.
(
e
0
-.:
en
=' a:: a.
~ o-
:i
...
.
-
-... ::;)
Cf
0
CULTUUR
z z c(
C)
C)
a::
c( c(
~
"' N
t
!
juli-augustus 1965
H. Hoekstra De bijeenkomst in Brussel M. Bakker Olie en democratie Fr. Aarts Het platteland in beweging Zelfbediening - snelle vlucht B. Hoeksema van nieuw winkeltype Het Westduitse imperialisme Dr. K. H. Schwank en de EEG De strategie van de volksoorlog in Vietnam Dang Quang Minh Chris van Voorst en de figuratieve schilderkunst Theun de Vries Mens en geschiedenis - het probleem van de vrijheid Prof. Dr. Adam Schaff AANTEKENING: Werkgelegenheid en beroepskeuze in de Sowjet-Unie BOEKBESPREKINGEN: Marius Bauer en het Kroniek-debat C. P. Documenten over de geschiedenis van de S. van Dongen Eerste Internationale De Negerbeweging in de Jaap Wolff Verenigde Staten DOCUMENTEN: Verklaring Dagelijks Bestuur CPN Communiqué van de bijeenkomst van communistische partijen van de kapitalistische landen in Europa Oproep tot solidariteit met het volk van Vietnam Boodschap aan het volk van de Dominicaanse Republiek Groet aan het volk van Cyprus Communiqué partijbestuur CPN
pag 289 295 303 310 316 326 335 340
349 354 356 361 368 369 373 375 376 376
POLITIEK EN CULTUUR verschijnt maandelijks bij uitgeverij Pegasus Leidsestraat 25. Amsterdam-C .. tel. 23.11.38 De abonnementsprijs is f 7.20 per jaar. f 3.60 per halfjaar. losse nummers f 0.70 Ons gironummer is 173127, Gem.giro: P 1527 Correspondentie over betaling en verkoop s.v.p. zenden aan de administratie p/a Pegasus. Alle correspondentie over de inhoud aan de redactie van P. & C., Prinsengracht 473, Amsterdam-C .. tel. 62565
25e jaargang no. 7-8 juli/aug. 1965
POLITIEK
EN CULTUUR maandblad, gewijd aan de theorie en praktijk van het marxisrpe-leninisme onder leiding van
het partijbestuur der C.P.N.
De bijeenkomst in Brussel In dit nummer van "Politiek en Cultuur" zijn de documenten afgedrukt, die door de conferentie van vertegenwoordigers van de communistische partijen in de kapitalistische landen van Europa, gehouden op 1, 2 en 3 juni te ·Brussel, werdtlll aangenomen. De delegatie van de Communistische Partij van Nederland, die op deze conferentie aanwezig was, heeft geen bindende besluiten of oproepen, uitgaande van deze conferentie, ondertekend. Hierover is reeds mededeling gedaan in een verklaring van het dagelijks bestuur van de CPN (van 8 juni) en een nadere uiteenzetting ervan is gegeven in "De Waarheid" van 18 juni. In dat artikel werd reeds een beoordeling gegeven van de resultaten van de conferentie en is er op gewezen, dat de delegatie zeer intensief aan de besprekingen op de conferentie heeft deelgenomen. Hieronder volgt een beknopt overzicht van de standpunten, die de CPN-delegatie op de conferentie te Brussel heeft ingenomen. Al bij het begin merkte de delegatie op, dat zij grote positieve betekenis hechtte aan een bijeenkomst, waar het voor het eerst sinds lange tijd mogelijk was een discussie te voeren over de vraagstukken van deze tijd. Welke vraagstukken door de Communistische Partij van Nederland als de belangrijkste worden gezien, was reeds aangegeven in de resolutie van het partijbestuur, waarin voorstellen werden gedaan voor de agenda van de conferentie (zie P. en C., juni 1965, pag. 287). Het partijbestuur stelde daarin voor
289
290
al$ eerste de Europese vraagstukken te behandelen, met als voornaamste "de strijd tegen de spreiding van atoomwapens in Europa door middel van de MLf, het l:iritse ANF-plan, de Gaullistische atoommacht in Frankrijk en de plannen voor een zogenaamde Europese atoommacht die de weg naar atoombewapening van de Duitse Bondsrepubliek zou openen". De delegatie van de CPN wees erop, dat vooral de discussie, waarin opheldering zou kunnen worden gegeven over wederzijdse standpunten en ervaringen zouden kunnen worden uitgewisseld, door haar van de grootste betekenis werd geacht. Zij betreurde de afwezigheid van een delegatie van de Zweedse Communistische Partij, die van deelname afgezien had omdat zij niets voor bindende documenten voelde. Ook onze partij had zich reeds van te voren uitgesproken tegen zulke documenten. De delegatie heeft dan ook in overeenstemming met de besluiten van het partijbestuur van de CPN geen oproepen of verklaringen 'van de conferentie ondertekend. De conferentie zelf heeft aangetoond, dat het niet de documenten zijn die de betekenis van de conferentie uitmaken, maar wel de discussies die hebben plaatsgehad. Uiteraard hebben de gebeurtenissen in Vietnam op de confe.. rentie een grote rol gespeeld. Ook over de behandeling vall( dit vraagstuk door deze conferentie van regionale aard had het partijbestuur zich reeds uitgesproken. Ons voorstel was, dat op de conferentie wederzijdse informatie zou worden gegeven over de gevoerde en nog verder te voeren massa-acties tegen de interventie van de Verenigde Staten in Vietnam. Op dit punt achtte het partijbestuur een brede uitwisseling van ervaringen uiterst nuttig. Dit is op de conferentie ook geschied, waarbij de delegatie van de CPN een uitvoerige informatie heeft gegeven over de in Nederland gevoerde solidariteitscampagne. Door de delegatie werd beklemtoond, dat de communisten in Nederland als eerste en belangrijkste eis hebben gesteld: de terugtrekking van de Amerikaanse troepen uit Zuid-Vietnam. Zij gaf uiting aan het diepe respect, dat onze partij en alle oprechte anti-koloniale kradhten in ons land hebben voor de strijd van het dappere Vietnamese vo,lk. Zonder enige twijfel zal het nodig zijn de solidariteit op te voeren, daar de Amerikaanse kolonialisten doorgaan met hun bloedige terreur en deze zelfs verscherpen. De wreedheid, die hierbij aan de dag wordt gelegd en waarbij gebruik wordt gemaakt van de meest weerzinwekkende middelen, is koloniale onderdrukkers eigen. Zij sluiten de ogen voor de nieuw gegroeide machtsverhoudingen in de wereld en willen de in Azië en Afrika steeds luider klinkende eis van zelfbeschikking negeren. In hun wanhopige strijd voor het behoud van hun posities speculeren de kolonialisten op rassenwaan en rassenvooroordelen. Wij, in Nederland, hebben wat dit alles betreft ervaringen opgedaan in de tijd dat het Nederlandse imperialisme zijn koloniale oorlogen in Indonesië voerde. Zowel daar als elders in de wereld zijn de kolonialisten echter in weerwil van de door hen aangerichte bloedbaden en terreur verslagen. Dat was o.a.
het geval met het Franse kolonialisme dat v66r dat van de Ver. Staten in Vietnam woedde. Nog vers ligt ons de vrij~ heidsstrijd van het Algerijnse volk tegen de Franse onderdrukkers in het geheugen. De Engelse koloniale krachten leden in de laatste jaren een hele reeks van nederlagen, waarvan die van Suez wel één van de zwaarste was. De hopeloze situatie, waarin het Amerikaanse kolonialisme in Zuid-Vietnam verkeert, wordt geschetst in de verklaring van het Nationale Bevrijdingsfront van Zuid-Vietnam van 22 maart 1965. Daarin wordt gezegd: "De Zuidvietnamese bevolking is er vast van overtuigd dat zij, warm ondersteund door de volken in de gehele wereld, op eigen kracht de volledige overwinning zal behalen. De situatie waarin de Amerikaanse imperialisten en hun lakeien thans verkeren, is hopeloos. Ze zullen worden weggevaagd door de orkaan van de Zuidvietnamese volksrevolutie, hoewel zij zich vertwijfeld tegen hun ondergang verzetten." Dat is duidelijke taal, gesproken door hen, die direct slag leveren. Met des te meer overtuiging kan dit gezegd worden, omdat het huidige koloniale avontuur van de McNamara-groep en het Pentagon plaats heeft in een tijd, dat de definitieve ondergang van het koloniale stelsel wordt bezegeld. In deze geest moet de strijd tegen het optreden van de Ver. Staten in Vietnam gevoerd worden, ook door de vredeskrachten in de kapitalistische landen van Europa. De delegatie van de CPN wees erop, dat het niet toevallig is dat het optreden van de Verenigde Staten in Vietnam en ook in de Dominicaanse Republiek steun kreeg yanuit West-Duitsland, waar de revanchisten hopen op een verscherping van de internationale toestand en op een opleving van het anti-communisme. Zij willen dit als een "argument" gebruiken voor hun eigen politiek en voor het verkrijgen van atoomwapens. Ter zelfder tijd neemt De Gaulle een schijnheilige houding aan en probeert hij door listig gebruik te maken van de huidige' toestand in Vietnam zijn e~gen neo-kolonialistische posities te versterken. Dit onderstreept nog eens te meer hoe noodzakelijk het is het neo-kolonialisme, dat uitgaat van de hoogontwikkelde kapitalistische landen van Europa, te onderkennen en te bestrijden. De delegatie van de CPN op de Brusselse conferentie gaf als haar mening, dat de solidariteit met het Vietnamese volk niet zozeer gediend was door gemeenschappelijke en bindende oproepen van een regionale, onvolledige, conferentie, als wel door het ontwikkelen van de massa-actie in de diverse landen voor de terugtrekking van de Amerikaanse troepen. Ter zelfder tijd zijn de strijd die door de Vietnamese vrijheidsstrijders wordt gevoerd en de successen, die zij behalen, een bron van inspiratie voor de massa's ook in West-Europa. Het is kenmerkend voor deze tijd, dat het a-ls een paal boven water staat, dat het hele militaire apparaat van de Verenigde Staten niet in staat zal zijn de vrijheidsbeweging in Azië en Afrika te onderdrukken. Het kan niet anders of dit moet het ge-
291
292
voel van kracht van de vredesstrijders versterken en activerend werken. De delegatie van de CPN heeft op de conferentie met zetr veel nadruk gewezen op de gevaren, die uitgaan van de ontwikkeling van het Duitse revanchisme en het Franse Gaullisme. Al eerder hebben we in critische kanttekeningen naar aanleiding van de conferentie opgemerkt, dat ofschoon de algemeen secretaris van de Italiaanse Communistische Partij, Luigi Longo, in een interview n a de conferentie zei, "dat het Duitse probleem het sleutelprobleem is voor de vrede in Europa en in de wereld", dit niet tot uitdrukking komt in de documenten van de conferentie. Dat wil echter niet zeggen, dat dit probleem niet besproken is. Juist ook op dit gebied is de meningsuitwisseling buitengewoon nuttig geweest in verband met de verschillende opvattingen, die er over de beoordeling van de huidige situatie en het hoofdgevaar voor de vrede in de wereld blijken te bestaan. Door de delegatie van de CPN werd de strijd tegen het Duitse imperialisme als het centrale vraagstuk in de strijd voor de vrede in de wereld gesteld. Het is onverantwoordelijk, het gevaar, dat uitgaat van het Duitse imperialisme, te veronachtzamen of te behandelen als vraagstuk van secundair belang, of als een kwestie van uitsluitend regionale betekenis. De feiten bewijzen steeds weer opnieuw, dat van Europa uit de internationale vrede wordt bedreigd. Op alle gebieden vindt een sterke expansie plaats van het Westduitse imperialisme. De economische expansie geschiedt voornamelijk via de EEG, die van het begin af aan een instrument is geweest in handen van de Westduitse monopolies. Een ander aspect van de Westduitse expansie is het neo-kolonialisme. In het Midden-Oosten, Afrika en Azië wordt door de Duitse imperialisten koortsachtig gewerkt aan ·de opbouw van nieuwe machtsposities. Gelijktijdig wordt van Bonn uit een toenemende politieke druk uitgeoefend op de andere kapitalistische staten, ook op de Verenigde Staten van Amerika. Ten aanzien van de socialistische staten worden op steeds brutaler wijze revanchistische eisen gesteld. De militaire aspiraties van West-Duitsland zijn thans voornamelijk gericht op het bemachtigen van de atoomwapens. Het feit, dat West-Duitsland reeds beschikt over het potentieel om zelfstandig atoomwapens te maken, wordt daarbij onbeschaamd als drukmiddel gebruikt. De conflict-situatie in Vietnam is door de fractieleider van de CDU, Barzel, dankbaar aangegrepen om atoomwapens voor de Bundeswehr op te eisen. Hierbij treedt een merkwaardig samenspel aan het daglicht tussen de Westduitse militaristen en de McNamaragroep in de Verenigde Staten, die reeds eerder bereidheid had getoond tegemoet te komen aan de eisen van Bonn om een zogenaamde Europese clausule op te nemen in een eventuele overeenkomst over een multilaterale atoommacht. Dit offensief van de Westduitse militaristen voor het verkrijgen van atoomwapens wordt nu al jarenlang, stelselmatig en
met grote vo1harding gevoerd. In eerste instantie zijn de plannen tot vorming van een MLF op groot verzet gestuit, hetgeen tot gevolg heeft gehad dat dit project tijdelijk in de ijskast is opgeborgen. Ook liet Bonn weten, dat het niet op de MLF zou aandringen zolang niet toegestemd wordt in de opname van een Europese clausule, waarbij bepaald wordt dat later een Europese poütieke unie de beschikkingsmacht over de atoomwapens in handen zal krijgen. Op hetzelfde moment schoven de Duitse imperialisten de as Bonn-Parijs weer naar voren en speelden zij een andere atoomtroefkaart uit, nl. de atoombom van De Gaulle. Op de bijeenkomst in Brussel op 1, 2 en 3 juni wees de delegatie op het gesprek, dat zou plaats hebben tussen Erhard en De Gaulle en op de mogelijkheid dat uit deze ontmoeting nieuwe militaire en andere overeenkomsten zouden kunnen voortvloeien. Inderdaad hebben de berichten na de ontmoeting van Erhard en De Gaulle aangetoond, dat zulke overeenkomsten zijn afgesloten. Van uiterst rechtse zijde in West-Duitsland, met name door Strauss, wordt voortdurend en openlijk gepleit voor de vorming van een Europese kernmacht, waarvan de atoomwapens in Frankrijk en onder persoonlijke supervisie van De Gaulle zouden moeten worden opgeslagen. In Engeland, Amerika en ook in ons land bestaan belangrijke stromingen die bevreesd zijn voor deze Westduits-Franse plannen tot vorming van een Europese atoommacht, lwelke vergezeld gaan met een uit dezelfde hoek komend optreden voor het tot stand brengen van een Europese politieke unie. Nu worden door sommigen, die beducht zijn voor deze plannen, projecten als de MLF of ANF als het· "kleinste kwaad" naar voren geschoven. Het moet echter duidelijk zijn, na alle ervaringen met het Duitse imperialisme, dat elke concessie - vooral op het gebied van de atoombewapening - moet worden afgewezen en bestreden. Het is thans meer dan ooit noodzakelijk de massa's in beweging te brengen tegen het Duitse imperialisme en tegen zijn plannen tot atoombewapening. Dat is het centrale vraagstuk, waarvoor de communistische partijen in de huidige situatie staan. De maatstaf voor de positie van een communistische partij is in hoeverre zij in staat is een massabeweging tot stand te brengen in de strijd tegen het Duitse imperialisme en het Gaullisme, dat Bonn in de kaart speelt, vooral door de aanvallen die van deze zijde worden gedaan op de parlementaire democratie met steun van uiterst rechtse groeperingen en partijen in andere kapitalistische landen. De delegatie van de CPN gaf als haar mening, dat het verkeerd zou zijn hooggestemde verwachtingen te koesteren van inderdaad bestaande tegenstellingen tussen het Duitse en Franse imperialisme, daar beide gedreven worden door dezelfde aspiraties: versterking van het eigen imperialisme, gebruik
293
i
makend van elkaars posities en samenwerkend bij de opbouw van een eigen atoommacht. De laatste jaren is gebleken, dat, hoewel er achterstand is bij het in beweging brengen van de massa's tegen dit centrale gevaar voor de vrede, er toch alle mogelijkheden en krachten aanwezig zijn om dit gevaar tijdig te keren. Sprekende over de strijd tegen de atoombewapening van WestDuitsland, die in ons eigen land gevoerd is, wees de delegatie op de toenemende samenwerking tussen communisten, sociaaldemocraten en gelovigen. De ervaringen hebben geleerd, dat er nieuwe, grote mogelijkheden zijn voor verdere succesvolle strijd. Interessant is in dit verband, dat de laatste tijd ook door burgerlijke kringen meer aandacht wordt besteed aan de rol, die de Communistische Partij van Nederland heeft gespeeld tijdens de tweede wereldoorlog. Er tekent zich in ons land een nieuwe ontwikkeling af, die de mogelijkheid schept tot herstel van de samenwerking van allen die tijdens de tweede wereldoorlog samen met ons tegen Hitier streden. Thans echter moet deze samenwerking gericht zijn op het beteugelen van het Duitse imperialisme en om te voorkomen, dat het nieuwe avonturen zal ontketenen. In dit verband is het ook van groot belang dat de democratische krachten in West-Duitsland zich versterken. Een oplossing van het Duitse vraagstuk en het in de kiem smoren van het revanchisme kunnen niet zonder het Duitse volk geschieden, dat ongetwijfeld geen herhaling wenst van de tragedies uit het verleden. Daarom is het nodig, dat de soLidariteit zich ontplooit met diegenen in de Bondsrepubliek die actief opkomen voor het legale bestaansrecht van een marxistisch-leninistische partij.
11
r·l
Op de conferentie werden tevens door delegaties van de Spaanse en Portugese communistische partijen belangrijke overzichten gegeven over de strijd, die in deze landen gevoerd wordt tegen de fascistische dicta:tuur. Tezamen met de anderen uitte de delegatie van de CPN de wens om meer coördinatie tot stand te brengen van de a,ctiviteiten van de massa's uit de kapitalistische landen van Europa in de strijd tegen het fascisme in Spanje en Portugal. Het is hoopgevend, dat in een reeks landen van Europa de solidariteit met de moedige en allesopofferende anti-fascisten, die strijden tegen de Franco- en Salazar-dictatuur, een massaal karakter heeft aangenomen. Men mag constateren, dat de protestbeweging diep wortel heeft geschoten onder de socialistische massa's en onder progressieve gelovigen, in het bijzonder ook uit katholieke kring.
294
De conferentie die begin juni in Brussel heeft plaats gehad, heeft door de in kameraadschappelijke geest gevoerde discussies ongetwijfeld de grondslag gelegd voor een verdere nuttige meningsuitwisseling, waarmee nog maar een eerste begin is gemaakt en die naar wij hopen op toekomstige bijeenkomsten zal worden voortgezet. HENK HOEKSTRA
Olie en democratie De behandeling van de Mijnwet Continentaal Plat, die eind juni in de Tweede Kamer plaats vond, heeft het in een aantal kranten niet eens tot de voorpagina gebracht. En toch betrof het hier een zaak, waarbij beschikt werd over een waarschijnlijke miljardenrijkdom, toebehorend aan het Nederlandse volk. Bij verdrag is aan Nederland een brok Noordzeebodem toegewezen dat bijna twee maal zo groot is als de oppervlakte van ons land zelf. De aan de Noordzee liggende landen zijn namelijk overeengekomen de zeebodem onderling te verdelen, en wel volgens het systeem waarbij het gebied dat het dichtst bij een bepaald land ligt ook aan dat land toebehoort. Over één deel is daarbij nog geen beslissing gevallen. De Westduitse regering wil namelijk, traditiegetrouw, een deel van de grens tussen het Duitse en Nederlandse gebied niet erkennen. Deze verdeling is tot stand gebracht nadat duidelijk was geworden, dat zich naar alle waarschijnlijkheid onder de bodem van de Noordzee een grote rijkdom aan olie en aardgas, zogenaamde bitumina, bevindt. . Die conclusie heeft men getrokken toen bij Slochteren het beroemde aardgasveld was aangeboord, dat naar thans in het parlement is meegedeeld bijna zeker het rijkste ter wereld is. Bodemonderzoek heeft geleerd, dat de aardstructuur waarin dit gasveld is ontstaan, onder de Noordzee doorloopt. De gasvondsten in Friesland, bij Ameland en in Noord-Holland, die elkaar in steeds groter snelheid opvolgen, bevestigen deze veronderstelling. Om welke .hoeveelheden gas en olie het in de Noordzeebodem uiteindelijk zal gaan is nog onbekend. De mogelijkheid schijnt echter zeer wel aanwezig te zijn, dat men in het aan Nederland toebehorende gebied van 65000 km2 hoeveelheden bitumina zal aantreffen, die de Slochterense rijkdommen zullen overtreffen. De officiële opgave van de gasvoorraad in Slochteren is 1100 miljard kubieke meter. De waarschijnlijke voorraad is een aantal malen groter. Neemt men de prijs waartegen het gas naar West-Duitsland wordt verkocht, namelijk 5 cent per kubieke meter, als basis, dan is de minimale waarde van het Slochterense gasveld dus 55 miljard gulden, de waarschijnlijke waarde zelfs 200 miljard gulden of meer. Men zegt vaak dat de staat via haar deelname aan het Sloch-" teren-project en via de belastingen ongeveer 70 procent van de opbrengst binnen krijgt. Het is een twijfelachtige berekening, gezien de ingewikkelde organisatie-constructies die hier zijn gemaakt. Maar al zou het waar zijn, dan nog gaan de oliemaatschappijen, in ruil voor een betrekkelijk geringe investering, op den
295
duur met een bedrag van 15 tot 60 miljard van deze nationale rijkdom strijken. Wij geven deze cijfers om te laten zien welke bedragen aan de orde waren bij het wetsontwerp, waarin de mijnbouwactiviteiten op de Noordzeebodem worden geregeld. Men begrijpt daaruit ook, waarom in het afgelopen jaar de oliemaatschappijen ,een koortsachtige activiteit hebben ontketend rondom de voorbehandeling van de wet. Er werd door hen aangedrongen op grote spoed. Ongetwijfeld zullen er daarvoor speciale redenen zijn. Eén ervan is, dat er eno~me concurrentie bestaat tussen de giganten op het gebied van de oliewinning en er de wens bestaat om zo snel mogelijk beslag te leggen op mogelijke vindplaatsen. Een andere reden ligt in de omstandigheid, da't de oliemaatschappijen ~ot nog toe voornamelijk succesvolle boringen hebben verricht in het Midden-Oosten en langs de kusten van Afrika en Zuid-Amerika. Dit wil zeggen in de gebieden, waar op het ogenblik een grote revolutionaire ontwikkeling plaatsvindt. De veronderstelling ligt voor de hand, dat deze maatschappijen koortsachtig zoeken naar nieuwe bronnen in momenteel minder revolutionaire gebieden. Dit niet alleen als reserve, maar ook als een pressiemiddel tegen de ontwikkelingslanden, tegen regimewisselingen in die landen. De oliemaatschappijen willen op een gegeven moment het dreigement waar kunnen maken, dat zij de oliekraan zullen dichtdraaien, als de regimes in deze landen niet doen wat hun gezegd wordt. In werkelijkheid is de haast die in Nederland betracht zou moeten worden dus ook bestemd om een wapen te smeden tegen deze landen, waar diepe armoede heerst en waar de olie vaak de enige bron van rijkdom is. Een andere reden voor deze spoed kan samenhangen met de militaire positie van de NAVO-landen. In NAVO-kringen heerst er vrees, dat als men een conflict zou provoceren, de energievoorziening in nood zou komen. De naam "Suez" staat in alle oliepolitieke beschouwingen met grote rode letters geschilderd. Daarom ook worden bronnen dicht bij huis gezocht om die belemmering van een eventuele agressiepolitiek weg te werken. Ofschoon deze argumenten uiteraard niet aan de oppervlakte van de uitgebreide gedachtenwisseling over de nieuwe wet zijn verschenen, zullen zij toch hun uitwerking niet hebben gemist. Andriessens ontwerp
296
Het oorspronkelijke ontwerp van wet was ingediend door het kabinet-Marijnen en meer speciaal door de minister van Economische Zaken, Andriessen. Het was een getrouwe weerspiegeling van de politiek van dit kabinet, die allereerst gericht was op de dienstverlening aan het grote kapitaal. Nadrukkelijk werd bij de recente parlementaire behandeling door de woordvoerders van de toenmalige regeringspartijen (KVP, AR, VVD en CHU) lof toegezwaaid aan Andriessen voor zijn werk, waarbij de VVD-vertegenwoordiger openlijk zei dat die
hulde door hem werd gebracht wegens het open oog dat Andriessen had gehad voor het particuliere bedrijfsleven - lees de oliemaatschappijen. De opzet van Andriessen was de volgende: De wet zou een zogenaamde raamwet worden, waarin alleen algemene richtlijnen werden gegeven. De praktische uitwerking zou plaatsvinden in ministeriële maatregelen en in de te sluiten contracten. Het Noordzeegebied zou in blokken van ongeveer 400 km2 worden verdeeld en elk van deze blokken zou aan een oliemaatschappij worden verhuurd, om er gas of olie op te sporen en te winnen. Wat het gas betreft zou men, als men tot winning overging, een overeenkomst met de staat moeten sluiten voor het vormen van een gezamenlijke maatschappij. Dit vloeit voort uit het feit, dat ook op het vasteland een gemengde maatschappij, de Gasunie, de distributie van het Slochterense aardgas regelt. Hoger dan 50 pct zou echter de staatsdeelname niet worden. Wat de olie betreft - want da-arop is vooral de hoop van de oliemaatschappijen gevestigd - zouden de met succes borende opspoorders alleen belasting en een bepaald winstaandeel moeten betalen; voor de rest konden ze met hun product doen wat ze wilden. Den Uyls ontwerp
Niet alleen van communistische zijde, maar ook van de kant van de PvdA rees verzet tegen deze opzet. In deze laatste partij had de Sloohterense ervaring veel stof doen opwaaien en men was zich gaan afvragen, waa\rom eigenlijk particuliere rijkaards zoveel winst moeten maken van wat in feite aan niemand anders toebehoort dan aan het Nederlandse volk. In de schriftelijke stukken, die de Kamer produceerde op Andriessens wetsvoorstel, werd dan ook van PvdA-zijde de gedachte gelanceerd dat de Nederlandse staat zelf zou moeten overgaan tot opsporing en winning van gas en olie in de N oordzeebodem. Juist voordat het parlement zou overgaan tot de mondelinge, en laatste, behandeling van het wetsontwerp, brak de regeringscrisis uit die aan het bestaan van het kabinet-Marijnen een einde maakte. In de nieuwe regering werd het PvdA-lid Den Uyl belast met het ministerie van Economische Zaken, en al zeer spoedig kwam hij met een wijziging in de ontwerp-wet van Andriessen. Hij introduceerde een nieuw artikel, waarin het mogelijk werd gemaakt dat de staat, wanneer een oliemaatschatJpij een rijke oliebron aanboort, gaat deelnemen aan de exploitatie daarvan - zij het voor maximaal 50 pct. In de op te stellen vergunningen voor de oliemaatschappijen zou deze voorwaarde reeds worden vastgelegd. De oliemaatschappijen, en vooral de NAM, een combinatie van Shell en Esso die hier te lande de toon aangeeft, hieven
297
hierover een luid gehuil aan en begonnen met een intensieve tegen-campagne. .t · Maar ook vanuit het parlement kwam onmiddeUijk :ihevig verzet van de zijde der oude regeringscombinatie. Waren de KVP en de AR nog vrij rustig gebleven toen Cals in zijn regeringsverklaring het door Den Uyl uitgevoerde plan aankondigde, ditmaal kwamen zij met tal van bezwaren. Weliswaar werd lippendienst beleden aan de regeringsverklaring, maar men wierp in een schriftelijk stuk dat de reactie vormde op Den Uyls voornemen zoveel bezwaren op, dat weinig illusies over konden blijven over de waarde van deze lippendienst. De nieuwe minister zelf voelde zich daarom in zijn schtifte:.. lijke antwoord reeds gedrongen te verklaren, dat van zuivere overh~idsondernetningen in de nabije toekomst geen sprake ZOU ZIJn.
En hierop kregen we dan het mondelinge debat over het ontwerp, dat op 30 juni en 1 juli plaats had.
wets~
Waarom staats-oliewinning
Het is niet onze bedoeling, om in dit artikel -een min of meèr getrouw verslag van het debat te geven. Het gaat ons om· het algemene aspect dat de hele zaak heeft overheerst, namelijk de kwestie van de staatswinning van delfstoffen en daarmee verbonden de kwestie van de parlementaire democratie.
