u welwillend wordt aangeboden." — Dit zeggende stak Arpad hem de ontbloote rechter29
338
DE III - NENBORG.
hand door de tralien toe. Weender, 't zij door spijt en wraakzucht vervoerd , zij misschien huiverig om den Heiden de hand te reiken , leide , in de plaats van deze, de punt zijner spies in de handpalm van Arpad. Dat is een harde hand !" riep de Madschaar, en, niet zonder recht vertoornd over deze bejegening, boog hy met zijne sterke vingeren de punt van het ijzer krom , terwijl hy met de slinke beweging maakte van de deur te openen. Weender, door dit kracht—bewijs van den Madschaar ontsteld , zag de gevolgen zijner dwaasheid in ; en , zich niet tegen hem bestand achtende , wendde hy den teugel en toog met snelheid op de vlucht. Arpad had intusschen de deur geOpend en volgde hem met gevelde lans over de vlakte achterna. Het was een rennen op leven en dood : in twee minuten was de afstand , die den Hunenborg van Scholte Linde seheidde , afgelegd : en ongetwijfeld had Arpad den vluchteling achterhaald, zoo het paard van dozen niet te veel vooruit ware geweest en den stal geroken had. Met dat al, toen Weender aan de hoeve kwam, was zijn vervolger zoo kort achter hem, dat by den tijd niet had om de dubbele deur te ontsluiten , maar,, ten einde den op hem gemunten steek te ontwijken , zich van het paard en over de onderdeur naar binnen liet vallen , terwijl de lans van Arpad naast hem den deurstipel trof, , met zulk een kracht, dat het ijzer in bet bout bled vast zitten. Arpad deed geene moeite om het er uittehalen; maar,, zich wellicht over zijn drift schamende , wendde hy zijn paard en keerde op een bedaarden stap naar den Hunenborg terug.
DE HENENBORG.
339
Iv. n Hy heeft Barta nog lief," dacht Else met spijt, toen zy , even als de beide oude lieden, het verhaal van Weenders wedervaren had vernomen : zoolang die deerne hem in 't hart zit , is er voor my niets te verwachten. Maar dat zal moeten veranderen • en , ben ik ten einde raad , dan zal de oude van de belt by de Lake my dien beter weten to schaffen." — Met die gedachte had Else zich op weg begeven en stond zy weldra aan den ingang van Liskaas verblijf,, waar wy in het begin van ons verhaal kennis mede gemaakt hebben. Gy komt te goeder ure , dochter !" zeide de oude vrouw , toen Else voor haar stond : n morgen ware het te laat geweest." — Hoe ! gaat gy wegreizen , Anneke–Beppe ?" vroeg Else. Mijn goede vrienden de Madscharen moeten het land ruimen ," antwoordde de oude : n en Liska verlaat hen niet in den nood ; maar chit is hetzelfde : Wat verlangt gy , dochterken ? " moet een middel hebben ," zeide deze : n een tooverdrank, een bezweering, om 't even wat, die maakt, dat Weender de witte Barta vergete en my lief hebbe." Hm! hm!" mompelde Liska : n en denkt die onnoozele knaap nog altijd aan die deerne , die toch voor hem verloren is ?" — n Meer dan ooit ," antwoordde Else : en zy verhaalde wat de vorige nacht had plaats gehad. 1k begrijp het ," zeide Liska : u het goede kind heeft zeker haar pleegouders voor 't laatst willen vaarwel kussen. Ha! ha ! ik moet lachen om de gedaehte , 2,9*
340
DE IltiNENBORG.
