t
^
/
x/-^'
'A\J\J1\U\J\JM l i j i i
CONTRACTBREUK ? EEN WOORD NAAR AANLEIDING DER SPOORWEGSTAKINGEN
DOUTl
J. VAN WOBNSEL KOOY
HAARLEM
H. D. TJEEXK WILLINK & ZOON 1903
15 {"eut>^.
w
GEOORLOOFDE CONÏMCTBREUK?
EEN WOORD MkK
AANLEIDING DER SPOORWEGSTAKINGEN
BOOR
J. VAN WOBNSEL KOOY
IIAAELBJM
H. D. T.JEENK WILLINK & ZOON 1903
r
stoomdruk EL IJ GROK & C o . -
HAAKLEM.
^p
J
I Er is van verscheidene zijden met nadruk geprotesteerd tegen liet moreele recht der arbeiders om het werk te staken vóórdat de termijn van 't arbeidscontract is afgeloopen. Ds. Talma heeft op vergaderingen en in 't Weekblad Patrvmoninm hierop met klem gewezen en de contractbreuk der spoorwegbeambten is voor hem de reden geweest, al zijn invloed te gebruiken om de samenwerking te doen ophouden tusschen de christelijke arbeiders en de z.g. neutrale vakvereenigingen. Ook het Handelsblad heeft uit de contractbreuk een hoofdargument geput tegen de laatste en elke mogelijk komende werkstaking van het spoorwegpersoneel. Hetzelfde deden de meeste andere groote dagbladen, evenals Mr. Vissering in zijn brochure „de Werkstakingen". Mijns inziens zijn de argumenten van bovengenoemde personen en bladen tot dusverre niet weerlegd, en het lijkt mij een groote taktische fout van de leiders der werklieden, dat zij de bestrijding daarvan niet met meer kracht beproefd hebben. Slechts twee tegenwerpingen werden, naar mijn weten, gemaakt. Eén door den heer Tak in de KronieJc. Zijn verdedighig is deze: staking is een oorlog, en een oorlogsverklaring sluit in zich het recht om loopende contracten onmiddellijk op te zeggen. Wanneer twee Staten elkaar den oorlog verklaren, denkt niemand er aan hun
_ 6 — want do uitvlucht, dat wel coutract-, maar geen cedbreuk plaats vond, is toch al te dwaas. Juridisch moge hierin een groot verschil bestaan — van een zedelijk standpunt bezien, staan woordbreuk en eedbreuk gelijk. De eed is toch feitelijk niets anders dan een plechtig gegeven Avoord. Het schijnt ]nij om tweeërlei redenen een groote fout, dat een afdoende verdediging van 't goed recht der stakers niet door de leiders beproefd is. 1". Om een taktische reden. Want vele bemiddelden, die anders zeker aan de zijde der arbeiders zouden staan, en deze zullen dien steun in de komende dagen allerminst kunnen missen — onthouden zich van tinanciöele hulp, waar zij tot de overtuiging zijn p-ekomen, dat de daad der arbeiders een immoreele was. 2". Om een ethische reden. De eer der arbeidersbeweging moest haar boven alles gaan, en alle krachten behoorde zij in te spannen om zich van den op haar geworpen blaam te zuiveren. Hot is daarom, dat ik hier een poging wensch te doen om het recht — niet het juridische, maar het moreele recht — der arbeiders te bewijzen; hun recht tot werkstaking, ook al is hun diensttijd nog niet verstreken, indien elk ander middel hun ontnomen is om zich tegen willekeur te verzetten; hun recht om in dit speciale geval de groote algemeene belangen van het verkeer niet te ontzien, en hun recht om desnoods door een algemeene werkstaking zich te verweren tegen de jongste voorstellen der regeering.
II De werhtaldng is op 't oogenblilc voor de meeste arbeiders het eenige verweermiddel, dat zij in handen hebben om. zich te verdedigen tegen willekeurige en. onrechtvaardige behandeling.