298
De Communistische Partij staat op- het standpunt, dat de op'" sporing en winning van olie en gàs in de Noordzeebodem een zaak is die in handen van de Nederlandse overheid zou behoren te liggen. Dat is geen ,,socialisme", zoals door sommige simpele zièlert en demagogen gesteld wordt. · Nederland· heeft een kapitalistische maatschappijvorm en de Nederlandse staat is daarvan het product. · Het zou dan ook illusiepolitiek zijn, te veronderstellen dat de winst die de staat zou maken bij de oliewinning, vanzelf aan het Nederlandse. volk ten dienste zou komen. De ervaring heeft wel geleerd, hoeveel slechte dingen een kapitalistische staat met haar inkomsten kan doen; men denke slech,ts aan de steeds maar toenemende bewapeningsuitgaven. Staatsexploitatie heeft echter de volgende voordelen: · . a) de winsten komen niet zonder meer in de''handeri van 'erlkele, vaak nog buitenlandse, rijke aandeelhoûder5; ' b) via zijn parlementaire vertegenwoordiging heeft het werkende volk een, zij het dan beperkte, controle op de wijze waarop het geld besteed zal worden;!de resultaten van de winning kunnen ook niet geheim blijven; ·· · · c) in tijden· van economisèhe crisis bijvoorbeeld kan het volk een zekere benutting van de staatsb'edrijven afdwingen, ter'wijl dat ten aanzien van particuliere ondememingen veelmoeilijker is; ' ' · " · ·. d) de rechtsposit!ê van ·hen ·. die in overheidsondèrnem1ngert
werken, is doorgaans sterker dan in niet-'overheidsondernemingen, ook al weer door de controle van volksvertegenwoordigers;, . e) door al deze factoren en door het verzet van de oliemaatschappijen krijgt het vraagstuk van de staatsonderneming een st rij cl-karakter. In deze strijd worden voorwaarden geschapen voor verdere actie tegen de monopolies. In het onderhavige geval is de reden voor een overheidsexploitatie echter nog duidelijker. In de eerste plaats heeft de ervaring van Slochteren vele mensen wijzer gemaakt. Niemand kan begrijpen, waarom van de enorme rijkdom die onder onze nationale bodem is aangeboord het volk niet één cent wijzer wordt, terwijl de oliemaatschappijen er schatten aan verdienen. De rijkdom van Slochteren schrééuwt eenvoudig om nationalisatie. In ·de tweede plaats is de waarschijnlijkheid van rijkdommen onder de Noordzeebodem zo gl"oot, dat de verwachte opbrengst verre de te nemen risico's overtreft. De staat der Nederlanden kan dus een "gok" wagen met een deel der belastingcenten, aangezien de zekerheid bijna volstrekt is dat het geld in veelvoud terug zal komen. Niet ten onrechte is er aan herinnerd, dat zulks ook gebeurt met het onderzoek van de atoomenergie: Er wordt belastinggeld in gestoken, en niet weinig ook, omdat men er van uit gaat dat het te zijner tijd met rente terug komt. Olie-offensief
Ook minister Den Uyl heeft in het Kamerdebat een reeks van deze overwegingen gehanteerd - hoewel hij zich, zoals men kon verwachten, niet richtte tegen de oliemaatschappijen. Hij verdedigde met een aantal zeer juiste argumenten de mogelijkheid van staatsoliewinning, waarbij hij er o.a. aan herinnerde, dat de eerste oliewinning in Nederland ook was gebeurd door een staatsbedrijf en dat deze oliewinning pas onder Colijn (die, zoals men weet, een vooraanstaand man van de Shell was) naar het particuliere bedrijf was overgeheveld. Maar dit alles was bij hem theorie, blijkbaar alleen bedoeld om als muziek in de oren te klinken van de PvdA-aanihang, die met steeds grotere klem aandringt op het gebruiken van onze nationale rijkdommen voor de behoeften van het volk. Immers, voor de tegenstrevers tegen staatsactiviteit legde hij er de nadruk op, dat hij het wetsontwerp in grote lijnen zo had gelaten als Andriessen het gemaakt had en onderstreepte hij nadrukkelijk, dat het gebaseerd was op de particuliere oliewinning en niet op overheidsactiviteit. Dit gedraai, dit kniebuigen voor de reactie onder het spreken van de mooiste woorden, herinnerde aan de slechtste traditie van de rechtse sociaal-democraten en het was een duidelijke voortzètting van de halfslachtige houding, die de minister al in zijrt schriftelijke stukken had ingenomen. Geen wonder dus, dat de vertegenwoordigers van de rechtse partijen geen enkele moeitJe hadden er door heen te zien en
299
dat zij de m1mster en zijn partij met grote ammo aan een zwaar intimidatie-offensief onderwierpen. Hun doel was daarbij om de mogelijkheid van staatsoliewinning, hoe klein die dan ook was, nog verder uit te hollen en er niets anders van over te laten dan een aantal fraaie woorden zonder betekenis, die de rechtse PvdA-leiders dan zouden mogen hanteren tegenover hun aanhang. Het opvallende was bij deze oppositie, dat ze de gehele voormalige coalitie van de regeringen-De Quay en -Marijnen omvatte. De twee amendementen, waarmee deze rechtse meerderheid zich garanties tegen het optreden van de staat bij de oliewinning verschafte waren beide afkomstig van vertegenwoor)digers van regeringspartijen, K VP en AR. en hadden vooral de steun van VVD en CHU. De discussie liet zodoende duidelijk zien dat de oude rechtse coalitie in werkelijkheid nog doorwerkt en dat zij ook bewust door KVP en AR wordt gehanteerd, om de PvdA tot zo groot mogelijke concessies te dwingen. De wet is tenslotte zo geworden, dat de mogelijkheid voor de staat tot deelneming aan oliewinning samen met een particuliere maatschappij nog wel bestaat, maar dat voor iedere stap in die richting de toestemming nodig is van een Kamermeerderheid, die duidelijk heeft gemaakt, dat ze daartegen zeer ernstige bezwaren heeft. Democratie en olie
300
Op dit punt is het nu, dat wij een bijzonder onthullend debatje hebben meegemaakt over de parlementaire democratie. Zoals gezegd, de opzet van Andriessen was om een raamwet te maken, waarbij hijzelf alle uitvoerende maatregelen in de hand zou hebben, met name de concrete afspraken met de olie-industrie. Tegen deze opzet was destijds bezwaar gemaakt door de PvdA, op grond van het feit dat ..men de regeringMarijnen niet zoveel ruimte wilde geven om tot binnenskamers zaken doen met de oliemaatschappijen te komen. Dit bezwaar lag in één lijn met de door de PvdA uitgesproken wens om tot staatsoliewinning te komen. Nu Den Uyl echter met zijn voorstellen op tafel was gekomen, die een beperkte mogelijkheid openden voor deelname van de staat aan een succesvolle oliewinning door een particuliere maatschappij, werden plotseling de rollen omgedraaid. Opeens zagen we thans de meest fervente verdedigers van de belangen van het oliekapitaal (de KVP-er Blaisse, de AR-erGeelkerken, de VVD-er Portheïne en de CH-man Van der Peyl) optreden als kampioenen van de zeggenschap van het parlement. Terwijl de PvdA destijds parlementaire controle op de uitvoeringsmaatregelen had verlangd om onderonsjes van regering en oliemaatschappijen te dwarsbomen, werd deze eis nu door Blaisse c.s. overgenomen om te voorkomen, dat een PvdA-minister misschien in de toekomst eens een stap te ver
zou gaan in de richting van de staatsoliewinning. Een AR-KVP-amendement werd, ondanks verzet van de PvdA, aangenomen, waarin is vastgelegd dat voor het ondernemen van staatsolieopsporing en -winning eerst bij de wet toestemming moet worden verleend. En een KVP-amendement werd goedgekeurd, waarin een vijfde deel van het parlement kan afdwingen dat de minister zijn uitvoeringsmaatregelen in wetsvorm moet gieten, waarna ze door het parlement moeten worden goedgekeurd alvorens ze in werking kunnen treden. Bij het laatste punt smeekte de minister als het ware om dit in te trekken, omdat het hem zou dwingen in het openbaar te gaan debatteren over de voorwaarden die hij aan de oliemaatsdhappijen zou gaan stellen. Hij ging zeer ver bij zijn pogingen om Blaisse c.s. te vermurwen en beloofde hun, dat hij alles met de Kamercommissie zou bespreken voordat hij zijn uitvoeringsmaatregelen zou nemen. De heren incasseerden deze toezegging met vreugde, maar hielden toch aan hun eis vast, die dan ook in de wet werd vastgelegd. De situatie wordt nu deze, dat de minister voor iedere stap die hij zou willen doen om de staat mee te laten profiteren van de vondsten der oliemaatschappijen, de toestemming der rechtse Kamermeerderheid nodig heeft, die hem daarna bij ongehoorzaamheid door middel van wetsobstructie de voet dwars kan zetten. De houding van de PvdA-fractie
Het merkwaardige bij dit laatste amendement was, dat ook de PvdA-fractie het ondersteunde en dat het zelfs mede ondertekend was door de PvdA-er Oele. Trouwens, ook de PSP stemde er voor. Het argument van de PvdA was, dat het haar om de rechten van het parlement ging, onverschillig welke regering er zat. Oele zei zelfs, als verdediging tegen de communistische critiek, dat hij zeer goed begreep dat de ondersteuning van het amendement bij verschillende groepen uit verschillende overwegingen voortkwam, maar dat dit feit hem niet belette om er voor te zijn, alles ter wille van de rechten van het parlement. Het is een sterk staaltje van de verblindheid waarin men kan geraken, wanneer men alleen maar over parlementaire democratie praat en de klassenverhoudingen uit het oog verliest. Op het ogenblik dat Andriessen, steunend op een rechtse Kamermeerderheid, de bevoegdheid aan zich wilde trekken om buiten het parlement om met de oliemaatschappijen in onderhandeling te treden, was het inderdaad een eis van parlementaire democratie dat zijn uitgangspunten bij de onderhandelingen aan parlementaire controle onderworpen zouden worden. Dat was op dat moment het beste wat men van een slechte zaak kon maken. Het schiep geen garanties tegen de machtspolitiek van de oliebaronnen, maar het was althans een poging om daar enigszins het oog op te houden.
301
Immers, de beste vorm van parlementscontrole was niet te bereiken op dat ogenblik. Die was gelegen in staatsoliewinning. Bij staatsoliewinning toch heeft het parlement regelrecht de verantwoordelijke man, de minister, onder vuur en kan het een verdergaande mate van inzicht in de gang van zaken eisen. Den Uyl nu wenste weliswaar niet tot staatswinning over te gaan, hij was slechts van plan een zekere mate van staatsdeelname aan de winning van particuliere maatschappijen mogelijk te maken. De meerderlheid van het parlement echter wilde dat zo veel mogelijk verhinderen. En die wilde daarom meer zeggenschap, teneinde te verhinderen dat de oliemaatschappijen in hun alleenheerschappij gedwarsboomd worden. Om het kort samen te vatten: De rechtse parlementsmeerderheid wil een eenmalige ·COntrole van het parlement, om te voorkomen dat er een duurzame controle van het parlement komt. Ze wil éénmaal democratie, namelijk bij de uitvoeringsbesluiten, om te voorkomen dat er werkelijk democratie, in de vorm van duurzame inmenging in de zaken der oliemaatschappijen tot stand zou komen. Deze rechtse parlementaire meerderlheid zal er straks dan ook wel voor zorgen dat de oliemaats·chappijen rustig hun gang kunnen gaan, nog rustiger dan ze nu al de winst van Slochteren kunnen uitbuiten. Dat zullen ze dan hebben bereikt, doordat de PvdA-fractie dank zij een volkomen misleidend gebruik van het woordje democratie, voor hun eisen het hoofd heeft gebogen, tegen alle wensen van de PvdA-leden in. Het lijkt ons, dat deze harde werkelijkheid snel duidelijk zal worden. Reeds in Het Vrije Volk van de dag na het debat zien we de twijfel weerspiegeld. Op de voorpagina een grote kop: "Olie en gas van gemeenschap", wat ronduit een leugen is. Maar op de binnenpagina lezen we reeds, na loftuitingen op de wijze waarop Den Uyl een grote mate van overheidsinvloed op het oliebeleid verdedigde, het verwijt: "Wij zouden een soortgelijk geluid graag even krachtig van de fractie van de PvdA hebben gehoord. De discussie in de Kamer heeft er alle gelegenheid voor gegeven". Mogelijk had deze redacteur 's morgens ook De Volkskrant gelezen, die schreef over het amendement-Geelkerken: "Toen het amendement was aangenomen, staken op de publieke tribune de vertegenwoordigers van de oliemaatschappijen zegevierend de duim op". MARCUS BAKKER
302
Het platteland in beweging ~~ de periode 1947 tot l965 is de agrarische beroepsbevolking van ons land aanzienlijk gedaald. De vraag dringt zich op, of daardoor pok een vermindering van het totale inwonertal van het platteland is teweeg gebracht. Dit is n~et het geval. Aanvankelijk mag dan in het begin der jaren vijftig een "vlucht" van het platteland naar de stad hebben plaats gehad, op het ogenblik is er een vrij sterke groei van de plattelandsbevolking in haar algemeenheid waar te nemen. Natuurlijk zijn er uitzonderingen. Er zijn kwijnende dorpen en zelfs streken . aan te wijzen, die een tegengesteld beeld te zien geven. Doch over het geheel beschouwd, is de daling van de agràrische bevolking, ofschoon zeer aanzienlijk (40 pct), gecompenseerd of overtroffen. · riet gèvol'g van deze ontwikkeling is geweest, dat vele plattelandsgemeenten zijn uitgegroeid tot verstedelijkte woonkernen of tot echte steden worden. I~teressant wis in dit opûcht het onderzoek, dat het Centra;:tl Bureau yoor de S,tatistiek in 1956 heeft ingesteld naar de urbanisatiegraad (dè mate van verstedelijking) van de Nederlandse gemeenten. In de hier volgende tabel wordt een beeld gegeven van de verschuivingen in het aantal agrarische gemeenten tU~SeiJ. 19~7 en 1956.
AANTAL GEM;EENT}?,N NAAR TYPE IN NEDERLAND Type Al.en A2 .. A3 B1 en B2
c
1947 569 174 116 108
1956 354 316 177 108 1.!
l)e omsçhrijving v<:~.~ de gemeentetypen is: A"
ÁJ: ~e~r dan 50 pct agrarisch; A2 ; ,) 50 pct agrarisch; A3: 20~40 pct agrarisch; B1: Verstedelijkt plattelànd (kleine gemeenten); B2: Verstedelijkt platteland (grote gemeenten); Ç: Gemeenten. met stedelijk karakter. Hierbij moet dan worden onderstreept, dat deze cijfers slaan op de toestand van negen jaar geleden en sindsdien deze ontwikkeling pas goed op gang is gekomen. Reeds toen echter was de ·daling van het aantal overwegend agrarische gemeenten opmerkelijk. Op dit gebied zijn er· grote verschillen tussen de gebieden in lret noorden en in het zuiden van het land. In Noord-Brabant en· Limburg woonde reeds in 1956 meer dan 25 pct van de
303
bevolking in geïndustrialiseerde plattelandsgemeenten; in het noorden slechts 3 pct. Van belang is verder nog, dat de overwegend agrarische gemeenten tot de allerkleinste behoorden en slechts een gering percentage van .-ie plattelandsbevolking omvatte. Volgens deskundige raming is in de jaren 1956-1965 de ontwikkeling zo sterk verder gegaan, dat het aantal A-gemeenten wel tot de helft van het getal van 1956 zal zijn gedaald. Gevolgen van de industrialisatie
304
We wezen er al op, dat aanvankelijk de snelle vermindering van de agrarisdhe werkgelegenheid leidde tot een "vlucht" van het platteland. Er ontstond grote werkloosheid, vooral in de drie noordelijke provincies. Daar waren geen grote industriecentra en de industr.ialisatie kwam er slecht op gang. Deze werkloosheid en de onvoldoende industrialisatie leidde tot een vertrek naar de industriegebieden, vooral naar het westen en ook wel naar Duitsland. In andere streken, bv. de kop van Noord-Holland, West- en Oost-Brabant kwam een pendel tot stand over zulke grote afstanden, dat het niet zozeer woongebieden dan wel slaapgebieden van de arbeiders werden. Het gemeenschapsleven in de dorpen, vooral ook het verenigingsleven, werd er zwaar door aangetast. Later gingen de jonge mensen, die aan deze pendel deelnamen, wonen in de gebieden waar ze werkten (Zaanstreek, I]mond en Rijnmond), waardoor ze definitief voor de plattelandsgemeenschap verloren waren. In de loop van de jaren vijftig zette echter een nieuwe ontwikkeling in. Er werd koers gezet op de industrialisatie van de plattelandsgebieden. Deze kwam voort uit het gebrek aan arbeidskrachten in de grote centra en werd bevorderd door het industrialisatiebeleid. Het eerst was hierbij de beurt aan de gunstig gelegen pl'attelandsgebieden. Hierdoor werd de trek naar de steden weer wat ingedamd en begon de verstedelijking van het platteland. Dit proces is in volle gang. Daar komt de laatste jaren nog een factor bij, die deze ontwikkeling versnelt. Dat is nl. de overbevolking van de steden en de grote industriegebieden. De woningnood is daar immers het ergst en de woningbouw loopt vast op gebrek aan ~ouwterreiJ;en in de eigen gemeenten. Vele steden, zoals ook Amsterdam bv., gaan de mensen onderdak brengen in de nabijgelegen plattelandsgemeenten. Plaatsen als Purmerend, Heemskerk, Castricum enz. worden woonkernen op het platteland voor zulke knelgebieden. Ook in de Rijnmond ziet men dit proces zich snel voltrekken. Door de industrialisatie en door de aard der nieuwe grote industrieën (vaak dhemische bedrijven die lucht- en waterverontreiniging veroorzaken) wordt de tendentie gewekt om te gaan zoeken naar een woonplaats buiten de grote stad. Zowel de industrialisatie van het platteland als deze trek van de stad naar de provincie voltrekken zich echter op ongelijk-
matige wijze. Het gevolg is dat er eigenlijk twee soorten plattelandsgebieden zijn ontstaan: een geïndustrialiseerd en volkrijk deel en een deel, dat achterblijft in industriële ontwikkeling en waar het inwonertal nog de neiging toont te verminderen. De gevolgen van deze ontwikkelingen zijn veelomvattend; er komt een snelle en ingrijpende verandering in de- plattelandsgemeenschap tot stand. In het zich industrialiserende deel van het platteland is een veelheid van nieuwe beroepen gekomen, die er vroeger niet waren. De arbeidersklasse is er snel gegroeid en omvat thans het leeuwendeel van de op het platteland wonende bevolking. De beslotenheid van het platteland en de paternalistische leefwijze worden door de industrialisatie, ook reeds door de pendel en de invoering van stedelijke gewoonten, doorbroken en staan aan steeds scherpere critiek bloot. De klassentegenstellinggen op het platteland zijn gegroeid. De arbeiders tonen een groeiend klassebewustzijn en ·eisen hun plaats op in het bestuurlijke apparaat. De vrouwen en de jeugd staan open voor de vernieuwingen van de moderne tijd en verlangen te leven op het levensniveau van de steden. Tezamen zijn dit sterke drijfveren voor de vooruitgang op het platteland. Er ontstaan nu afdelingen van de vakbeweging in plaatsen, waar deze nooit voorkwam of uitsluitend uit landarbeiders bestond. In Noord-Brabant is dat bijvoorbeeld in vele gemeenten het geval. In Noord-Holland zijn er plaatsen, waar voorheen alleen landarbeiders en dan nog wel in hoofdzaak in katholieke en christelijke vakbonden waren georganiseerd. Nu zijn er afdelingen van de metaalbewerkers- en bouwvakarbeidersbonden van het NVV ontstaan. Zo werd dit jaar in Andijk een plaatselijke afdeling van de bouwvakarbeidersbond van het NVV opgericht met als start 29 leden. Tegelijker tijd ontstaan er dikwijls afdelingen van de nietconfessionele politieke partijen en wordt het vaak eenzijdige confessionele patroon doorbroken. Juist op politiek gebied komt door de activiteit van de arbeidersklasse de zaak volledig in beweging. Daardoor komen de politieke verhoudingen en de klasseverhoudingen duidelijker te liggen. De verkiezingsuitslag in de plattelandsgemeenten van het Rijnmond-gebied heeft dat kort geleden nog eens onderstreept. Opmerkelijk was, dat de CPN in alle gemeenten vooruitging.
,
,.;,
/·11'1 '(
:
Tegen beperking van de democratie
Juist in de geïndustrialiseerde en zich ontwikkelende plattelandsgebieden komt de tegenstelling tussen de oude gevestigde bestuurstraditie met haar sterk paternalistische inslag en de nieuwe krachten, in het bijzonder de arbeidersklasse, sterk tot uiting. De bestuurlijke colleges in de gemeenten en ook op provin-
..
1:)1.
305
306
ciaal niveau lopen vaak achter bij de ontwikkeling. Dat lokt critiek en actie uit. Een treffend voorbeeld daarvan op provinciaal niveau heeft zich kort geleden in Noord-Holland voorgedaan. Er werd een adviescommisSie voor maatschappelijke begeleiding gevormd voor het ruilverkavelingsgebied Geestmerambacht. Deze commissie bestaat uit vijf burgemeesters, een gemeentesecretaris, een boer, een tuinder, een accountant en een maatschappelijk werkster. De arbeidersklasse, verreweg het grootste deel der bevolking en bovendien voor 80 pct werkzaam in de grote industrie, werd met vakbonden en al buiten de commissie gehouden. Het zelfde was het geval met de vrouwen- en jeugdorganisaties. De samenstelling van de commissie is dan ook danig ge cri tiseerd. Een ander voorbeeld was te vinden in een bericht in De Volkskrant van 24 juni j.l. In het dorp Eaht in Limburg werd een protestmars door het dorp gehouden, gericht tegen de gemeenteraad. De jeugd ging over tot deze actie, omdat, naar ze zei: "We hier niets hebben". De gemeentesecretaris verklaarde de actie niet te begrijpen, maar de jeugdraad en de hoofdonderwijzers waren van mening, dat er al jaren voldoende praatjes en plannen zijn, terwijl de daden ontbreken. Dit gebrek aan dadendrang, de negatie van de arbeidersklasse en van de jonge mensen op bestuurlijk terrein leiden tot nieuwe activiteiten, tot actie en strijd om de met de objectieve ontwikkeling vloekende stilstand te doorbreken. Uit angst voor een drastische verandering van de politieke en geestelijke veJ1houdingen in de provincie wordt er systematisch van bovenaf op remmende wijze opgetreden. De bemoeiing van bovenaf is op uitschakeling van de bevolking en op instandhouding van het conservatisme gericht. Het is een ernstige aantasting van de democratie. De benoeming van burgemeesters speelt in dit beleid een belangrijke rol. Heel dikwijls wordt bij het aanwijzen van een burgemeester door de regering een soort promotiesysteem toegepast. De burgemeester van een achtergebleven dorp wordt benoemd in een dorp dat aanzienlijk gegroeid is. Hij komt door deze benoeming in allerlei commissies en vertegenwoordigt daar dan de bevolking van zo'n gemeente. Meestal is zijn optreden, gegrond als het is op zijn ervaringen in de kleinere gemeente, geen bijdrage tot een snelle vooruitgang. Vaak gebeurt hetzelfde ook met predikanten en andere geestelijken, die uit een ander dorp gekomen nog lang vasthouden aan een reeds verouderde levensstijl. Nu pakt dat ook wel eens anders uit en dan wordt soms op de vreemdste wijze gereageerd. Tot welke uitwassen dat kan leiden, is dit voorjaar in Akersloot (Noord-Holland) gebleken. Een jonge kapelaan, die critiek had op het beleid van de burgemeester en de wethouders en dat niet onder stoelen of banken stak, werd door de burgemeester het recht ontzegd om critiek te hebben op het gemeentebestuur. De burgemeester ging met zijn wethouders naar de bisschop van Haarlem om overplaatsing te vragen voor de kapelaan. Dit gebeurde en
'het verwekte verontwaardiging in het hele dorp. Op vragen in de gemeenteraad werd door de burgemeester meegedeeld, dat het vragenstellende raadslid zich voor inlichtingen maar tot de bisschop moest wenden ... De protesten en de beweging die er ontstond, waarbij op vergaderingen over zulke ontoelaatbare inmenging van bovenaf werd gesproken, bewijzen dat de bevolking niet bereid is zich langer als onmondige kinderen te laten behandelen. Door de veranderde samenstelling van de bevolking wordt een belangrijke wijziging teweeg gebracht in de levensinstelling, de sociale hiërarchie en de organisatievormen ten plattelande. Nu al is de horizon belangrijk yerruimd en door de gewijzigde sociale structuur zullen in de toekomst geheel andere krachten naar voren komen. De verandering blijkt reeds uit de gewijzigde verhouding tussen boeren en landarbeiders en in de opvattingen die beginnen te groeien bij de middenstand. Vooral de nieuw(! middenstand, die niet ,zo gebonden is aan de vroegere meest koopkrachtige bovenlaag, wordt zich steeds meer bewust, dat een koopkrachtige arbeidersbevolking ook in hun belang is. Er voltrekken zich belangrijke veranderingen op het platteland. Dat bleek ook uit de massale beweging ,die er de afgelopen tijd gevoerd is tegen de gemeenteclassificatie. Daarbij ging het niet alleen om een strijd voor een paar centen meer of minder. De plattelander ervaart de gemeenteclassificatie niet alleen als een door niets te rechtvaardigen materiële achterstelling, maar ook als een discriminatie, als een soort tweederangs-burgerschap. In een reeks gemeenten is de gemeenteclassificatie bij besluit van de gemeenteraad afgeschaft; de minister van Binnenlandse Zaken, - dat was toen de VVD-er Toxopeus, heeft deze besluiten vernietigd. Dit wordt gevoeld als een handhaving van bovenaf, met behulp van dwangmiddelen, van de bestaande venhoudingen, die berusten op de ten achterstelling van het platteland. Vaak wordt dat in de steden, alsook op het niveau van de landelijke politiek, nog te weinig beseft. Het is echter nodig de strijd van de plattelandsbevolking voor verbetering van haar positie volledig te ondersteunen. Verwaarlozing en veronachtzaming van deze strijd kan alleen in het voordeel van de reactionaire krachten zijn. Het is daarom niet toevallig, dat door de confessionele partijen en organisaties heel weinig steun gegeven wordt aan de plattelandsbevolking; een omstandigheid trouwens die diep gevoeld en saherp gecritiseerd wordt. Voor de communisten moet dit anderzijds een aansporing zijn om veel aandacht aan deze vraagstukken te besteden en om volhardend voor de belangen van de plattelandsbevolking op te komen. Dit zal de beweging op het platteland gunstig beïnvloeden en nieuwe voorwaarden scheppen voor-het tot stand brengen v'an een breed bondgenootschap, dat zich richt tegen de heerschappij van de monopolies en tegen iederç beperking van de dt;mocratie.
i
:J;, ./
+ ·.fj,
;.;.. ::;,
!.lil~~·~--
l
I:
Ii M:
f ~'·
307
[ii..
'':
Gemeenschappelijk optreden van stad en platteland
308
Het heeft zin om zich af te vragen wat de functie van het platteland zal zijn in de verdere ontwikkeling van ons land met zijn snel groeiende bevolking. Men behoeft niet eens zo diep te filosoferen om tot de conclusie te komen, dat de betekenis van het platteland zal veranderen. Zijn functie zal meer en meer komen te liggen op het gebied van de huisvesting van miljoenen mensen, als ook op het terrein van de industrievestiging. Daarnaast zal het platteland een grote rol moeten vervullen op het gebied van de recreatie. Terzelfder tijd zal het platteland zijn oude traditionele functie van leverancier van voedsel blijven vervullen, maar dat op een zeer moderne wijze. Dit alles brengt met zich mee, dat talrijke waterkundige werken, nieuwe wegen en nieuwe spoorwegverbindingen nodig zullen zijn. Het is duidelijk, dat de arbeidersklasse, de moderne boeren en tuinders en de nieuwe middenstand, die rechtstreeks met dit gehele proces zijn verbonden, zich krachtig in alle hiermee verbonden problemen zullen moeten mengen. Maar wat zal dit proces betekenen voor de oude, gezeten groepen op het platteland? Wat we nu al hebben kunnen waarnemen, geeft enkel,e aanwijzingen, die kunnen helpen deze vraag te beantwoorden. Door de groei der industriële beroepsbevolking, die voor een deel uit het platteland zelf komt en voor een deel van elders, wordt de oude, voorheen toonaangevende groep een minderheid. Zij zal een plaats moeten vinden niet boven, maar tussen de overigen. Vasthoudendheid aan het oude levenspatroon bedreigt deze groep met isolement, in sociaal, cultureel maat vooral ook in politiek opzicht. Dikwijls valt waar te nemen, dat de oude op het platteland overheersende groep haar overwegende posities in het politieke, verenigings- en kerkelijke leven niet wil prijsgeven of delen. Het gevolg is, dat de arbeidersklasse en de met haar verbonden bevolkingsdelen met eigen verenigingen en politieke organisaties komen. Bij de verkiezingen zien we dan voor de eerste maal vaak socialisten en communisten verschijnen. De confessionele partijen worden bovendien - en dit geldt vooral voor de gemeenteraadsverkiezingen, - getroffen door het uitkomen van allerlei zgn. dissidente lijsten. Vooral in Noord-Brabant en Limburg spelen deze dissidente lijsten een belangrijke rol. Dikwijls hebben arbeiders bij het opstellen van deze lijsten een belangrijke rol vervuld, ook al zijn ze zich nog niet ten volle bewust van hun klassepositie. Vaak ziet men, dat na zo'n strijd de oude groepen zich terugtrekken, omdat ze niet bereid zijn genoegen te nemen met een aantasting van hun vroegere posities. Met behulp van allerlei kunstgrepen wordt dan nog gepoogd door middel van de stands- en plattelandsorganisaties de toestand in de hand te houden. Doch de nieuwe groepen hebben andere belangen el) een anders gerichte belangstelling dan de groepen die in het oude
patroon overheersten. En deze belangen gaan samen met het belang van de ontwikkeling van het platteland. Deze ontwikkeling zal zich, ofschoon ze door het drijven van conservatieve krachten kan worden vertraagd, onweerstaanbaar doorzetten. Zo ontstaan er nieuwe mogelijkheden voor het gemeenschappelijk optreden van de vooruitstrevende krachten in de stad en op het platteland en voor het doorbreken van allerlei scheidingslijnen, waarvan de reactie altijd gebruik heeft gemaakt. Het opruimen van deze scheidingslijnen is een beangstigend denkbeeld voor vele conservatieve politici in parlement en regeringskringen. Doch tegen te houden is het toch niet. Om de eenheid van optreden van de werkers van stad en land te bevorderen, is het noodzakelijk om krachtig te ijveren voor de wensen en verlangens van de zich ontwikkelende en in toenemende mate in acties betrokken groepen op het platteland. Reeds langere tijd treedt de communistische partij op voor de belangen van de plattelandsbevolking. Zij voerde en voert een voortdurende strijd voor de industrialisatie van het platteland en een optreden van de overheid daartoe. Terzelfder tijd treedt zij op tegen de pogingen van de monopolies om zich te vestigen als de nieuwe alleenheersers over het platteland, waaraan een ieder zich zou moeten onderwerpen. Trouwens, ook de arbeiders die op het platteland woonachtig zijn, zien in toenemende mate dit gevaar en treden er tegen op. De stakingen, die in Emmen gevoerd zijn in de aldaar gevestigde AKU-bedrijven, waren daarvan een duidelijk bewijs. Het zal nodig zijn, en de communisten zijn zich daarvan bewust, de strijd voor de belangen van de plattelandsbevolking, - zowel van arbeiders, boeren en tuinders als van de middenstand, - te versterken. Dit optreden zal tevens een concrete bijdrage zijn tot de uitvoering van de nieuwe oriëntatie waartoe het 21ste congres van de CPN in de lente van 1964 besloot. Dit zal bijdragen tot het versterken van de eenheid, tot een gemeenschappelijke strijd voor de directe belangen en voor de democratie, voor de vooruitgang. FRANSAARTS
309
Zelfbediening - snelle vlucht van nieuw winkeltype In de laatste jaren vooral wordt het koperspubliek geconfronteerd met zich snel wijzigende distributievormen. Over de achtergronden van één der meest spectaculair ontwikkelde vormen, de huidige zelfbedieningswinkel, willen we enige kanttekeningen maken. In 1948 deed in Nijmegen de eerste Nederlandse zelfbedieningszaak zijn intrede. Voor die tijd speelde de handel op het consumentenvlak zich veelal af in die kleine winkels waarvan de ouderen zich het interieur nog kunnen voorstellen en die er op het platteland nog wel zijn. Waar de losse suiker, zout, bonen en rijst, waar de jam en zeep werden afgewogen op weegschalen die "vrijzwevend" aan het plafond hingen. Weliswaar werd het uiterlijk in de loop der tijd wat moderner, maar het systeem bleef toch onveranderd. De huisvrouw nu, zeker in de steden en grotere dorpen, doet haar inkopen in ruime, helverlichte zaken met een groot assortiment. En voor een belangrijk deel zijn dat zelfbedieningswinkels en supermarkten, die als paddestoelen uit de grond rijzen. De omzetting van de kleine winkel tot zelfbedieningszaak of supermarkt is in de Verenigde Staten begonnen. Het door de eerste wereldoorlog veroorzaakte tekort aan arbeidskrachten bracht een zekere Clarence Sanders in Memphis op het idee haar in te voeren. Deze poging mislukte edhter en pas v,eellater kon van een serieuze ontwikkeling in deze richting worden gesproken. In ons land zou het tot 1957(!) duren alvorens van een bepaalde omvang van zelfbedieningszaken sprake was. In dat jaar stonden er 464 van deze winkels genoteerd, wat opliep tot het totale aantal van 5053 op 1 januari 1965. Een opmerkelijke ontwikkeling dus, in tien jaar (1954-1964) werd het aantal zelfbedieningszaken 64 keer zo groot! (1954: 79 - 1964: 5053). *) Er wordt tegenwoordig vaak gesproken over het "atoomtijdperk", dat wij op het punt staan binnen te treden. De veranderingen in de middenstand en zijn distributiemetJhoden zijn misschien minder explosief, maar ook zij kenmerken het tempo waarin zich het gehele maatschappelijke leven ontwikkelt. Omzetten
Wat wordt nu verstaan onder een zelfbedieningszaak en welk verschil is er tussen deze en de supermarkt?