hoe gy , dochterken , en de oude lieden zelve , ons in den tijd hebt in de hand gewerkt , met uwe meening , dat Barta behekst was. De eenoogige Doltschoff had voorwaar nooit beter van pas kunnen komen , met zijn boksvel en zijn horens." Is het dan werkelijk Doltschoff, die Barta geroofd heeft ?" vroeg Else. II Wel zeker: en op mijn last; echter niet voor hemzelven , maar voor mijn Arpad. De deerne was in den beginne kwalijk te vrede , toen zy op den Borg aankwam ; maar toen zy hoorde , dat Arpad niets van den aanslag geweten had, en inzag, hoe men haar toch niet nicer te huis ontfangen zoude , toen schikte zy zich in de omstandigheden. Ha ! ha! en dat gy allen in den waan bleeft , dat de Witte Wijven u 's nachts bezochten , en de wol voor u kemden , of u andere diensten bewezen , terwijl het niemand anders was als Barta of Doltschoff, die, terwijl gy allen sliept , kwam binnensluipen ; want het goede schaap bleef zich , wat Arpad ook zeide , dag en nacht voor haar pleegouders aftobben. — Maar da is alles hetzelfde: gy wilt Weender tot man hebben , niet waar? " — Else knikte toestemmend. Welnu! bezorg my , zoo gy kunt , nog heden een paar vlokken van het hair van uw lief: en , zoo het mogelijk is , een kleedingstuk , dat Barta gedragen heeft." 0 ! beiden draag ik reeds lang by my , of 't wat baten woti ," zeide Else : en met een overhandigde zy het kleedtjen , benevens een pakjen , dat het hair bevatte , aan Liska. Ha ! ha ! " zeide deze , grinnikende : gy hebt voorwaar aanleg ook eons een Eunjer te worden. Nu .
DE 1RTNENBOHG.
341
geef maar hier. Maar wet is dat ? " vroeg zy met een uitroep van verbazing , terwijl zy staroogde op het uitgerolde kleedtjen : en dit zegt gy , dat Barta gedragen heeft?" — Zy droeg bet , then Olbers haar , nu negentien jaren geleden , aan den oever van den Yssel vond ;" zeide Else. En de Vrijheer van Kleef is to Oldenzaal! — Voort! voort! naar hem of naar Olbers toe ! " — riep de oude, terwijl zy , zoo ras haar stramme beenen het vergunden , over de heide voorthompelde, zonder te luisteren naar Else , die haar, schreiend en te–leurgesteld , achterna liep. Terwijl het hier verhaalde onderhoud pleats had, was de Erve Scholte Linde met een aanzienlijk bezoek vereerd geworden. De Vrijheer van Kleef , door een los gerucht van het voorval met Weender onderricht , was in persoon naar de hoeve gereden , om zich op de pleats zelve van het gebeurde te vergewissen. Met eerbiedigheid werd by door de oude lieden ontfangen : men verhaalde hem het voorval , en men toonde hem de lans , die nog in den stipel bleef steken. Ziedaar een nieuw staaltjen van den moedwil dier ruwe gasten !" zeide Balderik : maar reken er op: hoe het met de overigen afloope, die knaap zal gestraft worden." Veroorloof my te zeggen , edele Heer !" zeide Weender, die op dit pas terug kwam, a dat de moedwil eig,enlijk aan mijne zijde was: ik heb den man getergd, toen by my goedwillig de hand bood: ik heb Doltschoff zoo even op de heide gesproken, die my den bond kwam terugbrengen : en ik weet nu , hoe wy alien Barta hebben onrecht gedaan." — En hierop decide
342
DE HUNENBORG.
hy ongeveer dezelfde omstandigheden mede, welke Liska aan Else had verteld. n En nu ziet gy, vader !" zeide hy ten slotte , wat Barta voor ons is blijven doen, met vergunning van haar man ; en waarlijk , hy heeft niets gedaan, waarvoor hy straf verdienen zone." -n Gy zijt een brave borst ," zeide de Vrijheer, n dat gy aldus uw medeminnaar voorspreekt ; mar zoo ik my niet bedrieg, is het die zelfde Arpad, die een mijner Oldenzalers gewond heeft : en een maagderoof, als die hier gepleegd is, kan niet oogluikend worden geduld. Intusschen, zonder behoorlijk onderzoek zal hy niet gevonnisd worden." — Pas had hy deze woorden geiiit, of de deur ging. open. Een vrouw , in een dichten mantel gehuld, trad binnen en wierp zich voor de voeten der oude lieden. o Barta!" riepen beiden nit: en de oude vrouw viol Naar schreiend om den hals. Vader! moeder !" riep zy : n gy weet alles, Arpad heeft my verguud, u voor 't laatst vaarwel te komen zeggen; mar hy heeft meer dan dat gedaan... ik heb hem zoo lang gebeden... hy wil zich bekeeren, en , nog voor wy van hier gaan, ons huwelijk door de Kerk doen wettigen. Wilt gy over hem als doopheffers staan. 0! slaat mijn Bede niet af. _Met het, om die van mijn onschuldig kind." Barta !" zeide Olbers , op een half gestrengen , half vriendelijken toon, n het is my lief u te zien, en de goede voornemens van dien Madschaar te vernemen. Maar omtrent hem kan ik niets bepalen: wend u tot den Vrijheer van Kleef." — De jonge vrouw keerde by deze vermaning de oogen naar Balderik , op wien zy tot dien tijd geen acht -
DE HUNENBORG.