— 7 —
Deze eerste lioofdstelling raakt het middelpunt dergeheele zaak. Door haar uit 't oog te verliezen, komt ineu noodzakelijk tot verkeerde gevolgtrekkingen, zooals b. v. Mr. Vissering, die speciaal den nadruk legt op 't nadeel aan handel en nijverheid en ten slotte aan de golieelo natie toegebracht, bij doorvoering eener verkcersstaking. Dit nadeel is zeker niet denkbeeldig, het kan onberekenl)are ellenden ten gevolge hebben. ^laar men ])egaat een fout, door daarbij uit het oog te veriiezen, dat de ^yerkman geen ander verweermiddel heeft, zoodat inen — wil men die nadeelen vermijden, —tot een oplossing zou moeten komen, waarbij men hem een ander verdedighigsmiddel in handen geeft. De tweede hoofdstelling is deze: Het is ten hoogste onrechtvaardig om, waar twee partijen met verschillende belangen tegenover elkaar staan, aan één dier partijen het absoluut eenig wapen te ontnemen, dat zij heeft om zich tegen willekeurige handelingen van de andore partij te be'schermen, tenzij men deze andere eveneens haar wapens uit handen neemt. Stel dat door een ongelukkigen sameiüoop van omstandigheden twee menschen op den publieken weg met elkaar in gevecht zijn geraakt, dat de een den ander naar 't leven staat. 1) De overiieid komt tusschenbeide en neemt den een het wapen, waarmee hij zich verdedigt af, met de opmerking, dat hij misschien een derde ermee zou kunnen treffen. Den ander laat hij echter in 't bezit van zijn wapen en zegt: „Verder moeten juüie het natuuriijk zelf uitvechten. Ik wil wel een onderzoek instellen, maar ik kan geen zekerheid geven of en hoe ik daarna tusschenbeide zal " ^ ' i - I ^ i T w e r p e niet tegen, dat het verkeerd is dat werkgever en arbeider als twee elkaar bestrijdende machten tegenover elkaar staan, want door op het verkeerde hiervan te wijs^en neemt men het feit, dat het zoo is, toch niet weg. Het is eveneens verkeerd dat er moorden gepleegd worden, maar dat neemt niet weg, dat men de maatschappij daartegen beschermen moet.
komen. A'^ccliteu jullie intussclien nituir door, de een met, de ander zonder Avapen". Zulk een daad van de overheid ware een grof onrecht, eer} mishrwiJx maken van de macht die haar gegeven is; waiit zij levert de eene partij zonder eenig middel van verweer in handen van de andere. Daarom zijn de voorgestelde wetsontwerpen van zoo hoogst bedenkelij ken aard. Dat een dergelijke oplossing onrechtvaardig zou zijn, hebben ook mannen als Mr. Aalberse en Ds. Talma gevoeld. De eerste schreef in 't Katholiel- Sociaal Weekblad: „Evenmin als de Staat den eigenaar om redenen van algemeen welzijn zijn eigendomsrecht ontnemen kan zonder schadevergoeding, evenmin mag de Staat den. arbeider zijn recht tot rechtvaardige stakhig ontnemen zonder compensatie, hierin bestaande dat voor de handhaving van zijn recht op rechtvaardige arbeidsvoorwaarden voldoende en afdoende worde gezorgd." Men lette op de woorden „voldoende en afdoende". Geen belofte dtis van een onderzoek, maar zekere, afdoende compensatie. Niet minder duidelijk spreekt Ds. Talma zich uit in Patrimonium van 12 Febr.: „Maar hierbij (bij 't nemen van maatregelen tegen spoorwegstakingen) moet vaststaan: dat een dergelijke regeling niet kan worden gemaakt, zonder dat tevens de rechtstoestand dezer arbeiders wordt geregeld en hun recht met bijzondere waarborgen wordt omkleed. Een bepaling als nu bestaat, die wel aan de beambten een eed oplegt, dus hen op bijzondere wijze aan hun chefs verbindt, maar anderzijds geen waarborgen geeft tegen willekeurige behandeling, is niet te verdedigen Deze regeling is, naar ik meen, eenig in haar soort, en kan zoo niet worden gehandhaafd." En wat doet nu de voorgestelde wet?! Zij ontneemt den spoorwegbeambten onmiddellijk elke staknigsmogelijkheid. Tegelijkertijd stelt zij een enquête-commissie in, die de arbeidsvoorwaarden en de grieven van 't personeel te on-