310
*) De in dit artikel benutte gegevens zijn afkomstig van het Economisch Instituut voor het Midden- en Kleinbedrijf, congresverslagen van de Vereniging van Zelfbedieningsbedrijven, "Zelfbediening en Supermarkt" tijdschrift voor rationele distributie.
Zelfbedieningszaken noemt men in deze kringen wel "aan de eisen des tijds" aangepaste kruidenierswinkels. De over de toonbank-verkoop is vervangen door de open winkel, waar de klanten de verpakte artikelen zelf kunnen kiezen en hun inkopen aan een kassa betalen. De winkelinrichûng van dit soort zaken is uiteraard kostbaarder dan vroeger. De verruiming van het assortiment bracht de totale omzet op een hoger plan dan daarvoor gold. Volgens de laatste bekende cijfers behaalde in 1964 ruim de helft (56 pct) van de Nederlandse zelfbedieningszaken een omzet van minder dan f 300.000.-, 26 pct bracht het tot een verkoop van f 300.000.- tot f 500.000.of meer. De gemiddelde omzet bedroeg ruim f 400.000.-. De hoogste omzetten behaalden de supermarkten, die op het zelfde principe zijn gebaseerd als de zelfbedieningszaken. Hier worden echter niet alleen levensmiddelen verkocht, maar eveneens huishoudelijke artikelen, textiel, enz. De grootste supermarkten hebben daarom meer weg van een warenhuis dan van een grotere zelfbedieningswinkel. Het stichten en inrichten van supermarkten vereist op dit ogenblik al een investering van rond f 600.- per m2. Voor een supermarkt van 1000 m2 is dus een kapitaal nodig van f 600.000.- en dan te weten dat er al supermarkten in ons land zijn met een totale oppervlakte van 2000 m2 ... Oorzaken Als oorzaken, die tot de huidige veranderingen in de distributievormen leidden, kunnen onder meer worden genoemd: De ontplooiing van de massaproductie van levensmiddelen na de laatste wereldoorlog. · De opkomst van de verpakkingsindustrie, waardoor het wegen en pakken thans automatisch verloopt. Het toenemende personeelsgebrek. Veel kinderen van middenstanders keren de zaak van hun ouders de rug
toe. De "ontsluiting" van het platteland waartoe vooral de betere verbindingen hebben bijgedragen. Er dient te worden opgemerkt, dat de hierboven geschetste veranderingen in het middenstandsbedrijf zdf zijn begonmen en niet bij het grootwinkelbedrijf, de warenhuizen of de verbruikscoöperaties. Dit is o.i. verklaarbaar uit de verhoudingen in ons land, waar de middenstand met zijn duizenden individuele vestigingen een niet onaanzienlijke invloed op de totale dienstverlening uitoefent. De middenstander, die in de meeste gevallen zelf in zijn zaak staat, voelt door het directer contact met de klanten beter de zich opdringende veranderingen aan dan wie ook. Hij zal daarom eerder bereid zijn zijn zaak aan de nieuwe omstandigheden aan te passen. Op 1 januari 1965 tonen de getallen duidelijk aan, dat - ze-
311
ker in aantal - de particuliere middenstanders bij de zelfbedieningszaken en supermarkten aan de kop liggen: zelfstandigen 3834 verbruikscoöperaties 246 grootwinkelbedrijf en warenhuizen 973 Hun "voorsprong" werd procentueel zelfs vergroot:
middenstand 1955 1965
72 3834
= 58,1 pct = 75,9 pct
grootwinkelbedrijf en warenhuizen 3 = 2,4 pct 49 = 39,5 pct 246 = 4,9 pct 973 = 19,2 pct
coöp.
Ook internationaal is de ontwikkeling van het zelfbedieningsbedrijf met grote sprongen voorwaarts gegaan. De cijfers in Westeuropese landen geven hiervan het volgende beeld: 1954- 11.042 1962-31.800 1963 - 60.269 1964 - 92.069 De verwachting is, dat dit jaar het aantal zelfbedieningswinkels in deze landen de 100.000 zal overschrijden. Concurrentie
312
De groei van de zelfbedieningszaken en supermarkten heeft weinig aan de interne problemen van de middenstand veranderd. De onderlinge concurrentie is er niet door verminderd, eerder verscherpt! Duidelijk wordt dit nog eens als men het verloop van het aantal vestigingen in de levensmiddelenbranche beschouwt. Volgens de heer J. Lindeloo, voorzitter van de Kruideniers Vakcentrale, waren er in 1964, 23000 kruidenierszaken in Nederland. In de periode van 1 januari-15 augustus 1964 werden er 739 kruidenierswinkels gesloten. Dat was meer dan in één van de voorafgaande vijf jaren. Om enigszins het hoofd te kunnen bieden aan de moordende concurrentie zijn grote aantallen kruideniers gaan "samenwerken". Deze samenwerking ligt op het vlak van de gezamenlijke inkoop en transport van goederen en ook bij de financiering van het bedrijf. Het totale aantal zaken dat hierin is betrokken, wordt geschat op 19.500, d.w.z. 84 pct van het Nederlandse kruideniersbedrijf! We willen hier onbesproken laten in hoeverre dan nog gesproken kan worden van een "zelfstandige ondernemer", dit summum van de particuliere vrijheid die in onze burgerlijke verhoudingen zo hoog wordt bezongen. Het ligt immers voor de hand om te veronderstellen dat als andere instanties (grossiers en banken?) particulieren gaan financieren, een groot
deel van de zelfstandigheid verloren gaat. Ons ontbreken nog de nodige gegevens om hierop nader in te gaan. De concurrentiestrijd ontplooit zich ook tussen zelfbedieningszaak en supermarkt. Reeds is er sprake van dat enkele levensmiddelenbedrijven die tot zelfbediening waren overgegaan, het loodje moeten leggen. Zoals eerder opgemerkt, zijn voor de instandhouding van een zelfbedieningszaak grote investeringen nodig. Staan tegenover de sterk stijgende kosten te lage winstmarges, dan komen er moeilijkheden. J:)e grootste moeite ondervindt de middenstander, wiens winkel te klein is. Zelfbedieningszaak en supermarkt hebben veel ruimte nodig. Ruimte om de verpakte waren duidelijk zichtbaar uit te stallen, ruimte voor het kopend en zelf "uitzoekend" publiek dat met verzamelmanden of wagentjes moet kunnen manoeuvreren. Waar die ruimte ontbreekt, komen koper en verkoper letterlijk en figuurlijk in de klem te zitten. Daarom zijn vaak winkelverbouwingen nodig die een steeds grotere oppervlakte gaan beslaan. Om dit mogelijk te maken, is verruiming van het crediet vereist. Vooral de positie van de zelfbedieningswinkels en supermarkten in de binnensteden is vrij moeilijk, door - veelal - het ontbreken van voldoende parkeergelegenheid. Om deze reden is er een grote trek waar te nemen naar de winkelcentra in de nieuwe buitenwijken, waar wel ruimte is voor het aanleggen van parkeerplaatsen. Het is duidelijk dat de weinig kapitaalkrachtige winkelier bij zo'n verhuizing, vooropgesteld dat hij zou willen, op grote moeilijkheden stuit.
r. '
·1·: .•
1
Branche-vervaging
De scherpte van de huidige concurrentiestrijd komt ook tot uiting in de strijd rond de huidige vestigingswet. In de vooroorlogse crisistijd zochten talrijke mensen, die waren getroffen in hun bestaan, hun heil in de middenstand en openden een winkel. Onder druk van de gevestigde middenstand vaardigde de toenmalige regering in 1937 het "Vestigingsbesluit" voor kruideniers uit. Hierdoor werden aan de vakbekwaamheid en het assortiment waartoe de winkelier zich moest bepalen enkele eisen gesteld waarvan een beschermende invloed uitging. Deze vestigingseisen werden later ook uitgevaardigd voor andere takken van de middenstand. Al ras bleek, dat het zeer moeilijk was vast te stellen of een bepaald arti:kel in deze of die winkel thuis hoorde en waarom. Bij het verschijnen van de zelfbedieningszaak tornden haar vertegenwoordigers vooral op tegen dit vestigingsbesluit om de eenvoudige reden, dat de zelfbediening hierdoor werd gebonden aan van te voren vastgestelde artikelen. Ze drongen aan op herziening van deze besluiten en in 1961 kwam het zogenaamde Vestigingsbesluit Levensmiddelen tot stand. Er kwam in zoverre een verandering, dat alle winkels
313
in levensmiddelen, groenten, fruit, vlees, melk, brood enz. mogen verkopen. Dit nieuwe besluit werkte zo "branche-vervagend", dat momenteel 95 pct van alle (vroegere) kruidenierswaren ook bij anders gerichte winkeliers mag worden verkocht. De zelfbedieningszaken en supermarkten gaat dit echter nog niet ver genoeg. De regering heeft n.l. nagelaten voorverpakt vers vlees en verse melk "vrij" te geven. De verkoop van tabak is wel "vrij", maar hier stuiten de zelfbediening en supermarkten op een kartel van sigarenverkopers. Het zelfde geldt voor de kosmetika en parfumerieën· waar de grossiers nog niet bereid zijn de leverantie aan deze zaken te bevorderen. Ook de verkoop van "populaire geneesmiddelen" zoals aspirine en vitamine stuit op sterk verzet van de drogisterijen. Anderzijds is de positie van vele zelfbedieningszaken en supermarkten in de huidige discussie, die in de middenstand plaatsvindt over de 5-daagse werkweek, bepaald gunstig. Deze belangrijke sociale eis is hier, zonder winkelsluiting maar met roulering van personeel, te verwezenlijken. Knelpunten
314
Vraagstukken waarvoor men in de zelfbedieningszaken en sttpermarkten nog onvoldoende ioplossingen heeft, vloeien voornamelijk voort uit het algemeen heersende personeelstekort. Niettegenstaande de opstelling van televisie-camera's waartoe men in de Verenigde Staten overging, is de controle op minder eerlijke klanten nog steeds een probleem. Het zelfde personeelstekort is er ook de oorzaak van, dat de voorlichting aan klanten, die soms in de overstelpende hoeveelheid van waren hun keuze niet kunnen maken, niet naar wens verloopt. Dit is een voordeel van kleinere speciaal-zaken die juist hun kracht ontlenen aan het persoonlijke contact met de klant en de service. Tijdens de spitsuren - de woensdagmiddagen en zaterdagmorgens - blijken ook de kassa's van de zelfbedieningszaak knelpunten te zijn. Wat de klant wint door zelf zijn waren te kiezen door onder één dak verscheidene artikelen te kopen, gaat voor een deel weer verloren tijdens het wachten voor de kassa's. Er wordt daarom wel gedacht aan verdere mechanisering of automatisering om deze moeilijkheden te overwinnen. Tevens duikt dan het voorstel op geheel-geautomatiseerde zaken te vestigen, die dus ook 's avonds open zijn. Het is opvallend, dat in de Verenigde Staten nog geen be-, langstelling voor dergelijke van automaten voorziene zelfbedieningszaken· of supermarkten blijkt te bestaan. Door het ontbreken van een winkelsluitingswet aldaar (waarvoor de middenstanders in Nederland en andere Europese landen langdurig hebben gestreden), kan er ook 's avonds worden verkocht in de gewone winkels.
Winkelcentra
Door de grote ruimte die een zelfbedieningszaak of supermarkt nodig heeft, trachten zij aan de rand van de stad of in de randgemeenten aan bod te komen. In tegenstelling tot binnensteden waar men te maken heeft met de problemen rond de stadssanering, is hier alle ruimte aanwezig voor de aanleg van parkeerterreinen. Om de "koopsfeer" nog te verhogen, bouwt men de winkels ook zoveel mogelijk bij elkaar. Voorbeelden van deze nieuwe winkelcentra vindt men in Amstelveen en het project Mariahoeve in Den Haag. Het grootste tot nu toe ontworpen winkelcentrum in ons land is het project In de Bogaardt te Rijswijk, dat reeds voor een deel in gebruik is genomen. Er wordt hier gerekend op een leveringsgebied van 250.000 mensen: zuidelijk Den Haag, Rijswijk, Delft en het Westland. Ook bij dit winkelcentrum stond het parkeervraagstuk voorop. De totale oppervlakte van In de Bogaardt bedraagt 100.000 m2, waarvan bijna de helft door parkeerruimte in beslag wordt genomen. Uiteindelijk zullen hier over de 4000 auto's en 2000 fietsen een plaatsje kunnen vinden. Verder zijn of komen er: - behalve winkelruimten voor supermarkten en warenhuizen - café-restaurants, een theater annex bioscoop, kindercrèches, sportbanen en een medisch centrum. Bij alle veranderingen van de koopgewoonten, die er in de laatste tijd plaatsvinden, di,ent ook hierop te worden gewezen. Uit een en ander moge blijken dat er grote veranderingen in ons land op het vlak van dienstverlening gaande zijn. Deze ontwikkeling is ook in andere landen van West-Europa aan de gang. Uit de cijfers die betrekking hebben op ons land blijkt, dat vooral in de levensmiddelenbran~he een reeds diep doorgedrongen monopolievorming plaatsvindt waaraan steeds meer, met name de kleinere niet-speciaal zaken, te gronde gaan. De concurrentiestrijd tussen het grootwinkelbedrijf en de middenstand en de onderlinge tegenstellingen tussen de zelfbedienj,ngszaken zetten zich door. Voorts kan worden gesproken van een grotere afhankelijkheid van de middenstand van banken en grossiers. Dat de ontwikkeling van het zelfbedi'eningswezen zich voorlopig zal doorzetten, is wel zeker. We willen in het midden laten of de verwachting van deskundigen dat in de naaste toekomst de zelfbediening voor 80 pct in de consumptie zal voorzien, juist is en zal uitkomen. Een feit is echter, dat op dit terrein nog veel zal gebeuren en dat deze veranderingen nieuwe problemen en tegenstellingen teweeg zullen brengen. BRAM HOEKSEMA
315
Het Westduitse imperialisme en de EEG In het imperialisme hebben de sterkste monopolies de grootste invloed; in de kapitalistische pacten bepalen de sterkste leden in verregaande mate het wezen en de ontwikkeling van deze organisaties. In de Europese Economische Gemeenschap (EEG) is het Westduitse imperialisme de economisch overheersende deelgenoot. De snelle versterking van de economische posities van WestDuitsland bracht de ongelijkmatige ontwikkeling binnen het imperialistische stelsel en de verandering van de krachtsverhoudingen tussen de belangrijkste kapitalistische staten in de na-oorlogse periode tot uitdrukking. West-Duitsland, dat in 1948 nog slechts 3,6 pct van de industriële productie van de kapitalistische wereld voortbracht en in 1960 met 9,0 pct reeds na de Verenigde Staten met 45,4 pct en Engeland met 9,4 pct de derde plaats in het kapitalistische wereldstelsel innam, bereikte in 1962 met 9,2 pct reeds de tweede plaats. Het economische potentieel van het Westduitse imperialisme is op velerlei gebied aanzienlijk groter dan dat van zijn concurrenten binnen de EEG. De grondslag daarvan is de relatief snelle ontwikkeling van de productiekrachten van 1949-1950 af, die leidde tot de uitbreiding van vele industrietakken, zoals de chemische industrie, de electronische techniek, vele takken van de machinebouw, de productie van auto's, de relatief snelle en veelomvattende opbouw en uitbreiding van moderne productiecapaciteiten op een reeks gebieden. Het Westduitse imperialisme was in het bijzonder in staat de economische ontwikkeling in overeenstemming met de eisen van de wetenschappelijk-technische revolutie op een geforceerde vrijze te versnellen. Een belangrijke rol speelde bovendien het exportoffensief van
316
Bij het Dietz-Verlag in Berlijn is onder de titel "Imperialismus Heute" (Het imperialisme heden) een studie verschenen over het staatsmonopolistische kapitalisme in West-Duitsland. Het boek is geschreven door een groep auteurs, die gemeenschappelijk de opbouw van het werk hebben bepaald. In het zesde hoofdstuk wordt een ov·erzicht gegeven over de positie van West-Duitsland binnen de EEG. Daarbij komt ook het streven van de Westduitse imperialisten naar een overheersende politieke positie, o.a. door het tot stand brengen van een Europese politieke unie, ter sprake. Veel aandacht wijdt de auteur van dit hoofdstuk dr. K. H. Schwank, ook aan het verdrag tussen West-Duitsland en Frankrijk, waardoor de as Bonn-Parijs tot stand kwam. In dit artikel worden grote delen van dit hoofdstuk weergegeven.
het Westduitse imperialisme. De uitvoer steeg van 8,36 miljard mark in 1950 (import 11,37 miljard mark, dus een deficit in de buitenlandse handel van ongeveer 3 miljard mark) tot 52,97 miljard mark in 1963 (invoer 49,5 miljard mark). Binnen de EEG steeg de Westduitse industriële productie bijzonder snel. Weliswaar is West-Duitsland wat het industriële groeitempo betreft sinds 1959-1960 op de tweede, resp. de derde plaats na Italië en Frankrijk teruggevallen. Zoals het Duitse Industrie-instituut te Keulen op 19 maart 1964 met verwijzing naar voorlopige berekeningen van de EEG-commissie mededeelde, was het groeitempo in de industrie van West-Duitsland in 1963 binnen de EEG het kleinst. Het groeitempo was 3,7 pct, terwijl Frankrijk 6,5 pct en Italië 8,8 pct bereikten. Doah in het eerste halfjaar van 1964 trad hierin opnieuw een verandering op. Terwijl de Westduitse industrieproductie verder toenam, stagneerde de Franse en in Italië trad zelfs een teruggang op. Het zou verkeerd zijn de algemene economische superioriteit van het Westduitse imperialisme in de EEG als overheersing op elk gebied te beschouwen. Zo is het Franse imperialisme sterker dan het Westduitse op zulke belangrijke onderdelen als de olieproductie en de petrochemie, bij de voortbrenging van aluminium en de vliegtuigbouw. Het kon, o.a. door gebruik te maken van de rijke aardgasvondsten bij Lacq (Zuid-Frankrijk) zijn concurrentiemogelijkheden aanzienlijk versterken. Van belang is ook het in gebruik nemen van grote vindplaatsen van uraniumerts, waardoor in samenhang met de Franse superioriteit op het gebied van het kernonderzoek, de positie van deze EEG-partner eveneens versterkt werd. Gunstige voorwaarden ontstaan voor het Franse imperialisme ook uit de sterke economische posities, die het nog in de meeste van zijn voormalige koloniale gebieden bezit. Verder gelukte het de concurrenten van West-Duitsland op afzonderlijke gebieden van de industrieproductie de kracht van hun posities te bewijzen. Bovendien is aan de dag getreden, dat de vorming van de EEG voor het Westduitse imperialisme naast voordelen ook bepaalde nadelen heeft. Zo is de invloed van buitenlands kapitaal op het Westduitse economische leven aanzienlijk toegenomen. Van 1956 tot 1960 steeg het aandeel van buitenlands kapitaal aan het Westduitse aandelenkapitaal met bijna een derde, van 9,5 pct tot 12,2 pct, en het aandeel van de naamloze vennootschappen, die sterk beïnvloed of volledig overheerst worden door het buitenlandse kapitaal, steeg van 17,8 pct tot 22,6 pct. Een essentiële verandering voltrok zich ook in de structuur van de binnenlandse markt, vooral voor eindproducten. In vroegere perioden van de geschiedenis van het Duitse imperialisme was de omvang van de invoer van eindproducten steeds minder dan 2 miljard mark per jaar. Het aandeel in de totale invoer draaide om de 10 procent. Ook na de tweede wereldoorlog was dit, tot 1952, het geval. De op de voorbereiding
'
, ;j: ,,
.
"
''f
'i I !:
I
'
I i
{:
''i
;.
'·,
317 :·
'
van de integratie gerichte "markteconomie" van Erhard opende echter o.a. de Westduitse markt voor de buitenlandse concurrentie. Van 1952 tot 1957 steeg de invoer van eindproducten tot het drievoudige en na de oprichting van de EEG groeide ze sprongsgewijs verder. In 1960 bedroeg ze 13,7 miljard mark, reeds meer dan het zesvoudige van de omvang van 1952. Het aandeel in de totale import was g;estegen tot 33,2 procent, d.w.z. tot een derde. Daardoor' werd een volledig nieuwe toestand geschapen voor de concurrentiestrijd van de Westduitse industrie met hun kapitalistische partners, omdat zij naar baar structuur overwegend ingesteld is op de export en niet op de import van eindproducten. Aanzienlijke voordelen b~haalden de Westduitse imperialisten in de strijd met hun concurrenten, doordat de lonen in WestDuitsland beneden het algemene niveau van de andere ontwikkelde Westeuropese staten lagen. Bovendien werd de arbeidsproductiviteit in de industrie in vele takken tot boven het niveau van de andere EEG-staten opgevoerd. Daarin is echter een verandering ingetreden. In de laatste jaren zijn de lonen in West-Duitsland ten dele sneller gestegen dan die in de andere EEG-landen. Sterke concentratie
De Westduitse economie is superieur aan die der andere EEGlanden door de alle bedrijfstakken omvattende concentratie en centralisatie van de productie. Dit toont zich in het feit, dat er onder de 200 grootste kapitalistische industriële ondernemingen in 1962 20 Westduitse, 9 Franse, 5 Italiaanse, 2 Nederlandse, 2 Engels-Nederlandse, 1 Belgische en 1 Luxemburgse waren. Ook hier echter is de superioriteit van het Westduitse imperialisme, die in de afgelopen jaren aanzienlijk bevorderd is door een reeks staatsmonopolistische maatregelen van de Westduitse regering, van refatieve aard. Tegenover de 20 Westduitse ondernemingen staan er namelijk 124 Amerikaanse. Over het geheel bezien, bezit het Westduitse imperialisme op industrieel gebied in de EEG de sterkste economische posities. Van de twintig grootste industriële concerns in het gebied van de EEG zijn er 12 Westduits, 4 Frans, 2 Italiaans en Nederland en Luxemburg hebben er elk één. Anders is de toestand echter in de landbouw. Hier neemt West-Duitsland de zwakste positie binnen de Gemeenschappelijke Markt in. De productiviteit per arbeidskracht is na die van Italië 'het geringst 1). De concurrentie van de EEG-partners op dit gebied, die reeds voor het afsluiten van het verdrag aanzienlijk was, neemt van jaar tot jaar toe. Door de maatregelen tot het tot stand brengen van een ge1)
318
Bij een EEG-gemiddelde van 975 dollar bedraagt de productiviteit per arbeidskracht in de landbouw in Italië 616 dollar, in West-Duitsland 862 dollar, in Frankrijk 1184 dollar, in Nederland 2175 dollar en in BelgiëLuxemburg 2422 dollar.
meenschappelijke agrarische markt dalen de prijzen echter niet. Niet prijsdalingen, maar veeleer het vastleggen van hoge prijzen door het weren van landbouwproducten uit derde landen van de EEG-markt is het doel van de agrarische politiek van de EEG. Er worden zelfs maatregelen genomen om kunstmatig het aanbod terug te brengen. Dit streven is o.a. onthuld door een publicatie in de Westberlijnse "Tagesspiegel", die op 18 juli 1964 sohreef: "Sinaasappelen, mandarijnen, appels, druiven, perziken en bloemkool zullen in de toekomst worden vernietigd indien een te groot aanbod in de zes EEGlanden een instorting van de prijzen zou kunnen oproepen ... De boeren zullen, als het fruit op ,de mestvaalt wordt geworpen, een EEG-premie uit het agrarische fonds krijgen." Natuurlijk stoten op dit gebied de tegenstellingen en de van elkaar versdhillende belangen van de EEG-partners hard op elkaar. Dit uit zich in het jarenlange touwtrekken om een regeling van de graanprijzen binnen de EEG. Deze strijd gaat samen met regeringsmaatregelen tegen het boerenbedrijf. De Westduitse regering is van plan om van de ongeveer 1,5 miljoen Westduitse boerenbedrijven er een 60 procent te laten verdwijnen. (In Frankrijk bestaat het plan om in de loop van tien jaar ongeveer 800.000 klein- en middelbedrijven te liquideren. Ook in de ander·e EEG-landen wordt de concentratie in de landbouw bespoedigd door regeringsmaatregelen.) Samenvattend kan over de economische positie van WestDuitsland in de EEG gezegd worden: Op het gebied van de landbouw is het Westduitse imperialisme zwakker dan zijn concurrenten. Op het aanzienlijk belangrijker terrein van de industrie echter staat het in het EEGgebied op de eerste plaats. Zijn industriële productie is even groot als die van Frankrijk en Italië tezamen. De vorming van de gemeenschappelijke EEG-markt is vooral aan de Westduitse monopolies, als de sterkste, ten goede gekomen. Het gelukt~ hun de warenuitvoer naar de EEG-landen aanzienliik te verhogen. De opheffing van de beperkingen in het kapitaalverkeer enz., waarin in het EEG-verdrag voorzien werd, heeft de Westduitse kapitaalexport naar deze staten bevorderd. Van grote betekenis was ook het feit, dat het de Westduitse monopolies is ~elukt om, grotendeels binnen EEG-verband en op grond van het overeengekomen zgn. vrije verkeer van arbeidskrachten binnen deze staten, arbeidskrachten uit andere landen aan te trekken ,en op deZte wijze extra-winsten te realiseren. De uitbuiting van buitenlandse arbeiders, die reeds voor de eerste wereldoorlog kenmerk,end was voor het Duitse imperialisme 2 ) en die zijn hoogtepunt bereikte onder het fascisme 2)
In 1907 waren in Duitsland in industrie, handel en verkeer 486.000 arbeidskrachten uit andere landen tewerk gesteld, in de landbouw werden voor het uitbreken van de eerste wereldoorlog 433.000 buitenlandse rondtrekkende arbeiders geteld. Lenin heeft aan het probleem van de buitenlandse arbeiders grote betekenis toegekend. Hij schreef in zijn artikel "Ter revisie van het partij-pro-
319
in de ongecamoufleerde slavernij van miljoenen buitenlandse arbeidskrachten tijdens de tweede wereldoorlog, heeft in West-Duitsland wederom een aanzienlijke omvang aangenomen. Terwijl er in juni 1962 ongeveer 650.000 buitenlandse arbeiders in West-Duitsland /werkzaam waren (waaronder ~66.000 Italiaanse) bedroeg dit getal in 1964 reeds bijna 1 milJOen. Ten slotte was de EEG voor het Westduitse imperialisme van wezenlijk belang voor haar geforceerde neo-kolonialistische expansie, in het bijzonder naar de Afrikaanse landen. Het streven naar een Europese politieke unie
De vorming van de Europese Economische Gemeenschap, die door het Westduitse imperialisme ijverig bevorderd is, heeft nog gunstiger voorwaarden geschapen voor de Westduits,e monopolies en hun economische superioriteit in het kapitalistische West-Europa vergroot. Tegenover de sterke economische posities van het Duitse imperialisme staan echter in de na-oorlogse periode verzwakte politieke posities. Het tracht daarom ook en in het bijzonder de EEG te benutten om zijn politieke invloed uit te breiden; het streeft er naar zijn partners in het belang van zijn agressieve politiek te benutten. Voor de Westduitse monopolies is de EEG een middel tot het doel om vooral ook de politiek,e heerschappij in West-Europa te bereiken. Om dat tot stand te brengen, spant het ûch in om de economische integratie te laten volgen door de alzijdige politieke aaneensluiting. Het wil het plan verwerkelijken, dat reeds in het begin van de jaren vijftig naar voren werd gebracht: het plan om te komen tot een zogenaamde Europese politieke gemeenschap, resp. een politieke unie. Daar in de zgn. tweede etappe van de Europese economische integratie het principe van de eenstemmigheid in de EEGcommissie en in de EEG-ministerraad zal worden afgeschaft en besluiten ook met meerderheid van stemmen kunnen worden genomen, hopen de Westduitse imperialisten na de vorming van een politieke unie ook op deze wijze een aanzienlijke uitbreiding van hun politieke invloed te verkrijgen. Daarbij willen zij een politieke integratie ook benutten om in de Westeuropese staten oppositionele en revolutionaire stromingen te onderdrukken. Deze Europese politieke unie moet een soort anti-Kamintern worden. Aldus hopen de Westduitse imperialisten de voorwaarden te scheppen om eens toch hun plannen tot revanche te kunnen doorvoeren.