343
had geslagen : en eerbiedig bong zy het hoofd voor den edelen Ridder. Want hoewel krijgsvermoeienissen en harteleed diepe groeven op zijn gelaat hadden achtergelaten en zijn hair voor den tijd doen vergrijzen, toch lag er over geheel zijn wezen eel, ititdrukking van majesteit verspreid, waar het schier onmogelijk was, weerstand aan te bieden. Ook hy beschouwde Barta niet slechts met dat welgevallen , hetwelk jeugd en schoonheid altijd inboezemen, maar by gevoelde op haar gezicht een ontroering waarvan hy zich geen verklaring moist te geven. Die zachte en welluidende stem, waarmede zy hem nu bescherming voor haren Arpad verzocht, die heldere blik , die tot in zijn ziel doordrong , de wijze zelve, waarop zy haar kind op den arm Meld en het hem scheen aan te bevelen , alles wekte by hem gewaarwordingen op, die aan vroegere dagen van geluk en zegen herinnerden. Hy luisterde nog , toen zy met spreken gedaan had: en hy zou wellicht nog een geruimen tijd haar sprakeloos hebben aangestaard , zoo niet een verward rumoer,, dat buiten de deur ontstond , hem uit zijn aangename mijmering had gewekt. Heilige Maagd!" riep Barta: dat was de stein van Arpad!" en zy snelde naar buiten. De overigen volgden haar : en men zag werkelijk den jongen Madschaar , door eenige wapenknechten des Vrijheers omeingeld, die hem , niet verre van de hoeve , waar hy Bartaas terugkomst verbeidde , hadden overvallen en gedwongen hen te vergezellen. ii Arpad!" riep Barta, zich voor hem stellende , als wilde zy met haar lichaam elk gevaar afweeren, dat hem bedreigen mocht. Zijt gy (le vermetele," vroeg nu Balderik , n die maagderoof pleegt, en mijn onderzaten beleedigt?" —
344
DE HLNENBORG.
Zijt gy die trotsche Vrijheer," vroeg Arpad, n op wiens last men my te lijf wil , zonder dat ik u iets misdaan heb ?" Ontwapent hem!" zeide Balderik tot de zijnen , die nog altijd geschroomd hadden , den Madschaar aan to tasten. Terug ," riep Arpad, met een donderende stem, die de aanvallers deed achterwaarts deinzen : rr wie waagt het, my te naderen? Is dat uw trouw , Heer van Oldenzaal ? Brie dagen beraads hebt gy ons vergund: en die zijn nog niet verloopen. Met welk recht zendt gy dan nu dienstknechten op my af, op my , een geboren Vorst, en die mijn zwaard niet afgeef,, dan aan hen die my gelijk zijn." Eene koene prater voorwaar !" zeide Balderik, terwijI by den zijnen een wenk gaf om af te houden: e zijt gy de aanvoerder dier heidensche bende?" — „ Die ben ik," antwoordde Arpad, met een bitteren lath: ik, Arpad, de zoon van dien Waidewuthis, die by Sondershausen zijn honderdduizenden tegen uw Keizer aanvoerde , ik beveel thands over het deerniswaardig oversehot dier helden, 't welk gy nit hun laatsten toevluchtsoord verdrijven wilt. — Doch het zij zoo ! wy zullen naar de oevers der Oostzee terug keeren; — maar slechts op eerlijke vow waarden. Eer wy ons, wapenloos , als een kudde vee laten heendrijven , zal de laatste onzer door het zwaard uwer krijgsbenden vallen. Maar wy zullen niet ongewroken sterven, bedenk dit wel!"— ,, Dwaas!" zeide Balderik : is het aan u , my wetten voor to schrijven ? Bedenk , dat al de gewapenden, die deze Marken opleveren , ter mijner beschikking staan." Wy zijn steeds rustige en vreedzame ingezetenen
DE HUNENDORG.