— 9 — flerzoeken heeft en die een rapport aan de Koningin moet uitbrengen en een voorstel ter verbetering der toestanden aan liaar kan doen, alles zonder dat een termijn bepaald is, binnen welken dit rapport en voorstel ingediend moeten zijn. Is deze commissie een compensatie voor de stakiiig, die onherroepelijk verbannen wordt? De commissie wordt benoemd door de Koningin. Welken waarborg hebben de arbeiders, dat zij zal bestaan uit neutrale leden? of dat in haar de beide belangen gelijkelijk vertegenwoordigd zullen zijn? Geen! Gesteld evenwel dat de commissie streng neutraal is, dat zij binnen korten tijd, b.v. 9 maanden, een rapport aan de Koningin uitbrengt, ja voorstellen doet, die bij doorvoering aan de arbeiders een ander middel in handen geven, om voor hun rechten op te komen, b.v. een verplicht en neutraal scheidsgerecht. Welken waarborg hebben de arbeiders dan dat deze voorstellen door de regeering aanvaard zullen worden? De verzekering van Dr. Kuyper, dat liij geen reactionnaire bedoelingen heeft? Stel zelfs dat dit zoo is. Wie waarborgt ons echter dat Dr. Kuyper over 9 maanden nog aan 't bewind zal zijn? Gesteld ten slotte, dat ook dit het geval zal wezen — iets, wat natuurlijk niemand vooruit kan zeggen —, en dat de regeering een voor de arbeiders gunstig voorstel aanvaardt, wie waarborgt hun dan, dat de Kamer dit aan zal nemen? De voorgestelde wetten ontnemen den arbeiders dus hun eenig verweermiddel en geven er niets zekers voor in de plaats. Daarom zijn zij op gelijke lijn te stellen met de immoreele uitspraak van de overheid in 't hierboven gestelde geval van de twee vechtende mannen. Het is onbegrijpelijk, dat de regeering dit voorstel ter tafel heeft gebracht, omdat vele leden van haar eigen richting tegen moeten stemmeii. In de eerste plaats reeds de heeren Aalberso en Talma, die blijkens hun hierboven geciteerde uitspraken beslist tegen dit onrecht zuHen opkomen.
— 11 — „van ten hoogste zes maanden of goldboete van ten hoogste „twee lioaderd gulden." In do ]\Iemorio van Toelichting wordt hij dit artikel uitdrukkelijk gezegd : „Door die hepalingen zullen o.a. worden „getroffen zij, die op een der hi het artikel aangegeven „wijzen (dus door hinder, overlast of schrikaanjagendo niid„delen v. W.K.) wederrechtelijk. . . een werkgever dwingen „of trachten te dwingen... het loon te verhoogen of de „werkuren te verkorten." Ken werkstaking veroorzaakt den werkgever natuurlijk altijd overlast of hinder. Ook is bijna iedere werkstaking contractl)rouk, dus wederrechtelijk. Zoodoende is dus alle werkstakhig strafbaar mot gevangenisstraf. 1) En voor de bedrijven, die buiten het openbaar verkeer liggen, kan toch zeker niet gezegd worden dat deze maatregel in 't algemeen belang genomen wordt. Ook wordt voor al de bedrijven die buiten het verkeer liggen en waaraan hot stakingsrecht hierdoor ontnomen wordt, geen staatsenquête ingesteld. Zelfs die vage Ijolofte krijgen de arbeiders er niet voor in de plaats. Art. 2SAbis is het onrechtvaardigste van het geheele voorstel, en bij aanneming ervan zal er in Holland een toestand geschapen worden, zooals in geen enkel beschaafd land voorkomt. ') Dat hierop zelfs door Het Volk nog niet gewezen is, laat zich alleen verklaren nit de groote actualiteit die het artikel over spoorwegstaking heeft, waardoor de strekking van art. 284W.s met niet voldoende aandacht overwogen is. Dat de hier verdedigde meening intusschen niet alléén staat, blijkt uit een artikel van Prof. de l.outer in 't UtrechUch DagU. die daar dezelfde kwestie opwerpt. Daar staat te lezen : „Men kan intusscheii vragen, of hinder en overlast duidelijk genoeg „begrensde begrippen zijn om elke verkeerde toepassing te voorkomen : „biiv. of arbeiders, die door onophoudelijke klachten of onvoorziene „werkstakingen den ondernemer pogen te dwingen om hooger loon of .korter arbeidsduur toe te staan, niet binnen het bereik van dit artikel ykunnen worden getrokken en mitsdien, tegen de verklaring der regee„ring, ook werkstakingen in de particuliere nijverheid strafbaar worden „gesteld. Of het woord „wederrechtelijk" dergelijke interpretatie uit„sluit, laat ik gaarue aaa criminalisten over."