320
gram (oktober 1917) ten aanzien van een voorstel van een kameraad: "En zo stelt hij voor om aan de aline~ die handelt over de technische vooruitgang en het toenemende gebruik van vrouwen- en kinderarbeid, toe te voegen: ,alsook de arbeid van ongeschoolde, uit achtergebleven landen geimporteerde buitenlandse arbeiders' (te gebruihn). Dat is een waardevolle en noodzakelijke aanvulling. Juist voor het imperialisme is zo'n uitbuiting van de arbeid van sI echt b et a a I d e arbeiders uit achtergebleven landen bijzonder kenmerkend." (W. I. Lenin - Ter herziening van het partijprogram, Verz. Werken, Sde Russische editie, Deel 34, blz. 370371).
Daarbij zijn zij van plan om door middel van dit soort verdragen (onder andere ook door middel van de Euratom) de beschikkingsmacht over c:toomwapens te verkrijgen. Aan de ene kant streven zij ernaar om op deze wijze druk uit te oefenen op de Amerikaanse imperialisten en van hen concessies te verkrijgen met betrekking tot de kernwapens. Anderzijds verwaohten zij concessies van Franse zijde; zij willen als deelgenoten deelnemen aan de Franse atoomproductie om ten slotte ook met de eigen productie van deze wapens te kunnen beginnen. Het streven van de Westduitse imperialisten is er op gericht om, o.a. door dergelijke overeenkomsten, te bereiken, dat de beperkingen die hun als gevolg van de uitslag van de tweede wereldoorlog op militair gebied zijn opgelegd, ongedaan worden gemaakt. De as Bonn-Parijs
Dit streven om hun polit~eke posities te versterken en hun militaire potentieel uit te breiden, werd ook gediend door het op 22 januari 1963 in Parijs door De Gaulle en Adenauer ondertekende verdrag, waarbij de as Bonn-Parijs tot stand kwam. Dit politiek-militaire pact vergroot de gevaren van een atoomoorlog voor de volken, want hi,er hebben de meest reactionaire krachten van Europa zich niet alleen aaneengesloten tegen het socialisme, de democratie en alle vooruitstrevende krachten. Dit bondgenootschap richt zich terzelfder tijd tegen alle reëel denkende kringen in de partnerstaten van de NAVO, met name in de Verenigde Staten en in Engeland. Met de as BonnParijs willen de Westduitse en Franse imperialisten een barrière oprichten tegen de internationale ontspanning, tegen het doorzetten van een politi~k van vreedzame coëxistentie. Het as-verdrag van de beide sterkste kapitalistische mogendheden van West-Europa belidhaamt dus een gevaarlijke synthese, in de vorm van een complot, van het atoomwapens ontwikkelende "persoonlijke" regiem van De Gaulle met de agressieve revanchistische groep van de extreme ultra's van Bonn. Het "verdrag tussen de Duitse Bondsrepubliek en de Franse Republiek over de Duits-Franse samenwerking" voorziet o.a. in regelmatige ontmoetingen van de regeringsleiders, van de ministers van Buitenlandse Zaken, van de ministers van Oorlog, van de chefs der generale sta ven en van andere hoge staatsambtenaren, alsook in wederkerige consultaties over de beslissende politieke en economische vraagstukken. Met het oog op de bewapeningsproductie wordt in dit verdrag gezegd, dat "een gemeenschappelijke arbeid zal worden georganiseerd vanaf het stadium van de uitwerking van geschikte bewapeningsplannen en de voorbereiding van de financieringsplannen" en dat met dit doel "gemeenschappelijke commissies de in beide landen hiertoe veróohte onderzoekingen" zullen nagaan. De geheime clausules van dit verdrag voorzien, in zoverre de inhoud ervan tot nu toe in algemene trekken bekend is geworden, vooral in een ondersteuning van de Franse plannen tot
321
atoombewapening, de ontwikkeling van een eigen waterstofbom, alsook van raketwapens. De reeds in vroegere jaren verleende Westduits.e ondersteuning aan deze Franse inspanningen, alsook de gedeeltelijke financiering van deze plannen worden blijkbaar in het kader van de as Bonn-Parijs versterkt. Op deze wijze denkt het Westduitse imperialisme de weg te effenen, waarlangs het ook een dezer dagen lid van de imperialistische "atoomclub" zou kunnen worden. Verder streven de Westduitse monopolies ernaar om in bondgenootschap met de Franse imperialisten hun verdergaande politi·eke doeleinden nog sneller te kunnen verwezenlijken, vooral ook hun plannen om de anderen te overheersen. Daarom hebben de andere leden van de EEG zich tegen dit v·erdrag gekeerd, dat ze terecht beschouwen als een gevaarlijk tegen hen gekeerd instrument van de beide sterkste EEG-partners. Het Franse imperialisme stl.'eeft er van zijn zijde naar, met dit verdrag in het bijzonder de economische en militaire ondersteuning van de Westduitse monopol,ies te verkrijgen voor zijn doeleinden, om aldus een "derde macht" te scheppen, een machtsblok tegen het socialistische wereldstelsel als ook tegen de Verenigde Staten en Groot-Brittannië. Het tracht WestDuitsland op deze wijze aan zi·ch te binden en zich te v.erzekeren van bijstand voor zijn eigen atomaire plannen en voor het behoud en mogelijk uitbreiding van zijn posities in de voormalige koloniale gebieden. Bij alle innerlijke tegenstellingen en de labiliteit van deze oorlogs-as is het gevaar ervan bijzonder groot, o.a. ook omdat hier Westduitse en Franse imperialisten met hun gedeeltelijk gelijke reactionaire doelstellingen samenzweren in een oorlogscomplot. Inderdaad is het zoals de Sowjet-regering het in haar nota van 5 februari 1963 zei: "Op 22 januari (1963) is in Parijs geen vredesverdrag, maar een oorlogsverdrag ondertekend ... dat klaar staat om een slag toe te brengen aan het gebouw van de toch nog niet zo vast gefundeerde Europese vrede." Het Westduitse neo-kolonialisme
322
De EEG probeert de staten, die op het grondgebied van de voormalige koloniën zijn ontstaan, economisch aan zich te binden. Dit geschiedt o.a. door het sluiten van associatie-verdragen met deze landen, in het bijzonder met de vroegere Franse koloniën in Afrika. Deze associatie is een specifieke vorm van het neo-kolonialisme; het is een collectief kolonialisme van de imperialistisahe EEG-lidstaten. Met behulp daarvan proberen de monopolisten van de EEG deze staten zoals voorheen economisch en politiek a~hankelijk te laten blijven. Zij willen ze behouden als uitbuitingsobjecten en willen verhinderen, dat ze zich economisch en politiek ontwikkelen. De medewerking van het Westduitse imperialisme aan dit collectieve kolonialisme van de EEG omvat evenwel slechts een deel van het neo-kolonialistische offensief van het Westduitse monopoliekapitaaL
Daar boven uit ondernamen en ondernemen de Westduitse staat evenals de vertegenwoordigers van de grote concerns buitengewone inspanningen om hun expansie ook in andere gebieden te vergroten, vooral om de Westduitse invloed in Latijns-Amerika, in het Nabije en Midden-Oosten, alsook in Azië, uit te breiden en te verdiepen. Daarbij is het doel enerzijds om nauwe betrekkingen van deze staten met het kapitalistische wereldstelsel tot stand te brengen en ook in deze landen het anti-communisme aan te wakkeren. Dit streven is er verder op gericht de economische ontwikkeling van deze nationale staten te beïnvloeden in een zodanige richting, dat ze niet de economische onafhankelijkheid tot stand brengen, doch dat ze weleer steeds vaster worden gebonden aan het imperialistische stelsel. De Westduitse monopolies spannen zich in om door middel van de zogenaamde ontwikkelingshulp een grotere invloedssfeer te verkrijgen, gebieden om hun kapitaal-export te beleggen, om industrieproducten af te zetten en voordelige grondstoffenbronnen te ontsluiten. Daarbij komt nog de gedachte, die de Westduitse minister voor Economische Samenwerking, Scheel, eens heeft uitgesproken: "Zouden zich bij ons eens tekenen laten zien van een zeker.e conjunctuurmoeheid, dan heeft de Bondsregering met de ontwikkelingshulp een voortreffelijk instrument in handen om zo'n trend tegen te gaan". (juni 1963) De grote omvang, die de bilaterale en multilaterale neo-kolonialistische plannen hebben, komt tot uiting in de vorming van een bijzondere staatsinstelling voor deze vraagstukken, het ministerie voor Economische Samenw~erking. Bovendien zijn in West-Duitsland ongeveer 600 instellingen ontstaan, die zich met vraagstukken van de zogenaamde ontwikkelingshulp bezig houden en die telkens op een specifieke wijze optreden voor de neo-kolonialistische belangen van het Westduitse monopoliekapitaal. Het stelsel van neo-kolonialistische maatregelen van de Westduitse staat, zowel als van de Westduitse monopolies is buitengewoon veelzijdig. Er wordt een veelzijdig en gedifferentieerd neo-kolonialistisdh instrumentarium aangewend. Het maakt gebruik van een tot schulden leidend, niet in evenwicht zijnd warenverkeer, - een zich uitbreidende export terwijl terzelfder tijd kunstmatige importbelemmeringen worden opgeworpen. Verder ook van allerlei vormen van financiële binding, de export van productie- en van leenkapitaal, in de vorm van middellang en landLopend crediet, vooral van leverancierscredieten. En ten slotte ook van allerlei vormen op technisch en wetenschappelijk gebied - de vorming van kaders, de verkoop van licenties, patenten e.d. Daar het Westduitse imperialisme geen kolonies bezit en door zijn nederlaag in de tweede wereLdoorlog zijn invloedssferen in andere landen, zoals ook zijn kapitaalsbeleggingen, verloren heeft, was de expansie van de buitenlandse handel ook voor zijn neo-kolonialistisch streven van grote betekenis. Het tot stand brengen van grote Westduitse uitvoeroverschotten
323
in de handel met een hele reeks van deze landen, verder het verstrekken van Westduitse eredieten ·enz. vergrootten en verdiepten de invloed van het Westduitse imperialisme in zulke staten. Naast de van de staat en de afzonderlijke bedrijven uitgaande kapitaalexport, het verstrekken van vooral bilaterale zgn. kapitaalshulp, in het bijzonder ter financiering van investeringen voor de verbetering van de infrastructuur (havens, wegen e.d.) heeft ook het verlenen van zgn. technische hulp grote betekenis. Ja, terwijl de middelen die de Westduitse staat ter beschikking stelt in de vorm van credieten, leningen, e.d. voor ontwikkelingslanden kleiner worden, - deels omdat blijkbaar de bewapeningsuitgaven een sterkere druk op het staatsbudget uitoefenen, - is bij de zgn. technische hulp een tegengestelde tendentie waar te nemen. De opleiding van technische krachten, van wetenschapsmensen, van vakarbeiders, enz., alsook het uitzenden van Westduitse specialisten naar deze landen, vormen waarmee vooral ideologisch invloed wordt uitgeoefend - nemen van jaar tot jaar in betekenis toe. De omvang van de neo-kolonialistische plannen van het Westduitse monopoliekapitaal wordt getoond in de bedragen die voor deze doeleinden zijn uitgetrokken. Westduitse middelen ter financiering van neo-kolonialistische expansie van 1961 tot 1963 ("Der Volkswirt", 10 april 1964). (in miljoenen mark)
324
1961
1962
1963
3336 in totaal daarvan openb. middelen 2459 privé-middelen 877
2537 1806 731
2206 1313 893
Daarbij moet er echter rekening mee worden gehouden, dat van de 2,2 miljard mark van 1963 500 miljoen mark voor rekening is van privé-exportcredieten en 400 miljoen mark voor rekening zijn van de privé-kapitaalexport. Er blijft dus slechts een deel van de oorspronkelijke som over, die als "ontwikkelingshulp" zou kunnen worden aangeduid. Gaat men terug tot 1950, het jaar waarin de ontwikkelingshulp werd geboren, dan smelten ook de astronomische 23 miljard mark, waarmee de officiële autoriteiten als ontwikkelingshulp over 14 jaar zo gaarne pronken, snel weg. Er blijft dan, zoals ook van burgerlijke zijde wordt toegegeven, hoogstens een rest van goed 1,5 miljard mark als verloren voorschot over. De vertegenwoordigers van het imperialisme proberen natuurlijk, zoals ook vroeger, hun bijzondere doeleinden te bereiken. Naast het streven tot uitbreiding van de invloedssferen en tot verhoging van de winsten speelt echter ook bij de nep-kolonialistische praktijken van de Westduitse staat het streven een rol om weerstand te bieden aan de groeiende invloed van het
socialisme en om de wankelende positie van het imperialisme te ondersteunen met de middelen van de ontwikkelingshulp. In het "Handbuch der Entwicklungshilfe", dat in Bonn is uitgegeven, is een uitspraak van een hoge Westduitse ambtenaar afgedrukt, die luidt: "Wij moeten haar (de ontwikkelingshulp) beschouwen als een soort waarborg, dat het grote, revolutionaire proces, dat twee derde van de mensheid heeft omvat, niet over de oevers heen slaat en ons allen verslindt." Het zal echter niet gelukken om door middel van deze zgn. ontwikkelingshulp de historische ontwikkeling van de pas onafhankelijk geworden staten tegen te houden.
I
Dr. K. H. SCHWANK
i '
; '
'i ;
325
l::
De strategie van de volksoorlog in Zuid-Vietnam De schrijver van dit artikel, Dang Quang Minh, is leider van de permanente vertegenwoordiging van het Nationale Bevrijdingsfront van Zuid-Vietnam, die sinds kort in Moskou is gevestigd. In een tweetal nummers van het Sowjet-tijdschrift "Nowoje: Wremja" (Nieuwe Tijd) gaf hij een overzicht van de strategie, die het Zuidvietnamese Bevrijdingsfront in de vrijheidsoorlog voert en lichtte hij aan de hand van een tweetal belangrijke overwinningen, die het bevrijdmgsleger eind mei behaalde de huidige gang van zaken toe. Nadien behaalde het bevrijdingsleger in het midden van juni een nieuw en nog groter succes door de stad Dong X aai, nog geen honderd kilometer ten noorden van Saigon te veroveren en enkele dagen bezet te houden. In de gevechten om deze stad zijn ongeveer duizend man van het marionettenleger gesneuveld.
'.: .. .~ ! ': •j !~~ ' i
326
Er wordt veel over het Zuidvietnamese Bevrijdingsfront geschreven. Natuurlijk schrijft men verschillend, niet slechts wegens verschil in politieke inzichten, maar ook al naar gelang men is doorgedrongen tot het wezen van de zaak en kennis heeft van haar specifieke karakter. De bevrijdingsstrijd, die in de verschillende delen van de wereld gevoerd wordt, kan men nu eenmaal niet met een en dezelfde maatstaf meten en men kan er zelfs niet in een en dezelfde terminologie over schrijven. Zo onderscheidt zich de bevrijdingsstrijd van het Zuidvietnamese volk b.v. van die van het Congolese. Trouwens, ook in ons eigen land verschilt de huidige situatie van die uit de periode van het verzet tegen de Franse agressor. In de jaren van het toenmalige verzet was b.v. het grondgebied van Vietnam streng gescheiden in een bezette en een niet-bezette zone. Een dergelijke scherpe afbakening bestaat er thans echter niet. In Zuid-Vietnam wordt door het hele volk aian de strijd deelgenomen. Wij hebben politieke en militaire activisten, partizanen-afdelingen en een geregeld Bevrijdingsleger. Onder de tegenwoordige omstandigheden vormen de activisten één geheel met de massa van de plattelandsbevolking. Het valt moeilijk om een boer, die rijst verbouwt, te onderscheiden het zij van een partizaan of een politieke functionaris. De interventionisten proberen een scheiding door te voeren tussen "zuiveren" en "onzuiveren". In dat geval toch zouden zij de oude kolonialistische politiek van "verdeel en heers" kunnen toepassen, om zodoende de patriottische krachten stuk voor stuk te onderdrukken. Met name was dat de bedoeling van het plan Staley-Taylor. Volgens dat plan moest de gehele Zuidvietnamese plattelandsbevolking in z.g. "strategische
dorpen" bijeen gedreven worden. Naar men echter weet is het ons gelukt dat plan te verijdelen. Op het ogenblik controleert het Nationale Bevrijdingsfront vier-vijfden van het Vietnamese grondgebied, met een bevolking van 10 miljoen. Het te Parijs verschijnende blad "Express" publiceerde onlangs een artikel over ons Front. De schrijver ervan, Georges Chaffard, noemde ongeveer dezelfde cijfers, echter met een voorbehoud. Volgens zijn mening zouden namelijk de leiders van het Front de omvang der door hen gecontroleerde gebieden enigszins overdrijven, "aangezien vele dier gebieden, in weerwil van alles, nog steeds toegankelijk waren voor de troepen uit Saigon". Nu houdt Chaffard zich reeds lang bezig met de problemen, die Vietnam betreffen, maar desondanks staat hem de huidige specifieke situatie in het Zuiden niet voldoende duidelijk voor ogen. Het gaat er immers niet om, of een gegeven rayon al dan niet toegankelijk is voor de Saigonese troepen. In een deel van het frontgebied, dat door het front wordt gecontroleerd, bevinden zich inderdaad militaire posten van het marionettenleger, maar ook dat sluit geenszins uit, dat ook dit deel door ons wordt beheerst. Laat mij als voorbeeld op een strategische weg wijzen, die twee dichtbevolkte plaatsen met elkaar verbindt. Langs die weg zijn er enkele militaire posten, maar zij worden omringd door dorpen, waarvan de bevolking steun verleent aan het Front. De boeren graven sloten rondom hun dorpen, zetten vallen op en maken versperringen van bamboe. Laten wij nu veronderstellen, dat een militaire afdeling van de post zich naar een dergelijk dorp begeeft. De commandant gelast de boeren, de hindernissen op te ruimen. Maar die weigeren en verklaren dat "de Vietcong hen gelast heeft dit te doen". Zij zijn vreedzame boeren, willen het met niemand aan de stok hebben en zijn beJ.;eid, om alle bevelen uit te voeren, behalve dit bevel. De soldaten blijven immers niet in het dorp. Dam komt de Vietcong terug en worden de boeren bestraft. Laten d~ soldaten dus zelf maar de sloten dichtgooien en de hindermssen wegnemen ... Inderdaad kunnen de troepen uit Saigon praktisch niet in de dorpen blijven. De marionettenregering heeft te zeer een tekort aan soldaten, dan dat zij in elk meer of minder groot dorp een garnizoen zouden kunnen legeren. En zo ontstaat dan de situatie dat, ook al lukt het de Saigonese tmepen het grondgebied dat door het Front wordt beheerst, z.g. binnen te dringen, hen dat toch niets baat: zij beschikken, evenals voorheen, over niets meer dan een smalle strook strategische weg met militaire posten. Ook het in stand houden van de militûre posten valt ze lang niet makkelijk. Er moet daar toch van alles heengebracht worden, van munitie af tot levensmiddelen toe, en dat terwijl de militaire waarde van die posten gering is. De Saigonese machthebbers gaan er daarom niet zelden toe over om deze posten uit eigen beweging te evacueren. De door het Front gecontroleerde gebieden vormen geen vast aaneengesloten massief. Zij gelijken eerder op enorme wiggen,
~ '
327
I
328
die het gehele Zuidvietnamese platteland verbrokkelen. De strategie van onze bevrijdingsstrijd is gebaseerd op de "strategie van de wiggen", waarop ook de politieke activiteit van het Front berust. Men neme b.v. het vraagstuk van onze verhouding tot de plaatselijke vertegenwoordigers van de machthebbers in Saigon. Het Front stelt zich niet tot taak om de burgerlijke autoriteiten overal af te schaffen. De vertegenwoordigers van de machthebbers in Saigon zijn ook plaatselijke bewoners. Zij zijn hier geboren, hebben er hun huis en grond en hoe hun overtuigingen ook moge zijn, zij kunnen toch niet ingaan tegen de belangen van hun dorpsgenoten. Terwijl zij dus vanuit Saigon gesalarieerd worden, doen zij wat het Front hun opdraagt. Er is nog een ander - zuiver militair - voordeel, dat het Front uit de huidige situatie weet te trekken. De troepen zowel van de Amerikaanse interventionisten als die van de regering in Saigon zijn in hoofdzaak geregelde legerafdelingen. Die zijn sterk in een oorlog van het gebruikelijke type, wanneer er dus sprake is van een voorste linie, een achterhoede en flanken, een oorlog, waarin sterke afdelingen en onderafdelingen kunnen samenwerken, elkaar kunnen steunen of dekken. De "strategie van de wiggen" werpt echter het gebruikelijke gevechtsschema omver. Zij beknot aanzienlijk de mogelijkbeid van operatief en taktisch samenwerken der vijandelijke troe pen, noopt de tegenstander zijn krachten te verbrokkelen en om te manoeuvreren onder omstandigheden, die ongunstig voor hem zijn. Het eindresultaat is, dat deze strategie hem berooft van het overwicht, dat een geregeld leger gewoonlijk bezit boven een ongeregeld. Het komt mij voor, dat hierin een van de voornaamste oorzaken schuilt voor het mislukken van het merendeel der groots opgezette operaties, welke de troepen in Saigon en die van de interventionisten in de jaren 1963 en 1964 tegen ons hebben ondernomen. Wanneer ik spreek over het grondgebied, dat door het Front wordt beheerst, dan dient in het oog te worden gehouden, dat de mate en de aard der controle in de verschillende rayons verschillend is. Over dat gehele grondgebied zijn de "strategische dorpen" vernietigd, maar het is ons nog niet overal gelukt, ze in "strijddorp"n" om te zetten (zo noemen wij de dorpen, waarvan de inwoners in staat zijn aan de druk van de vijand met eigen kracht weerstand te bieden, dus zonder een beroep te doen op de geregelde troepen van het Front). In de gebieden, waar het ons wel gelukt is, "strijddorpen" te vestigen, voert de gehele bevolking actief strijd tegen de vijand en bouwt er het nieuwe leven op. In die dorpen is het bestuur over alle zaken, van de economie af tot aan het handhaven van de openbare orde, geconcentreerd in handen van de vertegenwoordigers van het Front. Tot die gebieden kan men b.v. rekenen de provincie Ben-tsje, gelegen op 100 km afstand van Saigon. Wanneer de buitenlander daar komt, dan zal hij waterrijke bevloeiingskanalen aantreffen, bewerkte akkers en vredige dorpen, waàr kraam-
inrichtingen, posten voor het verlenen van medische hulp en scholen zijn. In zo'n dorp worden alle aangelegenheden geregeld door een comité van zelfbestuur, gekozen door de dorpsbewoners. Dat belichaamt dus het plaatselijke volksbewind. Het voornaamste vraagstuk, waarmede dit bewind zich bezighoudt, is de grond. De gronden, die de boeren bezaten in de jaren van de verzetsstrijd, worden door de comités weer aan hen teruggegeven, terwijl het recht op die grond contractueel wordt vastgelegd. Maar bovendien ontvangen de boeren extra percelen uit de verbeurd verklaarde grond der grote landbezitters, die verraad aan het volk hebben gepleegd. Het land van de grootgrondbezitters, die niet met de interventionisten en hun marionetten hebben gecollaboreerd, wordt door de comités niet gekonfisceerd. Wanneer deze grote landeigenaren hun grond echter in de steek hebben gelaten en niet in het bevrijde gebied wonen, dan wordt hun grondbezit tijdelijk onder de boeren verdeeld. Blijven zij in het bevrijde gebied en geven zij hun grond aan de boeren in pacht, dan ziet het comité er op toe dat de pachtsom - die de grootgrondbezitter zelf met de boeren overeenkomt - geen woekerprijs is. Een belangrijke arbeid wordt door de comités verricht waar het betreft het vergroten van de landbouwproductie. Dank zij deze en andere maatregelen is het levenspeil der boeren aanmerkelijk gestegen. Vanzelfsprekend wordt het vreedzame leven in het bevrijde gebied niet zelden verstoord. Wanneer de vijand tracht, daar door te dringen, verandert alles in een oogwenk. Dan is er geen vredig dorp en zijn er geen vreedzame boeren meer. Wel is er dan een "strijddorp" met zijn garnizoen. · Ook in de steden van Zuid-Vietnam bindt de bevolking de strijd aan. De situatie is hier echter zeer gecompliceerd en dient daarom afzonderlijk te worden bekeken. In de jongste tijd kan men bij de stedelijke bevolking een groei van het nationale bewustzijn waarnemen, een toenemende gezindheid om aan deze met broedermoord gelijkstaande oorlog een einde te maken en om de Amerikaanse interventionisten het land uit te jagen. Zonder overdrijving mag worden gezegd, dat het merendeel der stedelijke bevolking de invloed ondergaat van de ideeën van het Bevrijdingsfront. Onder alle stedelijke lagen hebben wij medestrijders en vrienden. Dit verklaart in het bijzonder het succes, waarmede vele gevechtsoperaties van het Front in Saigon en in een reeks andere steden bekroond wordt. Ook de stakingsbeweging onder de arbeiders speelt een steeds belangrijker rol. Gedurende de laatste maanden is de situatie in Vietnam grondig veranderd. De Amerikaanse imperialisten hebben de agressie-oorlog uitgebreid. Zij voeren barbaarse bombardementen uit op het grondgebied van de Democratische Republiek Vietnam. In Zuid-Vietnam arriveren in toenemende mate Amerikaanse versterkingen. Het aantal Amerikaanse militairen nadert de 50.000. Alleen de mariniers reeds, die gelegerd zijn in het gebied van Da-Nang, zullen spoedig de 15.000 bereiken. Op de vliegvelden van Bjen-Hoa en Woeng-Taoe heeft men
329
330
gewapende afdelingen van de 173ste luchtlandingsbrigade gestationeerd. Wastington maakt er geen geheim van, welk doel het met deze sterke gewapende strijdkrachten nastreeft. Zo heeft b.v. de goed ingelichte "Washington Post" meegedeeld, dat de Amerikaanse legereenheden zich niet zullen beperken tot "defensieve functies", maar "werkelijk militaire handelingen tegen de partizanen van de Vietcong" zullen gaan ondernemen. Op 24 april l.I. nam president Johnson het besluit om geheel Vietnam als een "gebied voor oorlogshandelingen" der Ameri kaanse gewapende strijdkrachten te beschouwen. Tien jaren lang hebben de Amerikanen geprobeerd, hun "vuile oorlog" hoofdzakelijk met de steun van het leger der marionettenregering te voeren. Zodoende maskeerden zij hun agressie, hun kolonialistische plannen. Thans echter zijn zij gedwongen het masker af te werpen, omdat zij zien, dat het leger van de marionnetenregering ten enenmale niet tegen het strijdende volk is opgewassen. Met andere woorden: de Amerikaanse agressie neemt een volkomen openlijk karakter aan. De Amerikaanse interventionisten keren terug naar de methoden van het oude, "klassieke" kolonialisme, dezelfde, die de Franse agressors in de jaren 1946-1954 hebben toegepast en die hen de nederlaag bij Dien Bien Phoe hebben bezorgd. In Zuid-Vietnam zijn de krachtsverhoudingen al lang niet meer in het voordeel van de Amerikaanse agressors. En het feit dat zij nu zelf de kastanjes uit het vuur moeten halen, betekent hun volkomen ontmaskering en ondermijnt hun toch reeds zwak steunpunt, dat zij in de Zuidvietnamese samenleving bezitten. Terzelfder tijd echter worden de. gelederen van het Bevrijdingsfront met nieuwe strijders aangevuld. In Zuid-Vietnam zijn de krachten, die aan de agressie weerstand bieden, tegenwoordig veel sterker dan in de jaren van strijd tegen de Franse imperialisten. Een bewijs hiervoor leveren de gevechtshandelingen der patriotten. In weerwil van het toenemende aantal Amerikaanse troepen en ondanks de ongunstige weersomstandigheden - de periode der tropische regens is thans bij ons begonnen - brengen de strijdkrachten van het Front aan de vijand over het hele grondgebied van Zuid-Vietnam zware slagen toe. En wij zijn bere~d en ook vastbesloten net zo lang te vechten, totdat de laatste Amerikaanse soldaat uit ons land naar zijn eigen haardstede is ingerukt. Dit is in grote trekken de strategie van de volksoorlog, zoals die door het Bevrijdingsfront wordt toegepast. Deze strategie is juist, niet alleen omdat zij uitgaat van een juiste analyse der situatie, die thans in ons land bestaat, maar bovenal omdat zij de steun heeft van het merendeel der bevolking. De Amerikaanse interventionisten trachten het Nationale Bevrijdingsfront voor te stellen als een troep rebellen, die heimelijk uit het Noorden zijn binnengeslopen en tewerkgaan volgens de methoden van de terreur en de intimidatie. Dat is een laaghartige leugen!
Het Nationale Bevrijdingsfront is geboren in de loop van de volksoorlog; het is vlees en bloed van het strijdende volk van Zuid-Vietnam, de enige werkelijke v·ertegenwoordiger en verdediger der belangen van dat volk. En het zal overwinnen.