345
geweest," hernam Arpad: en niemand kan ons iets verwijten. Heb ik een Oldenzaler gewond, het was ter zelfverdediging, toen de overmacht my aanviel. Is deze maagd door een der mijnen geroofd geworden : ik wil het ongelijk herstellen , en haar naar uwe kerkwet huwen. Drijf ons niet tot het uiterste: het zoil u kunnen rouwen : sla liever de oogen ginter been, en oordeel, wie op dit tijdstip de sterkste is van ons beiden?" — Dit zeggende wees hy naar de heide, van waar de geheele bende der Madscharen, te voet en te paard, kwam aanrukken. Zy hadden vernomen, dat hun opperhoofd gevangen was , en wilden hem verlossen of met hem sterven. In een oogenblik stond Arpad buiten den kring der wapenknechten en aan het hoofd der zijnen terwiji beide partyen, zich over elkander scharende, het teeken van aanval verbeidden. Balderik, aan wiens voeten zich Barta geworpen had, stond besluiteloos: hy wilde een bloedstorting voorkomen, en toch was het zijn eer te na , met een hoofd van zwervers op gelijken voet to onderhandelen. Houdt af! houdt af!" riep op eens een schelklinkende stem : en een oude vrouw kwam zich driftig tusschen de partyen instellen, die van weerskanten een stag terugtraden ; want zoowel de Madscharen als de inboorlingen voedden eerbied en vrees voor Liska de waarzegster. n Wat wil die vrouw?" vroeg Balderik , haar met verwondering aanziende. Balderik van Kleef!" zeide Liska: zweer my, dat gy mijn broeders ongemoeid zult laten , en ik wil u een tijding mededeelen, die uw hart met blijdsehap zal vervullen," — Gy ?" zeide de Vrijheer, haar met verachting aan-
346
DE HUNENEORG.
ziende : denkt gy, dat ik my met ydele klanken laat paaien om of te zien van hetgeen ik nuttig en oirbaar acht? Laat dat gespuis de wapenen neerleggen , en dan zal ik u booren. Gy ziet het , zy kunnen ons niet ontkomen." — En met een zegevierenden blik zag by naar de beide , waar van alle kanten versche manschappen kwamen aangeruk t. Luister !" zeide Liska , zich driftig voor hem stellende: n het is nu negentien jaren geleden , dat in den boomgaard naby Elten een tweejarig meisje speelde , blond van lokken en blaauw van oogen , lief gelijk de kunstenaars de engeltjens afmalen." — n God!" riep de Vrijheer,, eensklaps geheel aandacht wordende : mijn dochter , mijn kind! dat ik na het overlijden mijner vrouw aan mijn zuster te Elten vertrouwde wat weet gy van haar? — Is zy niet in den Rijn omgekomen, gelijk men zeide ? Leeft zy ? spreek ! spreek!" II Het was ," zeide Liska, a niet lang na den slag by Sondershausen, dien gy ook hebt bygewoond. Mijn stamgenooten waren gesneuveld of verstrooid; ik doolde hulpeloos rond, met mijn dochter en haar zuigeling. Ons onderhoud verdienden wy met waarzeggen en den verkoop van heilzame geneesmiddelen. Te Keulen zijnde , vernam ik, dat, ofschoon Waidewuthis gesneuveld was , zijn zoon Arpad , mijn lieveling, dien ik, by zijn geboorte , met eigen handen verpleegd had, uit de slachting gered en door een klein aantal dapperen naar deze streken gebracht was. Straks besloot ik naar dit land te gaan en mijn dagen in zijne dienst te eindigen. Onderweg werd het kind mijner dochter krank en stierf. Toen was het , dat wy Elten voorbytrokken , en ik
DE HUNENBORG.