— 10 — Het is waar dat liet si)Oorwegvcrkeor niet gestremd mag kunnen worden, dat liet algemeen belang eisclit, dat het nooit willekeurig onderbroken worde; maar zulks wil toch niet zeggen, dat dit geschieden mag ten koste van een recht der arbeiders, door het verlies waarvan zij weerloos komen te staan tegenover elke willekeur? Het gaat dus niet aaji te betooeen, zooalsvele bladen op 't oogenblik doen, dat deze wetten billijk zijn, daar het particulier belang wijken moet voor liet algemeen belang. Niet het particulier belang, maar het 7-er/i/van het grootste gedeelte van ons volk moet hier wijken voor het algemeen belang en voor het particuliere van de zijde der werkgevers. Ik zeg niet ten onrechte „het grootste deel van het volk". Want de voorgestelde wetten ontnemen niet alleen aan staatsen spoorwegbeambten elk middel tot verweer, maar aa,n alle arbeiders in alle bedrijven. Door De Nederlander is heweerd, dat werkstaking bij beëindighig van den diensttermijn geoorloofd was en ook bleef. Naar de taalkundige beteekenis van 't woord moge er van werkstaking sprake zijn, indien mijn dienstbode mij in Januari zegt, dat zij wegens trouwplannen met Mei vertrekken gaat; in sociaalwetenschappelijken zin noemt men slechts werkstaking elk meestal gezamenlijk en plotseling neerleggen van den arbeid gedurende den diensttermijn. Dit moreele stakingsrecht nu wordt door het voorgestelde art. 284'''« aan alle werklieden in ons land ontnomen. Het art. luidt: „Hij „die een ander door hinder of overlast of door het bezigen „van middelen geschikt om vrees aan te jagen, wederrech„telijk dwingt iets te doen, niet te doen of te dulden, „wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie „maanden of geldboete van ten hoogste honderd gulden. „Indien het misdrijf wordt gepleegd door twee of meer ver„eenigde personen, kan gevangenisstraf worden opgelegd
_
12 —
Ik kom jui tot de hoofdzaak dezer l)ladzijdc]]. Do vraagof het moreel te veroordeeleii is, hidieii een arheider een contract verbreekt, waarin staat, dat liij liet werk in geen geval plotseling zal neerleggen, terwijl dat contract ft'eeii andere weften voor den arbeider openlaat om zich teften willekenr te verdedigen. Men heeft beweerd, dat bij de jongste spoorwegstakingde arbeiders door een eed tot den dienst gedwongen waren. Van verschillende zijden is toen bewezen, dat hun eed geen betrekking had op werkstaking, hoewel toegegeven werd, dat wel coiitractbrenk had plaats gehad. Alsof dit eenig verschil maakt! Een eerlijk man is er evenzeer 0}) gesteld, zijn woord als zijn eed te houden. Daarna beweerde men, dat bij de H. IJ. S. M. een dergelijk contract niet bestaat, daarentegen wel bij de S. S , waar eenige jaren geleden alle beambten een verklaring moesten onderteekenen, inhoudende dat zij zich onderwerpen aan alle gemaakte of nog te maken (!) regelingen. Van de zijde der S.S. beambten zou dus wèl, van die der H. IJ. 8. ]\I. zou geen contractbreuk hebben plaats gevonden. Door de overzijde (ik meen door Het Handelsblad) werd daarop aangevoerd, dat een geschreven contract hier niet ter zake deed, dat de goede trouw bij 't aanvaarden eener betrekkhig gebood, den dienst niet plotseling te staken. ]\I. i. raken al deze zaken niet de kern der vraag, die alleen belangrijk is. Misschien kan bewezeii worden, dat er nu geen contractbreuk heeft plaats gehad, maar het zou de directies al heel wehiig moeite kosten de contracten zoodanig in te richten, dat hl 't vervolg elke werkstaking wel degelijk contractbreuk werd. Een der dagbladen stelde nl. reeds de niet weinig geraffineerde methode voor, om een gedeelte, b.v. een vierde A-an't personeel, zich bij contractie laten verbinden den arbeid niet neer te leggen dan na 14 dagen opzegging.