Twee belangrijke overwinningen
In de loop van mei hebben de gewapende krachten van het Bevrijdingsfront grote nederlagen aan de legers van Saigon toegebracht. Een van zijn grootste militaire successen behaalde het Front in de slag bij Song-Be. Om over deze strijd een en ander te vertellen is des te belangrijker, qaar de Westelijke persbureaus proberen de aandacht van het publiek juist niet op deze gebeurtenis te vestigen. Men moet dan weten, dat 150 km ten noorden van Saigon de hoogvlakte van Dong Nai begint, die zich uitstrekt tot aan de grens van Cambodja. Op die hoogvlakte nu bev~ndt zich de stad SongBe, het centrum van de provincie Foeok-Long. In de omgeving van deze stad hadden de Amerikanen een vliegveld voor hun helicopters aangelegd. Op 9 km afstand van Song-Be ligt FoeokBinh, een plaats met een kleine bevolking, doch die de marionettenlegers tot een sterke militaire basis hadden gemaakt. Dit gehele gebied heeft een belangrijke strategische betekenis. Als het scherp van een kling hield het twee bevrijde gebieden gescheiden. Van daaruit belheersten de Amerikaanse en Saigon'se machthebbers een belangrijke verbinding: de autoweg nr. 14. In het gebied van Song-Be voelde de vijand zich volkomen veilig. Langs de noordgrens van de stad stroomt de rivier Song-Be en ofschoon deze "klein" wordt genoemd (Song-Be betekent de Kleine Rivier), is het niettemin een woeste stroom. En in de regenperiode, die thans is begonnen, wordt ze breed en diep. Het zuiden van de stad wordt gedekt door het bergmassief Bara, dat een hoogte bereikt van bij de 800 m. Maar in weerwil van al die natuurlijke hindernissen en ondanks de grote getalsterkte van de vijandelijke troepen beheerste een deel van het Bevrijdingsleger in de nacht van de
331
1Oe op de 11 e mei als gevolg van een heftige bestorming zowel de stad Song-Be als het vliegveld. De vijand verloor ongeveer 400 man, waaronder 28 Amerikaanse militairen; 15 van deze 28 Amerikanen werden in de gevechtsactie gedood. Vervolgens brachten onze troepen een bliksemsnel uitgevoerde slag toe aan de militaire basis Foeok-Binh, die door hen werd bezet. Hier leed de vijand nog grotere verliezen. Wij maakten veel wapens buit, o.a. vijf Amerikaanse tanks van het type M-113. Tijdens de gevechten, toen de Amerikaanse luchtmacht probeerde het garnizoen van Song-Be steun te verlenen, schoten onze mannen drie vliegtuigen neer. De hele operatie duurde niet meer dan drie uur. 's Ochtends was alles afgelopen. De vijand nam de vlucht en de stad Song-Be met het gehele daaraan grenzende rayon hevond zich in handen van de strijd..; krachten van het Front. Al spoedig werd het bekend, dat de vijand een 1 luchtlanding had onderj \ nomen en dat de betreffende groep zich bewoog '\.. in de richtingvan Foeok"')LAOS Binh. De voornaamste 1 strijdkrachten, die deel hadden genomen aan de bezetting van Son!!-Be, waren op dat moment reeds vertrokken. Enkele onderdelen waren echter achtergebleven. Deze consolideerden zich bij de grens van FoeokBinh en wachtten de vijand af. Onze troepen ,weerstonden niet slechts de aanval van de vijandelijke luchtlandingseenheid, doch zij gingen tot de tegenaanval over en vernietigden haar. De soldaten van het bevrijdingsleger maakten gebruik van dit succes door op te rukken zowel naar het noorden als naar het 1uiden van Song-Be. Als resultaat van deze aanval werden over een afstand van 40 km bijna van de grens af tot aan autoweg nr. 14 - alle militaire posten van de tegenstander vernietigd. Hetzelfde gold voor alle "strategische dorpen", welke voordien de twee bevrijde gebieden van elkaar hadden gescheiden. De totale verliezen van de vijand bedroegen hier 1400 man a~n doden, gewonden en gevangen genomen soldaten en officieren. Wat is nu de betekenis van de slag bij Song-Be? Die betekenis ligt allereerst in het feit, dat de gewapende krachten van het
'·
332
.
?
Bevrijdingsfront voor de tweede maal sedert de totstandkoming van dat Front de hoofdstad van een provincie hadden bezet. Dat gebeurde voor het eerst twee jaar geleden. Maar terwijl de patriotten toen de stad Foeok-Thanh, die zij 's nachts hadden ingenomen, de ochtend daarop alweer verlieten, hielden zij Song-Be bijna twee etmalen bezet, sloegen zij enkele aanvallen van de vijand af en vielen zij zelf met succes aan. Maar dit is niet het enige. Behalve dat zij Song-Be bezetten, brachten de patriotten tegelijkertijd slagen toe aan twee belangrijke verbindingswegen: aan de autobaan nr. 20, die naar Dalat voert 1.!11 aan de Nationale Autoweg nr. 1, die langs de helt.. zeekust loopt. Deze hoofdverkeerswegen, die Saigon zowel met het centrum als het noorden van het land verbinden, hebben wij ook vroeger weten te ontwóchten. Zo werd toen b.v. bijna de helft van de 1200 km lange Nationale Autoweg nr. 1 gedeeltelijk verwoest en het verkeer over deze weg wordt nog periodiek stop gezet. Verder is de autoweg nr. 20, na een reeks succesvolle aanvallen van de partizanen en het in de lucht laten vliegen van een brug thans praktisch voor het verkeer gesloten. Tot het laatste ogenblik hadden de machthebbers van Saigon gedacht, dat de autoweg nr. 14 veilig was. De slag, die het Bevrijdingsfront bij Song-Be had geleverd, bewees, dat ook deze hoofdverkeersweg binnen het bereik van onze strijdkrachten was gekomen en dat nog wel in de onmiddellijke nabijheid van het gebied van Saigon. In de laatste dagen van mei hebben delen van het Bevrijdingsleger, tezamen met partizanen, aanzienlijke overwinningen op de vijand behaald, zowel in het centrum als in het noorden van het land, t.w. in de provincies Quang-Ngai, Quang-Nam, Toea-Tjen, Quang-Tri, Binh-Dinh en Foejen. De belangrijkste was wel die bij Quang-Ngai, de hoofdstad van de gelijknamige provincie. De gevechten begonnen hier in het laatste deel van mei. Onze troepen brachten een zware slag toe aan de marionetten troepen va:n Ba-Gia, een van hun belangrijke steunpunten, gelegen op 20 km afstand van de stad QuangNgai. Tegelijker tijd werden aanvallen uitgevoerd op bruggen en belangrijke wegen. Vijf dichtbevolkte punten van de provincie Quang-Nai, met inbegrip van de hoofdstad, werden door onze mortiereenheden hevig onder vuur genomen. Het is onze strijders gelukt het garnizoen van de vijand, dat Ba-Gia verdedigde, geheel te omsingelen. Om het te ontzetten werden kort na elkaar enkele sterke eenheden uitgezonden. Generaal Thi, de bevelhebber van de troepen van Saigon die daar gelegerd waren, moest al spoedig berichten, dat hij zijn laatste reserves in de strijd had geworpen en hij verzocht de Amerikanen, dat hun soldaten hem te hulp zouden komen. Dat deden zii niet, maar hun straalbommenwerpers bombardeerden onophoudelijk onze stellingen, terwijl hun helicopters voortdurend boven de gevechtszone heen en weer vlogen, om munitie te brengen en gewonden mee te nemen.
333 .:·
Maar de steun vanuit de lucht haalde niets uit. Onze troepen, die de weg van Quang-N gai naar Ba-Gia bezet hielden, stuitten de opmars van de versterkingen, die bestemd waren voor het $( lW?! 1e12 -,;. ~I) belegerde garnizoen ~n ~ 't\ !lévnjdtl)fSFronf 11':/i::; on begonnen deze te vermetigen. Tijdens de gevechten, die in de nacht van de 28ste mei waren begonnen en tot de 31ste duurden, werden door de strijdkrachten van het Bevrijdingsleger in totaal drie bataljons regeringstroepen buiten gevecht gesteld en één ervan volledig vernietigd. De vijand verloor circa 2000 man aan doden, gewonden en gevangenen. De veldslag bewees het hoge strijdgehalte en de gevechtskracht van het Bevrijdingsleger, zomede de gestegen bekwaamheid van zijn bevelhebbers, die een kundig gebruik wisten te maken van de verschillende vormen der militaire handelingen. De gevechten bij Song-Be en Quang-Ngai waren operaties op grote schaal, die door onze troepen in mei van dit jaar werden verricht. Deze gevechten, en ook de talrijke die wij bijna op dezelfde dagen in andere gebieden van Zuid-Vietnam aan de vijand opdrongen en waarin wij de overwinning wisten te behalen - zoals de belegering van Pleikoe, de vernietiging van het stafkwartier der 2e divisie van de marionettentroepen van Tam-Koe e.a. - het zijn allemaal bestanddelen van één enkel operatief plan van het Bevrijdingsfront, dat goed is uitgewerkt en met succes in praktijk wordt gebracht. Zij bewijzen, dat in weerwil van de barbaa:rse bombardementen van de Amerikaanse luchtmacht en de gestegen getalsterkte der troepen van de Verenigde Staten in Zuid-Vietnam, de strijdkrachten van het Bevrijdingsfront voortg
334
Chris van Voorst en de figuratieve schilderkunst De schilder Ohris van Voorst heeft onlangs in het kunstcentrum Het Venster te Rotterdam een aantal van zijn jongste werken tentoongesteld. Deze tentoonstelling die ik heb mogen openen geeft aanleiding tot enkele opmerkingen, die naar ik IJleen een algemenere betekenis kunnen hebben, aangezien ze ~auw verband houden met bepaalde schilderkunstige ontwikkelingen in onze dagen. Wie de tentoonstelling in Het Venster bezocht zal ongetwijfeld getroffen zijn door twee dingen. Wie al eens bij vroegere g~legenheden werk van Van Voorst zag, zal het allereerst opvallen hoe deze sdhilder zich al meer uit de sfeer van een krachtig omlijnde grafiek tot een nieuwe picturale vrijheid ontwikkelt. Ik wil daarmee niets slechts zeggen van Van Voorsts grafiek, noch van zijn eerste schilderijen die in hoge mate bepaald werden door grafische elementen, lijnen en vlakken. Want deze "grafische periode" van Chris van Voorst had en behoudt een suggestieve en oorspronkelijke uitdrukkingskracht. In de jongste schilderijen zien we ondertussen dat de schilder - een al eerder begonnen proces - de taal van de kleuren op nieuwe wijze leert beheersen en gebruiken. Kleuren worden het voor hem vrije en beweeglijke element. De witten, roden en blauwen, om maar enkele nadrukkelijke te noemen die men in de laatste stukken vindt, zijn niet langer min of meer gefixeerde vlakvullingen met stemmingsinhoud -: zij hebben een zeer levende en levendige functie. De effenhetid van de achtergronden is opgeheven of liever vervangen door het boeiend gebruik van schaduw. Het effect is met de vrijè beweeglijkheid in de kleur een grote sahrede vooruit naar een schilderwijze die recht doet aan het dynamische leven - aan de dynamiek van het leven in onze tijd. Ik wil hier meteen aan toevoegen dat een soortgelijke -ontwikkeling voor de schilder Van Voorst vrijwel onmisbaar en onv.ermijdelijk was. Chris van Voorst is een kunstenaar die geheel en al mens is in zijn tijd. Zijn verlangen naar bewogen expressie is het verlangen van de · tijdgenoot naar getuigenis, naar het weergeven van zijn rusteloze, vaak opstandige emotie, zijn protest. Van Voorst voelt deze tijd in zijn dramatische spanningen en tegenstrijdigheden dwars door zich heen gaan - en hij ondergaat de scherpte van de tijd met name daar waar de menselijke solidariteit, grondslag van het menselijk bestaan op aarde, telkens weer gekrenkt en vertrapt wordt. Dat is de zin van zijn schilderkunstige beweeglijkheid, de drijfveer van zijn zoeken naar een al dramatischer kleurengamma. Deze wijze van vormgeving is niet gezocht of berekend in
335
een soort onderwerping of artistieke aanpassing aan de mode van het ogenblik, een bereidheid om tegemoet te komen aan bepaalde modernistische hebbelij~heden in de kunst die eigenlijk vandaag al weer modernistische conventie moeten heten. Ik zou de vormgeving van Van Voorst juist in hoge mate anti-conventioneel en anti-conformistisch willen noemen, en wel omdat zij zich in zoveel opzichten bewust tegenover de tijd plaatst - te weten tegenover de barbarismen van de tijd. Dat is het eerste aspect van de in Rotterdam tentoongestelde schilderijen dat zich aan de bezoeker opdrong. Het tweede aspect, met het eerste ten nauwste verbonden, blijft het feit dat Chris van Voorst het figuratieve beginsel aanhangt en daarvoor nieuwe mogelijkheden zoekt. Wanneer ik dat zo zeg is dat naar mijn smaak als nadere omschrijving
336
"Het verhoor van Grimau".
van Van V oorsts modernisme nog al te schraal en technisch. Ik zou het daarom nog anders willen uitdrukken: voor Chris van Voorst blijft de mens de figuur; en het figuratieve kan bij hem niet anders dan het menselijke zijn. Daarmee komen we op een nadere bepaling van het figuurlijke en de figuur bij Van Voorst. Ze zijn voor hem, zo min als zijn gebruik van een dynamische kleurentaal, enkel stijlmiddel of methode. In het figuratieve ligt voor hem als kunstenaar tevens het doel van zijn kunstenaarschap, de zin van zijn getuigenis opgesloten. Het is een levensbron voor zijn kunst. Het uitgangspunt van deze bewogen schilder ligt immers uiteindelijk niet in de expressie-mogelijkheden van kleur, lijn en gestalte, maar in het menselijk beginsel en in het beginsel mens. Voor een schilder die zich meet met zijn tijd is de mens in het kunstwerk dan ook uniek en onvervangbaar. Hij kon eenvoudig niet weggedacht of weggewerkt worden. Van Voorst roept hem dus voor ons op in allerlei gedaanten. Ik wijs ter illustratie van mijn opmerkingen op enkele van zijn treffendste mens-uitbeeldingen: bijvoorbeeld (het nog ten dele grafisch bepaalde) Verhoor van Grimau, de Spaanse communist die door het Franco-regime terechtgesteld is. Hij verschijnt bij Chris van Voorst als een zuil van menselijke waardigheid tegenover zijn rechters, in kleur en lijn hun tegenbeeld en daardoor de werkelijke overwinnaar in het drama. Of ook verwijs ik naar de magistraal neergeplante Demonstrante, wier onverzettelijkheid tot uitdrukking komt in het krachtig optimisme van de rode en blauwe kleur waarmee de figuur is opgebouwd, zo krachtig dat men geneigd is te spreken van "elementair" kleurgebruik. Het elementaire als kunstmiddel gebruikt is natuurlijk altijd minder simpel dan men denkt; maar hier is het eenvoudig tot hoogste expressie gemaakt, zoals bij een Frans Hals; het is trouwens toch een element van onze Hollandse schilderkunst, vroeger en nu. De collectie in Het Venstèr was niet overweldigend groot, maar men mag zonder overdrijving zeggen dat Chris van Voorst daarmee een hele toonreeks van menselijke en onmenselijke levensuitingen bestrijkt. Daar is zijn bewondering voor het militante in de mens dat hem tegen de vertrapping van het leven doet opstaan; daar is ook zijn haat en ontsteltenis bij de gruwelijkste vormen van agressie waarmee de ene mens de andere terroriseert en vernietigt. In zijn doek De Vuurproef herinnert Van Voorst ons aan de onuitsprekelijke misdaad van Auschwitz, in Lazy Dog aan het grenzeloos cynisme waarmee Amerikaanse kolonialisten zich op het Vietnamese volk hebben geworpen. Hier bereikt Van Voorst in losheid en hevigbeid van lijn en kleur een nieuw hoogtepunt. Er is veel satirische verbittering en protest in deze schilder, maar ook lyrische aandacht voor het moment waarop de vrijheid onder de mensen aan het licht treedt. Wanneer wij zijn schetsen voor deze vrijheidsfiguur vergelijken met Delacroix' Vrijheid op de barricade van 1830, dan zien we dat de geengageerde schilderkunst (de kunst die zich met een maat-
337
schappelijke stroming vereenzelvigt) van de XXe eeuw in een wereld van veel ingewikkelder tegenstrijdigheden is geplaatst, en dan begrijpen we waarom de schilders van vandaag nieuwe uitdrukkingsmiddelen moeten scheppen, ni,euwe wapens smeden om rec'htstreekser te kunnen doelen op het hart (of de harteloosheid) van de barbarij. Chris van Voorst behoort tot de beeldende kunstenaars die de vereenzelviging met een strijdbare idee en haar dragers eigen is, die ook naar zulke wapens zoekt, of om het op vreedzame
I
~I
I.
"De vuurproef".
338
wijze uit te drukken: een nieuwe scihildertaal wil om zijn solidariteit met het geschoffeerde maar ook voorwaarts worstelende mensdom duidelijk maken. Ik zou niet graag beweren dat zijn manier van schilderen en zoeken de enige is om nieuwe dingen nieuw te zeggen. Het voorrecht van de kunst bestaat daarin dat zij veeltalig is en geroepen om terwille van de waarheid sleur en conventies te
doorbreken en de beschouwer te treffen en te overtuigen door een onbekende verrassende benadering van de werkelijkheid. Ik vind het een grote verdienste van Chris van Voorst dat hij dit ong·ekende en verrassende heeft weten te bereiken zonder zich als schilder en vormgever in de chaos van het vormloze te storten, en wel door trouw te blijven aan wat ik nu maanvoor het gemak zal noemen: de herkenbaarheid. Het herkenbare in woord en beeld is onze verbindingsschakel met de objectieve werkelijkheid van onze wereld waarvan de kunst getuigenis eri beeldend oordeel is. Van Voorst wil die herkenbaarheid vanuit de spontane noodzaak van zijn schilderschap beheersen en vernieuwen. Het is een .belangrijke vingerwijzing naar de concrete vooruitzichten en mogelijkheden die een werkelijk moderne schilderkunst in zich heeft en die zij aan het licht dient te brengen.
THEUN DE VRIES
339
Mens en geschiedenis het probleem van de vrijheid In een van de eerste werken van Karl Marx en Friedrich Engels "Die heilige Familie" vinden we in hun polemiek tegen de opvattingen van Bruno Bauer deze uitspraak: "De geschiedenis doet niets, ze ,bezit geen geweldige rijkdom', ze ,levert geen gevechten'! Het is veel meer de mens, de werkelijke, levende mens, die alles doet, die bezit en die strijdt; het is niet de ,geschiedenis', die de mens nodig heeft als zijn instrument, om haar - alsof ze een afzonderlijke persoon zou zijn - doeleinden door te voeren, want ze is niets dan de activiteit van de .ûjn doeleinden nastrevende mens." 1) Deze Marx, die de rol van de persoonlijkheid in de geschiedenis onderstreept en over de "geschiedenis" spreekt als over iets ondergeschikts en haar gelijk stelt aan de bewuste activiteit van de mensen, past niet bij de stereotype voorstelling die men heeft van Marx, in wiens woordenschat alleen begrippen als klassen, klassenstrijd, objectieve wetten van de historische ontwikkeling, economische gedetermineerdbeid van deze ontwikkeling, met inbegrip van het menselijke bewustzijn enz. zouden passen. Tooh is deze Marx geheel authentiek en het gaat hier om een standpunt dat hij zelf- tot het eind van zijn leven - en ook Engels herhaaldelijk naar voren hebben gebracht. En wat het belangrijkste hierbij is, het gaat om een standpunt dat niet in strijd is met de opvattingen van Marx, die - zoals Engels aan zijn graf zei - "de ontwikkelingswet van de menselijke geschiedenis ontdekte". Dit bovenaangehaalde standpunt van Marx opent echter nieuwe perspectieven om het denksysteem van Marx te begrijpen en dwingt ons het opnieuw te overdenken. Elk stelsel, dat streeft naar kennis van de mens, evenals elk geschiedfilosofisch systeem in het algemeen, ziet zich op een gegeven ogenblik geplaatst voor het probleem van "persoonlijkheid en geschiedenis", dat slechts een andere formulering is van het probleem "persoonlijkheid en maatschappij". Want zowel in de wetenschappelijke waarnemingen als ook in het leven van alledag stuit men op twee zijden van de werkelijkheid, die door hun op zijn minst schijnbare tegenstrijdigheid dwingen tot nadenken: Aan de ene zijde de menselijke individuen, die bewust en planmatig handelen en - zoals ons reeds de eigen ervaring leert - beschikken over een omvangrijke scala van vrije keuze, de mogelijkheid om tussen verscheidene mogelijkheden te kiezen. Aan de andere kant dan de historische ontwikkeling, die vaak in strijd is met dit handelen, terwijl ze op duidelijke wijze de door de mensen in hun bewuste activiteit verrichte keuze bepaalt. 340
1) Karl Marx en Friedrich Engels, Die Heilige Familie, Werke, Deel 2 (Berlijn 1956), blz. 98.
Individu en geschiedenis, bewust handelen en spontane ontwikkeling, de vrijheid om te kiezen en de factoren die deze keuze determineren - dat zijn slechts enkele aspecten van dit probleem. Het moet het onderwerp zijn van bewust overdenken in elk filosofisch stelsel, in geschiedkunde en sociologie, die niet mogen afzien van ~heoretisch denken als ze zich niet willen blootstellen aan de bittere gedachte dat ze een innerlijk onsamenhangend, dus tot tegenstellingen leidend denksysteem hebben opgebouwd. Het marxisme, dat de personalistische en existentialistische opvatting 2) van de mens als een autonoom, afzonderlijk wezen als metafysisch 3) van de hand wijst, erkent de fysieke bijzonderheid en de onherhaalbaarbeid van de psychische en fysieke structuur van het menselijk individu, die het maken tot een microcosmos van zijn soort. Ieder individu is zo'n microcosmos en zijn dood is het einde van een bepaalde wereld. Het marxisme bevestigt dus wat wezenlijk is voor de opvatting van het autonome bestaan van het individu, doch het verwerpt tegelijkertijd mystieke vooronderstellingen en de gevolgen daarvan. Deze opheldering was noodzakelijk als inleiding tot de volgende uiteenzetting over de verhouding tussen het individu en de geschiedenis. Het marxisme onderscheidt zich namelijk niet door het doortrekken van een bijzondere opvattJing van de autonomie van het individu, doch door het voortbouwen op de gedachte van de objectieve wetmatigheid van de historische ontwikkeling. Deze wetmatigheid sluit het bewuste en doelgerichte handelen van zulke autonome - in de bijzondere betekenis van dit woord - individuen niet uit, maar stelt het integendeel als voorwaarde. Dat is de diepste zin van de materialistische geschiedenisopvatting en op deze grondslag is het gedachtengebouw van het wetenschappelijke socialisme opgetrokken. 2)
Personalisme - een filosofische stroming, die de persoonlijkheid primair stelt als geestelijk vormend element van het bestaan. De persoonlijkheid moet duidelijk gescheiden zijn van de gemeenschap. De waarde der persoonlijkheid zou alleen veilig kunnen zijn als gemeenschap en persoon een persoonlijke God erkennen. Bekende vertegenwoordigers van het personalisme zijn de Franse filosofen Denis de Rougemont en Emmanuel Mounier. Existentialisme - deze filosofische stroming beschouwt het menselijk zijn - in de zin van het individuele geestelijke leven - als het uitgangspunt van de beoordeling der wereld. Het behandelt vooral problemen als de vrijheid van wil, de spanning tussen het gegevene en het als taak gestelde enz. Naast een Duitse richting (Jaspers, Heidegger), die uiterst reactionair optreedt, is er een Franse richting in het existentialisme. Naast Marcel, die een godsdienstige vorm van deze stroming vertegenwoordigt, is de schrijver en filosoof Jean-Paul Sartre de bekendste van deze filosofen. Van dit Franse existentialisme kan gezegd worden, dat het vele tegenstellingen in het kapitalisme aan een scherpe critiek heeft onderworpen, zonder echter dit stelsel zelf aan te vallen. Het is als geheel uiterst tegenstrijdig van aard. 3) metafysisch - met deze term wordt in het marxisme de denkmethode aangeduid, die de verschijnselen als losstaand van elkaar en als onveranderlijk beschouwt. Deze denkmethode staat tegenover de dialectische, die de verschijnselen in hun ontwikkeling, in hun verandering en wederkerige beïnvloeding beziet.
341
De maatschappelijke gebondenheid van de individuen
De mensen .handelen bewust; het bewustzijn van mensen is geen van de objectieve wereld onafhankelijke geestesmonade 4 ), doch wordt door de wereld bepaald. Dat niet het bewustzijn van de mensen hun zijn, maar integendeel hun maatschappelijk zijn hun bewustzijn bepaalt, daamver bestond bij Marx al vroeg helderheid, reeds in zijn jeugdwerken. Daarmee zette hij echter uiteen, dat het individu in zekere zin door de maatschappij "gebonden" wordt. En wel omdat het als product van het totaal der maatschappelijke verhoudingen deze zelf mede tot stand brengt en ook doordat het verwikkeld en verstrikt is in de objectieve wetmatigheden van de maatschappelijke ontwikkeling, die het mede tot stand brengt en waaraan het tegelijkertijd ondergeschikt is. Deze fundamentele stelling van de materialistische geschiedenisopvatting, die indertijd de idealistisdhe opvatting van de mens en van de geschiedenis deed wankelen, - en dat geldt nu nog voor alle sdhakeringen van het personalistische mysticisme -, is zodanig vlees en bloed geworden van de moderne maatschappijwetenschappen, dat ze opgehouden is iets te zijn waardoor de marxistJische t:heorie zich onderscheidt. Dat is wel het grootste succes dat een wetenschappelijke theorie kan hebben. Zij die spreken over de autonomie van het individu, denken daarbij vooral aan diens vrijheid in de zin dat er keuze is tussen verschillende mogelijkrheden. Dank zij deze keuze schept het individu dan de geschiedenis. Maar hoe komt het er met de vrijheid voor te staan, als wij erkennen dat het historische proces objectief van aard is, d.w.z. onafhankelijk is van de wil van -de mens, en dat het het menselijke individu aan zich ondergeschikt maakt? Kan men van dit standpunt uit de stelling van het marxisme verdedigen, dat de mens de schepper van de geschiedenis is? Kan men vanuit deze grondslag de vrijheid van keuze tussen verschillende mogelijkrheden verklaren? Zonder deze vriJ'Iheid heeft niet alleen de theorie van de morele verantwoordelijkheid geen zin, maar wordt ook het gezonde menselijke verstand met een fiasco bedreigd. Hebben niet diegenen gelijk, die, zoals Gabriel Marcel, ten einde de gedachte van de vrijheid van de mens en zijn scheppende rol .in de geschiedenis te redden, de stelling van "de mens tegen de geschiedenis" 5) hebben opgesteld? Als wij spreken over de verhouding van het individu tot de geschiedenis en over de verhouding van de vrijheid op het gebied van het menselijke handelen tot de objectieve noodzakelijkheid van de historische ontwikkeling, dan gaat het er niet in de eerste plaats om uiteen te zetten wat vrijheid is, maar om het meer praktische probleem of de handelende mens één of 4)
342
monade - dit woord is afgeleid uit het Grieks en betekent eenheid, in de zin van eenvoudigste, ondeelbare eenheid. Het wordt in het filosofische stelsel van de Duitse denker Leibnitz, gebruikt om het geestelijke zijn aan te duiden, dat zelfstandig optreedt en zich zelf kan ontwikkelen. 5 ) Gabriel Marcel, Les hommes contre l'humain, Parijs 1951. Blz. 173 e.v.
meer mogelijkheden heeft bij het kiezen van zijn handelwijze. In dit geval keren wij ons af van de metafysische bespiegelingen en wenden wij ons tot het handelen. Hier ligt naar mijn mening de sleutel tot het vraagstuk. De keuze tussen verschillende manieren van handelen
Ik ontken niet de noodzakelijkheid van overdenkingen over het thema: Wat is vrijheid. Ik ben er echter tegen alleen deze overdenkingen als noodzakelijk te beschouwen en te zeggen dat eerst het antwoord op deze vraag gevonden moet zijn, alvorens men over de vrijheid van het menselijke handelen zou kunnen nadenken. Meer nog, ik ben zelfs van mening dat antwoorden op deze eerste vraag ons niet altijd - als men niet duidelijk de grenzen ervan beseft - verder helpen bij de uiteenzettingen over het menselijke handelen. Als ik namelijk met de personalisten zou zeggen, dat de vrijheid een ·eigenschap is die kenmerkend is voor de persoonlijkheid, dan geef ik daarmee wel uiting aan mijn voluntaristisch6 ) filosofisch credo, maar zeg ik eigenlijk niets over de aard van de concrete menselijke handelingen. Ga ik echter in het spoor van Spinoza en van het dialectisch-materialisme en zeg ik en persoonlijk zou ik dat zeker doen- dat de vrijheid het inzicht in de noodzakelijkheid is, dan belicht ik het vraagstuk alleen van de zijde van de maatsciha,ppelijke bepaaldlheid van de menselijke handelingen en zal ik - ook al lijkt dat zo toch niet de mogelijkheid of onmogelijkheid van de keuze tussen verscheidene manieren van handelen voor het handelende individu hebben aangeraakt. Het is namelijk niet waar, dat de mens alleen in overeenstemming met de erkende noodzakelijkheid handelt. En nog minder is het waar, dat de handelende mens alleen bewust een zekere keuze doet als voldaan is aan de voorwaarde van inzicht in de noodzakelijkheid. Deze keuze is toch, ofschoon ze bepaald wordt door de meest uiteenlopende factor, normaliter het resultaat van zekere overwegingen en is de~halve vrij, ten minste in die zin dat ze niet opgedrongen is en dat de handelende mens ook een andere keuze had kunnen doen. Het probleem van de vrijheid van de mens en van dit oogpunt uit ook de verhouding van het menselijke indiv.idu tot de geschiedenis is eveneens geen vraagstuk van abstracte redeneringen over het wezen van de vrijheid. Het gaat hier veeleer om een concreet antwoord op de vraag, hoe de mens de keuze tussen verschillende manieren van handelen verricht. Niet alleen de marxisten begrijpen deze waarheid, maar vaak ook denkers die ver van het marxisme af staan.