:347
een naauwlijks tweejarig wicht in den boomgaard van het klooster spelen zag. Het flonkerend juweel dat haar om den hals hing wekte mijn begeerte: en meer nog spoorde de zucht om aan mijn dochter een kind in de plaats van het hare terugtegeven my tot den roof aan : ik greep het wicht en voerde het weg — later hoorde ik , dat het het uwe was: — maar ook mijn dochter stierf : toen leide ik het to vondeling aan den oever des Yssels." Aan den oever des Yssels! " herhaalde Olbers : daar vond ik Barta , toen ik van 'sKeizers leger terugkeerde." Haar ! " riep Balderik , terwijl by met gemengde hoop en vrees op Barta staarde wijf ! bewijs my de waarheid van uw verhaal en , by den Hemel ! uw ondaad zal u vergeven, en uw vergelding groot zijn." Zie !" zeide Liska , het kleedtjen , dat Else haar gegeven had, ten toon spreidende. Dat herken ik niet," zeide Balderik, te-leur-gesteld. II Maar ik heb het herkend ," zeide de oude : het was dat van mijn kleinkind , waarmede ik uw dochter kleedde, en hetwelk deze aanhad, toen ik haar verliet. Maar herinnert gy u, Balderik van Kleef! het juweel , dat uw kind om den hats droeg." Gewis! het was een kostbare amethyst, met Grieksche karakters besneden , en aan een mijner voorouders door den Keizer vereerd." Welnu! dat juweel had ik behouden; want ik twijfelde er niet aan, of het moest buiteugewone krachten bezitten. Ik schonk het aan Arpad: deze vereerde het op zijne beurt aan zijn beminde: en op deze wijze kwam het, door een zonderlinge bestiering van het lot, aan zijn wettige eigenares terug." — -
„
34S
DE HtiNENBORG.
n Dat juweel! ik bezit het niet meer ," stamelde Barta, die met hevige ontroering naar het verhaal geluisterd had. Ik ontnam het u ," zeide Anna , 11 in die sehrikkelijke nacht, toen wy hebben het den Priester gebracht: en het prijkt thands in de kapel te Ootmarsum." 0! ik behoef het niet," riep Balderik, terwijl hy naar Barta toetrad en haar in de armen sloot: ,, ik begeer geen bewijzen weer: zy is mijn Aleide, het levend evenbeeld harer te vroeg gestorven moeder: en de ontroering, die my op haar eerste gezicht beving, was de inspraak van het vaderhart. 0 mijn kind! gy zult met my trekken: ik zal in mijn ouderdom niet langer alleen zijn: ik zal weer gelukkige dagen beleven." Lang bleef de teruggevonden dochter in de armen haars vaders geklemd: toen sloeg zy eerst de oogen op haar kind, en wendde die vervolgens naar Arpad, die somber en zwijgend naast hen stond. Vader!" zeide zy : n zie bier mijn gemaal: hy alleen mag over my beschikken." — n Dat huwelijk is onwettig," zeide Balderik : n het is niet door de Kerk gesloten." — En dit kind!" riep Arpad, terwijl hy het wichtjen opnam en aan Balderik voorhield: n het is uw kleinzoon , Vrijheer van Kleef! en het blood der Madschaarsche Vorsten was niet onwaard, zich met het uwe te vermengen?" wat Vorst zonder Vorstendom!" zeide Balderik: kunt gy haar aanbieden? Ballingschap en, ellende." Die zal ik met hem deelen," zeide Barta: want hy is mijn echtgenoot , en de vader van mijn kind." — Lang stond Balderik in droef gepeins verzonken : eindelijk drukte hy zijn dochter aan 't hart: a het zij, zoo
DE HUNENBORG.
349
gy wilt, Aleide! " zeide hy,, n verlaat slechts uw ouden vader niet ! " —
Eene maand na dit voorval werden beiden , Arpad en zijn kind, op eenen dag gedoopt en het huwelijk tusschen den Prins der Madscharen en de dochter des Kleefschen Vrijheers door den Abt van Corvey ingezegend. Het jeugdige echtpaar bleef by den Vrijheer inwonen , terwijl Arpad zich door zijn edele inborst en wakkere daden de genegenheid van zijnen schoonvader won en de Stamheer werd van een geslacht , later onder den naam van Heeren van Redichem in 's Lands geschiedenissen vermaard. Olbers en zijn vrouw sloegen de aanbiedingen af,, hun door den Vrijheer gedaan en verkozen hunne dagen op de Erve Scholte Linde to eindigen. Zy smaakten het genoegen , dat Weender,, van zijn ongelukkige min genezen , hun binnen het jaar .een knappe schoondochter bracht, die door haar vlijt , bekwaamheid en trouwe zorg aan de oude lieden het gemis van Barta vergoedde. Dit huwelijk bracht den laatsten slag toe aan de verwachtingen van Else, die het zich zelve reeds niet had kunnen vergeven , dat zy, door haar bezoek by Liska , het geluk van haar gehate medeminnares had bewerkt. — Het verblijf op de hoeve werd haar ondragelijk ; zy nam haar afscheid en stierf kort daarna van hartzeer en spijt. Wat de. Madscharen betreft , voor het grootste gedeelte volgden zy het voorbeeld van Arpad en lieten zich doopen : sommigen hunner gingen over in de dienst des Vrijheers : de overigen zetteden zich hier of daar in den
350
DE litiNENBORG.
omtrek neder; doch hun nagedachtenis bleef in Overyssel leven , en nog heden kan de reiziger,, die, aan de Volter Broek gezeten, de overblijfselen van den Hunenborg gadeslaat, van elken landman, de geschiedenis van den roof der schoone Barta, en van den Hun, die Weender najoeg, in zijn volkstaal hooren verhalen.