— 13 — een ander vierde na vier weken, een derde groep na zes, en het laatste kwart vaia 't personeel na acht weken. Zoodoende zou een gelijktijdig eindigen van den arheid, zelfs hij opzegging, een onmogelijkheid zijn. De helangrijke vraag die zoowel voor de vorige als voor alle volgende werkstakingen geldt, hlijft deze: Is een confracthreuk immoreel, indien bepaald is, dat de arbeider in grrii geval den arbeid plotseling mag neerleggen, terwijl dat contract geen andere wegen voor den arbeider openlaat om zich tegen loilleheihr te verzetten? Niet iedere contracthreuk is onwettig. Art. loGl van het B. W. bepaalt: „Geweld maakt een overeenkomst nietig." Art. 1371 zegt: „Een overeenkomst uit een ongeoorloofde oorzaak aangegaan, is krachteloos." En art. 1373 verduidelijkt deze vorige artikelen door de bepaling, dat een oorzaak ongeoorloofd is, o. a. wanneer zij strijdig is met de goede zeden. Evenmin nu als iedere contractbreuk steeds onwettig is, is zij altijd immoreel. Indien ik mij b.v. door geweld tot de belofte laat bewegen, morgen iemand te vermoorden, is het niet immoreel deze overeenkomst te schenden. Een meisje, dat door dreigement of wat ook verleid wordt om haar handteekening te plaatsen, waarmee zij zich verbindt een jaar in een publiek huis door te brengen, handelt niet immoreel, maar hoogst moreel, door haar verbintenis te breken zoodra zij maar kan. Het verbreken eener onzedelijke overeenkomst kan dus nooit immoreel zijn, maar is ieders plicht. Een overeenkomst nu, waarbij een arbeider zich verbindt om het eenigst wapen dat hij bezit tegen willekeur en soms menschonteerende behandeling uit handen te geven, waarbij hij voor goed alle onafhankelijkheid prijs geeft, is onzedelijk. Even onzedelijk als het is, indien iemand zich bij voorbaat verbüidt geen vervolging tegen een ander in te stellen, welke strafbare feiten deze ook tegen hem plegen zal.
— 14 — Door een dergelijke overeenkomst werkt de arbeider hoogst verkeerde toestanden in de hand. En wat het ergste is, hij werpt daardoor het éenige middel van zich, dat de arbeidersklasse be/it om tot hooger ontwikkeling te komen. ]\I. i. is iedere overeenkomst tusschen werkgever en werknemer, waarbij bepaald wordt dat de arbeider niet zal staken en waarbij hem geen ander middel tegen willekeur overgelaten wordt, immoreel. Het zou juister gezien zijn, indien de regeering een wet voorstelde waarbij dergelijke overeenkomsten nietig verklaard werden, dan deze, waarbij zij uitgelokt worden. Maar — zoo zal men mij tegenwerpen — het sluiten van zoo'u contract is dan toch een onzedelijke daad. Natuurlijk, waar de overeenkomst onzedelijk is, is het sluiten daarvan het in de eerste plaats. De groote schuld treft hier echter den werkgever, die den werkman een onzedelijke overeenkomst afdwong, door misbruik te maken van zijn economisch onvermogen. De werkman moet brood hebben, hij heeft geen kapitaal, niets als zijn arbeidskracht; de arbeidgever trekt daarvan partij en haalt den arbeider over tot een onzedelijke daad, waarbij deze zijn goed recht prijs geeft. Wat zou men er wel van zeggen, als de Engelschen, na de Boeren onderworpen te hebben, dezen dwongen tot een verklaring, waarin zij beloofden, voor zich en hun nakomelingen, nooit to protesteeren of de wapens op te nemen tegen de Engelschen, welke onzedelijke handelingen dezen ook togeji hen mochten plegen. Wie zouden hier het meest te laken zijn — de Boeren die, onderworpen, voor 't geweld bukken, of de Engelschen die zulk een belofte afpersen? En gesteld dat de Engelschen gedurende een onderdrukkhia- van b.v. een kwart eeuw de Boeren tot bedelaars hadden gemaakt, hun vrouwen en jonge meisjes hadden onteerd, ja zelfs hun godsdienst hadden onderdrukt door