,r
,f
., 1tl.' l'' :1~.l, .. [. ; '
:,
6)
voluntarisme - van het Latijnse woord voluntas - wil, schrijft aan de menselijke wil beslissende en van primaire aard zijnde betekenis toe. Het voluntarisme ontkent de betekenis van de objectieve wetmatigheden en acht het subjectieve optreden, de wil, de enige bewegingskracht. Het gaat vaak samen met godsdienstige opvattingen, waarbij de wil van God beslissend is.
'
~
i)'}'
/!"I' ·~l
343
p
'~
I
Het gaat erom te begrijpen hoe de maatschappelijk bepaalde en aan objectieve historische processen onderworpen mens de voluntaristische geschiedenisopvatting kan zonder voorbehoud in de rij van personalistische sprookjes worden geplaatst - bewust en planmatig handelt als hij in overeenstemming daarmee tussen de verschillende mogelijkheden kiest. Zo opgevat is de vrijheid dus niet absoluut, maar het domein van deze door de maatschappelijke bepaaldheid "gebonden" vrijheid van de menselijke persoonlijkheid is toch groot van omvang. Zo is het ook duidelijk, dat wij de mens - als product van de geschiedenis - kunnen beschouwen als de schepper van de geschiedenis. In ieder geval kan men zeggen, dat de mens des te vrijer is naarmate hij bewuster de keuze bepaalt van een op een bepaald doel gerichte handeling; ook als deze keuze wordt gedaan op grond van het inzioht dat een bepaalde ontwikkelingsgang als gevolg van bepaalde van de mens onafhankelijke oorzaken noodzakelijk is, als dus de vrije keuze berust op het zich bewust ondergeschikt maken aan de noodzakelijkheid. Want het gaat er niet om, dat de keuze die de mens doet, niet ondeJ."worpen is aan bepaalde voorwaarden, maar dat ze bewust wordt gedaan en niet aan hem wordt opgelegd door buiten hem staande krachten. De vrijheid van de mens wordt namelijk niet gemeten aan het in zich zelf opgesloten zijn en aan het los staan van de maatschappelijke omstandigheden - wat overigens een fictie zou zijn. Ze wordt gemeten aan het zich bewust zijn van de doeleinden en de wegen die daarheen leiden als gevolg van de keuze van de daarmee overeenstemmende handeli,ngen. In dit licht hezien is de vrijheid van het individu het tegendeel van de spontaneïteit van de historische ontwikkeling, maar niet het tegendeel van de objectiviteit van deze ontwikkeling - in de zin van het onafhankelijk zijn van de wil van het gegeven individu. Hier komt de opvatting van de vrijheid als inzicht in de noodzakelijkheid duidelijk tot uiting. De mens -
344
de schepper van de geschiedenis
Keren we terug tot het hierboven genoemde vraagstuk: kan men de vrijheid van het individu verdedigen langs de lijn van de stelling "de mens tegen de geschiedenis"? Tegenover deze stelling van Marcel kan een andere, meer realistische en tegeliiker tijd actievere gesteld worden: "de mens als schepper van de geschiedenis". Ongetwijfeld zijn dat twee verschilknde houdingen ten aanzien van het probleem "individu en geschiedenis". De eerste these is namelijk gegrondvest op een voluntaristische veronderstelling die niet alleen d.:! erkenning van de objectiviteit van de historische processen begrenst, maar de vrijheid van het individu eenvoudigweg negeert, omdat deze of een absolute of in het geheel geen vrijheid zou zijn. De tweede these is daarentegen gefundeerd op de opvatting, dat de vrijheid van het individu daar ,bestaat, waar het zonder onder dwang te staan,
kiezen kan tussen verschillende handelingsmogelijkheden, ofschoon zijn bijzondere keuze steeds bepaald wordt door maatschappelijke of individueel geldende factoren en op grondslag daarvan verklaarbaar is. Wordt nu, als wij de marxistische oplossing aanvaarden, het rijk van de vrijheid van het individu niet zozeer beperkt, dat wij het in feite uit het oog verliezen? Geenszins; in ieder geval niet als we het vraagstuk van de vrijheid niet per definitie met het standpunt van het personalisme verbinden. Als men op marxistische grondslag spreekt over de economische bepaaldheid van de historische ontwikkeling, dan onderwerpt men zich in het geheel niet aan een of ander economisch fatalisme. Men analyseert slechts wat de ontwikkeling bepaalt en dit gaat van de productiewijze tot - zij het ook met een zekere vertraging - aan de ter beschikking van de mensen staande opvattingen en standpunten, die in een bepaalde richting gaan en door hen worden aanvaard. En niets meer. Er wordt dus geen these opgesteld, dat de historische ontwikkeling onafwendbaar deze of gene vorm zou moeten aannemen, maar alleen dat ze zo of zo gericht is, waarbij dan de bewuste menselijke activiteit al betrokken is, die trouwens reeds opgenomen is in de berekeningen als men spreekt over de noodzakelijkheid van de ontwikkeling. Deze activiteit blijft echter altijd het onderwerp van een keuze en kan daarom ook eventueel niet tot stand komen; reeds als gevolg van de remmende of vertragende uitwerking van de ideo,logische bovenbouw. Als het marxisme deze factor niet zou erkennen, die de voorziene loop der gebeurtenissen kan veranderen tot aan de maatschappelijke catastrofe toe - waarover Marx reeds duidelijk spreekt in het Communistisch Manifest, - zou de versterking van de ideologische strijd trouwens geen zin hebben. De mens -
product van de geschiedenis
Volgens het marxisme wordt de activiteit van de mensen altijd maatschappelijk bepaald, maar nooit vooraf vastgesteld op een manier die geen andere weg overlaat. Ten aanzien van objectieve processen blijft dus de keuze van de menselijke handelwijze bepaald, maar ze is niet gedwongen en berust op een bewuste overdenking en in deze zin is ze vrij. Juist daarom is de mens geen blind instrument van deze of gene buiten hem staande krachten, doch de schepper van de geschiedenis. Niet alleen in die zin, dat hij schept omdat hij handelt, maar vooral omdat hij bewust handelt, bewust een keuze maakt tussen verschillende mogelijkheden. Een bewijs daarvan is het feit, dat de mensen in weerwil van hun maatschappelijke bepaaldheid niet identiek handelen, maar verschillend. En wel omdat de maatschappelijke voorwaarden reeds ten aanzien van de klassenbelangen verschillend zijn en ook omdat de individuen tegelijkertijd in hun groei aan verschillende voorwaarden zijn onderworpen. De mens is dus volgens het marxisme de schepper van de ge-
345
schiedenis, maar niet als een monade van de aan g·een voorwaarden onderworpen vrije wil, wat eenvoudigweg een filosofische fantasterij is, maar als product van de geschiedenis, d.w.z. als een reëel, maatschappelijk bepaald psychisch en fysiek individu dat een passende keuze doet. Dat is weinig in verhouding tot de personalistische utopie, maar tegelijk veel meer dan deze verkondigt, want het gaat hier om een reële en niet om een denkbeeldis:re vrijheid. Het is bij deze opvatting niet nodig om zijn toevlucht te zoeken bij een vertwijfelde constructie van de mens tegen de ges,chiedenis; voldoende is de analyse van de werkelijke toestand van de mens als van een schepper der geschiedenis. Om eohter dit fijne onderscheid te begrijpen, moet men de kloof die er ligt tussen de positie van h~t dialectisch-materialisme en het personaiisme kunnen overZien.
De oplossing van conflictsituaties
346
Wij zien dus het probleem van de vrijheiJd niet van het metafysi·sche standpunt uit, maar in zijn reële gedaante als keuze tussen mogelijkheden om te •handelen. Op dit gebied is het vraagstuk van de keuze in conflictsituaties, vooral vanuit moreel gezichtspunt, bijzonder interessant. Iedere bewuste keuze, 1en dat is de wezenlijke zin van de vrijheid van het individu, wordt gedaan aan de hand van een bepaald systeem van waarde-oordelen. Dit bepaalt wat menswaardig, goed, edel, maatschappelijk nuttig enz. is, alsook wat slecht enz. is. Zo'n systeem van waarde-oordelen ontstaat maatschappelijk en wordt het individu door middel van de verschillende vormen van maatschappelijke opvoeding bijgebracht. Langs deze weg komt o.a. de maatsch~pelij.ke bepaaldheid van het menselijke individu tot uiting. Maar bij een dergelijk maatschappelijk tot stand gekomen en maatschappelijk aan het individu bijgebracht systeem van waarde-oordelen is er grote bewegingsvrijheid; en wel omdat het hier een uitgebreide scala betreft, waarop het individu zich een plaats kiest, naar gelang de balans van de versohiliende factoren uitvalt. Verder ook, omdat het in het leven normaal gesproken om een combinatie, soms zelfs om een botsing, van verschillende waarde-oordelen gaat. En tenslotte ook omdat de menselijke persoonlijkhe~d zelf ook een zekere waarde vertegenwoordigt, waardoor in iedere waarde-balans een individualiserende factor wordt gebracht. Als men dus zo het probleem van de vrijheid van 'het individu benadert, als men de voorwaarden van haar verwerkelijking analyseert, blijkt dit vraagstuk uiterst gecompliceerd te zijn. Bij een dergelijke analyse moet men een onderscheid weten te maken tussen twee duidelijk verschillende situaties. De ene berust op de keuze tussen twee VIerschillende systemen van waarde-oordelen. Zo'n situatie ontstaat als het individu een besluit moet nemen over zijn maatschappelijke activiteit, bv. tussen een conservatief en een revolutionair program, en alle daaruit voortkomende gevolgtrekkingen moet maken. Ieder individu
is onderworpen aan maatschappelijke voorwaarden, maar de keuze-mogelijkheden van het individu zijn in dit opzicht verschillend. Als het individu zo'n keuze doet, verwerkelijkt het zijn vrijheid - ofschoon deze keuze op een of andere wijze maatschappelijk en individueel bepaald is - en het beperkt deze terzelfder tijd in z-ekere zin, omdat het de richting bepaalt van komende keuze-daden. Onze analyse kan in dit geval zeer gecompliceerd zijn; ze raakt zowel vraagstukken van maatschappelijke alsook van indiv~dueel-persoonlijke bepaaldheden. De situatie blijft echter naar ver1houding eenvoudig: de keuze van een bepaald systeem van waarde-oordelen geeft de richting aan van de keuze-daden, waarbij de vrijheid van het individu wo,rdt verwezenlijkt, indien de houding van het gegeven individu consequent is. Een werkelijke complicatie ontstaat in situaties van het tweede type, die daardoor worden gekenmerkt, dat het op grond van een bepaald systeem van waarde-oordelen kiezende individu in conflict geraakt met dit stelsel, onverschillig welke keuze het doet. Zo'n situatie ontstaat, als de beslissing over een alternatief in ieder geval een conflict met een geaccepteerde waarde betekent. Zulke situaties zijn er vaak in het leven en vormen vaak de ach~ergrond voor persoonlijke tragedies. De traditionele moraaltheorieën van allerlei soort, die er heilig van overtuigd zijn dat het voidoende is om voorschriften en verbodsbepalingen op een rij te zetten ten einde iedere levenssituatie ten aanzien van haar morele waarde duidelijk te bepalen, hebben pet probleem van de conflictsituaties in het geheel niet gezien. De verdienste om dit probleem in alle scherpte aan het daglicht te hebben gebracht, valt toe aan het existentialisme, vooral het Franse existentialisme. Het is kenmerkend, dat de vertegenwoordigers van het existentialisme de betekeqis van hun ontdekking en hun eigen denkprestatie niet voldoende naar waarde schatten. "Veroordeeld" tot vrijheid
In het existentialistische denken over het probleem van de vrijheid van het individu leidt juist het bijzondere gewicht van de conflictsituaties tot gedachten over de eenzaamheid van het individu, over zijn veroordeeld zijn tot vrijheid, enz. Deze vraagstukken verlangen een diepgaande analyse van de zijde der marxistische filosofie van de mens, ook al omdat ze lange tijd door haar niet opgemerkt werden en niet in haar gezichtskring vielen. In ieder geval kan men zi,oh er niet van afmaken met frasen over de deca'dentie van deze filosofie en ook niet met de bewering, dat de mens in het socialisme niet - zoals in het kapitalisme - eenzaam is enz. Dergelijke uitspraken ontstaan vooral uit gebrek aan begrip voor het wobleem, resp. omdat men zich onderwerpt aan een in één nchting gaande suggestie die uitgaat van begrippen die voor verschillende uitleg vatbaar zijn. In een bepaalde be~ekenis van deze uitdrukkingen is de mens van het socialisme, evenals de mens van het kapitalisme "eenzaam" en "tot vrijheid veroordeeld", beleeft
!; l: I
fi
l'
,f
347
I'
r
J
'I. rl
348
hij evenzeer het gevoel van de "angst", als hij op een bepaalde wijze een keuze doet. A(jhter deze op wonderlijke wijze geconstrueerde en choquerende zinswendingen gaat namelijk een werkelijk probleem van het menselijke leven schuil, dat buiten de maatschappelijke orde staat en juist daarom een diepe analyse behoeft en niet met geringschattende woorden ka.n worden afgedaan. Deze bevredigen ten hoogste emotioneel, de analyse komt er echter geen stap verder mee. En de mensen, die in reële levenssituaties moeilijkheden meemaken, willen geen grote woorden, maar een antwoord op hun angstige vragen. Geen filosofie kan, op gevaar af dat ze in de ~deologische strijd de nederlaag lijdt, afzien van zulke analyses en van antwoorden op zulke vragen, zelfs als deze voor haar systeem nieuwe vragen zijn en reeds vastgelegde tradities aan het wankelen brengen. Waarop berust het probleem van de conflictsituaties? Vooral daarop, dat de mens, die de vrijheid van keuze heeft, een keuze moet maken, dooh niet tot het besluit kan komen, hoe dat moet geschieden. In zo'n situatie is het namelijk de moeilijkheid, dat bij een preciese kennis van het systeem van waardeoordelen en van de daarmee verbonden geboden en verboden, iedere keuze leidt tot een overtreding van een verbod, iedere poging om iets goeds te doen onvermijdelijk ook iets slechts veroorzaakt. Hoe dan te kiezen? Daarvoor bestaan er geen voorschriften. Om dan tot een slotsom te komen, moet men de subjectieve factor in de balans opnemen, want zonder deze is geen besluit mogelijk. Dat zijn de situaties waarbij men zegt: "Ik zou het zo en zo doen, maar dat moet je zelf beslissen." Meer kan en moet men niet zeggen. In zulke situaties is de kiezende mens eenzaam, in die zin dat hij het besluit zelf moet nemen en daar hij het meestal ook moet nemen, ofschoon hij het zou willen ontwijken, is hij tot vrijheid veroordeeld. De waarnemingen van het existentialisme op dit gebied zijn juist en hangen samen met het feit, dat de mens als individu een onherhaalbare individualiteit is, een microcosmos van zijn soort. De subjectivistische en voluntaristische veralgemening van deze waarneming door het existentialisme is echter verkeerd: er vloeit n6ch uit voort dat de mens een bewustzijnsmona,de is, n6ch ook dat de wereld een willekeurig product van zijn wil is. Daar volgt ook niet uit, dat de mens in de maatschappij in zoverre eenzaam zou zijn, als hij op zich zelf is aangewezen en uit zich zelf de gedragsregels voor zijn optreden moet voortbrengen, zoals de spin het met haar draden doet. Deze vervalsingen echter ondermijnen niet de juiste these van de aard van de vrijheid in conflictsituaties. Een theorie van de mens, die de objectiviteit van de historische wetten erkent, kán niet alleen, maar moèt deze these aanvaarden, want anders sluit ze de weg af naar het begrip en het inzicht in een groot en belangrijk gebied van het menselijke leven. Zo'n leemte zou een onvergeeflijke fout zijn in iedere filosofie van de mens. PROF. DR. ADAM SCHAFF Marxistische Blätter, 1965, 2.
Aantekening:
Werkgelegenheid en beroepskeuze in de Sowjet-Unie Kort geleden bracht het "Algemeen Handelsblad" een goed bericht voor zijn lezers, die altijd zwaar zitten te dubben over de toekomst van het kapitalistische stelsel. Onder een tweekolomskop werd de blijde mare begroet: "Sowjet-Unie kampt met werkloosheitd". Als bron van deze mededeling diende een artikel in het Sowjet-tijdschrift "V raagstukken der filosofie", waarin een onderzoek van een groep sociologen van de ~niversiteit van Nowosibirsk in het westelijke deel van Siberië 1s weergegeven. Het klinkt opvallend genoeg, om eens na te gaan wat de sociologen uit Nowosibirsk nu wel hebben onderzocht en gevonden. Bij lezing van het artikel blijkt weldra, dat de conclusie van het "Alg. Handelsblad" ernaast is, doch ook treedt aan de dag, dat er talrijke nieuwe problemen ontstaan in de Sowjet-Unie en dat deze dringend om een oplossing vragen. Prof. B. N. Sjoebkin, die de leiding had van dit sociologische onderzoek, waarvan hij de resultaten ter nadere bespreking aan de lezers van "Vraagstukken der filosofie" (1965, nr. 5) voorlegt, zet duidelijk het doel van de doorgevoerde enquête uiteen. De groep sociologen uit Nowos~birsk heeft willen nagaan hoe de toestand is nu de geboortegolf van de na-oorlogse jaren de middelbare soholen (in de Sowjet-Unie is dat de elf-, nu tien-, jarige school) afloopt en het productieproces of de universiteit zal binnentreden. Dit roept allerlei problemen op, ook al omdat de leeftijdsgroepen die vool"dien van school kwamen en nog in de oorlog waren geboren, een veel geringer aantal mensen omvatten door het lage geboortecijfer in die jaren. Bij de onderzoeking in het gebied van Nowosibirsk, dat ruim 2 miljoen inwoners telt - , ongeveer gelijk over stad en land verdeeld, - bleek, dat het aantal jongens en meisjes in de leeftijd van 17 en 18 jaar van 1963-1965 resp. met 60 en 70 procent toeneemt. De sociologen van de groep van prof. Sjoebkin, die drie jaar hebben besteed aan dit onderzoek onder degenen die de middelbare school bezoeken en bezodht hebben, wijzen erop dat de vele vraagstukken die rijzen bij het betrekken van de jonge mensen in het productieproces niet automatisch of spontaan tot een oplossing komen. Het socialistische stelsel geeft de mogelijkheid om deze problemen op te lossen, maar deze mogelijkheid moet worden benut. Er dient systematisch voor opgetreden te worden. Gebeurt dat niet, dan ontstaan er inderdaad moeilijkheden. Vooral als er daarnaast nog rekening mee moet worden gehouden, dat door de verkorting van de schoolopleiding van elf tot tien jaar twee leeftijdsgroepen tegelijk de schoolbanken zullen verlaten.
349
Ook van gebied tot gebied beschouwd zijn er trouwens vraagstukken, grotendeels van mobiliteit, omdat in de verschillende delen van de Sowjet-Unie de omvang van de ter beschikking staande arbeidskrachten uiteenloopt. Terwijl in gebieden als Moldavië, de Westelijke Oekraïne, Westelijk-Bjelorusland, in de Kaukasus en de Middenaziatische republieken reeds enkele jaren grote aantallen jonge mensen naar het arbeidsproces trekken, is er in Siberië nog een aanzienlijk tekort aan arbei,dskrachten. Maar ook daar kunnen er snel problemen ontstaan en de sociologen van Nowosibirsk achten het nodig, dat daaraan nu al veel aandacht wordt besteed. Naar hun mening is het vereist, dat bij de studies die worden verricht voor het opstellen van het nieuwe Vijfjarenplan, van 1966 tot 1970, dit probleem in de berekeningen en in de oplossingen wordt betrokken. Ook zouden volgens hen instellingen, die in de jaren van de eerste vijfjarenplannen in de jaren dertig ontstaan waren maar later weer verdwenen, zoals een ministerie van de arbeid, plaatselijke arbeidsbureaux en bureaux voor beroepskeuze, weer gevormd moeten worden. Deze zouden zowel de planorganen kunnen adviseren, alsook de bevolking op de hoogte moeten stellen van de behoefte in bepaalde beroepen. Ook is het nodig om op uitgebreider schaal wetenschappelijk werk te verrichten om de problemen van demografische aard en ook de vraagstukken die voortvloeien uit de invoering van de nieuwe techniek (mechanisering, automatisering) met de hiermee samenhangende noodzaak van heren omscholing, te bestuderen.
350
In hun onderzoek hebben de sociologen van Nowosibirsk ook de resultaten betrokken, die de veranderingen op het onderwijsgebied hebben opgeleverd. Zoals bekend is een aantal jaren terug het polytechnische onderwijs ingevoerd, waarbij de leerlingen van de elfjarenschool naast de gewone studie op school ook in fabrieken werkten, waar hun een zekere vakkennis werd bijgebracht. Aan dit systeem blijken nogal veel haken en ogen te zitten en zonder dat dit nu in Sjoebkins artikel uitgesproken gesdhiedt, wordt er critiek geleverd op allerlei overhaastingen en overdrijvingen, die onder het bewind van Chroesjtsjow ook op onderwijsgebied zijn begaan. De onderzoekers hebben nagegaan wat de gevolgen van het nieuwe onderwijsstelsel nu eigenlijk geweest zijn. Hun conclusie is, dat van de leerlingen die in 1963 de middelbare school verlieten en in het productieproces terecht kwamen, slechts 11 procent het vak ging uitoefenen dat hun in de schooljaren was bijgebracht. De rest kwam in een ander beroep terecht. Wat dit betreft was het nieuwe systeem dus een mislukking. Nu had het polytechnisch onderwijs ook tot opgave om de jongens en meisjes liefde tot de arbeid bij te brengen en om hen te laten zien, dat de productieve arbeid in fabrieken en werkplaatsen grote voldoening versohaft omdat het scheppend werk in het belang van de gemeenschap is. Uit het onderzoek bleek echter, dat van degenen die in 1963 de school verlieten, 80 procent verder wilde gaan studeren en slechts 8 procent
zonder verdere studie in het bedrijf wilde gaan werken. Nu werden deze persoonlijke plannen door de objectieve omstandigiheden aanzienlijk veranderd. In plaats van 80 procent ging 44 procent van de leerlingen naar het hoger onderwijs toe; een bijzonder hoog percentage, waarbij er wel rekening mee gehouden moet worden dat het hier een van de oorlogsjaargangen betreft. In plaats van 8 procent ging 32 procent van de leerlingen het productieproces in, - en zoals al gezegd slechts één van de negen of tien in het vak dat hij op school had geleerd. Hieruit blijkt wel, dat de bedoelingen die aangegeven werden bij de invoering van het polytechnisch onderwijs geen groot succes hebben gehad. De onderzoekers verklaren dit uit het feit, dat de jongens en meisjes tijdens hun schooltijd in de fabrieken vaak geestdodend werk te doen kregen en geen werk, dat maar enigermate van scheppende aard is. Ook wijzen zij op de slechte organisatie van de studie in het bedrijf, die vaak min of meer in het wilde weg geschiedde, zonder rekening te houden met de behoeften die er aan bepaalde beroepen bestaat. Het is naar hun mening echter nodig, om dit heel precies na te gaan, afgezien van de vraag of de beroepsopleiding in de algemene scholen of in speciale ambachtsscholen zou moeten geschieden. In het onderwijs moeten de jonge mensen geholpen worden om hun mogelijkheden en talenten te leren kennen en een beroep te kiezen, dat zowel aan hen zelf de meeste bevrediging geeft alsook aan de gemeenschap het grootste nut verschaft. Een andere kwestie waar de sociologen bij hun onderzoek op stuitten, betrof de mogelijkheden van het verder studeren. Deze bleken in de jaargangen, waar sprake was van een naar verhouding laag geboortecijfer, hoger te liggen dan in de jaargangen die voor de oorlog werden geboren. Dit gold reeds de studie op de middelbare school, maar heeft ook betrekking op de universiteiten. Voor de jaargangen in de geboortegolf ligt dat ook weer ongunstiger. Toch bleek bij dit onderzoek, dat bij de mogelijkheden tot verder studeren ook de sociale factoren een grote rol speelden. Sjoebkin sohrijft daarover: "De mogelijkheden om op een instelling voor hoger onderwijs te komen, zijn voor de jeugd in de grote steden aanzienlijk groter dan voor die van het platteland, want het onderwijspeil is, als regel, in de stedelijke scholen hoger. De analyse wijst er verder op, dat het ontwikkelingspeil van de ouders een grote invloed uitoefent op de aa.rd van de interessen en verlangens van de kinderen." Uit de aangevoerde cijfers blijkt, dat het percentage verder studerenden het hoogst ligt bij de kinderen van de stedelijke intelligentsia. Op de tweede plaats komen de kinderen van industrie- en bouwvakarbeiders; daarna de kinderen van de functionarissen in dienstverlenende bedrijven en van de intellectuelen op het platteland. De rij wordt gesloten door kinderen van transportarbeiders en van de werkers in de landbouw. Van de 100 kinderen uit gezinnen van landarbeiders en kol-
351
chosboeren, die de midde1bare school verlieten, gingen er slechts 10 studeren en 90 werken, van 100 kinderen van intellectuelen uit de steden gingen er 82 naar de universiteit. De gegevens, die bij het sociologisch onderzoek werden verkregen, worden door prof. Sjoebkin samengevat in de volgende tabel: SOCIALE POSITIE VAN DE GEZINNEN, DE PERSOONLIJKE PLANNEN VAN DE AFGESTUDEERDEN (VAN 1963) EN DE VERWERKELIJKING DAARVAN (IN PROCENTEN) Wens
Werkelijkheid
I
werken en Groep waartoe de I werken en ouders behoren werken studeren studeren werken studeren studeren ~~-------~-
Stedelijke intelligentsia Plattelandsintelligentsia Arbeiders in industrie en bouwwezen Arbeiders in transport en verbindingen Werkers in de landbouw Arbeiders in dienstverlenende sfeer Anderen
jll
Totaal
----- -------
--~~,-
2
5
93
15
11
13
H
+2
11
6
83
3:
1:l
82
55
45
10
14
76
90
10
9 12
15 38
76 50
38 63
7
10
83
37
3
82 58
3
3 12 2
61
59 25 61 ·.''"
De mogelijkheid bestaat, dat nu bij het binnenkomen van d~ geboortegolf op de universiteiten de toelatingseisen hoger worden gesteld, het percentage van arbeiders- en boerenkinderen dat verder gaat studeren, lager wordt. De auteur van het artikel in "Vra.tgstukken der filosofie" verzet zich tegen stappen om dit p1.·obleem langs administratieve weg te regelen, maar wel verlangt hij maatregelen in het nieuwe vijfjarenplan, waardoor een daling voorkomen wordt van het aantal kinderen uit arbeiders- en boerengezinnen dat gaat studeren. D~t betekent dus vooral een uitbreiding van het hoger onderWIJS.
352
Bij de enquête onder de jeugd op de middelbare scholen is de vraag gesteld hoe zij bepaalde beroepen waardeert. Uit de resultaten blijkt, dat het werk in de landbouw en in de dienstverlenende bedrijven het laagst staat aangeschreven. De houding ten aanzien van het werk in de landbouw blijkt geringschattender te zijn naarrp.ate de urbanisatiegraad verder is voortgeschreden. De sociologen van Nowosibirsk trekken daaruit de conclusie, dat niet verwacht kan worden dat uit de steden werkers voor de landbouw kunnen worden aangetrok-
ken. In gebieden, waar het nodig is om het aantal werkers in de landbouw te verhogen, is vooral aandacht nodig voor de jeugd. De onderzoekers waarschuwen er daarbij tegen, alleen maar aandacht te besteden aan de factor van de materiële geïnteresseerdheid. Ook heel andere factoren spelen een rol. Zo blijkt, dat een jonge man van het dorp die in dienst geweest is, vaak blijft werken in een grote stad. Hij keert niet meer terug naar zijn plattelandsomgeving. Dit heeft echter uiteindelijk tot gevolg, dat ook de meisjes uit de dorpen, waar soms weinig jongens aanwezig zijn, naar de stad gaan om daar een huwelijkspartner te krijgen en een gezin te stichten. Om deze opvattingen tegen te gaan, aohten de sociologen van Nowosibirsk het nodig om maatregelen te nemen ten einde het prestige onder de jeugd en in het algemeen van het werk in de landbouw en in de dienstverlenende bedrijven (winkels e.d.) te verhogen. Dit wordt vaak verwaarloosd en vooral zij die in de handelssector werkzaam zijn, worden door allerlei komieken over radio en televisie belachelijk gemaakt, ofschoon de betekenis van de dienstverlenende sfeer toeneemt. Uit dit sociologische onderzoek, dat dus betrekking had op middelbare schooljeugd in Nowosibirsk, één van de vele steden in de Sowjet-Unie, kunnen natuurlijk niet al te vèrgaande conclusies getrokken worden. Vooral niet dat de Sowjet-Unie met werkloosheid te kampen zou hebben! Wel echter blijkt eruit, dat er talrijke problemen bestaan die nog om een oplossing vragen en waarbij er vaak ernstige fouten zijn begaan. Uit een sociologisch onderzoek, zoals datgene waarover hier bericht is, blijkt evenwel tevens met hoeveel zorg en aandacht deze vraagstukken worden bestudeerd en hoe er niet alleen van boven af, maar ook door de bevolking zelf, wordt gestreefd naar oplossingen. Oplossingen die zeker gevonden zullen worden, als de voordelen die het socialistische stelsel biedt ten volle worden benut.