A. A.31TEEICEINTING-EN.
Bladz. 310. Reg. 11. De boerschap Voile is in een moerassige streek tusschen Oldenzaal, Ootmarsum en Denekamp, en ongeveer op gelijken afstand van deze drie plaatsen gelegen. Bladz. 310. Reg. 21. .Een spokend veulen vertoont zich op den weg tnsschen Spyk en Godlinse , op de Houw onder Leens, een veulen zonder kop op de Tuinster— of Leemsterwierde , en soortgelijke te Noordwolde , komende van den Wolddijk en gaande in de rigting van het Thesinger klooster; en twee veulens hebben op den weg naar Luttjeboeren menigeen des nachts doer huiveren. Te Oosteveld, in het Wester—kwartier, is het yolk insgelijks bevreesd voor een spokend veulen zonker kop.... Men ziet des nachts meermalen een man zonder hoofd, te paard rijdende voorby de klip op den weg van Oosterwijtwerd naar Krewerd , enz. WESTENDORP, Verhand. in de N. Werk. der Leydsche Maatschappij , II Peel II Stuk bl. 500, 501. Bladz. 311. Reg. 4. Lake beteekent oorspronkelijk het grensteeken, hetwelk door insnijding of ritsing in een boom gemaakt werd, en vandaar, in een meer algemeenen zin , elke soort van grensteeken, ja de geheele grenslinie. Zie ITALBERTSMA in het by de vorige aanteekeningen meergenoemde vertoog: betyteld Avoort. ,
Bladz. 311. Reg. 17.
Onder de bergbjes," zegt PICARDY in zijne
352
AANTEEKENINGEN.
Antiquiteiten, n van welcke in de voorgaende Distinctie is gewach gemaeckt , vindt men eenige die ingevallen sijn, en sijn voortijts van binnen hol geweest: en dese sijn doorgaands de grootste. In wat Landt dat men komt, soo hoort men alle menschen uyt eenen mondt spreken , dat die voortijts geweest sijn woonplaetsen der Witte Wiiven, en de gedachtenisse eeniger harer wercken en feiten is noch soo versch in de memorie van veel gryse hoofden , als wanneer se noch onlanghs gebeurt waren." Zie wijders over de Witte Wiven het vertoog van HALBERTSMA, onder dien naam in den Overysselschen Almanak van 1837 geplaatst, en WESTENDORPS aanteek. op bovengen. Verhandeling , bl. 506 en volgende. Bladz. 321. Reg. 2. • Men hangt nog hier en dear den ham
(ovum) waarin een veulen ter wereld komt, in eenen hoogen boom.— Iemand in de Meeden had een paardekop boven zijn varkenskot hangen , ter bevordering van den groei zijner varkens." WESTENDORP, bl. 518. — Welk een bittere val ! Olwina gebruikte het skelet ten minsten nog om de vyanden te verdrijven (zie Bladz. 86), en honderd jaren later bezigt de oude Anna het om varkens te mesten. Bladz. 322. Reg. 9 v. ond. WESTENDORP verhaalt in zijne aanteekeningen bl. 370, dat by meermalen gewaarschuwd werd , in zekere hnizen , waar hy ale predikant ging , niets te gebruiken , dewijl hy aisdan minder gevaar liep van betjoend (behekst) te 'warden; docb wanneer hy er Met of kon , moest hy iets uit het schoteltjen onder de tafel storten. Bladz. 323. Reg. 21. Te Peise , Roon , Norg , enz. in Drenthe,. ziet men somtijds des nachts vurige mannen bezig, zoo als het schijnt, om het land te meten ; zij maken veel gedruisch met de kettingen en roepen gedurig : • lijk , lijk , lijk." In Duitschland houdt men ook de vurige lichten , die in het veld ronddwalen , voor landmeters , die de marken eertijds bedriegelijk gemeten hebben, en uit dien hoofde veroordeeld of verdoemd zijn, ow na hun dood rond te waren, ten einde de grensscheidingen te behouden." WESTENDORP bl. 511. ,
Oudheden van Bladz. 333. Reg. 17. Volgens VAN HEUSSEN Deventer, I, bladz. 353, hebben de Vrijheeren van Kleef eertijds Olden,
zaal in eigendom bezeten , en wel in de eerste plants Boudewijn I ,
AANTEERENINGEN.