— 15 — hun bijbels te verbranden en hun godsdienstige bijeenkomsten uiteen te jagen — welk Nederlander zou den Boeren dan het recht willen ontzeggen toch de wapens op te nemen en den AÜjand te verjagen? Ja, wie zou het hun niet tot plicht rekenen dat te doen?! Geheel anders wordt de zaak, indien de overeenkomst bepaalt, dat de arbeider afstand doet van het recht van staking, maar dat bij alle geschillen een neutraal scheidsgerecht uitspraak zal doen, die bindend is. Een dergelijke overeenkomst is billijk en bij het spoorwegverkeer ook zeker in het algemeen belang hoogst noodig. De bewering van sommige leiders, dat elke beperking van het stakingsrecht onbillijk is, acht ik dan ook voortgekomen, niet uit verstandig overleg, maar uit de opwinding door de voorgestelde wetten veroorzaakt. Ook kan in een collectief-arbeidscontract bepaald worden, dat de arbeiders gezamenlijk den arbeid niet mogen staken, dan na een opzeggingstermijn van b. v. 10 of 14 dageu, en dit om den werkgever niet op onbillijke wijze te overrompelen en hem tijd te geven om de eischen ook werkelijk te kunnen overdenken. De termijn mag dan echter niet zóó lang bepaald worden dat het verweermiddel denkbeeldig wordt. In de meeste gevallen zal de aard van het bedrijf de lengte van den opzeggingstermijn moeten bepalen. Voor de overweging van alle eischen der Amsterdamsche gemeentewerklieden was 14 dagen bepaald te kort; in andere gevallen zal hij te lang zijn. Ook zal zulk een contract, om aan zijn doel te beantwoorden, gewoonlijk een collectief contract moeten zijn, o. a. om den werkgever te beletten dat hij verschillende termijnen bepaalt, zooals op bl. 12 is aangeduid. Men houde in 't oog, dat bij het sluiten van zulk een contract de arbeider niet elk verdedigingsmiddel uit handen geeft. liet ware daarom hoogst onzedelijk, indien de arbeiders zulk een contract braken. Ik betoog hierbij dus uitsluitend het oiizedelijke van oen over-
-
16 —
eenkomst, waarbij de arbeider elh wezenlijk verweermiddel van zicli werpt. Mijn betoog samenvattend kom ik tot de volgende stellingen : 1. Niet liet stakingsrecht is onaantastbaar, maar wel het recht om zich tegen willekeur en onrechtvaardigheid te kmmen verzetten. 2. Een overeenkomst tusschen werkgever en werknemer, waarbij de laatste afstand doet van alle middelen om zich tegen willekeur te verweren, is immoreel. 3. Terwijl het sluiten eener dergelijke overeenkomst af te keuren is, is het geoorloofd haar te verbreken, daar het ieders plicht is een immoreele overeenkomst te vernietigen. 4. De regeering werkt door haar jongste voorstellen deze onzedelijke overeenkomsten in de hand. 5. De arbeiders hebben dus het zedelijk recht om zich met alle niet immoreele middelen tegen dit onrecht te verzetten. 1 Maart 1903.
>^1
":i
,.A^^t^^ . T^.a^adS^^AAf^^... -. j .
• «T,.,Öa.*d!.£^ïar'jÉ&^ii^=h..'*^^Ji>fiS;