353
t 1.·
Boekbesprekingen:
M'arius Bauer en het Kroniek-debat Het weekblad "De kroniek", destijds een orgaan van kunstenaars en intellectuelen, stuurde in 1896 de etser Marius Bauer naar Moskou om voor het blad verslag te doen van de kroning van tsaar Ni,colaas II. Naar aanleiding van zijn brieven, met schetsen geïllustreerd, ontspon zich het vermaarde "Kroniekdebat" over koningschap en socialisme, waaraan vooral kunstenaars deelnamen. De Wereldbibliotheekvereniging heeft nu de brieven en schetsen van Bauer uitgegeven, met aan het slot de gehele discussie die naar aanleiding hiervan ontstond 1). Bauer was diep onder de indruk van de grootse praal van de kroningsfeesten. Als beeldend kunstenaar had hij vooral oog voor het pikante, het schilderachtige, en met geuren en kleuren beschrijft hij zowel de pracht van de kroning, als de ellende van het volk, dat hiermee zo scherp contrasteerde, alles vooral esthetisch waarderend. Hij beschrijft de biertonnen, waar iedereen gratis aan de kraan mocht lurken, waarbij de mensen zelfs boven op de ton gingen zitten om hun pet vol te laten lopen en leeg te drinken. Hij beschrijft, en dat vindt hij toch echt heel naar, hoe bij uitreiking van een beker noten en bonbons en een broodje met worst 3000 mensen in het gedrang zijn omgekomen. "De moezjiks hebben met geweld vrouwen en kinderen omlaag gedrukt en met hun olifantspooten vertrapt. 't Was geen dringen meer, maar een moord, en ooggetuigen verhalen van de vreeselijkste dingen, o.a. heeft de knecht van mijn huis zich moeten redden over een stapel van wel dertig lijken." Maar ja, waar maakte een Hollander zo iets mee? En al die optochten met diamanten, juwelen, brocaat en hoe al dat spul mag heten! De hoofdtendentie van zijn gehele beschrijving vindt men samengevat in zijn uitroep: "Ik tenminste heb gejuicht voor de man, die de wereld zoo'n schouwspel biedt!" Dit was voor de hoofdredacteur van "De Kroniek", P. L. Tak, die in die dagen reeds met het socialisme sympathiseerde, te veel. Hij sdhrijft een stukje getiteld "Kroning", waarin hij klaagt: "Helaas, achter de schitteringen van dit Moskouse prachtvertoon ligt al de ellende van een verwaarloosd volk, dat men nu nog met slagen regeert." En hij hoopt, dat de tsaar wat zal doen voor zijn volk, "dan vindt hij werk genoeg, en zal op zijn ouden dag een andere schittering hem omgeven dan het
354
1) Marius Bauer, Brieven en schetsen van zijn reizen naar Moskou en Constantinopel, gevolgd door enige polemieken tussen socialisten en estheten. Wereldbibliotheekvereniging, Amsterdam-Antwerpen, 1965. Prijs f 3,90.
goud en de diamanten, die nu getuigenis afleggen hoe het volk , voor zijne voorouders heeft gezweet en geploeterd". Het is enigszins anders gegaan zoals blijken zou. Het Kroniek-debat houdt zich verder minder met de praktische kant van de kwestie bezig dan met de ideële, vooral door toedoen van de componist Alphons Diepenbrock, die er met klem tegen protesteert dat Tak "manifestatiën van levensmagnificentie die de dalende zon van Koning- en Keizerschap als afscheidsgroet zendt aan deze steeds glansloozer wordende aarde" uitsluitend meet met utilitaire normen en hij keert zioh tegen het socialisme, omdat dit zijns inzi,ens "het recht loochent van eenige sfeer om door eenig ander moment dan dat van het stoffelijk welzijn te worden bepaald." Verschillenden namen aan de discussie deel, voor Diepenhrocks standpunt o.a. Bierens de Haan en Van Deijssel, er tegen o.m. Tak, Van Eeden en Van der Goes. In werkelijkheid is het een botsing tussen een geheel abstract, zelfs esthetisch links en rechts. Diepenbroek is geenszins tegen pogingen het lot van het volk te verbeteren, maar is er tegen dat dit ten koste gaat van wat een geestelijke waarde vertegenwoordigt; achter de glans van de vorst gaat immers een diepere waarde schuil en wel van religieuze oorsprong. Dit werd door Tak miskend en niet alleen door Tak, door alle socialisten, vooral Frank van der Goes, die naderhand zou schrijven tijden te verwachten "dat God en Tsaar en Keizer namen zullen zijn van poppen voor kinderen, en dat een uitgebreide oudheidkundige kennis noodig zal zijn om te begrijpen waarmede onder deze namen eenmaal is gedweept". Maar nauwelijks is in deze discussie sprake van een onoverbrugbare kloof tussen tsaar en volk. Tak en Diepenbroek stellen tegenover elkaar barbaarse toestanden en de glans van het koningschap en beiden verlangen dat de tsaar iets voor het volk zal doen. De vraag die daatibij rijst is, hoe die koninklijke praal dan moet worden gewaardeerd. Men kan er, hoe dan ook, een ver:heven betekenis aan toekennen, men kan het laten. Ziedaar de discussie. Dat het tsarisme een apparaat is van de heersende klasse ter onderdrukking van het volk, zodat het onmogelijk is het lot van het volk wezenlijk te veranderen zonder het tsarisme te vernietigen - dit stelden anderen elders aan de orde. Voor het overige is dit boekje uit historisch oogpunt een interessante publicatie, met name voor hen die zich in de geestesgesteldheid van de Nederlandse kunstenaarswereld rondom de eeuwwisseling willen verdiepen. C. P.
355
Documenten over de geschiedenis van de Eerste Internationale Het eeuwfeest van de Eerste Internationale, dat vorig jaar gevierd werd, heeft geleid tot de publicatie van talrijke boeken en artikelen over deze organisatie, waarmee de hedendaagse communistische en arbeidersbeweging rechtstreeks verbonden is. Tot de interessantste publicaties b~hoor~ wel de uitgave van de notulen van de algemene raad van de Internationale Arbeidersassociatie. In de oorspronkelijke taal, in het Engels, zijn in Moskou de eerste twee delen van deze notulen v,erschenen. 1) Het eerste deel omvat de periode van de oprichting (1864) tot het eerste congres te Genève (1866) en het tweede deel beslaat de periode tot het congres te Brussel, dat in 1868 werd gehouden. Er zullen nog drie delen volgen. Ofschoon de geschiedenis van de Eerste Internationale natuurlijk niet alleen en zeker niet geheel in de notulen van haar algemene raad tot uiting komt, vormen deze wel een uiterst belangwekkende en omvattende bron van kennis van haar activiteit. Er zijn in de korte verslagen van de wekelijkse zittingen talrijke gegevens te vinden over de deelnemers aan haar werk en over de vele activiteiten die aan de dag werden gelegd. Een reeks stakingsacties in verschillende landen van Europa wordt in de notulen beHoht. Zij weerspiegelen het peil, dat de arbeidersbeweging in de jaren zestig van de vorige eeuw had. De oprichting en eigenlijke vorming van de Eerste Internationale wordt in het eerste deel van de notulen belicht. Marx' inspanningen om de Internationale te maken tot een sterke, op de brede lagen van de arbeidersklasse steunende organisatie die zich over de landsgrenzen heen uitstrekte, komen hierin scherp tot uitdrukking. Reeds in het door hem opgestelde Inaugurele Adres en ook in de voorlopige statuten had Marx zich ingespannen om de principes van het wetenschappelijke communisme zo uiteen te zetten, dat ze begrijpelijk en aanvaardbaar waren voor de vaak op uiteenlopend theoretisch peil staande arbeiders. Het program sloot de deur niet voor de Duitse Lassalleanen, noch voor Franse en Belgische Proudhonisten, en Britse vakbondsmensen. Een sterke organisatie kon in die dagen alleen gevormd worden, als aanhangers van de meest uiteenlopende socialistische theorieën werden bijeengebracht. Alleen op basis van gemeenschappelijke actie kon de ideologische ontwikkeling plaats hebben en de onderlinge discussie zich voltrekken, die zou leiden tot de overwinning van
11
I,,
356
1) Minutes of the General Council of the First International. Deel I: 1864-1866 (met notulen van de Londense conferentie). Deel II: 1866-1868. Uitgegeven door Progress Publishers, Moskou. Verkrijgbaar bij Boekhandel Pegasus. Prijs per deel f 5,90.
de wetenschappelijke communistische opvattingen. Het algemene program, dat allen aaneensloot, was het principe van de solidariteit en het principe van de zelfstandigheid van de arbeidersbeweging. Het was door Marx tot uiting gebracht in de inleidende woorden van de voorlopige statuten "dat de bevrijding van de arbeidersklasse veroverd moet worden door de arbeidersklasse zelf." Ten einde het klassekarakter van de Internationale tot stand te br.engen, streefde Marx van het begin af aan naar de versterking van de proletarische kern van de algemene raad. Daartoe werden vrij spoedig een aantal Duitse en Franse arbeiders, die in Londen werkten, in de algemene raad opgenomen. Om kleinburgerlijke politikasters het werk te verzwaren, werd besloten ere-lidmaatschap te verbieden en de bijwoning van raadsvergaderingen en de benoeming van nieuwe leden verplicht te stellen. Er werden voorts vrij snel allerlei banden tot stand gebracht, zowel met afzonderlijke vakorganisaties in Engeland, als ook met arbeidersgroepen in Frankrijk en Zwitserland. Een citaat moge een indruk geven van de weerklank die het optreden van de Internationale bij de Britse vakbonden vond. In de notulen van de zitting van 17 juli 1866 is te lezen: "De burgers Cremer en Jung berichtten over het resultaat van hun bezoek aan de vereniging van kuipers "Hand in hand", waarvan de leden een bijzondere bijeenkomst hadden belegd om hen te ontvangen. Na enige tijd met grote belangstelling naar de deputatie te hebben geluisterd, spraken vele leden warm ten gunste van de principes van de Associatie en als betuiging van de ernst van hun diepe overtuiging besloten zij zich in hun geheel aan te sluiten ..." (Deel I, blz. 210). In de notulen vindt ook een der eerste pogingen van kleinburgerlijke zijde om een sectie van de Internationale Arbei·· dersassociatie, nl. die in Parijs te bemachtigen, haar weerslag. Zowel de notulen als de bijgevoegde documenten tonen aan, hoe de algemene raad en Marx zelf in dit conflict, dat dateert van de lente van 1865, erin slaagden het internationale en klassekarakter van de organisatie te handlhaven. Het prestige van de Internationale onder de arbeiders is vooral gegroe~d door zijn directe hulp aan de arbeiders die in versohiliende delen van Europa tegen de ondernemers moesten strijden. Bij stakingen werden gelden ingezameld. Er werd opgetreden tegen de pogingen van de ondernemers om onderkruipers te werven. De steun van de Internationale is in de periode, die in de eerste twee delen van de notulen behandeld wordt bv. van groot belang geweest bij de staking van de drukkers van Leipzig (mei 1865), de kleermakers van Londen en Edinburgh (zomer 1866), de bronsbewerkers van Parijs (februarimaart 1867), de Belgisohe mijnwerkers lente 1868) en de bouwvakarbeiders van Genève (maart-april 1868). Dit waren belangrijke gebeurtenissen in de arbeidersbeweging van die tijd. Interessant is in dit verband het verhaal hoe Derkinderen, die in 1866 en 1867 lid van de algemene raad was en in 1867 corresponderend secretaris voor Nederland (in 1866 was J. van
357
Rijen als zodanig opgetreden) handelde tijdens een poging van de Londense mandenfabrikanten om tijdens een actie vakboncisleden te vervangen door in België geworven arbeiders. Uit de mededelingen in de notulen van de zittingen in november 1866 blijkt, dat Derkinderen erin slaagde met een ander lid van de raad onder een voorwendsel de werkplaats binnen te komen. Terwijl dit .andere lid de patroon aan de praat hield, sprak Derkinderen met de Vlaamse arbeiders. De notulen zeggen: ". . . Derkinderen wees de Belgen erop welke schade zij toebrachten aan de Engelse mandenmakers en hij slaagde erin twee van hen de werkplaats uit te krijgen om een glas met hem te drinken ... De twee Belgen kwamen, in het gesprek met de Engelse mandenmakers, zo onder de indruk van het kwaad dat zij de Engelsen berokkenden, dat zij besloten naar de werkplaats te gaan, hun gereedschappen te halen en de andere vier mannen te overtuigen eveneens het werk te verlaten ... De mandenmakers (de Engelse bond dus) betaa1den het passagegeld voor de zes mannen naar België en voorzagen hen ook van geld." In een latere zitting wordt dit verslag nog aangevuld met de mededeling, dat de Britse mandenmakers verklaarden hun Belgische collega's te zullen berichten als het conflict met de patroon beëindigd was. Zij zouden hen dan gaarne zien terugkeren en waren bereid ze als leden van de bond op te nemen. Ook wordt er melding gemaakt van een motie in de zitting, ingediend doorJungen ondersteund door Marx, om Derkinderen voor zijn ijverig en intelligent optreden te danken. De stakingsbewegingen en het optreden van de Internationale daarin hielpen om verkeerde opvattingen over de economische strijd van de arbeidersklas~e (zoals die in Frankrijk en Duitsland in de arbeidersbeweging werd onderschat en in Engeland overschat) - vandaar de rol van de Internationale bij het ontwikkelen van acties der vakbonden voor kiesreciht:hervorming - te overwinnen. Ook door discussies binnen de algemene raad gebeurde dit. Zo had Marx een uitgebre1de gedachtenwisseling met John Weston over de betekenis van de strijd voor loonsverhoging. Marx' uiteenzetting, die later is uitgegeven onder de titel "Loon, prijs en winst", is algemeen bekend geworden. Ook heeft Marx in de algemene raad bijzondere aandacht gewijd aan de betekenis van de strijd voor verkorting van de arbeidsduur. Beperking van de arbeidsdag tot acht uur, zo zette Marx uiteen, is "nodig om de gezondheid en de lichamelijke energie van de arbeidersklasse te herstellen, evenals om hen de mogelijkheid te verzekeren van geestelijke ontwikkeling, maatschappelijk verkeer en van maatschappelijke en politieke actie." (Deel I, blz. 343 ).
/
358
Het tweede deel van de notulen, dat de periode beslaat tussen het Geneefse en het Brussels.e congres, laat zien hoe de socialistische principes veld wonnen en hoe het mogelijk werd, dat in Brussel een socialistis,ch program werd aanvaa~·d, dat als kern had de erkenning van het principe van het gemeensonapsbezit van de productiemiddelen. Ook de indruk, die het verschijnen van het eerste deel van "Das Kapital" (1867)
maakte, droeg daartoe bij. In de algemene raad had Marx ingewikkelde theoretische vraagstukken behandeld; zo sprak hij uitvoerig over de "invloed van de machines in de handen van de kapitalisten" (in de zitting van 28 juli 1868). Het debat eindigde met een eenstemmig aangenomen resolutie met als tekst: "Vastgesteld werd: dat de machines enerzijds in handen van de kapitalistische klasse een machtig instrument van despotisme en uitzuiging zijn gebleken, en dat anderzijds de ontwikkeling van de machines de materiële voorwaarden schept die nodig zijn voor de vervanging van het loonstelsel door een werkelijk maatschappelijk productiesysteem." Van de eerste dag van zijn bestaan af heeft de Eerste Internationale grote aandacht besteed aan de solidariteit met vç;or hun onafhankelijkheid strijdende volken, Eerst was het vooral de Poolse zelfstandigheidsbeweging die de aandacht trok, later kwam ook de Ierse vrijheidsbeweging steeds meer in de belangstelling te staan. Ten aanzien van het Ierse vraagstuk bestonden er in Engelse vakbondskringen allerlei chauvinistische stemmingen waar in. de algemene raad tegen opgetreden moest worden. In het tweede deel van de notulen wordt uitvoerig bericht over een drietal zittingen, waar de Ierse kwestie aan de orde kwam, nl. op 19, 20 en 26 november 1867. Het debat eindigde met de aanvaarding van een door Marx geschreven oproep tegen de executie van vier Ierse vrijheidsstrijders door de Britse autoriteiten. Ook de toestanden op het Europese en Amerikaanse politieke vlak kwamen vaak aan de orde in de algemene raad. Bekend is de sympat!hie, waarmee de Eerste Internationale de strijd tegen de zuidelijke slaventhouders in .Amerika volgde. De do::cumenten waarm dit kenbaar is gemaakt: de brief aan Lincoln, de brief aan vice-president Johnson na de moord op Lincoln en de oproep tot het volk vande Verenigde Staten zijn in deel I van de notulen nogmaals afgedrukt. De ontwikkeling in Europa drong voortdurend het vraagstuk van oorlog en vrede op de voorgrond. In deze delen van de notulen geschiedt dat o.a. bij het vaststellen van de houding van de Eerste Internationale ten opziohte van een pacifistische organisatie voor vrede en vrijheid, die in 1867 in Genève een congres hield. Marx zei daarover volgens de notulen in een zitting van de algemene raad op 20 augustus 1867, dat "het wenselijk was dat zoveel afgevaardigden als mogelijk het vredescongres zouden bijwonen in hun persoonlijke capaciteit; maar dat het onjuist zou zijn om officieel deel te nemen als vertegenwoordigers van de Internationale Associatie. De Internationale Arbeidersassociatie was op zichzelf een vredescongres, daar het verbond van de arbeidersklasse van de verschillende lanc.l.en uiteindelijk internationale oorlogen onmogelijk moest maken. Indien de organisators van het Geneefse vredescongres het onderhavige vraagstuk werkelijk hadden begrepen, zouden zij zich hebben moeten aansluiten bij de Internationale-Associatie." (Deel 11, blz. 152).
359
Zonder dus af te zien van samenwerking met pacifisten, trok Marx terzelfder tijd de noodzakelijke scheidingslijn. Voordien had zich reeds een uitgebreide discussie voltrokken in de algemene raad over de houding, die de arbeidersklasse diende in te nemen ten aanzien van de Oostenrijks-Pruisische oorlog van 1866. Zoals ook bij de Poolse kwestie herhaa:ldelijk was gebeurd, traden de Proudhonistisch georiënteerden op met algemeen-pacifistische frasen; zij ontzegden iedere betekenis aan het nationale vraagstuk, dat toen - niet alleen ten aanzien van Polen - maar ook met het oog op het streven naar nationale eenheid van Duitsland en Italië, uiterst actueel was. Het was nodig deze opvattingen te bestrijd~n, zoals het tevens nodig was het optreden van Napoleon III, de heerser van het toenmalige Frankrijk, te ontmaskeren die voor reactionaire doeleinden zwaaide met het zgn. "nationaliteitenprincipe". Uiteindelijk werd in een resolutie vooral het zelfstandige optreden van de arbeidersbeweging beklemtoop.d en opgeroepen om zioh aaneen te sluiten om "kracht door eenheid" te verkrijgen. Dit herinnert aan de passage uit het Inaugurele Adres, die gewijd is aan de houding van de arbeidersklasse tegenover de buitenlandse politiek van hun regeringen. Daarin schreef Marx toen, dat de arbeidersklasse de geheimen van de internationale politiek moet leren doorzien en de diplomatieke activiteit van haar regeringen nauwlettend moet volgen en in geval van noodzaak zich hiertegen met alle middelen moet keren. Dit optreden in vraagstukken van buitenlandse politiek achtte hij een onderdeel van de bevrijdingsstrijd van de arbeidersklasse. Zo geven de notulen van de Eerste Internationale, alleen al aan de hand van de eerste twee delen, veel materiaal tot overdenking. Het zijn nuttige bijdragen tot het leren kennen van de geschiedenis van de Eerste Internationale die ook voor de arbeidersbeweging van nu een bezielend voorbeeld is. S. VAN DONGEN
360
De Negerbeweging in de Verenigde Staten Met veel belangstelling en grote sympathie wordt in ons land de strijd van de Amerikaanse negers voor gelijke rechten gevolgd. De acties, die in toenemende mate in het zuiden van de Verenigde Staten worden gevoerd en die hoogtepunten bereikten in de mars naar Washington in 1963 en de mars van Selma naar Montgomery, de hoofdsta·d van Alabama, in de lente van dit jaar, hebben duidelijk gemaakt dat de negerbeweging zich niet langer met beloften laat afschepen en niet zal rusten voor succes verkregen is. In deze strijd, waarin negers en blanken steeds veelvuldiger tezamen optreden, zijn vele offers gebracht. Tot hen behoren zowel de meisjes, die in een kerk in Birmingham als slachtoffer van een bomaanslag vielen als de vrouw, die na de mars van Selma naar Montgomery werd doodgesc.haten als wraak voor haar "blanke verraad", zoals de rassisten van de Ku Klux Klan dat gelieven te noemen. Deze beweging kent naast haar offers haar helden en haar leiders; zij kent haar organisaties, waarvan de initialen zoals NAACP, CORE, SCLC en SNCC, ook als men niet precies weet wat zich achter deze letters verschuilt, een internationale vermaardheid hebben verkregen. Zopas zijn bij Nederlandse uitgevers kort na elkaar drie boeken verschenen, die gewijd zijn aan de problemen en de strijd van de Amerikaanse negers. 1) Daarnaast is in de boekwinkels een Amerikaans, in de DDR gedrukt werk, verkrijgbaar, dat gewijd is aan de New-Yorkse negerwijk Harlem en een interessant overzicht, met vele foto's geïllustreerd, geeft van het leven der negers in Amerika's grootste stad. 2 ) De aandacht die in Nederland bestaat voor de Amerikaanse negerbeweging kwam ook op het Holland-Festival tot uiting, door de opvoering van een toneelstuk van de neger-auteur James Baldwin, wiens aanwezigheid aangegrepen werd voor talrijke persbeschouwingen over deze belangwekkende, zij het vaak tegenstrijdige figuur. Er zijn uiteraard vele manieren om deze vraagstukken te benaderen. In "Ik ben de nieuwe. neger" gebeurt het via de weg van de kunst, waarin de strijd, voor gelijkheid en burgerrechten zijn neerslag vindt. In "Zwart als ik" wordt het probleem benaderd door een beschrijving te geven van de vernederingen, waaraan een neger in de zuidelijke staten der Verenigde Staten onderworpen wordt. In "De rassenstrijd in Amerika" ten ----·-----------------1) William. Brink en Louis Harris, De rassenstrijd in Amerika; ui tg. ]. H. de Bussy ·(Amsterdam) f 8,90. John Howard Griffin, Zwart als ik, persoonlijke ervaringen van een zwarte blanke, uitg. Wereldbibliotheek (Amsterdam), tweede druk. f 7,75. Ik ben de nieuwe neger, bloemlezing, samengesteld door Rosey E. Pool, uitg. Bert Bakker/Daamen NV (Den Haag) f 3,50. 2) Harlem USA, verzameld door en met een inleiding van John Henrik Clarke, uitg. Seven .Seas Publishers, (Berlijn), f 2,95.
361
slo~te
wordt een sociologisch onderzoek beschreven, dat in 1963 onder auspiciën van het weekblad "Newsweek" werd verricht en dat allerlei aspecten belicht. In dit laatste boek komt de economische achtergrond, die vaak in de besdhouwingen verwaarloosd wordt, wat meer naar voren. Toch blijft de behandeling daarvan, ook al worden i11teressante gegevens uit een uitgebreiqe enquête naar voren gebracht, nog onvpldoende. Dit is jammer, omdat het hier een e~st;ntiële factor betreft, die voor een juist begrip van de aard van de huidige negerbeweging diepgaand belicht dient te' :worden. Hierdoor wordt het begrijpelijk, dat de strijd niet kan worden teruggebracht tot het streven naar enkele hervormingen van weinig vèrstrekkende betekenis; het gaat om een ver:.. anclering van revolutionaire aard, waarvan het slagen of niet~ slagen zich op elk ander gebied van .de maatsohappelijl,<e ont.:. wikkeling zal doen gevoelen. De opheffing van een achterstelling, die noch door de Amerikaanse vrijheidsstrijd van 1776, noch door de burgeroorlog van 1860-1865 ongedaan gemaakt werd, zal inet name door het te niet doen yan de extra-uitbuiting, waaraan de negerbevolking van de Verenigde Staten blootgesteld is, diepgaande invloed kunnen uitoefenen. In "De rassenstrijd in Amerika" worden op enkele bladzijden (blz. 53-56) cijfers uit de Amevikaanse statistiek en uit de doorgevoerde enquête gegeven, die een eerste beeld geven van deze extra-uitbuiting. Het aantal werklozen onder de negers is twee maal zo hoog als het. landelijke gemiddelde. Het gemiddelde inkomen van een neger is slechts iets. meer dan de helft van het gemidde1de inkomen van een .blanke. ". . . het inkomen van de negers (heeft) een. verontrustende tendens om in verhouding tot , dat van de blanken steeds verder te d.<J.len .. /' (blz. 54 ). Bij hetzelfde werk krijgt de neger eenlager loon; meer geschoolde beroepen staan v·oor hem niet open. Het beeld is echter nog niet volledig. Als men andere bronnen raadpleegt, wordt het nog duisterder. Zo blijkt, dat 8 van de 10 neg,erarbeiders gedwongen zijn zich tot ongeschoolde of half-geschoolde arbeid te. beperken, die bovendien als e.erste vervangen wordt door het automatiseringsproces. De werk,oosheid heeft onder de negers in een reeks industriële gebieden de omvang bereikt van de crisis van de jaren dertig. De strijd voor gelijke burgerrechten is daavom vooral ook de strijd voor werk, voor de opheffing van de belemmeringen om geschoold werk te verrichten en tegen de ongelijkheid in. het loon, die alleen eX'tra-winsten sdhept voor de grote monopolies. Wat di.t betekeQt, wordt duidelijk als men weet, dat de. Amerikaanse negers, die tien procent (20 miljoen) van de totale bevolking uitmaken, twintig procent van de arbeidersklasse vor~ men. Ook dit onderstreept nog eens het werkelijk revolutionaire karakter van de strijd voor burgerrechten. ··
362
Deze beweging staat in nauw verband met de economische. ver~ anderingen, die in het zuiden van de Verenigde Staten plaats hebben. Na de tweede wereldoorlog, en vooral na 1950, vol-
We shall overcamel (uit "The Nation", New York).
IJI~il
trok zich een proces van snelle industrialisatie in dit zo lang hoofdzakelijk agrarische gebied. In samenhang daarmee is de verstedelijking toegenomen. De monopolistisdhe bedrijven, die zich in het zuiden vestigden, gebruikten de· achterstelling van de negers om hogere winsten uit hen te persen en poogden tegelijkertijd de rassenscheiding te benutten om het tot sta.nd komen van klasse-organisaties van de arbeiders te voorkomen. De vakbeweging werd fel bestreden; er werd geprobeerd de oprichting van afdelingen ervan tegen te gaan en soms werden zelfs al bestaande organ~saties :w aangevallen, dat ze uiteinde:. lijk verdwenen. Natuurlijk wordt ook de blanke arbeider door deze aantasting van de klasse-organisaties getroffen. Op het platteland in het zuiden werden de kleine neger-boe~ ren in groten getale verdreven. In de eerste plaats omdat het kleine boeren zijn (en ook de blanke kleine boeren worden tot sluiting van hun bedrijf gedwongen), maar daarnaast heeft de rassendiscriminatie dit proces versneld. Bovendien worden de levensomstandig:heden van de neger-boeren in vergelijking met die der blanken voortdurend slechter. In een officieel rapport wordt daarover gezegd: "Ofschoon alle kleine boeren aan ernstige economische druk blootstaan, is het aantal neger-boeren nog meer verminderd, hebben zij meer grond moeten op-: offeren, ·en zijn ze geconcentreerd gebleven in de minst voor.delige bedrijfsgrootte en in de minst voordelige gewassen." (geciteerd uit "Politica! A/fairs", mei 1965). Juist de daling van de betekenis van het platteland, dat steeds als basis heeft gediend van de heerschappij der rassistep en het stijgende zelfbewustzijn van de arbeiders in de industriële bedrijven leidden tot de snelle verandering die zich in de negerbeweging heeft voorgedaan. Allerlei vormen van rassenscheiding, waarvan de vernederende uitwerking steeds schrijnender werd 3 ), dienden als eerste 3) In John Howard Griffin's boek wordt deze vernedering, zoals een blanke die zich als neger heeft vermomd deze ondergaat, weergegeven. Hoe verontwaardigd Griffin ook is, die zich ook op godsdienstige gronden (hij is katholiek) tegen de discriminatie keert, toch geeft zijn boek niet meer dan een psychologische schets, waarbij de economische ondergrond teveel in de schaduw blijft.
1,1: l;(j
363
mikpunt van de strijd der negers. De bepalingen dat negers in de bussen achterin moeten zitten en van hun plaats moeten opstaan als een blanke wil zitten, leidde al in 1955 tot grote acties. Na de arrestatie van de naaister Rosa Parks, die weigerde op te staan voor een blanke "heer", begon in Montgomery de bekende busboycott die twaalf maanden duurde en met een overwinning eindigde. In 1960 namen de "sit-ins" een aanvang; jonge neger-studenten gingen in restaurants aan tafeltjes en toonbanken zitten, die alleen voor blanken bestemd waren. Deze acties werden gevolgd door "swim-ins" in de zwembaden, door "wade-ins" aan het strand, door "kneel-ins" in kerken, die alleen voor blanken waren bestemd. Daarna heeft de actie voor opheffing van de rassenscheiding op de scholen, de lagere scholen, de middelbare soholen en de universiteiten een grote rol gespeeld; in deze strijd zijn namen als die van James Meredith bekend geworden. De ooggetuigeverslagen van deze acties laten zich lezen als ware "documents humains"; ook trouwens in de poëzie hebben ze diepe uitwerking gehad. In ,,/k ben de nieuwe neger" worden daarvan talrijke treffende en ontroerende voorbeelden gegeven. In deze bloemlezing wordt de tekst van de gedichten in het Engels afgedrukt, met een Nederlandse prozavertaling erachter. Slechts één gedicht is in dichtvorm vertaald, de "Ballade van Birmingham" van Dudley Randall, op zich zelf een interessant voorbeeld van een herleving van een oude dichtvorm, die ook als lied gezongen kan worden - in verband met gebeurtenissen van heden ten dage.