353
die ze in den jare 817 met vesten zoft hebben omringd. De laatste bezitter was Balderik, bijgenaamd de Goede, Bissehop van Utrecht, die de stad in 't jaar 970' aan de kerk van St. Maarten overgaf; sedert welken AM de Bisschoppen van Utrecht Heeren Van Oldenzaal zijn geweest. De Balderik van ons verhaal is een verzierd pereonaadje. Bladz. 336. Reg. 24. De Hunenborg, zoo ale die thands zich vertoont , wordt beschreven in het vertoog van den Oldenzaalschen Rector WEELING, betyteld : de Hunenborg in Voile, bl. 3, [Overysselsche Almanak voor 1837] en in het : Nog iets over den Havenborg , van den Heer J. IIRLDERMAN, [Almanak voor 1838]. In doze beide stukken , waarin niet slechts de volksoverleveringen aangaande die zoogenaamde Hunen voorkomen , maar ook met schrander oordeel onderzocht en in verband met de geschiedenis gebracht worden, heb ik niet alleen de aanleiding tot mijn verhaal, maar ook de bouwstoffen daarvoor gevonden : en hoe getrouw ik my daaraan heb trachten to houden, heb ik reden van te vreezen, dat de oorspronkelijke naieveteit door de inkleeding niet gewonnen , maar veeleer verloren heeft. Bladz. 338. Reg. 6. v. ond. Het verhaal van den boereknaap der Erve Scholte Linde, die door den Hun werd nagejangd , hint byna woordelijk overeen met de volksoverlevering , op bladz. H en volg. van het vertoog des Heeren WEELING to vinden. Intusschen kan ik niet nalaten to dezer gelegenheid de verwantschap , althands de gelijkheid to doer opmerken , die er bestaat tusschen de ontmoeting van dezen knaap met den Hun, en die van een anderen met een Wit Wij f , zoo ale zy verteld wordt in het vertoog over de Witte Wiven van den Heer HALBERTS WA , in denzelfden Almanak bl. 243. Die laatste knaap , onder Borne in Twente wonende , had, zegt de schrijver,, met zijn baas gewed , r dat hy in 't hoist van den nacht naar de better zoude gaan en tergen de Witte Wiven. Zoo gezegd , zoo gedean , de Boer leende zijn paard, en toen de maan achter Oldenzaal was opgegaan , reed by regelregt op de geheimzinnige heuvelen aan. Hier gekomen , duwde hy met een stoute hand een puntig ijzer in een der belten , waarop in een oogenblik alle wiven nit dezen en emliggende heuvelen oprezen , ens den vermetele to verrnorselen. Doch by te paard en op de vlugt, vervolgd door al de wiven, die horn zoo na op de hielen zaten , dat hy even voor haar de deur van zijns boors -
X354
AANTEEKENINGEN.
woning bereikte en kon toegrendelen. Dit was hoog tUd : want een der dames was hem zoo digt aan , dat zy nog met een handbijltje near hem wierp , doch gelukkig den post van de deur trof, , dat er de splinters afvlogen. Het is mater korte jaren geleden, dat de sporen van den 141 nog aan den deurpost van den boer zigtbaar ware n." — Om de overeenkomst van dit verhaal met het ooze (of dat des Heeren WEELING) nog beter in 't oog to doen vallen , diene men to weten , dat zoowel de spies , waarvan de eene boereknaap zich tegen den Hun bedient , als het puntige ijzer van den anderen , in de Twentsche volkstaal met het woord spit wordt nitgeduid. Een derde, made gelUksoortig sprookjen, door den Heer HALBERTSIWA aangehaald , waarin geen Hunen of Witte Wiven, maar Trollen de hoofdrol spelen, bevestigt al wederom de waarheid der opmerking, dat vele , in den eersten opslag verschillende , volkslegenden , in de dead slechts eenen en denzelfden oorsprong hebben.