364
De successen die werden behaald, hoe onvolledig ze ook nog zijn, hebben de ogen geopend voor de economische achterstelling. Het diepst gevoeld wordt, zoals uit "De rassenstrijd in Amerika" blijkt, de ongelijkheid in beloning en in het verwerven van een betrekking. Doch ook de verschillende behuizing e.d. worden steeds scherper aangevallen. De woningomstandigheden zijn voor negers aanzienlijk slechter, terwijl de huren die ze moeten betalen veel hoger liggen. In alle steden doet zich di:t probleem voor; ook in New-York, waar Harlem berucht is om zijn slechte woonomstandi~heden voor de negers. In "Harlem USAP zijn hierover vele gegevens te vinden. In toenemende mate trekt de laatste tijd ook de strijd om het kiesrecht de aandacht. De gebeurtenissen in Selma hebben iets laten zien van de moeilijkheden die moeten worden overwonnen, voordat een neger zich als kiesgerechtigde kan laten inschrijven. De strijd die in Selma gevoerd wordt, is slechts een onderdeel van een veelomvattende, met grote volharding doorgezette actie, die vooral de laatste twee jaar meer succes heeft. Tussen 1952 en 1962 steeg het aantal geregistreerde neger-kiezérs in de zuidelijke staten met nog geen 380.000, maar van 1962 tot de herfst van 1964 steeg het met 800.000. Maar het aantal geregistreerde kiezers blijft nog ver achter bij het aan-
tal potentiële kiesgerechtigden. Enkele cijfers om dit te illustreren: in Georgia hebben 270.000 negers stemrecht, maar 343.000 die dat ook zouden kunnen hebben, zijn nog niet geregistreerd; in Louisiana zijn er meer dan een half miljoen negers, die zouden kunnen stemmen, maar er zijn er slechts 164.000 geregistreerd. In Alabama zijn er tot nu toe 110.000 negers geregistreerd, terwijl 370.000 nog niet geregistreerd zijn. Van de 425.000 negers, die in Mississippi het stemreciht zouden kunnen uitoefenen, hebben er tot nu toe slechts 28.500 dit recht verworven. Toch is het aantal geregistreerde negerkiezers al groot genoeg geweest om bij de verkiezingen van 1964 de candidatuur van Goldwater te verslaan in de staten Arkansas, Florida, Tennessee, Noord-Carolina en Virginia. Alleen in Mississippi en Ala-
Op weg naar school, cartoon van Brumsic Brandon jr. (Uit "Harlem USA").
365
bama, waar de toestand nog buitengewoon slecht is, kon Goldwater een grote meerderheid verkrijgen. Onder invloed o.a. van deze verkiezingsuitslagen is een nieuwe federale wet aangenomen, die het recht op stemmen vastlegt. Met behulp daarvan zàl de campagne voor kiezers-registratie ongetwijfeld in de komende periode nog versterkt worden; ~
!t.-
.1~·
... :..,.,
Op elk gebied, waar gcltande1d moet worden, blijkt dat de beweging van de negers. voor burgerrechten, waaraan gelukkig in toenemende mate door blanken wordt deelgenomen, militante vormen blijft hanteren. Passiviteit, maar ook al het gepraat qver geleidelijkheid, afwachten e.d., worden beslist afgewezen. In "Ik ben de nieuwe neger" wordt een gedicht van Naomi Long Madgett gepubliceerd, waarvan de tekst in proza vertaald, luidt: "Ze zeiden: ,Waclht' .en ik wachtte. Honderd jaar heb ik gewaclht, in keukens, op het schellinkje, in de rij voor steun, aan achterdeuren, als kettingganger, in stinkende w.c.'s ,voor kleurlingen' en propvolle gihetto's, buiten scholen en stemlokalen. Achterin de bus heb ik gewacht. En sommigen . zeiden: ,Later'. En sommigen zeiden: ,Nooit'. Toen blies er een nieuwe wind en een nieuwe stem vloog daarmee aan met rustige drang, krachtig, vastbesloten, zeker. ,Nee', zei die stem, ,niet nooit, niet later, zelfs niet weldra. Nu!' ... En ik zal marcheren tot de laatste keten valt, zingend: ,We will overcome'. (We zullen overwinnen). Al de honden en brandspuiten van Birming1ham kunnen dit getij niet keren ..." En in een ander gedidht van John Henrik Clarke (in "Harlem USA") wordt gezegd: "Zing een nieuw lied voor me, jonge, zwarte zanger, zing een lied met wat donderslagen erin en een uitdaging die angst zal brengen in de harten van die mensen die denken ·dat God hun het recht heeft gegeven om je hun slaaf te noemen ... Zing een lied voor me van een volk dat hongert naar vrijheid ... " Naarmate de strijd voortgaat, komt, ook voor de deelnemers, de economische ondergrond duidelijker te voorschijn. Nu al wordt de stem geihoord die zegt: ,Wat heb je eraan in een restaurant te kunnen zitten, als je geen kop koffie kunt betalen'. Zo wordt de band tussen de strijd voor burgerrechten en de klassenstrijd helderder. Des te belangrijker is het daarom, dat in de strijd voor burgenechten ziah langzamerhand een gemeenschappelijk optreden begint af te tekenen van negerbeweging en arbeidersbeweging, hoe langzaam maar zeker de vakorganisatie zidh gaat ontwikkelen en negers en blanken gezamenlijk lid worden en optreden voor hun klasse-eisen. Dit is een belangrijke ontwikkeling en ongetwijfeld zal ze op de strijd voor democratie en vrede, die in de Verenigde Staten wordt gevoerd, haar invloed doen gelden.
366
JAAP WOLFF
'Je
BALLADE VAN BIRMINGHAM ,Lieve mam, mag ik naar de stad In plaats van te spelen op straat V anclaag is de mars door Birml.ngham Voor de vrijheid in iedere staat'. ;Nee mijn kind, je mag niet gaan Want honden zijn fel en vol nijd En knuppels, brandspuit, geweer en cel Zijn niets voor een kleine meid'. ,Maar moeder, ik ben niet alleen, Er zijn zoveel anderen bij, . De vrijheidsmars door Birniingham Loopt ieder, zo wordt ons land vrij'. ,Nee mijn kind, je mag niet gaan, Ik ben bang voor geweren· en vuur, Ga liever naar het kinderkoor. Onze kerk is een veilige muur'. Zij borstelde h~~r donker haar En geurde naar zeep zo zoet; Wit handsohöentje aa:n haar bruine hand, Witschoentje aan bruine voet. De. moeder glimlacht nu. gerust, . Haar kind in de heilige plaats; , Maar die glimlach was de laatste die Men nog za1; op haaf gelaat. Want toen wee&lorik de luide knal, Zij werd door trarl.en verblind; Ze 11ende dwars door Birmingham En schreeuwde om haar kind. Zij zocht in stukken glas en steen En· vond toen een schoen van wit leer. ,0, .dat. is de sdhoèn die rpijn meisje droeg, Maar kleintje, jij bent er niet meer'. DUDLEY RANDALL , (vertaling Le11y Smit) Uit: Ik ben de nieuwe neger.
367
'
Î.
l I
Documenten:
Verklaring Dagelijks Bestuur CPN Het Dagelijks Bestuur van de CPN heeft een verklaring uitgegeven naar aanleiding van een oproep over Vietnam door een conferentie van communistische partijen in Europa. Zij luidt als volgt: Onlangs had een conferentie plaats, waaraan vertegenwoordigers deelnamen van communistische partijen uit kapitalistische landen van Europa. Namens de CPN was een door het partijbestuur op 16 mei gekozen delegatie aanwezig, bestaande uit Henk Hoekstra, Joop Wolff, Wessel Hartog en Klaas Smits. Over het verloop van de conferentie werd een perscommuniqué aangenomen. De delegatie van de CPN distancieerde zich hiervan met de volgende verklaring, die in het communiqué opgenomen werd: "De delegatie van de Communistische Partij van Nederland, die deelnam aan de debatten op de conferentie, besloot op grond van de resoluties van het partijbestuur van de CPN inzake de agenda en het karakter van de conferentie geen documenten of publicaties namens de conferentie te ondertekenen." Vertegenwoordigers van 18 der aanwezige partijen gaven een oproep uit over de toestand in Vietnam. De delegatie van de CPN op de conferentie achtte het echter onjuist om een bindende verklaring over de strijd in Vietnam en de interpretatie daarvan door een regionale conferentie te ondertekenen, omdat zij in overeenstemming met het standpunt van het partijbestuur van mening was, dat de toestand en de strijd in Vietnam een aangelegenheid is die alle communistische partijen in de wereld aangaat. · De CPN is volkomen solidair met de strijd van het Nationale Bevrijdingsfront van Zuid-Vietnam en eist de terugtrekking van de Amerikaanse interventietroepen uit dit land. Zij eist eveneens stopzetting van de agressieve acties van de Verenigde Staten tegen Noord-Vietnam. De CPN zal haar krachten nog meer inspannen om hiervoor massa-acties te organiseren op een zo breed mogelijke basis en zich daarbij vooral tot de soCialisten in ons land richten.
Dagelijks Bestuur van de Communistische Partij van Nederland (De Waarheid, dinsdag 8 juni 1965).
368
Communiqué van de bijeenkomst van communistische partijen van de kapitalistische landen in Europa Op 1, 2 en 3 juni 1965 is in het Internationaal Centrum Rogier te Brussel een conferentie gehouden van de communistische partijen van de kapitalistische landen van Europa. De volgende partijen namen er aan deel, op uitnodiging van de Communistische Partij van België: Communistische Partij van België; Progressieve Partij van het Werkende Volk van Cyprus (AKEL); Communistisdhe Partij van Denemarken; Communistische Partij van Duitsland; Socialistische Eenheidspartij van Duitsland (West-Berlijn); Communistische Partij van Finland; Communistische Partij van Frankrijk; Communistische Partij van Griekenland; Communistische Partij van Groot-Brittannië; Ierse Arbeiderspartij; Communistische Partij van Noord-Ierland; Communistische Partij van Italië; Luxemburgse Communistisdhe Partij; Communistische Partij van Nederland; Communistische Partij van Noorwegen; Communistische Partij van Oostenrijk; Communistische Partij van Portugal; Communistische Partij van Spanje; Zwitserse Partij van de Arbeid. De conferentie had tot doel een gedachtenwisseling en een uitwisseling van ervaringen over brandende, actuele problemen mogelijk te maken en tot gemeenschappelijke conclusies te komen met het oog op gelijktijdige acties rondom deze problemen. De conferentie nam bij het begin van haar werkzaamheden een agenda aan, overeenkomstig deze doelstellingen: 1. Maatregelen om de eensgezinde strijd der volkeren tegen de Amerikaanse agressie in Vietnam en de solidariteit met het Vietnamese volk te versterken, voor het behoud van de wereldvrede. 2. Onderzoek van de vraagstukken der Europese veiligheid - strijd tegen het Duitse militarisme, tegen de multilaterale kernstrijdkrachten (MLF), atomaire "forces de frappe", de Atlantische of Europese kernmachten en andere varianten van de atoombewapening, voor kernvrije zones, ontwapeningsmaatregelen, een stelsel van Europese collectieve veiligheid, enz. Er werd bovendien overeengekomen de vereiste aandacht te besteden aan de toestand in het oostelijke Middellandse-Zeegebied (Cyprus). 3. Middelen om de solidariteit te ontwikkelen ten opzichte van de volkeren die het slachtoffer zijn van het fascisme (Spanje en Portugal) of het slachtoffer zijn van andere vormen van onderdrukking (Griekenland, Duitse Bondsrepubliek). Deze verschillende agendapunten werden openlijk en kameraadschappelijk besproken. De conferentie veroordeelde de barbaarse Amerikaanse agres-
369
370
sie in Vietnam, gericht tegen de Democratische Republiek Vietnam en tegen het recht op onafhankelijkheid van het volk van Zuid-Vietnam, een agressie die, steeds verder gaand, .de wereldvrede in gevaar brengt. De oproep die betreffende dez·e vraagstukken werd goedgekeurd legt de nadruk op de solidariteit van de ondertekenende partijen, en stelt voor een eensgezinde actie van zeer grote omvang te voeren. Ook werd een solidariteitsboodschap aan het Dominicaanse volk aangenomen, waarin de interventie der Amerikaanse imperialisten wordt veroordeeld. De conferentie heeft uiting gegeven aan haar bezorgdheid over de pogingen van het Amerikaanse en Westduitse imperialisme en van andere leden van de NAVO, om de MLF weer op gang te brengen of andere varianten van de kernbewapening op te dringen, zowel de Atlantische, Europese of nationale "forces de frappe" of de ANF (Atlantische Kernmacht) die door de Britse regering voorgesteld wordt. Al deze projecten komen er op neer, dat West-Duitsland de gelegenheid krijgt om zich toegang te verschaffen tot de commandocentra der kernwapens. Er had een uitvoerige uitwisseling van ervaringen plaats over de acties die in een geest van eenheid door de communistische partijen in de verschillende landen werden gevoerd, alsmede over hun deelname aan de initiatieven van de verschillende vredelievende bewegingen, de vredesbeweging, de vakbonden, vrouwen- en jeugdorganisaties, enz. De deelnemers aan de conferentie wezen er op, dat deze activiteiten een steeds grotere weerklank vinden en reeds hebben bijgedragen tot het opkomen van nieuwe standpunten in de openbare opinie en van de zijde van sommige regeringen. In antwoord op de politiek van de koude oorlog, de verdeling van het Europese vasteland en de Amerikaanse inmenging door middel van de NAVO, kan een alternatief naar voren worden gebracht, dat volledig beantwoordt aan de belangen van alle volkeren van Europa en de wereldvrede: de Europese collectieve veiligheid. Het komt er op aan nieuwe betrekkingen tot stand te brengen tussen de v~lkeren van geheel Europa, op grondslag van de principes van vreedzame coëxistentie, de eerbiediging van de sociale stelsels en van de nationale belangen. In de eerste plaats - zo oordeelden de deelnemers - tnoeten de gevaren van een conflict weggenomen worden, door de toestand te normalisef\en, twintig jaar na het einde van de oorlog. Duitsland moet een atoomvrij·e zone worden. De DDR moet erkend worden. De huidige grenzen in Europa moeten onaantastbaar verklaard worden. West-Berlijn moet een statuut als vrije en gedemilitariseerde stad krijgen. Er moet een vredesverdrag gesloten worden met beide Duitse staten. In de verschillende landen hebben brede kringen zich reeds uitgesproken voor concrete maatregelen die moeten leiden tot algemene en gecontroleerde ontwapening en bijdragen tot de ontspanning in Europa: vorming van kernvrije zones en zo-
nes met beperkte bewapening in Midden-Europa, in Scandinavië, in het gebied van de Middellandse Zee, in Zuid-Europa. het bevriezen der bewapening in bepaalde streken, enz. De conferentie heeft ook veel aandacht besteed aan de strijd tegen de buitenlandse bases. In dit verband heeft ze ha~r ongerustheid tot uiting gebracht ov·er de toestand in Cyprus, en een boodschap goedgekeurd die de eis tot terugtrekking van alle vreemde troepen onderstreept en het stopzetten van alle vreemde inmenging en waarborging van het zelfbeschikkingsrecht van het Cypriotische volk eist. De diepe crisis der militaire verdragen van het imperialisme en de toespitsing van de tegenstellingen in de schoot van de NAVO naarmate de vervaldag van dit aanvalspact - in 1969 - nadert, zijn het bewijs dat het mogelijk is een stelsel van Europese collectieve veiligheid te doen zegevieren. De deelnemers waren van oordeel dat het afsluiten van een nietaanvalspact tussen de leden van de NAVO en van het Verdrag van Warsdhau een zeer belangrijke stap in deze richting zou betekenen. Ze hebben hun wil bevestigd te strijden voor de ontwikkeling van de economische en cuhurele banden en voor alle mogelijke betrekkingen tussen alle volken van het continent. De conferentie heeft ook van gedachten gewisseld over de mogelijkheden om de gemeenschappelijke strijd te bevorderen en de eenheid van actie der arbeiders en de eenheid van de democratische krachten in de strijd tegen de spr·eiding van kerpwapens, voor de ontwapening, voor de Europese veiligheid en de vriendschap tussen de volkeren, te versterken. De discussie op de conferentie over de versterking van de solidariteit met de volkt!Jren, die gebukt gaan onder het fascisme en de willekeur, heeft geleid tot de vaststelling, dat belangrijke vooruitgang werd geboekt. Dit is het bewijs dat de terreur gestopt kan worden. De verdienste daarvoor komt in de eerste plaats toe aan de betrokken volkeren. Het is ook een getuigenis van de betekenis van de internationale solidariteit. De deelnemers hebben onderstreept, dat deze solidariteit een plicht is van proletarisch mternationalisme, zoals elke nederlaag van de kra"hten van reactie en onderdrukking een stap voorwaarts betekent voor de zaak van de democratie en de vooruitgang voor allen. De discussie heeft aangetoond, dat onder de voorwaarden die eigen zijn aan elk der problemen afzonderlijk en aan elk land, zeer grote mogelijkiheden aan de dag treden voor verenigde acties. Op grond van de historische tradities hebben de arbeiders- en democratische krachten in de strijd voor de vrijheid van het Spaanse volk steeds een terrein voor samenwerking gevonden. De ant~-Franco-strijd -heeft een nieuwe vlucht genomen door de toename der massa-acties van de arbeiders, de boeren, de studenten en de intellectuele kringen. In het belang van de solidariteit met het Spaanse volk verenigen communisten, socialisten, ~gelovigen, arbeidersvakbon.den en andere democratische krachten zich in gemeenschap-
371
372
pelijke initiatieven in de afzonderlijke landen en op internationaal vlak, zoals dat onlangs het geval was op de conferentie van Londen. De deelnemers hebben de wil bevestigd van de communistische partijen om bij te dragen tot het succes van de initiatieven die door deze brede conferentJie werden genomen, met name tegen de onderdrukking, voor het herstel der vakbondsrechten, voor de amnestie voor alle politieke gevangenen en bannelingen. De conferentie hecht de grootst mogelijke waarde aan de steun aan het Spaanse volk in zijn strijd voor zijn democratische vrijheden. Het is van belang een brede verspreiding te geven aan de kennis van de dramatische omstandigheden waarin het Portugese volk na veertig jaar fascisme zijn strijd moet voeren. Deze strijd neemt voortdurend in omvang toe en verenigt niéuwe krachten uit alle lagen van de bevolking, waardoor voor de dictatuur van Salazar steeds groeiende moeilijkheden ontstaan. Er werden resultaten bereikt in de strijd voor de bevrijding van bepaalde politieke gevangenen, maar de willekeurige repressie en de martelingen duren voort. Een beweging tekent zidh af in het leger, vooral als protest tegen de koloniale oorlogen die worden gevoerd tegen het recht op onafhankelijkheid van de volkeren van Angola, Mozambique en het zgn. Portugees-Guinea. De conferentie brengt haar solidariteit met het Portugese volk tot uitdrukking en geeft tevens uiting aan haar volledige steun aan de bevrijdingskraohten der volkeren van de Portugese koloniën. De energieke strijd van het Griekse volk heeft de neo-fascistische regering-Caramanlis omvergeworpen en een verbetering van de toestand afgedwongen. Toch blijven bepaalde vormen van repressie voortbestaan en werden de uitzonderingswetten niet afgeschaft. Ambtenaren en ~ewezen politieke gevangenen ontberen hun politieke rechten. De vluchtelingen hebben het recht niet om naar hun vaderland terug te keren, er zitten nog steeds democraten in de gevangenis. De conferentie steunt de gewettigde eis tot herstel van de legaliteit van de Griekse Communistische Partij, die het zinnebeeld zal zijn van de overwinning der democratie. Het herstel van de legaliteit van de moedige Communistische Partij van Duitsland, verboden sinds 1956, is een zeer actuele eis in verband met de nadering van de algemene verkiezingen van september a.s. in de Bondsrepubliek. Er kan geen sprake zijn van werkelijk democratische verkiezingen, als de ideeën van het communisme, die in onze tijd een zo belangrijke rol spelen, niet mogen verbreid worden en niet mogen deelnemen aan de verkiezingsstrijd. De conferentie dringt aan op het herstel van de legaliteit van de KPD, en stelt met voldoening vast dat deze gedadhte gesteund wordt in brede kringen in de Bondsrepubliek. Ze vraagt ook het recht voor alle democratische en vredelievende organisaties in Duitsland om zich vrij te verenigen, alsmede het stopzetten van alle vervolgingen.
In de loop der discussie op de conferentie werd door verscheidene partijen de mogelijkheid opgeworpen om in de toekomst een nieuwe bijeenkomst van de communistische partijen van de kapitalistische landen van Europa te beleggen, met als onderwerp andere vraagstukken van gemeenschappelijk belang. De deelnemers aan de conferentie hebben met genoegen vastgesteld dat de conferentie een gunstig verloop kende en dat overeenstemming over een reeks vraagstukken werd bereikt. Zij leggen de nadruk op hun wens de eenheid van actie der zusterpartijen voortdurend te versterken in het belang van de arbeidersklasse en van het volk van elk land, alsmede in het belang van de communistische en arbeidersbeweging in haar geheel. De delegatie van de Communistische Partij van Nederland, die deelnam aan de debatten op de conferentie, besloot op grond van de resoluties van het partijbestuur van de Communistische Partij van Nederland inzake de agenda en het karakter van de conferentie, geen documenten of publicatie namens de conferentie te ondertekenen.
Oproep tot solidariteit met het volk van Vietnam De interventie van de Verenigde Staten in Vietnam heeft het karak~er aangenomen van een openlijke en weloverwogen agresste. Ze is een rechtstreekse aanslag op de onafhankelijkheid van het Vietnamese volk en wijst op de wil van de imperialisten zich met geweld te verzetten tegen de bevrijdingsstrijd der volkeren. Ze wakkert terzelfder tijd overal de haarden van spanning aan en vermindert de mogelijkheden om een politiek van vreedzame coëxistentie te voeren. Deze agressieve politiek, die tot de uitbarsting van een derde wereldoorlog kan leiden, verwekt steeds meer afkeuring. Deze golf van afkeuring heeft zich reeds meester gemaakt van belangrijke politieke en vakbondskrachten, van intellectuelen en jongeren, onafhankelijk van hun overtuiging. Ze beroert zeer brede kringen die verontrust zijn door de ernsnige bedreiging van de vrede die teweeg wordt gebracht door het optreden van de Amerikaanse regering. De omvang van deze beweging komt evenwel niet overeen met de ernst van het gevaar. Zeer grote inspanning is noodzakelijk om haar te versterken en uit te breiden. Een bijzondere inspanning moet in deze zin gedaan worden in de landen van West-Europa, waarvan de meeste regeringen tot nog toe voor het merendeel verder gaan met het ondersteunen van de agressieve politiek van het Amerikaanse imperialisme. De communistische partijen van de kapitalistische landen van
373
374
Europa, waarvan de namen volgen, samengekomen in conferentie te Brussel: - Begroeten de heldhafti.ge strijd van het Vietnamese volk en bevestigen opnieuw hun volledige solidariteit met de Democratische Republiek Vietnam, de Werkerspartij van Vietnam en het Nationale Bevrijdingsfront! - Ze veroordelen de daden van oorlog en agressie die door de Amerikaanse troepen wo·rden bedreven tegen de Democratische Republiek Vietnam, souv•ereine en onafhankelijke socialistisdhe staat; - Ze klagen de aanwezigheid aan in Zuid-Vietnam van steeds talrijker Amerikaanse legereeniheden en hun deelname aan de krijgsoperaties gericht tegen de eenheden van het Nationale Bevrijdingsfront; - Ze eisen de terugtrekking van deze troepen; -De partijen zullen hun activiteit vergroten om aan hun solidariteit de meest concrete en doelmatige vormen te geven. Met het oog op de ernst van de toestand en de omvang van de gevaren die de vrede bedreigen, doen ze een beroep op alle werkers van West-Europa, op alle intellectuelen, op de vrouwen en op de jeugd, op de socialistische .en gelovige massa's, op alle vooruitstrevende en vredeliev.ende krachten. Ze richten een dringende oproep tot de socialisten, - de werkers en de functionarissen, tot de socialistische partijen van de landen van West-Europa, die bijzonder grote pol·itieke verantwoordelijkheid dragen, vaak ook op regeringsniveau. Zij roepen hen allen op mede te werken aan de gemeenschappelijke inspanning en te helpen om een onweerstaanbare massabeweging tot stand te brengen: - om de regeringen van de landen van West-Europa er toe te brengen zioh te distanciëren van de politiek die door de Verenigde Staten gevoerd wordt in Vietnam en de initiatieven te ondersteunen die gericht zijn op het in acht nemen van de Aceoorden van Genève; - om de stopzetting te bereiken van de barbaarse bombardementen en van de agressiedaden tegen de Democratische Republiek Vietnam; - om een einde te maken aan de agressie- en oorlogsicladen van de Amerikanen in Zuid-Vietnam en hen te verplichten hun troepen terug te trekken; - om aan het Zuidvietnamese volk de mogelijkheid te geven vrij zijn recht op onafhankelijkheid uit te oefenen, wat inhoudt dat het Nationale Bevrijdingsfront moet worden erkend als de bevoegde vertegenwoordiger van het volk van Zuid-Vietnam; - om de voorwaarden te sdheppen voor een vreedzame oplossing van alle problemen van Zuidoost-Azië. Een dergelijke actie zal ongetwijfeld een aanmoediging betekenen voor de krachten die in de Verenigde Staten, in moeilijke omstandigheden, oppositie voeren tegen de agressie-politiek. De wereldvrede is in gevaar. De strijd voor de vrede en de strijd voor de onafhankelijk-
heid en de vrijheid van de volkeren zijn onscheidbaa\t". Er is geen minuut te verliezen, er mag geen moeite gespaard worden. Communistische Partij van België Progressieve Partij van het Werkende Volk van Cyprus (AKEL) Communistische Partij van Denemarken Communistische Partij van Duitsland Socialistische Eenheidspartij van Duitsland (W.-Berlijn) Communistische Partij van Finland Communistische Partij van Frankrijk Communistische Partij van Griekenland Communistische Partij van Groot-Brittannië Communistische Partij van Noord-Ierland Ierse Arbeiderspartij Communistische Partij van Italië Communistische Partij van Luxemburg Communistische Partij van Noorwegen Communistische Partij van Oostenrijk Communistische Partij van Portugal Communistische Partij van Spanje Zwitserse Partij van de Arbeid Brussel, 3 juni 1965.
Boodschap aan het volk van de Dominicaanse Republiek De vertegenwoordigers van 18 communistische partijen van de kapitalistische landen van Europa, in conferentie bijeen te Brussel, - Begroeten de heldhaftige strijd van het volk van de Dominicaanse Republiek voor de verdediging van zijn essentiële democratische vrijheden en voor de eerbiediging van de onafhankelijkheid van zijn land. - Veroordelen de onaanvaardbare inmenging en de bloedige militaire interventie van de Verenigde Staten, die tot doel hebben een aan de Verenigde Staten onderworpen regering aan het land op te leggen. - Ontzeggen aan de Organisatie van Amerikaanse Staten (OAS) het recht zich in de plaats van het volk van de Dominicaanse Republiek te stellen voor de regeling van zijn binnenlandse kwesties. -- Bevestigen hun volledige solidariteit met het Dominicaanse volk om het te helpen de volkswil vrijelijk tot uiting te brengen en de vrije functionering van zijn instellingen te verzekeren.
375
Groet aan het volk van Cyprus Zijne Excellentie President MAKARIOS Nicosia Wij, vertegenwoordigers van 18 communistische partijen van de kapitalistische landen van Europa, bijeengekomen te Brussel, begroeten de heldhaftige bevrijdingsstrijd van het volk van Cyprus tegen het Anglo-Amerikaanse i~perialisme en zijn collaborateurs. Wij bekradhtigen onz~ voU.edige solidariteit met de eisen van het Cypriotische volk: beëindiging van elke buitenlandse interventie, opheffing van alle buitenlandse bases, terugtrekking van alle buitenlandse troepen, zodat het in staat zal zijn om zelf vrijelijk over zijn toekomst te beslissen door de uitoefening van zijn onvervreemdbaar recht op zelfbeschikking. Brussel, 3 juni 1965.
Communiqué partijbestuur CPN Het partijbestuur van de Communistische Partij van Nederland is op zaterdag 3 juli bijeengeweest. De secretaris van het partijbestuur, Joop Geerligs, hield een inleiding over de voorbereiding van de campagne voor de verkiezingen voor de Provinciale Staten en voor de Gemeenteraden, die het volgende jaar plaatshebben. In de discussie werd het woord gevoerd door de volgende leden van het partijbestuur: F. Dragstra, B. Schreuders, S. Groenendijk, M. Bakker, W. v.h. Schip, H. de Vos-Krul, W. Hartskeerl, Th. Stuivenberg, Joop Wolff, W. Hartog, R. Walraven, H. Verheij, Fr. Aarts, A. v. Ommeren-Averink en H. Hoekstra. Het partijbestuur besloot tot het hou:~ten van een verkiezingsconferentie op zaterdag 23 oktober. In verband met de regeringsplannen tot huurverhoging nam het partijbestuur het besluit een landelijke manifestatie tegen de huurverhoging te houden in de loop van de maand november te Amsterdam. Amsterdam, 3 juli 1965.
376
~
KARL MARX
m I
I
I
*::o
FRIEDRICH ENGELS
*
A
[Tl
Deze uitgave van alle geschriften en brieven van Marx en Engels in de Duitse taal zal ongeveer 40 delen gaan tellen. Aanvullings- en registerdelen zijn in voorbereiding. Alle teksten zijn onverkort en naar de handschriften of naar de tijdens het leven van Marx en Engels uitgegeven publicaties weergeven. Elk deel is voorzien van een uitvoerig register.
HET EERSTE DEEL bevat de werken en artikelen van 1839-1895 en is geheel gereed (Deel 1-22).
HET TWEEDE DEEL bevat Het Kapitaal (Deel 23-25) en de Theorieën over de meerwaarde (Deel 26, I, 11, 111). Hiervan zijn de delen 23-25 verschenen. Deel 26 I is in voorbereiding.
HET DERDE DEEL omvat met de afsluitende delen (vanaf deel 27) het tijdperk vanaf februari 1842 tot juli 1895 en bevat de correspondentie van Marx en Engels onderling en met derden. Hiervan verschenen tot nu toe de delen 27-30. PRIJS PER DEEL CA. F 12,50' Gebonden in kunstleder. Een uitvoerig prospectus zenden wij U gaarne toe.
IMPORTEUR VOOR NEDERL-AND: PEGASUS L.EIDSESTRAAT 2S AMSTERDAM
EEN STILLE GLIMLACH ... EEN WEEMOEDIGE VERTEDERING ...
MOTTEL de zoon van Pejse de voorzanger Lief en leed van kleine joodse mensen vol bitterzoete humor verteld door de Joodse schrijver Sjolem Aleichem EEN UNIEK BOEK UIT DE WERELDLITERATUUR U GEBRACHT DOOR PEGASUS 144 blz. linnenband f 7.90 verkrijgbaar bij Uw boekverkoper